KatBLAD NR. 84 Inhoudsopgave
SEPTEMBER 2002
Redactioneel Introductie nieuwe medewerkers Taalwetenschap De Stelling Moduleverslagen Propedeuse Doctoraal Minor Scriptiefestival 2002 Samenvattingen van scripties Wetenschappelijke reizen en andere intelligente uitstapjes Telefoon en adressenlijst Medewerkers Taalwetenschap
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
redactioneel
2
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
INTRODUCTIE NIEUWE MEDEWERKERS TAALWETENSCHAP: WIM JANSEN, docent Interlinguïstiek en Esperanto Geboren in Amsterdam (1948), maar opgegroeid onder de rook van Rotterdam — misschien was dit wel de eerste in een reeks van slingeringen tussen twee uitersten. Eerst afgestudeerd aan de TU Delft in de vliegtuigbouwkunde, later aan de Universiteit van Leiden in de vergelijkende taalwetenschappen met als specialisatie Baskisch. Een internationale loopbaan in de ruimtevaart, en tegelijk onderzoek doen en publiceren op terreinen van de taalkunde. Weggeorganiseerd uit de European Space Agency mag ik mij nu aan u presenteren als docent interlinguïstiek (plantaalkunde) en Esperanto binnen de leerstoelgroep theoretische taalwetenschap. Ik kan me een rechtlijniger biografie voorstellen. Het lezerspubliek van dit blad zal het meest geïnteresseerd zijn in mijn werk op taalkundig gebied. Mijn in 1992 gepubliceerde scriptie beschreef intonatiepatronen in een variant van het meest westelijke Baskische dialect, dat veel archaïsche trekjes bewaard heeft. Uit eigen percepties en computeranalyses van veel vraaggesprekken met informanten tijdens veldwerk heb ik een aantal fundamentele intonatiepatronen kunnen herleiden en veel steun gevonden voor de pitch accent hypothese voor die vorm van Baskisch. Helaas heb ik geen gelegenheid gehad het onderzoek over een groter gebied uit te breiden. In 1996 heb ik het eerste BaskischNederlands woordenboekje gepubliceerd (met 11.000 trefwoorden in beide richtingen) en in 1998, tezamen met een Baskische en een Amerikaanse collega, Basque-English/EnglishBasque Dictionary and Phrasebook. In 2002 komt mijn Beginner’s Basque uit, een elementair leerboek Baskisch voor de Engelstalige markt. Ook als vertaler heb ik geprobeerd iets voor het Baskisch te doen: in 2001 verscheen mijn Nederlandse bewerking van het Baskische kinderboekje Urtegi misteriotsua (Het geheim van het meer), de allereerste rechtstreeks uit het Baskisch gemaakte boekvertaling in het Nederlandse taalgebied. Een project, waarvoor ik nog steeds geen steun heb kunnen vinden, is een verdere uitwerking van mijn BaskischNederlands woordenboek, met een verdubbeling van het aantal trefwoorden en veel idioom en citaten uit de Baskische literatuur. Het loopt heel langzaam verder als privéproject, voorlopig zonder uitzicht op publicatie. Met de interlinguïstiek en het Esperanto in het bijzonder houd ik me al heel lang bezig. Wellicht is dit de ingenieur in mij, die zijn afkomst niet verloochent en een ingreep in de natuurlijke chaos om ons heen niet schuwt waar hij dit nodig acht… Meer dan twintig jaar lang ben ik ondergedompeld geweest in de internationale taalproblematiek, met Nederlands, Engels, Frans, Duits, Italiaans en Russisch als mijn ad hoc werktalen. Tegelijkertijd heb ik veel onderzoek gedaan naar en ervaring opgedaan in het gebruik van de plantaal Esperanto, een taal die meer wetenschappelijke belangstelling verdient dan ze krijgt. Ik hoop met mijn college “Interlinguïstiek en Esperanto” in het eerste semester 2002-2003 deze belangstelling aan te kunnen wakkeren. Het wordt een gevarieerd hoorcollege met historische en taaltheoretische aandachtspunten, maar ook met een enkele taalles, internetspeurwerk en een werkbezoekje. Wim Jansen, kamer 352 Bungehuis, RACHEL SELBACH ONDERZOEKSTER Lingua Franca
3
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
Hoi, I'm Rachel and I need to introduce myself in Katblad. I came to Amsterdam in early August as a creolist from Montreal, researching Solomon Islands Pijin. I am now here to work in Jacques Arends' project on Lingua Franca, that is, on the Lingua Franca as spoken in the Mediterranean area between at least the 15th and 19th centuries, formerly suspected by creolists to lie at the origin of all creoles. It is great to get started on a completely new project, and I'm happy to be here. I should move into room 502 by this week, and look forward to learning from you all (hopefully including Dutch, but give me some time!). Rachel kamer 502 bungehuis, tel 3877.
Selbach
BEPPIE VAN DEN BOOGAerde Per 1 september 2002 ben ik 'terug op het oude nest' zoals een collega meteen zei toen hij me zag. Dit betekent, dat ik op de dinsdag en vrijdag in het Bungehuis aanwezig zal zijn. Ik neem enkele taken over van Anne Baker, die directeur van het ACLC is geworden. Naast het geven van onderwijs zal ik ook het BA programma voor Taalkunde en NGT coördineren en enkele BA scripties begeleiden. Ik ben afgestudeerd bij ATW in 1989, specialisatie Psychoen Patholinguïstiek en in 1990 begon ik als AIO met een onderzoek naar de communicatie in dove families. Ik ben vanaf het begin van mijn studie geïnteresseerd geweest in taalverwerving en tweetaligheid, en in mijn proefschrift (2000) Input and Interaction in deaf families kwamen deze twee interesses samen. Vanaf 1997 ben ik studieleider bij de opleiding Leraar/Tolk NGT van het Seminarium voor Orthopedagogiek van de Hogeschool van Utrecht. Daar werk ik nog steeds drie dagen per week. Ik ben verantwoordelijk voor het curriculum en aangezien we bij deze opleiding volgend jaar gaan overstappen naar het BA systeem, is er genoeg te doen en te ontwikkelen Ik verheug me op een hernieuwde kennismaking met de studenten en docenten van Taalwetenschap en NGT ! Beppie van den Bogaerde
JONI OYSERMAN: Docente Nederlandse Gebarentaal (NGT) In 1997 begon ik met de opleiding aan de HBO opleiding 2e graads leraar NGT te Utrecht en kwam terecht in de pilotgroep. In juni 2002 was dat afgerond met een scriptie over het onderwerp ‘Formatieve evaluatie bij NGT. ‘ Ik werkte als assistent-coördinator samen met onder andere prof. Dr. Anne Baker om vier verschillende tolken Gebarentaal te coördineren op de zevende TISLR te Amsterdam in juli 2000. In november 1999 woonde ik het symposium Dovencultuur bij in Amsterdam. Van 8 t/m 13 juli 2002 in Washington D.C was ik op het congres Deaf Way II in Washington DC. Van 2001 tot 2002 doceerde ik NGT aan algemeen belangstellenden op de SWDA, Stichting Welzijn Doven Amsterdam.
4
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
In het jaar 2001 werkte ik samen met European Union for the Deaf aan het verspreiden van doof-vriendelijke informatie over invoering van de Euro. Regelmatig geef ik workshops International Sign in het binnen-en buitenland en geef ik adviezen met betrekking tot het beroep Tolken Gebarentaal. Naast de UvA werk ik op Effatha Guyot Groep, afdeling Zorgcentrum te Amsterdam waar ik NGT-les geef aan ouders van dove en slechthorende kinderen en de betrokken instanties/scholen. Ook draag ik zorg voor planning en roostering van het team. Binnenkort start de project Commissie Doven Belangen van Effatha Guyot Groep waar ik zitting in ga nemen om samen met andere dove mensen de basis uit te gaan werken tot het opzetten van een Ondernemingsraad (OR). Vanaf maart 2001 tot september 2002 ben ik coördinator Deaf WayII Nederland. Het congres is onlangs afgelopen en de thema’s worden uitgewerkt in de jaarlijkse Werelddovendag. Joni Oyserman DE STELLING
In het vorige Katblad (nr.83) was een stelling opgenomen waarop iedereen haar of zijn commentaar kon leveren. De stelling was: Ter bevordering van onder meer internationalisering moet Engels de voertaal aan de universiteit worden! Er is 1 ingezonden brief op deze stelling gekomen, en wel van onze nieuwe docent Esperanto, Wim Jansen. Hieronder zijn mening. Engels de voertaal aan onze universiteiten? Gevaarlijke onzin! Otto Jespersen, ooit hoogleraar Engels in Kopenhagen, heeft eens geschreven: "In je moedertaal zeg je wat je wilt, in een vreemde taal wat je kunt." Overdracht van kennis moet gesteund kunnen worden door de fijnst mogelijke nuanceringen, door voorbeelden, beeldspraak en grappen die aan de gemeenschappelijke belevingswereld van studenten en docenten ontleend zijn. Zoiets kan alleen in de eigen taal. Engels alom aan de universiteit is gewoon slecht voor de kwaliteit van ons onderwijs. Bovendien behoort de universiteit midden in onze maatschappij te staan, qua vorm (zo je wilt: de voertaal) en qua inhoud (de programma's). Eenheid van taal met het middelbaar onderwijs, waaruit de studenten komen, is een voorwaarde voor een democratisch en niet-discriminerend toegangsbeleid. Het Engels als voertaal isoleert de universiteit van haar omgeving. Dat studenten, ongeacht hun vakrichting, vreemde talen moeten kennen, staat buiten kijf, maar echte internationalisering wil zeggen: nieuwsgierig zijn naar álle invloeden van buiten. Een eenzijdige fixatie op het Engels (in werkelijkheid: het Amerikaans) doet geen recht aan de culturele rijkdom om ons heen en waaruit wij gevoed kunnen worden. Te veel macht voor één vreemde taal heeft ook een groot verdringingseffect op het Nederlands als volwaardige taal van wetenschap en onderwijs.
5
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
Nu per 1 september er colleges in het Engels gegeven worden, waarbij ook de Nederlandstalige studenten in het Engels moeten discussieren (!), verwacht de redactie voor het komende nummer veel reacties en liefst ervaringen hiermee te ontvangen.
MODULEVERSLAGEN van de colleges DOOR STUDENTEN PROPEDEUSE –COLLEGES Inleiding Nederlandse Taalkunde Studielast: 3,5 punten Periode: 1e trimester 01-02 Docent: Sies de Haan Door: Carolyn Bandel en Jochem Kranen De inleidende module Nederlandse Taalkunde had tot doel ons kennis te laten verwerven over de hoofdgebieden van de Nederlandse taalkunde. De colleges verliepen volgens een van tevoren uitgereikt schema, waardoor iedereen wist waar hij of zij aan toe was. Tijdens de module kwamen onder andere de Nederlandse standaardtaal, de Nederlandse morfologie en de geschiedenis van de Nederlandse taal aan bod, en werden dialecten van de Nederlandse taal, idiomen, leenwoorden en pidgins en creooltalen behandeld. Verder werd er gediscussieerd over hoe goed of fout de Van Dale en andere woordenboeken zijn (kun je tegenwoordig nog zonder verdere annotatie de uitdrukking aan de Turken overgeleverd zijn in een woordenboek opnemen?). Het onderwerp woordenboeken werd nog verder uitgediept door middel van een woordenboekopdracht, waarin we drie verschillende woordenboeken onder de loep namen en vergeleken op basis van onder meer de morfologische en syntactische gegevens. Ook de Algemene Nederlandse Spraakkunst, kortweg ANS, werd niet overgeslagen, waarbij een beschouwende opdracht gemaakt moest worden. Door de grote parallellie met de inleidende module Algemene Taalwetenschap kon je de stof ook af en toe vanuit een ander standpunt benaderen, wat nog een leuke bijkomstigheid was De leerstof bestond uit losse artikelen van verschillende auteurs en was, op enkele uitzonderingen na, makkelijk toegankelijk. De vele voorbeelden in de artikelen compenseerden gelukkig de af en toe wat saaie teksten (wie wist dat ontzettend leuk bij Vlamingen vreemd in de oren klinkt, of dat de Vlamingen zeggen ‘zeker en vast’ in plaats van het vertrouwde ‘vast en zeker’ en wie wordt er nou niet gelukkig van het weetje dat ons woord ‘kattebelletje’ afstamt van het Latijnse ‘catabula’?). Helaas stimuleerden de artikelen zelden tot het stellen van vragen of het voeren van discussies, alhoewel de docent hiervoor wel voldoende ruimte gaf. Vragen en opdrachten bij de individuele artikelen zouden dit misschien hebben bevorderd. Al met al zegt het ontbreken van vragen aan onze kant natuurlijk wel wat over de begrijpelijkheid van de stof. Kortom: deze inleidend bedoelde module was zeker een goed opstapje naar de wondere wereld van de Nederlandse taalkunde, alhoewel de colleges minder interessant bleken te zijn dan verwacht. Propedeusecollege Inleiding Spraakcommunicatie, spraakverwerking per computer Docent: Louis Pols
6
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
Studielast: 3,5 punt Periode: 1ste trimester 01-02 Door: Anne Huijing, Tessa Lange Deze module diende als inleiding in de spraakcommunicatie, oftewel fonetiek. Aan de hand van een (verouderde) syllabus werden de beginselen van spraakcommunicatie behandeld. Aan de orde kwamen onder andere de productie van spraak, het spraakgeluid, het auditief systeem en de waarneming van spraak. Daarnaast werden er recentere losse kopieën uitgedeeld over spraakontwikkeling, prosodie en spraaktechnologie. Tussen de bespreking van de kopieën door werd er veel tijd besteed aan het demonstreren van de nieuwste ontwikkelingen in de spraaktechnologie. Dit werd onder andere gedaan aan de hand van het computerprogramma ‘praat’. Ook werden er opdrachten uitgedeeld, zodat de behandelde stof in de praktijk gebracht kon worden. Het programma ‘praat’ waarmee de opdrachten uitgevoerd moesten worden was in het gebruik niet altijd even eenvoudig. Met als gevolg dat de opdrachten veel tijd in beslag namen. Gelukkig was het resultaat zeker de pijn en moeite waard. De laatste paar weken werd er niets nieuws behandeld, waardoor de interesse van iedereen wat verslapte. Dat was erg jammer, zeker omdat iedereen de onderwerpen in het begin heel erg interessant vond. Tot slot willen we nog even kwijt dat er in ieder geval één ding is wat ons de rest van ons leven bij zal blijven, namelijk de zin “Dit is zichtbaar gemaakte spraak” Inleiding Algemene Taalwetenschap Docent: Kees Hengeveld Studielast: 3,5 punten Periode: 1e trimester 01/02 Geschreven door: Paul Witte Het college ‘Inleiding Algemene Taalwetenschap’ werd gegeven voor de studenten van de propedeuse Taalwetenschap en de propedeuse Engels. Er werd ingegaan op allerlei aspecten van de taal variërend van de woord - en zinsvolgorde tot het spraakproduceren en het verstaan ervan. De stof is dus zeer gevarieerd met als gevolg dat er altijd elementen zijn die je wat meer interesseren dan andere. Maar doordat er vrij globaal dor de stof heen werd gegaan, waren de minder interessante aspecten overkomelijk. De docent Kees Hengeveld gaf met behulp van PowerPoint college wat handig was aangezien er gemakkelijk voorbeelden gegeven kunnen worden. Bovendien is het visuele gebruik een goed geheugensteuntje voor als er iets uitgelegd wordt en je via het scherm het bedoelde ook kan zien. Bij het hoofdstuk over afasie werd gebruik gemaakt van de video, waardoor duidelijk werd wat afasie nou ook werkelijk is in plaats van de verschijnselen enkel en alleen op papier te zien. Na het uitleggen van de stof was er ruimte om de opdrachten betreffende de stof af te werken, doordat een student antwoord gaf en er daarover gediscussieerd kon worden over eventuele andere mogelijkheden danwel invalshoeken. Tijdens de uitleg was ook genoeg plaats voor vragen en opmerkingen. De stof was goed te volgen door van tevoren het betreffende hoofdstuk voor te bereiden, wat afhankelijk van het hoofdstuk in lengte verschilt, maar het is zeker niet te veel. Al met al is het een nuttig college om beter inzicht te krijgen in de taal in het algemeen. En het wordt voor jezelf ook duidelijk waar je eigen interesses liggen, wat voor de rest van je studie van belang is.
7
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
DOCTORAAL-COLLEGES Basisvak Taalvermogen Docent: Ron Prins Studielast: 7 punten Periode: 1e trimester 01/02 Door: Wolmet Barendregt en Jorrien Rozendaal Deze module bestond uit 20 colleges waarin de volgende onderwerpen behandeld werden: Normale Spraak-/Taalontwikkeling, Spraak-/Taalontwikkelingsstoornissen, Normaal volwassen taalgebruik, Biologische basis van taal; verworven taalstoornissen. Het boek dat bij deze module wordt gebruikt is ‘Psychology of Language’ van David W. Carroll (third edition). Daarnaast zijn er nog een tiental losse artikelen gebruikt die een soort uitgebreide aanvulling waren op het boek. Veel van de literatuur is in het Engels op enkele van de artikelen na. In totaal hebben we negen opdrachten gekregen die wisselden wat betreft de moeilijkheidsgraad. Het waren allemaal praktische oefeningen die met de behandelde of te behandelen stof te maken hadden. Op zich waren de opdrachten niet verplicht, al had het wel of niet inleveren van de opdrachten consequenties voor je tentamen. Wanneer je minder dan vijf opdrachten hebt ingeleverd wordt je tentamen niet nagekeken. Heb je ze daarentegen allemaal ingeleverd, dan krijg je een punt extra. De opdrachten werden in het college nadat je ze gekregen had besproken in de groep. De colleges waren over het algemeen erg interessant hoewel er bij veel studenten een behoefte was om meer extra stof te behandelen en de verplichte stof die uit het boek te halen was, alleen te behandelen bij onduidelijkheden. Omdat Ron Prins het belangrijk vindt dat over dit soort zaken democratisch besloten wordt, waren we soms veel tijd kwijt tijd met hierover discussiëren. Kostbare tijd die we liever aan video’s over interessante onderwerpen hadden besteed.Daarom hebben we besloten het laatste college te reserveren voor het evalueren en laatste vragen en verder alleen maar video. Erg interessant! Een probleem was wel dat we op donderdag in het P.C. Hoofthuis een ruimte zaten waar we eigenlijk niet goed raad mee wisten. Als iedereen aanwezig was paste eigenlijk de apparatuur er niet meer bij en als de televisie gebruikt werd, moest de overheadprojector helemaal aan de kant. Het was behoorlijk passen en meten. Bij het tonen van video’s moest er bijvoorbeeld veel met tafels en stoelen geschoven worden om iedereen iets te kunnen laten zien. Het inleveren van de huiswerkopgaven leverde veel stof tot discussie tijdens de evaluatie. Sommige studenten hadden zich er een beetje aan geërgerd dat andere studenten hun opgaven vaak te laat inleverden waardoor het behandelen van de opgaven steeds uitgesteld moest worden. Anderen vonden dat het juist een te schoolse situatie zou geven als het inleveren strenger behandeld zou worden. Over het algemeen vonden we het een nuttige en interessante module die niet te veel tijd kost.
8
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
Basisvak Taalvermogen Docent: Rob Schoonen Studielast: 7 punten Periode: 3e trimester 01/02 Auteur: Marieke Tinnemans Volgens de onderwijsgids is het doel van het basisvak Taalvermogen ‘de student inzicht verschaffen in de belangrijkste factoren die de productie, verwerving en het begrip van taal en spraak bepalen’. Is dit doel bereikt? Ik vind van wel. Het is natuurlijk een basisvak dus veel onderwerpen werden vrij summier behandeld, maar leerzaam was het zeker. De gebruikte literatuur bestond uit het boek ‘Psychology of language’ en een aantal losse artikelen. Het boek was gemakkelijk te lezen: samenvattingen met de belangrijkste punten aan het begin van elk hoofdstuk en oefenvragen aan het eind. De artikelen waren echter vaak te gedetailleerd in verhouding tot het boek en daardoor niet zo duidelijk. De colleges waren interessant: de docent legde alles goed uit en er was altijd ruimte voor vragen en discussie. Verder deden we regelmatig taaltestjes en kregen we veel videomateriaal te zien. Dit laatste was sterk verouderd maar daardoor niet minder boeiend. Hopelijk sluit het tentamen redelijk aan bij de behandelde stof en het in de les besproken oefententamen! Basisvak Taal & Interactie docent: Ingrid van Alphen studielast: 7 punten periode: 3e trimester 01/02 auteur: Sacha Schrier Volgend jaar met de bachelorstructuur zal dit vak niet meer in deze vorm gegeven worden, dus zijn wij de laatsten die het in deze vorm mochten volgen. Het doel van het vak was je meer inzicht te geven in de interactie tussen mensen gedurende een gesprek dat eigenlijk nergens over gaat. Een heel praktisch vak, waarin de eerste eis was dat je een gesprek opnam, waarmee je vervolgens het hele trimester in de weer was. Iedere week een werd een opdracht geschreven, naar aanleiding van een artikel. Soms was de aanleiding wat ver te zoeken, maar de opdrachten toch zeker interessant. Dan de afronding in een uitgebreid paper, waarin je een totale analyse van je gesprek schreef. En tenslotte als toetje een tentamen, dat toch nog tamelijk pittig was. Het was leuk om in je eigen gesprek terug te zien waarover je leest, dus dat was zeker een goede opzet voor het vak. De eindopdracht was verreweg het meeste werk, vooral al het getel van woorden, beurten, TRP’s en vele andere termen die je eerst als abacadabra voorkomen, maar later volledig duidelijk worden en die je zeer goed leert gebruiken om een willekeurig gesprek in trein of kantine te analyseren. De sfeer tijdens de colleges was goed, soms zelfs wat té gezellig, als het uitliep in koetjes en kalfjes. Van Alphen was absoluut enthousiast (misschien wat op het fanatieke af?) en wist je goed te motiveren. Een klein minpuntje was misschien de mate van abstractie, het was een meer praktisch dan theoretisch vak, maar door de grote hoeveelheid tijd die het kostte om de opdrachten te maken, kom je zeker aan de studielast die voor dit vak is uitgetrokken. Al met al konden we als groep de conclusie trekken dat het niet alleen een leuk vak was, maar ook heel nuttig én bruikbaar. Module: NGT- taalvaardigheid 1 9
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
Studielast: 7 punten Docente: Marijke Scheffener Periode: 1e trimester 01/02 Auteurs: Anne-Marije Maris met assistentie van Brunhilde Schleiffert Met een groep van ongeveer 15 enthousiaste studenten begonnen we het eerste trimester met gebarentaal. De meesten hadden nog geen voorkennis; een enkeling kende een aantal gebaren en het vingeralfabet. Meteen in het eerste college werden we met alleen maar gebaren geconfronteerd, aangezien de voertaal tijdens de colleges ook NGT was. Dit leek wel even heel moeilijk, omdat we hier natuurlijk niet aan gewend waren. Vooral met het stellen van vragen, was het soms wel even lastig en werd er regelmatig gebruik gemaakt van het bord om op die manier duidelijk te kunnen maken wat we nou precies wilden vragen. Gelukkig was Marijke altijd geduldig en was er ook altijd ruimte voor het stellen van vragen, ook al duurde het duidelijk maken ervan dan meestal wel langer dan in het Nederlands. We werden dus in sneltreinvaart bekend gemaakt met NGT. In ons werkboek stond dan ook dat de methode die gebruikt werd ook wel de ‘onderdompelings-methode’ werd genoemd. Het was soms hard werken om alle gebaren er in te krijgen en het werkte heel stimulerend dat we één keer per week werden getoetst. Tijdens de colleges deden we vooral veel partneroefeningen. Dit waren altijd zeer leerzame oefeningen en daarnaast waren ze ook meestal erg grappig. Zo moesten we vaak oefenen in het gebruiken van non-verbale classifiers. Een voorbeeld hiervan is het maken van bolle wangen om iets groots of diks aan te geven, of een klein puntje van je tong uit je mond steken om juist iets kleins of duns aan te geven. Oefenen in gekke bekken trekken dus. Want daar kwam het bij zulke oefeningen wel vaak op neer, mimiek is bij gebarentaal immers veel belangrijker dan in gesproken taal. Dus naast een hoge concentratie (je kunt immers niet ondertussen in je agenda zitten schrijven of dromerig naar buiten staren), waren de lessen ook heerlijk speels. En in januari beginnen we vol enthousiasme aan Module 2! Zie ook teleac-cursus gebarentaal, De Kwartelhof” een komedie over doven. , Taalvaardigheid Nederlandse Gebarentaal 2 Docent: Marijke Scheffener Studielast: 7 studiepunten Periode: 2e trimester 01/02 Auteur: Nanouk Verbeek Het is de bedoeling dat ik een stukje schrijf over NGT 2 taalvaardigheid, zodat jullie een indruk krijgen over de inhoud van dit vak. Daarbij wil ik de volgende punten aan de orde laten komen: de opbouw, leerstof en de docente. Ik wil eindigen met een eindoordeel. Om aan NGT 2 mee te mogen doen, moet je eerst NGT 1 hebben gevolgd. Dit vak wordt tijdens het eerste trimester gegeven, ook door Marijke Scheffener. Bijna iedereen is doorgegaan met de tweede module van dit vak, NGT 2. We kregen er zelfs twee nieuwe studenten bij. Als je zo een heel jaar met zijn vijftienen één vak volgt leer je elkaar goed kennen, dat is heel gezellig. De opbouw van de week is als volgt: op maandag is er een bijeenkomst van drie uur, voor die bijeenkomst moet je je hebben voorbereid. Op vrijdag is ook een bijeenkomst van drie uur, ook voor deze bijeenkomst moet je huiswerk maken. Elke maandag hadden we een wekelijkse toets. Zo word je gedwongen je huiswerk bij te houden, je hoeft dan voor de twee eindtentamens niet meer zo veel te doen.
10
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
Het huiswerk, of de leerstof, bestaat eigenlijk uit twee delen, het lexicon (de gebaren) en de grammatica. In de les leer je elke bijeenkomst nieuwe gebaren en wordt aandacht besteed aan de grammatica door middel van opdrachtjes. Ook doen we spelletjes zoals ‘ik ga op vakantie en ik neem mee…’ om de grammatica en de gebaren onder de knie te krijgen. Thuis oefen je met behulp van een videoband en een werkboek verder aan die gebaren en de grammatica Ik was daar nooit zo veel tijd mee kwijt, omdat ik er voor zorgde dat ik zo weinig mogelijk lessen miste. De lessen zijn nuttig en heel leuk. We zitten er natuurlijk om wat te leren, maar het is ook echt heel erg gezellig altijd. Verder probeer ik thuis regelmatig het journaal met gebaren te kijken, om nog wat extra te oefenen. Over het algemeen zijn de oefeningen die we thuis en in de les doen niet moeilijk. De cursus is goed opgebouwd, je hoeft nooit dingen te doen die echt te moeilijk zijn. We worden tijdens de les geholpen door Marijke, de docente. Zij houdt in de gaten of je de gebaren goed maakt en of je de grammatica in de gaten houdt. Ze heeft erg veel humor en we lachen daarom erg veel tijdens de les. Ze bedenkt altijd leuke en grappige opdrachten en spelletjes, zodat het leuk is om te oefenen. Ze legt alles uit op het niveau waar we op zitten en ze zorgt er voor dat alles duidelijk is. Verder probeert ze er voor te zorgen dat we elk trimester ergens gaan kijken, dit trimester zijn we bij de SWDA geweest. Ze vertelt ons bovendien veel over doven en over de dovencultuur, dat is altijd erg interessant. Het is prettig dat ze naar onze suggesties luistert en er iets mee doet. Dit trimester hebben we bijvoorbeeld een keer geoefend met een videocamera, dat vonden we erg prettig en nu neemt ze hem vaker mee. Kortom: ik vind het een hele leuke module (met name door de leuke manier van lesgeven en door de leuke groep), waar je heel veel van leert: je leert in een hele kort tijd op een redelijk hoog niveau gebarentaal te spreken. Ik ga zeker NGT 3 ook volgen, om nog beter gebarentaal te leren. Verdiepingsvakken Prosodie I en II Docenten: mw. drs. C.J. Helsloot, mw. dr. J.M. van der Stelt Studielast: 3,5 punt per vak Periode: 3e trimester 01/02 Studenten: Sandra van der Meijden en Jelske Dijkstra Omdat beide vakken op elkaar aansluiten, hebben we besloten om ze tegelijk te bespreken. Prosodie I De leerstof voor Prosodie I was niet veel. Er werden enkele hoofdstukken uit “Algemene Fonetiek” van Rietveld en Van Heuven behandeld en er werd aandacht geschonken aan de theorie van ToDI. Het was niet erg moeilijk, al was de theorie bij ToDI enigszins vaag te noemen. Bij de opdrachten hing de moeilijkheidsgraad af van jouw achtergrond, vooral bij de opdracht waarbij je met ‘praat’ moest werken. Wanneer je hier al meer ervaring mee had, was de opdracht goed te doen. Zo niet, dan was deze opdracht ingewikkeld. ‘Praat’ is namelijk een programma met veel mogelijkheden en als je die niet (goed) kent, kan het moeilijk zijn om ermee te werken. Verder was er nog een opdracht (de eerste opdracht) bij de hoofdstukken uit Rietveld en Van Heuven. Hierbij moest je zelf een onderzoeksplan opstellen. Deze opdracht vonden wij eerlijk gezegd wat ‘uit de lucht gegrepen’. Bij ToDI zat wel een nuttige opdracht. Hierbij waren sommige onderdelen best pittig. Al met al geeft dit vak een leuke introductie op prosodie. Al had Sandra juist het gevoel van alles nu maar een beetje te weten. Wat Jelske het meest in dit vak aantrok waren de praktische opdrachten.
11
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
Prosodie II In de onderwijsgids wordt beweerd dat de vaardigheden en kennis die opgedaan zijn bij Prosodie I in Prosodie II worden toegepast. Dit hebben wij niet als zodanig ervaren. Wel werd in dit vak veel specialistischer op onderwerpen in gegaan. Er was veel leerstof. De stof was soms erg moeilijk, vooral de stof over de prosodie in poëzie ging. De opdrachten bestonden nu vooral uit het houden van referaten over artikelen die je gelezen had. Sandra vond dit juist erg goed, leuk en nuttig: je verbetert je persoonlijke vaardigheden en je verdiept je erg in het artikel. Jelske was het hier wel mee eens, maar zij had juist de ervaring dat de referaten van anderen vaak langs haar heen gingen vooral wanneer er geen hand-outs werden gebruikt. Het onderdeel prosodie in de poëzie was te specialistisch. Ook was de leerstof hierbij vaag. Men kon de theorie op verschillende manieren interpreteren. De combinatie van erg specialistische onderdelen met daar tegenover relatief weinig tijd zorgde dat het vak weinig diepgang had. Wij hebben het gevoel dat we alleen maar even aan de onderdelen konden ruiken. Misschien is het een idee om dit vak niet een half trimester, maar langere lestijd (heel trimester/semester) te geven zodat er voor de onderdelen meer tijd beschikbaar komt en je dieper op de stof in kunt gaan. De docenten waren erg enthousiast en gemotiveerd. We vonden het leuk dat er twee docenten waren, al was de onderlinge verdeling niet evenredig. De sfeer was prettig en er was veel ruimte voor discussie en vragen. De voorbereiding van de studenten wisselde: soms hadden ze het wel voorbereid, soms niet. De studentengroep was maar klein waardoor iedereen in meer of mindere mate wel actief deelnam aan de les. Verdiepingsvak Spraaktechnologie Docenten: dr. R..J.J.H. van Son en Prof. Dr. ir. L.C.W. Pols Studielast: 7 punten Periode: 3e trimester 01/02 Student: Jelske Dijkstra Dit vak gaat over spraaktechnologie. Allerlei elementen uit zowel de spraakherkenning als de spraaksynthese komen uitgebreid aan bod. Omdat ik enig student bij dit vak was, schrijf ik dit studentenverslag alleen. De colleges zijn voornamelijk gegeven door Rob van Son. Wanneer hij een enkele keer niet kon, is Louis Pols voor hem ingesprongen. De colleges begonnen met het bijwonen van een promotie in Nijmegen. Dit was erg interessant en redelijk te volgen aangezien wij in de lessen vooraf de nodige aandacht aan de materie hadden geschonken. De lesstof bestond uit hoofdstukken uit het boek “Speech Synthesis and Recognition” van Holmes en Holmes en aanvullende artikelen en kopieën uit andere boeken. De stof was wel pittig, maar aangezien ik enig student was, was er alle tijd voor vragen. Enkele onderwerpen waren erg moeilijk te begrijpen. Gelukkig was de begeleiding hier goed, al duurde het soms best lang voordat bij mij het kwartje viel. De opdrachten bestonden uit het maken van een sprekende klok en een eindopdracht. Bij de opdracht van de sprekende klok ben ik me pas echt gaan realiseren hoe belangrijk goede opnames zijn bij het maken van een spraakmachine. De eindopdracht kwam voor het tentamen in de plaats. Ik ben volledig vrij gelaten bij het kiezen van het onderwerp. Ik heb geprobeerd een begin te maken met een Friestalige spraaksynthesizer met behulp van het al bestaande systeem van Festival. Omdat je met die opdrachten met de praktijk in aanraking komt, gaat het allemaal veel meer leven. Een groot nadeel bij beide opdrachten vond ik dat ik
12
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
geen ervaring met programmeren heb. De opdrachten zijn wel zonder die ervaring te doen, maar ik vond het gewoon vervelend dat er zo’n belangrijk gedeelte aan me voorbij ging. Een ander nadeel was, dat er geen duidelijke instructie/stappenplan bij beide opdrachten zat. Er was wel voldoende begeleiding van de docent, maar soms had ik een beetje het gevoel dat ik dat te vaak zijn hulp bij dingen moest inroepen. Dit kwam natuurlijk ook mede door mijn gebrek aan programmeerkennis. Mijn eindoordeel is positief. Doordat de leerstof aangepast werd aan mijn persoonlijke interesse werd het vak steeds interessanter. Zo vond ik het bijvoorbeeld erg leuk en nuttig om die promotie mee te maken en heb ik veel geleerd van de opdrachten. Verdiepingsvak Taal- en spraakontwikkelingsstoornissen Docenten: Anne Baker en Jeanette v/d Stelt Studielast: 7 punten Periode: 2e trimester 01/02 Sandra v/d Meijden en Marian Erkelens Het tweede trimester is al weer even geleden, maar we hebben toen de module Taal- en Spraakontwikkelingsstoornissen gevolgd van Anne Baker en Jeanette van der Stelt en we wilden graag nog even met jullie onze bevindingen delen. Heel in het kort gezegd was het een geslaagde module, want vrijwel iedereen die eraan begonnen is heeft hem ook afgemaakt. In dit verslag kun je lezen wat de module inhoudt en hoe de module ons is bevallen. In de module kwamen verschillende groepen kinderen aan bod die om uiteenlopende redenen een taal- en spraakontwikkelingsstoornis hebben. Hierbij moet je bijvoorbeeld denken aan kinderen met een schisis, autistische kinderen, dyslectische kinderen, of kinderen met SLI. Doordat ieder college een nieuwe groep kinderen wordt behandeld, krijg je een enorm gevarieerd beeld. De literatuur is bovendien ook afwisselend, de ene keer een onderzoek, de andere keer weer een overzichtsartikel. Wel werd het allemaal een beetje gefragmenteerd, je krijgt relatief weinig te horen over veel verschillende stoornissen. Maar de echte verdieping moet natuurlijk ook nog komen in de specialisatievakken. De leerstof is evenwichtig verdeeld over de verschillende weken en is niet te moeilijk. De nadruk had misschien iets meer op onderzoek kunnen liggen, voor logopedie-studenten was het vooral bekende stof die aan bod kwam. Het leuke van dit vak is vooral dat het enorm veelzijdig en intensief is. Zo moesten we bijna elk college wel een keer in kleine groepjes doordenken over een paar vragen. Iedereen moest een keer een referaat houden, waardoor je ook eens naar je studiegenoten kunt luisteren. Verder hebben we ons twee keer goed moeten verdiepen in tegenstrijdige standpunten, om daar met elkaar over in discussie te gaan. Daardoor verdiep je je beter in de stof en leer je meer. Verder werd er veel gebruik gemaakt van video-materiaal, waardoor de theoretische stof ook visueel werd gemaakt, wat erg verhelderend werkte. We hebben ook bij wijze van practicum zelf een STAP-analyse moeten maken. Het is goed om hier eens over na te moeten denken, maar het ging allemaal wel heel erg gehaast, omdat het nu eenmaal veel tijd kost. Tenslotte is er ook nog een keer een gastspreker geweest, namelijk Jan de Jong, een expert op SLI-gebied. Het is leuk om eens een keer van iemand die zelf zulk onderzoek doet alle details te horen. Doordat alle colleges eigenlijk belangrijk waren, had iedereen ook een actieve houding en was bijna iedereen er altijd. Naast al deze gevarieerde colleges zijn we ook nog twee keer op studiebezoek geweest, om ook eens met de praktijk geconfronteerd te worden. De eerste keer zijn we naar Sint Marie, een centrum voor communicatief beperkten geweest. Daar hebben we veel interessante dingen
13
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
geleerd over de rol die een klinisch linguïst kan spelen in een multidisciplinair team om een goede diagnose te kunnen stellen. Het tweede studiebezoek hebben we vooral veel kinderen met spraak- en taalproblemen in het echt kunnen bekijken. Dat was op de Alexander Roozendaalschool, een school voor kinderen met ernstige spraak- en taalmoeilijkheden. De docenten waren vooral ook betrokken bij de stof en enthousiast. De verdeling van de colleges tussen Jeanette en Anne was niet helemaal evenredig en af en toe werden de colleges wel erg schools aangepakt, door de manier waarop vragen werden gesteld. Maar aan de andere kant merk je dan wel duidelijk welke voorkennis er van je verwacht wordt. En de kennis die studenten al hebben wordt goed meegenomen in het college, dus je voelt je wel serieus genomen. De afronding gebeurt in een nota, waardoor je ook weer zelf actief aan de slag moet met een specifieke groep kinderen. Tijdrovend, maar erg interessant om te doen. Al met al was het een nuttig, veelzijdig en vooral leerzaam vak. Je moet er wel tijd voor hebben, want het is enorm intensief en door de verschillende onderwerpen moet je je best doen de grote lijn te blijven zien. Specialisatievak: Lexicale Ontwikkeling. Docent: Anne Baker Studielast: 7 punten Periode: 1e trimester 2001-2002 Auteurs: Daniela Polišenská en Hanneke Nijdam Het onderwerp van deze specialisatiemodule is tot stand gekomen op een "module-markt" eind vorig studiejaar. Daar werd informatie gegeven over de afstudeermogelijkheden voor ATW-studenten en daarna kregen studenten de mogelijkheid om met verschillende docenten te bespreken welke ideeën ze hadden met betrekking tot de eindscriptie. Met vier studenten kozen we voor lexicale ontwikkeling, maar ieder vanuit een eigen perspectief, n.l. de gewone spraaktaalontwikkeling, de ontwikkeling van kinderen met psychische stoornissen, ontwikkeling van dyslectische kinderen en de ontwikkeling van kinderen met een psychomotorische retardatie. De eerste zes colleges waren gewijd aan het lezen van literatuur. Tijdens de colleges werd deze literatuur kritisch met elkaar besproken. We moesten erg wennen aan het verbaal reproduceren van de gelezen stof in de les en het doortrekken van lijnen naar eerder gevolgde modules. De groei hierin kostte de nodige tijd en moeite. In de tweede periode (tot de herfstvakantie) werden wetenschappelijke artikelen uitgedeeld, die meer gericht waren op de scriptie-onderwerpen van elke individuele student. Deze artikelen werden in stappen door de studenten geanalyseerd, waar nodig bekritiseerd en gepresenteerd. Aan de hand van deze analyses van de opbouw van de artikelen werden criteria geformuleerd, waaraan het scriptievoorstel van de studenten moest voldoen. De laatste fase van de module werd besteed aan het formuleren van de eigen onderzoeksvraag en het schrijven van een scriptievoorstel. Dit scriptievoorstel was het uiteindelijke doel van de module. Tijdens de colleges, die in deze periode minder frequent waren en op afspraak, bespraken we elkaars voorstellen en werden de gegeven adviezen in een volgende versie verwerkt. Tot de herfstvakantie kwamen we twee keer per week bij elkaar, daarna minder vaak en op afspraak. De aangeboden literatuur vormde een goede basis voor de kennis over lexicale ontwikkeling. Wij moesten erg wennen aan deze manier van les geven, vooral omdat we met een klein aantal waren en dus erg op elkaar aangewezen.
14
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
Ondanks het feit dat we maar met zijn vijven waren en zonder pauze doorwerkten (ook wel taai af en toe), hadden we toch nog regelmatig tijd te kort en werden de uitgebreidere discussies pas na de les gevoerd. DOCTORAALCOLLEGES: MINORMODULES Taalminderheden (European Minority languages) docenten: Norval Smith en Durk Gorter Studielast: 7 punten Periode: 2e trimester 01-02 Door: Jelske Dijkstra Bij dit vak draait het vooral om autochtone minderheidstalen in Europa, al is de grens tussen autochtone en allochtone minderheidstalen soms moeilijk te leggen. De studenten die in het tweede trimester van 2001-2002 dit vak volgden, kwamen zowel uit Europa als erbuiten. De voertaal tijdens de colleges is dan ook Engels. De colleges beginnen met een ‘ontdekkingstocht’ door Europa wat betreft minderheidstalen. Hierna wordt er overgegaan op taalrechten en natuurlijk het Europees Handvest van Regionale en Minderheidstalen. Naast deze (soms wat droge) stof wordt ingegaan op de situaties van diverse minderheidstalen in West-Europa. Ook wordt er aandacht besteed aan de autochtone en allochtone minderheidstalen in Nederland en op de Antillen. Je krijgt inzicht in de verschillen tussen deze talen op politiek gebied, maar ook op het gebied van onderwijs, media, etc. en kijkt hoe verschillende landen het Europees Handvest toepassen. De colleges vergen weinig tot geen voorbereiding. Tijdens bijna elk college krijg je hand-outs met benodigde informatie en soms moet je van tevoren een hoofdstuk uit het boek lezen. Het boek wordt tijdens de colleges niet erg veel gebruikt. Sommige studenten opperden zelfs dat het wellicht overbodig is. Anderen waren juist blij dat ze het boek hadden aangeschaft, omdat het, naast de minderheidstalen die in de colleges behandeld worden, ook handige achtergrondmateriaal bevat voor de nota of juist omdat het een interessant boek is. Tijdens de colleges is geen aanwezigheidsverplichting. De toetsing gebeurt via een nota (in het Engels of Nederlands) over een Europese minderheidstaal. Over deze minderheidstaal wordt door de student in de laatste weken een presentatie gehouden. Hoewel het verschrikkelijk was om zelf een presentatie te geven, was dit onderdeel eigenlijk het meest interessant. In korte tijd leer je erg veel over een minderheidstaal waarvan je het bestaan soms niet eens wist. Deze presentaties werden door iedereen die ik gesproken heb als zeer positief ervaren. Doordat je met zoveel verschillende achtergronden in een groep zit, hangt er een leuke, ongedwongen sfeer. Er is veel ruimte voor het uitwisselen van ervaringen, discussie en vragen. Al met al een vak dat aan te bevelen is als je geïnteresseerd bent in talen (en culturen) en het behoud ervan. Sociale Variatie en Taal (minor Sociolinguïstiek en Creolistiek) Docente:Ingrid van Alphen Studielast: 7 studiepunten Periode: 1e trimester 01/02 Door:Karlijn Groet en Nelsa da Silva Echte academici streven ernaar binnen hun vakgebied verschil te maken. Een zelf gecomponeerde toonladder te belopen als het ware; een 'eigen wijsje' te zingen.
15
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
Dr. Van Alphen, die het vak Sociale Variatie en Taal aan de Universiteit van Amsterdam doceert, gaat nog een stapje verder. In haar zorgvuldig voorbereide lessen neemt zij haar gehele persoonlijkheid mee, en haar openlijk enthousiaste instelling is een verademing tussen sommige voortijdig blasé geworden academici die zichzelf wellicht wetenschapper mogen noemen, maar dan in elk geval toch hun vak niet zouden moeten doceren. 'Taal leeft' zegt men, en Van Alphen heeft dit terecht opgenomen in de inhoud van haar lessen en haar wijze van lesgeven. Haar geselecteerde leerstof is interessant, en sluit, ondanks de invloed van het 'variatie-deel', goed op elkaar aan. Studenten worden geconfronteerd met grote (verschil gemaakt hebbende) werken van gerenommeerde werkers in het veld. Voorbereid naar de les komen geeft een meerwaarde aan het vak (voorbereid in deze houdt in dat je het artikel/ boek-extract voor die week gelezen hebt), aangezien deze kennis direct in praktijk gesteld kan worden. Discussies worden door Van Alphen aangewakkerd EN gewaardeerd en dat voel je; een constante circulatie van informatie is het gevolg. Actuele informatie wordt óók niet genegeerd, en hieruit wordt duidelijk dat men te maken heeft met een persoon die een zeer grote liefde voor haar vak koestert. Ook haar eigen onderzoeken, aangeboden en besproken, geven hiervan blijk. Het feit dat we hier te maken hebben met een vervent;-) feministe (wat soms de toon zet van sommige uitspraken -die ik overigens als moderne dissonantie zou typeren en nooit als vals-) kan zeer bewustzijn vergrotend werken, van de student hangt af of dit ook gebeurt. De wijzen van testen -een referaat en een nota- leren je boven de stof te staan. Het referaat omdat je de gelegenheid krijgt dieper op een onderwerp in te gaan, het onderste uit de taalpan te halen en dit feestelijk bereid aan je medestudenten op te dienen. Het klinkt als een theekransje en inderdaad. De informele, interactieve en vooral ook levendige sfeer creëert een uitzonderlijk geschikte omgeving voor praten, wat voor een referaat heel handig is. De nota omdat het de student in staat stelt het misschien ietwat oppervlakkige element -het is tenslotte een module over variatie binnen taal, zodoende is wat je krijgt ook van alles wat- te verkleinen door een eigen gekozen onderwerp aan nadere studie te onderwerpen. Tot slot wordt gebruik gemaakt van auditieve en visuele materialen, wat deze inhouden laat ik als verrassing. Ik heb genoeg gezegd. Van Alphen fluit op geheel eigenwijze eigen wijze haar eigen wijsje.
‘Meertaligheid & Taalcontact’, (Minor Sociolinguïstiek en Creolistiek). Docente: Adrienne Bruyn Periode: 2e trimester 01/02 Studielast: 7 punten Door: Machteld van Rijsingen en Marieke van der Beek Als tweede module van de minor ‘Sociolinguïstiek en creolistiek’, stond het vak ‘Meertaligheid en taalcontact’ op het programma. De meerderheid van de deelnemers had het
16
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
eerste trimester ook al de module ‘Sociale variatie en taal’ gevolgd, maar dit was geen ingangseis. De stof bestond hoofdzakelijk uit het boek ‘Language Contact. An introduction’, maar werd bovendien aangevuld met verschillende artikelen die vanaf het begin van het trimester voor iedereen beschikbaar waren om te kopiëren. Over de hoeveelheid leerstof liepen de meningen een beetje uiteen, maar over het algemeen was dit voldoende. Het boek was niet altijd even concreet, hier en daar te uitgebreid, dan weer te vaag, maar gaf wel een goede introductie op het onderwerp. Bij de aanvullende artikelen en taaldata moesten soms opdrachten gedaan worden, maar die waren niet veelomvattend. De voorbereiding voor de colleges was dan ook niet te veel, maar wel genoeg. Alle deelnemers moesten een keer een referaat houden over een vrij onderwerp dat binnen het thema van de module pastte. Door deze grote vrijheid kregen we twaalf totaal verschillende referaten, wat dit onderdeel zeer interessant maakte en een leuke afwisseling bood. De aanwezigheid was steeds erg goed, op enkele zieken na waren de meeste studenten altijd wel present. Helaas was de interactie tussen de studenten en de docent niet altijd even groot, maar dat gebrek kwam een beetje van twee kanten. Hoewel de lessen af en toe een ietwat chaotisch verloop hadden, stond de Adrienne Bruyn wel open voor vragen en was zij ook buiten de colleges altijd te bereiken voor vragen over de stof, referaten of eindopdrachten. De module werd afgesloten met het schrijven van een nota over onderwerp naar keuze waarover ook weer een referaat gehouden moest worden. De docente heeft ons voldoende titels van literatuur aangereikt om onze eigen weg te zoeken naar de benodigde informatie. Als inleiding in de taalcontacten over de wereld was het een interessante module, maar ATWstudenten die al wat meer kennis hadden van het onderwerp spraken van een overlapping met vorige modules. Maar ook voor hen en zeker voor wie dit als keuzevak deed was het een leerzame ervaring.
Minor Tweede Taalverwerving Benaderingen in het tweede- en vreemde- taalonderwijs Docenten: F. Kuiken en I. Vedder Studielast:7 punten Periode: 2e trimester 01-02 Door: Eva van der Linden De onderwijsgids presenteert dit vak terecht als “een module waarin het tweede- (en vreemde) taalverwervingsproces behandeld wordt zoals dat zich in het onderwijs voltrekt, alsmede die factoren die dit proces beïnvloeden, waaronder met name de didactiek […]”. Het is een module die volgt op de module “Tweede- en vreemde-taalverwerving”, die in het 1e trimester gegeven wordt, maar het is niet verplicht deze te hebben gevolgd. Dit raad ik echter wel aan, aangezien module 2 goed aansluit op de eerste module, waardoor de stof interessanter en begrijpelijker wordt. Toch is er een groot verschil in benadering: wordt de eerste module, gegeven door J. Hulstijn, vooral theoretisch en met veel diepgang gepresenteerd, de tweede module beperkt zich tot de stof zoals die aangegeven is in het (overzichtelijke!) programma. Hoewel er voldoende ruimte is voor vragen en discussies, gaan de docenten niet erg diep op de stof in. Hoewel het
17
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
voordeel hiervan is dat op deze manier veel verschillende aspecten de revue passeren, kwam uit de evaluatie naar voren dat de groep aan meer diepgang de voorkeur gaf. Echter, de module is heel goed opgebouwd: stap voor stap en puntsgewijs komen de diverse aspecten aan bod, waarbij niet alleen het handboek (Approaches and Methods in Language Teaching - Richards and Rodgers) wordt gehanteerd, maar ook een grote hoeveelheid (extra) artikelen. Het studiemateriaal is goed bruikbaar en in de meeste gevallen heel duidelijk en leuk om te lezen. Veel verschillende onderdelen worden behandeld en de kleine “praktijkoefeningen” in de klas (dit was mogelijk, omdat we met een klein groepje waren) maken het college levendig. Toch is er ook een punt van kritiek over de wijze van college geven: beide docenten geven op een vrij schoolse manier les, omdat er verwacht wordt dat de student twee keer in de week het betreffende leeswerk en de bijbehorende opdrachten maakt. Dit wordt gecontroleerd door elke student per college meerdere keren een beurt te geven. Het merendeel van de studenten zit in het laatste deel van haar (uitsluitend meisjes!) studie en vindt een dergelijke manier van controle niet prettig; antwoorden wanneer je het antwoord weet, wordt geprefereerd! Dit werd al snel duidelijk onder de studenten. Wij hebben dit echter nooit gemeld, waardoor de docenten dit ook niet hebben kunnen veranderen. Een laatste punt is het soort opdrachten; hier kan ik kort over zijn. De opdrachten zijn niet moeilijk, omdat de antwoorden meestal letterlijk in het boek staan. Dit is handig, omdat je alle stof zo snel duidelijk op een rijtje hebt, maar een nadeel is dat je als student op deze manier zelf niet diep hoeft na te denken. Wat wij allemaal heel leuk vonden, waren de drie gedetailleerde analyses die je moet maken: een CD-ROM- en een leerganganalyse, maar ook een lesobservatie op een school of instituut waar een tweede/vreemde taal wordt onderwezen. Dit zorgt ervoor dat dit mijn enige ”op-depraktijk-gerichte-college” is en ondanks dat wij wat meer diepgang hadden gewild, is het eindoordeel over deze module toch heel positief!
18
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
Scriptiefestival 2002 Opleiding Taalwetenschap UvA 5 juli 2002 Programma 10.00-11.30 10.00-10.15 10.15-10.30 10.30-10.45 10.45-11.00 11.00-11.15 11.15-11.30 11.30-12.00 12.00-13.15 12.00-12.15 12.15-12.30 12.30-12.45 12.45-13.00 13.00-13.15 13.15-14.15 14.15-16.45 14.15-14.30 14.30-14.45 14.45-15.00 15.00-15.15 15.15-15.45 15.45-16.00 16.00-16.15 16.15-16.30 16.30-16.45 16.45-19.00
Voorzitter: Roland Pfau Joan Aarts & Marjolein Haak Slips of the hand bij tweede taalverwervers NGT Annika Nonhebel ***** Indirecte stuurders in NGT Hester Radstake Communicatie met doofblinden Elke Huysmans***** De taalontwikkeling bij kinderen met een Cochleair implant in het Nederlands en NGT: inzichten in de methodologische aanpak Commissie-overleg Buluitreiking PAUZE Voorzitter: Anne Baker Daniella Porsius Lexicale ontwikkeling in jonge kinderen met een risico voor dyslexie Hanneke Nijdam De opbouw van het lexicon bij kinderen die OC gebruiken Daniella Polisenska Semantische problemen bij kinderen met psychische stoornissen Madeleine Gibson De verwerving van adjectieven die waardeoordelen inhouden Commissieoverleg en Buluitreiking LUNCHPAUZE Voorzitter: Kees Hengeveld Eva van Lier***** Typologie en tweede taalverwerving: De verwerving van complementconstructies in het Nederlands als tweede taal. Josje Verhagen***** De verwerving van expletieven in het Nederlands: Over de relatie tussen typologische universalia en T2-verwerving Commissieoverleg Buluitreiking PAUZE Rachel van Steenwijk Natural Language and Information Retrieval: Query Structure in English, Spanish and German Rafael Fischer Morfo-syntaxis van de Noun Phrase in het Cofán (A'ingae) Commissieoverleg Buluitreiking BORREL
******=CUM LAUDE!!!!! 19
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
SAMENVATTINGEN DOCTORAALSCRIPTIES TAALWETENSCHAP 2002 Lexicon van kinderen met een risico op dyslexie Door: Daniella Porsius Dyslexie is ondanks de grote hoeveelheid onderzoeken die hiernaar verricht zijn nog steeds een groot probleem voor duizenden kinderen en volwassenen. Toch lijkt het erop dat men steeds dichter in de buurt komt van een verklaring. Daarmee zou men eventueel een voorspellend kenmerk voor dyslexie kunnen vinden. Er is gezocht in de biologische richting. Er zou een defect zijn in het magnocellulair systeem (Stein 1994) of een stoornis in het cerebellum (Fawcett 2001). Toch lijken er de meeste aanwijzingen te zijn voor een stoornis in de taalontwikkeling. Door het Uil OTS onderzoek wordt er in allerlei taalgebieden gezocht: de fonologie, morfosyntaxis. De ontbrekende factor in dit onderzoek, namelijk het lexicon van kinderen met een risico op dyslexie werd in deze scriptie onderzocht. Vanwege het feit dat lexicon centraal staat in de taalverwerving leek dit een heel interessant gebied om te zoeken naar een verklaring en een voorspellend kenmerk van dyslexie. Op basis van onderzoek van Scarbourough (1990), Wolf en Obregon (1992) en Blank en Bruskin (1984) zijn er allerlei aanwijzingen voor een mogelijk afwijkend lexicon bij kinderen met een risico op dyslexie in vergelijking met normale kinderen (zie hoofdstuk 1 en 2). Toch worden er in dit scriptieonderzoek geen verschillen gevonden. Echter, vanwege een aantal methodologische en praktische problemen die dit onderzoek had, kan er geen definitieve conclusie over het lexicon als voorspellende factor voor dyslexie worden getrokken. Maar het feit dat de meerderheid van de individueel sterk afwijkende kinderen behoort tot de risicogroep is misschien toch een aanwijzing om toch nog verder te onderzoeken in de richting van het lexicon van kinderen met een risico op dyslexie. Onderzoek naar slips of the hands van horende tweede-taalverwervers van de Nederlandse Gebarentaal Joan Aarts en Marjolein Haak Samenvatting: We hebben onderzoek gedaan naar lexicale en fonologische slips of the hands van horende tweede-taalverwervers van de Nederlandse Gebarentaal (NGT). Vier proefpersonen hebben een plaatje-benoemtaak, een naverteltaak en een interviewtaak afgelegd. Dit leverde ongeveer 125 minuten videoband op die in glossen zijn uitgeschreven. Vervolgens is aan de hand van bepaalde criteria beoordeeld welke fouten slips of the hands zijn. De slips zijn aan de hand van het fonologische transcriptie systeem KOMVA verder uitgeschreven zodat het linguïstische niveau en het type van de slip bepaald konden worden. Ons corpus bestaat uit 64 slips of the hands van horende tweede-taalverwervers van de NGT. Elf slips zijn lexicaal, 45 slips zijn fonologisch en 8 slips zijn zowel lexicaal als fonologisch. We hebben onze data vergeleken met de data van slips of the tongue van horende tweedetaalverwervers van het Engels (Poulisse, 1999), slips of the hands van dove eerste-
20
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
taalverwervers van de American Sign Language (ASL) (Newkirk et al., 1980) en dove eerstetaalverwervers van de Deutsche Gebärdensprache (DGS) (Hohenberger et al., 2001). De fonologische parameter handvorm was in alledrie de onderzoeken het meest bij de slips of the hands betrokken. De slips van de tweede-taalverwervers van de NGT zijn aan acht claims van Poulisse getoetst. Vier claims werden bevestigd (bij fonologische slips is er vaak slechts één parameter bij de slip betrokken, exchanges komen weinig voor, lexicale substituties betreffen vaak fonologisch en/of semantisch gerelateerde gebaren en bij lexicale slips zijn meestal gebaren uit dezelfde klasse betrokken) twee claims werden ontkracht (fonologische fouten resulteren meestal in bestaande gebaren en slips resulteren bijna nooit in gebaren die niet aan de fonologische regels van de betreffende taal voldoen) en over de geldigheid van twee claims kon geen uitspraak worden gedaan (anticipaties komen vaker voor dan perseveraties en lexicale blends betreffen vaak twee (bijna) synoniemen of semantisch gerelateerde gebaren). Het repairpercentage van tweede-taalverwervers van de NGT (50%) komt (ongeveer) overeen met het repairpercentage van eerste-taalverwervers in het algemeen (50%) en het repairpercentage van horende tweede-taalverwervers van het Engels (56%) en dove eerstetaalverwervers van de DGS (54,2%). Het taalgebruik van onze proefpersonen, tenslotte, heeft kenmerken van tweedetaalgebruik in het algemeen, namelijk: interferentie, vermijdingsstrategieën, simplificatie en overgeneralisatie. Indirecte Taalhandelingen in Nederlandse Gebarentaal Een kwalitatieve studie naar de non-manuele markering van indirecte verzoeken in NGT Annika Nonhebel In de scriptie ‘Indirecte taalhandelingen in Nederlandse Gebarentaal (NGT)’ is geprobeerd theorieën van de conversatie analyse (Taalbeheersing) en gebarentalen met elkaar te combineren. Er werd gekeken naar een belangrijk onderwerp uit de Taalbeheersing: indirecte verzoeken, dat we combineerden met Nederlandse Gebarentaal. Deze twee onderwerpen werden niet eerder met elkaar gecombineerd. Indirecte verzoeken zijn uitingen waarbij de spreker iets zegt, dit ook bedoelt, maar daarnaast nog iets meer bedoelt. Een voorbeeld van een indirect verzoek is ‘Kun je bij het zout ?’ Hierbij vraagt de spreker letterlijk of de luisteraar bij het zout kan, maar daarnaast wil de spreker dat de luisteraar een handeling uitvoert, namelijk het zout aangeven. Uit de literatuur die verschenen is over indirecte taalhandelingen, blijkt dat indirecte verzoeken veelal geformuleerd worden als ‘ja-nee’-vragen. In NGT is er een speciale markering, namelijk ‘wenkbrauwen omhoog’ en ‘hoofd naar voor’ om ‘ja-nee’-vragen te markeren. In deze scriptie probeerden we antwoorden te vinden op de volgende vragen: Worden indirecte verzoeken in Nederlandse Gebarentaal geformuleerd in de vorm van een ‘ja-nee’-vraag? Zo ja, hoe worden deze indirecte verzoeken in de vorm van een ‘ja-nee’-vraag gemarkeerd in Nederlandse Gebarentaal? En is er, naast een eventueel verschil in de non-manuele markering, een andere manier waarop gebaarders verschil maken tussen ‘echte’ ‘ja-nee’vragen en ‘ja-nee’-vragen gebruikt als indirecte verzoeken? Om op deze vragen antwoorden te vinden formuleerden we negen situaties waarvan we verwachtten dat deze een indirect verzoek zouden ontlokken. Vier proefpersonen werden gevraagd een reactie te geven op de verschillende situaties. Deze reacties werden op video vastgelegd, vervolgens werden de reacties getranscribeerd in SignStream waarbij we ook gebruik maakte van ENCS (Edinburgh Non-manual Coding System). Nadat de transcripties geanalyseerd waren ontdekten we dat indirecte verzoeken veelal geformuleerd worden als ‘ja-nee’-vragen. De echte ‘ja-nee’-vragen
21
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
die tijdens dit onderzoek ontlokt werden, werden gemarkeerd met ‘hoofd naar voor’ en ‘wenkbrauwen omhoog’. De indirecte verzoeken in de vorm van een ‘ja-nee’-vraag werden echter veelal gemarkeerd met de markering ‘kin omlaag’. Deze non-manuele markering kan een gevolg zijn van het algemeen verzoek gebaar, waar de markering ‘kin omlaag’ een onderdeel van is. In tegenstelling tot gesproken talen worden indirecte verzoeken in NGT vaak vergezeld door een speciaal manueel gebaar: het algemeen verzoek gebaar. Dit gebaar lijkt het verschil tussen echte ‘ja-nee’-vragen en ‘ja-nee’-vragen gebruikt als indirecte verzoeken aan te geven op zowel manueel als non-manueel niveau. Enkele indirecte verzoeken werden geformuleerd als ‘ja-nee’-vragen, maar werden niet gemarkeerd door de non-manuele markering van ‘ja-nee’-vragen ‘wenkbrauwen omhoog’. De enige verklaring die we hiervoor kunnen geven is de combinatie van non-manuele markeerders van emoties met syntactische non-manuele markeerders. Hierbij beïnvloedt de non-manuele markering van emoties de grammaticale non-manuele markering. Om dit fenomeen goed te kunnen verklaren is echter meer onderzoek nodig. Communicatie met doofblinden Hester Radstake Mijn afstudeeronderzoek is een vergelijking van drie communicatiemethoden met doofblinden op hun effectiviteit. Doofblinde mensen zijn mensen met een gecombineerde handicap van doof-/slechthorendheid en blind-/slechtziendheid. Deze mensen hebben allemaal een eigen individuele manier van communiceren. Een groep mensen communiceert met methoden die gerelateerd zijn aan de gesproken (Nederlandse) taal (vingerspellen in de hand, Lormsysteem, Tadomatechniek, Internationaal gestandaardiseerd alfabet). Een andere groep communiceert met methoden die gerelateerd zijn aan de (Nederlandse) Gebarentaal (gebaren in de kleine ruimte en Vierhandengebaren). Ik heb gebruik gemaakt van deze laatste methoden en heb gekeken hoe een geschreven tekst overkomt in respectievelijk de Nederlandse Gebarentaal, gebaren in de kleine ruimte en Vierhandengebaren. Ik heb het onderzoek gedaan met twee zwaarslechthorende medewerkers van huiskamer de Maan, een huiskamer voor doofblinden binnen het landelijk centrum voor dove ouderen De Gelderhorst te Ede en twee doofblinde bewoners. De ene doofblinde bewoner (88 jaar) maakt gebruik van gebaren in de kleine ruimte en de andere (63 jaar) van Vierhandengebaren. Bij vergelijking tussen hetgeen in Nederlandse Gebarentaal, gebaren in de kleine ruimte en Vierhandengebaren overbleef en toegevoegd werd aan de geschreven tekst, kan geconcludeerd worden dat de Nederlandse Gebarentaal het nauwkeurigst de informatie overbrengt. Vierhandengebaren laat de meeste oorspronkelijke informatie weg en voegt het meeste toe. Van de informatie die weggelaten wordt in de communicatiemethoden met doofblinden, valt het meeste binnen de fonologie: bijvoorbeeld getallen (handvorm lastig afvoelbaar) en trappen van vergelijkingen (met nonmanuele markeerders aangegeven). Interessant is daarom ook om verder te onderzoeken wat exact de fonologische verschillen tussen de communicatiemethoden zijn.
22
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
BERLIJN - ST-PETERSBURG - TOSCANE - WASSENAAR - LONDON - NIJMEGEN WETENSCHAPPELIJKE REIZEN EN ANDERE INTELLIGENTE UITSTAPJES BERLIJN Een stad met veel gezichten VOS in Berlijn
Door Anne Ribbert Berlijn is erg hip. Ettelijke studenten reizen de laatste jaren naar de Duitse hoofdstad en keren terug met prikkelende verhalen. Maar wat is er nou zo bijzonder aan de neue Hauptstadt? Nou, een heleboel. 11 VOSsers op “veldonderzoek” in Berlijn... Het eerste wat in het oog springt als we Berlijn in de luxe ICE1 binnenrijden is de enorme veelvuldigheid die deze stad te beiden heeft. We passeren de hypermoderne Potsdamer Platz, zien de Oost-Duitse Plattenbauten die in hun gelijkmatige lelijkheid vorm geven aan de egalitaire gedachtes van het socialisme en kunnen een blik werpen op de Reichstag – een gebouw dat symbool staat voor Duitse geschiedenis met al haar uitersten. In een bepaald opzicht is een reis naar Berlijn dan ook een reis door de Duitse geschiedenis die in geen andere stad zo snel geschreven en – door de snellevigheid van de metropool – vervaagd als in Berlijn. Onze jeugdherberg heet “Alcatraz”, maar ondanks de naam staat ons geen kille cel te wachten maar een eigen appartementje en een warmhartig team. Verbazingwekkend is hoe attent en weinig commercieel de medewerkers van het hostel zijn. Ze vinden het erg belangrijk dat we het naar onze zin hebben en kopen zelfs een sinaasappelpers voor ons. Misschien is dit soort gezelligheid representatief voor de voormalig Oost-Duitse wijk Prenzlauer Berg waar we verblijven. Opvallend is de tweeslachtigheid van deze een andere wijken in Berlijn. Aan de ene kant heeft de stad een erg alternatief en relaxed gezicht, aan de andere kant probeert Berlijn mee te lopen met steden als Parijs en Londen en laat ze haar commercieel gezicht zien. Deze tweeslachtigheid leidt soms tot bizarre scenario’s. Aan de ene kant van de Schönhauser Allee zien we goedkope tweedehands-winkels, aan de andere kant van de straat is de meest hippe en dure merkkleding verkrijgbaar. 1 De keuze voor dit decadente, onstudentikoze vervoermiddel berust op het “Eurolines-trauma” van de Boedapest-gangers van vorig jaar.
23
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
Deze tweeslachtigheid drukt zich ook in de politieke verdeeldheid van de stad uit. We zijn getuigen van de protesten tegen president Bush die een dezer dagen een bezoek aflegt aan Schröder. Voor de Humboldt-Universität verzamelen zich (tien)duizenden om tegen Bush’s politiek te demonstreren. 10 000 politieagenten werden ingezet met de opdracht bij ongeregeldheden “hard in te grijpen”. Studenten zijn boos omdat ze niet overal in de stad protesteren mogen en zelf ’s nachts rijden de trams anders dan gewoon en komen we studenten met baniers (Banner) “Bush go home” tegen. “Wat is dit? Is de wereld zo zwart-wit geworden?” vragen we ons af. Dit soort polariseringen botsen met ons polderdenken. Toegegeven, aan de ene kant is het erg indrukwekkend om te zien hoe kracht- en passievol zo een enorme groep protestantanten overkomt. “Hier zijn studenten ten minste geen passieloze consumenten”, komt het in me op. Maar aan de andere kant (die voor mij zwaarder weegt) is het ook ontzettend eng. Hoeveel van die betogers zijn nou echt passievol, en hoeveel lopen gewoon met de massa mee die nu toevallig in de “juiste” richting loopt? En wat betekent “hard ingrijpen”? We blijven dus letterlijk en figuurlijk aan de kant staan, gefascineerd maar niet geïnvolveerd. De groep Duitse studenten met die we deze uitwisseling (ja, ze komen dus ook nog naar Amsterdam, nl. In September!) aangegaan zijn, denkt hier anders over. Sommigen van hen lopen dan ook mee met de protestmars. Het is een klein groepje van ca. 5 studenten Duits. (We waren oorspronkelijk op zoek naar TWers, maar krijgen een superenthousiaste reactie van de Germanisten). In de loop van de week kunnen we Frauke, Simon, Shenja, Verena en Leontien goed leren kennen. Het zijn allemaal erg hartelijke en gastvrije studenten. Het is natuurlijk altijd erg leuk om contact met de “lokale bevolking” te leggen. Op die manier leer je de meest authentieke plekken van een stad van een stad kennen. Ze slepen ons bijvoorbeeld mee naar een alternatief park, dat eigenlijk meer op een vuilstortplaats lijkt. Toch is het gezellig om tussen al die alternatieve blowende jongeren te picknicken, te volleyballen of gewoon een beetje te kletsen. We besluiten de woensdag cultuurvrij in te vullen en vooral van het overheerlijke weer te genieten. Met de metro gaan we naar de Schlachtensee (nee, Berlijn ligt niet aan zee, het is gewoon een meertje), waar we de dag zwemmend, lezend en slapend doorbrengen. Een voordeel van Berlijn is dan ook de enorme groengordel om de stad heen. Maar ook binnen de stad vind je grote parken die compensatie bieden aan het stedelijk karakter. In ieder geval voelen we ons hier erg met vakantie, ver weg van de drukte van Amsterdam. Sommige meisjes uit onze groep leggen contact met een FKK (Freikörperkultur)-pleger, die ook nog Nederlands blijkt te verstaan. ’S Avonds koken we in ons hostelletje en worden dan door Leontien meegenomen naar een klein maar fijn studentenfeestje in de kelder van haar studentenhuis. De meesten van ons zijn echter vrij snel moe. Geen wonder wat zo een grote stad (we zijn echt lang onderweg om met de metro en te voet ergens te komen) vergt energie. Op donderdag gaan we naar het Jüdische Museum. Het gebouw op zich is al ontzettend indrukwekkend. De architect Daniel Libeskind heeft het gebouw naar de
24
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
vorm van de Davidsster ontworpen. Het is verbazingwekkend groot en herbergt meerdere eeuwen Germaans Joodse geschiedenis, van de middeleeuwen tot het heden. De bezoeker aan de tentoonstelling moet eerst een enorme trap opklimmen, die de lijdensweg van de Joden symboliseert. In het hele gebouw “voids” – vides aangebracht die vorm geven aan het verdwijnen van het Joodse volk tijdens de holocaust. We raken diep onder de indruk, ook al is dit museum te groot om het in een dag in zijn geheel te doorgronden. ’S Avonds staat een BBQ in een park op het programma. Vanwege het slechte weer moeten we echter in ons hostel BBQ-en, wat op zich ook erg gezellig is. Daarop volgt een uitgebreide speelsessie en nog een onvergetelijk studentenfeestje. De vrijdag brengen we zeer relaxt door. Sommigen staan aan in de eindeloze rij voor de Reichstag, maar horen gelukkig op tijd dat de koepel op die dag gesloten is. Anderen raken erg onder de indruk van de Neue Nationalgalerie. Op deze laatste avond mogen we dan nog iets erg bijzonder meemaken. We gaan naar een studentenkleinkunst-festival, waar Frauke aan mee heeft gewerkt. Dit is een mengeling van sketches, cabaret, gauchelerij en zang. Erg gevarieerd dus. En vooral ontzettend goed gemaakt. De meeste bijdrages zijn erg grappig, ook al is niet alles voor ons even begrijpelijk. Later die avond zijn we eigenlijk nog van plan om een afsluitend etentje met de Berlijners te houden. Na drie keer in de verkeerde tram gestapt te zijn komen we echter pas om 23:30 bij het restaurant aan en toen is de fut er een beetje uit. Desondanks zijn de hardcore-feestbeesten onder ons die avond toch nog naar diverse discotheken geweest. Zaterdag stappen we ten slotte erg volmaakt trein in, terug naar ons Amsterdam. We nemen een stukje Berlijn mee, want veel belevenissen zullen niet snel onze herinnering ontglijden. Het Ballet op muziek van Pink Floyd’s the Wall, het meertje, de feesten... Snel nog een blik naar het stadsbeeld, want je weet maar nooit hoe deze stad er de volgende keer uitziet. Auf Wiedersehen, Berlin!
ST.PETERSBURG Intas 915 bijeenkomst, Sint Petersburg, 22-26 mei 2002 Door Rob van Son De leerstoelgroep Fonetische Wetenschappen doet mee aan het internationale INTAS 915 project. Doel van dit project is het vergelijken van de fonetische eigenschappen van 3 zeer verschillende talen: Russisch, Fins en Nederlands. Talen verschillen fonetisch gezien op veel punten, van intonatie en klemtoon, tot foneemduren en 'uitspraak'. Deze verschillen zijn niet willekeurig verdeeld. Een lexicale klemtoon zoals in het Nederlands, of klinkerharmonie zoals in het Fins, heeft invloed op de manier waarop mensen woorden herkennen, en daarmee op de uitspraak. Verschillen tussen deze talen vind je, b.v., in de manier waarop woorden beklemtoond worden (Nederlands heeft lexicale klemtoon), klinkerharmonie (Fins), sterke reductie van het aantal fonemen in spontane Russische spraak en het gebruik van speciale "stemkwaliteit" (hele lage of schorre stem) in het Russisch en Fins. De relatie tussen al die
25
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
verschillende effecten wordt pas duidelijk als je talen met elkaar vergelijkt op veel verschillende punten. Dit is nu wat binnen het Intas 915 project wordt geprobeerd. Het zwaartepunt van dit project ligt in Rusland, met twee groepen in St. Petersburg en een groep in Moskou. Verder doen er twee groepen uit Finland mee en de leerstoelgroep Fonetische Wetenschappen uit Amsterdam. Binnen dit project wordt er elk jaar een bijeenkomst georganiseerd, die samenvalt met het jaarlijkse Russisch-Finse symposium. Dit jaar viel het symposium op donderdag 23 mei en de volgende werd de Intas 915 bijeenkomst gehouden. Dit jaar was ik uitverkoren om erheen te gaan, mijn eerste bezoek aan Rusland. Bij deze gelegenheid ben ik overgehaald om meteen maar twee voordrachten te geven op het symposium. Aangezien ik noch het Russisch noch het Fins beheers, werden dit dus voordrachten over het Nederlands in het Engels. Dit werd gelukkig toch gewaardeerd door de aanwezige Finnen en russen. Mijn voordrachten behelsden de mechanismen waarmee fonemen herkend worden en variatie in de uitspraak van klinkers als functie van hun belang voor de woordherkenning. Hoe belangrijker een klank is voor de herkenning van een woord, en hoe moeilijker een woord te herkennen is, hoe nauwkeuriger de klank wordt uitgesproken. Er was nog een andere spreekster die zich niet met het Fins of Russisch bezighield, maar met een van de Mongoolse talen, het Buryat. Het Buryat heeft een systeem van klinkerharmonie dat veel complexer is dan dat van het Fins (of Hongaars), met meerdere "klinker-cirkels". Op de universiteit van St. Petersburg is erg veel aandacht voor minderheidstalen. Zowel het etnografische museum in de Kunstkamer (dat heet echt zo) en het Puschkin huis hebben grote verzamelingen artefacten en oude opnamen van niet Russische culturen binnen de Russische Federatie. Verscheidene medewerkers van de afdeling fonetiek zijn bezig met het on-line brengen van deze verzamelingen. Ik kwam aan op woensdagavond en werd gelukkig door twee medewerkers van de afdeling fonetiek omdat er geen goed openbaar vervoer van en naar het vliegveld is. Men bracht mij over brede en lange straten naar de andere kant van de stad. Ik was samen met een groot deel van de Finse delegatie in een "hostel" voor buitenlandse studenten ingekwartierd. Dit hostel ligt vlak bij de Baltische zee, maar daar was niets van te zien. De buurt lijkt een beetje op de Bijlmer, alleen maar hoge, lange flats. Sommigen nieuw, anderen oud en duidelijk met veel achterstallig onderhoud. Van hieruit gingen we 's ochtends met minibusjes naar de universiteit aan de rivier de Neva. Bussen en minibusjes zijn hier erg goedkoop, maar het is ondoenlijk om ze te gebruiken als je geen Russisch kent. Er zijn ook nergens straatnaambordjes, dus zelfs met een plattegrond is het moeilijk om de weg te vinden. Ik was dus heel erg blij dat de Finnen bijna allemaal Russisch spraken. Gedurende mijn verblijf kon ik gelukkig altijd wel iemand vinden die mij wilde rondleiden. We waren te gast bij de afdeling fonetiek van de universiteit van St. Petersburg. Deze afdeling ligt op de eerste verdieping van het zachtgroene gebouw van de faculteit voor taalkunde (filologie) aan de rivier de Neva. Het rode hoofdgebouw van de universiteit ligt ernaast. Deze gebouwen zijn afgelopen voorjaar (gedurende mijn verblijf) nog op TV geweest omdat de presidenten Bush en Poetin er tijdens het staatsbezoek van Bush uitgebreid gefilmd zijn. Op televisie zien die gebouwen er heel mooi uit. Net zoals de meeste gebouwen in het centrum van St Petersburg. Veel gebouwen worden op het ogenblik opgeknapt vanwege het
26
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
300-jarig bestaan van de stad in 2003 (en omdat Poetin uit St Petersburg komt). Maar van dichtbij is goed te zien dat er nog veel achterstallig onderhoud is, ook bij de universiteit. Als je de universiteit binnengaat wordt goed duidelijk hoe groot de financiële problemen hier zijn. De afdeling fonetiek heeft bijvoorbeeld geen leslokaal. Colleges moeten in een afgeschermd deel van de bibliotheek gegeven worden. Het is gebruikelijk dat bezoekers een kleinigheidje meenemen voor de gastheren/vrouwen. Als westerling kun je het best vakliteratuur meenemen (en snoepgoed of wijn). Een van de doelstellingen van de Intas projecten is dan ook de onderzoekers in de oude Sovjetstaten de gelegenheid te geven om onderzoek te kunnen blijven doen. We werden eerst ontvangen in de gezellige, wat ouderwetse, kamer van professor Lyia Bondarko, het hoofd van de afdeling. De sfeer was een beetje als onze eigen instituutsbibliotheek, met veel foto's uit het begin van de vorige eeuw. Alleen kleiner. We pasten maar met moeite met zijn allen rond de tafel. Gelukkig spraken de meeste medewerkers van de afdeling Engels, de meesten beter dan ikzelf. Het symposium werd bijgewoond door alle aanwezige studenten en medewerkers van de afdeling. Uit de bijdragen bleek de nauwe samenwerking tussen de universiteit van St Petersburg en de Finse universiteiten. Medewerkers en studenten komen vaak bij elkaar over de vloer, en Russische medewerkers en studenten rapporteerden over onderzoek dat in Finland uitgevoerd was. Vermeldenswaardig is ook een presentatie van het on-line brengen van oude opnamen, soms zelfs van wasrollen, uit het Puschkin Huis (Pushkinsky Dom: http://www.speech.nw.ru/phonetics/eng-help.html). Na afloop van het symposium leidde een van de uit St Petersburg afkomstige studenten, Olga Bolotova, ons rond door de stad. De Intas vergadering op vrijdag werd bemoeilijkt door een jaarfeest van de faculteit. Dat zou oorspronkelijk op zaterdag zijn, maar was een dag verschoven omdat George W.Bush op zaterdag de universiteit zou bezoeken. Dus dit werd een vergadering met muziek. Het succes van internationale samenwerking hangt voor een belangrijk deel af van standaardisatie. Aan het begin van een project is men vaak nog niet in staat om elkaars resultaten te gebruiken omdat er een verschillend "format" gebruikt wordt, of omdat de experimentele methoden onvergelijkbaar zijn. Daarom werd er ook hier veel tijd besteed aan het overeenkomen van uniforme meetmethoden en analyseprogrammatuur. Op dit punt had ik het gemakkelijk, omdat de gekozen programmatuur op onze leerstoelgroep ontwikkeld is: het Praat programma (www.praat.org). Maar verder ging het over zeer technische, fonetische details. Het grootste deel van de tijd ging op aan het maken van een gedetailleerde lijst van onderzoeksonderwerpen. Alles werd besproken, van hoe de tempo- en formant-metingen gedaan moesten worden tot de grootte van de intonatie eenheden. In de verlengde lunchpauze bezochten we onder leiding van een medewerkster, Nina Volskaya, het Petrus en Paulus fort, het eerste bouwwerk van St Petersburg. Dit "museum" bevat ook de plaatselijke munt. En we konden dus ook een zwaarbewapend geldtransport bewonderen. De afdeling had 's middags voor balletkaartjes gezorgd en 's avonds bezochten we een traditionele uitvoering van het "Het Zwanenmeer" van P.I. Tsjaikovski. Op zaterdag waren de universiteit en een groot deel van de binnenstad gesloten wegens het bezoek van de presidenten Poetin en Bush aan de universiteit en aan de Hermitage. De zaterdag werd daarom gebruikt voor een uitgebreide tutorial workshop over het Amsterdamse Praat programma (www.praat.org) voor spraakbewerking en analyse. Aangezien de meeste
27
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
Intas deelnemers in ons hostel zaten en laptops mee hadden genomen, konden we dit gewoon op de hotelkamers doen. (INTAS 915: "Spontaneous Speech of Typologically unrelated languages Russioan, Finnish and Dutch: Comparison of Phonetic Properties"; INTAS=International Association for the promotion of co-operation with scientists from the New Independent States of the former Soviet Union) CASTELVECCHIO PASCOLI (LUCCA) Advanced Study Institute “Dynamics of Speech Production and Perception” (29 juni – 6 juli 2002) Door Louis Pols De Noord-Atlantische Verdragsorganisatie besteedt een klein deel van haar middelen aan het promoten van zuiver wetenschappelijk onderzoek, waardoor dit soort Advanced Study Institutes nog steeds georganiseerd kunnen worden (www.nato.int/science/e/asi.htm). Pierre Divenyi was de grote stimulator en organisator van deze ASI. Het vakantie- en congrescentrum Il Ciocco in Castelvecchio Pascoli, Toscane, ten noorden van Lucca en Pisa, is een zeer geschikte, zeer comfortabele, en vaak gebruikte plaats voor dit soort ASI’s. De docenten (ca. 25) en de (voornamelijk PhD) studenten (ca. 80) kwamen van over de hele wereld, maar de NATO vereist wel enige balans tussen westers en niet-westers. De docenten gaven ieder 1 tot 4 plenaire voordrachten van ca. 45 minuten, gevolgd door tenminste een half uur discussie. Discussies werden ook tijdens de pauzes en de gezamenlijke maaltijden voortgezet. Ik kon vanwege universitaire en NWO verplichtingen niet de twee volle weken aanwezig zijn (24 juni tot 6 juli), maar slechts gedurende de tweede helft. In deze ASI werden de vele dynamische aspecten van spraak van alle kanten belicht: neurologisch, articulatorisch, akoestisch, perceptief, modelmatig, multimodaal, taalspecifiek, technologisch, etc. Een flink aantal van de studenten presenteerden ook hun eigen onderzoek in de vorm van een poster. Mijn twee voordrachten waren getiteld “Speech acoustics and phonetics” en “From speech signal acoustics to perception” (zie http://www.fon.hum.uva.nl/pols onder ‘Presentaties’ voor de PowerPoint sheets van beide voordrachten). Daarnaast heb ik een inleiding over ons spraaksignaalanalyseprogramma ‘praat’ verzorgd en was ik panellid in de afsluitende discussie. De ASI ging tijdens het weekend gewoon door, maar er was wel in beide weken een doordeweekse vrije dag gereserveerd voor toeristische of andere activiteiten. Dat maakte het ons mogelijk om Barga, Lucca en Pisa te bezoeken. Na afloop zijn wij per boot van Livorno overgestoken naar Bastia op Corsica. Calvi aan de fraaie rotsachtige westkust was daarna gedurende twee weken onze uitvalsbasis voor een heerlijke vakantie. Ik vind deze zomerschoolachtige vorm buitengewoon informatief en stimulerend. Gedurende een à twee weken wordt men helemaal ondergedompeld in het onderwerp, krijgt men goede inleidingen en wordt er intensief gediscussieerd. Het was dan ook jammer dat er slechts een studente uit Nijmegen vanuit ons land aanwezig was, terwijl toch vrijwel alle kosten voor de deelnemers worden vergoed. Meer gegevens over deze ASI zijn te vinden op http://www.ebire.org/earlab/asi2002.html/. Daar kan men doorklikken naar het volledige programma. Op de zgn. post-conference website vindt men o.a. de lijst met deelnemers (geordend op voornaam) en links naar presentatiemateriaal voor zover beschikbaar. Het is de bedoeling dat er van deze ASI ook een boek zal verschijnen. WASSENAAR EEN SEIZOEN IN HET PARADIJS
28
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
Door Jacques Arends Toen ik een jaar of vijf geleden voor het eerst de burelen van het NIAS (Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Sciences) in Wassenaar betrad om een collega te bezoeken die daar zijn sabbatical doorbracht, wist ik: dit wil ik ook. Een prachtige villa in een lommerrijke omgeving, een internationaal gezelschap van onderzoekers, elke dag een fatsoenlijke lunch die voor je klaar staat, een uitgebreide ondersteunende staf, geen colleges, geen vergaderingen, en maar schrijven. Afgelopen september was het zover: samen met zo’n veertig andere fellows mocht ik beginnen aan mijn ‘seizoen in het paradijs’. Op het moment dat ik dit schrijf, loopt dit seizoen ten einde en is het tijd om terug te kijken. Wat waren mijn plannen? Wat is daarvan terechtgekomen en wat niet? Het plan was een boek te schrijven over de geschiedenis van de Surinaamse creooltalen, niet meer en niet minder. ‘De Surinaamse creooltalen’ betekent hier ‘Sranan en Saramaccaans’; over de geschiedenis van de andere is nog te weinig bekend om er veel zinnigs over te kunnen zeggen. ‘De geschiedenis’ is voor mij ‘interne en externe geschiedenis’, dat wil zeggen diachrone veranderingen (met name in de syntaxis) èn de historische context waarin die veranderingen plaatsvonden. ‘Context’ is eigenlijk niet het juiste woord, want het suggereert dat het primair gaat om interne veranderingen die plaatsvinden in een externe context die slechts van secundair belang is, terwijl ik er meer en meer van overtuigd ben geraakt hoe cruciaal die ‘context’ is. Vandaar ook dat het boek in de loop van de tijd steeds meer een twee-sporen karakter heeft gekregen. ‘Context’ niet als min of meer verplicht nummertje, maar interne en externe veranderingen bekeken in onderlinge relatie, waarbij beide even veel aandacht krijgen. Moet kunnen, zou je denken, als je al bijna twintig jaar met zo’n onderwerp bezig bent. Bovendien hoefde ik niet vanaf de grond te beginnen: veel van wat er in dat boek moest komen, lag al in min of meer definitieve vorm klaar: artikelen, papers, aantekeningen etc. Maar er waren ook nog enkele hiaten, met name wat betreft de allervroegste geschiedenis (1600-1650), de periode voorafgaand aan wat volgens velen het begin vormt van de Surinaamse creooltalen. Alleen al het uitpluizen van deze slecht gedocumenteerde en nauwelijks beschreven fase in de geschiedenis van Suriname kostte me vijf maanden. Bovendien kwamen er kort voor mijn NIAS-jaar nog een paar teksten boven water die ik onmogelijk kon laten liggen: de Sranan-versie van het vredesverdrag met de Saramaccaanse marrons van 1762 en een aantal teksten in het Sranan met betrekking tot de afschaffing van de slavernij in 1863. Dat bracht me op het idee een heel hoofdstuk met teksten op te nemen, een soort mini-bloemlezing van ouder Sranan en Saramaccaans, met linguïstisch commentaar. Zoals de meeste fellows bracht ik ook wat ‘unfinished business’ mee naar het NIAS: een Atlas of the languages of Suriname, waar ik al een paar jaar (samen met Eithne Carlin) mee bezig ben en die dit jaar eindelijk uitkomt. Omdat we er per se een boek voor een breder publiek van willen maken, komt er veel meer bij kijken dan bij het gemiddelde wetenschappelijke boek: illustraties, kaarten, verklaring van technische termen, en, vooral, de zorg dat het geheel leesbaar en begrijpelijk blijft voor de niet-specialist. Verder natuurlijk een aantal eerder toegezegde artikelen en recensies, waarvan sommige al lang ingestuurd hadden moeten zijn. Een recensie die ik niet wilde maar wel moest schrijven over een boekje over de Kaap-Verden, geschreven door een Franse creolist, zo vol vooroordelen dat je er wel iets van moet zeggen. Een bewerking van een paper die Margot van den Berg en ik hebben gegeven over het Sranan dat in vroege processtukken voorkomt. Twee artikelen over de morfologie van de Lingua Franca, allebei met mijn voormalige student Esther Muusse. O ja, dat overzichtsartikel over de rol van de demografie in creolisering voor het Handbook of pidgins and creoles, dat ik wel even zou schrijven en dat me uiteindelijk twee volle maanden werk kostte. En tot slot nog een essay voor een themanummer van Etudes Créoles, met als titel:
29
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
Créolisation: à chacun son idée, waar ik op dit moment nog aan werk. Ideeën genoeg, maar hoe krijg je ze op papier in fatsoenlijk Frans? En dan natuurlijk ‘het gewone werk’, dat altijd doorgaat: recensies redigeren voor de Carrier Pidgin, een enkele scriptie begeleiden, manuscripten beoordelen, en nog zo het een en ander. En in het derde trimester de module ‘Surinaamse en Antilliaanse talen in Nederland’, onderdeel van de Minor ‘Migrantentalen in Nederland’, die Margreet Dorleijn en ik dit jaar voor het eerst aanbieden. Juist omdat het de eerste keer was, kon ik dat natuurlijk moeilijk aan iemand anders overlaten. Zo’n module moet opgebouwd worden en dat betekent dat je erin moet investeren. En dus verdiep ik me, naast het Sranan, in het Sarnami (de Surinaamse variëteit van het Hindi), het Papiamentu en het Surinaams Nederlands. Gek eigenlijk, dat we niet eerder op dat idee gekomen zijn: alleen al in Amsterdam wonen er minstens honderdduizend sprekers van deze talen, en als er ergens in Nederland expertise over aanwezig is, is het aan de UvA. Over drie weken word ik uit het paradijs verstoten: mijn boek is niet af en toch kijk ik met grote tevredenheid terug op mijn sabbatical. Ex-fellow Frits van Oostrom schrijft in het voorwoord van Maerlants wereld dat hij nergens ‘zó heerlijk zó hard’ gewerkt heeft als op het NIAS. Ik had het niet beter kunnen zeggen. LONDEN Door Norval Smith Ik moet eerst uitleggen waarom ik in juni naar Londen moest. Ik werd vorig jaar gevraagd om Externe Examinator te worden bij University College London voor de BA in Linguistics. Ik zei Ja niet wetende wat ik allemaal op mijn hoofd haalde. Centimeters dikke enveloppen met reglementen - wat ik niet van de arme studenten kon eisen, tot mondelinge examens toe! Niet te vergelijken met de halve meter examenopgaven die ik laat in mei kreeg! Anyway, ik naar Londen met EasyJet (ik had nogal laat geboekt en ik wou de arme UCL niet onnodig op kosten jagen). Ik vloog naar Gatwick - vreselijk vliegveld. Ga daar nooit heen. Ik arriveerde gelijk met zes transatlantische vluchten wat betekende dat de bagagereclaim totaal uit zijn voegen barstte. Ik moest na een vlucht van 40 minuten een uur op mijn coffer wachten in een hal die tjokvol was met mensen en karretjes, maar niet met monitoren waarop je kon zien op welke band je baggage zou belanden. Dus de mensenmassa ging steeds heen en weer om te kijken bij de twee monitoren bij begin en einde vah de hal. Londen was gewoon vreselijk - het leek eem moesson. Het regende pijpenstelen. Tot Russell Square metro-station ging alles goed (buiten wat frustraties met de slakkengang van de zgn Gatwick-expres-rip-off), maar toen moest ik naar het hotel. Bij Boots kostten een opvouwplu L12 - krankzinnig - dus heb ik dat kunnen uitstellen tot de krantenwinkel daarna waar ik voor L5 iets kocht. Duidelijk van mindere kwaliteit omdat een van de popnagels al verdween binnen een uur, maar met een beetje friemelen was het wel op te krijgen. Dan heb ik me bijna vergist in de tijd van de examencommissie bijeenkomst bij UCL. Ik had 5 in m'n (war)hoofd, terwijl ik om 20 voor 4 ontdekte in mijn agenda dat het toch om 4 uur was. UCL was hooguit zeven minuten lopen van mijn overigens prima hotel verwijderd maar verwijderd geeft een beetje aan wat er gebeurde. Door de richting waarvanuit ik de hotel eerst bereikt had realiseerde ik me niet hoe dichtbij het was, en ik ging de hele foute kant uit. Om het makkelijker te maken had ik twee plastike tassen bij me met kilo's examenopgaves. Eindelijk kwam ik aan bij Linguistics net op tijd - wel een beetje vochtig.
30
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
Het was wel een openbaring - de examencommissiebijeenkomst. Wat zijn ze grondig! Iedere suggestie van de EXTERNALS (dat waren ik en een Engelse vrouw) werd aangenomen. en mijn collega-external had wel 30 cijfer-veranderingen voorgesteld. Er waren ook een aantal plagiaatgevallen (!), meestal op redelijk humane wijze opgelost. Na die vergadering zijn we wijn gaan drinken in een kroeg om de hoek, en daarna hebben we met ze 10-en een Nepali maaltijd verorberd. Heerlijk en veel. Prof. N. Smith (haha) - mijn oude fonologie-leraar - deed steeds meer wijn in mijn glas. De resutaat hiervan was dat ik om 4 uur 's nachts wakker werd met een hoofdpijn (nu pas realiseer ik me dat ik paracetamol bij me had!!!) en heb ik niet meer goed kunnen slapen. 's Ochtends heb ik een heet bad genomen (voor de prijs van mijn kamer mocht dat wel), en toen voelde ik me weer kits. Na een uitgebreid ontbijt heb ik uitgecheckt en ging ik op zoek naar goedkope nieuwe dansmuziek CD's om de hoek in Oxford Street. Na een klein uurtje moest ik naar een lunchafspraak met Nancy Kula, een Leidse AIO die ik goed ken (en hielp). Daarna gingen naar een kroeg waar we haar man aantroffen, en hebben een tijdlang naar voetbal gekeken. Daarna gingen we drank helpen kopen voor een afscheidsfeest op SOAS. Daar heb ik zelf gestudeerd, en ik ging helpen omdat ik dan David Bennett weer zou zien die als nieuwe docent bij SOAS kwam toen ik in mijn laatste jaar was. Ik had hem laatst ontmoet in Beijing toen ik daar een lezing gaf!! En nu stond hij op punt om met pensioen te gaan. Wat gaat de tijd snel. Er gebeurde bijna iets vreselijks. David Bennett had zijn auto buiten de dranksuper geparkeerd, maar hij had niet gezien dat het daar niet mocht. Toen we terug kwamen met veel drank zag ie dat hij een boete van L40 had gekregen. Nog erger - de takelwagen reed net voor om zijn auto weg te halen. Met mijn tas erin met mijn inchecknummer voor mijn vlucht terug! Dan was het tijd om naar Gatwick weer te vertrekken - nog steeds in de regen - en dat ging gelukkig voorspoedig ondanks de spits. Ik haalde alles netjes en tot slot steeg ik weer op onderweg naar Nederland waar ik mijn baggage in twee minuten van de band af mocht tillen.. NIJMEGEN Het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek Door Marieke Kolkman Laat ik bij het begin beginnen. Het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek is onderdeel van het Max-Planck-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften e.V. Dit Gesellschaft onderhoudt zo’n tachtig instituten, verspreid over een breed wetenschappelijk gebied, die zich allemaal bezig houden met fundamenteel onderzoek. Dat houdt in dat er onderzoek wordt gedaan om kennis te vergaren en niet om een duidelijk aanwijsbare toepassing. Maar natuurlijk zijn er zeker toepassingen te bedenken. De meeste instituten staan in Duitsland, het instituut in Nijmegen is het enige Max Planck Instituut in Nederland. Het instituut concentreert zich op de psycholinguïstiek. Dit is de studie naar de mentale processen die komen kijken bij het produceren van taal, taalbegrip en taalontwikkeling, en ook naar de relatie tussen taal, denken en cultuur (cognitieve antropologie). In dit onderzoeksveld kunnen zeg verschillende onderwerpen onderscheiden worden: Productie: hoe wordt de informatie die iemand wil uiten omgezet in akoestische golven, gebaren (van de hand), of geschreven karakters? Begrip: hoe wordt het akoestische of visuele teken linguïstisch geïnterpreteerd door de hoorder, gebarentaalgebruiker, of lezer?
31
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
Verwerving: hoe leert een kind deze dingen (eerste-taalverwerving) en hoe kunnen ze uitgebreid worden naar andere talen (tweede-taalverwerving)? Stoornissen: waardoor worden tijdelijke of meer permanente verstoringen van de spraak en taalverwervingssystemen veroorzaakt? Taal en denken: welke rol speelt menselijke taal in denken? En welke verschillen maken verschillende talen in hoe we denken? Neurocognitie: hoe zijn de cognitieve architectuur van taal en taalverwerking ingepast in het menselijke brein, i.e., wat is de cerebraal-functionele architectuur van onze taalfaculteit? Het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek (vanaf nu: MPI) onderzoekt al deze vraagstukken actief, verdeeld over verschillende groepen. De groep waar ik toe behoor is de Comprehension Group. De onderzoekers, aio’s, stagiaires, afstudeerders en studentassistenten in deze groep houden zich dus bezig met taalbegrip. Comprehension Group De groep is verdeeld in twee onderzoeksprojecten: Decoding Continuous Speech en Phonological Learning for Speech Perception. Het eerste project houdt zich bezig met de verschillende mentale processen en representaties die volwassen spraak bevat: hoe gebruiken luisteraars de akoestische informatie in gesproken uitingen om toegang te krijgen tot opgeslagen kennis in het mentale lexicon, om zo interpretaties van de intenties van sprekers te construeren? Het andere onderzoeksproject stelt vragen over hoe de fonologische units (op verschillende beschrijvingsniveau’s) van een taal worden geleerd en wat de consequenties van dit leren zijn voor de lexicale verwerking in begrip. Het project voegt onderzoeksgebieden samen van baby’s en kleine kinderen, en volwassenen die luisteren naar samples van de moedertaal, een tweede taal of een kunstmatige taal. Voorbeelden van onderzoekers die hier rondlopen zijn Anne Cutler, Dan Swingley, James McQueen, Delphine Dahan en Teahong Cho. Dan Swingley houdt zich bezig met woordherkenning en lexicale representatie in baby’s en jonge kinderen. Op het moment doet hij experimenten naar perceptie bij baby’s en statistische analyses van corpora van aan baby’s gerichte spraak. Een heel ander onderzoeksgebied is dat van Delphine Dahan: hoe representeren en slaan volwassenen woorden die ze kennen op? Bij onderzoek hiernaar wordt gebruik gemaakt van eye-tracking: de oogbewegingen van de proefpersonen op visueel gepresenteerde objecten worden onderzocht wanneer ze bezig zijn met het verwerken van gesproken instructies die vragen om een van de objecten op de pakken. De tijd die nodig is om op het bepaalde object te fixeren, maar ook de fixaties op de andere objecten, zijn informatief over de mapping van klankvormen op lexicale representaties. Het huidige onderzoek van Teahong Cho concentreert zich op de effecten van prosodische structuur op spraakproductie en –perceptie. Kortom: veel gevarieerd onderzoek naar wat lijkt een klein onderdeel van de wetenschap van taal. Afasie Hoe kwam ik hier nu terecht? Na een mislukt plan voor een uitwisseling naar Canada, waardoor ik het geijkte studiepad was gedwongen te verlaten, moest ik gaan nadenken over het laatste deel van mijn studie. De minor was afgerond, de keuzevakruimte werd voller en voller: wat wilde ik doen? De keuzes waren: meer en meer leuke vakken doen als keuzevak en een keertje beginnen met afstuderen, meteen beginnen met afstuderen (maar welk onderwerp??) of stagelopen en dan afstuderen. De keuze viel op het laatste. Mijn afstudeerrichting is Taal- en spraakontwikkeling en –pathologie. Er was me verteld dat ik na een succesvolle beëindiging aan de slag zou kunnen als ‘klinisch linguïst’. Wat dit
32
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
precies inhoudt is niet voor het verhaal van belang, maar wel dat me duidelijk voor ogen stond dat als ik al zo’n beroep zou gaan uitoefenen, dit met een grote voorkeur voor volwassen patiënten was. Al dat gedoe met kinderen is slecht aan mij besteed. Wat me echter nog veel meer aansprak dan verworven taalstoornissen is het psycholinguïstische gebied van de taalverwerking: wat gebeurt er allemaal in ons hoofd voordat we een gesproken boodschap begrijpen? Een onderzoeksstage in de psycholinguïstiek leek me dus misschien wel het leukst, maar voor de minor Taalpsychologie had ik al een onderzoeksstage gedaan bij de afdeling psychologie, die ook een psycholinguïstische inslag had. Daar kwam bij dat ik geen idee had waar ik zo’n psycholinguïstische onderzoeksstage zou moeten doen. Dus wendde ik me tot Ron Prins, die ik vroeg of het mogelijk was in een ziekenhuis of iets dergelijks stage te gaan lopen om daar te werken met afasiepatiënten. Ik vermeldde er wel bij dat psycholinguïstiek me het meeste boeide. Anne Baker kwam mijn wens te weten en had nog wel contacten op het MPI, of ik daar wilde stagelopen. Dat leek me een enorme kans, die ik met handen en voeten moest aangrijpen, want het MPI leek me een walhalla voor psycholinguïstisch onderzoek! Ik kwam terecht bij de Comprehension Group, waar Anne Cutler hoofd van is. Het Echte onderzoekswereldje, allemaal Grote Onderzoekers en een zuigende nieuwsgierigheid naar Kennis. Stage Mijn stage bleek snel weer afgelopen. Ik moest een honderdtal proefpersonen testen voor een experiment dat nog lag te wachten op een welwillende stagiair, daarna de data-analyse doen, een verslag hiervan schrijven en verder meehelpen aan andere experimenten tot ik genoeg tijd had gevuld om 7 punten te verdienen. Tijdens het testen van de proefpersonen vroeg ik terloops of ik ook mijn scriptie kon schrijven aan het MPI en dit werd met een enthousiast ‘ja’ beantwoord. In feite had ik de stagepunten niet nodig en had ik al een onderzoeksstage gedaan, dus of het goed was dat ik meteen maar begon aan mijn scriptie en de data-analyse aan iemand ander over liet. Dit was geen probleem en nu ben ik net begonnen met mijn eigen project. Daarover kan ik beter vertellen als het af is denk ik. Voor meer informatie over het Max Planck Instituut of de andere onderzoeksgroepen, kijk op de website: www.mpi.nl. Marieke Kolkman
33
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
Kwartelhof op de UvA: medewerkers leren NGT Door Folkert Kuiken De zoveelste soap op tv? Zoiets, maar dan wel een heel bijzondere: onder auspiciën van Teleac verpakt in een cursus Nederlandse Gebarentaal (NGT). Eind 2001 begin 2002 kon heel Nederland kijken naar Kwartelhof en zich de beginselen van NGT aanleren. Het was een goed idee van de gebarentaaldocenten parallel aan de serie een cursus NGT voor medewerkers aan te bieden. De belangstelling ervoor was zo groot, dat er maar liefst drie cursussen van start gingen. Velen zullen gedacht hebben dat dit hét moment was voor het leren van een paar gebaren om zich bij het kopieerapparaat, op de gang of tijdens de vrijdagborrel minder onbeholpen te voelen ten opzichte van de dove collega’s. Zelf was ik ingedeeld in de cursus op dinsdagmiddag van twee tot drie met als docent Joni Oyserman. Er stonden nog vijf andere collega’s van binnen en buiten ATW op de lijst en er kwam nog iemand uit de maandaggroep overgewaaid, maar ik heb de groep nooit compleet gezien, want al snel viel de helft van de cursisten om uiteenlopende redenen af: onderwijsverplichtingen of omdat het toch meer tijd en energie kostte dan verwacht. Veelzeggend vond ik ook de manier waarop enkele medecursisten tijdens de eerste les de docent benaderden: de een ging harder praten, een ander ging over op het Frans bij het laten voorgaan van de docent: Passez, passez. Verwonderd keken ‘wij van ATW’ elkaar aan: die fase hadden wij allang achter ons gelaten. Wel had ik moeite om ‘bij de les te blijven’. Ik vergat op zaterdagmiddag naar Kwartelhof te kijken, bereidde de les niet altijd voor, en ja, dan zet een les van één uur per week net na de lunch niet veel zoden aan de dijk. Vooral toen de colleges weer waren begonnen heb ik serieus overwogen om af te haken, maar Elly Borghesi en Gerry Wanders wisten mij daarvan te weerhouden door met elkaar vast te stellen dat de cursus hartstikke leuk was, we om die reden koste wat kost het eind wilden halen en - ook al had niet altijd iedereen zijn huiswerk gemaakt - we elk gebaar als meegenomen beschouwden. Aan Joni lag het in ieder geval niet. Zij was bijzonder enthousiast, gestructureerd, duidelijk en expressief, ook al moest ze ons af en toe stampvoetend tot de orde roepen als we met z’n drieën in een (gesproken) taalkundige discussie verzeild waren geraakt. Al gauw leerden we onze naamgebaren, wat een stuk makkelijker en efficiënter bleek dan het spellen van onze namen, waarvan we ‘s avonds kramp in onze vingers hadden. Het maken van enkele losse gebaren en in zinsverband – ook al ging dat soms in een geheel andere volgorde dan bij gesproken Nederlands – viel ook wel mee, maar bij de vraagzinnen met de wenkbrauwen en kin omhoog werd het al lastiger. Nog moeilijker werd het lokaliseren van zaken en het heeft Joni heel wat hoofdbrekens gekost hoe ze ons ‘de beer zit achter de kast’ moest leren. Daarentegen hebben wij bij de classifiers genoten van haar expressiviteit bij het uitbeelden van lopende poezen, varkens, konijnen en paarden. Een en ander werd voortdurend afgewisseld en ondersteund met de lotgevallen van Hanneke, Henk, Joop en Juul in Kwartelhof. (http://www.teleacnot.nl/serie/kwartelhof ) Wel hadden we daarbij moeite met de juiste timing, want het ging ons bij een normaal gebaartempo al gauw te snel, terwijl we bij de fragmenten in slow motion zowat in slaap vielen. Uit taaldidactisch oogpunt heb ik ook zo mijn twijfels bij de serie, want de (taalkundige) onderwerpen die werden behandeld vond ik nogal toevallig gekozen, zonder
34
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
duidelijk gekoppeld te zijn aan het inhoudelijk thema van de aflevering. Ook had ik in de serie graag wat meer gebaren aangeboden gekregen en in de lessen meer herhaling van het geleerde. Tijdens de laatste lessen moesten we om de beurt eerder aangeboden zinnen gebaren en toen merkten we hoe nuttig dit was, want de taallerende mens leert, maar vergeet ook snel. Oefenen, oefenen, oefenen, gebaarde Joni dan steeds weer, met als gevolg dat dat een van de gebaren is die we zeker niet licht zullen vergeten. Verder stond de serie nogal bol van de emancipatorische gedachte: benader doven van voren, maak doven attent op geluiden in de omgeving, wat is spraakafzien, wat doen tolken, enzovoort. Ook dit wisten ‘wij van ATW’ al, hoewel het ongetwijfeld nuttige informatie voor de doorsnee Nederlander is, als ik denk aan een incident tijdens een van de lessen. In de zaal waar wij les hadden, moest meubilair worden vervangen en de werklieden die dat kwamen brengen vonden dat ze daarvoor best de les konden onderbreken. Toen Joni hun in gebarentaal te verstaan gaf dat ze na de les maar terug moesten komen, werd ze niet serieus genomen: ‘Ja hé, doe even normaal, zeg’, werd haar toegeworpen. Daar staat tegenover dat de serveerster in ‘Het Paleis’ waar wij na afloop van de laatste les Joni op thee met gebak uitnodigden ons jaloers vroeg waar je gebarentaal kon leren en hoe wij dat geleerd hadden. Wij waanden ons even volleerde gebaarders... Folkert Kuiken
35
Katblad 84
Ø
Ø
september 2002
36