KASTEEL
GULDEN REEKS VAN LIMBURGSE MONUMENTEN No. 15
WITTEM
KASTEEL WITTEM EERTIJDS ZETEL VAN EEN RIJKSGRAAFSCHAP
DOOR EM. JANSSEN C.s.s.R.
EERTIJDS ZETEL VAN EEN RIJKSGRAAFSCHAP DOOR EM. JANSSEN C.s.s.R. ____________________________________________ J.F.. ROODING EIG. HOTEL KASTEEL WITTEM 1960
VERZORGD DOOR DE STICHTING TOT INSTANDHOUDING VAN VOORTBRENGSELEN DER GEWESTELIJKE BOUWKUNST IN LIMBURG (RESTAURATIESTICHTING LIMBURG) 1960
WAPEN: In goud een uitgeschulpt kruis van keel (Julémont). FOTO'S : 1. Kasteel, binnenplaatszijde met neogotische entree. (Foto Braun Maastricht) 2. Kasteel met slothoeve. De verbindingsvleugel is modern. (Foto Braun Maastricht) 3. Dichtgemetselde gotische boog met wapenschildje in voormalig 15e eeuws poortgebouw. (Tekening G. Nelissen Wittem) Het oude kloostergedeelte (sedert 1835 van de paters Redemptoristen) is als Capucijnerklooster gebouwd van 1729-1733 door J. C. Schlaun, de bouwmeester van O.a. het prinsbisschoppelijk paleis te Munster in Westfalen. Stichter: graaf Ferdinand van Plettenberg en Wittem, die er aanvankelijk een vleugel van bewoonde. 4. De monumentale voorgevel met rijke beeldgroep werd in 1895 nodeloos gesloopt. 5. Interieur rectoraatskerk: geheel rechts grafmonument van 'kardinaal van Rossum (1932); geheel links bedevaartsbeeld van de H. Gerardus Majella. (Foto Gebrs Simons Ubach o/Worms)
GULDEN REEKS VAN LIMBURGSE MONUMENTEN BAND 1. 1. 1 Borg Haren, van burchttoren tot woon kasteel. 2. 2 Agimont te Nedercanne. Neerland's enige terrassenkasteel. 3. 3 Het kasteel van Wel! en de vloek die erop rustte. 4. 4 Gen Hoes te Oud-Valkenburg, Valkenburg's bakermat. 5. 5 Het kasteel van Rijckhoit, voorheen zetel ener vrije rijksbaronie, 6. 6 Urmond, ondermijnde schoonheid. 7. 7 Kasteel Vaeshartelt bij Meerssen, eertijds koninklijk buitenverblijf. 8. 8 De St. Servaaskerk te Maastricht, memoriakapel, abdij, rijksvrij kapittel, parochie 9. 9 Het vakwerkhuis in Limburg, ontwikkeling, bouwen bewoning. 10. 10 De kerk van Susteren, Karolingische familie-abdij, adellijk vrouwenstift, parochie. 11. 11 Kasteel Schaloen te Oud-Valkenburg. 12. 12 De Basiliek van O.L. Vrouw te Maastricht, moederkerk der Nederlanden.
BAND lI. 1. Het gouvernementsgebouw c.a. te Maastricht. 2. Neuburg, Gulpen's trOts. 3. Kasteel Wittem, eertijds zetel van een rijksgraafschap.
Wil men de historici geloven, dan zou de geschiedenis van Gulpen en omgeving niet belangrijk zijn geweest. Wie zich echter realiseert, wat voor een rol de middeleeuwse kastelen hebben gespeeld en vaststelt, dat op dit knooppunt van niet minder dan vijf beekdalen vier burchten zijn verrezen, die' moet wel tot de dotsom komen, dat althans de oudere geschiedenis hier wèl van belang is geweest. De historici vragen echter naar "oorkonden" en die zijn ten dele verloren gegaan of bevinden zich op plaatsen, waar ze nog ontdekt moeten worden. Hoe dit ook zij, de bouwgeschiedenis van kasteel Wittem moge als gevolg van de krijgsverrichtingen van prins Willem de Zwijger enigszins duister zijn, feit is. dat er over Wittem al heel wat interessante historische gegevens verzameld werden. De belangrijkheid van Wittem moet in elk geval in oorsprong gezocht worden in de onneembaarheid van de burcht, gelegen als ze was in de moerassige beemden nabij de samenvloeiing van Sinselbeek en Geul. De heren van Wittem hebben zich dan ook kunnen ontrukken aan hun leenheer, de hertog van Limburg (bij Verviers) resp. Brabant en het gebied is in 1732 zelfs verheven tot vrij rijksgraafschap. We zullen nagaan hoe deze ontwikkeling heeft plaats gehad, waarbij vanzelfsprekend de lotgevallen van het kasteel op de eerste plaats komen.
DE OUDSTE BURCHT. Voordat een meer geregelde geschiedenis van Wittem een aanvang neemt, vinden we vermeld, dat ± 1100 Wittem toebehoorde aan Guda, de echtgenote van Thibald van ('s-Graven) Voeren, waarvan Dr Boeren heeft aangetoond dat hij als heer van Valkenburg terwille van zijn voogdij over de proostdij Meerssen, te Valkenburg een eerste burcht op de Heunsberg bouwde. Guda vermaakte Wittem aan de abdij St Jacob te Luik, waar zij zich als weduwe had teruggetrokken. Of er toen in Wittem al een kasteel was, wordt zeer betwijfeld. Ook het overgeleverde verhaal, dat de H. Bernardus van Clairveaux in 1147 op weg van Aken naar Maastricht (vgl. deel 12 Gulden Reeks) op kasteel Wittem gerust zou hebben, wordt sterk betwijfeld. Neen, het meest waarschijnlijke is, dat pas rond 1200 een kasteel -vermoedelijk Rechts een woontoren of bergvrede- gebouwd is door de heren van Julémont, die we dan als heren van Wittem zien optreden. De van Julémonts behoorden tot de wijd vertakte ridderfamilie der Scavendriesch, die als wapen een geschulpt kruis voerden (zie omslag). De eerste Wittemse heer van Julémont moet geweest zijn de door de 14e eeuwse kroniekschrijvers Jean d'Outremeuse en Hemricourt genoemde Wijchem, die als "Wilhelmus voogd van Gilemont" in 1216 als getuige optreedt met Dirk van Schinnen, Wilhelmus van Wylré en Winandus van Lemiers. Wat meer weten we van Arnold I van Julémont, zijn opvolger. Hij toch raakte als leenman van de hertogen van Limburg betrokken in de bekende Limburgse Successieoorlog, welke na het overlijden van hertogin Irmingard in 1283 ontbrandde. Tevoren was Arnold in 1268 gevangen genomen geweest bij een mislukte aanval op Keulen, teneinde de gevangen genomen bisschop Engelbert -die vaak in een ijzeren kooi tentoon werd gesteld- te wreken. De Limburgse Successieoorlog is een grote middeleeuwse oorlog geworden, omdat hier tegenover elkaar kwamen te staan: Jan I hertog van Brabant met bondgenoten en Reinoud I, graaf van Gelder de weduwnaar van Irmingard -ook met bondgenoten. Tot deze laatste aanhang behoorde Reinoud's zwager Walram van Valkenburg en verder de riddergroepering der Scavendries. Hoewel Arnold van Julémont ook een Scavendries was, koos hij de zijde van Jan I van Brabant. Waarom? Jan van Heelu schrijft er over in zijn rijm kroniek : 1523
Dat, na, seere t'ongemake Al den Scavedrieschen quam Want hare mage van Witham Gingen hen daer met ave Want van Gelre die Grave Hadde hen gedaen onmate (= onrecht) Want hare een was ook –drossaete Van Limborch, die grave scout (= schuld) Schuldigh bleef, die hi hem niet en gout (= vergold) Noch gelden en woude (= afbetalen wilde)
Arnold en zijn zonen Arnold, Herman en Symon traden aktief op. Zij verzochten Jan I via Maastricht naar Limburg op te rukken. De Geldersgezinden vingen de stoot op en bij Gulpen, aan de oevers van de Geul, stonden Brabanders en Luikenaren tegenover Klevenaars, Keulenaars en vele Limburgse edelen. Plotseling wierpen enkele Minderbroeders met het kruis in de hand zich tussen de vijanden. De godsdienst triomfeerde en de legers trokken af.... Jan van Brabant legde daarna het bevel over het garnizoen van Maastricht in handen van Herman van Wittem. In 1284 ontmoetten beide partijen elkaar weer bij Gulpen. Nu was het de Franse Koning, die tussenbeide kwam. Hij bewerkte dat Guy van Vlaanderen tot scheidsrechter werd benoemd. Diens uitspraak bevredigde niemand en de strijd ontbrandde in 1285 opnieuw. Het volgende jaar was het deze Guy, die met Reinoud van Gelder via Stockem waar een doorwaadbare plaats in de Maas is- wilde trachten Wittem te verrassen 1344 Doen keerden hen die van binnen So coenlike te ghewere, Dat ic en weet. wat den here Van buten daar mesquam Maar si lieten Witham Ende braken weder op. Wittem moet toen dus een sterke burcht hebben gehad. In 1237 was het voornoemde Herman die van zich deed spreken: Want her Herman van Witham Reet op eenen aventstonde Ute Tr-icht, ende begonde Bi Mersene, in 't land (= Meerssen) Van Valkenburgh, te stekene brand Dat men den roec daer af wale Op sach gaen toten voren Dale. (= Daelhem) Uit angst werd toen zelfs het beleg van het Brabantse Daelhem (bij Visé) opgebroken. Daarna zijn we dan genaderd tot 1288, in welk jaar de eindslag plaats heeft en wel bij Woeringen (tussen Keulen en Neuss). De overwinnaar Jan I van Brabant stond er aan het hoofd van 1500 ruiters, waaronder de drie gebroeders van Wittem. Er zijn toen zoveel ridders gesneuveld, dat deze slag bekend staat als de bloedigste in de middeleeuwen. Herman werd daarna aangesteld tot slotvoogd van Limburg (bij Verviers). Verder is het ook Arnold II die de vruchten ging plukken van zijn steun aan de hertog van Brabant, die nu ook hertog van Limburg geworden was. Om te beginnen ontving hij Epen in erfleen. Hiermede niet tevreden probeerden hij en zijn zoons Arnold en Gerard hun invloed uit te breiden. Arnold II was gehuwd met Jutta van Mulrepas uit de machtige ridderfamilie, die de hertog van Brabant had gesteund. Hij is het vermoedelijk ook geweest, die te Gulpen de nieuwe burcht bouwde (kasteel Nieuwenburg) , nadat het geslacht van Gulpen, dat op de Aldeborgh gewoond moet hebben en tot de Scavedries behoorde, verslagen was (vgl. deel 14 Gulden Reeks).
Ja, uit een oorkonde van 1325 blijkt zelfs, dat Arnold III ook nog in het bezit was van Cartiels. Daarmede beheersten de Julémonts het bekenknooppunt volkomen. Aangezien Arnold III geen kinderen schijnt gehad te hebben, volgt Gerard hem op. Deze woonde op de Nieuwenburg te Gulpen. Ook kinderloos zijnde verkocht hij in 1344 de burcht·heerlijkheid Wittem aan Jan van Cosselaer voor 2300 gulden. Deze Jan was een natuurlijke zoon van Jan II hertog van Brabant en dus een halfbroer van hertog Jan III, bij wie hij overigens zeer in aanzien was. De van Cosselaers noemden zich voortaan "van Wittem" en combineerden in hun wapenschild de Brabantse leeuw met het geschulpte kruis. Jan huwde met Catharina van Holsit (bij Vaals?). Hij trachtte dan ook (?) naar het zuid·oosten zijn bezittingen uit te breiden. Zo verwierf hij in 1352 de helft van de dorpen Mechelen en Wahlwyler van Philippa, vrouwe van Montjoie en Valkenburg en in 1356 de andere helft van de hertog van Brabant en Limburg. In 1365 volgde een deel van Nijswilre en in 1369 wordt de heerlijkheid Eijs een leen van Wittem. Ook bij de opvolgster van Jan III van Brabant, n.l. Johanna, die gehuwd was met Wenceslaus van Luxemburg, stond Jan van Wittem in hoog aanzien.
OMSTREEKS 1835
Hij werd erfmaarschalk van Brabant en burggraaf van Limburg, terwijl hij regelmatig is aangezocht om op te treden als scheidsrechter, schatter e_d. Van Jan I is ook bewaard gebleven een brief "Ghegheven tot Wittham int jaar Ons Heeren als men screef MCCCLVI des zoendaghs vor Sinte Symoens end Juden dagh" waarin hij tegenover zijn leenheer een fout herstelt: " .... ende wat dat ic daertoe doen moeste dat boven minen wille ende danc was, ende overmits den ancxt ende vreese uwer groeter moghentheyt, waer by, here van Vlaend'ren, ic minen gherechten heere ende gherecter vrouwen, vrouwen Jannen hertoghinne van Brabant, altoes doen wille, dat ein goet ghetrouwe man sculdigh es te doen zinen gerechten here ende gerechter vrouwen..." De 2e vrouw van Jan I was een dochter van Willem van Duivenvoorde, de machtige heer van Oosterhout en Bautershem. Hieruit ontsproot de Bautershemse tak. Toen Jan II van Wittem ± 1373 aan het bewind kwam, had hij in 1371 reeds deelgenomen aan de slag bij Baesweiler, waarbij Brabant en Gulik tegenover elkaar stonden ten aanzien van een twist over het z.g. landvrede-verbond (tegen roversbenden). Evenals Wenceslaus werd ook hij gevangen genomen. Nadat eerstgenoemde in 1383 was overleden werd Jan raadsheer van Johanna van Brabant. Ook bekleedde hij het ambt van drost van Brabant en werd hem als zodanig in 1385 de verdediging van 's Hertogenbosch opgedragen. De hertogin wilde volgens de "Brabantse Yeesten" : "Dat heere Jan van Witham, Drossate van Brabant te dien tide Ten Bossche sou de inne riden, Ende hi hem (de stad) stercken soude te hande Op die palen (grenzen) van den lande Tegen den geldersceu hertoghe." Bekend is ook zijn actie tegen kasteel Gaesbeek, welks heer een geziene Brusselaar had doen vermoorden. Luikse mijnwerkers ondermijnden toren en muren en de sterkte werd aldus met de grond gelijk gemaakt (1388). Mede ter beloning hiervan verleende Johanna aan Jan in 1390 het recht de Brabantse leeuw zonder de bastaardstreep te voeren! In 1403 moest Jan nog uitspraak doen inzake een geschil met de abdis van Burtscheid over de vernieuwing van de in 1389 te Epen gebarste "middelste" klok (tiendklok ). De abdis bezat er de kerkelijke tienden. Jan II was de eerste maal gehuwd met Catharina van Hoensbroek, uit welk huwelijk o.a. sproot Jan III heer van Wittem. Uit zijn tweede huwelijk met de rijke erfdochter Maria van Stalle van Beersel stamt de Beerselse tak, welke zowel door rijkdom, ereposten en verwantschap een glansrijke rol in Brabant heeft gespeeld. Jan III van Wittem was al even gezien bij zijn leenheren als zijn voorgangers. Hertog Antonie van Bourgondië benoemde hem in 1406 tot kastelein en drost van Valkenburg. Nadat Antonie in 1415 te Azincourt gesneuveld was, is Jan medeondertekenaar van een verbond van steden en edelen. Onder "Het Nieuw Reglement" dat hertog Jan IV in 1422 uitvaardigt vinden we o.a. "Heeren Janne Heere van Wittham, omen Drossate van Brabant", terwijl hij van 1428-1443 in het tweeherige Maastricht hoogschout voor Brabant was. Jan van Wittem was hier toen reeds als poorter ingeschreven, want de raad had in 1407 o.a. op hem een beroep gedaan om de door de Luikenaren belegerde stad te ontzetten, terwijl de hertog ± 1425 naar Maastricht zond:
"Den Here van Witham vore ghenant Aen syn stad van Tricht om bistant Ende om ghetrouwe behulpsaemheit" bij het bewaren van de goederen van Jacoba van Beieren voor Brabant. Jan III was verder een grote weldoener van de proostdij van St Gerlach te Houthem. EEN NIEUW KASTEEL. Gezien het feit, dat de oudste delen van het tegenwoordige kasteel niet eerder gedateerd worden dan de 15e eeuw en bij een twist tussen Wittem en Eys over een weg, uit een getuigenverhoor blijkt, dat er toen in Wittem gebouwd is, heeft Jan III aan de oude woontoren vermoedelijk nieuwe vleugels toegevoegd. Gerard van Ghoor, heer v. Eijs verklaart n.l. "dat he gesien hatt, dat, ]ohan, here zo Wettham, zo Eysse is comen rijden op synen grauwen perde ende hat den aid en Voigt gebeden, dat he hem doch myt synen steynen daer hyn (over de betwiste weg) lies faren" enz. Toen moet dus in aansluiting aan de hoofdtoren gebouwd zijn de polygonale burcht, bestaande uit een weermuur met kantelen en schietsleuven, enkele flankeringstorens en een woonhuis. De voorpoort van de voorburcht met een thans dichtgemetselde gothische boog, is nog aanwezig (zie afbeelding). Er was ook nog een tweede poort, want "offt (als) der Heer van den vyanden besocht weer offt vreese had de, soe syn oyk een paar nabueren gewoonlyck tot Witthem comen te waecken. Ende die waecke sol omgaan, alle nachts twee andere, in de voirste port ende op den damme". Ten aanzien van de torens is er zelfs sprake van zeven stuks. Hier zullen wel hang· torens bij geweest zijn, getuige de overblijfselen van de aanzet van zulk een torentje in de buitenhoek van de zijvleugel. Jan III heeft de bouw vermoedelijk niet lang overleefd toen hij in 1443 te Maastricht overleed. Uit zijn huwelijk met Margaretha van Pallant sproot o.a. de zoon Frederik, die opvolgt. Deze verheft de heerlijkheid Wittem en het dorp Epen in 1444 tot leen. Hij stond bekend "als een der beste edellieden uit het land van Overmaas". In 't jubeljaar 1450 trekt hij o.a. met Jan van Home en Jan hertog van
Cleef naar 't H. Land. Vermoedelijk is hij toen in Jerusalem tot ridder geslagen. Frederik was reeds in 1445 erfmaarschalk van Limburg geworden en in 1453 volgt zijn aanstelling als drossaard van Valkenburg. In 1452 wordt hij bovendien slotvoogd van Daelhem en in 1463 hoogschout van Brabantse zijde te Maastricht. Frederik van Wittem is het ook, die in 1454 tegenwoordig was op het historisch zo bekende fazantenfeest te Rijssel, waar Philips van Bourgondië tot de kruistocht besloot: "Messire Anthoine et messire Philippe bastards de Brabant et messire Fredric de Withem vouons à Dieu, à la benoite Vierge Marie, aux dames et au faisant de aler et accompaignier notre très redouté Seigneur .... oudit sainct voyage". Pas 10 jaar later zeilde men uit. Inmiddels had Frederik in 1461 nog furore gemaakt op een groot tournooi ter gelegenheid van de kroning van koning Lodewijk XI. Het stond vast "que Frédéric de Wittem avec son es cu et son cheval, couvert de la peau d'un daim, avait le mieux couru, rompu et gagné prix." Na 21 oktober 1465 het slot Limburg tegen de Luikenaars verdedigd te hebben, verkocht hij Wittem c.a. in 1466 aan zijn neef Diederik van Pallant, heer van Wildenburg. Hiermede kwam de bezitting in handen van een niet minder bekend geslacht. Diederik was tot 1463 ook hoogschout van Brabantse zijde te Maastricht geweest, kocht in 1467 het drostambt van Valkenburg en is in 1468 ridder geslagen. Hij had als luitenant-droissaard ter vervanging van Frederik v. Wittem reeds naam gemaakt met de verdediging van Valkenburg tegen de Luikenaars. Als trouw leenman van Karel de Stoute (als hertog van Brabant ) trok hij "myt synre rydderschappe ende gueden mannen uytten lande van Valkenborgh" naar Frankrijk om aan de oorlog tegen de koning deel te nemen. Dit herhaalde zich in 1471. Een jaar later huwde hij te Valkenburg met Apollonia gravin van der MarckArenberg. Ook is hij aldaar begraven (1481 ). Uit een teruggevonden ongedateerde "ordonnancije" blijkt, met welk een pracht en praal dit laatste is geschied (zie: v.d. Venne, Kasteel v. Valkenburg). Aangezien Diederik's zoon Jan nog minderjarig was, trad als voogd op Edmund II van Pallant. In 1493 meerderjarig geworden, huwt Jan twee jaar later Anna van Culemborg, dochter van Jaspar: heer van Culemborg, Weerde, Borselen, Hoogstraeten, Maartensdijk en Zuilen, en Johanna van Bourgondië en werd daarmede verwant met de eerste families in de Nederlanden. Jan maakte zich o.a. zeer verdienstelijk in de strijd van Maximiliaan van Oostenrijk om de hegemonie in Gelder(land). Zo bezette hij namens Brabant het slot van Montfort. In 1510 treedt hij op als gedeputeerde van landvoogdes Margaretha, hoewel deze hem datzelfde jaar had moeten gelasten alle onder hem berustende registers van Valkenburg naar de Rekenkamer te Brussel te zenden, wegens een veroordeling, belastingen met geweld te hebben geïnd. Na Jan's overlijden in 1515 wordt hij opgevolgd door zijn enige zoon Gerard van Pallant, die echter wegens minderjarigheid pas in 1525 voor de leenhof van Brabant hulde en eed kon doen ten aanzien van het huis Wittem en de dorpen Epen, Waelwilre en Mechelen met alle aankleven. Inmiddels had keizer Karel V in oktober 1520 op verzoek zijner moeder "de edele, lieve, beminde joffr Anna van Culemborg" Palant en Wittem "geërigeerd, verheven ende gemaekt. ... tot Vrijheerlijkheden". Hierbij werd o.a. overwogen, dat Wittem heeft "Hoge Gerechtigheid Put ende Galge". Was het een beloning voor de ontvangst van de Keizer op weg naar de kroning in Aken (van 24 op 25 okt. 1520?
Wat het kasteel betreft lezen we in de rentmeesters rekening 1530/31: "En soe twee gewijde altaeren zo Witthem opten huyse staene ende men in dat ijerste (in 't begin) als ick da qaem geyne Messe dae en hadde ...." (er was dus een kapel ) en volgens de rentmeestersrekening 1531/32 was "der groesse toerne in 't midden door den slachregen all uytgewerckt ende die steyne alle entloest". Als drost van Valkenburg laat Gerard twee van hekserij verdachte vrouwen pijnigen en bij gebrek aan overtuigend bewijs verbannen. Later wordt Gerard ook drost van Duurstede en Wijk en maarschalk van het Overkwartier van Utrecht. In 1540 is hij begraven in de grafkelder van zijn grootvader Jaspar. Weduwe Margaretha, gravin van Lalaing, met 10 kinderen achterblijvende, verviel tot waanzin. Het drie jarige zoontje_Floris is toen opgevoed aan 't hof van de landvoogdes Maria v. Oostenrijk. Toen hij 18½ jaar was (1555) erfde hij Culemborg en werd aldaar als eerste "graaf" ingehuldigd. Streng katholiek opgevoed zijnde treedt hij op als beschermer van kloosters en helpt hij koning Philips II in de oorlog tegen Frankrijk. Als vernieuwer van de strenge plakkaten van zijn oudtante Elisabeth v. Culemborg veroorzaakt hij zodoende te Culemborg de veroordeling van een wederdoper tot de vuurdood. Plotseling kwam er echter een ommekeer in Floris en wel mede tengevolge van zijn huwelijk met Elisabeth, gravin van Manderscheyt, Blankenheim en ter Sleijden (1564). De politiek moet hier een woordje hebben meegesproken, want in 1555 had hij zich al bij Oranje aangesloten. Zo ageerde hij met Willem de Zwijger in 1562 op de Rijksdag te Frankfort tegen de Spaanse kardinaal Granvelle, de raadsman van Margaretha van Parma te Brussel. Hij is ook mede-ontwerper van het bekende smeekschrift der edelen (1566) . Men was hiertoe samengekomen in zijn vorstelijke woning te Brussel. Alva was hierover zo verbolgen, dat hij het huis met de grond liet gelijkmaken. Voor de eerste maal klonk toen de kreet "Vivent les gueux". Pas in 1566 had Floris zich openlijk tot de Hervorming durven bekennen en liet hij in Culemborg de nieuwe leer prediken. Toen Alva hem voor de Raad van Beroerten ter verantwoording riep moest de graaf de vlucht nemen om aan de dood te ontsnappen. Alva nam toen Culemborg en Wittem in beslag (1568). Op kasteel Wittem werd een Spaans-Luikse bezetting gelegd, terwijl het vruchtgebruik toen is gegeven aan Floris' zuster Anna van Pallant, weduwe van Philippus van Stavele. VERWOESTING EN GEDEELTELIJKE HERBOUW. Het eerste wapenfeit in de 80 jarige oorlog is vermoedelijk geweest de belegering en inname van kasteel Wittem door de prinselijke huurtroepen. Het was n.l. de bedoeling van Willem de Zwijger vanuit Nassau bij verrassing Maastricht te veroveren en regelrecht op Brussel te trekken. Toen Maastricht onneembaar bleek, keerde men terug naar Wittem, dat echter opnieuw op de Spanjaarden veroverd moest worden. Toen wendde Willem van Oranje zich met een verzoek tot de stad Luik om vrije doortocht en wel met een schrijven gedateerd 4 okt. 1.568 "ecrit en la maison forte de Wittem chez mon camp". Het volgende jaar kwamen de Spanjaarden ten derde male en nu werd de sterkte definitief yerwoest
Inmiddels was uit Floris' tweede huwelijk met Philippa van Manderscheidt-Gerolstein de zoon Floris (II) geboren, die hem zou opvolgen (l557). Deze werd "in de hervormde religie opgetrocken ende daervan professie doende". In 1601 huwde Floris II op kasteel ‘s Herenberg met Catharina van den Berg, nicht van Willem de Zwijger. In 1604 volgde niettemin een verzoening met aartshertogin Isabella te Brussel en verheft hij "acht daegen in oichtsmaent 1605 die heerlicheyt, huys ende landt van Wittem Overmaeze ende..." enz. Nu was het zaak enige schade-vergoeding te verkrijgen wegens geleden verliezen, die begroot werden op "over de tienhonderd duizend ponden van veertig groot het pond". Zelfs Jan van Oldenbarnevelt zette zich hiervoor in bij de Staten Generaal. Het werd Floris daardoor mogelijk te werken aan het herstel van o.a. kasteel Wittem. In 1611 moet men hier mee begonnen zijn. Een algehele restauratie is het niet geworden, getuige o.a. het feit, dat kasteel en voorburcht geen gesloten eenheden meer vormen, door een gracht gescheiden. Toen Oldenbarneveld onthoofd werd (1619) was Floris weer te Wittem. Na nog jaren op diplomatiek gebied zijn sporen in Staatse dienst verdiend te hebben, overleed hij in 1639 kinderloos en werd te Culemborg begraven. Nu doet weer een nieuw geslacht zijn intrede op Wittem en wel dat van de graven van Waldeck Pyrmont. Floris II had de vrijheerlijkheid vermaakt aan de schoonzoon van zijn zuster Elisabeth, genaamd Wolraed graaf van W.P. Aangezien deze reeds in 1640 overleed liet zijn weduwe, Anna van Baden, Wittem verheffen door de drost, Jonker J.W. van Schwarzenberg. Kort daarop, n.l. in februari 1642, hebben de Fransen onder graaf Guébriant "het voorn. casteel geweldiger hand ingenoomen". De 80 jarige oorlog was nog niet afgelopen. Toen ook Anna van Baden was overleden treffen we in Wittem aan niemand minder dan Anna's zoon Georg Frederik van Waldeck Pyrmont, een zeer bekend krijgsman in die dagen. Hij was reeds jong in Staatse dienst gegaan, doch vocht later als generaal-majoor voor de Keurvorst van Brandenburg o.a. in de slag van Warschau (1656) en trad namens de Rijksdag van Regensburg als generaalveldmaarschalk op tegen de Turken. Weer terug in Staatse dienst maakte hij zich vooral verdienstelijk in de oorlog tegen Frankrijk (16721678). In deze oorlog is ook Wittem betrokken geweest. In 1672 "Ie prince du Condé est venu le 23 du courant (mei) camper sa personne avec sa suite sur le chäteau et son armeé de 30 à 32 mille homme tout alentour".
In 1678 moest worden hersteld "was an dem Haus Wittem durch die in Maastricht gelegene französische guarnison an einer Seite demoliert" was. Als beloning voor zijn verdiensten wordt Georg Frederik in 1679 benoemd tot gouverneur van Maastricht (vgl. Gulden Reeks nr 13). Op de fronten kon men hem echter niet missen en zo zien we de generaal opnieuw optrekken tegen de Turken, waarbij hij o.a. deelnam aan de ontzetting van Wenen in 1683. Keizer Leopold I verhief hem tot rijksvorst. Teruggekeerd te Wittem zette Georg Frederik in 1686 op 't kasteel gevangen de heer van Eijs, omdat deze hem niet als leenheer wilde beschouwen. Toen in 1688 opnieuw de strijd met Frankrijk ontbrandde, was de vorst van Waldeck de aangewezen man voor het oppercommando over het Staats-Duits-Engelse leger. Verschillende Duitse landen benoemden hem in 1689 tot grootmeester van de Duitse orde. In datzelfde jaar zag hij zijn pogingen beloond de heerlijkheid los te maken van de Leenhof te Brussel. Ze werd daarmede een vrije rijksheerlijkheid en kwam zodoende de z.g. Westfaalse Kreis. Uit het huwelijk met Elisabeth Charlotte gravin van Nassau sproten 9 kinderen, doch hiervan bleven slechts 3 dochters in leven. Het was Albertina Elisabeth. gehuwd met Philip Lodewijk graaf v. Erbach, die na de dood van de held: haftige George Frederik opvolgde (1692). Toen zij van Wittem, bij brief van 20 maart 1700, door haar vader gemaakte kosten terugvorderde, overwoog de schepenbank dat men wilde vergoeden "die processen ende maintien van Immediatät (= rijks heerlijkheid), doch ook "in consideratie van de groote diensten, die wij
onderdaenigh bidden, dat voor het toecomende moeghen werden gecontinueert". In een rekening van 1699/1700 lezen we: "Nachdem der Vorplatz vor dem Castell seither der Sprengung des Hauses gleich ein Morast gelegen, hat man selbigen mit Kieselsteinen, sa weit nöthig, plaveijen lassen". Het einde was minder prettig. Wegens een schuld van Albertina Elisabeth aan de generaal-luitenant von Pratlack, groot 61000 gld. frankf. cours, laat deze beslag leggen en nam hij in 1714 zelfs Wittem's kasteel en burghof in bezit. Na een kleine tussenphase is het dan Rijksgraaf Ferdinand von Plettenberg, die Wittem in 1722 koopt. De inhuldiging volgde 20 aug. 1726. De nieuwe graaf was Keizerlijk en Keurvorstelijk Geheimraad, Opperkamerheer en eerste Minister van de Keurvorst van Keulen. Hij was in zulk hoog aanzien bij Clemens August van Beyeren, prins-bisschop van Keulen, omdat hij deze na de verheffing tot bisschop van Munster ook tot deze zetel (1723) en later nog tot die van Hildesheim en Osnabrück (1728) had weten te doen verheffen. Als beloning ontving Ferdinand o.a. een prachtige snuifdoos met een credietbrief van 30000 gld. De Keizer, Karel V, nam hem ook voor zich in met de benoeming lot "Graf für Reichs und Erblande". Het resultaat was de ondertekening door Beyeren en Keulen van de bekende Pragmatieke Sanctie van 1726 in het paleis van Prins Eugenius van Savoye te Wenen. WITTEM WORDT RIJKSGRAAFSCHAP. Inmiddels had de nieuwe heer van Wittem grootse plannen met de heerlijkheid. In 1723 kocht hij tevens de heerlijkheid Eijs van T. J. de Waha en in 1728 de heerlijkheid Slenaken van graaf d'Arberg de Valengin, graaf van Gronsveld. Hij verenig-de deze gebieden met Wittem, Mechelen, Epen, Wahlwilre en Nyswilre en wist te bereiken dat dit nieuwe geheel tot Rijksgraafschap werd verheven (1732). Graaf Ferdinand heeft mogelijk gehoopt ook de toen eveneens gekochte heerlijkheid Gulpen met Margraten aan het graafschap toe te kunnen voegen, doch dit gebied maakte deel uit van het Staatse land van 's Hertogenrade. Of was het alleen maar het vorstelijke kasteel "Neubourg" dat hem had gelokt in verband met de miserabele toestand van kasteel Wittem? Plettenberg had zich toch al moeten behelpen met een vleugel in het door hem te Wittem gestichte Capucijnerklooster. Voor de bouw van dit klooster had de graaf doen overkomen de bekende Munsterse archi-tect J. C. von Schlaun. Deze bouwde daarop eveneens de fraaie kerk van Eijs en voerde mogelijk ook de verbouwing uit aan kasteel Neubourg (vgl. Gulden Reeks nr. 14). De nieuwe glorietijd is helaas slechts van korte duur geweest. Eerst viel Ferdinand in ongenade bij de keurvorst van Keulen door de intriges van baron de Magis en toen de Keizer zich over hem ontfermde door een benoeming tot Keizerlijk orator aan het hof van Paus Clemens VII (1737), ontsliep hij te Weenen op 18 maart van dat jaar. Zijn hart moest in de crypte van het Wittemse Capucijner-klooster worden bijgezet. Dit jeugdige verscheiden (47 jaar) en het feit, dat zijn zoon Frans Jozef pas 23 jaar oud was, heeft het grafelijk gezin voor een taak geplaatst, welke het op de duur niet aankon. Van invloed kan ook zijn geweest, dat het huwelijk van Frans met een prinses van Lemberg zodanige maatschappelijke verplichtingen met zich meebracht, dat de inkomsten niet toereikend waren.
Nadat hij pas in 1750 in de refter van het klooster was ingehuldigd, komt het in 1753 tot een onverkwikkelijk proces tegen de door oorlogslasten verarmde onderdanen. Daarna gaat het financieel steeds bergaf en kunnen zware leningen de zaak niet redden. Zo was een schuld wegens in 1753 gekochte lijfsieraden in 1758 nog niet betaald. Ten laatste kon men de zaak niet meer houden en werden achtereenvolgens de heerlijkheden Gulpen met Margraten in 1769 en Slenaken in 1771 verkocht. Zelfs Wittem zelf liep gevaar. In 1733 werden de voogden van de minderjarige kleinzoon Rijksgraaf Max. Friedrich von Plettenberg-Wittem zelfs veroordeeld tot die verkoop ten gunste van de Weense schuldeisers (f 60.000 wegens kapitaal en rente). Men heeft deze slag toch nog weten te voorkomen. Tot de komst der Fransen is Wittem daarop goed bestuurd door de voogdes Sophia Louise "verwittwete Freifrau von Galen geboren von Merveldt". Op 20 juli 1794 ten laatste, kreeg de drost de instructie "Das Archif, das baare Geld und auch, allenfalls wenn das Gericht es nothwendig findet, die gerichtlichen Depositengelder, sind in möchlichster Stille beizupacken und sicher zu beforderen. De opheffing der heerlijke rechten maakte een einde aan het graafschap. Aangezien Wittem rijksgebied was ontving de graaf van Plettenberg ingevolge het verdrag van Lunéville als schadevergoeding: de dorpen Mietingen en Sulmingen, vóórdien van de abdij van Hechbach en verheven tot graafschap Mietingen met de tiende van Baltringen, 5 morgen bos bij Mietingen, plus een rente van 6000 gulden op Buxheim. 1) ___ 1) Begin 1960 werd hotel kasteel Wittem vereerd met het bezoek van een rijksgraaf Egbert von Plettenberg uit het Rijnland, die tot dusver niet wist, dat het voorvaderlijk slot nog bestond.
De Franse Republiek verkocht daarop de voormalige particuliere eigendommen van de Wittemse graaf. Als koper van kasteel met boerderij trad op de pachter Simon Merckelbach en wel tegen de som van 80600 francs (87.65.75 H.A.). Het kasteel was toen echter volgens een getuigenis uit die dagen "antique, délabré et inhabitable". Het is de familie Merckelbach geweest, die het gebouw weer in bewoonbare slaat heeft gebracht, al zijn de meningen erover verdeeld, dat men dit in neogothische stijl heeft gedaan. De Merckelbach's hebben belangrijke posten bezet in 't bestuur van provincie en gemeente en het was burgemeester Mr W.J.H.M. Merckelbach -tevens voorzitter van het Limburgse Groene Kruis- die in 1957 de verkoop bewerkstelligde aan de heer J.F. Rooding uit Valkenburg, die er een Horecabedrijf in vestigde.
Literatuur: 1. Cobouw, Weekblad voor het bouwwezen, 1 jan. 1960 : Het kasteel van Wittem. 2. Craandijk, J. : Wandelingen door Nederland, 3e druk 1886. 3. Crassier, Louis baron de : Dictionaire historique du Limbourg, Publ. 1937. 4. Flament, A.J.A. : Het kasteel te Wittem, Buiten 1917. 5. Huygen, C.A. : Van Graafschap Limburg tot Provincie Limburg. Handboek. Maastricht 1949. 6. id. Zuid Limburg, ons oudste cultuurland. Heemschutserie deel 73. Amsterdam 1951. 7. id. Zuid Limburg, gids langs het historisch stads-en dorpsschoon. Maastricht 1959. 8. Mosmanns C.ss.R., H. : De Heeren van Wittem, Venlo 1923. 9. Veen, J.S. v. : Een en ander over Wittem, Maasgouw 1923. 10. Venne, J.M. v.d. : Geschiedenis van het kasteel van Valkenburg, Valkenburg 1951. 11. Voorlopige Lijst der Nederl. Monumenten van geschiedenis en kunst, deel VIII (1926).