KANSEN SPREIDEN OM MAATSCHAPPELIJKE ARMOEDE TE VERMIJDEN Gevolgen van demografische ontwikkelingen in Noardwest Fryslân
ACHTERGROND-RAPPORT
1
2
KANSEN SPREIDEN OM MAATSCHAPPELIJKE ARMOEDE TE VERMIJDEN Gevolgen van demografische ontwikkelingen in Noardwest Fryslân
ACHTERGROND-RAPPORT
Leeuwarden, november 2010
3
4
VOORWOORD EN LEESWIJZER
Dit achtergrond-document hoort bij het rapport ‘Kansen spreiden’ waarin de demografische ontwikkelingen in Noardwest Fryslân worden bekeken. Het hoofdrapport geeft beleidsopties aan om als gemeenten (op regionaal niveau) te kunnen reageren op de gevolgen van demografische trends. Dit achtergrond-document geeft detailinformatie; in het hoofdrapport zijn de belangrijkste gegevens en analyses beknopt weergegeven. In dit achtergronddocument worden eerst de demografische trends en een aantal bevolkingsprognoses in detail in beeld gebracht. Daarna worden de gevolgen van de demografische trends op het gebied van wonen en ruimte, economie, en voorzieningen en leefbaarheid in kaart gebracht. Deze deelnotities geven steeds: - een beeld van de huidige situatie; - de verwachte trends en ontwikkelingen; - de gevolgen van demografische ontwikkelingen; Bij elk onderwerp zijn ook detailtabellen met basisgegevens per gemeente gevoegd. De resultaten van een enquête onder makelaars en woningbouwcorporaties die in het kader van de analyse is uitgevoerd, worden in dit achtergronddocument afzonderlijk behandeld. Verder is een samenvatting toegevoegd van de discussie die is gevoerd op een werkconferentie met Colleges van Burgemeester en Wethouders en managementteams van de gemeenten in Noardwest (gehouden op 26 oktober 2010). Ten slotte is een overzicht van geraadpleegde (beleids)documenten bijgevoegd.
5
6
INHOUD
DEMOGRAFIE NOARDWEST 1 Inleiding 2 Huidige situatie 3 Toekomstverwachtingen/prognoses 4 Gevolgen van demografische ontwikkelingen
9 10 10 13 18
RUIMTE EN WONEN NOARDWEST 1 Inleiding 2 Huidige situatie 3 Toekomstverwachtingen/prognoses 4 Gevolgen van demografische ontwikkelingen
21 22 22 25 31
ECONOMIE EN ARBEIDSMARKT NOARDWEST 1 Inleiding 2 Huidige situatie 3 Toekomstverwachtingen/prognoses 4 Gevolgen van demografische ontwikkelingen
33 34 34 38 41
LEEBAARHEID EN VOORZIENINHYEN NOARDWEST 1 Inleiding 2 Leefbaarheid 3 Huidige voorzieningenniveau 4 Gevolgen van demografische ontwikkelingen
45 46 46 48 48
ENQUÊETE 1 2 3 4
51 52 52 54 59
WONINGMARKT NOARDWEST Inleiding Algemene trends (o.b.v. beknopte literatuurscan) Woningmarkt Noardwest (o.b.v. resultaten enquête) Conclusies
Bijlage 1: Tabellen gemeenteniveau Bijlage 2: Verslag werkconferentie 26 oktober Bijlage 3: Geraadpleegde (beleids)documenten
61 75 79
7
8
DEMOGRAFIE NOARDWEST
9
1
Inleiding
In deze notitie worden de demografische ontwikkelingen in de regio Noardwest beschreven.1 Dat wordt gedaan op basis van de meest recente prognoses van de provincie Fryslân en andere prognoses. Hierna wordt eerst een korte schets van de huidige situatie gegeven. Daarmee wordt de regio ten opzichte van andere gemeenten en regio’s neergezet. Daarna wordt ingegaan op de prognoses die er zijn voor de ontwikkeling van bewoners en huishoudens. De gevolgen voor de omvang en (vooral) de samenstelling van de bevolking worden zowel op regionaal als op gemeentelijk niveau uitgewerkt. Ten slotte volgt een aantal conclusies. In de bijlagen staan detailcijfers per gemeente. 2
Huidige situatie
In de regio Noardwest – de gemeenten Harlingen, Franekeradeel, Menameradiel, Littenseradiel en het Bildt - woonden per 1 januari 2010 ongeveer 72.000 mensen, dat is ruim 11% van de Friese bevolking. De grootste gemeente is Franekeradeel met ruim 20.000 inwoners; de overige gemeenten hebben tussen de 10.000 en 16.000 inwoners. De grootste kernen zijn Franeker (13.000 inwoners), Harlingen (14.500 inwoners) en Sint-Annaparochie (5.000 inwoners); in die drie kernen woont ongeveer 45% van de inwoners van de regio Noardwest. De regio is als een vooral landelijke regio te beschouwen.2 Bevolking Noardwest, 2000-2010
105
100
95
het Bildt: 10.908 (2010) Franekeradeel: 20.597 Harlingen: Littenseradiel:
15.809 10.924
Menaldumadeel: 13.748 90 2000 2001 2002 2003 2004
2005 2006 2007 2008 2009 2010
Bron: CBS
Het inwonertal is in de regio de afgelopen tien jaar gegroeid, zij het relatief bescheiden (met 2,6%). Ter vergelijking, in Fryslân was de groei 3,5% en in Nederland 4,5%. De regio Noardwest en Fryslân kennen daarbij grosso modo een zelfde patroon van lichte groei tot 2004/2005, daarna een lichte daling van de bevolking, en 1
Hier de gemeenten Harlingen, Franekeradeel, Menameradiel, Littenseradiel en het Bildt. 80% van de inwoners van de regio Noardwest woont in landelijk gebied (= minder dan 1.000 adressen per km2; CBS-indeling); volgens de CBS-indeling behoort ook een groot deel van de kernen Harlingen en Franekeradeel tot landelijk gebied. 2
10
vervolgens de afgelopen twee-drie jaar weer een lichte stijging.3 In de tien jaar daarvoor (1990-2000) nam de bevolking in de regio nauwelijks toe (met 0,6%) terwijl in Fryslân (+4,2%) en Nederland (+6,5%) de bevolking nog juist redelijk sterk toenam. De bevolkingsontwikkeling wordt voor een deel bepaald door de aanwezigheid van azc’s. In de gemeente het Bildt is een azc gevestigd; azc’s in Harlingen, Franekereradeel en Menaldumadeel zijn inmiddels gesloten. De aanwezigheid van azc’s betekende voor de meeste gemeenten een tijdelijke toename van de (ingeschreven) bevolking.4 De algemene trend is ook zonder azc’s echter hetzelfde: een toename van 2000 tot 2004/2005, daarna stagnatie of een lichte daling, en de laatste jaren weer een lichte stijging (zie de figuur). Bevolking Noardwest en azc’s*
105
100 Noardwest totaal Noardwest excl. AZC's (schatting) 95 00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 * Azc’s in de regio: Harlingen (1998-2005), Franekeradeel (1998-2005), Menaldumadeel (2000-2002) en het Bildt (20003-heden); in de figuur is het aandeel bewoners in azc’s geschat als het verschil tussen de gemiddelde bevolking over de periode 1996-2010 totaal en met alleen de Nederlandse nationaliteit. Bron: CBS, Provincie Fryslân
De bevolking van Noardwest heeft een aantal kenmerken die afwijken van het Friese of Nederlandse gemiddelde. De regio kent iets meer mannen dan vrouwen (50,6 tegen 49,4%), wat een verschil is met het landelijke beeld waar juist iets meer vrouwen dan mannen zijn. Alleen in Harlingen is de verhouding precies 50/50. De regio kent een relatief groot aandeel kinderen en jongeren (25,2% is jonger 20 jaar); in Fryslân en in Nederland ligt dat aandeel iets lager. De bevolking in Noardwest kent meer gezinnen met kinderen, en de gezinnen zijn ook groter dan landelijk, en ook iets groter dan het Friese gemiddelde. Het gemiddelde kindertal per gezin is in Noardwest 1,89; het Nederlands gemiddelde is 1,81 en in Fryslân 1,87. Ruim 1 op de 5 gezinnen in Noardwest heeft 3 of meer kinderen; in Nederland is dat 1 op 6, in Fryslân bijna 1 op de 5. Het aantal grote gezinnen en het kindertal per gezin is de afgelopen tien jaar afgenomen.
3
Het Bildt kende vooral van 2003 op 2004 een sterke bevolkingsgroei; van de gemeenten in Noardwest kende Menameradiel de meest bescheiden bevolkingsontwikkeling in de afgelopen tien jaar. 4 Niet alle asielzoekers in azc’s zijn ingeschreven bij de gemeente.
11
Het aandeel ouderen is ook hoger dan het landelijke gemiddelde, maar vergelijkbaar met het Friese niveau. Het aandeel ouderen verschilt overigens nogal per gemeente. Littenseradiel en Menameradiel hebben een aandeel ouderen dat onder het landelijke gemiddelde ligt.5 Harlingen wijkt wat af met een lager aandeel jongeren en juist een hoger aandeel ouderen. Het aandeel personen in de regio in de leeftijd 20-65 jaar is juist lager dan zowel het Friese als het landelijke gemiddelde. Dat schuilt vooral in een lager aandeel in de leeftijdscategorie 20-30-jarigen. Dat zijn kennelijk jong-volwassenen die voor opleiding en mogelijk ook werk uit de regio wegtrekken. In de regio Noardwest maken 20-30-jarigen nog geen 10% van de bevolking uit; in Fryslân is dat ruim 11%, in Nederland ruim 12%.6 Bevolking Noardwest naar leeftijdscategorie, 1 januari, 2010 100%
15,3%
16,5%
15,9%
61,0%
59,1%
58,9%
80% 65 jaar of ouder
60%
20 tot 65 jaar
40%
Jonger dan 20 jaar
20% 23,7%
24,4%
25,2%
Nederland
Fryslân
Noardw est
0% Bron: CBS
Het aantal eenpersoonshuishoudens (alleenstaanden) ligt in Noardwest beduidend lager dan het landelijke gemiddelde. In de regio is 30% van de huishoudens een eenpersoonshuishouden; landelijk is dat 36%, in Fryslân 33%. Dit komt deels doordat de regio weinig jongeren kent. Maar ook speelt mee dat de regio relatief weinig gescheiden personen kent (6,1% tegen 6,8%). Uitzondering is Harlingen waar 8% van de bevolking een gescheiden status heeft; Harlingen heeft daarmee een meer ‘stedelijk’ karakter. Bevolking Noardwest naar huishoudenstype, 1 januari, 2010 29,6%
32,2%
32,9% Overige huishoudens
35,8%
32,9%
30,4%
Eenpersoonshuishoudens Huishoudens met kinderen
34,5%
34,8%
36,8%
Nederland
Fryslân
Noardw est
Bron: CBS 5
Met aandelen van 13,6% en 14,67% respectievelijk. Harlingen wijkt af met juist een duidelijk hoger dan gemiddeld aandeel ouderen. 6 Ter vergelijking in een stad als Leeuwarden met veel onderwijsvoorzieningen is dat percentage 18%.
12
Conclusies De gemeenten in Noardwest hebben allemaal kenmerken, die in zekere mate samenhangen met het plattelandskarakter van het gebied. De regio is een landelijk gebied met een bevolking met een aantal typische niet-stedelijke kenmerken, zoals: o meer en grotere gezinnen - het kindertal ligt hoger dan landelijk; o minder alleenstaanden en eenpersoonshuishoudens; o minder jong-volwassenen (20-30 jaar), die voor opleiding en werk naar de grotere stedelijke kernen trekken. Een meer stedelijke gemeente als Harlingen kent wel meer stadskenmerken, zoals meer jong-volwassenen, meer alleenstaanden en bijvoorbeeld meer gescheiden personen (in de gemeente Harlingen heeft 8% van de bevolking een gescheiden status); aangenomen mag worden dat dat voor een deel ook opgaat voor de kern Franeker.7
3
Toekomstverwachtingen/prognoses
Van de bevolkingsontwikkeling zijn prognoses gemaakt. In die prognoses wordt rekening gehouden met vergrijzing en ontgroening. Vergrijzing en ontgroening zijn echter niet het enige. De bevolkingsontwikkeling is ook afhankelijk van veronderstellingen over migratie en in het verlengde daarvan de relatieve aantrekkelijkheid van een regio voor wonen (en werken).
Vergrijzing en ontgroening Vergrijzing betekent dat het aandeel van de ouderen in de bevolking toeneemt. Eigenlijk is er ook sprake van ontgroening, omdat het aandeel van de jongeren juist afneemt. De vergrijzing is een verschijnsel dat in alle, vooral westerse, landen plaatsvindt. Het wordt veroorzaakt doordat het geboortecijfer na circa 1970 sterk is gedaald. Omdat (in Nederland) er tegelijkertijd een geboortegolf was kort na de Tweede Wereldoorlog, is er sprake van een relatief grote groep mensen die de komende jaren de pensioenleeftijd bereikt. Die groep wordt, door de lagere geboortecijfers, in de toekomst niet aangevuld met ‘nieuwe’ groepen jongere mensen. De vergrijzing betekent dat de bevolking minder hard groeit dan voorheen. Rond 2025-2035 is de vergrijzing het sterkst. De bevolking groeit dan nog maar een klein beetje. De vergrijzing is ongelijk verspreid over regio’s. Over het algemeen is er minder vergrijzing in de stedelijke gebieden waar een jongere bevolking woont; daar blijft de bevolking groeien, al is het wel minder snel. In de gebieden met nu al een vergrijsde bevolking zal de vergrijzing sterker zijn en kan er zelfs krimp van de bevolking optreden. Op landelijk niveau wordt verwacht dat ongeveer 180 gemeenten (40% van de 401) rond 2025-2030 te maken krijgen met krimp (ten opzichte van 2010), de rest blijft 8 groeien. Het gaat vooral om weinig of niet-stedelijke gemeenten waar krimp optreedt.
Op nationaal niveau zijn er de zogenoemde Primos-prognoses die ‘officieel’ door het ministerie van VROM worden gebruikt. Daarnaast heeft ook het CBS prognoses.9 Op grond van aannames over demografische ontwikkeling en migratie wordt in de Primos- en CBS-prognoses eerst gekeken naar de landelijke ontwikkelingen. Vervolgens wordt op basis van bevolkingssamenstelling en veronderstellingen over de voorkeur voor een vestigingsregio/-gemeente (migratie) de landelijke trend vertaald naar regionaal en gemeenteniveau. Op gemeenteniveau zijn de prognoses minder betrouwbaar dan op regionaal of landelijk niveau. 7
Voor de kern Franeker zijn geen gegevens beschikbaar. Van Harlingen wel, omdat daar de kern Harlingen in hoge mate overeenkomt met de gemeente. 8 CBS, Regionale prognoses 2009-2025 (Statline, oktober 2009). 9 Ook wel PEARL-prognoses genoemd.
13
Daarnaast zijn er de prognoses van de provincie Fryslân. De provinciale prognoses maken gebruik van de landelijke prognoses, maar specificeren die naar de regio op basis van eigen veronderstellingen over met name de binnenlandse migratie en de vestigingsvoorkeur voor gemeenten. De provinciale prognoses geven een verdeling van de provinciale trend naar regio’s. In de tabel zijn de meest recente prognoses voor de provincie Fryslân weergegeven. De meeste prognoses laten nog een lichte groei zien van de provinciale bevolking tot een omvang met een bandbreedte van 655.000 en 660.000 in 2030; daarna daalt de bevolking, waarbij de prognoses nogal uiteenlopen. Prognoses bevolking provincie Fryslân, 2010, 2020, 2030, 2040 Primos** CBS*** Provincie Fryslân ****
2010
2020
2030
2040
645.760* 645.838* 646.458*
653.004 656.135 655.203
654.083 660.734 655.491
642.684 658.450 .****
* Prognoses; feitelijk 646.305. ** Het gaat om Primos (2009) met als basisjaar 2008. De Primos prognose wordt opgesteld door het onderzoeksinstituut Abf Rersearch. De Primos-prognoses geven een voorspelling van de bevolking en de gevolgen voor de volkshuisvesting. Ze komen in grote lijnen overeen met de nationale prognoses van het CBS, maar geven een nadere verdeling over gemeenten op basis van onder andere woningbouw die zal plaatsvinden. Het gaat om ‘harde’ afspraken over woningbouw en andere beleidsmaatregelen, zoals aanleg van infrastructuur. *** CBS is de Regionale prognose 2009-2040 (Statline december 2009). **** De provinciale prognose start in 2009, maar gaat niet verder dan 2030. Bron: zie tabel, bewerking BBO
Veronderstellingen en ondzekerheden Alle prognoses gaan uit van ruwweg de zelfde veronderstellingen over demografische trends, zoals sterfte en geboorte. De prognoses verschillen dus weinig in hoe wordt omgegaan met de directe gevolgen van de vergrijzing en ontgroening. De prognoses verschillen wel in hoe is omgegaan met huishoudengrootte en migratie. Veronderstellingen over (binnenlandse) migratie en de invulling van woningbouw en woningbezetting (huishoudensgrootte) bepalen in belangrijke mate de verschillen in uitkomsten tussen de prognoses. Het zijn ook die factoren die bepalen hoe de prognoses uitpakken op gemeentelijk en subregionaal niveau. De provinciale prognoses geven de meest gedetailleerde informatie over de demografische ontwikkelingen per gemeente en subregio in termen van migratie, maar zijn op gemeenteniveau ‘slechts indicatief’.10 Hoe komt het nou dat de drie prognoses (enigszins) verschillen? Daarvoor zijn een aantal oorzaken aan te wijzen: - ten eerste zijn alle prognoses op gemeenteniveau onzeker (of ‘indicatief’); eventuele afwijkingen op gemeenteniveau die te maken hebben met de grotere
10
Zie Prognose Fryslân 2009-2030, p. 23. Landelijke en provinciale progoses verschillen in de loop van de tijd als gevolg van actuelere inzichten en veronderstellingen. Ook zijn er verschillen tussen de prognoses, met name wat betreft de uitkomsten op gemeenteniveau. Dat komt vooral doordat de doorberekening van de landelijke en provinciale prognoses naar gemeenteniveau lastig is en afhangt van bepaalde veronderstellingen.
14
-
-
onzekerheid komen ook tot uitdrukking in de regionale cijfers, omdat het in beginsel optellingen van de gemeentecijfers betreft; de prognoses werken met andere veronderstellingen over huishoudensgrootte; de toekomstige huishoudensgrootte in de prognoses betreft een veronderstelling die invloed heeft op de uitkomsten; immers, als verondersteld word dat bijvoorbeeld de huishoudensgrootte relatief sterk afneemt (een sterkere verdunning, minder gezinnen), dan neemt in de prognoses de bevolking sneller af of minder toe; de prognoses werken met andere veronderstellingen over (binnenlandse) migratie; de toekomstige migratie in de prognoses betreft impliciet een veronderstelling over de relatieve aantrekkelijkheid van regio’s; in de provinciale prognoses is dit onder andere gedaan op basis van historische trends (1999-2008) per gemeente.
Wat precies de inlvoed is van de factoren op de verschillen tussen de prognoses is niet duidelijk aan te geven. Wel lijkt het erop dat in de provinciale prognose de steden iets aantrekkelijker worden beschouwd ten opzichte van aangrenzende gemeenten dan in de andere prognoses. Zo neemt de gemeente Leeuwarden sterker toe in de provinciale prognoses dan in de andere prognoses, terwijl de bevolking in gemeenten als Leeuwarderadeel, Menameradiel, Tytsjerksteradiel en Ferwerderadiel sterker afneemt in de provinciale prognose.11 Prognose Noardwest In de regio Noardwest daalt de bevolking volgens de provinciale prognoses tot 2030 licht (-2,7%).12 De CBS-prognose laat ook een lichte daling zien tot 2030 (-0,5%) met daarna tot 2040 een lichte stijging. De Primos-prognose geeft een lichte stijging aan (met 2,9%) tot 2030 en daarna ook weer een lichte stijging tot 2040. De conclusie is dat de regio een gematigde bevolkingsontwikkeling kent met, afhankeijk van de gekozen veronderstellingen bij de verschillende prognoses, een lichte daling of stijging. In de figuur is ook de feitelijke ontwikkeling tussen 2000 en 2020 gegeven (gecorrigeerd voor fluctuaties door de aanwezigheid van asielzoekers in azc’s). Daarmee wordt duidelijk dat de regio het afgelopen decennium al een min of meer stabiele bevoklkingsontwikkeling had, en dat volgens de verschillende prognoses dat min of meer zo blijft. Los van de prognose die het meest realistisch wordt geacht, kan worden geconcludeerd dat de regio zeker geen typische krimpregio is. Over het algemeen laat de regio in het ‘slechtste geval’ alleen een lichte bevolkingsdaling zien, die mogelijk na 2030 weer omslaat in een lichte stijging. Ter vergelijking: de prognose voor Fryslân als geheel is 11
De cijfers uit de verschillende prognoses voor Leeuwarden en enkkele omliggende gemeenten zijn: Bevolking 2030 Prognose Provincie CBS Primos Leeuwarden 102.296 100.063 101.399 Leeuwarderadeel 8.861 10.323 10.403 Littenseradiel 11.455 10.808 11.281 Menaldumadeel 12.092 13.577 13.773 Tytsjerksteradiel 31.386 32.558 33.080 Ferwerderadeel 7.896 9.280 8.330 Boarnsterhim 20.051 19.431 19.949
12
In de Regiovisie Westergozone uit 2004 werd nog een aanzienlijke groei verwacht. Voor de gemeenten die vallen binnen het gebied van de regiovisie werd nog een bevolkingsgroei verwacht van 15.000 inwoners tussen 2010 en 2030; een variant met Zuiderzeelijn gaf een aanmerkelijk hogere groei. De Zuiderzeelijn gaat inmiddels niet door. De prognoses zijn sterk naar beneden bijgesteld.
15
+1,4% tussen 2010-2030. Vooral in de gemeenten in het noordoosten van Fryslân en de eilanden is er een beduidend sterkere daling (-8,2% respectievelijk –6,9% in 2030).13 De demografische ontwikkeling in Noardwest is zeker niet zo dramatisch als in andere, ‘echte’ krimpregio’s. 14 Werkelijke en verwachte bevolkingsontwikkeling Noardwest volgens drie prognoses, 2000-2040*
70.000 60.000 50.000 40.000 30.000 20.000
CBS
10.000
Primos
0 2000
Provincie 2005
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
72.000
CBS Primos Provincie
67.000 2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
* Voor de periode 2000-2010 is de werkelijke bevolkingsantwikkeling gecorrigeerd voor de fluctuaties door de aanwezigheid van asielmigranten in azc’s; dat is gedaan door de gemiddelde fluctuaties in het aantal personen zonder de Nederlandse nationaliteit af te trekken van de totale bevolkingsontwikkeling. De provinciale bevolkingsontwikkeling loopt tot 2030. De stippellijn na 2030 geeft de prognose aan, indien de dalende trend tot 2030 volgens de provinciale prognose, na 2030 als het ware ‘gecompenseerd’ zou worden door de lichte groei die bij beide andere prognoses optreedt. Bron: CBS, provincie Fryslân, bewerking BBO
13
Volgens de provinciale prognoses. In de regio Oost-Groningen is er volgens de CBS-prognoses een daling van 5% tot 2030 en 7% tot 2040; in Midden-Limburg 8% respectievelijk 13% daling. 14 Typische krimpregio’s hebben verwachte bevolkingsdalingen met rond de 10% of meer. Dat is het geval in regio’s als Zeeuws-Vlaanderen, Zuid-Limburg, Delfzijl en omgeving, Oost-Groningen en Noordoost Fryslân.
16
Als (toch) op gemeenteniveau wordt gekeken, dan blijkt dat de daling van de bevolking in Noardwest in de provinciale prognose bijna geheel op rekening van de gemeente Menaldumadeel en in mindere mate Harlingen komt; de bevolking in de andere gemeenten daalt heel weinig of groeit nog. Met name in het Bildt en Littenseradiel groeit de bevolking tot 2030. In de CBS-prognose is de ontwikkeling in Menaldumadeel meer stabiel. De Primos-cijfers laten een lichte groei zien, juist door groei in Harlingen, wat dus anders is dan in de provinciale prognose.15 Prognoses bevolking en huishoudens Noardwest, 2010-2030 Huishoudens
Bevolking 20.000 7.500 15.000 5.000 10.000 Littenseradiel Menaldumadeel Het Bildt Franekeradeel Harlingen
5.000
0 2010
2015
2020
2025
2030
2.500
0 2010
2015
2020
2025
2030
Bron: Provincie Fryslân
Overigens neemt het aantal huishoudens niet evenredig af. Dit heeft te maken met zogenoemde verdunning: het verschijnsel dat onder invloed van sociaal-culturele trends het aantal personen per huishouden daalt. Volgens de provinciale prognoses blijft het aantal huishoudens in de regio Noardwest toenemen met bijna 5% tussen 2010 en 2030. Met name het aantal eenpersoonshuishoudens, in zowel de lagere als hogere leeftijdsgroepen, neemt over het algemeen toe. Ter vergelijking: voor Fryslân als geheel wordt een groei van het aantal huishoudens verwacht van 8,7%; in de regio noordoost stagneert de groei van het aantal huishoudens (+0,3%). Ook wat betreft huishoudens geldt in Noardwest dat er verschillen zijn tussen gemeenten van bijna 15% groei (Littenseradiel) tot min 6,5% in Menaldumadiel. Op het niveau van dorpen en steden kunnen geen goede prognoses worden gedaan. De lokale ontwikkelingen zijn daarvoor te veel afhankelijk van de specifieke lokale situatie. Wel kan in het algemeen iets worden gezegd over de relatieve aantrekkelijkheid van (kleine) dorpen en steden. Over het algemeen wordt er van uitgegaan dat een stedelijke omgeving meer aantrekkingskracht op de bevolking heeft vanwege de concentratie van voorzieningen en banen. Ook is het zo dat in de woningbouwplanning steden vaak het leeuwendeel van de woningbouw toegewezen krijgen. Een derde reden is dat juist een ouder wordende bevolking voor een deel naar de stad trekt, met name de ouderen die meer zorg nodig hebben. Dat heeft te maken 15
Met name de Primos-cijfers geven een ander beeld dan de provinciale prognose; het verschil zit vooral in de prognose voor Harlingen: in de provinciale prognose een daling van 15.675 (2010) naar 14.772 (2030); bij Primos een groei van 15.701 (2010) naar 17.435 (2030).
17
met de aanwezigheid van zorgvoorzieningen en specifiek op ouderen toegesneden woonvormen. De afgelopen tien jaar is die trend ook zichtbaar in Fryslân. Tussen 2000 en 2008 is in een groot deel van de kleinere kernen de bevolking afgenomen. Dat geldt voor de helft van de kernen tot 1.000 inwoners. Kernen met meer dan 10.000 inwoners zijn in bevolkingsomvang toegenomen. De oorzaken zullen liggen in een combinatie van demografische, sociaal-culturele en economische factoren, een afname van het voorzieningenaanbod en banen in kleine kernen, het aanbod van (nieuwbouw)woningen enz. Verwacht mag worden dat die trends ook in de toekomst opgaan, en dat dus de bevolkingsdaling ook de komende jaren vooral in de kleine kernen zal plaatsvinden.16 Conclusies Men kan in Noardwest niet spreken van een typische krimp-regio. Over het algemeen laat de regio alleen in het ‘slechtste geval’ een lichte bevolkingsdaling zien, die mogelijk na 2030 weer omslaat in een lichte stijging. Het aantal huishoudens in Noardwest blijft toenemen. Ten opzichte van het Friese gemiddelde is er minder groei van de bevolking en huishoudens. De samenstelling van huishoudens zal veranderen. Het aantal min of meer ‘klassieke’ huishoudens met een echtpaar en kinderen neemt licht af; het aantal eenouderhuishoudens zal toenemen. De sterkste toename is onder eenpersoonshuishoudens. Verwacht mag worden dat de bevolkingsdaling de komende jaren vooral in de kleine kernen zal plaatsvinden.
4
Gevolgen van demografische ontwikkelingen
De demografische ontwikkelingen hebben invloed op de omvang van de bevolking, maar de gevolgen voor de samenstelling zijn in zekere zin nog veel meer bepalend voor de regio. Het gaat dan met name om de leeftijdsopbouw. De bevolking in de regio is in 2030 beduidend ouder dan in 2010. Het aandeel ouderen (65+) neemt sterk toe van nu ongeveer 16% naar ruim 25%. Het aantal oudere ouderen (75+) verdubbelt bijna (+88%); dit is ook de groep waar de zorgvraag relatief sterk toeneemt. Tegelijkertijd is er ook sprake van ontgroening. De leeftijdgroep 0-19 jaar neemt af van 25% naar 21%. De groep schoolgaande kinderen (5-19 jaar) neemt af van 20% in 2010 naar 15% in 2030. Dat komt neer op een afname met ongeveer 3.000 kinderen (-21%), wat gevolgen heeft voor de scholen. De groep die tussen de kinderen en de ouderen in zit – de potentiële beroepsbevolking – neemt ook af van 59% naar 53%. Dat betekent dat de groep potentieel werkenden die de (publieke) voorzieningen voor de ouderen en de kinderen via belastingen en premies moeten financieren, kleiner wordt. Dit wordt ook wel de demografische druk genoemd. De demografische druk neemt in Noardwest toe van 0,69 naar 0,87.17
16
Provincie Fryslân, Krimp en Groei, Demografyske feroaring yn de provinsje Fryslân, januari 2010. De demografische druk is de verhouding tussen het aantal personen van 0-19 en 65+ aan de ene kant en het aantal personen van 20-64 jaar aan de andere kant. 17
18
Leeftijdsopbouw Noardwest 2010, 2030
70.000 60.000 50.000
75+ 40.000
65-75 30.000
30-65 20-29
20.000
5-19
10.000
0-5 0 Noardw est 2010
Noardw est 2030
Bron: CBS, bewerking BBO
Deze bevolkingstrends komen grosso modo overeen met wat er in Nederland en Fryslân over het algemeen gebeurt. Wel is het zo dat de ontgroening en de vergrijzing sterker zijn in Noardwest dan het Nederlandse en Friese gemiddelde. In Nederland neemt het aantal oudere ouderen toe met 74%; in Fryslân met 72%; het aantal schoolgaande kinderen neemt in Nederland af met 8%; in Fryslân met 11%. De demografische druk neemt in Nederland toe van 0,64 naar 0,82; in Fryslân van 0,69 naar 0,87. Ook hier doen zich verschillen tussen gemeenten voor. Harlingen heeft ook in de toekomst een relatief laag aandeel kinderen en jongeren en een relatief hoog aandeel ouderen. In Littenseradiel en Menameradiel neemt – volgend de CBS-prognose – het aantal schoolgaande kinderen relatief sterk af (met ruim 30% respectievelijk ongeveer 25%). Het aandeel ouderen neemt in die twee gemeenten relatief sterk toe, en ligt in 2030 net boven het ‘gemiddeld’ niveau van de regio, waar het in 2010 nog relatief laag is. De demografische druk is in 2030 in het Bildt het laagst; in Franekeradeel het hoogst.18 Bij een ontgroenende en vergrijzende bevolking veranderen ook de sociaaleconomische kenmerken van de bevolking. De samenstelling van huishoudens verandert. Het aantal min of meer ‘klassieke’ huishoudens met een echtpaar en kinderen neemt licht af tot 2030. Het aantal eenouderhuishoudens zal juist toenemen (met ruwweg 5-10%). De sterkste toename is onder eenpersoonshuishoudens (met 3035%). Voor een deel is dat een sociaal-culturele trend, voor een deel hangt dat samen met de toename van het aantal (oudere) ouderen. Conclusies De bevolking is in 2030 beduidend ouder dan in 2010. Het aandeel ouderen (65+) neemt sterk toe; het aantal oudere ouderen (75+) verdubbelt bijna wat betekent 18
0,84 in het Bildt en 0,89 in Franekeradeel.
19
20
dat ook de zorgvraag sterk toeneemt. Ten opzichte van de gemiddelde ontwikkeling in Fryslân is de veroudering van de bevolking sterker. Er is ook sprake van ontgroening. Met name de groep schoolgaande kinderen (5-19 jaar) neemt af - met 20% (ongeveer 3.000 kinderen) wat gevolgen heeft voor de scholen. Ook deze ontwikkeling is sterker dan in Fryslân als geheel. De potentiële beroepsbevolking wordt kleiner. Dit is de groep potentieel werkenden die de (publieke) voorzieningen voor de ouderen en de kinderen via belastingen en premies moeten financieren.
RUIMTE EN WONEN NOARDWEST
21
1
Inleiding
In deze notitie worden de ontwikkelingen op het gebied van ruimte en wonen in de regio Noardwest beschreven.19 Hier gaat het om: - ruimte en infrastructuur; - woningaanbod (kwantiteit en kwaliteit) en woningvraag naar type woning; - bedrijventerreinen en aanbod overige bedrijfsruimte. In het kader van dit onderzoek is een enquête gehouden onder makelaars en woningbouwverenigingen die actief zijn in de regio; de resultaten daarvan zijn hierna beknopt weergegeven; van de enquêteresultaten is ook een afzonderlijke rapportage beschikbaar.20 2
Huidige situatie
Als het om ruimte gaat, gaat het in Fryslân vaak om de kwaliteit van de ruimte. In de Regiovisie/Stadsvisie Westergozone (uit 2004) worden als kernkwaliteiten van het gebied genoemd: rust en ruimte, diversiteit aan landschappen en de aanwezigheid van een grote stad (Leeuwarden) in een landelijke omgeving met kleine steden en dorpen. Het landelijke gebied wordt ‘de sterke troef’ van het gebied genoemd. Het Streekplan van de provincie Fryslân beschouwt het gebied ook als een open ruimte waar landbouw en natuur bepalend zijn. De economische, landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het platteland zijn belangrijk en hebben een rol in recreatie. Landbouw, recreatie en kleinschalige bedrijvigheid zijn kenmerkend voor het gebied. Het beeld van de regio is dat er duidelijk positieve kenmerken zijn in de vorm van de aanwezigheid van rust en ruimte, een bijzonder landschap en natuur. In termen van andere, meer softe kenmerken scoort de regio ook positief. Het gaat dan bijvoorbeeld om zaken als (arbeids)mentaliteit, sociale cohesie en veiligheid.21 Dat betekent dat de regio positief scoort in termen van woonmilieu en mogelijkheden voor recreatie. Aan de andere kant scoort de regio minder goed als het gaat om bereikbaarheid. Dat ligt niet zozeer aan de aanwezige infrastructuur als wel aan de perifere ligging, die reistijden relatief lang maakt, en grotere afstanden betekent tot (grootschalige) voorzieningen. Ter relativering: vanuit de regio is Amsterdam via de Afsluitdijk in ongeveer een uur rijden te bereiken is. Woningvoorraad Tegenover positieve elementen als rust en ruimte staat ook dat de kwaliteit van de woningvoorraad minder goed is te noemen. Over het algemeen zijn de wat oudere woningen te klein en hebben ze te weinig kamers om aan huidige woonwensen te voldoen.22 Als eensgezinswoning voldoen deze woningen niet (meer); voor bijvoorbeeld een kwalitatief goede seniorenwoning wordt door woningbouwverenigingen aangegeven dat aanpassingen nodig zijn of eigenlijk beter sloop en nieuwbouw kan worden
19
Hier de gemeenten Harlingen, Franekeradeel, Menameradiel, Littenseradiel en het Bildt. BBO, Enquete woningmarkt Noardwest, Bureau beleidsonderzoek, Leeuwarden, 2010. 21 E. Boneschansker en G.J. Hospers, Trots, trend en traditie in het Noorden. De samenhang tussen innovatie, cultuur en identiteit in de Noord-Nederlandse economie, Bureau beleidsonderzoek/Universiteit Twente/Kamer van Koophandel Noord-Nederland, Leeuwarden, 2009. 22 Zie NVM, Krimpgebied = Kansgebied. Visie Bevolkingskrimp, Nederlandse Vereniging van makelaars o.g. en vastgoedkundigen, maart 2010. 20
22
gepleegd.23 De regio Noardwest heeft een relatief licht verouderde in termen van bouwjaar van de woningen.24 Uit de enquête bleek dat een relatief groot deel van de respondenten vond dat van woningen in dorpskernen en woningen in het buitengebied de huidige kwaliteit slechts beperkt voldoet aan toekomstige woonwensen.25 De gemiddelde woningwaarde van de woningwaarde ligt in de regio bijna 7% onder het Friese gemiddelde en bijna een kwart onder het Nederlandse gemiddelde. Ook de feitelijke prijs van woningen die in 2009 verkocht zijn, ligt zo’n 20% onder het Nederlandse gemiddelde.26 Woningen en gemiddelde woningwaarde (2009) Woningen Nederland Fryslân Leeuwarden Noardwest Bron: CBS
7.175.286 281.750 46.394 30.928
Gemiddelde woningwaarde 241.000 197.000 149.000 183.551
Voorraad bedrijventerreinen De bedrijventerreinen in de regio zijn geconcentreerd in Harlingen en Franeker. In Harlingen gaat het om bijna 230 ha netto, wat neerkomt op bijna de helft van de totale hectares bedrijventerrein in de regio. In Franeker gaat het om bijna 120 ha, een kwart van het totaal. In St.-Annaparochie, Winsum en Dronrijp zijn ook nog relatief wat grotere oppervlaktes te vinden. In de andere kernen met bedrijventerreinen gaat het om kleine terreinen. Bedrijventerreinen Noardwest 2009 (netto ha) Harlingen Franeker St.-Annaparochie Winsum Dronrijp Wommels, St.-Jacobiparochie, Berlikum, Menaldum, Wiuwert Minnertsgea, Easterein, Beetgum, Tzummarum, Marssum, Sexbierum
228,5 117,8 31 22,87 15,15 5-10 ha < 5 ha
Bron: IBIS/www.bedrijvenlocaties.nl
Overigens zijn bedrijvigheid en werkgelegenheid lang niet altijd gevestigd op bedrijventerreinen. Landelijk is ongeveer 30% van de werkgelegenheid toe te rekenen
23
Zie NVM, idem. Voor de regio Noord-Friesland (inclusief Leeuwarden; COROP-gebied Noord-Friesland) geldt dat de woningvoorraad ouder is dan het landelijk gemiddelde. Ruim een kwart is gebouwd voor 1945; voor Nederland is dat nog geen 20% (Fryslân 25%). Vooral het woningbouwcohort 1975-2000 is in Noord-Friesland kleiner: 31% tegen 38% landelijk (Fryslân 34%). Bron: CBS. 25 Zie de achtergrondrapportage voor een uitgebreid verslag van de resultaten van de enquête. 26 Hier is alleen vergeleken met Franekeradeel, Menaldumadeel en Littenseradiel. Bron NVM, Krimpgebied = Kansgebied. 24
23
aan bedrijvigheid op bedrijventerreinen.27 In kleinere plattelandsgemeenten zal dat percentage hoger zijn, omdat het aandeel sectoren dat typisch op bedrijventerreinen gevestigd is er hoger ligt, en er vaak relatief minder (grootschalige) kantoorruimte is. Bovendien geven bedrijventerreinen juist ruimte aan groeiende bedrijven. Landelijke cijfers laten zien dat de groei van de werkgelegenheid op bedrijventerreinen sterker is dan elders.28 Recent is onderzoek gedaan naar de staat van de bedrijventerreinen.29 Met name is gekeken naar veroudering, die een herstructureringsopgave vergt, en leegstand. Het beeld van de regio is dat met name Franekeradeel en het Bildt relatief sterk verouderde terreinen kennen, terwijl ook Harlingen een in absolute zin grote opgave heeft. In de andere gemeenten is de veroudering relatief gering. Veroudering en leegstand bedrijventerreinen, 2010 bruto ha Franekeradeel Harlingen het Bildt Littenseradiel Menalsumadeel Noardwest Fryslân
(licht) (licht) verouderd ha verouderd % 112 321 58 49 42 583 4.423
34 19 23 1 2 79 655
Leegstand (ha)
30% 6% 40% 2% 5% 14% 15%
circa 0,5 tot 1,75 circa 0,5 tot 1,25 n.v.t. n.v.t. n.v.t. . .
Bron: Stec Groep, Herstructureringsopgave Fryslân in beeld, maart 2010.
Franekeradeel kent naast vooral ruimtelijke veroudering ook een deel vooral economische veroudering (13 ha); in het Bildt is er vooral ruimtelijke veroudering. Economische veroudering is het afnemen van de bijdrage die het terrein levert aan de economische ontwikkeling van een gemeente, en de afname van de grondwaarde en technologische veroudering van het bedrijfsonroerend goed doordat perceel en gebouw incourant zijn geworden. Ruimtelijke veroudering betreft de inrichting en lay-out van het bedrijventerrein, en de ruimtelijke inpassing in de omgeving of een conflict tussen de verschillende grondgebruikfuncties.30 Conclusies Ruimtelijk is het beeld van de regio dat van rust en ruimte, een bijzonder landschap en natuur. De regio scoort positief in termen van woonmilieu en mogelijkheden voor recreatie. Aan de andere kant scoort de regio minder goed als het gaat om bereikbaarheid, vanwege de perifere ligging De kwaliteit van het woningvoorraad is minder goed. Woningen zijn relatief vaker verouderd. Met name de kwaliteit van woningen in dorpskernen en in het buitengebied voldoet niet aan de toekomstige woonwensen. De bedrijventerreinen in de regio zijn geconcentreerd in Harlingen en Franeker. In Harlingen gaat het om bijna 230 ha netto, wat neerkomt op bijna de helft van de totale hectares bedrijventerrein in de regio. Een deel van de terreinen is verouderd wat een herstructureringsopgave vergt, en het risico van leegstand met zich 27
Planbureau voor de Leefomgeving, Werkgelegenheidsgroei op bedrijventerreinen, Den Haag/Bilthoven, 2008. 28 Idem. 29 Stec Groep, Herstructureringsopgave Fryslân in beeld, maart 2010. 30 Stec Groep, idem.
24
meebrengt. Het beeld van de regio is dat met name Franekeradeel en het Bildt relatief sterk verouderde terreinen kennen, terwijl ook Harlingen een in absolute zin grote opgave heeft. In de andere gemeenten is de veroudering relatief gering. 3
Toekomstverwachtingen/prognoses
Wonen Verwachtingen woningmarkt Op de woningmarkt wordt in het algemeen een verschuiving in vraag en aanbod verwacht die verschilt per type woning. Over het algemeen wordt verwacht door economische ontwikkelingen de vraag zeker niet afneemt, maar wel verandert: de groeiende welvaart betekent dat de woningvraag verschuift naar meer kwaliteit en meer ruimte per woning.31 De vrijstaande woning met veel ruimte erom heen, zal in belangstelling toenemen. Ouderen zullen meer ruimte en kwaliteit van bijvoorbeeld appartementen vragen.32 Krimp in bepaalde segmenten en regio’s: Alhoewel over het algemeen de verhouding tussen vraag en aanbod op de woningmarkt niet (sterk) zal wijzigen, zijn er sommige woningsegmenten en sommige regio’s waar dat wel gebeurt. In regio’s waar de bevolkingsgroei stagneert of zelfs krimp optreedt, neemt de vraag naar woningen af. Aanbieders van woningen zullen dan meer moeten concurreren op kwaliteit en/of prijs. Zo wordt verwacht dat de traditionele rijtjeswoning – met name gebouwd in de vijftiger en zestiger jaren – terrein zal verliezen. In echte krimpregio’s zal de vraag afnemen, en zullen met name kwalitatief minder goede woningen nog moeilijk te verkopen of te verhuren zijn, met mogelijk leegstand als gevolg.33 Voor de betreffende eigenaren betekent structurele leegstand kans op vermogensverlies; voor de woningmarkt betekent het stagnatie van de doorstroming en dus vraaguitval.34 Op de huurmarkt kunnen woningcorporaties en andere particuliere huurders met minder gewilde woningen blijven zitten. Deze kwalitatief minder goede woningen zullen ofwel moeten worden opgeknapt om aan de wensen van huurders te voldoen, ofwel gesloopt moeten worden. Beide opties hebben financiële gevolgen voor de aanbieders (hoge investeringen of kapitaalverlies). Ouderen Door vergrijzing en verdere individualisering zal er meer vraag komen naar woningen voor alleenstaanden en voor ouderen.35 Met name bij ouderen is niet op voorhand duidelijk welke kant het op gaat. Zo is er onduidelijkheid over de vraag of ouderen eerder gaan verhuizen naar een appartement (bijvoorbeeld een zogenoemde nultredenwoning) of juist met aanvullende zorgvoorzieningen in hun oude huis blijven.
31
Zie J. Rouwendal en W. Vermeulen, Vormt vergrijzing een bedreiging voor de woningmarkt?, Vrije Universiteit/Centraal Plan Bureau, 2007. 32 Zie bijvoorbeeld over de woonwensen van verschillende cohorten ouderen D. Brounen en P. Neuteboom, Vergrijzing en de woningmarkt, Erasmus universiteit Rotterdam 33 NVM, Krimpgebied = kansgebied. Visie Bevolkingskrimp, Nederlandse Vereniging van Makelaars. 34 Zie SCP, Kopers in de knel?, Sociaal en Cultureel Planbureau, mei 2010. 35 Zie bijvoorbeeld Stec groep, Vastgoedmarkt en vergrijzing, 2005, D. Brounen en P. Neuteboom, Vergrijzing en de woningmarkt, Erasmus universiteit Rotterdam, en Rigo, Senioren op de woningmarkt, 2009.
25
Doorstroming Er is een aantal factoren die de doorstroming op de woningmarkt in de toekomst kunnen belemmeren.36 Indien ouderen lang in hun oude woning blijven, komen die doorgaans grotere woningen niet beschikbaar voor bijvoorbeeld gezinnen met jonge kinderen. Die groep is dan (toch) aangewezen op ander aanbod, bijvoorbeeld nieuwbouw. Eigenaars van slecht verkoopbare huizen kunnen ook als het ware ‘vast’ komen te zitten in hun woningen. Dat kan bijvoorbeeld ook gevolgen hebben voor de arbeidsmarkt: mensen kunnen geen nieuwe baan elders accepteren, omdat ze vast zitten aan hun eigen woning. De hoge huizenprijzen voor starters betekenen een belemmering voor intrede op de woningmarkt. Daar staat tegenover dat juist in krimpregio’s goedkopere woningen voor starters beschikbaar kunnen komen. 37 Enquête Noardwest Uit de enquête onder makelaars en woningbouwverenigingen blijkt dat vraag en aanbod in Noardwest verschuiven. 38 Verwacht wordt dat het huidige aanbod van met name vrijstaande woningen te klein is voor de toekomstige vraag. De verwachting is dat woonwensen voor een deel zullen verschuiven in de richting van meer vraag naar woonzorgcombinaties, levensloopbestendige woningen en aanleunwoningen, maar ook meer woningen in een stedelijke omgeving. Op de langere termijn wordt de waarde-ontwikkeling van de woningen verschillend ingeschat afhankelijk van het type woning. Uit de enquête blijkt dat er een kans op waardedaling is bij met name appartementen, woningen in het buitengebied en vrijstaande woningen. Mogelijk dat er bij woningen in het buitengebied een tweedeling is in aantrekkelijke, vrijstaande woningen in een mooie omgeving die wel waarde behouden, en verkrotte huisjes die niet gewild zijn en sterk in waarde dalen.39 Opvallend is dat de helft van de respondenten verwacht dat ook de waarde van vrijstaande woningen zal dalen, terwijl algemene (welvaarts)trends wel wijzen op toenemende vraag naar vrijstaande woningen. Mogelijk speelt hier een rol dat niet zozeer het type woning, als wel de woonregio niet aantrekkelijk genoeg is. Een (boven)gemiddelde waardestijging wordt vooral verwacht bij seniorenwoningen, met name vanwege de verwachte grotere vraag naar dit soort woningen. Alhoewel over het algemeen de verhouding tussen vraag en aanbod op de woningmarkt niet (sterk) zal wijzigen, zijn er sommige woningsegmenten en sommige regio’s waar dat wel gebeurt. In regio’s waar de bevolkingsgroei stagneert of zelfs krimp optreedt, neemt de vraag naar woningen af. Aanbieders van woningen zullen dan meer moeten concurreren op kwaliteit en/of prijs. Zo wordt verwacht dat de traditionele rijtjeswoning – met name gebouwd in de vijftiger en zestiger jaren – terrein zal verliezen. Op de huurmarkt kunnen woningcorporaties en andere particuliere huurders met minder gewilde woningen blijven zitten. Door bijna alle respondenten uit de enquête woningmarkt Noardwest wordt leegstand in de toekomst als een zeer groot probleem gezien. Leegstand wordt overal verwacht, behalve in Franeker en Harlingen, en vooral in de dorpen en het buitengebied van het Bildt en Franekeradeel; in mindere mate in Menaldumadeel, Littenseradiel en de grotere kernen St.-Annaparochie en St.-Jacobiparochie.
36
NVM, Krimpgebied = kansgebied. Visie Bevolkingskrimp, Nederlandse Vereniging van Makelaars. NVM, idem. 38 Zie de achtergrondrapportage voor een uitgebreid verslag van de resultaten van de enquête. 39 Bij woningen in het buitengebied wordt zowel een (boven)gemiddelde waardestijging als een waardedaling door een grote groep respondenten verwacht. 37
26
Verreweg het grootste deel (84%) van de makelaars en woningbouwcorporaties verwacht een aanzienlijke leegstand van 2% of meer van de woningen. Slechts een klein deel van de makelaars en woningbouwcorporaties verwacht dat de omvang van de leegstand mee zal vallen – minder dan 1% van de woningvoorraad (oftewel enkele honderden woningen). Voor de betreffende eigenaren betekent structurele leegstand kans op vermogensverlies; voor de woningmarkt betekent het vraaguitval en derving van inkomsten.40 Hoe groot zal naar uw idee de leegstand zijn: 16%
21%
0% Meer dan 5% van de woningvoorraad 2-5% van de woningvoorraad 1% van de woningvoorraad Minder dan 1% van de woningvoorraad
63% Bron: BBO
Er wordt verwacht dat (veel van) deze woningen gesloopt moeten worden. 41 Verreweg de meeste respondenten zijn van mening dat woningen die niet meer voldoen aan woonwensen beter kunnen worden gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Ongeveer tweederde van de makelaars en woningbouwcorporaties verwacht een sloopopgave van 2% of meer van de woningen. Ongeveer één op de zes verwacht een sloopopgave bij meer dan 5% van de woningvoorraad. Sloop is naar mijn idee de komende 10 jaar noodzakelijk voor een deel van de woningvoorraad: 11%
16%
21%
52%
Meer dan 5% van de woningvoorraad 2-5% van de woningvoorraad 1% van de woningvoorraad Minder dan 1% van de woningvoorraad
Bron: BBO
Een grote meerderheid denkt dat de problematiek omvangrijk is, variërend van 2% tot meer dan 5% van de woningvoorraad. In een scenario waarin sloop en herstructurering 2-5% van de woningvoorraad zou betreffen – het gaat dan om ruwweg 600-1.500 woningen – beloopt de opgave voor de regio in de komende 10 jaar rond de 50-100 miljoen euro.42
40
Zie SCP, Kopers in de knel?, Sociaal en Cultureel Planbureau, mei 2010. BBO, Enquête woningmarkt Noardwest, Bureau beleidsonderzoek, Leeuwarden, 2010. 42 Uitgaande van kosten van sloop/herstructurering en vermogensverlies van ruwweg 50.000 tot 100.000 euro per woning. Zie Enquête woningmarkt Noardwest voor een nadere onderbouwing van de schatting. 41
27
Beleid Beleidsmatig is de komende jaren het provinciale Streekplan leidend. In het Streekplan is Harlingen aangewezen als stedelijk centrum en zijn Franeker en St.-Annaparochie regionale centra. Volgens het Streekplan moet er verder ruimte zijn voor grootschalige landbouw en tuinbouw. In de Regiovisie wordt de uitbouw van Franeker als woonstad genoemd en wordt genoemd dat bundeling en concentratie zal plaatsvinden in kernen die goed met het openbaar vervoer zijn ontsloten.43 In de Regiovisie worden als specifieke aandachtspunten genoemd: - herstructurering van het woningbestand; - behoud en restauratie van waardevolle dorpsbebouwing; - inbreiding in dorpsstructuur (i.p.v. nieuwbouw); - meer levensloopbestendige woningen, en flexibiliteit in het woningaanbod (geschikt voor wonen,zorg en werken); - hergebruik van agrarische bedrijfsgebouwen. Op regionaal niveau zijn er de woningbouwafspraken voor de periode 2008-2016. Woningbouwafspraken 2008-2016* Woningen 2003 Franekeradeel Harlingen Het Bildt Littenseradiel Menameradiel
* Basisprogramma
8.974 6.987 4.550 4.378 5.756
Afspraak toename 660 614 158 354 374
Bron: CBS, Woningplannen
Volgens die plannen mogen er in de regio ongeveer 1.500 woningen worden gebouwd tussen 2008 en 2016. In 2008-2009 zijn al ruim 400 woningen erbij gekomen. Het leeuwendeel moet worden gebouwd in Franeker en Harlingen. Ook woningbouwverenigingen die actief zijn in Noardwest geven trends aan. Er wordt een probleem geconstateerd vanwege een te groot aanbod van kleine woningen met kleine kamers, die niet meer voldoend aan woonwensen. Die woningen moeten worden aangepast of gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Omdat de nieuwbouw de sloop niet geheel vervangt, volgt uit de plannen van woningbouwverenigingen een (lichte) daling van de woningvoorraad. Er moeten meer woningen komen voor één- en tweepersoonshuishoudens en seniorenwoningen. Bij een aantal woningbouwverenigingen wordt de thema’s energieprestaties en duurzaamheid belangrijk gevonden. In recente gemeentelijke (woon)plannen wordt rekening gehouden met demografische trends. Vooral is er aandacht voor meer vraag naar levensloopbestendige woningen. Uitbreiding van de voorraad wordt na 2016 nauwelijks meer verwacht. In de dorpen is de uitbreidingscapaciteit nu al zeer beperkt. ‘Inbreiding voor uitbreiding’ is in veel gemeenten een thema. Thema’s die verder aan de orde komen, zijn onder andere woon-werkcombinaties, herbestemming van boerderijen, en de positie van starters op de woningmarkt (de eigen jongeren). Aan de mogelijke problematiek van leegstand en verpaupering wordt lang niet altijd aandacht besteed; de aandacht ligt meer op de aanwezige ruimtelijke kwaliteit en het aantrekkelijke woonmilieu. 43
Regiovisie, p. 8.
28
Gemeentelijke plannen Franekeradeel De gemeente wordt getypeerd als plattelandsgemeente met een stedelijke kern, Franeker, met een regionaal verzorgende functie. Uitbreiding van woningen vindt plaats in Franeker; in de dorpen in het buitengebied alleen op beperkte schaal en als daar behoefte aan is. Andere thema’s zijn: meer levensloopbestendige woningen; behoud en versterking kwaliteit landschap; woon-werkcombinaties in voormalige boerderijen en landelijk wonen/landgoedwonen; zorgappartementen en verpleeghuisplekken (in Franeker); betaalbare koop- en huurwoningen. Harlingen In Harlingen wordt gewerkt aan plannen voor ruimtelijke veranderingen in de stad, Het gaat bijvoorbeeld om plannen voor het Havenkwartier en de Willemshaven, en ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met de aanpassing van de N31. Thema’s zijn onder meer: aanpassing en herstructurering van de woningvoorraad als gevolg van vergrijzing en toenemende behoefte aan combinaties van wonen en zorg; meer woon-werkcombinaties die aansluiten op het stedelijke milieu van de stad. het Bildt Voor het Bildt is op basis van het WOBOF 2007 een woningbehoefte bepaald in 2016 van 324-386 woningen (zowel huur als koop). In het Woonplan worden onder andere de volgende thema’s aangegeven: er is zorg over de beschikbaarheid van goedkope woningen voor starters; er is toenemende behoefte aan seniorenwoningen, met name voor ouderen die wel zelfstandig kunnen wonen, maar beperkt zijn in mobiliteit en persoonlijke verzorging; er is minder vraag de goedkope rijtjes (koop)woningen; er dreigt daar een neerwaartse spiraal; dreigende leegstand in kleine kernen met een laag voorzieningenniveau vraagt om herstructurering door ofwel kwaliteitsverbetering ofwel sloop en vervangende nieuwbouw; woningbouw kan geconcentreerd worden in St-Annaparochie, vanwege de ruimtelijke kwaliteiten en voorzieningen; ook in Minnertsgea en St-Jacobiparochie kan nog uitbreiding plaatsvinden als er behoefte is. In ander dorpen is de vraag naar woningen laag en is beperkte nieuwbouw toegekend; her en der komt al enige leegstand voor. Littenseradiel Littenseradiel is vooral een woongemeente. De toegekende nieuwbouw zal vooral plaatsvinden in Wommels, Winsum en Mantgum; daarnaast worden er geen nieuwe grote woningbouwlocaties meer ontwikkeld. Het accent komt te liggen op inbreiding, herstructurering en herbestemming van bestaande gebouwen. Verder is er aandacht voor: woon-werkcombinaties; bouwen voor starters; hoge kwaliteit woonmilieu voor met name vestigers van buiten de gemeente; levensloopbestendige woningen. Menaldumadeel De gemeente ziet zich als een woongemeente met aantrekkelijke woonmilieus, onder andere voor gezinnen. Daarnaast is er aandacht voor de woonbehoefte van senioren en staters. Specifieke thema’s zijn: er wordt een tekort verwacht aan vooral (huur)appartementen en vrijstaande (koop)woningen; voor senioren moeten er nultredenwoningen komen (door opwaarderen bestaande woningen en nieuwbouw); goedkope nieuwbouw voor starters, duurdere nieuwbouw voor gezinnen; afstemming van welzijn, zorg en wonen; voor aantrekkelijkheid van dorpen is behoud leefbaarheid en voorzieningen nodig.
29
Bedrijventerreinen Het provinciale beleid is gericht op ‘het juiste bedrijf op de juiste plaats’. Dat houdt in dat bedrijven die de lokale situatie in omvang (of milieu-overlast) ontgroeien naar een bedrijventerrein op een hoger schaalniveau zouden moeten verplaatsen. Regionale bedrijventerreinen moeten er voor zorgen dat bedrijven voor de regio worden behouden én uitplaatsing mogelijk is uit het landelijk gebied. Op regionaal niveau is daarvoor een aantal plaatsen aangewezen. Ook in de regiovisie van de Westergozone wordt gemeenschappelijke aanleg van regionale bedrijventerreinen voor bedrijven die het platteland ontgroeien genoemd. Bundeling van wonen en bedrijventerreinen moet plaatsvinden in de zeehavenstad Harlingen en Franeker en kleinere kernen zoals St.-Annaparochie (vooral agrigerelateerde bedrijven). Dronrijp en Winsum hebben een speciale positie omdat daar ‘aanvullend beperkte’ voorraadvorming van bedrijventerreinen kan plaatsvinden.44 In de overige dorpen is ruimte voor kleinschalige werkgelegenheid in woonwerkcombinaties, zorg op maat, toerisme, detailhandel en horeca. In het landelijke gebied moet ook ruimte zijn voor startende bedrijven (broedplaatsfunctie).45 Kwantitatief is er (in de periode 2007-2020) in de regio ruimte voor bedrijventerreinen in de orde van grootte van 80-130 ha.46 Harlingen neemt daarvan het leeuwendeel in. De verwachting is dat na 2020 de ruimte voor nieuwe bedrijventerreinen zeer gering is. Het principe zal dan waarschijnlijk zijn dat voor de nieuwe vraag naar bedrijventerreinen inbreiden en revitalisering voldoende zijn. Dat geldt landelijk, maar zal zeker voor een regio als Noardwest gelden. In de regiovisie is ook ingegaan op het kwaliteitsaspect van bedrijventerreinen. Er wordt gepleit voor kwaliteit van bedrijventerreinen in termen van duurzaamheid, ontsluitingskwaliteit, functiecombinaties (crèches, sport, detailhandel) en opleidingsmogelijkheden/stageplaatsen.47
Behoefteraming bedrijventerreinen (2007-2010) Franekeradeel Harlingen Het Bildt Littenseradiel Menameradiel
Stand 2007 Behoefteraming 79,2 14-22 ha 187,7 42-64 ha 42,7 11-17 ha 43,0 8-13 ha 30,6 9-14 ha
Bron: IBIS, Provincie Fryslân (Behoefteraming bedrijventerreinen, 2007)
Kwalitatief is hiervoor aangegeven dat er in de regio een deel verouderd bestaand bedrijventerrein is, zowel ruimtelijk als economisch verouderd. Beide vormen van veroudering leiden tot een herstructureringsopgave. Het gaat met name om 79 ha bedrijventerreinen in vooral Franekeradeel, Harlingen en het Bildt. Als al deze terreinen in de toekomst een face lift of herstructurering ondergaan, gaat het om een aanzienlijke financiële opgave. Op basis van eerder onderzoek kan die geschat worden op totaal 25-65 miljoen euro.48 44 45 46 47 48
Streekplan. Regiovisie.
Provincie Fryslân, Behoefteraming bedrijventerreinen, 2007. Regiovisie, p. 27. Stec Groep, Herstructureringsopgave Fryslân in beeld, maart 2010.
30
Infrastructuur Op het terrein van bereikbaarheid is een aandachtspunt dat, buiten de al bestaande plannen, grootschalige infrastructurele verbeteringen waarschijnlijk niet meer zullen plaatsvinden in de regio. Met de aanwezige weg-, spoor- en vaarverbindingen, en projecten als de Elfstedenvaarroute, de Haak om Leeuwarden en de aanpassingen aan de N31 bij Harlingen is het infrastructuurnetwerk redelijk compleet te noemen. Aandachtspunten liggen meer in optimaal woon-werkverkeer en een goed openbaar vervoer. Dat heeft ook betekenis voor de leefbaarheid. Conclusies Er zal een verschuiving in de vraag naar woningen optreden, met name richting seniorenwoningen. Voor de regio wordt leegstand verwacht, met name bij kwalitatief mindere woningen in het buitengebied en rijtjeswoningen uit de 50-er en 60-er jaren. Beleidsmatig is afgesproken dat in de regio bundeling van wonen en bedrijventerreinen plaatsvindt in Harlingen en Franeker en kleinere kernen zoals St.-Annaparochie. In de dorpen is de uitbreidingscapaciteit van woningen zeer beperkt en is er voornamelijk ruimte voor kleinschalige werkgelegenheid. Uitbreiding van de woningvoorraad wordt na 2016 nauwelijks meer verwacht. Aandachtspunten in (gemeentelijk) beleid zijn onder andere meer vraag naar levensloopbestendige woningen, woon-werkcombinaties, herbestemming van boerderijen, en de positie van starters op de woningmarkt. Aan de mogelijke problematiek van leegstand en verpaupering wordt lang niet altijd aandacht besteed. Er is in de periode 2007-2020 in de regio ruimte voor ca. 80-130 ha bedrijventerreinen, waarvan Harlingen het leeuwendeel inneemt. Na 2020 is er alleen nog ruimte voor in de vorm van inbreiding en revitalisering. Een deel van de bedrijventerreinen is verouderd. Grootschalige infrastructurele aanpassingen zijn, buiten bestaande projecten als de N31 de Haak om Leeuwarden, de komende jaren niet aan de orde in de regio. 4
Gevolgen van demografische ontwikkelingen
Bij stagnatie van de bevolkingsontwikkeling kunnen zich problemen aandienen, zoals leegstand en verloedering van woningen, wijken, dorpen en bedrijventerreinen. Er zijn ook problemen te verwachten met het draagvlak van voorzieningen in de kleine dorpen. Er zijn echter ook juist mogelijkheden om de kwaliteit te verbeteren, bijvoorbeeld door herinrichting en ruimtelijke ordening. Bij krimp neemt de druk op milieu, veiligheid en landschap af.49 Wat betreft de woningmarkt kan een onderscheid worden gemaakt tussen de huurmarkt en de woningmarkt. Door demografische ontwikkelingen zal op de woningmarkt de vraag naar bepaalde woningsegmenten afnemen en naar andere juist toenemen. Door de verandering in de samenstelling van de huishoudens zal er meer vraag komen naar woningen voor alleenstaanden en voor ouderen. Daarnaast zal er leegstand ontstaan in het woningsegment van kwalitatief slechte woningen of op minder aantrekkelijke locaties. 49
Centraal Planbureau, Milieu- en Natuurplanbureau en Ruimtelijk Planbureau, Welvaart en Leefomgeving. Een scenariostudie voor Nederland in 2040, Den Haag, 2006.
31
Op de huurmarkt kunnen demografische ontwikkelingen leiden tot een grotere verhuisbeweging. Immers, door minder vraag komen vaker en meer huurwoningen beschikbaar, waardoor het voor huurders makkelijker is naar een andere woning over te stappen, die meer aan de wensen voldoet.50 Voor zover daarmee de scheefgroei op de huurmarkt (hoge inkomens in woningen met lage huur) enigszins wordt gecorrigeerd is dat een positief effect. Er mag echter niet verwacht worden dat huurders gemakkelijk naar een duurdere woning overstappen. Een mogelijk nadeel is dat woningcorporaties en andere particuliere huurders met minder gewilde woningen blijven zitten. Conclusies Door demografische ontwikkelingen zal op de woningmarkt een kopers/vragersmarkt ontstaat, waardoor aanbieders van woningen meer moeten concurreren op kwaliteit en/of prijs. Zowel op de woning- als de huurmarkt zal meer leegstand ontstaan, vooral vanwege de achterblijvende kwaliteit van woningen en veranderende woonwensen. Relevant voor de woningbehoefte is het aantal en het type huishoudens. Het aantal huishoudens blijft in de meeste gemeenten toenemen. De samenstelling verandert wel sterk, met meer een- en tweepersoonshuishoudens en minder gezinnen met (veel) kinderen. Daarmee verschuift ook de vraag naar type woningen.
50
I. Hoekstra, Handen uit de mouwen voor bevolkingskrimp, Hanzehogeschool Groningen, juni 2009.
32
ECONOMIE EN ARBEIDSMARKT NOARDWEST
33
1
Inleiding
In deze notitie worden de economische ontwikkelingen in de regio Noardwest beschreven.51 Er wordt gekeken naar de economische conjunctuur en naar zogenoemde economische structuurkenmerken. Daarnaast worden economische trends beschreven en wordt gekeken wat de gemeenten aan economische plannen hebben. In de bijlagen staan detailcijfers per gemeente. 2
Huidige situatie
De huidige economische crisis bepaalt in sterke mate het economische beeld in de regio. De economische crisis gaat gepaard met omzetdalingen bij bedrijven, faillissementen en daaruit voortvloeiende oplopende werkloosheid. Op de langere termijn is er sprake van wat het ‘faseverschil’ wordt genoemd. Dat wil zeggen dat het Noorden van Nederland ten aanzien van met name de werkgelegenheidsontwikkeling structureel achter loopt op de rest van Nederland. Dat heeft vooral te maken met economische structuurkenmerken. De conjunctuur De conjunctuur wordt beheerst door de bankencrisis vanaf de tweede helft van 2007 en de daaropvolgende financiële crisis en vraaguitval. Dat komt tot uitdrukking in toenemende werkloosheidscijfers vanaf 2008. In de regio Noardwest stonden in augustus 2010 ruim 2.000 mensen als werklozen ingeschreven; dat komt neer op iets minder dan 6% van de beroepsbevolking. Het werkloosheidpercentage is daarmee relatief laag: lager dan het Friese en Nederlandse gemiddelde. Dat geldt niet voor alle gemeenten: in Harlingen is het werkloosheidspercentage hoger, in Franekeradeel ligt het net onder het Friese gemiddelde, en in Menaldumadeel, het Bildt en vooral Littenseradiel duidelijk lager. De werkloosheid is in de regio vanaf 2008 relatief snel gestegen met ruim een kwart (tot april 2020). Elders nam de werkloosheid minder snel toe, maar lag de werkloosheid in 2008 al op een hoger niveau. Werkloosheid Werkloosheid (aantal niet- Werkloosheidswerkende werkzoekenden)* percentage Aug 2010 Aug 2010 Nederland Fryslân Noardwest Leeuwarden
* Ingeschreven bij UWV Werkbedrijf
491.544 20.695 2.075 4.386
Toename 2008-2010 (april) 6,4% 7,0% 5,9% 10,2%
17,7% 22,0% 27,2% 10,0%
Bron: UWV Werkbedrijf
Na voorjaar 2010 is weer er een lichte daling van het aantal niet-werkenden werkzoekenden. Of het hier gaat om seizoensinvloeden of ook om een eerste uiting van economisch herstel is (nog) niet aan te geven. Over het algemeen wordt niet verwacht 51
Hier de gemeenten Harlingen, Franekeradeel, Menameradiel, Littenseradiel en het Bildt.
34
dat de werkloosheid nog sterk stijgt.52 Dat blijkt ook uit conjuncturele graadmeters zoals de vraag naar uitzendkrachten (die weer toeneemt). In hoeverre het economisch herstel in de regio duidelijk vorm zal krijgen, is eind 2010 nog niet te zeggen. Het zelfde beeld is er bij het aantal uitkeringen. Met name het aantal WW-uitkeringen is in de afgelopen twee jaar relatief snel gestegen in de regio (met 30% vanaf 2007). In Fryslân en Nederland was de toename minder groot. Het aantal bijstandsuitkeringen was eind 2007 nog op een relatief laag niveau, maar is daarna met ongeveer 15% gestegen. De stijging in de regio is ongeveer even groot als in Fryslân, maar hoger dan het Nederlandse gemiddelde. Uitkeringen WW Nederland Friesland Noardwest Leeuwarden
2007 2e kwartaal 2008 2e kwartaal 2009 3e kwartaal 2010 2e kwartaal 210.900 169.410 241.620 261.380 8.940 7.250 10.020 11.180 870 710 1.060 1.140 140 100 160 150
Bijstand
2007 april
Nederland Friesland Noardwest Leeuwarden
2008 april 323.470 11.640 1.010 180
* Ingeschreven bij UWV Werkbedrijf
2009 april 302.310 10.640 940 160
2010 april 299.810 10.950 890 160
332.580 12.330 1.070 190
Bron: UWV Werkbedrijf
Economische structuur Er zijn economische (structuur)kenmerken die niet (sterk) door de huidige economische situatie worden bepaald, maar wel bepalend zijn voor de langere termijn. Die kenmerken hebben te maken met sectorstructuur, stuwendheid (export), innovatie en arbeidsmarkt. Daarover kan niet altijd iets gezegd worden op het niveau van de regio Noardwest, laat staan de gemeenten in die regio. De volgende kenmerken van de Friese of noordelijke economie gelden (waarschijnlijk) ook voor de regio Noardwest. De economie kent een lagere arbeidsproductiviteit ten opzichte van het Nederlands gemiddelde; dit geldt voor heel Fryslân.53 Het probleem van een lagere arbeidsproductiviteit is dat bedrijven in beginsel duurder zijn, omdat er meer arbeid nodig is voor de productie.54 Het tast dus de concurrentiepositie aan. Over het algemeen geldt voor de noordelijke bedrijven dat ze minder gericht zijn op innovatie en export. Op onderdelen zijn er wel innovatieve deelsectoren; denk
52
Voor 2011 wordt in Nederland nog maar een stijging met 0,25%-punt verwacht (Bron: CPB). Broersma en Van Dijk, Arbeidsproductiviteit in Fryslân, Een analyse van het niveau en de groei van 19902000, RuG, Groningen, 2003. 54 Dat wordt overigens voor een deel gecompenseerd doordat de beloning in Fryslân ook wat lager ligt. 53
35
bijvoorbeeld aan de glastuinbouw, scheepsbouw en – recent – water en energie waar innovatieve ontwikkelingen plaatsvinden. De bedrijvigheid is kleiner. De bedrijvendichtheid (het aantal bedrijven per 1.000 inwoners) is in Fryslân bijna 50; in Nederland bijna 60.55 De bedrijvigheid is over het algemeen ook kleinschalig: het gaat bijna alleen om mkb-bedrijven. Doorgaans kent dit mkb minder dan 5 werknemers; het grootbedrijf (bedrijven met meer dan 100 werknemers) is nauwelijks aanwezig. Toch is er wel een aantal grotere bedrijven aan te wijzen (zie de tabel). Bedacht moet worden dat naast deze bedrijven grote werkgevers vooral te vinden zijn bij de overheid en in de zorg.
Gemeente het Bildt
Franekeradel
Harlingen
Bedrijf Smeding Bouwbedrijf Lont Fa. Meijer Zorgzentrum het Bildt Wassenaar Supermarkten Huhtamaki verpakkingen LambWeston Meijer Hartman
Frisia Zout Icon Yachts Shipdock Frisia (spekjesfabriek) Spaansen
Littenseradiel
Miedema landbouwwerktuigen Altis tafels/meubilair Tinga deuren/kozijnen Metaalbedrijf T.M.B. de Jong Friamco machinebouw Van der Wal straal- en coatingbedrijf Th. Bakker metaalbedrijf Vadeko houtconstructies Menaldumadeel Frico Cheese Stansz Environmental Systems Horjus
Plaats St.-Annaparochie St.-Annaparochie St.-Jacobiparochie St.-Annaparochie St.-Annaparochie Franeker Oosterbierum Sexbierum Harlingen Harlingen Harlingen Harlingen Harlingen
Sector Tuinbouw/groothandel Bouw Metaal/machinebouw Zorg Detailhandel Industrie Aardappelverwerking Tuinbouw/groothandel Delfstoffen Jachtbouw Scheepsreparatie Voedingsindistrie Bouwmaterialen
Winsum Wiuwert Winsum Wommels Winsum Boazum Winsum Winsum Winsum Dronrijp Dronrijp Dronrijp
Vervoer Industrie Industrie Metaal Machinebouw Metaal Metaal Industrie Industrie Voedingsindustrie Recyclesystemen Meubelindustrie
Bron: opgave gemeenten
Regionale arbeidsmarkt Over structuurkenmerken van de arbeidsmarkt zijn wel regionale gegevens voorhanden. Met name in het Bildt, Littenseradiel en Menaldumadeel is het aandeel banen in de landbouw relatief hoog. In totaal betreft bijna 1 op de 9 banen de landbouw. Het gaat voor een deel om glastuinbouw, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van Hartman Kwekerij in Sexbierum. Ter vergelijking in Fryslân is het aantal banen in de landbouw 1 op de 16 en in Nederland 1 op de 33. Ook de industrie is relatief sterk vertegenwoordigd, vooral in Franekeradeel, waar bijna een kwart van de banen in de industrie is te vinden, en ook in Harlingen en Littenseradiel. 1 op de 5 banen in de regio is in de industrie. In Fryslân is dat 1 op de 6; in Nederland ruim 1 op de 8. Zakelijke diensten en de zorg zijn minder sterk vertegenwoordigd in de regio. De bouw is ook relatief goed vertegenwoordigd in de regio, vooral in het Bildt en Menaldumadeel. Harlingen springt er wat uit met ook een hoog aandeel in de horeca en vervoer, wat met de aanwezigheid van de haven te 55
2007. Bron: Kamer van Koophandel.
36
maken heeft. Over het algemeen kent de regio dus een min of meer traditionele sectorstructuur met relatief veel landbouw en industrie. Op zich hoeft dat geen problemen te zijn, mits die sectoren wel enige dynamiek en innovatiekracht tonen. De economische structuur van Harlingen wijkt af van die van andere gemeenten en wordt gekenmerkt de aanwezigheid van de zeehaven. Daardoor is er veel industrie en is ook logistiek en handel sterk vertegenwoordigd. Verder is de horeca sterker aanwezig. Vanwege de ruimtelijke structuur van Harlingen is er weinig landbouw te vinden. De beroepsbevolking is over het algemeen lager opgeleid dan landelijk. Dat is een belangrijke beperking voor de regio, omdat het opleidingsniveau van de beroepsbevolking en de aanwezigheid van goed opgeleide vakmensen een steeds belangrijkere factor wordt in de vestigingskeuze van bedrijven. Opvallend (voor heel Fryslân) is de lagere arbeidsparticipatie van vrouwen. Een deel van de arbeidspotentie in de regio wordt dus niet gebruikt, wat mede met het oog op vergrijzing een gemis kan zijn. Er mag verwacht worden dat de participatiegraad van met name vrouwen nog verder zal toenemen. Bij jongere generaties ligt de arbeidsparticipatie van vrouwen rond de 75-80%; bij oudere generaties veel lager. Als de jongere generaties een hogere participatiegraad behouden, neemt de beroepsbevolking daarmee toe. De werkgelegenheidsontwikkeling in de regio (hier de Westergozone) blijft achter. De groei van het aantal banen in de regio is de afgelopen 20 jaar lager dan het Friese gemiddelde. De groei vond vooral plaats in de kernzone A7. Werkgelegenheidsontwikkeling 1988, 1998 2008 Banen (15 uur en meer per week)
Fryslân
Westergozone A7-zone
1988
100
100
100
1998
121
115
128
2008
139
127
162
Bron: BBO, provincie Fryslân
Macro-economische gegevens laten zien dat het regionale inkomen lager is. Het lagere inkomen is vooral een resultante van een hogere werkloosheid, meer uitkeringen en een iets lagere beloning van werknemers. Binnen de regio zijn er wel verschillen: in het Bildt, Franekeradeel en Harlingen ligt het inkomen per persoon ruim 10% lager dan het landelijke gemiddelde. In Littenseradiel en Menaldumadeel is het verschil met Nederland kleiner; die gemeenten hebben een gemiddeld inkomen per persoon dat hoger ligt dan het Friese gemiddelde. Die gemeenten kennen ook relatief minder uitkeringen.56 Mogelijk speelt ook een rol dat meer bewoners van deze gemeenten een (hoger) inkomen in Leeuwarden verdienen. Er kan als kenmerk van de regionale economie ook iets gezegd worden over de economische verwevenheid. Een eerste indicator is het woon-werkverkeer.57 Van de werknemers die wonen in de regio, werkt 45% in de regio, 26% in Leeuwarden, 16% in de rest van Fryslân en 13% in de rest van Nederland. Vooral Menaldumadeel is op Leeuwarden gericht; ruim 40% van de werknemers die in die gemeenten woont, werkt 56
Met name is er een verschil in het relatieve aantal bijstandsuitkeringen; zie de bijlagen. Het gaat om de woonplaats en de vestiging van de hoofdbaan; cijfers 2005; bron: CBS. Zie voor de cijfers de bijlagen. 57
37
in Leeuwarden. In Franekeradeel en Harlingen werkt rond de 45% van de eigen inwoners; die gemeenten zijn dus meer op zichzelf gericht. Harlingen heeft het laagste aandeel inwoners dat voor werk op Leeuwarden is gericht, en het hoogste aandeel inwoners dat buiten de provincie werkt. Er zijn ook gegevens over waar bewoners hun boodschappen doen. Ook daar blijkt een sterke verwevenheid zowel binnen de regio als met Leeuwarden. Zo zijn de inwoners van het Bildt voor de dagelijkse inkopen sterk gericht op St-Annaparochie. Bij de nietdagelijkse inkopen is dat veel minder. Dan is minder dan de helft van de inwoners van het Bildt gericht op St-Annaparochie, bijna 10% op Franeker en ruim een derde op Leeuwarden. Ook voor Franeker zijn cijfers beschikbaar: van de bezoekers van het centrum van Franeker komt zo’n 60% uit Franeker zelf, en rond een kwart uit de regio. Conclusies De werkloosheid is in de regio snel opgelopen in de afgelopen twee jaar, maar ligt nog steeds op een laag niveau vergeleken met Fryslân. Alleen in Harlingen ligt de werkloosheid boven het Friese gemiddelde. De gevolgen van de conjuncturele neergang zijn in termen van werkloosheid dus relatief gematigd. Opvallende elementen van de economie zijn het hoge aandeel landbouw en industrie, de lage arbeidsparticipatie van vrouwen, de achterblijvende werkgelegenheidsgroei op lange termijn (het zogenoemde ‘faseverschil’) en het lagere inkomen. De regio kent net als Fryslân een lage arbeidsproductiviteit, lage exportgerichtheid, minder ondernemerschap en relatief weinig innovatie. Er is binnen de regio een sterke georiënteerdheid van de bevolking voor werk en winkelen in de centrale kernen (met name Harlingen, Franeker, St.-Annaparochie), maar tegelijkertijd ook op Leeuwarden.
3
Toekomstverwachtingen/prognoses
Op economisch gebied spelen op de (middel)lange termijn een aantal trends die ook op de regio van toepassing zullen zijn. Die trends zijn de volgende. Globalisering Bedrijven kopen en verkopen producten en diensten internationaal. Dat geeft kansen, maar ook risico’s. Onder invloed van globalisering en de Europese integratie kunnen ondernemingen hun activiteiten uitbreiden en nieuwe markten in het buitenland aanboren. Tegelijkertijd krijgen deze bedrijven te maken met concurrenten uit delen van de wereld waar de lonen een stuk lager liggen. Ook de arbeidsmarkt wordt internationaler. Aan de ene kant is er een toenemend aanbod van buitenlandse arbeidskrachten. Met name de uitbreiding van de EU heeft extra aanbod vanuit Oost-Europese landen op gang gebracht. Aan de andere kant worden met name jongeren steeds mobieler. Het is niet vanzelfsprekend dat men ‘dicht bij huis’ blijft werken. Op (inter)nationaal niveau zijn bedrijven uit de regio verbonden met afzetmarkten en toeleveranciers uit de rest van Nederland en het buitenland. In het algemeen zijn door de globalisering bedrijven veel minder georiënteerd op de eigen regio als afzetmarkt of markt voor leveranties. Dat geldt net zo goed voor bedrijven uit Noardwest als voor bedrijven elders in Nederland.
38
Kenniseconomie Bedrijven moeten in technologisch opzicht sneller en innovatiever worden, willen ze succesvol zijn. Konden bedrijven vroeger volstaan met concurrentie op basis van loonkosten, tegenwoordig moeten ze innoveren. Het rappe tempo van de technologische vooruitgang zorgt ervoor dat bedrijven in de huidige economie over steeds meer kennis moeten beschikken. De technologische ontwikkeling is de centrale motor voor de stijging van de arbeidsproductiviteit.58 De kenniseconomie gaat gepaard met een verschuiving naar een meer op de diensten gebaseerde economie – denk bijvoorbeeld aan de zorgsector of aan de opkomst van call centres. Sectorale ontwikkelingen en marktkansen In de landbouw zullen schaalvergroting en specialisatie verder doorzetten. De verdere liberalisering van de landbouwmarkt maakt efficiënte bedrijven noodzakelijk. Tegelijkertijd liggen in de meer kleinschalige landbouw kansen in combinaties met zorg en recreatie.59 In de industrie zal door innovatie en technologische ontwikkeling de productie blijven toenemen, maar zal de werkgelegenheid minder sterk stijgen of zelfs dalen. Dat heeft te maken met een relatief sterke arbeidsproductiviteitsstijging.60 De commerciële diensten en de gezondheidszorg zullen groeien zowel in toegevoegde waarde als in werkgelegenheid. Met name in termen van banen zal de economie verder ‘verdienstelijken’. Een belangrijke vraag is hoe versterking daarvan door het bedrijfsleven, hoofdzakelijk mkb, georganiseerd kan worden, bijvoorbeeld door aan te sluiten op de ‘pieken’ uit het Koers Noord programma, en een thema als duurzaamheid.61 Economische programma’s Westergozone/gemeenten Westergozone In 2004 is voor de Westergozone een regiovisie/stadsvisie opgesteld; in 2008 gevolgd een convenant met een aantal uitgangspunten voor de regio.62 Op economisch terrein worden volgende thema’s genoemd: 1. Versnelde verbetering van de hoofdinfrastructuur63 2. Ontwikkeling van de glastuinbouw 3. Business development en innovatie in bedrijven 4. Toerisme en recreatie 5. Imagoversterking Met name de glastuinbouw krijgt aandacht met uitbreiding met 450 hectare bruto in eerste instantie rond Sexbierum. Daarbij is ook aandacht voor duurzaamheid door bijvoorbeeld een project als de Waddenkas, met pilots voor kansrijke, duurzame innovaties binnen de glastuinbouw. 58
Bron: CPB. Zie bijvoorbeeld Van Leeuwen en Koole, Het Nederlandse agrocomplex 2004, Landbouw Economisch Instituut, 2005. 60 Bron: CPB. 61 Noordelijke pieken zijn multisensorensysteem (Lofar), water (Wetsus), energie (Energy Valley) en agribusiness. Naast de pieken zijn er nog noordelijke ‘speerpunten’: life sciences/nanotechnologie, toerisme, ICT, zorg, chemie en scheepsbouw. 62 De regiovisie was opgesteld door de gemeenten Franekeradeel, Harlingen, Leeuwarderadeel, Littenseradiel en Menaldumadeel, de provincie Fryslân en nog drie gemeenten (Leeuwarden, Boarnsterhim, Tytsjerksteradiel). 63 In de regiovisie wordt ook de aanleg van regionale overslagcentra (roc’s) genoemd gericht op overslag tussen weg, water en spoor. De regiovisie gaat ook nog uit van de mogelijkheid van een Zuiderzeelijn. 59
39
Recreatie en toerisme betreft het uitbreiding van recreatienetwerken zoals (verbreding van) vaarten (Elfstedenvaarroute), het stimuleren van toerisme gebaseerd op Friese cultuur, meer aanbod gericht op seizoensverbreding en meerdaags bezoek, en organisatie van evenementen. Gemeenten Op gemeenteniveau zijn deze elementen voor een groot deel terug te vinden in (economische) beleidsplannen. In de meeste gemeenten wordt aandacht besteed aan ontwikkelingen in de landbouw (tuinbouw), de concentratie van bedrijventerreinen en voorzieningen, en aan de kansen die toerisme geeft. Ook komt het thema van starters/ondernemerschap en innovatie aan bod, alhoewel niet erg uitgebreid. Concrete oplossingen voor de laag opgeleide beroepsbevolking en het wegtrekken van jongeren worden niet veel genoemd. Franekeradeel De economische structuur van Franekeradeel wordt aan de ene kant bepaald door de regionale functie van de stad Franeker, waar concentratie is van winkelaanbod en bedrijventerreinen. De gemeente wil de regionale functie behouden en versterken. Beide Aan de andere kant kent de gemeente veel ‘buitengebied’ waar de landbouw een grote rol speelt, en waar er ruimte is voor tuinbouw. In Franekeradeel zijn de economische plannen gericht op: uitbreiding van de tuinbouw en ruimte voor schaalvergroting landbouw; promotie van de stad als regionaal koopcentrum; 64 uitwerking centrumfunctie binnen de regio, bijvoorbeeld voor winkels/supermarkt; faciliteren/accommoderen van aanwezige bedrijfsleven en aantrekken van stuwende bedrijvigheid met een (boven-)regionaal karakter, onder door ontwikkeling van het bedrijventerrein Kie; meer mogelijkheden voor woon-werkcombinaties; recreatie en toerisme (kleinschalige dagrecreatie, fietsers, wandelaars) duurzame energie (met name windernergie). Harlingen De economie van Harlingen wordt gekenmerkt door een voor de regio afwijkend beeld door de aanwezigheid van de zeehaven en de ligging aan de Waddenzee. De sociaal-economische structuur wordt als zwak beschouwd met een vrij kwetsbare economie die sterk leunt op visserij, 65 industrie en havenlogistiek. In Harlingen staat in het beleid de ontwikkeling van de haven centraal, onder andere via het uitdiepen van de Boontjes, vervanging Tjerk Hiddessluizen en uitbreiding van de zeehaven. Aandachtspunten in het beleid zijn verder: verbreding economie (bijvoorbeeld rond het Waddenthema); versterken toerisme; duurzame energie (blue energy project); duurzaamheid en ‘slimme’ logistiek in de haven; ruimtelijke aanpassing N31 en meer samenhang in de ruimtelijke structuur; versterking van het centrum (voorkomen leegstand winkels). het Bildt In het Bildt worden als knelpunten van de economie onder andere genoemd de eenzijdige werkgelegenheid en het lage aanbod van hoger opgeleiden. De gemeente ziet zichzelf als geschikte vestigingsplek voor agribusiness. Het beleid is gericht op: innovatie in landbouw- en industriële bedrijven; 66 (plattelands)toerisme en Elfstedenvaarroute; 64
Franeker heeft relatief een fors winkelaanbod; dat is een uiting van de bovenlokale (streek)functie van de stad (40% van de bezoekers aan het centrum komt van buiten Franeker); de bovenlokale aantrekkingskracht van bijvoorbeeld Harlingen en St-Annaparochie is door de kleinere schaal minder groot. Zie DTNP, Onderzoek supermarktstructuur, Nijmegen, 2007. 65 Uit: Stadsvisie Harlingen. 66 Er is berekend dat de Elfstedenroute 18.000 bezoekers extra of met een langer verblijf trekt, wat 0,6-1,8 miljoen euro bestedingen en 33 arbeidsplaatsen oplevert, naast bredere ontwikkeling van het toerisme. Bron: gemeente het Bildt.
40
-
inzetten op werkgelegenheid in zowel harde als zachte sector (zorg, welzijn, onderwijs) afstemming van ontwikkelingen op regionaal niveau met St-Annaparochie als regionaal centrum; stimuleren starters; verbreding van economische activeiten richting thema’s als: duurzaamheid, diensten (juist ook in ‘zachte’ sectoren zoals zorg en welzijn, onderwijs woningbouwcorporaties), landbouw/milieu/natuur, retail.
Littenseradiel Lokale en kleinschalige bedrijvigheid worden van groot belang geacht voor de gemeente. In Littenseradiel worden de volgende aandachtspunten genoemd: verbreding van de landbouw en ontwikkeling van (cultuur- en agro)toerisme zijn kansen; stimuleren van starters en ondernemerschap; bovenlokale bedrijvigheid moet ruimte hebben in Winsum of Wommels; aandacht voor de mogelijkheden van schaalvergroting in de landbouw, en bestemming van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen; in Mantgum, Winsum en Wommels zijn de lokaal verzorgende kernen waar ook de uitbreiding van voorzieningen kan plaatsvinden. Menaldumadeel In Menaldumadeel worden de volgende thema’s genoemd: versterken van kleinschalige bedrijvigheid in de landbouw, zorg en recreatie; op recreatief terrein liggen er kansen en projecten (Elftedenvaarroute, Voortvarend Berlikum); ruimte voor bedrijventerreinontwikkeling in Dronrijp.
Conclusies Internationale economische trends die op de regio afkomen, zijn globalisering, verschuiving naar een kenniseconomie en verdienstelijking van de economie. Een aantal economische kenmerken maken dat de regionale economie relatief matig is toegerust om op die trends te kunnen reageren. Het gaat dan om: lagere arbeidsproductiviteit, minder exportgerichtheid, minder innovatie, en een lager opgeleide beroepsbevolking. Door de gemeenten zijn economische plannen ontwikkeld. In de meeste gemeenten wordt aandacht besteed aan ontwikkelingen in de landbouw (tuinbouw, schaalvergroting en verbreding), de concentratie en afstemming van bedrijventerreinen, en aan de kansen die toerisme geeft. Ook komen thema’s als starters/ondernemerschapen het wegtrekken van jongeren aan bod, alhoewel niet erg uitgebreid.
4
Gevolgen van demografische ontwikkelingen
De gevolgen van demografische ontwikkeling hebben op economisch vlak vooral te maken met de veranderende samenstelling van de bevolking: meer ouderen, minder jongeren en een kleinere beroepsbevolking. Dat heeft gevolgen voor de bestedingen en voor de arbeidsmarkt. Bestedingen Ouderen hebben over het algemeen een lager besteedbaar inkomen. Dat kan betekenen dat het totale besteedbare inkomen in de regio afneemt, wat weer gevolgen kan hebben voor de omzet van bedrijven in de regio die vooral op de regionale afzetmarkt gericht zijn (winkels, dienstverleners). Daar staat tegenover dat de oudere
41
van de toekomst meer te besteden heeft dan de oudere van nu. In de toekomst zullen ouderen vaak een relatief goed aanvullend pensioen hebben, terwijl in de huidige situatie een relatief groot deel veel gepensioneerden alleen AOW of AOW met een klein aanvullend pensioen hebben. Ouderen hebben een ander bestedingspatroon dan jongere leeftijdsgroepen. In het algemeen zal er een verschuiving optreden in de richting van meer vraag naar zorg, recreatie, cultuur, en andere diensten voor ouderen. Uitgaven aan hypotheek en aflossing van de eigen woning vallen juist vaak weg, maar die vallen meestal buiten de regio neer (bij landelijk opererende aanbieders). Voor regionale bedrijven is het dus van belang om producten en dienstverlening voor een deel af te stemmen op de veranderende vraag van vooral ouderen. Arbeidsmarkt/beroepsbevolking De vergrijzing betekent dat (nu al) de groei van de beroepsbevolking stagneert. Ook uit signalen van bedrijven blijken er nu al tekorten aan personeel te ontstaan. De grootste tekorten worden vooral in publieke sectoren zoals zorg en onderwijs en in technische beroepen verwacht.67 Op langere termijn daalt, zonder verdere maatregelen, de beroepsbevolking. De oorzaak ligt in de afname van de bevolking tussen 20 en 65 jaar (de potentiële beroepsbevolking). Een toename van de vraag naar arbeid wordt dus niet langer gematcht met een toename van het aanbod. De afname kan op een aantal manieren worden gecompenseerd. Ten eerste door het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd. De landelijke afspraken gaan uit van verhoging naar in elk geval 66 jaar en eventueel later naar 67 jaar.68 Met deze maatregel wordt de potentiële beroepsbevolking met een paar ‘jaargangen’ uitgebreid. Het effect op de beroepsbevolking is overigens beperkt, met name doordat de arbeidsparticipatie onder arbeidskrachten relatief laag is.69 De tweede mogelijkheid is om de arbeidsparticipatie te verhogen. Landelijke regelingen zijn bijvoorbeeld gericht op het beperken van allerlei vroegpensioenregelingen, waardoor de arbeidsparticipatie van oudere arbeidskrachten omhoog moet aan. Met name bij vrouwen is er ook nog ruimte voor verhoging, omdat vrouwen een lagere arbeidsparticipatie kennen.70 Alhoewel een hogere arbeidsparticipatie wel enig soelaas biedt, zijn er grenzen aan de mate waarin de arbeidsparticipatie verhoogd kan worden. Hogere arbeidsparticipatie en doorwerken tot en met 66 verlichten het probleem enigszins, maar lang niet helemaal. De provinciale prognoses gaan ervan uit dat beide trends de Friese beroepsbevolking met 9.000 personen zullen laten toenemen in 2030, wat lang niet de totale verwachte daling van 295.000 in 2008 naar 271.000 in 2030 compenseert.71 Als die cijfers ook voor de gemeenten in Noardwest gelden, en een hogere pensioengerechtigde leeftijd en een hogere arbeidsparticipatie worden bereikt, mag een daling worden verwacht van de beroepsbevolking van ongeveer 37.000 (gemiddeld in de periode 2006/2009) naar circa 35.000 in 2030, een daling van ruim 5%. 67
Zie bijvoorbeeld RuG/Cab, Hoofdrapport Noordelijke Arbeidsmarktverkenningen 2008-2009, Groningen, december 2008. 68 Overigens is de voornaamste reden voor de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd de financierbaarheid van de AOW. 69 Er wordt wel uitgegaan van een arbeidsparticipatie van rond de 50%. De bruto arbeidsparticipatie van oudere arbeidskrachten (55-65 jaar) was landelijk in 2009 49% tegen 71% voor het totaal (Bron: CBS). 70 Landelijk was de bruto arbeidsparticipatie van vrouwen in 2009 63% tegen die van mannen 78% (bron: CBS). 71 Provincie Fryslân, Krimp en Groei, Demografyske feroaring yn de provinsje Fryslân, januari 2010, p.53.
42
Bij die schatting is een aantal factoren die de ontwikkeling van de beroepsbevolking beïnvloeden nog niet meegenomen. De werkelijke ontwikkeling van de beroepsbevolking is verder afhankelijk van: de mate waarin arbeidskrachten langer werken (meer uren maken); bedrijven zullen om aan de vraag naar arbeid te voldoen werknemers contracten met meer uren aanbieden; het aantal werknemers van buiten de regio; bedrijven kunnen meer medewerkers van buiten de regio of uit het buitenland proberen aan te trekken, door goede primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden aan te bieden. Ten slotte kan ook aan de vraagkant van de arbeidsmarkt een verandering optreden. Door meer te automatiseren en efficiënter te produceren kan een hogere arbeidsproductiviteit worden bereikt. Productiviteitsstijging is afhankelijk van de innovatiekracht van bedrijven en organisaties. Door hogere arbeidsproductiviteit kan met minder mensen meer worden geproduceerd; de daling van de beroepsbevolking sluit dan gedeeltelijk aan op een daling van de vraag naar arbeid. Op nationaal niveau mag verwacht worden dat de afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en de versterking van innovatie en productiviteit in belangrijke mate zullen bijdragen aan compensatie van de stagnatie in de ontwikkeling van de beroepsbevolking. Juist op het punt van aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden en innovatie scoort de regio (en overigens ook de provincie Fryslân) relatief slecht. Het is dus zeer de vraag of de regio in staat is de daling van de beroepsbevolking door deze factoren te compenseren. Als dat onvoldoende lukt, ontstaan tekorten op de arbeidsmarkt. Bedrijven zullen steeds meer moeite hebben om werknemers in de regio te vinden. Door de ontgroening speelt dat met name bij jongeren. Toekomstige problemen bij het aantrekken van personeel kunnen ertoe leiden dat bedrijven de regio verlaten en zich vestigen in regio’s waar wel voldoende arbeidsaanbod is. Over het algemeen wordt de beschikbaarheid van voldoende arbeidskrachten als een belangrijke vestigingsfactor gezien. Hiervoor is alleen nog over de kwantitatieve ontwikkeling gesproken. Het probleem zit echter ook in de kwaliteit – met name het opleidingsniveau - van de beroepsbevolking. Dat niveau is in de regio nu al laag, terwijl het zeer de vraag is of de regio voldoende aantrekkingskracht heeft voor met name de groep hoger opgeleide jongeren (hbo en hoger) om in de regio te blijven. Ook voor jongeren met technische vakkennis heeft de regio relatief minder aantrekkingskracht. In de concurrentie om arbeidskrachten, met name jongeren, is de uitgangspositie van de regio zwak te noemen: weinig banen op een hoger opleidingsniveau, minder goede beloning, afstand tot kennisinstellingen, ver weg van centrale economische regio’s in Nederland, enz. Daar komt nog bij dat mogelijk een bepaalde groep minder mobiel wordt op de arbeidsmarkt, omdat woningen onverkoopbaar dreigen te raken. In een onderzoek onder afgestudeerde hbo’ers in Leeuwarden is gevraagd naar woonen baanwensen. 72 Daaruit bleek dat rond de helft verwacht na de studie in Noord-
72
Westergozone. Beweegredenen van studenten om na hun studie al dan niet een carrière op te bouwen in de Westergozone, februari 2010. Het onderzoek werd gehouden onder studenten die binnen hun opleiding in aanraking kwamen met het project ‘Ondernemerschap’. De uiteindelijke respons wordt – opvallend genoeg – in het rapport niet genoemd, zodat geen oordeel kan worden gegeven over de representativiteit. 25% van de respondenten kwam oorspronkelijk uit de Westergozone. Door die selectie is het in elk geval geen representatief onderzoek voor studenten die uit de Westergozone komen. De conclusies van het rapport moeten dus met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.
43
Nederland te blijven wonen en werken.73 Factoren die belangrijk zijn voor de keuze van woon- en werkomgeving zijn vooral de woonomgeving en kansen op de arbeidsmarkt. Daarnaast spelen ook wel een redelijk belangrijke rol: salarisperspectieven, het aanwezige netwerk, doorgroeimogelijkheden, de omstandigheden op de regionale arbeidsmarkt, de mentaliteit in de regio, en het hebben van een relatie. Ten slotte leidt vergrijzing ook tot een specifiek probleem bij bedrijfsopvolging. Omdat jongere generaties niet klaar staan om een zaak over te nemen, dreigt deze veelal te verdwijnen. Dit proces versnelt de achteruitgang van voorzieningen (winkels) en bedrijven, en heeft een negatief effect op de aantrekkelijkheid van de regio voor bedrijfsvestigingen. Minder voorzieningen en bedrijven kan leiden tot leegstand en verslechtert in het algemeen de vestigingsaantrekkelijkheid voor bedrijven. Conclusies De vergrijzing is een kans voor regionale bedrijven die gericht zijn op (vooral) de regionale markt, mits zij hun producten en diensten voor een deel afstemmen op de veranderende vraag van vooral ouderen. Het gaat dan vooral om producten in de sfeer van zorg en recreatie en andere diensten voor ouderen. De regio kent een relatief laag opgeleide beroepsbevolking en heeft een beperkte aantrekkingskracht voor jongeren. Dit vormt een groot risico voor het aannemen van voldoende geschoold personeel voor bedrijven in de regio. Bovendien vormt een verder achterblijvend opleidingsniveau van de beroepsbevolking een beperking bij het aantrekken van nieuwe bedrijven. De lage arbeidsparticipatie van vooral vrouwen geeft de kans om de stagnerende ontwikkeling van de beroepsbevolking voor een deel te compenseren. Het is dan wel nodig dat herintreders goed geschoold worden.
73
Volgens het onderzoek verwacht 15% te gaan wonen en werken in Leeuwarden en ruim 30% in een andere Friese gemeente.
44
LEEFBAARHEID EN VOORZIENINGEN NOARDWEST
45
1
Inleiding
In deze notitie worden de leefbaarheid en voorzieningen in de regio Noardwest beschreven.74 Centraal daarbij staan de beschikbaarheid van voorzieningen die de leefbaarheid beïnvloeden. Het gaat om gegevens over voorzieningen zoals winkels en diensten (private voorzieningen), scholen, dorpshuis en medische voorzieningen (huisarts/ziekenhuis). Eerst wordt echter ingegaan op wat leefbaarheid is en hoe leefbaarheid samenhangt met voorzieningen. Daarna komen het huidige voorzieningenniveau en de gevolgen van demografische ontwikkelingen aan bod. 2
Leefbaarheid75
Leefbaarheid is een vaag begrip dat vaak nogal ‘losjes’ wordt gebruikt. Centraal staat eigenlijk de kwaliteit van het bestaan in en rond wijk, dorp of stad. Onder leefbaarheid vallen dus in elk geval factoren die – in relatie tot wonen/woonomgeving, vrije tijd en werken – de kwaliteit van het bestaan beïnvloeden. Het gaat dan bijvoorbeeld om voorzieningen, zoals winkels, onderwijs, zorg en welzijn en andere overwegend publieke voorzieningen, en min of meer particuliere voorzieningen voor vrije tijd/sociale omgeving (verenigingen, cultuur, recreatie). In onderzoek naar de leefbaarheid op het platteland komen vaak ‘cruciale’ of basisvoorzieningen naar voren als de basisschool, een huisarts, een supermarkt, een dorpshuis en een busverbinding. Ook in de enquete die in het kader van dit onderzoek is gehouden onder makelaars en woningbouwcorporaties wordt deze voorzieningen genoemd.76 Als belangrijkste voorzieningen om ergens (goed) te kunnen wonen, worden beschouwd de basisschool en het dorpshuis. Ook verenigingen en een busverbinding worden als relatief belangrijk gezien. Het minst belangrijk wordt de bibliotheek gevonden. Om ergens te wonen zijn naar mijn idee de volgende voorzieningen in de plaats waar men woont van belang: 100% 75% 50% 25% 0%
or D
is hu ps
si Ba
l oo ch s s
l t n g t) nt ek in aa aa rk ge z n pu l a he n m e i t n e i o m g o t z e i eu ni er bl or au sp st re up Bi ld vo er e g t t s e r r V u ( o G Zo ls Pe Sp ke n i W
s Bu
Niet echt belangrijk Belangrijk Zeer belangrijk
Bron: BBO, Enquete woningmarkt Noardwest, Bureau beleidsonderzoek, Leeuwarden, 2010.
74
Hier de gemeenten Harlingen, Franekeradeel, Menameradiel, Littenseradiel en het Bildt. Deze paragraaf is deels gebaseerd op E. Boneschansker en J. Stuiver (red.). FOKUS op de leefbaarheid van het Friese platteland, FOKUS, Leeuwarden, 2004. 76 BBO, Enquete woningmarkt Noardwest, Bureau beleidsonderzoek, Leeuwarden, 2010. 75
46
Toch kan niet worden gesteld dat zonder die voorzieningen een dorp (of wijk of stad) niet leefbaar zou zijn. Daarvoor spelen teveel andere factoren een rol die ook de kwaliteit van het leven beinvloeden. Leefbaarheid is niet een statisch geheel, maar kent een eigen dynamiek. Het wegvallen van bepaalde voorzieningen wordt opgevangen door andere voorzieningen of door een andere organisatie van voorzieningen. Ook veranderen de wensen ten aanzien van de kwaliteit van het leven en dus de leefbaarheid op het platteland. Bovendien vallen de gevolgen van bedreigingen (en kansen) voor verschillende groepen plattelandsbewoners verschillend uit. Algemene trends als de bevolkingsontwikkeling, groeiende behoefte aan een eigen woning, toenemende welvaart, vraag naar rust, ruimte en veiligheid, hebben ertoe geleid dat mensen zich vestigen op het platteland. Voor deze mensen is vooral de woonfunctie van een dorp belangrijk, terwijl men sociaal en economisch minder gebonden is aan het dorp. De nieuwe bewoners zijn veelal welvarender en mobieler waardoor zij makkelijker kunnen kiezen voor voorzieningen op afstand, die zij per auto kunnen bereiken. Anders is dit voor veel oorspronkelijke dorpsbewoners, die zich van oudsher sterk verbonden voelen met de lokale samenleving, en een sterke dorpsbinding hebben. Bewoners met een sterke dorpsbinding zijn meer georiënteerd op voorzieningen in de directe omgeving, en maken daar ook meer gebruik van. Mobiliteit en niet-mobiele groepen Door de toegenomen (auto)mobiliteit van plattelandsbewoners is het belang van directe nabijheid van voorzieningen kleiner geworden, terwijl dat van de bereikbaarheid van de voorzieningen is gegroeid. Voor de minder mobiele bevolking leiden schaalvergrotingsprocessen en het vertrek van voorzieningen uit de dorpen tot verschraling van hun directe leefomgeving. Een grotere kans om tot de niet mobiele bevolking te behoren, hebben ouderen, jongeren, huisvrouwen, minder validen, minder draagkrachtigen en sociaal zwakkere groepen. Het openbaar vervoer kan ten dele de geringere mobiliteit van de zwakkere groepen in de dorpen compenseren en is om die reden belangrijk. Maar openbaar vervoer kan het verlies van voorzieningen in de nabijheid nooit helemaal compenseren. Wat blijft is het gegeven dat het platteland voor minder (auto)mobiele groepen minder leefbaar wordt vanwege met name het vertrek van commerciële voorzieningen. De meer (auto)mobiele dorpsbewoners zullen niet direct in termen van leefbaarheid er op achteruit gaan wanneer de lokale commerciële voorzieningen afnemen. Een goede (auto)bereikbaarheid vanuit het platteland van de voorzieningen in regionale centra en Leeuwarden geeft voor deze bewoners waarschijnlijk voldoende alternatieven. De toegenomen automobiliteit van plattelandsbewoners. Stad en platteland Met name Leeuwarden zal vanwege het aanbod van grootschalige en gespecialiseerde voorzieningen van grote betekenis blijven voor de leefbaarheid van het Friese platteland, en zeker de regio Noardwest. (Specialistische) winkels, banen en onderwijsen zorgvoorzieningen zijn in belangrijke mate in Leeuwarden geconcentreerd. Alhoewel schaalvergroting het draagvlak voor lokale voorzieningen in de kleinere kernen en dorpen vermindert, kan schaalvergroting ook betekenen dat kwalitatief hoogstaande voorzieningen in een sterke stad behouden blijven voor een regio of zelfs nieuw worden ontwikkeld in een regio. Consequentie is wel dat de plattelander vaker en verder moet reizen.
47
3
Huidig voorzieningenniveau
Over het huidige voorzieningenniveau kan een aantal opmerkingen worden gemaakt. (In de bijlagen staat een kwantitatief overzicht per gemeente.)
Grotere kernen vanaf ongeveer 750-1.000 inwoners hebben een breed scala van voorzieningen. Er is/zijn één of vaak meerdere basisscholen, er zijn voorzieningen als kinderopvang en peuterspeelzaal, er is vaak een huisarts, er zijn bedrijventerreinen, en er is een supermarkt. Deze kernen worden wel aangeduid als complete kernen: ze hebben minimaal een basisschool, een huisarts, een supermarkt en een dorpshuis. Bij kernen met minder inwoners nemen de voorzieningen af: de huisarts en supermarkt vervalt; school en dorpshuis blijven vaak wel. Publieke voorzieningen zoals dorpshuis, basisschool, busverbinding, bibliobus en in mindere mate ook peuterspeelzaal en de aanwezigheid van een sportcomplex zijn redelijk goed verspreid over de kernen, ook de kleinere. Private voorzieningen zoals supermarkt, postagentschap en pinautomaat zijn nauwelijks in de kleinere kernen te vinden, en komen eigenlijk alleen maar in kernen vanaf 750-1.000 inwoners voor. Private voorzieningen zijn geconcentreerd in de grotere plaatsen, zoals Harlingen, Franeker en St.-Annaparochie. Voor dergelijke voorzieningen gaan mensen uit de kleinere kernen dus naar de grotere kernen of eventueel naar Leeuwarden. Een aantal voorzieningen uit de publieke sfeer zoals voortgezet onderwijs, bibliotheek en verzorgingshuis zijn nu al op een regionaal niveau georganiseerd met alleen vestigingen in enkele grotere plaatsen. Er is weinig zicht op functies die worden aangeboden zonder dat de voorziening zelf aanwezig is (huisartsbezoek, bibliobus, huisbezoek thuiszorgmedewerkers, bezorging vanuit supermarkten enz). De verenigingsdichtheid is groot te noemen in de kernen. Met name sport- en muziekverenigingen zijn er veel. De grotere kernen hebben duidelijk meer verenigingen. In de allerkleinste kernen (minder dan 100-200 inwoners) is het aantal verenigingen beperkt of nul.
Conclusies De grotere kernen en waarschijnlijk ook Leeuwarden spelen een cruciale rol in het voorzieningenaanbod voor de hele regio. Buiten de grotere kernen zijn er nauwelijks complete dorpen die alle basisvoorzieningen in huis hebben. Het betekent ook dat mobiliteit een cruciale randvoorwaarde is voor het wonen buiten de grotere kernen. De spreiding van publieke voorzieningen is beduidend groter dan die van private voorzieningen. Een meer evenwichtige spreiding van publieke middelen, dan van draagkracht voor private voorzieningen speelt daarbij een rol. 4
Gevolgen van demografische ontwikkelingen
Wat betreft de gevolgen van demografische ontwikkelingen gaat het met name om de ontwikkeling in het draagvlak voor voorzieningen, waarbij draagvlak kan worden gedefinieerd als het aantal inwoners c.q. de vraag naar bepaalde voorzieningen. In het algemeen kan gesteld worden dat, met name in de kleinere kernen, een ontgroenende en vergrijzende bevolking tot minder draagvlak voor sociale en
48
economische voorzieningen leidt. Het is zinvol om daarbij een onderscheid te maken tussen publieke en private voorzieningen. Publieke voorzieningen Over het algemeen hoeft bij publieke voorzieningen zoals het dorpshuis, jeugdhonk, sportvoorzieningen (velden, gymzalen), en openbaar-vervoervoorzieningen weinig effect te zijn van demografische ontwikkelingen. Het aanbod van deze voorzieningen wordt voornamelijk beleidsmatig bepaald. Wel zullen voorzieningen moeten meegroeien met een veranderende samenstelling van de bevolking. Openbaar vervoer zal bijvoorbeeld (nog) meer gericht moeten zijn op vervoerconcepten voor ouderen. Bij jeugdvoorzieningen zal een groter bereik moeten worden gerealiseerd om draagvlak te houden. Jeugdvoorzieningen bereiken meestal alleen een deel van de jeugd, wat betekent dat bij een afnemend draagvlak alleen bij een groter bereik de voorziening in stand kan worden gehouden op het huidige niveau. Dat kan ook betekenen dat de voorzieningen op een hoger schaalniveau – bijvoorbeeld samenwerkende dorpen moeten worden georganiseerd. Bij het deel van de publieke voorzieningen dat vooral met zorg te maken heeft (huisarts en AWBZ- en WMO-voorzieningen enz.), mag verwacht worden dat de vraag als gevolg van de vergrijzing toeneemt. In hoeverre die voorzieningen ook overeind kunnen worden gehouden, hangt in sterke mate af van landelijke kaders en met name de financiering. Budgettaire kaders zullen veelal in de richting van schaalvergroting en meer efficiëntie wijzen. Bij scholen en voorzieningen als kinderopvang/peuterspeelzalen vindt een grote verandering plaats. Door de ontgroening van de bevolking zal het aantal kinderen en jeugdigen in de regio fors afnemen – met rond de 20% tot 2030. Dat heeft gevolgen voor de levensvatbaarheid van scholen in met name de kleinere dorpen. Samenwerking tussen (openbare en christelijke) scholen is een mogelijke uitweg. Het lijkt onvermijdelijk dat een aantal scholen op kleinere dorpen te klein wordt en moet worden opgeheven. Ten slotte zijn er culturele voorzieningen zoals theaters die op dit moment al op een regionale schaal georganiseerd zijn. De trends zijn daarbij niet negatief. Door welvaartsstijging ontstaat meer vraag naar culturele en andere ‘leasure’ producten. Een hoger aandeel ouderen in de bevolking, die vaak cultuurconsumenten zijn, kan een positief effect op de vraag hebben. Private voorzieningen Private voorzieningen staan veel meer onder druk als gevolg van mogelijke vraaguitval en concurrentie. Het gaat dan om voorzieningen als winkels, postagentschappen, en (overige) ondernemingen. Bij supermarkten en andere detailhandel kan toerisme een belangrijke ‘compenserende’ rol spelen, omdat toeristen in de zomermaanden extra vraag genereren, die soms net de doorslag kan geven in rentabiliteit van een winkel. Andersom, zonder die extra inkomsten zal de druk op winkels in kleinere kernen sterk toenemen. Een praktisch probleem bij ondernemingen is vaak de opvolging. Dit is ook te beschouwen als een effect van vergrijzing. De oudere winkelier of ondernemer kan geen opvolger vinden; de zaak houdt dan op te bestaan op het moment dat de ondernemer met pensioen gaat.
49
Een laatste private voorziening zijn verenigingen. Deze hebben naast de specifieke voorziening die ze bieden (sport, muziek, enz.) ook een belangrijke sociale functie op dorpsniveau. De demografische ontwikkelingen maken in elk geval dat die verenigingen die vooral voor de jeugd zijn, in omvang zullen afnemen. Verenigingen die juist meer gericht zijn op ouderen kunnen wel qua ledental overeind blijven. Verenigingen worden gedragen door vrijwilligers. Over het algemeen wordt verwacht dat door vergrijzing het lastiger is om actieve leden te houden. De onderzoeken naar vrijwilligerswerk laten echter niet altijd een (verwachte) afname van vrijwilligers zien. De onderzoeken wijzen ook vaak juist niet op vergrijzing, maar op andere factoren als oorzaak van een mogelijke afname van vrijwilligers. Het gaat dan om zaken als ‘geen tijd’, ‘geen belangstelling voor vrijwillígerswerk’ enz.77 Dat betekent dat het behoud van verenigingsleven op dorpen meer met sociaal-culturele factoren te maken heeft. Eventuele teruggang zou dan ook op dergelijke factoren moeten aangrijpen.78 Op het niveau van kernen kunnen er grote verschillen ontstaan. Met name door de verwachte bevolkingsdaling in kleine kernen, kunnen voorzieningen daar verder onder druk komen te staan. Het gaat dan zowel om (semi)publieke als private voorzieningen. Nu al heeft tweederde van de kernen met minder dan 500 inwoners geen basisschool. De absolute norm voor een school ligt op 23 leerlingen; over het algemeen wordt aangenomen dat scholen onder de 50 leerlingen door organisatorische problemen lagere onderwijsprestaties en kwaliteit hebben.79 Ook voor functies die worden aangeboden in kleine kernen, zonder dat er een echte voorziening aanwezig is – denk aan de huisarts, de thuiszorgmedewerkers die thuis langs komen, de bezorgservice van de supermarkt, de biblobus – kan het draagvlak zo klein worden dat het onrendabel wordt om de kern te bezoeken. Over het algemeen geldt dat gemeenten met het hoogste gemiddelde inkomen ook de hoogste bevolkingsgroei hebben; gemeenten met laagste gemiddeld besteedbaar inkomen de laagste groei of een daling.80 Conclusies Door demografische ontwikkelingen zullen publieke voorzieningen niet direct in gevaar komen; de beslissing over het wel of niet aanhouden van de voorziening is immers vooral een politieke en wordt ingekaderd door de beschikbaarheid van publieke middelen. Een uitzondering is het onderwijs. Door de forse terugloop in het aantal kinderen zullen kleine scholen verdwijnen of moeten ze gaan samenwerken. Bij private voorzieningen zal door demografische ontwikkelingen het draagvlak verder afnemen. Door het wegtrekken van winkels en kleine ondernemingen kunnen dorpen in een negatieve spiraal komen van afnemende voorzieningen en vertrek van bewoners, wat het draagvlak nog verder ondermijnt. Daarbij geldt ook dat lokale bedrijven vaak een rol hebben in het in stand houden van activiteiten en verenigingen door middel van sponsoring.
77 78 79 80
SCP, Vrije tijd, Provincie Fryslân, Onderzoek vrijwilligers. Provincie Fryslân, Vrijwilligerswerk in beeld, 2006. Provincie Fryslân, Krimp en Groei, Demografyske feroaring yn de provinsje Fryslân, januari 2010, p.46. Provincie Fryslân, Krimp en Groei, p. 48.
50
ENQUÊTE WONINGMARKT NOARDWEST
51
1
Inleiding
In het kader van de analyse van de gevolgen van demografische ontwikkelingen in Noardwest is ook een enquete gehouden onder makelaars en woningbouwcorporaties die actief zijn in de regio. Aanleiding daarvoor was dat demografische ontwikkelingen duidelijke gevolgen hebben voor de woningmarkt. Tegelijkertijd zijn de ontwikkelingen van vraag en aanbod op de woningmarkt lastig te voorspellen. Vragen over verwachte ontwikkelingen van vraag, aanbod, kwaliteit van het woningenbestand en leegstand zijn daarom voorgelegd aan de professionals die op de regionale markt werken. Naar ontwikkelingen op de woningmarkt en de gevolgen van met name vergrijzing zijn wel al veel studies gedaan, maar die geven niet altijd inkleuring op regionaal niveau. Hierna wordt eerst ingegaan op een aantal algemene trends die verwacht worden. Daarna komen de resultaten van de enquête woningmarkt Noardwest aan bod. 2
Algemene trends (o.b.v. beknopte literatuurscan)
Over het algemeen kan een aantal trends op de woningmarkt worden gesignaleerd, los van de huidige conjunctuur (vraagstagnatie) en los van demografische ontwikkelingen. De trends vallen uiteen in: - sociaal-culturele ontwikkelingen, zoals individualisering, die leiden tot een grotere vraag naar een- en tweepersoonswoningen; met name in de steden is er vraag naar appartementen; - economische ontwikkelingen: de groeiende welvaart betekent dat de woningvraag verschuift naar meer kwaliteit en meer ruimte per woning; de traditionele rijtjeswoning verliest terrein; met name op het platteland is er veel vraag naar (half)vrijstaande woningen met veel ruimte. Op de woningmarkt wordt in het algemeen een verschuiving in vraag en aanbod verwacht die verschilt per soort woning, c.q. woningsegment. Dat heeft onder andere te maken met demografische ontwikkelingen. Vergrijzing zal daarbij niet zozeer leiden tot minder vraag naar woningen maar wel naar andere woningen. Over het algemeen wordt verwacht door economische ontwikkelingen de vraag zeker niet afneemt, maar wel verandert:de groeiende welvaart betekent dat de woningvraag verschuift naar meer kwaliteit en meer ruimte per woning.81 De vrijstaande woning met veel ruimte erom heen, zal in belangstelling toenemen. Ouderen zullen meer ruimte en kwaliteit van bijvoorbeeld appartementen vragen.82 Krimp in bepaalde segmenten en regio’s Alhoewel over het algemeen de verhouding tussen vraag en aanbod op de woningmarkt niet (sterk) zal wijzigen, zijn er sommige woningsegmenten en sommige regio’s waar dat wel gebeurt. Door minder vraag zal er in die segmenten/regio’s meer een kopers/vragersmarkt ontstaan. Aanbieders van woningen zullen dan meer moeten concurreren op kwaliteit en/of prijs. Zo wordt verwacht dat de traditionele rijtjeswoning – met name gebouwd in de vijftiger en zestiger jaren – terrein zal verliezen. In regio’s waar de bevolkingsgroei stagneert of zelfs krimp optreedt, neemt de vraag naar woningen af. Dit verschilt sterk per regio. In (stedelijke) regio’s waar de bevolking 81
Zie J. Rouwendal en W. Vermeulen, Vormt vergrijzing een bedreiging voor de woningmarkt?, Vrije Universiteit/Centraal Plan Bureau, 2007. 82 Zie bijvoorbeeld over de woonwensen van verschillende cohorten ouderen D. Brounen en P. Neuteboom, Vergrijzing en de woningmarkt, Erasmus universiteit Rotterdam
52
blijft groeien, zal dat niet gebeuren. In echte krimpregio’s zal de vraag afnemen, en zullen met name kwalitatief minder goede woningen nog moeilijk te verkopen of te verhuren zijn, met mogelijk leegstand als gevolg.83 Leegstand treedt vooral op in het woningsegment van kwalitatief slechte woningen of op minder aantrekkelijke locaties. Op zich is een zekere mate van frictieleegstand normaal, maar als dit leidt tot langdurige en relatief grote leegstand krijgt een dorp een slecht imago en kan het in een negatieve spiraal terecht komen (nog meer vraaguitval, nog meer leegstand enz). Voor de betreffende eigenaren betekent structurele leegstand kans op vermogensverlies; voor de woningmarkt betekent het stagnatie van de doorstroming en dus vraaguitval.84 Daar staat tegenover dat in regio’s met bevolkingsdaling het aanbod van grondgebonden woningen met een tuin relatief groot is, en vanwege de vaak lagere rijzen bijvoorbeeld ook beschikbaar is voor starters.85 Huurmarkt Op de huurmarkt kunnen demografische ontwikkelingen leiden tot een grotere verhuisbeweging. Denkbaar is dat er vaker en meer huurwoningen beschikbaar komen, waardoor het voor huurders makkelijker is naar een andere woning over te stappen, die meer aan de wensen voldoet.86 Voor zover daarmee de scheefgroei op de huurmarkt (hoge inkomens in woningen met lage huur) enigszins wordt gecorrigeerd is dat een positief effect.87 Er mag echter niet verwacht worden dat huurders gemakkelijk naar een duurdere woning overstappen. Een mogelijk nadeel is dat woningcorporaties en andere particuliere huurders met minder gewilde woningen blijven zitten. Deze kwalitatief minder goede woningen zullen ofwel moeten worden opgeknapt om aan de wensen van huurders te voldoen, ofwel gesloopt moeten worden. Beide opties hebben financiële gevolgen voor de aanbieders (hoge investeringen of kapitaalverlies). Ouderen Door vergrijzing en verdere individualisering zal er meer vraag komen naar woningen voor alleenstaanden en voor ouderen. Ook de trend van extramuralisering in de zorg, waarbij ouderen langer zelfstandig blijven wonen, versterkt de vraag. 88 Met name bij ouderen is niet op voorhand duidelijk welke kan het op gaat. Zo is er onduidelijkheid over de vraag of ouderen eerder gaan verhuizen naar een appartement (bijvoorbeeld een zogenoemde nultredenwoning) of juist met aanvullende zorgvoorzieningen in hun oude huis blijven. In de praktijk dat aanbieders van appartementen er maar moeilijk in slagen om het juiste product op de juiste plaats te leveren, uitzonderingen daargelaten; er is kennelijk maatwerk vereist.89 Doorstroming Er is een aantal factoren die de doorstroming op de woningmarkt in de toekomst kunnen belemmeren.90 Indien ouderen lang in hun oude woning blijven, komen die doorgaans grotere woningen niet beschikbaar voor bijvoorbeeld gezinnen met jonge kinderen. Die groep is dan (toch) aangewezen op ander aanbod, bijvoorbeeld nieuwbouw. Eigenaars van slecht verkoopbare huizen kunnen ook als het ware ‘vast’ komen te zitten in hun woningen. Dat kan bijvoorbeeld ook gevolgen hebben voor de 83
NVM, Krimpgebied = kansgebied. Visie Bevolkingskrimp, Nederlandse Vereniging van Makelaars. Zie SCP, Kopers in de knel?, Sociaal en Cultureel Planbureau, mei 2010. 85 NVM, Krimpgebied = kansgebied. Visie Bevolkingskrimp, Nederlandse Vereniging van Makelaars. 86 I. Hoekstra, Handen uit de mouwen voor bevolkingskrimp, Hanzehogeschool Groningen, juni 2009. 87 SER, Naar een integrale hervorming van de woningmarkt, april 2010. 88 Zie bijvoorbeeld Stec groep, Vastgoedmarkt en vergrijzing, 2005, D. Brounen en P. Neuteboom, Vergrijzing en de woningmarkt, Erasmus universiteit Rotterdam, en Rigo, Senioren op de woningmarkt, 2009. 89 Rigo, De woningmarkt in Fryslân 2007-2013, Woningbehoefte Onderzoek Fryslân , december 2007. 90 NVM, Krimpgebied = kansgebied. Visie Bevolkingskrimp, Nederlandse Vereniging van Makelaars. 84
53
arbeidsmarkt: mensen kunnen geen nieuwe baan elders accepteren, omdat ze vast zitten aan hun eigen woning. De hoge huizenprijzen voor starters betekenen een belemmering voor intrede op de woningmarkt. Daar staat tegenover dat juist in krimpregio’s goedkopere woningen voor starters beschikbaar kunnen komen. 91 3
Woningmarkt Noardwest (o.b.v. resultaten enquête)
Verantwoording In het onderzoek is een schriftelijke enquête gehouden onder makelaars en woningbouwcorporaties die actief zijn in Noardwest. Op basis van adressenbestanden van makelaars zijn die makelaars geselecteerd die in Noardwest en omliggende gebieden gevestigd zijn. Daarnaast zijn de grotere makelaars uit Leeuwarden geselecteerd waarvan verwacht mag worden dat die ook in Noardwest actief zijn. In totaal zijn ongeveer 75 makelaars benaderd. Verder zijn de woningbouwcorporaties die actief zijn in Noardwest meegenomen.92 De doelgroep van het onderzoek is benaderd met een schriftelijke vragenlijst met ongeveer 15 vragen – voornamelijk meerkeuze - over onderwerpen als: verwachtingen rond de woningmarkt en leegstand, kwaliteit van woningen en woonwensen, gevolgen van vergrijzing, en duurzaam bouwen. De respons was 23%; de respons onder woningbouwcorporaties was hoger dan die onder makelaars.93 De respons is niet hoog wat betekent dat op basis van de enquête geen ‘harde’ uitspraken kunnen gedaan over de mening van alle makelaars: de enquête is daarvoor niet representatief genoeg. Omdat de enquête onder professionals is gehouden waarvan verwacht mag worden dat ze met enige deskundigheid tegen de materie aankijken, leveren de resultaten inhoudelijk wel een redelijk goed inzicht in verwachte trends. Verwachtingen woningmarkt De makelaars in de enquête zijn somber over de woningmarkt op de korte termijn: de vraag was dit jaar ten opzichte van vorig jaar ongeveer gelijk volgens de meeste respondenten. Ook volgend jaar blijft dat zo volgens de meesten, al is er ook een aantal dat verwacht dat de vraag weer gaat toenemen. De woningprijzen ziet een grote meerderheid gelijk blijven of dalen.
91
NVM, Krimpgebied = kansgebied. Visie Bevolkingskrimp, Nederlandse Vereniging van Makelaars. Dat zijn: Elkien, Thús Wonen, Wonen Noordwest Friesland, WoonFriesland, De Bouwvereniging (Harlingen) en Accolade. 93 Vier van de zes aangeschreven woningcorporaties hebben meegedaan. 92
54
Het aantal door u in het afgelopen jaar verkochte woningen, is ten opzichte van het voorgaande jaar: 29%
Mijn verwachting is dat de vraag naar woningen het komende jaar: 21% 29%
71% Gelijk Gedaald
50% Stijgt Ongeveer gelijk blijft Daalt
Ik verwacht dat de prijs voor een gemiddelde woning het komende jaar: 7% 43%
50% Stijgt Ongeveer gelijk blijft Daalt
Bron: BBO
Het beeld komt overeen met landelijke verwachtingen die uitgaan van een licht herstel van de woningmarkt in 2010 en 2011. Over het algemeen wordt landelijk wel een lichte prijsstijging of op zijn minst prijsstabilisatie verwacht in 2011, en niet een prijsdaling.94 Op de langere termijn wordt de waarde-ontwikkeling van de woningen verschillend ingeschat. Een aanzienlijk deel van de respondenten denkt dat er waardedalingen zullen optreden bij verschillende type woningen. Bij aangepaste woningen voor senioren denkt 28% dat er waardedaling optreedt, bij woningen in het buitengebied wordt dat verwacht door 56% van de respondenten. (Boven)gemiddelde waardestijging wordt vooral verwacht bij seniorenwoningen, en opvallend genoeg juist ook bij woningen in het buitengebied. Mogelijk dat er bij woningen in het buitengebied een tweedeling is in aantrekkelijke woningen in een mooie omgeving, en verkrotte huisjes die niet gewild zijn. Opvallend is dat de helft van de respondenten verwacht dat ook de waarde van vrijstaande woningen zal dalen, terwijl algemene (welvaarts)trends wel wijzen op toenemende vraag naar vrijstaande woningen. Mogelijk speelt hier een rol dat de regio niet aantrekkelijk is. Omdat door de respondenten wordt aangegeven dat de kwaliteit over het algemeen overeenkomt met toekomstige woonwensen (zie hierna), mag worden aangenomen dat vooral de kwantitatieve verschuivingen in vraag en aanbod de relatief beperkte waarde-ontwikkeling bepaald.
94
Bron: www.rabobank.nl, www.nvm.nl.
55
100%
Wat is uw verwachting van de waardeontwikkeling van woningen in de toekomst in regio Noardwest Fryslân (ten opzichte van het Nederlandse gemiddelde)?*
75%
50%
25% (boven)gemiddelde stijging
0%
n Se
in on w n re io
g rt pa p A
t en em
en ij R
i on w s tje
ng de an a t ijs Vr
w
i on
ng
W
g in on
ed bi e ng te i bu
ondergemiddelde stijging waardedaling
* Seniorenwoning = Aangepaste woningen (gelijkvloers, geen drempels), Appartementen = Tweepersoonsappartementen, Rijtjeswoning = Eensgezinswoningen (rijtjeswoning), Woning buitengebied = Grondgebonden woningen buitengebied (platteland) Bron: BBO
Woningvoorraad Over het algemeen wordt geen grote verandering in de woningvoorraad verwacht. Wel een verschuiving: meer voor senioren aangepaste woningen (gelijkvloers, geen drempels) of woningen met zorgdiensten; appartementen ziet men gelijk blijven, eenpersoonsappartementen mogelijk afnemen. Men verwacht niet of nauwelijks nog een toename van de nieuwbouw in de komende tien jaar. De verwachting is dat het huidige aanbod van met name vrijstaande woningen te klein is voor de toekomstige vraag. Bij voor senioren aangepaste woningen en woningen met zorgdiensten wordt juist verwacht dat het huidige aanbod ruim voldoende is voor de toekomstige vraag. Bij de overige typen woningen is dat gelijk of is de uitkomst niet eenduidig. De verwachting is dat woonwensen voor een deel zullen verschuiven in de richting van meer vraag naar woon-zorgcombinaties, levensloopbestendige woningen en aanleunwoningen, maar ook meer woningen in een stedelijke omgeving. Van de meeste woningtypen wordt verwacht dat de huidige kwaliteit overeenkomt met de toekomstige woonwensen. Alleen bij woningen met zorgdiensten wordt verwacht dat de kwaliteit te laag zal zijn; m.a.w. met name in de sfeer van zorgdiensten kan er een kwaliteitsprobleem ontstaan. Van woningen in dorpskernen en woningen in het buitengebied wordt door meer respondenten verwacht dat de huidige kwaliteit slechts beperkt voldoet aan toekomstige woonwensen. Leegstand Alhoewel over het algemeen de verhouding tussen vraag en aanbod op de woningmarkt niet (sterk) zal wijzigen, zijn er sommige woningsegmenten en sommige regio’s waar dat wel gebeurt. In regio’s waar de bevolkingsgroei stagneert of zelfs krimp optreedt,
56
neemt de vraag naar woningen af. Aanbieders van woningen zullen dan meer moeten concurreren op kwaliteit en/of prijs. Zo wordt verwacht dat de traditionele rijtjeswoning – met name gebouwd in de vijftiger en zestiger jaren – terrein zal verliezen. Op de huurmarkt kunnen woningcorporaties en andere particuliere huurders met minder gewilde woningen blijven zitten. Door bijna alle respondenten uit de enquête woningmarkt Noardwest wordt leegstand in de toekomst als een zeer groot probleem gezien. Leegstand wordt overal verwacht, behalve in Franeker en Harlingen, en vooral in de dorpen en het buitengebied van het Bildt en Franekeradeel; in mindere mate in Menaldumadeel, Littenseradiel en de grotere kernen St.-Annaparochie en St.Jacobiparochie. De omvang van het probleem wordt verschillend ingeschat. Een groot deel van de makelaars en woningbouwcorporaties veracht dat de omvang van de leegstand mee zal vallen – minder dan 1% van de woningvoorraad (oftewel enkele honderden woningen). Maar ook een groot deel verwacht een aanzienlijk leegstand van 2-5% van de woningen. Voor de betreffende eigenaren betekent structurele leegstand kans op vermogensverlies; voor de woningmarkt betekent het vraaguitval en derving van inkomsten.95 Hoe groot zal naar uw idee de leegstand zijn:
17%
22%
0% Meer dan 5% van de w oningvoorraad 2-5% van de w oningvoorraad 1% van de w oningvoorraad Minder dan 1% van de w oningvoorraad 61% Bron: BBO
Er wordt verwacht dat (veel van) deze woningen gesloopt moeten worden. 96 Verreweg de meeste respondenten zijn van mening dat woningen die meer voldoen aan woonwensen beter kunnen worden gesloopt en vervangen door nieuwbouw. De helft van de makelaars en woningbouwcorporaties verwacht een sloopopgave van meer dan 1% van de woningen. Ongeveer één op de zes veracht een sloopopgave bij meer dan 5% van de woningvoorraad.
95 96
Zie SCP, Kopers in de knel?, Sociaal en Cultureel Planbureau, mei 2010. BBO, Enquête woningmarkt Noardwest, Bureau beleidsonderzoek, Leeuwarden, 2010.
57
Sloop is naar mijn idee de komende 10 jaar noodzakelijk voor een deel van de woningvoorraad: 11%
17%
22%
50%
Meer dan 5% van de woningvoorraad 2-5% van de woningvoorraad 1% van de woningvoorraad Minder dan 1% van de woningvoorraad
Bron: BBO
Er lijkt zich bij de deskundigen ‘in het veld’ een tweedeling voor te doen. Een deel denkt dat de omvang van de problematiek mee zal vallen. Een even groot deel denkt dat de problematiek wel omvangrijk is, variërend van 1% tot meer dan 5% van de woningvoorraad. Die tweedeling kan tot op zekere hoogte ‘vertaald’ worden naar twee scenario’s. In een scenario waarin de omvang van de sloop- en herstructureringsopgave meevalt gaat het om maximaal zo’n 300 woningen. De opgave zou dan in financiële termen maximaal zo’n 30 miljoen euro bedragen. In een scenario waarin sloop en herstructurering 2-5% van de woningvoorraad zou betreffen – het gaat om ruwweg 600-1.500 woningen – beloopt de opgave voor de regio in de komende 10 jaar rond de 50-100 miljoen euro.97
Benadering kosten sloop en herstructurering en vermogensverlies Het bedrag per woning is een globale schatting op basis van aan een drietal elementen. Ten eerste kan worden gekeken naar de gemiddelde kosten van sloop van een woning (waarna het gebied niet meer bebouwd wordt); die kosten zijn relatief laag; minder dan tienduizend euro tot enkele tienduizenden euro per woning afhankelijk van omvang, aanwezigheid vervuilende stoffen enz. Ten twee kan worden gekeken naar de kosten van (gedeeltelijke) sloop en herstructurering; die kosten bedragen al gauw minimaal 50.000 euro bij gedeeltelijke herstructurering tot 150.000 bij nieuwbouw (de grond is vanzelfsprekend al beschikbaar en dus gratis). Ten derde kan worden gekeken naar restwaarde van de hypotheekschuld; als bijvoorbeeld gemiddeld gesproken nog zo’n tien jaar restwaarde zit op een hypotheek met een looptijd van 30 jaar van gemiddeld rond de 150.000 euro, dan is de restwaarde ruwweg in de rode van grootte van 50.000 euro.
Woonwensen ouderen De respondenten zijn het eens met de stelling dat ouderen op het Friese platteland zo lang mogelijk in hun eigen dorp willen blijven wonen. Over de vraag of ze in hun oude huis willen blijven wonen (met zorgdiensten) of gaan verhuizen naar een appartement of een kleinere woning, zijn de meningen verdeeld. Toch is ruim de helft van de respondenten van mening dat ouderen eerder dan vroeger van een dorp naar de stad zullen verhuizen. Het beeld is dus wat diffuus, wat wellicht te maken heeft met een onderscheid dat denkbaar is van ‘jonge’ ouderen die nog goed zelfstandig kunnen wonen en oudere ouderen die meer zorg nodig hebben. De eerste groep zou dan op het dorp in het oude huis blijven wonen, de tweede groep verhuist naar een appartement eventueel in de stad.
97
Uitgaande van kosten van sloop/herstructurering en vermogensverlies van ruwweg 50.000 tot 100.000 euro per woning. Zie het achtergrondrapport voor een nadere onderbouwing van de schatting.
58
Basisvoorzieningen Als belangrijkste voorzieningen om ergens (goed) te kunnen wonen, worden beschouwd de basisschool en het dorpshuis. Ook verenigingen en een busverbinding worden als relatief belangrijk gezien. Het minst belangrijk wordt de bibliotheek gevonden. Verreweg de meeste respondenten (78%) zijn van mening dat gemeenten stevig moeten investeren in het behoud van leefbaarheid van de dorpen. Om ergens te w onen zijn naar m ijn idee de volgende voorzieningen in de plaats w aar m en w oont van belang: 100% 75% 50% 25% 0% l is oo hu h s c p ss or si D a B
t t k t) n g al aa rk in un ee ge za a l n m p n th i e e o n m i t o g e r i rz e eu ni bl au sp st re oo ld up Bi er v e s e t g t r r u ( V G o Zo ls Pe Sp ke n i W
s Bu
Niet echt belangrijk Belangrijk Zeer belangrijk
Bron: BBO
Duurzaamheid Er is ook gevraagd naar het aandeel woningen in de regio Noardwest waar men verwacht dat duurzaamheidsmaatregelen veel energiewinst kunnen opleveren. De overgrote meerderheid verwacht dat dit bij een groot deel van de woningen het geval is. De helft van de respondenten verwacht dat bij meer dan 50% van de woningen ernergiewinst te halen is. Uit de enquête blijkt dus een vrij grote potentiële markt voor duurzaamheidsmaatregelen. Of bewoners daar ook daadwerkelijk in willen investeren is niet helemaal duidelijk. Iets meer dan de helft van de respondenten verwacht de komende jaren veel vraag naar duurzame woningen met milieuwinst; het andere deel verwacht dat juist niet. De meeste respondenten vinden overheidssubsidie noodzakelijk bij initiatieven voor duurzaam bouwen. 4
Conclusies Makelaars zijn somber over de woningmarkt: de vraag blijft volgens de meesten gelijk; de prijs ziet men op korte termijn gelijk blijven of dalen. Ook op lange termijn wordt er door een deel van de makelaars voor bepaalde woningen een waardedaling verwacht. Door bijna alle respondenten uit de enquête woningmarkt Noardwest wordt leegstand in de toekomst als een zeer groot probleem gezien. Een groot deel van de makelaars en woningbouwcorporaties veracht dat de omvang van de leegstand mee zal vallen – minder dan 1% van de woningvoorraad (oftewel enkele honderden woningen). Maar ook een groot deel verwacht een aanzienlijk leegstand van 2-5% van de woningen. Voor de betreffende eigenaren betekent structurele leegstand
59
60
kans op vermogensverlies; voor de woningmarkt betekent het vraaguitval en derving van inkomsten. De helft van de makelaars en woningbouwcorporaties verwacht een sloopopgave van meer dan 1% van de woningen. Ongeveer één op de zes verwacht een sloopopgave bij meer dan 5% van de woningvoorraad. Als sloop kapitaalvernietiging/vermogensverlies van gemiddeld een halve tot een hele ton per woning zou bedragen, beloopt de opgave voor de regio in de komende 10 jaar rond de 30-100 miljoen euro. De verwachting is dat het huidige aanbod van met name vrijstaande woningen te klein is voor de toekomstige vraag. Bij voor senioren aangepaste woningen en woningen met zorgdiensten wordt juist verwacht dat het huidige aanbod ruim voldoende is voor de toekomstige vraag. Bij de overige typen woningen is dat gelijk of is de uitkomst niet eenduidig. De verwachting is dat woonwensen voor een deel zullen verschuiven in de richting van meer vraag naar woon-zorgcombinaties, levensloopbestendige woningen en aanleunwoningen, maar ook meer woningen in een stedelijke omgeving. Van de meeste woningtypen wordt verwacht dat de huidige kwaliteit (beperkt tot goed) overeenkomt met de toekomstige woonwensen. Alleen bij woningen met zorgdiensten wordt verwacht dat de kwaliteit te laag zal zijn; m.a.w. met name in de sfeer van zorgdiensten kan er een kwaliteitsprobleem ontstaan. Als belangrijkste voorzieningen om ergens (goed) te kunnen wonen, worden beschouwd de basisschool en het dorpshuis. Ook verenigingen en een busverbinding worden als relatief belangrijk gezien. Het minst belangrijk wordt de bibliotheek gevonden. Verreweg de meeste respondenten zijn van mening dat gemeenten stevig moeten investeren in het behoud van leefbaarheid van de dorpen. Iets meer dan de helft van de respondenten verwacht de komende jaren veel vraag naar duurzame woningen met milieuwinst; het andere deel verwacht dat juist niet. De meeste respondenten vinden overheidssubsidie noodzakelijk bij initiatieven voor duurzaam bouwen.
Bijlage 1: Tabellen gemeenteniveau
TABELLEN DEMOGRAFIE
Bevolking, 2000-2010 2000 Nederland Fryslân
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
15.863.950 15.987.075 16.105.285 16.192.572 16.258.032 16.305.526 16.334.210 16.357.992 16.405.399 16.485.787 16.574.989 624.500
630.539
636.184
639.787
642.066
642.977
642.230
642.209
643.189
644.811
646.305
70.146
70.915
71.764
71.990
72.712
72.706
72.251
71.658
71.637
71.795
71.986
Noardwest Leeuwarden
88.887
89.453
90.516
91.284
91.354
91.749
91.817
92.342
92.864
93.498
94.073
het Bildt
10.167
10.259
10.437
10.545
10.949
10.968
11.013
10.963
10.933
10.887
10.908
Franekeradeel
20.173
20.354
20.743
20.955
21.048
20.972
20.887
20.571
20.542
20.579
20.597
Harlingen
15.426
15.444
15.533
15.561
15.839
15.959
15.642
15.465
15.567
15.689
15.809
Littenseradiel
10.525
10.728
10.821
10.840
10.859
10.840
10.825
10.850
10.885
10.932
10.924
Menaldumadeel 13.855 Bron: CBS
14.130
14.230
14.089
14.017
13.967
13.884
13.809
13.710
13.708
13.748
AZC’s in Fryslân Gemeente
AZC-jaren
Boarnsterhim
1993-2003
Leeuwarden
1990-2004
Menaldumadeel
2000-2002
Tytsjerksteradiel
1993-heden
Dongeradeel
1995-2009
Kollumerland c.a.
1995-2003
het Bildt
2003-heden
Franekeradeel
1998-2005
Harlingen
1998-2005
Heerenveen
1996-2004
Opsterland
1995-2002
Skarsterlân
1991-2003
Smallingerland
1995-heden
Sneek
1996-2003
Wymbritseradiel
1998-2002
Bolsward
1999-2004
Wûnseradiel
1994-2008
Lemsterland
2002-2006
Ooststellingwerf
1995-heden
Weststellingwerf
2001-2005
Ameland
1998-2003
Terschelling
1994-2002
Vlieland Bron: provincie Fryslân
1998-2003
61
Bevolking naar geslacht, 1 januari 2010 Mannen
Vrouwen
Nederland
49,4%
50,6%
Fryslân
49,7%
50,3%
Noardwest
50,1%
49,9%
Leeuwarden
48,1%
51,9%
het Bildt
51,0%
49,0%
Franekeradeel
49,4%
50,6%
Harlingen
49,0%
51,0%
Littenseradiel
50,9%
49,1%
Menaldumadeel Bron: CBS
51,0%
49,0%
Bevolking naar leeftijdscategorie, 1 januari 2010 Jonger dan 20 jaar
20 tot 65 jaar
65 jaar of ouder
Nederland
23,7%
61,0%
15,3%
Fryslân
24,4%
59,1%
16,5%
Noardwest
25,2%
58,9%
15,9%
Leeuwarden
22,0%
63,1%
14,9%
het Bildt
25,6%
58,8%
15,6%
Franekeradeel
24,6%
59,1%
16,3%
Harlingen
23,6%
58,4%
18,0%
Littenseradiel
27,5%
58,9%
13,6%
Menaldumadeel Bron: CBS
25,8%
59,5%
14,7%
Samenstelling huishoudens, 1 januari 2009 Nederland Fryslân
Totaal particuliere huishoudens
Huishoudens met kinderen
Eenpersoonshuishoudens
Overige huishoudens
7.312.579
2.526.213
2.619.394
2.166.972 90.007
279.239
97.236
91.996
Noardwest
30.143
11.083
9.150
9.910
Leeuwarden
48.065
12.329
22.445
13.291
het Bildt
4.632
1.696
1.495
1.441
Franekeradeel
8.698
3.100
2.711
2.887
Harlingen
6.885
2.328
2.308
2.249
Littenseradiel
4.291
1.763
1.095
1.433
Menaldumadeel Bron: CBS
5.637
2.196
1.541
1.900
62
Huishoudens met kinderen, 1 januari 2009 Huishoudens met kinderen
1 kind
2 kinderen
3 of meer kinderen
Gemiddeld aantal kinderen
Nederland
2.526.213
1.025.483
1.074.560
426.170
1,81
Fryslân
97.236
36.566
41.498
19.172
1,87
Noardwest
11.083
4.061
4.755
2.267
1,89
Leeuwarden
12.329
5.524
5.043
1.762
1,73
het Bildt
1.696
610
721
365
1,92
Franekeradeel
3.100
1.111
1.362
627
1,90
Harlingen
2.328
997
960
371
1,77
Littenseradiel
1.763
581
734
448
1,98
Menaldumadeel Bron: CBS
2.196
762
978
456
1,89
Bevolkings- en huishoudensprognose, 2010-2030 (Provincie Fryslân ) 2010
2015
2020
2025
2030 655.491
Bevolking Fryslân
646.458
651.867
655.203
656.693
Noardwest
71.924
71.944
71.588
70.998
69.975
Leeuwarden
93.898
95.971
98.173
100.366
102.296
Het Bildt
10.953
11.046
11.093
11.142
11.170
Franekeradeel
20.648
20.694
20.690
20.646
20.486
Harlingen
15.675
15.709
15.548
15.240
14.772
Littenseradiel
10.990
11.132
11.247
11.379
11.455
Menaldumadeel Huishoudens
13.658
13.363
13.010
12.591
12.092
Fryslân
280.636
289.869
296.981
302.372
305.066
Noardwest
30.060
30.656
31.065
31.251
31.512
Leeuwarden
48.501
50.116
51.458
53.035
54.407
Het Bildt
4.479
4.568
4.647
4.795
4.876
Franekeradeel
8.766
8.998
9.099
9.110
9.300
Harlingen
6.826
6.998
7.143
7.141
7.078
Littenseradiel
4.353
4.545
4.713
4.839
4.988
Menaldumadeel Bron: Provincie Fryslân
5636
5547
5463
5366
5.270
Bevolkingsprognose, 2010-2040 (CBS) Nederland Fryslân
2010
2020
2030
2040
16.536.250
17.013.626
17.380.280
17.473.817 658.450
645.838
656.135
660.734
Noardwest
71.949
71.240
71.578
72.401
Leeuwarden
93.002
98.218
100.063
98.417
het Bildt
10.988
11.069
11.046
11.328
Franekeradeel
20.730
20.919
21.234
21.533
Harlingen
15.506
14.963
14.913
14.889
Leeuwarden
93.002
98.218
100.063
98.417
Leeuwarderadeel
10.387
9.995
10.323
10.659
Littenseradiel
10.960
10.720
10.808
10.840
Menaldumadeel Bron: CBS
13.765
13.569
13.577
13.811
63
Bevolkingsprognose, 2010-2040 (Primos) 2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
16.536.134
16.778.978
17.013.510
17.220.876
17.380.192
17.469.220
17.473.595
645.760
649.905
653.004
654.903
654.083
650.095
642.684
Noardwest
71.745
72.196
72.415
73.129
73.819
74.392
74.697
Leeuwarden
93.249
94.739
97.751
100.111
101.399
101.451
100.265
het Bildt
11.003
11.150
11.274
11.357
11.391
11.513
11.536
Franekeradeel
20.479
20.357
20.197
20.315
20.463
20.637
20.832
Harlingen
15.701
16.001
16.182
16.510
16.911
17.248
17.435
Littenseradiel
10.899
11.039
11.105
11.223
11.281
11.223
11.140
Menaldumadeel Bron: Abf Research/Primos
13.663
13.649
13.657
13.724
13.773
13.771
13.754
Nederland Totaal Friesland
Leeftijdsverdeling 2010-2030 (CBS) 2010 Nederland Friesland (PV) Noardwest het Bildt Franekeradeel
0-5
5-19
20-29
30-45
45-65
65-75
75+
919.991
3.000.631
1.998.317
3.465.842
4.613.375
1.393.743
1.144.351
35.968
121.065
73.447
128.313
181.086
58.972
46.987
3.935
14.086
7.113
14.324
21.174
6.508
4.809
636
2.179
1.121
2.225
3.150
953
724
1.114
3.994
2.137
4.098
6.018
1.924
1.445
Harlingen
812
2.794
1.522
3.098
4.529
1.582
1.169
Littenseradiel
642
2.352
1.012
2.192
3.292
887
583
Menaldumadeel
731
2.767
1.321
2.711
4.185
1.162
888
5.063
14.732
16.620
18.797
23.552
7.177
7.061
0-5
5-19
20-29
30-45
45-65
65-75
75+
948.101
2.774.657
2.090.141
3.218.695
4.246.728
2.106.126
1.995.832
37.034
107.159
74.457
115.479
163.118
82.884
80.603
3.996
11.112
7.087
12.933
18.276
9.145
9.029
670
1.737
1.097
2.049
2.856
1.397
1.240 2.082
Leeuwarden 2030 Nederland Friesland (PV) Noardwest het Bildt Harlingen Franekeradeel Littenseradiel Menaldumadeel
748
2.164
1.319
2.658
4.045
1.897
1.251
3.600
2.313
3.844
5.076
2.550
2.600
624
1.589
1.039
1.951
2.812
1.454
1.339
703
2.022
1.319
2.431
3.487
1.847
1.768
5.786
15.563
16.933
16.507
22.032
11.744
11.498
0-5
5-19
20-29
30-45
45-65
65-75
75+
28.110
-225.974
91.824
-247.147
-366.647
712.383
851.481
1.066
-13.906
1.010
-12.834
-17.968
23.912
33.616
Noardwest
61
-2.974
-26
-1.391
-2.898
2.637
4.220
het Bildt
34
-442
-24
-176
-294
444
516
-366
-1.830
-818
-1.440
-1.973
-27
637
Franekeradeel
439
806
791
746
547
968
1.431
Littenseradiel
-18
-763
27
-241
-480
567
756
Menaldumadeel
-28
-745
-2
-280
-698
685
880
Leeuwarden Bron: CBS
723
831
313
-2.290
-1.520
4.567
4.437
Leeuwarden 2010-2030 Nederland Friesland (PV)
Harlingen
64
Verschillen tussen prognoses Noardwest Bevolking 2030 Het Bildt Franekeradeel Harlingen Littenseradiel Menaldumadeel Noardwest totaal
Prognose Provincie
CBS
Primos
11.170 20.486 14.772 11.455 12.092 69.975
11.046 21.234 14.913 10.808 13.577 71.578
11.391 20.463 16.911 11.281 13.773 73.819
Bron: Provincie Fryslân, CBS, Primos
65
TABELLEN RUIMTE EN WONEN
Woningen naar bouwperiode, 2009 (x 1.000) 1906 tot Voor 1906 1945 Nederland Fryslân Noord-Friesland (COROP)
317,6 25,7 15,1
Bron: CBS
1945 tot 1960
967,5 41,6 24,3
722,6 21,2 11,3
1960 tot 1975
1975 tot 1990
1.658,6 65,5 33
1990 tot 2000
1.694,6 60,4 30
928,8 31,6 14,1
2000 tot nu
Totaal
706,8 25,5 13,8
6.996,5 271,5 141,6
Waarde: 158823 euro tot 181512 euro
Waarde: 181512 euro tot 204201 euro
Waarde: 204201 euro tot 226890 euro
Waarde: 226890 euro tot 272268 euro
48,9 4,7 2,8
112,9 9,4 6,3
170,6 15,9 8,5
344,7 18,8 11,5
409,7 18,3 9,5
345,8 14,3 8,8
689 25 11,7
Woningen en gemiddelde woningwaarde, 2009 Woningen Nederland Fryslân Leeuwarden Noardwest het Bildt Franekeradeel Harlingen Littenseradiel Menaldumadeel Bron: CBS
66
Gemiddelde woningwaarde 7.175.286 241.000 281.750 197.000 46.394 149.000 30.928 183.551 4616 170.000 9074 174.000 7033 179.000 4388 211.000 5817 194.000
Totaal aantal woningen
Waarde: 136134 euro tot 158823 euro
14 1,7 0
Waarde: 317646 euro of meer
Waarde: 113445 euro tot 136134 euro
16,9 1,3 0,6
Waarde: 272268 euro tot 317646 euro
Waarde: 90756 euro tot 113445 euro
Bron: CBS
Waarde: 68067 euro tot 90756 euro
Nederland Fryslân Noord-Friesland
Waarde: minder dan 68067 euro
Woningen naar verkoopwaarde, 2009 (x 1.000)
521,9 1446,1 24,5 42,2 12,1 16,4
6.996,5 271,5 141,5
Bedrijventerreinen, 1 januari 2009 Gemeente
Plannaam
FRANEKERADEEL
OOST
FRANEKER
19
FRANEKERADEEL
KIE (FASE 1)
FRANEKER
18,3
FRANEKERADEEL
TUINEN
FRANEKER
4,5
FRANEKERADEEL
ZUID
FRANEKER
8
FRANEKERADEEL
KIESTERZIJL
FRANEKER
8
FRANEKERADEEL
WEST
FRANEKER
31,5
FRANEKERADEEL
T WANT
FRANEKER
3,5
FRANEKERADEEL
KIE FASE 2
FRANEKER
25
FRANEKERADEEL
SEXBIERUM
SEXBIERUM
0,9
FRANEKERADEEL
T SPOARDYKJE
TZUMMARUM
2,1
HARLINGEN
HERMES
HARLINGEN
20
HARLINGEN
INDUSTRIEHAVEN
HARLINGEN
43
HARLINGEN
KONINGSBUURT
HARLINGEN
64
HARLINGEN
NIEUWE WILLEMSHAVEN
HARLINGEN
1
HARLINGEN
OOSTPOORT
HARLINGEN
26,5
HARLINGEN
OOSTPOORT II
HARLINGEN
21
HARLINGEN
UITBREIDING INDUSTRIEHAVEN
HARLINGEN
50
HARLINGEN
TREBOL/KANAALWEG
HARLINGEN
3
HET BILDT
BOSKDYKJE
MINNERTSGA
HET BILDT
DE WISSEL
ST ANNAPAROCHIE
20,6
HET BILDT
NIJ TOERENBURG II
ST ANNAPAROCHIE
2,9
HET BILDT
HEMMEMAWEG
ST ANNAPAROCHIE
4
HET BILDT
NY TOERENBURG
ST ANNAPAROCHIE
3,5
HET BILDT
KIEUWHOEK
ST JACOBIPAROCHIE
2,1
HET BILDT
KADAL
ST JACOBIPAROCHIE
10
LITTENSERADIEL
SIBADAWEI
EASTEREIN
LITTENSERADIEL
KLEASTERDYK
WINSUM FR
11,9
LITTENSERADIEL
FROONACKERDIJK-WINSUM
WINSUM FR
10,97
LITTENSERADIEL
FROONACKERDIJK-WIEUWERD
WIUWERT
LITTENSERADIEL
BEDR.TERR. WOMMELS
WOMMELS
4,9
LITTENSERADIEL
WALPETERWEI
WOMMELS
8,26
MENALDUMADEEL
ALDDYK
BEETGUM
2,5
MENALDUMADEEL
BERLIKUM WEST (FASE 1+2)
BERLIKUM FR
5,3
MENALDUMADEEL
DE POLLE
BERLIKUM FR
4,5
MENALDUMADEEL
DRONRIJP
8
MENALDUMADEEL
DRONRIJP WEST FASE 1/2 LJOUWERTERTREKWEI/DE OPSLACH
DRONRIJP
3,4
MENALDUMADEEL
FRICO
DRONRIJP
3,75
MENALDUMADEEL
MARSSUM
MARSSUM
1,2
MENALDUMADEEL MOOLNERSRAK Bron: IBIS/Bedrijvenlocaties
Kernnaam
MENALDUM
Netto oppervlak (ha)
4
3,05
5,69
2,12
67
TABELLEN ECONOMIE EN ARBEIDSMARKT
Banen (full time) naar sector, 2008 Landbouw Industrie en visserij
Bouw Handel en Vervoer en horeca communicatie
Diensten
Overheid, zorg, onderwijs
Totaal
Absoluut (banen) Nederland*
241.310
950.870
690.320
1.378.480
2.469.170
8.005.110
14.235
38.547
20.520
40.933
11.355
32.367
73.335
231.292
2.194
3.753
1.885
3.608
1.391
1.816
4.519
19.166
Leeuwarden
199
5.644
2.538
6.982
1.703
12.065
25.975
55.106
het Bildt
415
315
345
674
196
195
549
2.689
Franekeradeel
508
1.498
498
1.012
330
733
1.560
6.139
Harlingen
172
936
347
1.030
653
498
1.265
4.901
Littenseradiel
611
525
297
375
85
153
548
2.594
Menaldumadeel
488
479
398
517
127
237
597
2.843
3,0%
11,9%
6,5%
21,9%
8,6%
17,2%
30,8%
100%
Fryslân Noardwest
522.570 1.752.390
Relatief (aandeel) Nederland* Fryslân
6,2%
16,7%
8,9%
17,7%
4,9%
14,0%
31,7%
100%
Noardwest
11,4%
19,6%
9,8%
18,8%
7,3%
9,5%
23,6%
100%
Leeuwarden
0,4%
10,2%
4,6%
12,7%
3,1%
21,9%
47,1%
100%
het Bildt
15,4%
11,7%
12,8%
25,1%
7,3%
7,3%
20,4%
100%
Franekeradeel
8,3%
24,4%
8,1%
16,5%
5,4%
11,9%
25,4%
100%
Harlingen
3,5%
19,1%
7,1%
21,0%
13,3%
10,2%
25,8%
100%
23,6%
20,2%
11,4%
14,5%
3,3%
5,9%
21,1%
100%
Menaldumadeel 17,2% * Full time en part time.
16,8%
14,0%
18,2%
4,5%
8,3%
21,0%
100%
Littenseradiel
Bron: Provincie Fryslân (Werkgelegenheidsregister), LISA
Werkloosheid (niet-werkende werkzoekenden nww Nederland
%
toename jaar
% toename
491.544
6,4%
3.796
1,0%
20.695
7,0%
1.494
8,0%
Noardwest
2.075
5,9%
-80
-3,7%
Leeuwarden
4.386
10,2%
452
11,0%
320
6,3%
-39
-11,0%
Fryslân
het Bildt Franekeradeel
645
6,6%
-26
-4,0%
Harlingen
602
7,6%
-4
-1,0%
Littenseradiel
199
3,1%
4
2,0%
Menaldumadeel Bron: CBS
309
5,1%
-15
-5,0%
68
Uitkeringen
Nederland Friesland (provincie) Noardwest
Aantal bijstandsuitkeringen 2010 juni*
% bevolking 2065 jaar
Aantal WWuitkeringen 2010 2e kwartaal
% bevolking 20-65 jaar
337.380 12.390 1.060
3,3% 3,2% 2,5%
261.380 11.180 1.140
2,6% 2,9% 2,7%
3.760 190 330 350 90 100
6,3% 3,0% 2,7% 3,8% 1,4% 1,2%
2.040 150 340 270 150 230
3,4% 2,3% 2,8% 2,9% 2,3% 2,8%
Leeuwarden het Bildt Franekeradeel Harlingen Littenseradiel Menaldumadeel * Voorlopig. Bron: CBS
Woonplaats en hoofdbaan, 2005 Werkt in …
eigen gemeente
rest regio Noardwest
Leeuwarden
rest Fryslân
rest Nederland
het Bildt
4,3
1,2
0,7
1,1
0,7
0,6
Franekeradeel
8,4
3,7
1
1,8
0,8
1,1
1
0,7
1
4,7
6,3
Woont in …
Harlingen
6
2,7
0,6
Leeuwarden
39,5
27,4
1,1
Littenseradiel
4,4
0,8
0,3
1,2
1,6
0,5
Menaldumadeel
6
1,3
0,7
2,5
0,8
0,7
29,1
9,7
3,3
7,6
4,6
3,9
Werkt in …
eigen gemeente
rest regio Noardwest
Leeuwarden
rest Fryslân
rest Nederland
het Bildt
100%
27,9%
16,3%
25,6%
16,3%
14,0%
Franekeradeel
100%
44,0%
11,9%
21,4%
9,5%
13,1%
Harlingen
100%
45,0%
10,0%
16,7%
11,7%
16,7%
Leeuwarden (GM)
100%
69,4%
2,8%
0,0%
11,9%
15,9%
Littenseradiel
100%
18,2%
6,8%
27,3%
36,4%
11,4%
Menaldumadeel
100%
21,7%
11,7%
41,7%
13,3%
11,7%
Noardwest Bron: CBS
100%
33,3%
11,3%
26,1%
15,8%
13,4%
Noardwest Woont in …
69
TABELLEN VOORZIENINGEN
70
Tzummarum
Tzum
Achlum
Oosterbierum
Ried
Dongjum
Herbayum
Peins
Hitzum
Schalsum
Schalsum
Zweins
Firdgum
Pietersbierum
Boer
Klooster-Lidlum
Buitengebied
1.340
950
540
480
400
320
230
210
200
130
130
110
70
60
50
30
970
Basisschool Voortgezet onderwijs Mbo/Hbo Dorpshuis/MFC Jeugdhonk Kinderopvang Gastouderopvang Naschoolse opvang Bushalte Peuterspeelzaal Pinautomaat Postkantoor/agentschap/servicepunt Verzorgingstehuis Huisarts Tandarts Fysiotherapeut Steunpunt zorgverlening ouderen Steunpunt zorgverlening zuigelingen Seniorenwoningen Medicijnenversstrekking/-bezorging Maaltijdvoorziening Klussendienst Vrijwilligerscentrale Sportcomplex Sporthal Gymzaal Zwembad Theater/concertzaal Bibliotheek (uitleenpunt) Bibliobus Supermarkten Rijdende winkel Verenigingen Muziekschool/cultureel centrum/museum Speeltuin Horeca/cafe Winkels Bedrijventerreinen (1-1-2009) Ha bedrijventerrein (netto) Verenigingen
Sexbierum
Inwoners
1.550
Franekeradeel
12.810 Franeker
Voorzieningen in kernen 2007/2009*
7
1
2
1
2
1
1
1
1
1
1
1 1 5 6 1 3 3 1 3 4 2 1
1 1
1
1
1
1
1
1
1
1 1
1 1
1
1
8
4
5
1 1
1 1
1 1
1 1
1
1 1 1
1 1
1
2
1
1 1
1
1
1
1
1
1 1
1 1 1
1
1
1 1
1
3
1
5
1
1
ja 8 1 125,2 1 67 16 16 11 14
1
ja
1 2 9
9
6
1
Harlingen
Midlum
Wijnaldum
Buitengebied
560
350
280
Basisschool Voortgezet onderwijs Mbo/Hbo Dorpshuis/MFC Jeugdhonk Kinderopvang Gastouderopvang Naschoolse opvang Bushalte Peuterspeelzaal Pinautomaat Postkantoor/agentschap/servicepunt Verzorgingstehuis Huisarts Tandarts Fysiotherapeut Steunpunt zorgverlening ouderen Steunpunt zorgverlening zuigelingen Seniorenwoningen Medicijnenversstrekking/-bezorging Maaltijdvoorziening Klussendienst Vrijwilligerscentrale Sportcomplex Sporthal Gymzaal Zwembad Theater/concertzaal Bibliotheek (uitleenpunt) Bibliobus Supermarkten Rijdende winkel Verenigingen Muziekschool/cultureel centrum/museum Speeltuin Horeca/cafe Winkels Bedrijventerreinen (1-1-2009) Ha bedrijventerrein (netto) Verenigingen
14.500
Harlingen
1
1
6 3 1
1 4 3 1 2 6 4 10
1
1
1 1
1 1
4
5
1 1 1 1 7
2 ja ja 8 228,5 21
71
72
Oude Bildtzijl
Vrouwenparochie
Nij Altoenae
730
560
310
2
2
2
1
1 1
1
1 1
1
2
1
1
1
1
ja
ja
ja
ja 1
ja
1 ja
1 ja
1 ja
1 ja
3 1 1 2 1 2 1 1
1 1
1 1
1
1?
2
1
1
1
1 1 2 1
1
1
1
1
1
1
1
1
3
1
1 1
1 1
1 1
1
ja
1
1
1
1
1
1
ja ja ja ja ja 34 6 11 2 1 4 1 2 28 4 12 47 13 16 14 6
1 ja 2
2
2
1.860 Buitengebied
1.380 St.-Jacobiparochie
2
Westhoek
1.670 Minnertsgea
Basisschool Voortgezet onderwijs Mbo/Hbo Dorpshuis/MFC Jeugdhonk Kinderopvang Gastouderopvang Naschoolse opvang Bushalte Peuterspeelzaal Pinautomaat Postkantoor/agentschap/servicepunt Verzorgingstehuis Huisarts Tandarts Fysiotherapeut Steunpunt zorgverlening ouderen Steunpunt zorgverlening zuigelingen Seniorenwoningen Medicijnenversstrekking/-bezorging Maaltijdvoorziening Klussendienst Vrijwilligerscentrale Sportcomplex Sporthal Gymzaal Zwembad Theater/concertzaal Bibliotheek (uitleenpunt) Bibliobus Supermarkten Rijdende winkel Verenigingen Muziekschool/cultureel centrum/museum Speeltuin Horeca/cafe Winkels Bedrijventerreinen (1-1-2009) Ha bedrijventerrein (netto) Verenigingen
2 2
4.380 St.-Annaparochie
het Bildt
Basisschool 3 Voortgezet onderwijs Mbo/Hbo Dorpshuis/MFC 1 Jeugdhonk 1 Kinderopvang 2 Gastouderopvang Naschoolse opvang 2 Bushalte 1 Peuterspeelzaal 1 Pinautomaat 1 Postkantoor/agentschap/servicepunt 1 Verzorgingstehuis 1 Huisarts 1 Tandarts 1 Fysiotherapeut 1 Steunpunt zorgverlening ouderen Steunpunt zorgverlening zuigelingen 1 Seniorenwoningen Medicijnenversstrekking/-bezorging Maaltijdvoorziening Klussendienst Vrijwilligerscentrale Sportcomplex Sporthal Gymzaal 1 Zwembad Theater/concertzaal Bibliotheek (uitleenpunt) 1 Bibliobus Supermarkten 1 Rijdende winkel Verenigingen Muziekschool/cultureel centrum/museum Speeltuin Horeca/cafe Winkels Bedrijventerreinen (1-1-2009) 2 Ha bedrijventerrein (netto) 15 Verenigingen
2
1 1 1
1
1 1 1
1 1
1
1
1 1
1
1
1
1
1
1
1
1 1
1
1
1
1
1
1 1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1 1
1 1
1 1
1 1
1 1
1 1
1 1
1 1 1
1 1
1
1
1 1
1 1
1
1 1 1
1
1
1
1
1
1
1
1 1
1
1 1
Lytsewierum
Hinnaard
Iens
70
60
40
1
1
1
1
1
1 1
1
1 1
1
1 1
1
1 x
2 23
x
1 3
1
1
1
1
1
1
1
1 x
1
1
1 1
x
1
1
1 x
1
1 x
x
x
x
1 6
73
1.030
Waaksens 90
Leons
Baaium 100
30
Huns 110
Britswert 120
Rien Hidaard
Bears 130
1
130 130
Jellum 140
180
Reahus 180
Baard 200
230
Itens
Wiuwert Spannum 240 240
Jorwert 240
270
310
Hilaard
Boazum
Easterwierum
Wjelsryp 370
340
Easterlittens 430
Weidum
Easterein
1
530
830
1.030 Winsum
1.100 Mantgum
2.030 Wommels
Littenseradiel
Deinum
Beetgumermolen
Beetgum
Engelum
Boksum
Wier
Schingen
Slappeterp
Blessum
Blessum
Rytsemasyl
930
850
770
420
380
210
110
80
70
70
70
Basisschool 3 2 2 1 2 3 2 Voortgezet onderwijs Mbo/Hbo Dorpshuis/MFC 1 1 Jeugdhonk 1 Kinderopvang 1 Gastouderopvang 1 1 Naschoolse opvang 1 1 Bushalte 1 1 Peuterspeelzaal 1 Pinautomaat 1 Postkantoor/agentschap/servicepunt 1 Verzorgingstehuis Huisarts 1 Tandarts Fysiotherapeut Steunpunt zorgverlening ouderen Steunpunt zorgverlening zuigelingen 1 1 Seniorenwoningen Medicijnenversstrekking/-bezorging 1 Maaltijdvoorziening 1 1 Klussendienst 1 Vrijwilligerscentrale Sportcomplex 1 1 Sporthal Gymzaal Zwembad Theater/concertzaal Bibliotheek (uitleenpunt) 1 1 1 Bibliobus 1 1 1 1 Supermarkten 1 1 1 1 Rijdende winkel 1 1 Verenigingen Muziekschool/cultureel centrum/museum Speeltuin 1 1 Horeca/cafe ja ja Winkels Bedrijventerreinen (1-1-2009) 3 4 2 1 1 Ha bedrijventerrein (netto) 15,2 8,35 9,8 1,2 2,5 Verenigingen 6 8 10 5 5 3 2 2 2 2 2 * De voorzieningen zijn gemeten in de 2007 of recenter; niet van alle voorzieningen zijn recente gegevens beschikbaar. Bron: Stichting Doarpswurk/Stichting DBF, Spreidingsplan, april 2008 (cijfers Provincie Fryslân), Stichting Doarpswurk/Plattelânsprojekten/Partoer, Inventarisatie Vitale Dorpen Midden Fryslân, november 2007, CBS, gemeentelijke web sites
74
1.030 Buitengebied
Marssum 950
2.240 Berlikum
2.340 Menaldum
Inwoners
3.190 Dronrijp
Menaldumadeel
1 1
1
1
Bijlage 2: Verslag werkconferentie 26 oktober Discussie n.a.v. presentatie onderzoek BBO Wonen en ruimte
Je moet als overheid iets doen, want leegstand en verpaupering moet worden voorkómen. Het is belangrijk dat de regio als woongebied aantrekkelijk blijft; dat is een basisvoorwaarde voor het behouden van jeugd, gezinnen en werkenden. Dat moet gezamenlijk, want één gemeente bepaalt mee het beeld van de hele regio.
In het verleden was er (stads- en) dorpsvernieuwing en kon het opknappen van de dorpen gebeuren uit de opbrengsten van nieuwbouw. Dat kan nu niet meer. Financiering zou kunnen via fondsvorming en zal samen met (private) partijen moeten: private eigenaren, woningbouwcorporaties, projectontwikkelaars, hypotheekverstrekkers, banken). Dat kun je niet als gemeente alleen; je moet daarin samenwerken.
Er zou vanuit regio of provincie een signaal naar ‘Den Haag’ moeten over omvang van (financierings)problematiek. (Er zou een ‘Wet op de krimp’ moeten komen vergelijkbaar met de stads- en dorpsvernieuwing.)
Er moet rekening worden gehouden met de samenhang op de woningmarkt. Bijvoorbeeld door aanbod van zowel duurdere en sociale segmenten. Daardoor is bouw te financieren. Er moet beweging op de woningmarkt blijven/komen. Er is het risico van groepen die ‘vast’ komen te zitten op de woningmarkt en onverkoopbare huizen. Op de woning – door sloop – weer schaarste worden gecreëerd.
Als gemeente ben je op de woningmarkt volgend; andere (private) partijen zijn leidend.
Dorpen willen zelf niet meer per se meer nieuwbouw: wél willen ze voorkómen van verkrotting en een nette openbare ruimte (= taak van gemeente).
75
Leefbaarheid/voorzieningen
Aanbod van (vooral publieke) voorzieningen garandeert niet leefbaarheid. Leefbaarheid en vitaliteit van dorpen wordt gedragen door de gemeenschap zelf/eigen bevolking/sociale verbanden. Dat kun je als gemeente ondersteunen/ faciliteren, door bijvoorbeeld een dorpshuis.
Als je het hebt over een compleet aanbod van voorzieningen is een goede spreiding essentieel; daarvoor moet je kijken naar reikwijdte van (afstand tot) voorzieningen en de spreiding in de regio. Het is dan noodzakelijk over gemeentegrenzen heen te kijken naar voorzieningen in andere gemeenten of in andere regio’s. Daarvoor is afstemming en samenwerking nodig.
Het aanbod van private voorzieningen is zo goed als autonoom en nauwelijks te beïnvloeden (door de gemeente). Toch zijn er interessante voorbeelden van private voorzieningen die toch overeind blijven. Voorbeeld Weidum: winkeltje, boodschappenvoorziening, postagentschap en pinautomaat in zorgcentrum van Talant, nadat supermarktje dicht ging.
Als daling van aantal schoolgaande kinderen zo is, als voorspelt, is er een grote problematiek in de gemeenten in de regio. Het kan gaan om 30 kleine scholen die zouden moeten sluiten.
Economie
Bedrijvigheid is de ‘onderlegger’ voor ontwikkeling. Alleen als er werk is, kun je krimp voorkomen. Daarbij moet ook worden gekeken naar ‘nieuwe’ dragers van de economie, bijvoorbeeld in de sfeer van ict en ‘nieuwe’ diensten.
Op de arbeidsmarkt kun je als gemeente een regierol hebben en dingen op gang brengen, bijvoorbeeld door dingen op gang te brengen door in overleg te treden/randvoorwaarden te
76
scheppen. Bijvoorbeeld: rond onderwijs stimuleren dat onderwijsinstellingen en bedrijven leer-werkplekken creëren. Voorbeeld: project Campus St.-Annaparochie. Arbeidsmarkt en opleidingen zijn regionaal.
Behoud van jongeren (en dus ook gezinnen) is belangrijk. Het wegtrekken van vooral jongeren is ene probleem, omdat het de ontwikkeling van de beroepsbevolking (een voldoende groot arbeidsaanbod) belemmert. Jongeren zullen niet altijd voor de regio behouden kunnen blijven, vanwege studie en carrièrekansen elders. Niettemin moet in de regio een goed aanbod zijn van opleiding, wonen, werken en recreëren voor jongeren en voor hen die willen terugkeren naar de regio. Daar kun je als gemeente wel wat aan doen.
Aan de andere kant is de arbeidsmarkt (inter)nationaal en zijn de mogelijkheden voor gemeenten op daarop te sturen beperkt.
Recreatie is een economische kans.
Scholing van de beroepsbevolking is belangrijk. Een vraag is hoeveel werk er overblijft voor laaggeschoolden.
Beleidsconcurrentie spitst zich vaak toe bij de (verdeling van) bedrijventerreinen. Gemeenten zouden ‘elkaar wat moeten gunnen’. Dat moet je samen doen (van onderop; niet van boven opgelegd). Voorbeelden: bedrijven ‘thematisch’ meer bij elkaar zetten, koppeling maken woningbouw en bedrijventerreinen. Er kan meer worden gekeken wat de betekenis van bedrijfsvestiging is voor de hele regio – dus niet alleen de vestiging op het ene bedrijventerrein – maar ook bijvoorbeeld het wonen van werknemers. Overigens komt er binnenkort een regionale bedrijventerrein planning.
Conclusies/vervolg
De behoefte/gevoelde belang van samenwerking wordt samengevat door de stelling: kansen spreiden om maatschappelijke armoede te vermijden. Die stelling wordt onderschreven.
Er is een gemeenschappelijke belang en agenda. Samenwerken moet omdat problemen gezamenlijk zijn. ‘We hebben elkaar nodig.’
Uitgangspunten voor vervolgstappen: o Geen uitgebreide regiovisies, maar een lichte aanpak, bijvoorbeeld in de vorm van een pilot. o Geen zware samenwerkingsvormen, maar netwerkachtige structuur. o Wel concrete actie (pilot) bijvoorbeeld op thema’s basisonderwijs en behoud jeugd/aansluiting arbeidsmarkt-onderwijs
Organisatie ‘symposium’ voor raadsleden waarin thema’s en stappen worden toegelicht.
Gemeentesecretarissen bereiden de vervolgstappen voor en komen daarover met een advies aan de colleges van B&W.
77
78
Bijlage 3: Geraadpleegde (beleids)documenten
Franekeradeel Gemeente Franeker, Structuurvisie Stad Franeker 2005-2015 Gemeente Franeker, Programmabegroting 2010 Gemeente Franeker, Collegeprogramma Gemeente Franeker, Ontwerp-structuurvisie Buitengebied Franekeradeel 2010-2020, april 2009 DTNP, Onderzoek supermarktstructuur, Nijmegen, oktober 2007 Harlingen Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente
Harlingen, Harlingen, Harlingen, Harlingen,
Houtskoolschets, stadsvisie deel 1, januari 2008 Begroting 2010 Collegeprogramma Harlingen 2010-2014 Acquisitie en promotie Gemeente Harlingen 2007-2010, oktober 2007
Het Bildt Kamer van Koophandel Friesland, Koopstromenonderzoek Provincie Fryslân 2007 – Gemeente Het Bildt, februari 2008 Gemeente het Bildt, Ontwerp-Kadernotitie Economisch beleid Gemeente het Bildt, februari 2010 Gemeente het Bildt, Concept voorontwerp structuurvisie Wonen, juli 2010 Gemeente het Bildt, Programmabegroting 2010 Littenseradiel Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente
Littenseradiel, Littenseradiel, Littenseradiel, Littenseradiel, Littenseradiel,
Convenant college Programmabegroting 2010 Woningmarkt Littenseradiel, concept, juni 2010 Structuurvisie Littenseradiel, concept, april 2010 Ekonomy yn Littenseradiel 2007-2010, 2007
Menaldumadeel Gemeente Menaldumadeel, College akkoord Menaldumadeel 2010- 2014 Gemeente Menaldumadeel Programmabegroting 2010 Gemeente Menaldumadeel, Woonvisie Menaldumadeel, oktober 2009 Gemeente Menaldumadeel, College akkoord Menaldumadeel 2010- 2014 (De gemeente heeft een economisch beleidsplan dat loopt tot 2008. Het is nog niet bekend wanneer dit geactualiseerd wordt.) Provincie Fryslân / Westergozone Regiovisie Stadsregio Leeuwarden-Westergozone, februarie 2004 Bijlage 1 bij het convenant Westergozone, 2007- 2013, Actualisatie samenwerkingsovereenkomst Westergozone, maart 2008 Streekplan, Om de kwaliteit van de ruimte 2007, december 2006 Provincie Fryslân, Behoefteraming bedrijventerreinen, 2007 Provincie Fryslân, Woningbouwafspraken 2008-2016 Provincie Fryslân, Woningbehoefteonderzoek 2007 (WOBOF), 2007 Provincie Fryslân, Krimp en Groei, Demografyske feroaring yn de provinsje Fryslân, januari 2010 Provincie Fryslân, Vrijwilligerswerk in beeld, 2006 Provincie Fryslân, Prognose Fryslân 2009-2030, januari 2010
79
Overige documenten E. Boneschansker en G.J. Hospers, Trots, trend en traditie in het Noorden. De samenhang tussen innovatie, cultuur en identiteit in de Noord-Nederlandse economie, Bureau beleidsonderzoek/Universiteit Twente/Kamer van Koophandel Noord-Nederland, Leeuwarden, 2009. Broersma en Van Dijk, Arbeidsproductiviteit in Fryslân, Een analyse van het niveau en de groei van 1990-2000, RuG, Groningen, 2003. D. Brounen en P. Neuteboom, Vergrijzing en de woningmarkt, Erasmus universiteit Rotterdam, en Rigo, Senioren op de woningmarkt, 2009. Centraal Planbureau, Milieu- en Natuurplanbureau en Ruimtelijk Planbureau, Welvaart en Leefomgeving. Een scenariostudie voor Nederland in 2040, Den Haag, 2006. I. Hoekstra, Handen uit de mouwen voor bevolkingskrimp, Hanzehogeschool Groningen, juni 2009. Van Leeuwen en Koole, Het Nederlandse agrocomplex 2004, Landbouw Economisch Instituut, 2005. NVM, Krimpgebied = kansgebied. Visie Bevolkingskrimp, Nederlandse Vereniging van Makelaars. Planbureau voor de Leefomgeving, Werkgelegenheidsgroei op bedrijventerreinen, Den Haag/Bilthoven, 2008. J. Rouwendal en W. Vermeulen, Vormt vergrijzing een bedreiging voor de woningmarkt?, Vrije Universiteit/Centraal Plan Bureau, 2007. RuG/Cab, Hoofdrapport Noordelijke Arbeidsmarktverkenningen 2008-2009, Groningen, december 2008. SCP, Kopers in de knel?, Sociaal en Cultureel Planbureau, mei 2010. Stec Groep, Herstructureringsopgave Fryslân in beeld, maart 2010. Stec groep, Vastgoedmarkt en vergrijzing, 2005 Stichting Doarpswurk/Stichting DBF, Spreidingsplan, april 2008 (cijfers Provincie Fryslân). Stichting Doarpswurk/Plattelânsprojekten/Partoer, Inventarisatie Vitale Dorpen Midden Fryslân, november 2007 Westergozone. Beweegredenen van studenten om na hun studie al dan niet een carrière op te bouwen in de Westergozone, februari 2010
058 2169563 / 06 46213983 www.bureaubeleidsonderzoek.nl
[email protected] postbus 2523, 8901 AA Nieuwestad 53-b Leeuwarden
80