Kan het wat vlotter?
5.2
60 5 55
10
50
Milieu en mobiliteit
15
40
20
45
35
30
25
CONTEXT Het steeds toenemende verkeer maakt het niet eenvoudiger leerlingen te vormen tot bewuste verkeersdeelnemers. Het is echter bijzonder zinvol dat ze de voor- en nadelen van de meest gebruikte verplaatsingswijzen kennen. Ze moeten inzien dat er geen ‘goede’ of ‘slechte’ verplaatsingswijzen zijn. Het meest geschikte kiezen, rekening houdend met de criteria rond verkeersveiligheid en mobiliteit, is een hele opgave.
DOELEN Leergebiedgebonden -
De belangrijkste gevolgen van het groeiende autogebruik kennen. De voor- en nadelen van mogelijke alternatieven voor het groeiende autogebruik vergelijken. Weten dat het openbaar vervoer milieuvriendelijker is dan rijden met de auto. Tips noemen om vervoersproblemen op te lossen. De meest geschikte verplaatsingswijzen kiezen. Voor- en nadelen van verschillende verplaatsingswijzen (fiets, trein, te voet, …) noemen en vergelijken. - Het functionele gebruik van vervoermiddelen begrijpen.
Domeinoverschrijdend Muzische vorming Beeld 1.3 beeldinformatie herkennen, begrijpen, interpreteren en er kritisch tegenover staan Media Nederlands Spreken Lezen
5.1 beeldsignalen waarnemen, doorzoeken en herkennen 2.2 informatie aan iemand vragen 3.7 reclameteksten beoordelen
Wereldoriëntatie Natuur 1.19 negatieve en positieve omgang met milieu met concrete voorbeelden illustreren Mens
3.1 eigen indrukken, gevoelens, gedachten, waarderingen uitdrukken
Maatschappij 5.8 met voorbeelden illustreren dat dingen evolueren Wiskunde Getallen
1.1 telprocedures gebruiken 1.6 diagrammen lezen
KNIPPERLICHT NIEUW! • 59
MATERIAAL Klassikaal - tabel voortaak (kopieerblad 5.2) - resultaten van de voortaak - woordkaarten ‘FIETS’, ‘AUTO’ en ‘OPENBAAR VERVOER’ Individueel - werkboek p. 6 t/m 9 - kleurpotloden
werkboek p. 6
werkboek p. 7
werkboek p. 9
kopieerblad 5.2
KNIPPERLICHT NIEUW! • 60
werkboek p. 8
BEGINSITUATIE In het vierde leerjaar (les 4.7) hebben de leerlingen de voordelen van het openbaar vervoer leren kennen en gedragsregels bij gebruik van het openbaar vervoer besproken en verwerkt. De leerlingen kennen de algemene verkeerssituatie rond de school. Ze zijn vertrouwd met het openbaar vervoer, maar meestal niet met de dienstregelingen, de haltes, enz. De wijze waarop kinderen zich naar school verplaatsen, wordt meestal bepaald door de ouders. De keuze is afhankelijk van praktische redenen, verkeersveiligheid, … Kinderen beschouwen de auto vaak als een vanzelfsprekend vervoermiddel.
VOORAF DOEN Als voortaak turven enkele leerlingen in alle klassen ‘hoe de kinderen naar school komen’ (te voet, met de fiets, …). Ze noteren dit met streepjes op kopieerblad 5.2. Je kunt dit uiteraard ook in een beurtrol laten doen. De leerlingen maken ook de totalen. Je kunt deze gegevens in een grafiek omzetten op papier, of via de computer door middel van een spreadsheet-programma. Een grafiek is duidelijker naar de leerlingen toe. Je beschikt over de (cijfer-)gegevens bij het begin van deze les. Om deze gegevens nog duidelijker voor de klas te brengen, kun je de ingevulde tabel (kopieerblad 5.2) vergroten op A3-formaat.
LESVERLOOP Lesschema 1
Introductie (10 min.) 1.1 Bespreking voortaak
2
Leskern (35 min.) 2.1 Eigenschappen van vervoermiddelen (werkboek p. 6, oefening 1) 2.2 Vroeger en nu (werkboek p. 6 en 7, oefening 2) 2.3 Groepsgesprek rond ‘mobiliteit’ (werkboek p. 7, oefening 3) 2.4 Groepsgesprek rond het woord ‘mobiliteit’ 2.5 Stellingnamespel (werkboek p. 8, oefening 4) 2.6 Groeiend autogebruik versus verkeersremmende maatregelen (werkboek p. 8, oefening 5)
3 Evaluatie (5 min.) 3.1 Campagnefoto’s bespreken (werkboek p. 9, oefening 6)
Lesopbouw en organisatie 1
Introductie (10 min.) 1.1 Bespreking voortaak - Hoe is onze school bereikbaar? (te voet, per fiets, met het openbaar vervoer,…) Bespreek de resultaten van de voortaak met de leerlingen. Dit kan aan de hand van de tabel (kopieerblad 5.2) en/of de grafiek (zie ‘vooraf doen’). Afhankelijk van de omgeving waar de school gevestigd is, krijg je opmerkelijke gegevens. - Hoe komen de meeste leerlingen naar school? (met de fiets, te voet, … ) - Welke redenen zijn daarvoor? - Wordt de auto vaak gebruikt? Zo ja, hoe verklaar je dat? (leerlingen wonen ver, weersomstandigheden, op weg naar werk van ouders, …) - Welke problemen geeft dit? (parkeerproblemen, drukte aan de schoolpoort, …) KNIPPERLICHT NIEUW! • 61
2 Leskern (35 min.) 2.1 Eigenschappen van vervoermiddelen (werkboek p. 6, oefening 1) Bespreek kort de eigenschappen die de leerlingen kunnen aankruisen in de tabel bij de verschillende vervoermiddelen. File-gevoelig: staat het vervoermiddel mee in de files? Passagiers: kan het aantal passagiers meer dan vijf zijn? Brandstof: is de gebruikte brandstof milieuvervuilend? Snelheid: kan het vervoermiddel snelheden halen van meer dan 50 km/u? Afstand: kan het vervoermiddel gemakkelijk afstanden aan van meer dan 100 km? - Beoordeel de verschillende vervoermiddelen. Zet kruisjes in de kolommen, passend bij de vervoermiddelen. De leerlingen werken individueel in het werkboek. Mogelijke antwoorden Filegevoelig (staan mee in de file) Trein Tram Bus Auto Fiets Bromfiets
x x
Passagiers (meer dan vijf) x x x
Brandstof (milieuvervuilend)
x x
Snelheid (meer dan 50 km/u) x x x x
Afstand (meer dan 100 km) x x x
Bespreek de resultaten. - Welke vervoermiddelen zijn filegevoelig? - Wat kunnen de gevolgen van files zijn? - Wat is het voordeel meerdere passagiers te kunnen vervoeren? - Welke vervoermiddelen zijn het minst milieuvriendelijk (slecht voor het milieu)? - Welk vervoermiddel geeft het meeste comfort tijdens een verplaatsing? - … - Waarvoor gebruik jij de fiets? (naar school gaan, boodschappen doen, naar de voetbalclub, naar de muziekschool, op familiebezoek, …) - Waarvoor gebruik jij het openbaar vervoer? (naar school gaan, boodschappen doen, naar de voetbalclub, naar de muziekschool, op familiebezoek, voor een uitstap, …) - Waarvoor gebruik je de auto? (naar school, boodschappen doen, naar de voetbalclub, naar de muziekschool, op familiebezoek, op vakantie, …) - Noem zoveel mogelijk redenen waarom je voor de fiets kiest. - Noem zoveel mogelijk redenen waarom je voor het openbaar vervoer kiest. - Noem zoveel mogelijk redenen waarom je voor de auto kiest. Redenen noemen voor het gebruik van de auto gaat normaal gezien zeer vlot. Toon hiermee de evidentie van het autogebruik aan. 2.2 Vroeger en nu (werkboek p. 6 en 7, oefening 2) - Bekijk de foto’s ‘vroeger’ en ‘nu’. Bespreek de gelijkenissen en de verschillen op gebied van het verkeer. - Welke vervoermiddelen zie je op de foto van vroeger? (paard en kar) - Welke vervoermiddelen (of aanwijzingen) zie je op de foto van nu? (auto, tramsporen voor trams) - Welk vervoermiddel is veelvuldig aanwezig op de foto van nu en neemt veel plaats in? (de auto) De leerlingen noteren in het werkboek verschillen tussen vroeger en nu wat betreft vervoermiddelen.
KNIPPERLICHT NIEUW! • 62
Bespreek de cijfergegevens in het werkboek over de toename van personenwagens in België van 1960 tot 2000. De leerlingen zetten de cijfergegevens om in een staafdiagram: ze kleuren de passende waarden in de staven. Bespreek het diagram. - Wat valt je op? - Kleur het cirkeltje bij het passende antwoord. (Sinds 1960 is het aantal auto’s verzesvoudigd.) - Vul in: Vandaag zijn er 6 keer meer auto’s dan in 1960. - Wat zijn hiervan de gevolgen? (files, luchtverontreiniging, stress bij de automobilisten, mensen die te laat komen, ongevallen, …) 2.3 Groepsgesprek rond ‘mobiliteit’ (werkboek p. 7, oefening 3) - Wat zie je op de foto? (een file, auto’s, vrachtwagens, …) - Waar rijden al deze automobilisten heen? (op reis, naar het werk, op familiebezoek, naar de muziekschool, naar een feestje, naar een vergadering, …) - Kan er een verschil zijn tussen de bestemming van de auto’s en de bestemming van de vrachtwagens? (vrachtwagens rijden beroepsmatig, automobilisten kunnen rijden met meerdere doelen) - Bedenk mogelijke oorzaken van de file. (ongeval, wegwerkzaamheden, teveel auto’s) De leerlingen noteren enkele oorzaken in het werkboek. - Moeten al deze automobilisten deze verplaatsing met de auto maken? (neen) - Welke verplaatsingen met de auto kun je vervangen door andere verplaatsingswijzen? (bepaalde woon-werk-trajecten, verplaatsingen van korte afstand, …) 2.4 Groepsgesprek rond het woord ‘mobiliteit’ - Noem woorden waarin het woord ‘mobiel’ staat? (playmobiel, een mobile, pausmobiel, automobiel, mobiliteit, automobilist, …) - Wat is mobiliteit volgens jullie? Enkele leerlingen verwoorden hun mening. - Mobiliteit betekent dat iedereen zich gemakkelijk moet kunnen verplaatsen door gebruik te maken van verschillende verplaatsingswijzen. - Is er op de foto in oefening 3 sprake van mobiliteit? (neen, iedereen staat stil, het verkeer verloopt niet vlot) - Hoe kunnen we dit vermijden? (openbaar vervoer nemen, samen rijden (carpoolen), meer gebruik maken van de scheepvaart en de spoorwegen voor het vervoer van goederen, …) 2.5 Stellingnamespel (werkboek p. 8, oefening 4) - Lees de tekstballonnetjes en kleur de tekstballonnetjes groen waarin datgene staat wat jij zou zeggen en/of doen. De leerlingen werken individueel. Bespreek de antwoorden. - Wie heeft het eerste tekstballonnetje groen gekleurd? Wie het tweede? Het derde? Het vierde? - Waarom heb je deze keuze gemaakt? De leerlingen kunnen hierover discussiëren. Hang verspreid aan het bord drie woordkaarten: links het woord ‘FIETS’, in het midden het woord ‘AUTO’ en rechts de woorden ‘OPENBAAR VERVOER’.
KNIPPERLICHT NIEUW! • 63
Lees een stelling voor. De leerlingen maken hun keuze bekend door bij het passende woord aan het bord te gaan staan. Stelling: hoe ga jij… - naar de bakker? - winkelen? - 2 potten verf halen? - op vakantie? Enkele leerlingen verantwoorden hun keuze. Respecteer elkaars mening. Als de winkels te ver zijn om ze te voet te bereiken, of moeilijk bereikbaar zijn met het openbaar vervoer, dan is de auto (of de fiets) het aangewezen vervoermiddel. 2.6 Groeiend autogebruik versus verkeersremmende maatregelen (werkboek p. 8, oefening 5) - Wat zie je op de foto? (een straat met verkeersdrempel, …) - Waarom is deze verkeersdrempel aangelegd? (snelheid van de automobilisten verlagen, veiligheid van de kinderen verhogen) - Welke gelijkaardige verkeerssituaties ken je bij jou in de buurt, in de buurt van de school? - Wie te snel rijdt, brengt de veiligheid in gevaar en vervuilt meer het milieu. Noteer maatregelen in het werkboek die de overheid neemt om de snelheid af te remmen. 3
Evaluatie (5 min.) 3.1 Campagnefoto’s bespreken (werkboek p. 9, oefening 6) - Deze foto’s kon je als grote affiches zien staan langs de Belgische wegen. Kleur het cirkeltje bij de foto die jou het meest aanspreekt. Noteer ook waarom. Bespreek kort de motivatie van de gemaakte keuzen.
Geef het werkboek mee naar huis. Zo kunnen de ouders met hun kind bespreken wat er in de klas aan bod is geweest.
LESVARIANTEN Voortaak: rondvraag bij de leerkrachten in plaats van bij de leerlingen (kopieerblad 5.2)
VERBREDING Hoe is onze school bereikbaar met het openbaar vervoer - trein - tram - bus? Ga op onderzoek. Haltes dichtbij? Hoe is onze school bereikbaar? fiets - te voet - auto - openbaar vervoer
ICT-ANIMATIE Bij deze les passen de animaties 5.2 en 5.3 op de cd-rom. Bij animatie 5.2 doen de leerlingen een onderzoek naar school - woonverkeer. Bij animatie 5.3 koppelen de leerlingen personen aan het geschikte vervoermiddel.
KNIPPERLICHT NIEUW! • 64