Artikelen
Mr. M.E.C. Boumans1
Kabinetsreactie Pensioen van zelfstandigen over herhaling van zetten en missen van kansen 26 1.
Inleiding
Op 18 maart 2013 heeft staatssecretaris Klijnsma van SZW het langverwachte onderzoeksrapport Pensioen van zelfstandigen naar de Tweede Kamer gestuurd.2 In dit rapport reageert zij op het advies van de SER van oktober 2010 om zzp'ers voor hun pensioenopbouw de derde pijler beter te laten benutten en de mogelijkheden van zzp'ers in de tweede pijler nader te onderzoeken.3 Het rapport gaat in op de oorzaken van de beperkte pensioenopbouw van zelfstandigen en inventariseert waarom bestaande mogelijkheden nauwelijks worden benut. Daarnaast wordt bekeken of het aanbod van pensioenvoorzieningen aansluit bij de vraag van zelfstandigen en of eventuele belemmeringen kunnen worden weggenomen. Voor een onderzoek dat meer dan twee jaar op zich heeft laten wachten, is de inhoud nogal mager en de uitkomst weinig verrassend. Mager, omdat alleen onderzoek is gedaan binnen het huidige pensioenkader. Weinig verrassend, omdat de conclusies en aangedragen verbeterslagen voorspelbaar zijn. Volgens de staatssecretaris zijn zelfstandigen namelijk zelf verantwoordelijk voor hun eigen pensioenopbouw en zijn zij op de derde pijler aangewezen. Niets nieuws onder de zon dus. Zij is evenwel bereid om binnen het huidige kader een aantal verbeterslagen te onderzoeken. In dit artikel ga ik op het rapport van Klijnsma in en bespreek ik de belangrijkste punten daarvan.4 Tevens ga ik in op de vraag hoe het nu verder moet met het pensioen van zelfstandigen.
2.
Mr. M.E.C. Boumans is werkzaam bij PGGM en is verbonden aan het Expertisecentrum Pensioenrecht van de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij schreef dit artikel op persoonlijke titel.
2
Kamerstukken II 2012/13, 31 311, nr. 97.
3
Zzp'ers in beeld, Een integrale visie op zelfstandigen zonder personeel
4
In zijn brief van 4 maart 2011 stuurt voormalig minister Kamp van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn reactie op het SER-advies naar de Tweede Kamer.5 Volgens Kamp zijn zelfstandigen zelf verantwoordelijk voor hun pensioen. Wel deelt hij de zorgen van de SER over de gebrekkige pensioenopbouw van zelfstandigen. Hij geeft aan de mogelijkheden tot pensioenopbouw van zelfstandigen en de eventuele belemmeringen daartoe te onderzoeken. Ook geeft hij aan dat hij de Tweede Kamer in het najaar van 2011 hierover wil informeren. Na deze reactie, blijft het ― op enkele toezeggingen en enkele oproepen vanuit de Tweede Kamer na ― twee jaar lang stil rondom dit dossier.6 Totdat staatssecretaris Klijnsma op 18 maart jl. dan eindelijk haar rapport naar de Tweede Kamer stuurt.
3.
Hoofdpunten van het rapport
3.1 Doelstelling van het rapport In het rapport bespreekt de staatssecretaris de oorzaken van de beperkte pensioenopbouw van zelfstandigen. Daarnaast inventariseert ze waarom bestaande mogelijkheden niet of nauwelijks worden benut en of het aanbod van pensioenvoorzieningen aansluit bij de vraag van zelfstandigen. Tevens bekijkt ze of er belemmeringen zijn voor deelname en waar deze weggenomen kunnen worden. Het onderzoeksrapport heeft betrekking op de totale groep zelfstandigen, bestaande uit IB-ondernemers, resultaatgenieters uit overige werkzaamheden en dga's.
Aanleiding
De aanleiding van het rapport van de staatssecretaris is het adviesrapport van de SER Zzp-ers in beeld van oktober 2010. In dit rapport geeft de SER een integrale visie op de sociaal economische positie van zzp'ers. Op het gebied van pensioen concludeert de SER dat zzp'ers te weinig pensioen opbouwen. Tevens concludeert de SER dat de fiscale mogelijkheden voor pensioenopbouw moeten worden verruimd, dat
1
de derde pijler beter moet worden benut en dat de opbouwmogelijkheden in de tweede pijler moeten worden onderzocht. Daarbij denkt de SER aan de mogelijkheid van vrijwillige aansluiting bij een pensioenfonds en aan vergelijkbare voorzieningen als het tweede pijlerpensioen voor werknemers.
3.2 Huidige pensioenopbouw zelfstandigen Om een beeld te krijgen van de pensioenopbouw van zelfstandigen, heeft de staatssecretaris gekeken naar het pensioen van gepensioneerde zelfstandigen en actieve zelfstandigen in de jaren 2009 en 2010. Ten aanzien van de huidige groep gepensioneerde zelfstandigen (een aantal wordt niet genoemd) constateert de staatssecretaris, dat de inkomenspositie na pensionering grotendeels vergelijkbaar is met dat van gepensioneerde werknemers. Een eventueel tekort aan pensioeninkomen ten opzichte van werknemers, compenseren zelfstandigen
(Advies oktober 2010, SER 10/4).
5
Kamerstukken II 2010/11, 31 311, nr. 71.
Vanwege de omvang ga ik niet in op de plannen om het derde pijler-
6
Kamerstukken II 2010/11, 31 311, nr. 79 en Kamerstukken II 2012/13,
pensioen buiten de bijstandstoets te houden.
36
PPMG_T2_TPV
29 544, nr. 414.
Afl. 3 - juni 2013
TPV
Pag. 0034
Artikelen
kabinetsreactie pensioen van zelfstandigen
deels met hogere vrij opgebouwde vermogens (los van pensioen) en/of langer doorwerken dan werknemers.
standaardoptie is, tenzij men er uitdrukkelijk voor kiest om daar niet aan deel te nemen (opting out).
Voor de actieve zelfstandigen merkt de staatssecretaris op dat van de 1 miljoen zelfstandigen alleen onderzoeksgegevens beschikbaar zijn van de groep zzp'ers, die hun eigen arbeid aanbieden en meer dan 15 uur per week werken. Dit zijn er zo'n 400.000. Uit onderzoek over de jaren 2009 en 2010 onder deze groep blijkt dat ongeveer de helft na pensionering een vervangingsinkomen (resultaat van het gespaarde inkomen) heeft van 70% van het huidige jaarinkomen. Ongeveer een vierde heeft een vervangingsinkomen van 50 tot 70% van het huidige jaarinkomen en van circa een vierde ligt dit beneden de 50%.7
3.4 Mogelijkheden om pensioenopbouw te bevorderen De staatssecretaris ziet binnen het bestaande kader een aantal aanvullende maatregelen om de pensioenopbouw van zelfstandigen te stimuleren. Zo denkt zij aan het verbeteren van de financiële kennis en vaardigheden van zelfstandigen en het vergroten van de transparantie van pensioenproducten. Daarbij is zij wel terughoudend ten aanzien van het te bereiken effect.
3.3 Oorzaken beperkte pensioenopbouw In het rapport wordt uitgebreid aandacht besteed aan de oorzaken van de beperkte pensioenopbouw van zelfstandigen. Daarbij baseert de staatssecretaris zich voornamelijk op algemene psychologische, sociologische en (gedrags-) economische onderzoeken, die aantonen dat mensen niet zo rationeel zijn als het over pensioen gaat.8 In het rapport wordt dit de beperkte rationaliteit genoemd.
Individueel – collectief Het huidige kader biedt voldoende mogelijkheden om op individueel of collectief niveau zowel binnen de onderneming (zoals de oudedagsreserve) als buiten de onderneming in de derde pijler een pensioenvoorziening te treffen. Collectieve regelingen in de derde pijler kunnen voor zelfstandigen de nodige schaalvoordelen bieden. Het huidig stelsel biedt volgens Klijnsma volop mogelijkheden voor zelfstandigen om via vrijwillige collectieve regelingen in de derde pijler pensioen op te bouwen. Dat kan via een verzekeraar, bank of beleggingsinstelling. Ze wil met zelfstandigenorganisaties actief meedenken om hiertoe initiatieven te ontwikkelen. Daartoe stelt ze een werkgroep in, die in mei 2013 met de eerste resultaten zal komen. Zelfstandigenorganisaties hebben daarnaast de wens geuit om een collectieve vrijwillige regeling onder te brengen bij een eigen op te richten uitvoerder.
De staatssecretaris noemt vier (mogelijke) oorzaken voor het gegeven dat de feitelijke pensioenopbouw niet aansluit bij de pensioenbehoeften: mensen kunnen te weinig zelfbeheersing hebben, waardoor pensioenopbouw achterwege blijft (beperkte zelfbeheersing); mensen schuiven het organiseren van een pensioenvoorziening voor zich uit (uitstelgedrag); mensen maken een inadequate inschatting van het bedrag dat ze voor pensioen moeten inleggen; mensen hebben onvoldoende inzicht in de risico's van pensioenproducten (zoals dalende aandelenkoersen), waardoor het daadwerkelijk pensioen kan afwijken van het verwachte pensioen. Daarnaast kan het ook juist een bewuste keuze zijn om niet in pensioen te investeren. Investeringen in de onderneming of in een opleiding hebben dan een hogere prioriteit. Anders dan werknemers hebben zelfstandigen een eigen verantwoordelijk of en in hoeverre ze pensioen opbouwen. Daartoe moeten ze wel zelf het initiatief nemen. Volgens de staatssecretaris blijkt uit onderzoek dat mensen de neiging hebben om voor de standaardoptie te kiezen. Als de standaardoptie is dat men geen pensioen opbouwt, tenzij men daar uitdrukkelijk voor kiest (opting in), leidt dat tot minder pensioenopbouw dan dat actieve pensioenopbouw de
7
Verondersteld is dat de zzp'ers die in 2009 en 2010 pensioen hebben opgebouwd, dit tot hun pensioen blijven doen. Voor een uitgebreider overzicht verwijs ik naar hoofdstuk 2 van het onderzoeksrapport.
8
Onder meer: Z. Bodie en H.M. Prast, Rational Pensions for Irrational People, Netspar Discussion Paper 2011, 09/2011-076.
TPV
PPMG_T2_TPV
Met betrekking tot de opbouwmogelijkheden brengt de staatssecretaris een drietal gradaties aan, die in onderstaand worden gevolgd.
Collectief zonder en met solidariteitskenmerken Vrijwillige collectieve regelingen voor zelfstandigen zonder solidariteitselementen kunnen voor zelfstandigen voordelen opleveren. Zo kan het schaalvoordelen opleveren, kan maatwerk worden geleverd en hoeft de zelfstandige niet zelf met de aanbieder over product en prijs te onderhandelen. Pensioenopbouw via collectieve regelingen met solidariteitskenmerken kunnen volgens de staatssecretaris alleen worden gerealiseerd door aansluiting van zelfstandigen bij een bestaand pensioenfonds of door een onderlinge regeling voor zelfstandigen al dan niet door oprichting van een eigen uitvoerder. Deze aansluiting bij een pensioenfonds kan op drie manieren worden vormgegeven, namelijk via vrijwillige voortzetting, vrijwillige aansluiting (in theorie, want dat is nu wettelijk niet mogelijk) en verplichte aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds. Aan vrijwillige voortzetting kleven vanwege de combinatie van solidariteit en vrijwilligheid allerlei vormen van risicoselectie. Zo kunnen zelfstandigen zich onttrekken aan deelname, terwijl werknemers die keuze niet hebben. Mede daarom heeft vrijwillige voortzetting, gedurende de eerste
Afl. 3 - juni 2013
37
Pag. 0035
Artikelen
kabinetsreactie pensioen van zelfstandigen
periode van het zelfstandige ondernemerschap het karakter van een overgangsfaciliteit en niet van een structurele faciliteit. Tegen de theoretische mogelijkheid van vrijwillige aansluiting, waarbij niet is vereist dat men eerst als werknemer in het pensioenfonds moet hebben deelgenomen, gelden dezelfde bezwaren ― in versterkte mate ― als tegen vrijwillige voortzetting, omdat vrijwillige aansluiting onder meer niet in tijd beperkt is. De staatssecretaris is dan ook geenszins voorstander om vrijwillige voortzetting langer dan 10 jaar en vrijwillige aansluiting mogelijk te maken.9 Daarnaast ligt het niet voor de hand dat verplichte aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds grootschalig voor zelfstandigen wordt opengesteld, onder meer vanwege de afbakeningsproblematiek. Volgens de staatssecretaris zijn pensioenregelingen op grond van de Pensioenwet of de Wet verplichte Beroepspensioenregeling altijd ― dat is dus niet juist ― verplichte, collectieve en solidaire regelingen. Solidaire (beroeps)pensioenregelingen zijn alleen mogelijk als ze worden gecombineerd met verplichte deelname. Het dient volgens haar geen doel als vrijwillige, collectieve en niet solidaire regelingen in de tweede pijler worden uitgevoerd, omdat deze ook in de derde pijler kunnen worden uitgevoerd. Om deze reden is er dan ook geen plaats in een PPI voor zelfstandigen op vrijwillige basis. Als vrijwilligheid het uitgangspunt is, dan, dan biedt een beleggingsinstelling in de derde pijler dezelfde mogelijkheden als een PPI in de tweede pijler. Openstelling van een pensioenfonds of een PPI in de tweede pijler voor vrijwillige pensioenopbouw biedt volgens Klijnsma geen voordeel boven een voorziening in derde pijler. Vrijwillig of verplicht De enige mogelijkheid om zelfstandigen zonder meer een hoger pensioen te laten opbouwen, is het introduceren van een verplichte pensioenopbouw voor zelfstandigen. Een dergelijke verplichtstelling betekent een forse breuk met het huidige uitgangspunt dat zelfstandigen zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen pensioenopbouw. Daarnaast kunnen verplichte premieafdrachten tot een verstoring van ondernemingsinvesteringen leiden. Volgens de staatssecretaris zijn in theorie drie vormen van verplichte deelname denkbaar. Ten eerste kunnen groepen zelfstandigen een verplichte beroepspensioenregeling overeenkomen. Dit zal niet voor iedere groep zelfstandigen mogelijk zijn, omdat niet iedere groep kan worden afgebakend hetgeen een vereiste is voor de totstandkoming van een verplichtstelling. De tweede vorm is een pensioenopbouwplicht, waarbij zelfstandigen worden verplicht om een deel van hun inkomen voor pensioen opzij te zetten. En ten derde de verplichte aansluiting bij een of meerdere pensioenfondsen voor zelfstandigen. Bij beide laatste vormen
moet de overheid aangeven hoe de regeling er uit zou moeten zien, hetgeen in strijd is met het huidige overheidsbeleid om zich niet met de inhoud van pensioenregelingen te bemoeien. Een variant op deze vormen is de verplichte aansluiting met de mogelijkheid tot opting out. De bezwaren tegen verplichte deelname van zelfstandigen kunnen hiermee deels worden weggenomen. Ook beschermt het de zelfstandigen tegen een beperkte zelfbeheersing of uitstelgedrag.
4.
Het rapport becommentarieerd
4.1 Algemeen beeld Voor een rapport dat twee jaar lang op zich heeft laten wachten is mijn beeld dat het rapport bij vlagen inhoudelijk sterk is, maar dat het ook rommelig qua opzet en onvolledig is. Sterk is de analyse van de oorzaken van de beperkte pensioenopbouw. De opzet laat mijn inziens soms wat te wensen over. Vooral in hoofdstuk 4 over de mogelijkheden van pensioenopbouw mis ik de structuur, waardoor het lastig is om een duidelijke visie van de staatssecretaris te onderkennen. Het rapport is onvolledig omdat een analyse van de oudedagsreserve als specifieke ondernemersfaciliteit ontbreekt, terwijl hier in de laatste jaren in de fiscale vakliteratuur de nodige kritiek op is geuit.10 Weliswaar zijn er plannen om de oudedagsreserve op te nemen in een winstbox, maar dat zou juist reden zijn om de oudedagsreserve en de gevolgen van de overgang naar een winstboxsystematiek bij het onderzoek te betrekken.11 Eveneens mis ik een beschouwing van de staatssecretaris over de toekomstverwachtingen ten aanzien van het aantal zelfstandigen. Bij een afname neemt ook de relevantie van de pensioenproblematiek van zelfstandigen navenant af, omdat minder zelfstandigen met een pensioentekort geconfronteerd worden. Bij een groeiscenario neemt de problematiek juist toe.12 4.2 Begrip zelfstandige Het rapport van Klijnsma heeft betrekking op zelfstandigen, terwijl de SER-adviesaanvraag van het kabinet uit 2009 op zelfstandig ondernemers en het SER-advies uit 2010 op zppers betrekking heeft.13 ‘What's in a name’ zou men zo kun10
Onder meer: commissie Kappelle, Fiscale behandeling van oudedagsvoorzieningen: het kan beter, eerlijker, efficiënter en eenvoudiger, Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap No. 242, p. 14 en G.J.B. Dietvorst, ‘Pensioen in eigen beheer en oudedagsreserve niet meer van deze tijd?’, PensioenMagazine 2009/83, afl. 5, p. 4 en 5.
11
Regeerakkoord VVD-PvdA, Bruggen slaan 29 oktober 2012, p. 8. In de brief van 23 maart 2013 geeft de Staatsecretaris van Financiën aan dat het zijn voornemen is om de plannen over de winstbox uiterlijk op Prinsjesdag 2013 aan de Tweede Kamer te sturen. Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 52, p. 10. De winstbox introduceert een vast belastingtarief van 28% voor ondernemers en schaft een aantal ondernemersfaciliteiten (zoals de oudedagsreserve) af.
12
Uit onderzoek van CPB volgt dat het aandeel zzp'ers in de beroepsbevolking waarschijnlijk zal groeien. Dit is mede afhankelijk van de mate waarin de overheid het zelfstandig ondernemerschap stimuleert. N.
9
Zoals voorgesteld in het amendement Klaver om vrijwillige voortzet-
Bosch e.a., Een blik op de toekomst, in: En toen waren er zzp'ers, Den
ting voor de zelfstandige onbeperkt mogelijk te maken, Kamerstukken
Haag: Boom Lemma 2013, p. 145 t/m 153.
II 2011/12, 33 182, nr. 9.
38
PPMG_T2_TPV
13
Kamerstukken II 2009/10, 31 311, nr. 32.
Afl. 3 - juni 2013
TPV
Pag. 0036
Artikelen
kabinetsreactie pensioen van zelfstandigen
nen zeggen, maar het vraagstuk van het pensioen van zelfstandigen vangt mijn inziens aan met een duidelijke definitie van het begrip zelfstandige. Immers, duidelijk moet zijn over welke (rechts)figuur het gaat. Dit is vanwege het ontbreken van een eenduidige juridische definitie en het feit dat het begrip verschillende maatschappelijke verschijningsvormen kent, gecompliceerd.14 In het rapport wordt onvoldoende aandacht besteed aan de begripsafbakening. Alleen in voetnoot 3 wordt hier kort op ingegaan. In deze voetnoot valt te lezen dat het rapport de totale groep zelfstandigen betreft, waaronder de IB-ondernemer, de resultaatgenieter en de dga. Omdat het begrip zzp'er noch in de fiscaliteit noch in de pensioenwetgeving voorkomt, wordt dit begrip in het rapport niet gebruikt, aldus Klijnsma. En dit terwijl het gebruikte cijfermaterieel voornamelijk op zzp'ers betrekking heeft. De gehanteerde afbakening is zeer ruim. Het omvat namelijk het totale spectrum aan zelfstandigen, van de echte rasondernemer (met personeel) tot aan de gedwongen zzp'er die tegen wil en dank het zelfstandig ondernemerschap is ingeduwd en voor wat betreft de aard van zijn werkzaamheden nauwelijks van een werknemer kan worden onderscheiden. De staatssecretaris scheert daarmee iedere zelfstandige over een kam en brengt geen enkele nuancering aan. Zo schaart zij de dga ook onder het begrip zelfstandigen, terwijl de dga niet alleen een andere arbeidsrechtelijke en fiscale rechtspositie heeft dan de zelfstandige, maar ook een andere pensioenrechtelijke positie. Een dga kan namelijk pensioen in eigen beheer opbouwen. Een inhoudelijke analyse van het dga-pensioen ontbreekt in het rapport. 4.3 Het vervangingsinkomen Dan het begrip vervangingsinkomen. Het rapport maakt onvoldoende duidelijk welke bestanddelen onder dit begrip worden begrepen. Het vervangingsinkomen wordt gepresenteerd als de centrale term waarmee het inkomen na pensionering wordt afgezet tegen het inkomen dat met het zelfstandige ondernemerschap wordt genoten. Volgens het rapport is het vervangingsinkomen na pensionering in principe het resultaat van het gespaarde bedrag in elk afzonderlijk jaar van het werkzame leven. Hieronder worden blijkbaar alle mogelijke spaarvormen verstaan, zowel binnen als buiten de onderneming en dus ook de oudedagsreserve en het box 3‑vermogen begrepen. Het rapport is er onduidelijk over of het totale vermogen van de zelfstandige, waaronder de waarde van de onderneming en de overwaarde van de privéwoning, eveneens tot het vervangingsinkomen wordt gerekend. Dat kan namelijk een slok op een borrel schelen. Ook niet helder is of rekening is gehouden met de pensioenaanspraken die de zelfstandige als werknemer heeft opgebouwd. De meeste zzp'ers zijn namelijk eerst in loondienst werkzaam geweest.15 14
Voor deze verschillende verschijningsvormen verwijs ik naar: N. Bosch,
4.4 Cijfers over pensioenopbouw De staatssecretaris maakt in het rapport gebruik van onderzoeksgegevens van het CBS en EIM, dat de laatste jaren veel onderzoek naar zelfstandigen en vooral naar zzp'ers heeft gedaan. Daarnaast heeft EIM op verzoek van de staatssecretaris aanvullend onderzoek gedaan. Uit deze onderzoeksgegevens volgt dat (in 2010) een vierde van de 400.000 zzp'ers een vervangingsinkomen heeft van minder dan 50%. De rest zit daar dus boven. Daaruit zou geconcludeerd kunnen worden dat het met het pensioentekort van zelfstandigen wel meevalt. Deze conclusie is mijns inziens wat voorbarig. Ten eerste heeft het onderzoek alleen betrekking op de jaren 2009 en 2010. Een meting over twee jaar geeft mijns inziens een onvoldoende representatief beeld. Daarnaast heeft het EIM-onderzoek alleen betrekking op de 400.000 zzp'ers die eigen arbeid aanbieden en meer dan 15 uur per week werken. De pensioenopbouw van de overige groep zzp'ers die vooral producten verkopen of minder dan 15 uur in de week werkzaam zijn en de zelfstandigen met personeel is niet onderzocht. De staatssecretaris erkent dat niet bekend is of en in welke mate de gemeten pensioenopbouw in 2009 en 2010 representatief is voor de pensioenopbouw van deze twee andere groepen zelfstandigen. Deze notie wordt wel gemaakt, maar dit neemt niet weg dat men onvolledige en voorbarige conclusies uit het rapport kan trekken. 4.5 Oorzaken beperktere pensioenopbouw Anders dan werknemers hebben zelfstandigen een eigen verantwoordelijkheid of en in hoeverre ze pensioen opbouwen. Maar daartoe moeten ze zelf wel in actie komen. Daarbij merkt de staatssecretaris op dat uit onderzoek blijkt dat mensen de neiging hebben om voor de standaardoptie te kiezen. Als de standaardoptie is om niet aan pensioenopbouw te doen, tenzij ze daar zelf voor moeten zorgen (niet, tenzij oftewel opting in), heeft dat minder effect dan dat pensioenopbouw de standaard is, tenzij men ervoor kiest om niet mee te doen (opting out). Daarbij verwijst zij naar een Amerikaans onderzoek waarin het verschil in deelname tussen pensioenregeling met opting in- en opting outclausule naast elkaar zijn gezet. De resultaten zijn mijns inziens verbluffend. Bij opting in ligt de deelname bij aanvang op 20% en na drie jaar op 65%. Bij opting out ligt de deelname bij aanvang op 90% en na drie jaar zelfs op 98%. De kern van de oorzaak dat zelfstandigen minder pensioen opbouwen dan werknemers ligt in het feit dat zelfstandigen hier zelf voor moeten zorgen. Werknemers nemen voornamelijk deel in verplichte regelingen. Zij hoeven dit niet zelf te regelen. Hoewel niet met zoveel woorden, erkent Klijnsma dit verschil in consequentie tussen zelfstandigen en werknemers. Zij trekt echter niet de conclusie om verplichte pensioenopbouw voor zelfstandigen te gaan onderzoeken.
D. van Vuuren, De heterogeniteit van zzp'ers, ESB 95(4597), 12 november 2010, p. 682 t/m 684. 15
P. Vroonhof e.a., EIM, Zelfbewust een Zelfstandige Positie, Zoetermeer november 2011, p. 15 en 16.
TPV
PPMG_T2_TPV
Afl. 3 - juni 2013
39
Pag. 0037
Artikelen
kabinetsreactie pensioen van zelfstandigen
4.6
Oplossing: Verbeteren financiële kennis en vergroten transparantie pensioenproducten Klijnsma wil inzetten op het verbeteren van de financiële kennis van zelfstandigen en het vergroten van de transparantie van producten. Hoe ze dit wil realiseren geeft ze niet aan. Het verbeteren van de financiële kennis is een nobel streven. Het is echter de vraag of het tot meer pensioenopbouw leidt. Klijnsma geeft namelijk zelf ook aan dat financiële educatie slechts beperkt tot meer pensioenopbouw leidt. Deze mening deel ik. Ik vind wel dat de pensioenrisico's van het zelfstandig ondernemerschap goed onder de aandacht van de zelfstandige moet worden gebracht, zeker in de startfase. Dit gebeurt nu ook al bijvoorbeeld door de Kamer van Koophandel. Echter, dit heeft meer de vorm van voorlichting dan van financiële kennisverbetering. Het vergroten van de transparantie van pensioenproducten zal mijn inziens ook niet leiden tot een significante verbetering van de pensioenopbouw, omdat het de oorzaken van een beperkte pensioenopbouw (zoals beperkte zelfbeheersing en uitstelgedrag) niet bestrijdt. Voordat een zelfstandige een pensioenproduct wil afsluiten, zal hij eerst de stap daartoe moeten nemen. En juist in deze eerste stap schuilt het probleem. 4.7 Oplossing in de derde pijler Volgens de staatssecretaris zijn zelfstandigen zelf verantwoordelijk voor hun eigen pensioenopbouw. Zelfstandigen hebben daarin keuzevrijheid. Juist vanwege deze keuzevrijheid kunnen zelfstandigen volgens haar niet in solidaire regelingen deelnemingen, omdat dit alleen gecombineerd kan worden met verplichte deelname. Daarom zijn zelfstandigen op de derde pijler aangewezen. Klijnsma wil met zelfstandigenorganisaties actief meedenken om collectieve vrijwillige regelingen in de derde pijler te ontwikkelen. Zij gaat echter niet in op het gegeven dat in het verleden hiertoe diverse pogingen zijn ondernomen, die niet succesvol zijn geweest.16 Was dit wel zo dan was het rapport van de staatssecretaris niet nodig geweest. Ik vraag mij af waarom het nu wel zou kunnen slagen. Immers, omdat het een vrijwillige regeling betreft is niet bekend of en hoeveel zelfstandigen hieraan gaan deelnemen. Een businesscase waarin de haalbaarheid van een dergelijke regeling wordt onderzocht is mijns inziens daarom wenselijk. Ik vraag mij af of het wel zo verstandig is dat zelfstandigenorganisaties een eigen uitvoerder gaan oprichten. Daar worden de nodige (vergunnings)eisen aan gesteld en er zijn mijns inziens aanbieders genoeg waarmee in onderhandeling getreden kan worden. Het huidige bereik van de zelfstandigenorganisaties onder zelfstandigen en daarmee de afzetmarkt, is niet al te groot.17 Naar schatting is circa 10% van de zelfstandi16
Zoals de lijfrenteproducten zzp-pensioenplan en FNV zelfstandigenpensioen. Voor een overzicht van deze producten verwijs ik naar: F.
gen lid van een vakbond of een andere belangenbehartiger.18 Belangrijke vraag is dus of voldoende volume kan worden bereikt. 4.8 Oplossing niet in de tweede pijler De staatssecretaris is in haar onderzoeksrapport duidelijk; de oplossing ligt niet in de tweede pijler. Het tweede pijlerpensioen bestaat uit solidaire regelingen en deze regelingen zijn alleen mogelijk als ze gecombineerd kunnen worden met verplichte deelname. Toch is in de tweede pijler de koppeling solidair-verplicht niet zo zwart/wit zoals de staatssecretaris doet voorkomen. Zo zijn er niet-verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen en zo biedt de Pensioenwet de mogelijkheid van vrijwillige aansluiting van werkgevers bij een bedrijfstakpensioenfonds. Daarnaast kennen veel pensioenregelingen naast de verplichte basisregeling ook een (aanvullende) vrijwillige regeling. Op dit moment biedt de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 reeds de mogelijkheid om groepen zelfstandigen onder de verplichtstelling te brengen. Alleen het bedrijfstakpensioenfonds voor het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf en het bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid maken van de mogelijkheid gebruik om respectievelijk zelfstandige schilders en zelfstandige stukadoors onder de verplichtstelling te brengen.19 Volgens de staatssecretaris ligt het niet voor de hand dat sociale partners deze mogelijkheid op grote schaal openstellen, omdat het niet goed mogelijk is groepen zelfstandigen eenduidig te kunnen vaststellen. Dit is nodig om de verplichtstelling te kunnen handhaven. Naar mijn mening had Klijnsma het niet alleen bij deze constatering moeten laten. Ze had ook moeten onderzoeken of verbeterslagen kunnen worden gemaakt om zelfstandigen onder een verplichtstelling te brengen, door bijvoorbeeld te onderzoeken of de Kamer van Koophandel hierin een rol kan spelen.20 Mijn inziens, een gemiste kans om dit niet nader uit te diepen. Zoals gezegd, zijn volgens de staatssecretaris solidaire regelingen alleen in combinatie met verplichte regelingen mogelijk. Vrijwillige deelname van zelfstandigen aan een pensioenregeling die verplicht is voor werknemers, kan ertoe leiden dat zelfstandigen wel de lusten kunnen dragen, maar niet de lasten hoeven te dragen. Werknemers dragen zowel de lusten als de lasten. In dat geval is de solidariteit tussen werknemers en zelfstandigen eenrichtingsverkeer en dat werkt niet. Daar heeft de staatssecretaris wel een punt. Toch is het interessant om te onderzoeken of solidariteit altijd dezelfde verplichtingen van alle groepen binnen een pensioenfonds met zich meebrengt of dat solidariteit ook
van der Lecq en A. Oerlemans, Zelfstandigen zonder pensioen, Netspar 17
NEA paper 24 september 2009, p. 22 t/m 25.
18
Kamerstukken II 2009/10, 31 311, nr. 32, p. 11.
Daar komt bij dat zzp'ers zich vooral door een tussenpersoon of het
19
Besluit van 22 mei 2007, Stcrt. 24 mei 2007, nr. 98, p. 31 en besluit van
20
Waarbij beide instantie objectieve vaststelling of en in welke bedrijfs-
30 november 2012, Stcrt. 2012, nr. 25589, 7 december 2012.
intermediair laten adviseren over pensioen en in beperkte mate door zelfstandigenorganisaties: N.E. de Vries, P. Vroonhof, EIM, Ondernemen voor de toekomst, Zoetermeer, mei 2011, p. 33 en 34.
40
PPMG_T2_TPV
tak de zelfstandigen werkzaam is of is geweest.
Afl. 3 - juni 2013
TPV
Pag. 0038
Artikelen
kabinetsreactie pensioen van zelfstandigen
kan samengaan met keuzevrijheid.21 Dat de staatssecretaris hier niet in haar rapport verder op ingaat, is mijns inziens een gemiste kans.
als het rapport van Klijnsma, waarin wordt gepleit om de mogelijkheden van een arbeidsvormneutraal pensioenkader te onderzoeken, is daartoe de eerste aanzet.24
4.9 Vrijwillige of verplichte pensioenopbouw Klijnsma kiest aldus voor de bestendiging van het huidige overheidsbeleid om zelfstandigen een eigen keuzevrijheid te geven om al dan niet pensioen op te bouwen. Daar valt veel voor te zeggen. Zelfstandigen hebben een eigen verantwoordelijkheid en dat is inherent aan het zelfstandig ondernemerschap. Zelfstandigen willen zich ook niet laten verplichten tot pensioenopbouw.
5.
Aan de andere kant valt veel te zeggen voor een verplichte pensioendeelname. Klijnsma geeft in haar rapport duidelijk aan dat als het de wens is dat zelfstandigen zonder meer een hoger pensioen opbouwen, dat dit alleen door middel van verplichtstelling kan worden vormgegeven. Ik onderschrijf dit standpunt. Daarbij wijst ze nadrukkelijk op de mogelijkheid van opting out, zodat tegemoet gekomen kan worden aan de gewenste vrijheid van zelfstandigen. Naar mijn mening biedt verplichte pensioenopbouw met opting out ― Klijnsma noemt dit de ‘zachte verplichtstelling’ ― dezelfde keuzevrijheid als vrijwillige opbouw. Alleen het uitgangspunt is anders, hetgeen ertoe leidt dat meer zelfstandigen een hoger pensioen opbouwen.22 Opvallend vind ik het betoog van Klijnsma dat mensen veelal voor de standaardoptie kiezen. En als vrijwilligheid het uitgangspunt is, dat mensen dan veelal vanwege uitstelgedrag of beperkte zelfbeheersing niet aan een pensioenregeling deelnemen. Is verplichte pensioenopbouw de standaardoptie (eventueel met opting out), dan nemen veel meer mensen deel aan een pensioenregeling.
Hoe nu verder?
Het rapport van de staatssecretaris is mijns inziens geenszins het sluitstuk van de zoektocht naar pensioenoplossingen voor zelfstandigen. Volgens haar moeten de oplossingen in de derde pijler worden gezocht. Dit wil ze samen met zelfstandigenorganisaties stimuleren. Ik ben benieuwd hoe deze vrijwillige collectieve pensioenregelingen worden vormgegeven. Nog benieuwder ben ik naar de slagingskansen hiervan. In het verleden hebben collectieve regelingen die op vrijwillige deelname zijn gebaseerd, het namelijk niet gered. Ik denk dat het geen goede zaak is om af te wachten of het plan van Klijnsma tot een significante verbetering van de pensioenopbouw onder zelfstandigen leidt. Een afwachtende houding leidt bij een worstcasescenario, waarbij over een paar jaar blijkt dat er geen verbetering is opgetreden, tot een jarenlange stilstand in de zoektocht naar adequate pensioenoplossingen voor zelfstandigen. Daarom zie ik het rapport van Klijnsma eerder als een nieuw startpunt in deze zoektocht dan als een sluitstuk. Ze geeft daarin al enigszins de richting aan. Zo ben ik voorstander van een nader onderzoek naar een pensioensysteem voor zelfstandigen, waarbij zij een actieve keuze moeten krijgen om (al dan) niet voor pensioendeelname te opteren. Pensioendeelname is daarbij het uitgangspunt, maar het moet gelijktijdig tegemoet komen aan de gewenste flexibiliteit en keuzevrijheid. Om daar te komen moeten wel nog enkele fundamentele noten binnen en buiten het pensioenstelsel worden gekraakt.
Als ik het rapport lees, sluit de staatssecretaris de mogelijkheid van verplichte opbouw weliswaar voor nu uit, maar laat ze voor de toekomst de deur op een kier staan. Daaraan koppelt ze wel het fundamentele vraagstuk van de eigen verantwoordelijkheid van de zelfstandig ondernemer. Dit biedt mijns inziens volop de ruimte om nog eens goed na te denken over het pensioen van zelfstandigen en dit tegen de achtergrond van de andere discussies over de toekomst van het pensioenstelsel (onder meer de discussie over de houdbaarheid van de verplichtstelling en de doorsneepremie) te plaatsen alsmede tegen de achtergrond van de arbeidsrechtelijke, fiscale en sociaalrechtelijke aspecten van het zelfstandig ondernemerschap.23 Het rapport van de Pensioenfederatie over zzp'ers, dat in dezelfde week is uitgebracht 21
M.F. van Gelder, E.H.E. Lewin, Solidariteit bij pensioenfondsen: een ijzer-
22
Verwezen wordt naar: H. Prast, Rationeel beleid voor irrationele mensen,
sterk concept!, PensioenMagazine 2013/44, afl. 3, p. 15 t/m 20. Netspar, Nea paper 48 februari 2013 over de beïnvloedingsmechanismen van gezondheidsgerelateerd gedrag en pensioensparen. H. Nijboer, B. Boon, Pension contract design and free choice: Theory and prac-
23
24
Pensioenvoorzieningen zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) in de
tice, Netspar, Panel paper 27 maart 2012 over gedragseconomische in-
tweede pijler, Pensioenfederatie, 14 maart 2013. Zie voor wat betreft de
strumenten in relatie tot pensioen.
fiscale vormgeving van een dergelijk kader: Working Paper, Arbeids-
Ook zal uiteraard gekeken moeten worden naar de uitvoeringstechni-
vormneutraal pensioenkader, Competence Centre for Pension Research,
sche haken en ogen.
Tilburg University september 2012.
TPV
PPMG_T2_TPV
Afl. 3 - juni 2013
41
Pag. 0039