K R 0N 1JK .
UITGAVEN BETREFFENDE NEDERLANDSCHE KAPUCIJNEN. 1. Nopens de geestelijke leer der Nederlandsche Kapucijnen, is er in 1931-1932 niet heel veel verschenen. De lezers van dit T ijd schrift kennen onze aanteekeningen nopens Dwalingen bij de Ne derlandsche « Perjcctisten » hier in Dl. V I, 1932, blz. 60-72 en 183-193 uitgegeven. Daarin werd over een theologant uit die Orde gesproken, zonder dat men met zekerheid zijn persoonlijkheid kon vaststellen. Die opzoekingen waren ten andere slechts een eerste orienteering, daar niet alle boeken bereikbaar waren, die de schrijver vannoode had. Eensdaags wordt heel de kwestie wel volle diger en grondiger onderzocht. Ondertusschen heeft Dom J. HUIJBEN voor het Fransch-lezend publiek de zaak reeds uiteen gezet in zijn studie Gratiën et les Perfectistes (Etudes CarméUtaines, 18e année, vol. I, avril 1933, pp. 237-243). 2. In de eerste, veel belovende aflevering van het nieuw Diction naire de Spiritualité (Parijs, Beauchesne 1932) vinden we reeds twee Nederlandsche Kapucijnen vermeld : Adolphe de Denderwindeke (col 208-209) en Albert de Bois-le-Duc (col 283-284). Het is te hopen en alles laat voorzien dat onze overige geestelijke meesters even goed zullen bedeeld worden. 3. Oorspronkelijker is een studie door den schrijver dezer kro niek in de Leuvensche Bijdragen, Dl. X X IV , 1932, blz. 1-35, over Eçn onbekende Nederlandsche Dichter: P. Seraphim de Vos van Brugge, f 1728. Die kloosterling heeft verschillende werkjes nagelaten; en alhoewel ze steeds naamloos de wereld ingezonden worden, verraadt de dichter zich altijd door de leus « Spiritus Ardens » (een zinspeling op zijn kloosternaam Seraphinus), die altijd hier of daar t® pas gebracht wordt. Meest bekend is zijn Boeksken der vier Uytersien (Dendermonde 1712), dat in 1722 te Brugge reeds zijn achtste uitgaaf mocht beleven. De Koninklijke Bibliotheek te Brussel bezit een interessant HS. (4920-21), uit de eerste helft der XVIIe eeuw, waarin, naast allerlei schriften van Pelgrim Pullen, ook een Nederlandsch tractaatje voorkomt, onder den naam van «het Geestelyc Pepelken» .1). Die tekst, afgeschreven in 1628, wordt daar aan een zekeren Kapucijn « Marciliaen » toegewezen. Volgens een bijdrage in Franciscaansch Leven 2 ), wordt waarschijnlijk Marcellianus van Brugge bedoeld, in de wereld Joannes de Pardo. Die Pater was de eerste 1) O. G. E., D l. III, 1929, blz. 138, n. 39. 2) P. Hildebrand, P. Marcellianus van Brugge. (D l. X IV , 1931, blz. 205-212).
1189
442
P.
H
il d e b r a n d .
overste van liet klooster zijner Orde in Den Bosch, daarna op ver scheidene plaatsen novicenmeester, definitor enz. Later missionaris geworden in Holland, stierf hij in Den Bosch, in 1637. — Het tractaatjc zelf wordt in gemeld tijdschrift uitgegeven 3) ; doch het is twijfelachtig, of men hier met oorspronkelijk werk, dan wel met een afschrift of overzetting te doen heeft. In alle geval wordt de vooruitgang der ziel er in uiteengezet en beschreven, volgens allerlei bevattelijke vergelijkingen uit de orde der natuur. De studie nopens het tractaat wordt later nog voortgezet. 5. De groote mysticus der Nederlandsche Kapucijnen blijft stel lig Joannes Evangelista van Den Bosch, in de wereld Gerardus Verscharen. P. GERLACHUS heeft onlangs een drietal artikelen aan hem gewijd, wederom in Franciscaansch Leven 4 ). Na eenige korte biografische gegevens, levert hij een bibliografisch overzicht der schriften. Die waren reeds tijdens Joannes Evangelista’ s leven hier en daar in handschrift bekend, doch eerst na zijn dood werden ze gedrukt. Van Het Ryck Godts bezit men Nederlandsche uitgaven uit Leuven (1637), Antwerpen (1639, 1659, 1665 en 1686) en on langs nog uit Brugge (1921); Duitsche uit Sulzbach (1665?), Frank fort (1736) en Augsburg (1848) ; eindelijk Engelsclie uit Parijs (1657) en wederom uit Londen (1930) 5). Het Eeuwich Leven, een Communieboek, verscheen in het Nederlandsch te Leuven in 1644, 1645, 1651, 1670 (twee uitgaven in dat jaar) en 1687; verders he dendaags te Utrecht in 1915. Er zou een Latijnsche oplage zijn uit Keulen 1723 ( ? ) en Fransche zijn er stellig uit Leuven (1650 en 1687) en Antwerpen (1666). Eindelijk, het laatste schrift, de Divisio Animae nc Spiritus, werd gewoonlijk met werken van Fromondus samen gedrukt (1652, 1660 en 1678; ook kunnen we er bijvoegen : Rouen 1709) ; apart verscheen het te Leuven in 1661 in het Latijn en in het Nederlandsch te S.-Winoksbergen (1677-78) en te leper (1686). Duitsche uitgaven zijn er eindelijk uit 1736 (Frankfort) en 1848 (Augsburg). Het is wel goed, zoo eens samen te vatten wat we tothiertoe over de schriften van Joannes Evangelista weten. We veroorloven ons toch een kleine opmerking. Misschien leest P. Gerlachus soms wat rap zijn bronnen. Aldus als één zijner voorgangers zegt, dat MarcelHnus van Helmond het Rijck Godts gecensureerd heeft, dan moet hij niet seffens verstaan (6) als zou men dat ten onrechte speciaal nopens de eerste uitsave bevestigen — vooral als er daarbij naar andere studiën verzonden wordt waar die tusschenkomst uit drukkelijk later gedateerd wordt en als terzelfder tijd de beschul3) P. G e r l a c h u s , P, Marcellianus van Brugge en het G eestelijc Pepelken , (D l. X V I, 1933, blz. 17-24). 4) P. Joannes Evangelista van ’ s H ertogenbosch (1586-1635) (D l. X IV , 1931, blz. 185-192). 5) O. G. E ., D l. V , 1931, blz. 271. 6) D l. X IV , 1931, blz. 78, n. 3.
1190
Uitgaven betreffende Nederlandsche Kapucijnen.
443
digingen van Quiëtisme vermeld worden, die toch ook niet op de eerste uitgave doelen. Zoo ook heeft hij elders even vlug het Necrologium van LAMBERTUS VAN VELP geraadpleegd, om er een zekeren Eugenius van Gent op te sporen, die in 1718 te Leuven Novicenmeester was ; hij vond hem niet, wél een jongeren religieus van dien naam, ge storven in 1734. Had hij wat minder vlug gewerkt, dan zou hij toch den echten Eugenius op p. 63 wel ontdekt hebben, onder de over ledenen van 1719. 6. Een boekje dat bij de oude Kapucijnen veel in gebruik was, werd in 1718 door ANTONINUS VAN TIENEN in het licht gegeven, onder den titel van Geestelycke Oeffeninge voor de Novitiën. Het beleefde een tweede ongedateerde uitgave te Leuven bij Martinus van Overbeke (in 1782, zegt P. Gerlachus) en een derde te Brugge in 1832. De uitgever van 1718 was echter de schrijver niet; en nu heeft men de persoonlijkheid van den eersten opsteller zoeken te ontsluieren (8) ; maar we zullen maar rechtuit zeggen, dat het be toog ons geenszins overtuigd heeft. Vooreerst, waar P. Antoninus zegt dat het boek al vroeger gedrukt werd, vermoeden we dat hij daarmee den Boom des Levens (9) als eerste uitgave beschouwt. P* Gerlachus integendeel, meent dat de Oeffeninge (in handschrift!) ouder is. Wij zouden veeleer denken, dat er op het noviciaat te Leu ven zoo een soort van handboek bestond, ten dienste der verschillen de novicenmeesters, en dat eenigen onder hen daar achtereenvolgens aan veranderd en bijgevocgd, hebben, totdat het eindelijk door Albertus van Den Bosch onder den titel van « Boom des Levens » gedrukt werd. P • Gerlachus vermoedt nu, dat die Oeffeninge, buiten enkele late re veranderingen en bijvoegingen, het werk van den vermaarden Joannes Evangelista zou zijn. A priori dunkt het ons onwaarschijn lijk, dat men in dàt geval met den druk zoolang zou gewacht hebben, daar die naam alleen toch een grooten bijval moest waarborgen en verzekeren. Gerlachus moet ten andere zelf bekennen (blz. 331), dat er in het boek ook dingen staan, die stellig van J. Evangelista niet kunnen komen. Den Boom wil hij kleineeren, met te zeggen dat hij minder ver spreid en niet « officieel » was, zooals de Oeffeninge, Dat is een be vestiging, die moeilijk te bewijzen valt. Zouden er thans waarlijk minder exemplaren te vinden zijn van het oudere boek dan van het jongere? We zouden het niet durven bevestigen; en ware ’t nog zoo, dan zou dat te begrijpen zijn, juist omdat een ouder boek spoediger verloren gaat, vooral als liet naderhand door een ander wordt vervangen. En was de Boom werkelijk ook niet offi7> D l. X V , 1932, blz. 270. P. G e r l a c h u s , JV ie is de auteur van de « G eestelijcke O effeninge v oor de Novitiën » ? in Franciscaansch Leven, D l. X V , 1931, blz. 266-272, 297-301, 323-332. 8)
9 ' Zie O. G. E., D l. II, 1928, blz. 243-250.
1191
444
P.
H
il d e b r a n d .
cieel? Zou Gerlachus niet denken, dat sedert zijn verschijnen tot aan het drukken der Oeffeninge, alle novicen hem practisch in handen gehad hebben? Dat hij in het Caeremoniale niet vermeld wordt, bewijst niets; hoe zou men immers, zooveel jaren achterna, het gebruik van een boek nog voorschrijven, als er een nieuw bestaat (de Oeffeninge), meer aangepast aan de nieuwe omstandigheden ? Dat men overeenkomst vindt tusschen de Oeffeninge en de echte schriften van Joannes Evangelista, bewijst dat deze veel gebruikt werden, niet dat hij er de schrijver van is. En de mondelinge over levering, die hem het auteurschap na zooveel jaren toeschrijft, heeft wel heel weinig gezag... Dat zelfs reeds Zachmoorter van de (problematische handschriftelijke) Oeffeninge zou afhangen, is even gewaagd en hoegenaamd niet bewezen; het zal wel het tegen overgestelde zijn ; Antoninus van Tienen verzendt integendeel zelf naar Het Bniydegoms Beddeken, zooals Gerlachus blz. 330 uit drukkelijk toegeeft. Het is toch genoeg bekend, hoe hoog Zach moorter bij de Nederlandsche Kapucijnen aangeschreven stond... Het bijzonderste bewijs van P. Gerlachus ten voordeele van Joannes Evangelista, is nu wel, dat Zachmoorter zelf zegt, dat hij het traktaat van een Kapucijn benuttigd heeft; en die Pater was gardiaan en novicenmeester in 1625. Dat is dus stellig Joannes Evangelista, besluit Gerlachus, en dat benuttigd tractaatje, is de Oeffeninge; dus is de Bosschenaar er de schrijver van! Vooreerst zal ik maar zeggen dat het feit dat een tractaat zou ingelascht zijn in een werk van 1718, nog niet bewijst dat het ook reeds voorkwam in het (problematisch) handschrift van honderd jaar vroeger; men zou moeten bewijzen dat het, vóór 1718, juist via Zachmoorter, aan dien onbekenden Kapucijn niet ontleend werd. Maar er is méér. Joannes Evangelista was weliswaar novicenmeester in 1625; maar glad verkeerd is het, als P, Gerlachus (blz. 301) schrijft : « Aldus mogen we met zekerheid besluiten — want ’ n andere noticenmeester was er niet (10). » Verschooning confrater! er waren er nog twee andere : Columbanus van Leuven te Brugge en Valentinus van Leuven te leper. En beiden bleven in functie tot in October 1625. Laatstgenoemde was echter slechts magister, niet terzelfder tijd gardiaan, zoodat hij hier niet in aanmerking komt. Maar wie ver zekert ons, dat Zachmoorter niet Columbanus, eerder dan Joannes Evangelista, bedoelt? Hij schreef immers zijn Beddeken te Gent; en in diezelfde stad was Columbanus lector in 1621-1622, dus juist in den tijd toen de eerste uitgave (1623) voorbereid werd. Joannes Evangelista zat toen in het afgelegen Leuven en we weten niet, of zijn handschriften reeds tot in Gent doorgedrongen waren... Inte gendeel, zoo Columbanus hier door Zachmoorter bedoeld wordt, dan verstaat men best, dat in de nieuwe uitgave van het Beddeken 10) Cursiveering van om .
1192
Uitgaven betreffende Nederlandsche Kapucijnen.
445
niet omdat de Kapucijn zou gereclameerd hebben, zooals blz. 301 verondersteld wordt, maar eenvoudig omdat Columbanus geen Ma gister en sedert September van dat jaar, ook geen Gardiaan meer was. Het is genoeg bekend, welken bijval Columbanus als ijverig en bekwaam geestelijk leidsman in verscheidene plaatsen mocht oogsten. Juist rond dezen tijd was hij b.v. de hoog gewaardeerde bestuurder van Elisabeth Strouven, te Maastricht in 1661 in geur van heiligheid gestorven (11). Zoodat de kansen van Columbanus iiier stellig grooter schijnen dan die van Joannes Evangelista. 7. De lezer vergeve ons die lange uiteenzetting. Zooveel te be knopter zullen we zijn, nu we om te eindigen nog de meesterlijke uitgave te vermelden hebben van Les Secrets Sentiers de l’Amour divin van CONSTANTIN DE BARBANSON (12). De naamlooze bewerker, Dom RINGEVAL, uit de abdij van Solesmes, volgt de Keulsche uitgave van 1623. Alhoewel de oorspronkelijke schrijver, een geboren Waal, nooit in het Nederlandsch schreef, kan hij hier met onvermeld blijven. Hij staat immers fel onder invloed onzer spi ritualiteit en werd wederkeerig veel bij ons gelezen. De innerlijke waarde van zijn werk en het groot getal uitgaven die er van be staan, wezen ons een verschooning, zoo wij hem hier toch met een wikel woord vermelden. We meenen ten andere te weten, dat een ■Nederlandsche bewerking van het boek voorbereid wordt. P. S. Buiten een drietal regels achterna bijgevoegd in § 1, werd deze Kroniek voor het Aprilnummer van dit Tijdschrift samenge steld. Door verschillende omstandigheden, verschijnt ze eerst een jaar later. Het is dus onze schuld niet, dat ze niet meer op de hoogte is en de laatstverschenen studies niet vermeldt. Antwerpen.
P. HILDEBRAND.
11) Zie een reeks artikelen over haar in S. Franciscus, D l. 46 en 47. (Weert 1931-1932), passim. 12) Een prachtig francs).
boekdeel van
XXXI-437
1193
blr.,
bij Desclée (22 Fransche