J. HASPER, 1895-1980 DOOR MR. J.C. KNAP
K
ORT voor zijn dood ontving ik van de oud-burgemeester van Rotterdam, mr. G.E. van Walsum, een brief, waarin hij o.m. meedeelde te zijn aangezocht om de oudsecretaris der Gemeente, J. Hasper, die op 4 februari plotseling was overleden, in het Rotterdams Jaarboekje te herdenken. Hij voegde daaraan toe, dat hij graag aan dit verzoek zou voldoen. Dit verbaasde mij allerminst, want Van Walsum en Hasper hadden niet alleen vele jaren nauw met elkaar samengewerkt, maar waren bovendien reeds voor hun komst in Rotterdam goede vrienden. In de toespraak van eerstgenoemde ter gelegenheid van het afscheid van Hasper als gemeentesecretaris wordt daaraan in warme bewoordingen herinnerd. Het is ook daarom zeer te betreuren, dat de oud-burgemeester zijn voornemen niet meer heeft kunnen uitvoeren. Van de gegevens, die hij voor dit doel reeds had verzameld, is in het navolgende een dankbaar gebruik gemaakt. Johannes Hasper werd op 30 september 1895 in Amersfoort geboren en groeide als een der jongste kinderen op in een groot gezin, dat traditioneel rechtzinnig was. Misschien waren het zijn sterke wil en de daaruit voortvloeiende neiging een eigen weg te kiezen, die hem ertoe brachten om, zodra hij tot de jaren des onderscheids was gekomen, een andere richting in te slaan. Het Gereformeerd Gymnasium te Amsterdam, dat hij enige jaren bezocht, keerde hij halverwege de rug toe, daarmede tegelijkertijd afziende van een universitaire opleiding, die bij zijn familie zo hoog in aanzien stond. Toen hij 18 jaar was, trad hij in gemeentedienst en wel in die van Watergraafsmeer, dat toen nog een zelfstandige gemeente was. Daarna ging hij naar Heemstede, Capelle aan den IJssel en vervolgens naar Gouda. In die jaren bekwaamde hij zich niet alleen in de praktijk, maar in zijn vrije uren ook theoretisch in de gemeenteadministratie. Na een intermezzo van zes jaren in het toenmalige Nederlandsch Oost-Indië, waar hij verbonden was aan de Algemene Secretarie te Buitenzorg, kwam hij in 1928 op 137
33-jarige leeftijd in Rotterdam. Hier is hij heel zijn verdere leven gebleven. Dat hij zich zo zeer tot Rotterdam aangetrokken voelde, is geenszins verwonderlijk. Als harde werker, dynamische persoonlijkheid en ambitieus man begreep hij dat hij hier op zijn plaats was en tot zijn recht kon komen. Hij begon in deze stad zijn loopbaan als hoofd van een der financiële afdelingen der secretarie. Deze functie steeg aanzienlijk in betekenis, toen mede op zijn instigatie door reorganisatie en samenvoeging één financieel-economisch apparaat tot stand kwam, waarvan hem de leiding werd toevertrouwd. Het gewicht van deze functie werd beklemtoond door het feit, dat hem na verloop van tijd als eerste en voorlopig enige afdelingschef de titel van directeur werd toegekend. Dat hij als gevolg van een en ander een min of meer dominerende positie ging innemen, lag hem goed en werd door de hoofden van de andere afdelingen zonder veel moeite aanvaard. Men erkende de zwaarte van de positie en ook zijn persoonlijke kwaliteiten en accepteerde, dat hij op de voorgrond trad. Zijn deskundigheid op het terrein van de gemeentefmanciën werd al spoedig landelijk gewaardeerd. In vergaderingen van gemeentebestuurders en bijeenkomsten met ambtelijke experts voerde hij veelvuldig het woord en werd hij met belangstelling aangehoord. Hij verdedigde mondeling en in tal van publicaties met verve en overtuiging de ook toen al belaagde gemeentelijke autonomie en het recht van de gemeenten op financiële armslag. Dat hij bij deze verdediging tegelijkertijd de regelingen van het rijk, die hiertegen ingingen, aanviel, sprak vanzelf. De aanval was deze strijdbare man bepaald niet onwelkom, al moet daaraan aanstonds worden toegevoegd, dat zijn strijdlust veelal getemperd werd door zijn gevoel voor humor. Toen in 1952 het ambt van gemeentesecretaris openviel, was de keuze van een nieuwe secretaris geen probleem. Hasper kwam hiervoor duidelijk in aanmerking. Hij ambieerde het ambt ook zelf, al heeft het hem ongetwijfeld moeite gekost de leiding van de afdeling Financiën op te geven. In die functie had hij immers een rechtstreekse greep op de voorbereiding van tal van beslissingen gehad, terwijl de secretaris van een grote gemeente meestal pas in een later stadium, t.w. op het niveau van het college van Burgemeester en Wethouders, zij het uiteraard op andere wijze dan de leden van dit College, bij de zaken wordt betrokken. Hasper vond echter ook in zijn nieuwe functie mogelijkheden 138
voor zijn geldingsdrang. Daarbij valt in de eerste plaats te denken aan het aandeel dat hij heeft gehad in de organisatie van de grote tentoonstellingen, die Rotterdam, te beginnen in de periode waarin hij nog aan de afdeling Financiën was verbonden, maar ook tijdens zijn secretariaat heeft gekend. Hij was een der stuwende krachten, die deze toch wel gedurfde evenementen van de grond brachten en was terecht trots op het onmiskenbare succes. Ook bij vele andere gelegenheden wist hij zijn werkzaamheden ver buiten zijn directe taak te doen uitstrekken. Zo hield hij zich intensief bezig met de totstandkoming van het eerste radar-project voor de Nieuwe Waterweg, was hij mede-oprichter van het recreatieschap 'Kruininger Gors', was hij namens de Gemeente betrokken bij het bestuur van Diergaarde Blijdorp, werd hij opgenomen in de Raad van Commissarissen van de N.V. Stadion Feijenoord en is hij zelfs enige tijd belast geweest met de dagelijkse leiding van het Historisch Museum, toen bij die instelling een conflict was uitgebroken. Dit betekende intussen niet, dat hij ook het dagelijks werk van de gemeentesecretaris niet ernstig nam. Als eerste adviseur van het college van Burgemeester en Wethouders zorgde hij er voor, dat hij van de gang van zaken op de hoogte was en zo nodig kon ingrijpen. Dat dit ingrijpen wel eens met een zekere heftigheid geschiedde, lag in zijn karakter opgesloten. Het zou onjuist zijn te verzwijgen, dat daardoor soms moeilijkheden ontstonden, niet alleen op ambtelijk niveau, doch ook tussen hem en leden van het College. Vooral dank zij de bemiddeling van burgemeester Van Walsum, die hij van oudsher in hoge mate respecteerde, konden deze moeilijkheden echter altijd binnenskamers worden opgelost en lieten zij geen littekens achter. Met zijn gevoel voor taal en stijl bemoeide Hasper zich ook nadrukkelijk met de redactie van alle belangrijke stukken, die de secretarie verlieten. De vorming van het personeel ter secretarie, de interne organisatie ten stadhuize, de instelling van wijkraden en vooral de geboorte van het openbaar lichaam Rijnmond hadden zijn volle belangstelling. Een niet te verwaarlozen onderdeel van de taak van de secretaris ener gemeente als Rotterdam is de representatie. Men kan zonder voorbehoud stellen, dat Hasper daarin plezier had. Er kon in zijn tijd weinig of niets van betekenis in Rotterdam gebeuren of hij was er bij. Dat hij daarbij dikwijls vergezeld was van zijn vrouw - met haar en de kinderen vormde hij een fleurig 139
gezin - behoeft geen betoog. Zij kenmerkte zich door dezelfde levendigheid als hij en stond hem gaarne bij. In 1960 kwam voor deze vitale man de dag van zijn pensionering. Zijn afscheid ging gepaard met zijn benoeming tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw, nadat hij al eerder mede wegens zijn aandeel in de organisatie van een der grote tentoonstellingen tot officier in de orde van Oranje-Nassau was benoemd. Het zal hem ongetwijfeld pijn hebben gedaan zijn taak in de volle kracht van zijn leven te moeten neerleggen en daarmede tegelijkertijd zijn invloed op de gang van zaken bij de Gemeente te verliezen. Hij heeft daarin echter weten te berusten en nimmer een poging gedaan zich nog met de zaken te bemoeien. Als zijn opvolger kan ik dan ook getuigen, dat zijn belangstelling bleef, maar nooit hinderlijk werd. In het voorafgaande is vrijwel uitsluitend de aandacht gevestigd op Haspers ambtelijke carrière en op de activiteiten, die hij, zij het soms in een verwijderd verband, als directeur van Financiën en vervolgens als gemeentesecretaris heeft ontplooid. Hij had echter een nog veel bredere belangstelling en heeft dan ook ondanks zijn drukke werkkring zich veel moeite gegeven voor tal van verenigingen en instellingen op maatschappelijk terrein, waarvan het doel hem ter harte ging. Zo heeft hij al in de jaren waarin lijkverbranding in brede kring als niet of nauwelijks geoorloofd werd aangemerkt - hoe lang lijkt dat nu geleden - zich ingespannen voor de wettelijke aanvaarding van de crematie en de oprichting van crematoria. Hij is voorzitter - later ere-voorzitter - geweest van de Vereniging voor Facultatieve Crematie en van de Crematorium Vereniging Nederland. Voorts heeft hij om enige geheel andere kanten van zijn belangstelling te noemen - het voorzitterschap bekleed van de plaatselijke afdeling van het Nederlands Instituut voor Efficiency en van de Bond van gemeenteambtenaren. Op weer ander terrein lag zijn werk ten behoeve van kinderherstellings- en vakantieoorden en van kleuterdagverblijven. In verschillende verenigingen, die zich hiermede bezig houden, heeft hij bestuursfuncties, o.a. die van voorzitter vervuld. Uit dit alles - en de opsomming is nog geenszins compleet komt het beeld naar voren van een man, die vele tientallen jaren 140
lang met grote deskundigheid en tevens grote bezieling in het openbare en maatschappelijke leven in Rotterdam en daarbuiten een belangrijke en vaak ook opvallende rol heeft gespeeld. Reeds werd opgemerkt, dat hij ook na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd bepaald niet stil zat. Hij behield zijn interesse, bleef publiceren, vond nu ook meer tijd om zich voor de politieke partij van zijn keuze, de V.V.D., verdienstelijk te maken en was nog graag bij allerlei gebeurtenissen aanwezig. Het is ook in die jaren geweest, dat hij zijn ervaringen heeft vastgelegd in een boek 'Rotterdam twee en dertig jaren met de tijd mee\ dat tal van herinneringen oproept aan de lange periode van zijn werkzaamheid voor deze stad.
65. 7.