Jurisprudentie februari 2012 Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State ABRvS, 8 februari 2012, LJN: BV3186 (onrechtmatige besteding gelden) De minister vordert een bedrag van € 905.023,34 terug in verband met de onrechtmatige verkrijging van een deel van de bekostiging. In hoger beroep bij de Afdeling constateert die met de rechtbank, dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de personeelsleden, die het bestuur voor bekostiging opvoerde, aanzienlijk minder uren hebben gemaakt dan hun betrekkingsomvang. Eveneens, dat de bestuursleden, die als beleidsmedewerkers werden opgevoerd, in feite geen beleidswerkzaamheden hebben verricht, maar bestuurstaken. Centrale Raad van Beroep CRvB, 23 februari 2012, LJN: BV7776 (ontslag wegens ongeschiktheid voor de functie) Appellante werkt sinds 1992 als groepsleerkracht bij de stichting. Bij besluit van 23 april 2008 is aan appellante, met toepassing van artikel 4.7 sub g, van de cao po ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het verrichten van haar functie anders dan wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid. In hoger beroep stelt appellante dat de stichting niet heeft aangetoond dat sprake is van ernstige onbekwaamheid of ongeschiktheid. Daarnaast is appellante onvoldoende de gelegenheid geboden om, daar waar tekortkomingen waren, deze te verbeteren. Tot slot stelt appellante dat de hoogte van de proceskostenveroordeling in beroep inzake de bestreden besluiten onjuist is. Naar vaste rechtspraak van de Raad moet de ongeschiktheid worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen en van ontslag zal niet eerder sprake kunnen zijn dan nadat de werknemer door het bevoegd gezag op zijn functioneren en gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Het standpunt van de stichting dat appellante ongeschikt is voor de vervulling van haar functie, anders dan op grond van ziekte of gebreken, berust op onvoldoende feitelijke grondslag. Het is bijna alleen gebaseerd op beweringen of stellingen betreffende eigenschappen die appellante ongeschikt zouden doen zijn. Voorgaande leidt tot de conclusie dat de stichting ten onrechte aan appellante ontslag heeft aangezegd op grond van voornoemd artikel. Landelijke Commissie voor Geschillen WMS Interpretatiegeschil primair onderwijs - artikel 7 lid 1 en artikel 22 onder d WMS en medezeggenschapsstatuut (openbaarheid vergaderingen en openheid en onderling overlegt) De GMR voert aan dat het bevoegd gezag zonder uitnodiging aanwezig is bij GMR-vergaderingen en voorts nodigt het bevoegd gezag schooldirecteuren uit voor de overlegvergaderingen met de GMR. Ook wordt de GMR gevraagd om zijn agenda per e-mail naar de schooldirecteuren te sturen. Openheid en openbaarheid liggen als algemene beginselen ten grondslag aan medezeggenschap op school in het algemeen en aan vergaderingen van de medezeggenschapsorganen en de informatieverstrekking aan achterban en overlegorganen in het bijzonder. Onder omstandigheden kan de noodzaak bestaan om, ter wille van de vrije oordeelsvorming en de ongehinderde besluitvorming in de GMR, een uitzondering te maken op de openbaarheid van de vergaderingen van het desbetreffende medezeggenschapsorgaan. Dit is ook geformaliseerd in artikel 20 lid 1 van het medezeggenschapsreglement van de GMR. Voor de overlegvergaderingen geldt dat bevoegd gezag en GMR - het genoemde artikel 20 zo veel mogelijk analoog toepassend - overeenstemming kunnen bereiken over het vergaderen in beslotenheid. Zou daarover met het bevoegd gezag geen overeenstemming kunnen worden bereikt, dan zou de GMR kunnen overwegen het overleg voor enige tijd op te schorten, of te staken, om in elk geval het interne overleg in beslotenheid te laten plaatsvinden. In dat geval is artikel 20 van het medezeggenschapsreglement GMR weer rechtstreeks van toepassing. Voor de agendaverspreiding geldt dat de GMR niet door het bevoegd gezag kan worden verplicht om zijn agenda per e-mail naar de schooldirecteuren te sturen, maar dat laat aan de andere kant onverlet de zorgplicht van de GMR om in deze op voldoende wijze inhoud te geven aan de algemene communicatienorm van de GMR zoals neergelegd in artikel 7 van het medezeggenschapsstatuut. Bezwarencommissie functiewaardering primair onderwijs
Bezwaren tegen waardering als Onderwijsassistent, schaal 4; primair onderwijs Bezwaarden zijn onderwijsassistent binnen het cluster-4 onderwijs. Bezwaarden hebben op verzoek van de werkgever de leerkracht, met wie zij 1 op 1 samenwerkten in de klas, bij diens afwezigheid regelmatig en soms langdurig vervangen. De werkgever verlangt dat bezwaarden de lesstof beheersen. Tijdens de vervanging van de leerkracht gingen bezwaarden door met herhalingsstof en nieuwe lesstof. Bezwaarden beantwoorden vragen van leerlingen over de lesstof, grijpen zelfstandig in bij (gewelds)incidenten in de klas en bespreken de incidenten met de betrokken ouders en de teamleider. Alhoewel de functiebeschrijving aanpassing behoeft, acht de Commissie zich voldoende over de werkzaamheden van bezwaarden voorgelicht om in het kader van FUWA PO tot een eigen inhoudelijke waardering te komen van die werkzaamheden. Daarbij is de structurele aard van de vervangings-werkzaamheden en de door de werkgever verlangde beheersing bij bezwaarden van de leerstof zwaarwegend. De waardering door de Commissie wijkt op de kenmerken 1, 3, 4, 6, 8, 11 en 13 af van de waardering van de functie Onderwijsassistent. Een waardering in schaal 6, hoofdgroep III b is passend. Bezwaren gegrond. Hoge Raad Hoge Raad, 17 februari 2012, LJN: BR4486 (levering schoolgebouw en omzetbelasting) De civielrechtelijke levering van een (nieuw) schoolgebouw door de gemeente aan het bevoegd gezag van de school is een levering in de zin van de Wet op de omzetbelasting, ondanks beperkingen met betrekking tot vervreemdingsbevoegdheid van het gebouw. Dit betekent dat voor de civielrechtelijke levering van een schoolgebouw omzetbelasting betaalt dient te worden. Gerechtshof Gerechtshof Amsterdam, 2 februari 2012, LJN: BV2889 (verplichting tot inschrijving leerling) Deze uitspraak ziet op de situatie dat ouders hun twee kinderen niet conform het gestelde in de Leerplichtwet hebben ingeschreven op een school. De reden hiervoor is dat de ouders bedenkingen hebben tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van hun woning gelegen scholen. Omdat de kinderen niet staan ingeschreven op een school heeft de leerplichtambtenaar een proces-verbaal opgemaakt. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Leerplichtwet 1969 alsmede uit vaste jurisprudentie volgt dat, er slechts sprake kan zijn van een vrijstelling van inschrijving van rechtswege indien door degene die zich op de vrijstelling beroept, voldoende duidelijk is aangegeven welke bedenkingen er zijn, zodat kan worden beoordeeld of die bedenkingen inderdaad de richting van het op de beschikbare scholen gegeven onderwijs betreffen. Op grond van artikel 6 van de Leerplichtwet mogen ouders zich slechts op een vrijstelling beroepen indien zij het college van B&W in kennis hebben gesteld voor welke jongere en op welke grond zij aanspraak menen te mogen maken op een vrijstelling. Volgens het gerechtshof Amsterdam mag de gemeente dan de volgende werkwijze hanteren: 1. de ouders worden uitgenodigd om een toelichting op de kennisgeving te geven; 2. er wordt door de leerplichtambtenaar advies ingewonnen bij zowel de vakvereniging als het openbaar ministerie; 3. bij een eerste beroep op een vrijstelling wordt de verdere beoordeling altijd overgelaten aan de kantonrechter. Dit kan alleen door middel van een proces-verbaal; 4. als de rechter aangeeft dat ouders met recht een beroep op een vrijstelling doen, wordt het verzuim omgezet in een vrijstelling in de zin van de Leerplichtwet (artikel 5). Gerechtshof Leeuwarden, 31 januari 2012, LJN: BV2352 (aansprakelijkheid stagiaire) In deze uitspraak wordt de vraag beantwoord welke aansprakelijkheidsregels gelden in de verhouding school, stagiaire en stagebedrijf. Wanneer een stagiaire bij zijn in het kader van de stage verrichte werkzaamheden voor het stagebedrijf door een fout schade zou hebben toegebracht aan een derde, dan kan het stagebedrijf voor deze stage aansprakelijk worden gesteld op grond van artikel 6:170 lid 1 BW. Omdat het stagebedrijf een instructiebevoegdheid heeft ten aanzien van de door de stagiaire te verrichten werkzaamheden in het kader van de stage, is de stagiaire te beschouwen als een ondergeschikte in de zin van artikel 6:170 lid 1 BW. In dat geval hoeft de stagiaire niet bij te dragen aan de schade, tenzij de schade het gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Wanneer de stagiaire bij zijn werkzaamheden in opdracht van het stagebedrijf schade zou hebben geleden, is het stagebedrijf bij schending van zijn zorgplicht in de zin van artikel 7:658 lid 1 BW
aansprakelijk voor de schade, tenzij deze in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de stagiaire. Hetgeen is bepaald in artikel 7:661 lid 1 BW betreffende de aansprakelijkheid van een werknemer voor schade aan zijn werkgever is ook van toepassing op een stagiaire. Dit betekent dat als stagiaire bij de uitvoering van de stageovereenkomst schade toebrengt aan het stagebedrijf, dan is de stagiaire jegens het stagebedrijf niet aansprakelijk, tenzij er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. Dat sommige scholen in stageovereenkomsten hebben opgenomen dat zij aansprakelijk zijn voor schade door fouten van leerlingen, betekent niet dat artikel 6:170 BW op de verhouding school – stagiaire van toepassing is. Het staat partijen vrij om in afwijking van de regels die gelden voor wettelijke aansprakelijkheid, afspraken te maken over de aansprakelijkheid. Rechtbank Rechtbank Haarlem, 21 februari 2012, LJN: BV7317 (schoolwisseling minderjarige) In deze uitspraak gaat het om de situatie dat ouders gescheiden zijn, maar beide het ouderlijk gezag over hun kind hebben. Moeder had aangegeven dat zij wilde dat het kind een andere school zou bezoeken. Vader is hiermee akkoord gegaan en heeft onder de inschrijving zijn handtekening gezet. Laten doet hij een beroep op fraude en is de vader het er niet mee eens dat zijn kind een andere school bezoekt. Volgens de rechtbank is voldoende duidelijk geworden dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de inschrijving van het kind op de andere. De rechtbank is van oordeel dat de moeder de beslissing tot wijziging van de school van het kind zonder de vader daarin te kennen niet had mogen nemen. De vader is mede belast met het gezag over de minderjarige en dergelijke beslissingen dienen gezamenlijk door de ouders te worden genomen. Mocht dan blijken dat zij er samen niet uit kunnen komen, dan kan het geschil aan de rechtbank worden voorgelegd. Rechtbank Maastricht, 14 februari 2012, LJN: BV3909 (plegen van valsheid in geschriften) Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij meerdere keren opdracht heeft gegeven tot en/of feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van valsheid in geschriften door middel van het opmaken en gebruiken van valse akten van benoeming en een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van door misdrijf verkregen geldbedragen. Door de stichting zijn gemeenschapsgelden verworven gedurende een periode van ruim 3,5 jaar door aan de subsidieverstrekker voor te wenden dat zij vijf personen in functies had aangesteld, die deze functies nimmer daadwerkelijk hebben vervuld. De aanstellingen werden voorgewend door middel van het opmaken van valse akten van benoeming. Als directeur heeft verdachte feitelijk leiding gegeven aan één fictieve benoeming. De echtgenote van verdachte werd vanaf augustus 2005 aangesteld als onderwijsassistente, terwijl zij deze functie nimmer heeft vervuld. Deze fictieve benoeming vond plaats omdat verdachte op deze wijze het geld wilde verkrijgen dat hij had gespaard in het kader van zijn verlofspaarregeling. Door in deze periode maandelijks geld, waarvan verdachte wist dat dit uit misdrijf afkomstig was, te ontvangen en te gebruiken heeft verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan gewoonte witwassen. Door als directeur op een geraffineerde wijze misbruik te maken van zijn functie en gebruik te maken van relatief grote bedragen aan gemeenschapsgelden heeft verdachte zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten, waarbij hij ook de goede naam van de stichting heeft geschaad. Ten voordelen van verdachte zal de rechtbank echter rekening houden met de omstandigheden dat verdachte zijn functie als schooldirecteur heeft moeten neerleggen en hij vanwege de onderhavige zaak vrijwel geen zicht heeft op een nieuwe, vergelijkbare baan, hetgeen hij als een straf ervaart. Verder zal de rechtbank in strafmatigende zin rekening houden met het blanco strafblad van verdachte en het gegeven dat de bewezenverklaarde feiten reeds enkele jaren hebben plaatsgevonden. Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zal hij een werkstraf van 100 uren, subsidiaire 50 dagen hechtenis, aan verdachte opleggen. Rechtbank Arnhem, 22 februari 2012, LJN: BV7596 (vrijwillige ouderbijdrage) Ouders schrijven hun kinderen in op de International school, onderdeel van een reguliere basisschool. Aan het volgen van onderwijs aan de afdeling zijn aanzienlijke extra kosten verbonden. Na enkele jaren willen de ouders de schoolfee niet meer betalen. Uiteindelijk eist het schoolbestuur bij de rechtbank betaling van de fee. De rechtbank stelt vast, dat er weliswaar sprake is van een overeenkomst, maar dat die nietig is gezien het bepaalde in artikel 40 WPO. De overeenkomst is
gesloten vóór toelating van de kinderen. Op het inschrijfformulier is niet aangegeven, dat het een vrijwillige bijdrage betreft. Ook is niet aangegeven dat de ouders kenbaar kunnen maken slechts voor bepaalde voorzieningen te kiezen. De overeenkomst is voor meerdere jaren aangegaan, terwijl de wet jaarlijkse hernieuwing voorschrijft. De school hoeft niet de reeds betaalde bedragen over de afgelopen jaren terug te betalen. Als de ouders bij de aanmelding hadden aangegeven geen lesgeld te willen betalen, waren de kinderen op de reguliere afdeling van de school geplaatst. Nu hebben ze enkele jaren internationaal onderwijs gevolgd. Dit onderwijs kan niet meer teniet worden gedaan. De kinderen zijn volgens de rechtbank verrijkt nu ze internationaal onderwijs hebben genoten in plaats van gewoon basisonderwijs. Het betaalde lesgeld en de geleverde onderwijsprestatie streept de rechtbank tegen elkaar weg. Commissie van Beroep voortgezet onderwijs Commissie van Beroep VO, 21 februari 2102 (beroep tegen ontslag wegens opheffing betrekking) De werknemer is werkzaam op basis van de ID-regeling. Deze regeling wordt afgebouwd en in verband daarmee heeft de werkgever het dienstverband op 7 november 2011 opgezegd per 1 augustus 2012. Gebleken is dat de subsidie per 1 augustus 2012 zal eindigen en dat de bekostiging van de functie alleen op basis van de ID-regeling plaatsvindt. In zoverre wordt het ontslag gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde reden van opheffing van de functie. Bij de beoordeling van een ontslag als dat van de werknemer dient ook de vraag betrokken te worden in welke mate de werkgever inspanningen heeft verricht in het kader van een eventuele doorstroom dan wel herplaatsing van de werknemer. Tussen de ontslagbeslissing en de ontslagdatum ligt een periode van bijna negen maanden. Onder deze omstandigheden kunnen de inspanningen van de werkgever in het kader van herplaatsing dan wel doorstroom in de periode gelegen tussen de ontslagbeslissing en de daadwerkelijke ontslagdatum onvoldoende worden getoetst. Beroep gegrond. Commissie van Beroep VO, 21 februari 2012 (beroep tegen ontslag op staande voet) De werknemer is op staande voet ontslagen omdat hij 27 laptops, die hij zonder toestemming of medeweten van de werkgever heeft besteld, heeft verduisterd en omdat hij om niet verklaarde redenen buiten werktijd de school heeft bezocht. Het is voldoende aannemelijk geworden dat de werknemer zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering. Daarmee staat reeds een van de aan het ontslag ten grondslag gelegde feiten vast, welk feit op zichzelf al een dringende reden oplevert voor een ontslag op staande voet. Omdat de werkgever heeft aangegeven dat de gronden elk afzonderlijk een dringende reden opleveren voor ontslag, blijft de andere aan het ontslag ten grondslag gelegde reden onbesproken. Voorts is het ontslag onverwijld verleend. Beroep ongegrond. Commissie van Beroep VO, 17 februari 2012 (beroep tegen ontslag wegens arbeidsongeschiktheid) Werkneemster, docent in de bovenbouw havo/vwo, is sinds 2008 arbeidsongeschikt en ontvangt vanaf april 2010 een WGA-uitkering van 80,51%. Het UWV acht haar ongeschikt voor de maatgevende arbeid. De werkgever tracht werkneemster na april 2010 op school te re-integreren in de onderbouw, maar wanneer dit opnieuw tot uitval leidt, gaat hij over tot ontslag. De belangrijkste grief van de werknemer is dat de werkgever onvoldoende re-integratieinspanningen heeft verricht, overigens zonder daarbij duidelijk te maken op welke periode dit verwijt zich richt. Wat de periode vóór de toekenning van de WGA-uitkering betreft is niet gebleken dat het UWV een sanctie heeft opgelegd aan de werkgever voor zijn begeleidings- en re-integratieinspanningen gedurende de eerste 104 weken arbeidsongeschiktheid van appellante. Voorts is niet aangevoerd of gebleken dat de werknemer bezwaar heeft ingediend tegen de WGA-beslissing. Wat de periode na de eerste twee ziektejaren betreft, heeft de werkgever de werkneemster laten re-integreren in de onderbouw. Met het inroosteren van de werkneemster voor de gewenste werkzaamheden in de bovenbouw kan, als gevolg van haar arbeidsongeschiktheid en haar historisch langdurig en veelvuldig verzuim, de continuïteit onvoldoende worden gewaarborgd. De beleidskeuze om de werkneemster hiervoor niet in te roosteren is alleszins redelijk. Beroep ongegrond. Landelijke Klachtencommissie Onderwijs (adviezen worden pas na drie maanden gepubliceerd) LKC PO, 30 november 2011 (Bezwaar tegen beslissing in vereenvoudigde behandeling)
Bij beslissing in vereenvoudigde behandeling inzake 105144 heeft de Voorzitter van de Commissie de klacht van klager over de reactie van de MR op een verzoek van klager om de gang van zaken te onderzoeken binnen de oudervereniging (OV) niet in behandeling genomen, omdat dit onderdeel van de klacht onvoldoende betrekking had op kwaliteitsaspecten van het onderwijs als zodanig. Voor zover de klacht handelde over het schenden van de privacy van klager door de MR is de klacht kennelijk ongegrond geoordeeld. De Voorzitter overweegt dat er voor de LKC geen taak is weggelegd in het toezicht op de wijze waarop de MR zijn taken vervult. De MR is een democratisch gekozen orgaan en een waardering van de verrichte werkzaamheden komt tot uiting in de uitslag van de volgende verkiezingen. De Voorzitter van de LKC kwam tot het oordeel dat behandeling van de klacht niet bijdraagt aan verhoging van de kwaliteit van het onderwijs, zoals in de vorige alinea bedoeld. De voorzitter die dit bezwaar beoordeelt, deelt die opvatting, temeer daar de LKC een advies uitbrengt aan het bevoegd gezag en dit bevoegd gezag geen zeggenschap heeft over het doen en laten van de OV. Het stellen van vragen over de gang van zaken binnen de OV zijn geen aangelegenheden waarvan de MR zonder een nadere toelichting of nader verzoek van bezwaarde had dienen te begrijpen dat bezwaarde hechtte aan geheimhouding van zijn naam. Bezwaar ongegrond. LKC VO, 29 november 2011 (klacht ouders over AMK-melding) Er was sprake van moeizame samenwerking tussen school en ouders die haar oorsprong vond in het verschil van inzicht tussen de ouders van de leerling en school in de oorzaken van het ziekteverzuim. Na een doorverwijzing van de leerling voor medische behandeling bleek dat de ouders voornemens waren, zonder dit eerst met de school te overleggen, een deel van het onderzoekstraject van de leerling elders te doen plaats vinden dan waar de leerling in behandeling was. Onder deze omstandigheden, waarbij naar het oordeel van de school sprake was van de noodzaak om handelend op te treden en waarbij de ouders in eerste instantie een andere weg kozen, is het begrijpelijk dat het vertrouwen van de school in een goede samenwerking met de ouders zodanig is geschaad dat besloten is om uit zorg voor de leerling een AMK-melding te doen. De klacht is ongegrond. LKC PO, 28 november 2011 (klacht over pedagogisch klimaat, over inschakeling politie en over AMK-melding) De school heeft de politie gebeld en een melding bij het AMK gedaan nadat een leerling na schooltijd niet werd opgehaald. Het pedagogisch klimaat op de school wijkt niet af van hetgeen hierover in de onderwijswereld heden ten dage algemeen wordt aanvaard. Het behoort tot de beleidsvrijheid van de school om in de hierover bestaande pedagogische stromingen een keuze te maken. Dat de school de aanvangstijden van de lessen strikt toepast kan niet gelden als een tekortkoming ten aanzien van de flexibiliteit van de school, maar wijst erop dat de school zichzelf, ouders en leerlingen wil houden aan de geldende regelgeving op dit punt. Klacht ongegrond. Het inschakelen van de politie is gerechtvaardigd indien voor een leerling die normaliter van school wordt opgehaald, niemand verschijnt en de school met de ouders of contactpersonen hierover geen contact kan krijgen. Klacht ongegrond. Er waren voldoende zwaarwegende redenen voor de directeur voor het doen van een AMK-melding. Vanwege de mogelijk verstrekkende gevolgen van een AMKmelding dienen, behoudens bijzondere omstandigheden, de ouders hierover vooraf op de hoogte te worden gesteld. Nu de directeur hieraan is voorbijgegaan en bijzondere omstandigheden niet zijn aangevoerd of gebleken, is de directeur op dit punt onvoldoende zorgvuldig geweest. De klacht ten aanzien van de AMK-melding is daarom deels gegrond. LKC PO, 25 november 2011 (Klacht dat directeur zonder zijn toestemming heeft toegestaan dat zijn ex-partner met hun zoon buiten de schoolvakantie op vakantie ging) Directeur heeft zonder toestemming van klager toegestaan dat zijn ex-partner met hun zoon op vakantie ging buiten de schoolvakantie. Ook klaagt klager over de dominante en kwetsende toon waarop de directeur hem telefonisch te woord heeft gestaan. Verweerder heeft bij het nemen van de beslissing gehandeld in overeenstemming met de geldende regelgeving, meer specifiek de leerplichtwet. Hij heeft overleg gevoerd met de leerplichtambtenaar die aangaf dat het aan verweerder was de aanvraag al dan niet toe te kennen en hij heeft binnen de eigen organisatie overleg gevoerd. Hij heeft binnen zijn bevoegdheid gehandeld en daarbij is niet gebleken van feiten of omstandigheden waardoor hij niet in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. In zoverre is de klacht ongegrond. Echter, gezien de omstandigheden van het geval had het op de weg gelegen van verweerder om contact op te nemen met klager om hem nader te laten toelichten waarom hij tegen de verlofverlening was. Het is daarbij niet alleen van belang dat klager zijn visie zou kunnen toelichten, maar dat de directeur dan ook in de gelegenheid was geweest om een nadere toelichting te geven op zijn besluit. De klacht, voor zover die is gericht tegen het ontbreken van voldoende contact tussen
klager en verweerder, is gegrond. De klacht dat verweerder klager op een dominante en kwetsende toon telefonisch te woord heeft gestaan is niet voldoende aannemelijk gemaakt en derhalve ongegrond. LKC PO, 22 november 2011 (Klacht over advies ambulant begeleider en over afhandeling klacht door REC) Ouders klagen erover dat de ambulant begeleider ten onrechte heeft geadviseerd hun zoon in het speciaal onderwijs te plaatsen, en dat de directeur van het REC de gevolgen van het verkeerde advies niet heeft willen corrigeren en voorbij is gegaan aan de primaire reden van de verwijzing. De leerling heeft een toelaatbaarheidsbeschikking voor het speciaal onderwijs. Partijen zijn het erover eens dat het gedrag van de leerling het niet mogelijk maakt dat hij zal instromen in het regulier voortgezet onderwijs. Nu ook met hulp van de ambulant begeleider de gedragsverandering op een reguliere basisschool bij de leerling niet tot stand kwam is het niet onredelijk of onjuist geweest dat de ambulant begeleider verwachtte dat de gewenste gedragsverandering bij de leerling een grotere kans van slagen had binnen een setting van het speciaal onderwijs. op grond van deze omstandigheden kan niet vastgesteld worden dat de beoogde school voor speciaal onderwijs geen geschikte school voor de leerling was. De klacht is ongegrond. Er zit niet veel verschil tussen de door klagers en de directeur van het REC genoemde primaire reden voor het verwijzingsadvies. Niet gebleken is dat verweerder de verantwoordelijkheid voor het advies heeft afgeschoven. Aangezien er geen sprake was van een onjuist advies van de ambulant begeleider, hoefde het REC geen hulp te bieden om de gevolgen van het advies te corrigeren. De klacht is ongegrond. LKC VO, 22 november 2011 (klacht over informatievoorziening en communicatie door school en over de klacht) Klager klaagt erover dat de school hem niet adequaat heeft geïnformeerd over relevante zaken betreffende zijn dochter en ook overigens niet correct met hem heeft gecommuniceerd. Daarnaast klaagt klager erover dat het bevoegd gezag zijn klacht daarover niet adequaat heeft afgehandeld. De Commissie is van oordeel dat de school in de gegeven omstandigheden voldoende invulling heeft gegeven aan haar informatieverplichting jegens klager. Het is niet gebleken dat de school op incorrecte wijze met klager heeft gecommuniceerd. Indien een schoolbestuur voor wat betreft de beslistermijnen in een interne klachtprocedure wil aansluiten bij de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ligt het voor de hand dat wordt aangesloten bij de bepalingen uit de Awb die betrekking hebben op klachten. In dit geval heeft het bevoegd gezag dat niet gedaan. De beslissing over de klacht is niet tijdig genomen. Tevens was het zorgvuldig geweest als het bevoegd gezag in zijn ontvangstbevestiging ook een beslistermijn aan klager had meegedeeld. De communicatie over de verzending van de beslissingsbrief had duidelijker gekund. Klacht deels gegrond. LKC VO, 9 november 2011 (klacht over begeleiding van langdurig zieke leerling en over opstellen handelingsplannen en onderwijskundig rapport) Leerling is de afgelopen jaren ongeveer 30% per jaar afwezig geweest wegens ziekte. Hij is het eerste jaar blijven zitten en is in de loop der jaren ook van vwo naar havo gegaan. Volgens ouders heeft de school niets gedaan om de leerachterstand weg te werken en heeft de school erg lang gedaan over het opstellen van een onderwijskundig rapport in het kader van een verwijzing naar een REC-3 school. Ondanks dat er de eerste leerjaren geen leerlingdossier is bijgehouden, zijn er onvoldoende aanwijzingen dat de school gedurende de gehele schoolperiode zou zijn tekortgeschoten in de begeleiding. Het is niet aannemelijk geworden dat de school de leerachterstanden onvoldoende in beeld zou hebben gebracht, aangezien de leerling het eerste jaar heeft moeten doubleren en zijn vorderingen in de loop der jaren zo goed en zo kwaad als het ging zijn getoetst en zijn besproken. De klacht over het laten ontstaan en voortbestaan van een leerachterstand is ongegrond. De ouders hebben eind juni 2010 een door de school in te vullen onderwijskundig rapport aan de school overgedragen. Een eerste door de school opgesteld concept van dit rapport stamt van november 2010; het definitieve rapport is in december vastgesteld. In beginsel hoort het geen maanden te duren om op te schrijven welke problemen de school ondervindt in het onderwijzen van een leerling en wat de school daar tot dan aan heeft gedaan. Dat het zo lang heeft geduurd zal een direct gevolg zijn van het feit dat de school geen leerlingendossier had om op terug te vallen bij het opstellen van het rapport. Op deze punten is de klacht gegrond. LKC VO, 1 november 2011 (Klacht over niet bevorderen en over wijze waarop school de klacht hierover heeft afgehandeld)
Een leerling is vanwege zijn aantal tekortpunten besproken op de bevorderingsvergadering. Daarin is besloten dat hij niet werd bevorderd naar 4 atheneum. Klager stelt nooit signalen te hebben ontvangen dat het niet goed ging met zijn zoon. De docentenvergadering heeft niet zorgvuldig gehandeld en de directie heeft zijn klacht als een formaliteit behandeld. De leerling is terecht niet bevorderd, maar besproken in de docentenvergadering. Gezien de stemverhouding van de aanwezige docenten had, zelfs indien de afwezige docenten voor bevordering zouden hebben gestemd, nog steeds een meerderheid voor doubleren gestemd. Nu niet is gebleken van een onjuiste procedure en er ook overigens geen aanwijzingen zijn dat de docenten geen weloverwogen beslissing hebben genomen, is de klacht over niet bevorderen naar 4 atheneum ongegrond. Bij de afwikkeling van deze beslissing zijn wel fouten gemaakt. Zo heeft de school geen contact gehad met de ouders en heeft zij de keuze om te doubleren of over te gaan naar 4 havo de facto bij de 15-jarige leerling gelegd. De klacht is op dat punt gegrond. In de eerste week van het schooljaar hebben klager en de directeur gesproken over de klacht. Uit de inhoud van de schriftelijke reactie op de klacht, kan niet worden afgeleid dat de directie de klacht als een formaliteit heeft benaderd en procedureel of inhoudelijk onzorgvuldig heeft gehandeld. De klacht over de afhandeling van de klacht is ongegrond. Commissie Gelijke Behandeling CGB, 24 februari 2012, 2011-0114/2012-36 (onderscheid op grond van handicap of ziekte) De dochter van verzoekers heeft ADHD en dyslexie. Ter beoordeling ligt de vraag voor of verweerster ten opzichte van de dochter van verzoekers verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van handicap of chronische ziekte bij het aanbieden van onderwijs door onvoldoende doeltreffende aanpassingen te verrichten, onvoldoende zorg te dragen voor een discriminatievrije onderwijsomgeving en de dochter door te verwijzen naar het speciaal onderwijs. De Commissie leidt uit het verslag van het psychologisch en orthodidactisch onderzoek af dat de dyslexie van de dochter in het bijzonder spelling betreft. De Commissie overweegt dat verweerster gemotiveerd en onbetwist heeft aangegeven dat de laptop met het programma ‘word’ en spellingscontrole geschikt is voor deze vorm van dyslexie. Voorts constateert de Commissie dat verweerster voorafgaand aan het schooljaar alle ouders heeft geïnformeerd over het dyslexieonderzoek en de duur daarvan. De Commissie overweegt dat het weliswaar begrijpelijk is dat verzoekers menen dat het onderzoek lang heeft geduurd, maar dat goed onderzoek ook tijd vergt. De duur van het onderzoek maakt niet dat verweerster haar onderzoeksplicht naar doeltreffende aanpassingen heeft geschonden. Verzoekers stellen dat verweerster onvoldoende heeft zorg gedragen voor een veilige onderwijsomgeving. Verzoekers geven echter aan dat de incidenten en de bejegening van de dochter voortvloeien uit haar gothic kledingstijl en niet te maken hebben met haar handicap/chronische ziekte. Nu verzoekers ook geen andere feiten hebben aangevoerd die kunnen duiden op een discriminatoire bejegening op grond van handicap of chronische ziekte, oordeelt de Commissie dat er geen onderscheid is gemaakt. Verzoekers stellen dat verweerster hen gedwongen heeft om de dochter aan te melden bij de school voor speciaal voortgezet onderwijs. De Commissie stelt vast dat er voor de dochter na het tweede leerjaar geen mogelijkheden meer waren om bij verweerster onderwijs te volgen. De Commissie oordeelt dat ook op dit punt er geen sprake is van onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte. Het advies van verweerster om de dochter speciaal onderwijs te laten volgen betreft niet de toegang tot, het aanbeiden van dan wel het afsluiten van onderwijs bij verweerster, maar is gericht op het vervolgonderwijs elders. Bronnen www.rechtspraak.nl www.onderwijsgeschillen.nl School en Wet, Jrg. 92 (2012), nr. 2, p. 28, 30. School en Wet, Jrg. 92 (2012), nr. 3, p. 28-32.