In: Migrantenstudies, 2007-1, pp. 24-35
Juridische problemen van migrantengroepen en de vraag naar rechtshulp1 Susanne Peters en Marijke Ter Voert*
Samenvatting Er is nog weinig bekend over de wegen die migranten bewandelen om hun juridische problemen op te lossen. Dit terwijl ze vanuit hun sociaal-economische en culturele positie mogelijk moeilijkheden ervaren met het vinden van adequate hulp of minder in staat zijn problemen zelf op te lossen. Onderstaand artikel betreft is verkenning van de strategieën die migranten gebruiken om hun juridische problemen op te lossen. We maken gebruik van beschikbare data die hier betrekking op hebben en zoeken vervolgens naar verklaringen voor de wijze waarop migranten hun juridische problemen oplossen in sociaal-wetenschappelijke theorieën. Vooral Marokkanen blijken onevenredig vaak gebruik te maken van rechtshulp. We richten ons in het bijzonder op de invloed van sociaal psychologische hulpbronnen om deze oververtegenwoordiging te verklaren. Inleiding Hoewel ongeveer 10% van de Nederlandse bevolking bestaat uit niet-westerse migranten, weten we nog weinig van de wegen die zij bewandelen om hun eventuele (rechts)problemen op te lossen. Dit terwijl ze vanuit hun sociaal-economische en culturele positie mogelijk moeilijkheden ondervinden met het vinden van adequate hulp of minder in staat zijn problemen zelf op te lossen (denk bijvoorbeeld aan taal- en communicatieproblemen). In het RMO-advies ‘Toegang tot recht’ worden migranten aangeduid als kwetsbare groep als het gaat om hun toegang tot recht (RMO, 2004). Bovendien wordt hierin opgemerkt dat deze thematiek nog een onontgonnen terrein is. In de kabinetsreactie op het RMO-rapport wordt dan ook voorgesteld, overeenkomstig de aanbevelingen van de RMO, specifiek aandacht te besteden aan de geschilbeslechting van de groep niet-westerse migranten (TK 2005-2006, 29 279, nr. 31). In dit artikel zijn we geïnteresseerd in de wijze waarop niet-westerse migranten hun juridische geschillen oplossen. Ten eerste bekijken we wat beschikbare cijfers en onderzoeksgegevens zeggen over het gebruik van rechtshulp door migranten. Ten tweede zoeken we op basis van literatuur en (sociaal-wetenschappelijke) theorieën naar verklaringen voor het gedrag van migrantengroepen met betrekking tot het oplossen van hun juridische geschillen (zogenoemd ‘geschilbeslechtingsgedrag’). In het bijzonder kijken we naar de sociaal psychologische hulpbronnen van migranten. Onderwerp van studie zijn de vier grootste migrantengroepen in Nederland, te weten Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen.2 Juridische problemen Wanneer een probleem of geschil in beginsel via rechtsregels opgelost of aangepakt kan worden, kunnen we spreken van een (potentieel) juridisch probleem of geschil (Van Velthoven & Ter Voert, 2004). Hieronder vallen dus niet alleen de geschillen die in het ‘juridisch circuit’ terecht zijn gekomen, maar ook de geschillen die daar niet belanden. Bij deze laatste problemen of geschillen is het afhankelijk van de subjectieve interpretatie van de burger of iets een juridisch probleem is of niet. Een situatie die voor de ene persoon eenvoudig op te lossen is, kan voor de andere persoon problematisch zijn. Of iets een juridisch probleem wordt hangt vaak af van de manier waarop mensen handelen of reageren en van de mate van zelfredzaamheid. In dit artikel hebben we het over (potentieel) civiel- en bestuursrechtelijke problemen en géén strafrechtelijke problemen. Het strafrecht blijft vanwege zijn geheel eigen karakter, waarbij het initiatief tot opsporing en vervolging bij de overheid ligt, buiten beschouwing. Bovendien zijn over de strafrechtloop al veel (meer) gegevens beschikbaar (zie bijvoorbeeld Van der Heide e.a., 2003).
1
In: Migrantenstudies, 2007-1, pp. 24-35
Om een beeld te geven van de aard en omvang van problemen van migranten in vergelijking met autochtonen, presenteren we allereerst in tabel 1 de uitkomsten van een onderzoek van Jungmann en Combrink-Kuiters (2005). In die studie is via een gestructureerde vragenlijst aan 726 allochtonen en 815 autochtonen van achttien jaar en ouder gevraagd of zij de afgelopen twee jaar juridische problemen hebben gehad.3 Dit zijn problemen waarvoor ze juridische hulp konden inschakelen. Een allochtoon is daarbij gedefinieerd als een persoon van wie tenminste één ouder in het buitenland is geboren. In de rapportage is geen onderscheid gemaakt tussen verschillende herkomstgroepen. Dit onderzoek wijst uit dat allochtonen over een periode van twee jaar gemiddeld iets meer juridische problemen hebben gehad dan autochtonen, respectievelijk 0,43 en 0,34 problemen per persoon. In totaal heeft 29% van de allochtonen tenminste één juridisch probleem ervaren in de afgelopen twee jaar, in vergelijking met 22% van de autochtonen. Als we kijken naar de soort problemen dan zien we in tabel 1 dat de meeste problemen voorkomen op het gebied van werk (19%) en relatie en familiezaken (17%). Voor een verklaring van de verschillen in aard en omvang van de problemen tussen allochtonen en autochtonen verwijzen we naar Peters en Ter Voert (2006). Tabel 1 Soort problemen van autochtonen en allochtonen in procenten Autochtonen Allochtonen Werk
27
19
Relatie/familie
10
17
Claim/vordering/betaling
11
9
Letsel/medisch
9
5
Uitkering/probleem met overheidsinstantie
5
9
Ontevreden over product of dienst
6
3
Schade/verzekering
5
8
Wonen: onroerend goed
5
1
Wonen: huur
3
5
Wonen: buren
2
3
Vreemdelingen-/vluchtelingenrecht
<1
7
*
Bron: Jungmann & Combrink-Kuiters, 2005
Oplossingsstrategieën Als burgers te maken krijgen met een (potentieel) juridisch probleem, dan kunnen zij verschillende wegen bewandelen om hier mee om te gaan. In navolging van Genn (1999)
2
In: Migrantenstudies, 2007-1, pp. 24-35
onderscheiden we drie keuzes als kernelementen van de geschiloplossingsstrategie van een rechtzoekende: - actie ondernemen of niet; - zelf doen of deskundige hulp inschakelen; - overeenstemming proberen te bereiken met de wederpartij of een derde een beslissing laten nemen. In dit artikel beperken we ons tot de eerste twee categorieën. Burgers die zelf geen contact zoeken met de tegenpartij, geen advies of hulp vragen, en ook niet door (acties van) de tegenpartij ‘gedwongen’ worden om wat aan of met het probleem te doen worden in deze benadering de ‘passieven’ genoemd. ‘Passieven’ ondernemen niets om het probleem op te lossen. Burgers die wel, op enigerlei wijze, actie ondernemen om het probleem of conflict op te lossen worden ‘actieven’ genoemd. Binnen de groep van actieven worden vervolgens ‘doe-hetzelvers’ en ‘rechtshulpgebruikers’ onderscheiden. Doe-het-zelvers ondernemen actie zonder advies of hulp te vragen aan deskundigen; rechtshulpgebruikers gaan wel te rade bij deskundige personen of instanties, zoals advocaten, het juridisch loket of sociaal raadslieden (Van Velthoven & Ter Voert, 2004). Om een beeld te geven van de wijze waarop allochtonen en autochtonen hun problemen aanpakken, hebben we gegevens van het reeds eerder genoemde onderzoek van Jungmann en Combrink-Kuiters (2005) bewerkt. In figuur 1 is te zien hoe allochtonen en autochtonen die de afgelopen twee jaar een juridisch probleem hebben gehad, hun laatste probleem hebben aangepakt. Figuur 1 Overzicht van de oplossingsstrategieën van allochtonen en autochtonen (alle
Allochtonen
Autochtonen
probleem
probleem
(N=207)
(N=183)
Doe-het-zelver
Rechtshulp-
9%
gebruiker
Passief
11%
Doe-het-zelver
Rechtshulp-
Passief
23%
gebruiker
7%
80%
70%
Beroep Wrb 38%
Beroep Wrb 4%
percentages verwijzen naar het totaal aantal problemen)
Figuur 1 laat zien dat allochtonen vaker rechtshulp inschakelen dan autochtonen (respectievelijk 80% en 70%), minder vaak doe-het-zelvers zijn (respectievelijk 9% en 23%) en iets vaker passief blijven (respectievelijk 11% en 7%). Verder laat Figuur 1 zien dat allochtonen relatief vaker een beroep hebben gedaan op de Wet op de rechtsbijstand (Wrb)4 dan autochtonen. Gedeeltelijk kan dit verklaard worden door het verschil in economische hulpbronnen tussen allochtonen en autochtonen: 80% van de allochtonen valt in een lage inkomensgroep en 36% van de autochtonen valt in deze groep. Uit het onderzoek van Jungmann, e.a. (2005) blijkt echter dat zelfs onder de lage inkomensgroepen allochtonen vaker een beroep doen op de Wrb5. Ook constateren zij dat allochtonen oververtegenwoordigd zijn als cliënten van het juridisch loket.
3
In: Migrantenstudies, 2007-1, pp. 24-35
In het voorgaande onderzoek wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen migranten. Cijfers van gemeentelijke sociaal raadslieden6 geven hier wel inzicht in. Sociaal raadsliedenwerk is een vorm van maatschappelijke dienstverlening die zich richt op kosteloze en laagdrempelige sociaal-juridische advisering aan 'gewone' burgers op een zeer breed terrein. De meeste cliënten komen uit de lagere inkomensgroepen. De gegevens van sociaal raadslieden betreffen daarom een wat betreft sociaal-economische positie relatief homogene groep cliënten. Veel problemen waar sociaal raadslieden mee te maken krijgen, zijn dan ook problemen die een financiële component hebben, zoals uitkeringen en belastingen. De cijfers die wij hier gebruiken betreffen hulpvragen in de eerste helft van 2005. In tabel 2 is te zien hoe de cliënten verdeeld zijn naar etnische afkomst en in tabel 3 is te zien met welke problemen burgers bij sociaal raadslieden aankloppen.
4
In: Migrantenstudies, 2007-1, pp. 24-35
Tabel 2 Percentage cliënten van gemeentelijk sociaal raadslieden in Den Haag naar herkomstgroep in de periode van januari tot juni 2005 (N = 19.439) . Omvang bevolkingsgroep in % van de Haagse bevolking NietSurin/ Autoch. westers Turken Marok. Ant. Overig1 allocht. Percentage cliënten 31,7 48,5 9,0 21,2 18,3 17,2 Bevolkingsgroep in % van de totale Haagse 55,6 23,8 6,8 5,1 11,9 20,6 bevolking Ratio clïënt/ bevolkingsaandeel 0,6 2,0 1,3 4,2 1,5 0,8
Totaal 100 100
Bron: Sociaal raadslieden Den Haag 1 Onder de categorie ‘overig’ worden alle mensen gerekend die afkomstig zijn uit een andere nietwesterse migrantengroep dan de vier waar wij naar kijken, uit een westerse migrantengroep of die mensen waarvan de herkomst onbekend is.
Tabel 3 Soort probleem per herkomstgroep (N = 19.439) in de periode van januari tot juni 2005 NietSurin/ Soort probleem Autoch. westers Turken Marok. Ant. Overig1 Totaal allocht. Vreemdelingenrecht 1 4 7 4 2 7 3 Overige financiële 10 11 10 9 13 11 11 zaken Relatie/familie 7 2 2 2 3 4 4 Kind < 18 0 1 1 2 1 1 1 Onderwijs 1 2 2 2 2 1 1 Wonen/huren 14 9 8 9 10 12 11 Wonen/bezit/ onroerend goed 1 1 1 0 1 0 1 Wonen overige 1 0 0 0 1 0 0 Medisch 1 1 0 1 1 1 1 Werk 4 3 3 2 3 2 3 Consumenten 5 7 7 6 8 7 6 Sociale voorzieningen /uitkering 25 31 34 31 29 30 29 Ziektekosten 2 3 0 2 5 0 2 verzekering Overheid 1 1 1 1 1 1 1 Belastingen 24 24 22 28 20 18 23 Overige Totaal 1
2
2
2
2
2
2
2
100
100
100
100
100
100
100
Bron: Sociaal raadslieden Den Haag Onder de categorie ‘overig’ worden alle mensen gerekend die afkomstig zijn uit een andere niet-westerse migrantengroep dan de vier waar wij naar kijken, uit een westerse migrantengroep of die mensen waarvan de herkomst onbekend is
5
In: Migrantenstudies, 2007-1, pp. 24-35
Uit tabel 2 blijkt dat niet-westerse allochtonen vaker te rade gaan bij sociaal raadslieden dan autochtonen. Ongeveer 49% van de cliënten bestaat uit niet-westerse allochtonen, terwijl ze slechts 24% van Haagse bevolking uitmaken. Binnen de groep allochtonen vragen Marokkanen relatief het vaakst hulp. Ongeveer 21% van de hulpvragen is afkomstig van Marokkanen, terwijl zij slechts 5% van de Haagse bevolking uitmaken7. In onderstaande analyse zoeken we naar verklaringen voor deze bevindingen. Keuze voor een oplossingsstrategie De keuze voor een oplossingsstrategie is van verschillende factoren afhankelijk8. Ten eerste wordt de keuze bepaald door de keuzemogelijkheden die iemand tot zijn beschikking heeft. De keuzemogelijkheden variëren met het soort probleem waar iemand mee te maken heeft en met het beschikbare aanbod aan rechtshulp. Het soort probleem beïnvloedt de keuzemogelijkheden in de zin dat het bijvoorbeeld bepaalt of het individu het probleem eventueel zelf kan oplossen, officiële hulp moet inschakelen of een gerechtelijke procedure moet starten. Zo worden bijvoorbeeld consumentenproblemen vaak door het individu zelf opgelost, terwijl problemen met onroerend goed vaak via rechtshulp en officiële procedures worden aangepakt (Van Velthoven & Ter Voert, 2004). Ten tweede wordt de keuze voor een oplossingsstrategie bepaald door de kostenbatenverwachtingen van de persoon in kwestie. Volgens de rationele-keuzebenadering ondernemen rechtzoekenden alleen actie als ze verwachten dat de baten de kosten overstijgen. De verwachte kosten en baten kunnen zowel materieel als immaterieel van aard zijn, zolang het maar een waarde voor de betrokkene vertegenwoordigt. Die kosten-batenafweging wordt gemaakt tegen de achtergrond van de economische en sociaalpsychologische hulpbronnen die iemand tot zijn beschikking heeft. Daarnaast wijzen Peters en Ter Voert (2006) op het belang van de culturele achtergrond van de rechtzoekende. Hoewel de voornoemde factoren mogelijk alle een rol spelen bij de verklaring van de verschillen tussen allochtonen en autochtonen in de vraag naar rechtshulp, richten we ons vooral op de verschillen in economische en sociale hulpbronnen tussen beide groepen. De economische hulpbronnen hebben betrekking op de financiële middelen die rechtzoekenden tot hun beschikking hebben. Migranten hebben gemiddeld genomen een lager inkomen dan autochtonen en daarmee gemiddeld minder economische hulpbronnen (Peters en Ter Voert, 2006). Zoals uit de hiervoor gepresenteerde gegevens blijkt, is het gezien hun lagere economische hulpbronnen te verwachten dat migranten relatief gezien vaker dan autochtonen gebruik maken van laagdrempelige instanties zoals het Juridisch Loket en Sociaal Raadslieden en een beroep doen op de Wrb. Op de sociaal psychologische hulpbronnen gaan we hieronder wat dieper in. Sociaal-psychologische hulpbronnen Onder sociaal-psychologische hulpbronnen kunnen verschillende zaken geschaard worden, zoals de beheersing van de Nederlandse taal, kennis van de middelen en mogelijkheden om voor de eigen belangen op te komen, communicatieve vaardigheden en sociale netwerken (Carlin, Howard & Messinger, 1966). Klijn (1996) beargumenteert dat in het onderzoek naar rechtshulp nog weinig bekend is over de rol van sociaal-psychologische hulpbronnen en ook in de Geschilbeslechtingsdelta 2003 (Van Velthoven e.a., 2004) is hier nog weinig aandacht aan besteed. Het effect van sociaal-psychologische hulpbronnen kan tweeledig zijn. Enerzijds maakt een gebrek aan sociaal-psychologische hulpbronnen de kans kleiner dat iemand een probleem zelf kan oplossen en daarmee de kans groter dat het nodig is deskundige rechthulp in te schakelen. Anderzijds maakt een gebrek aan sociaal-psychologische hulpbronnen de kans groter dat iemand passief blijft en dus geen rechtshulp zoekt. Met andere woorden, mensen met veel sociaal6
In: Migrantenstudies, 2007-1, pp. 24-35
psychologische hulpbronnen kunnen hun eigen boontjes doppen. Mensen met te weinig sociaalpsychologische hulpbronnen hebben juist rechtshulp nodig, maar kunnen tegelijkertijd ook een drempel ervaren om bij rechtshulpverleners aan te kloppen. Wanneer iemand de Nederlandse taal machtig is, is het voor deze persoon bijvoorbeeld makkelijker om contact te leggen met een hulpverlener of zelf het probleem op te lossen met de andere partij. Daarnaast kan een gebrek aan taalvaardigheid of kennis een drempel vormen voor juist die mensen die hulp goed zouden kunnen gebruiken. Wanneer mensen zichzelf niet in staat achten om hun probleem voldoende helder over te brengen aan een rechtshulpverlener, en er dus geen baten van deze strategie zijn te verwachten, zullen zij ook niet voor dit traject kiezen. Op de hulpbronnen die voortkomen uit sociale netwerken gaan we hier wat dieper in. Belangrijke elementen daarbij zijn de grootte van het netwerk, de aard van de relaties en de middelen waarover netwerkleden beschikken. In 1988 werd het begrip ‘sociaal kapitaal’ in de sociale wetenschappen geïntroduceerd door James Coleman. Coleman gaat er vanuit dat sociaal kapitaal een eigenschap is van sociale netwerken en dat het individuen en organisaties in staat stelt om te handelen en doelen te bereiken. Moderne definities van sociaal kapitaal zijn normaliter van Colemans definitie afgeleid 9. Sociaal kapitaal heeft in de literatuur veel aandacht gekregen en is op verschillende niveaus bestudeerd, zowel op het individuele niveau (Burt, 1992), op organisatie niveau (Nahapiet & Ghoshal, 1998; Fennema & Tillie, 1999; Fennema, 2004) als op maatschappelijk niveau (Putnam, 1993). De centrale aanname in de literatuur rond sociaal kapitaal is dat netwerken of relaties hulpbronnen verschaffen die gebruikt kunnen worden voor de voorspoed van individuen of het collectief. Op het individuele niveau betekent dit dat sociaal kapitaal gedefinieerd is als de hulpbronnen die voortkomen uit een relatie met anderen. Op het maatschappelijke niveau gaat het over de impact die sociaal kapitaal heeft op het welzijn van samenlevingen. In het huidige artikel focussen wij op sociaal kapitaal op individueel niveau. De gedachte is dat participatie in sociale netwerken vertrouwen tussen mensen en wederkerigheid genereert. Sociaal kapitaal heeft een positieve invloed op iemands kansen in het leven. Mensen met meer sociaal kapitaal zijn beter af en daarmee gezonder, rijker en wijzer (Burt, 2001; Glaeser, 2001; Putnam, 2000). Putnam (2000) beschrijft twee verschillende manieren waarop sociaal kapitaal verworven kan worden: door sociale netwerken binnen de eigen groep en door sociale netwerken buiten de eigen groep. In navolging van het SCP noemen wij deze varianten van sociaal kapitaal samenbindend en overbruggend (‘bonding’ en ‘bridging’ genoemd door Putnam). De ‘samenbindende’ variant is uitsluitend gericht op de cohesie binnen de eigen homogene groep. In een hecht netwerk is betere communicatie en controle mogelijk en hierdoor wordt een voordeel gecreëerd (Burt, 2001). Binnen de groep kan derhalve een grote hoeveelheid sociaal kapitaal verworven worden. De ‘overbruggende’ variant daarentegen brengt verschillende groepen mensen met elkaar in contact. In deze variant kan eveneens veel sociaal kapitaal verworven worden. Naarmate mensen meer bruggen bouwen tussen verschillende groepen, kan er ook meer sociaal kapitaal aanwezig zijn omdat er geprofiteerd kan worden van de kennis en vaardigheden van andere groepen. Met andere woorden, zowel sociale netwerken binnen als buiten de eigen groep kunnen sociaal kapitaal opleveren en zijn vormen van sociale hulpbronnen. Als sociaal kapitaal theorieën worden toegepast op het veld van migratie wordt vaak gesproken van ‘etnisch kapitaal’ (Fennema & Tillie, 1999; van Tubergen, 2004). Hierin wordt over het algemeen aangenomen dat migranten uit hetzelfde herkomstland elkaar graag helpen. Voor de vraag naar rechtshulp betekent dit dus: hoe meer sociaal kapitaal, hoe groter is de kans dat problemen binnen het eigen netwerk opgelost kunnen worden en hoe kleiner de kans dat ze op een formele manier moeten worden opgelost. Met andere woorden, meer netwerken binnen en buiten de eigen groep betekenen niet alleen dat migranten problemen makkelijker zelf kunnen oplossen, het leidt er ook toe dat er minder formele rechtshulp ingeschakeld hoeft te worden.
7
In: Migrantenstudies, 2007-1, pp. 24-35
Sociaal-psychologische hulpbronnen van migrantengroepen Als we naar indicatoren van sociaal-psychologische hulpbronnen kijken zoals (1) taalvaardigheid, (2) opleidingsniveau en (3) de samenstelling van sociale netwerken dan ontstaat het beeld dat migranten gemiddeld genomen over minder sociaal psychologische hulpbronnen beschikken dan autochtonen en dat binnen de groep migranten Turken en Marokkanen weer minder hulpbronnen hebben dan Surinamers en Antillianen. Ten eerste blijkt bijvoorbeeld dat naar schatting 62% van de Turken en 44% van de Marokkanen matig tot slecht Nederlands spreekt, terwijl dit maar voor 5% van de Surinamers en 12% van de Antillianen geldt (Gijsberts & Dagevos, 2005). Ten tweede blijkt dat allochtonen vaker een lager opleidingsniveau hebben dan autochtonen en dat binnen de groep allochtonen Turken en Marokkanen gemiddeld genomen het laagst zijn opgeleid (CBS, 2004). Met het oog op deze sociaal-psychologische hulpbronnen kunnen we verwachten dat allochtonen minder kiezen voor een doe-het-zelf strategie in het oplossen van hun (potentieel) juridische problemen en vaker dan autochtonen ofwel passief blijven ofwel rechtshulp nodig hebben. Dit komt overeen met de gegevens die we in Figuur 1 hebben gepresenteeerd. Ten derde is er een duidelijk verschil tussen de vier groepen migranten wat betreft het contact dat zij hebben met andere migranten en met autochtone Nederlanders. Turken en Marokkanen onderhouden minder sociale contacten met autochtonen en vinden dit minder wenselijk dan Surinamers en Antillianen (Dagevos, Gijsberts & van Praag, 20039). Zowel Turken als Marokkanen hebben in hun vrije tijd vooral contact met leden van de eigen groep. Het aandeel Surinamers en Antillianen dat in de vrije tijd vooral omgaat met leden van de eigen groep is daarentegen fors lager dan bij Turken en Marokkanen (Groeneveld & Weijers-Martens, 2002). Vanuit de sociale netwerk en sociaal kapitaal theorieën zouden we dus kunnen verwachten dat Surinamers en Antillianen in vergelijking met Turken en Marokkanen meer sociaal kapitaal verwerven uit hun contacten met autochtonen (de overbruggende variant) en daardoor minder vaak een beroep hoeven te doen op formele rechtshulp instanties. Daarnaast is vooral het hechte netwerk van Turken van belang voor de hypothese over de samenbindende-variant. Uit gesprekken met hulpverleners blijkt dat Turken over het algemeen minder vaak aankloppen omdat ze problemen vaak in eigen kring oplossen. Bij Marokkanen lijkt dit minder het geval te zijn. Turken zijn sterk gericht op hun eigen herkomstgroep en hebben daarmee sterke banden; de sociale cohesie is groot (Peters & ter Voert, 2006). Onderling kunnen ze op elkaar terugvallen en heerst er een groot vertrouwen. Dit leidt tot de verwachting dat Turken vaker ‘doe-het-zelvers’ zijn, aangezien zij kunnen terugvallen op een hecht sociaal netwerk. Deze verwachtingen worden gedeeltelijk ondersteund door de reeds gepresenteerde bevindingen. Van de vier groepen blijken Marokkanen namelijk het vaakst aan te kloppen bij sociaal raadslieden. Conclusie In dit artikel hebben we onderscheid gemaakt tussen drie verschillende soorten oplossingsstrategieën: passief blijven, rechtshulp zoeken en zelf het probleem oplossen. De gepresenteerde gegevens laten zien dat allochtonen met juridische problemen relatief vaker een beroep doen op rechtshulp bij officële instanties dan autochtonen met juridische problemen (respectievelijk 80% en 70%), minder vaak doe-het-zelvers zijn dan autochtonen (respectievelijk 9% en 23%) en iets vaker passief blijven (respectievelijk 11% en 7%). We hebben in dit artikel gewezen op verschillende factoren die het keuzegedrag van burgers beïnvloeden, zoals het soort probleem waarmee ze te maken hebben, hun economische hulpbronnen, hun sociaal pschologische hulpbronnen en culturele factoren. In dit artikel zijn we voornamelijk ingegaan op de rol die sociaal-psychologische hulpbronnen spelen in de vraag naar rechtshulp. Een verklaring voor de gevonden verschillen tussen autochtonen en allochtonen in de gepresenteerde bevindingen kan inderdaad gevonden worden in het verschil in sociaal 8
In: Migrantenstudies, 2007-1, pp. 24-35
psychologische hulpbronnen. Aangezien allochtonen, wat betreft hun taalvaardigheid en opleidingsniveau, beschikken over minder sociaal-psychologische hulpbronnen in vergelijking met autochtonen, zijn ze mogelijk minder goed in staat zelf hun problemen op te lossen en zijn ze vaker passief of genoodzaakt rechtshulp in te schakelen. Daarnaast hebben we een onderscheid gemaakt tussen verschillende migrantengroepen. Daaruit komt naar voren dat Turken en Marokkanen vanwege hun gemiddeld genomen lager opleidingsniveau, geringere taalvaardigheid en beperkte omgang met autochtonen over minder sociaal-psychologische hulpbronnen beschikken dan Surinamers en Antilianen. Daarmee zouden we verwachten dat de eerste twee groepen vaker een beroep op rechtshulp zouden doen dan de laatste twee. Dit blijkt niet helemaal op te gaan als we naar gegevens van sociaal raadslieden kijken. Van de vier groepen blijken Marokkanen het vaakst aan te kloppen bij sociaal raadslieden. Mogelijke verklaring voor het verschil tussen Turken en Marokkanen is dat Turken vanwege hun hechte sociale netwerken binnen de eigen groep vaker problemen zelf op kunnen lossen. Wat in elk geval wel blijkt, is dat migranten hun weg naar de rechtshulp kunnen vinden. Hoewel ze gemiddeld genomen maar iets meer problemen ervaren dan autochtonen, zijn ze oververtegenwoordigd als cliënten bij het Juridisch Loket en Sociaal Raadslieden. Hoewel deze instanties open staan voor alle burgers, bedienen ze voornamelijk de lagere inkomensgroepen. Deze oververtegenwoordiging weerspiegelt dus vooral ook de economische positie van allochtonen in vergelijking met autochtonen. Het huidige artikel geeft een mogelijke verklaring voor de verschillen in geschilbeslechtingsgedrag tussen allochtonen en autochtonen. Uit bestaande onderzoeksgegevens kunnen we afleiden dat verschillen in economische en sociaalpsychologische hulpbronnen tussen allochtonen en autochtonen mogelijk van invloed zijn op hun vraag naar rechtshulp. Omdat wij geen uitvoerig empirisch onderzoek hebben verricht, hebben we niet kunnen toetsen in welke mate deze factoren van invloed zijn. Het is bijvoorbeeld de vraag in hoeverre er verschillen tussen allochtonen en autochtonen blijven bestaan als gecontroleerd wordt voor kenmerken als soort problemen, opleidingsniveau, inkomen en taalvaardigheid. Hiervoor is nader onderzoek nodig. Voor de toekomst verwachten we dat naarmate groepen langer in de Nederlandse samenleving verblijven, hun verschillen met de autochtone bevolkingsgroep kleiner worden. Zo zien we bij de tweede generatie migranten in Nederland dat ze wat betreft opleidingsniveau en taalbeheersing meer lijken op de autochtone bevolking dan de eerste generatie. Mogelijk worden ook de verschillen in oplossingsstrategieën kleiner naarmate migranten langer in Nederland verblijven. Het kabinet heeft als uitgangspunt dat burgers in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor het oplossen van hun problemen. In het RMO-rapport ‘Toegang tot recht’ wordt gesteld dat er kwetsbare burgers zijn die mogelijk niet zelfredzaam genoeg zijn, de zogenoemd ‘zwakkeren’ in het recht. Uit onderhavig artikel blijkt dat dit wellicht opgaat voor een deel van de allochtonen, onder meer vanwege taalproblemen. Het is de vraag in hoeverre initiatieven die de eigen verantwoordelijkheid meer bij de burger leggen, zoals mediation, geschikt zijn voor allochtonen. Vooral omdat in deze vorm van geschiloplossing communicatie en dus taalvaardigheid een belangrijke rol speelt. Ook bij de trend om steeds meer diensten via internet aan te bieden, zal er rekening mee moeten worden gehouden dat bepaalde groepen in de samenleving vanwege taalof internettoegang barrières zullen ondervinden en dat zij daarvoor mogelijk een groter beroep moeten doen op rechtshulpverleners. Om de toegang tot het recht te waarborgen moet in het oog gehouden worden of alle rechtzoekenden adequate hulp kunnen krijgen wanneer zij dit nodig hebben. Noten * Dr. Susanne L. Peters is onderzoeker bij de Raad voor Rechtsbijstand.
9
In: Migrantenstudies, 2007-1, pp. 24-35
Dr. Marijke ter Voert is senior onderzoeker bij het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie. Correspondentie:
[email protected] 1. Dit artikel is gebaseerd op de voorstudie van Peters en ter Voert (2006) naar geschilbeslechting onder allochtonen en autochtonen. 2. Buiten beschouwing blijven de oplossingsstrategieën van de kleinere migrantengroepen (zowel westers als niet-westers) en vluchtelingen. Door deze laatste beperking blijft ook de vluchtelingenproblematiek buiten beschouwing, die een geheel eigen karakter heeft. 3. De steekproef van allochtonen en autochtonen worden als representatief beschouwd voor de betreffende populaties (Jungmann e.a., 2005). 4. Om te voorkomen dat iemand met een juridisch probleem vanwege de kosten afziet van het inschakelen van rechtsbijstand, voorziet de Wet op de rechtsbijstand in een subsidiestelsel. Op grond van deze wet krijgen rechtzoekenden met een inkomen onder een bepaalde grens gesubsidieerde rechtsbijstand aangeboden. Bovendien zijn er laagdrempelige instanties zoals het Juridisch Loket en Sociaal Raadslieden waar kosteloos advies wordt verstrekt of hulp wordt geboden. 5. Autochtonen blijken vaker over een rechtsbijstandsverzekering te beschikken dan allochtonen. Dit verschil is vooral duidelijk binnen de inkomensgroep die onder de Wrb valt. 6. Voor dit artikel gebruiken we de gegevens van de regio Den Haag 7. Wel moet hierbij opgemerkt worden dat deze data gecontroleerd zouden moeten worden voor sociaal-economische positie. Gemiddeld hebben Marokkanen een lager inkomen dan Turken en Surinamers (CBS, 2001). Dit was echter niet mogelijk omdat de sociaal raadslieden dergelijke achtergrondgegevens niet registreren. 8. Zie voor een volledig overzicht Van Velthoven & Ter Voert (2004) en Peters & ter Voert (2006). 9. De term ‘sociale cohesie’, die de publicatie ‘Zekere banden’ (de Hart, Knol, Maas-de Waal & Roes, 2002) als centrale thematiek heeft, komt in belangrijke mate overeen met de termen sociaal kapitaal en sociale netwerken die wij in dit artikel gebruiken.
Literatuur Burt, R. S. (1992). The social structure of competition. In N. Nohriaand & R. G. Eccles (Red.), Networks and organizations: Structure, form and action (pp. 57-91). Boston, MA: Harvard Business School Press. Burt, R. S. (2001). Structural holes versus network closure as social capital. In N. Lin, K. S. Cook & R. S. Burt (Red.), Social capital: Theory and research (pp. 31-56). New York: Aldine de Gruyter. Carlin, J. J., Howard, J. & Messinger, Sh (1966). Civil justice and the poor. Law and Society Review, 1, 9-89. CBS (2004). Statline. Coleman, J. S. (1990). Foundations of social theory. Cambridge MA: Harvard University Press. Dagevos, J., Gijsberts, M. & Praag, C. van (2003). Rapportage minderheden 2003. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). Fennema, M. (2004). The concept and measurement of ethnic community. Journal of Ethnic and Migration Studies, 30 (3), pp. 429-447. Fennema, M. & Tillie, J. (1999). Political participation and political trust in Amsterdam: civic communities and ethnic networks. Journal of Ethnic and Migration Studies, 25(4) (3), 703-26.
10
In: Migrantenstudies, 2007-1, pp. 24-35
Genn, H. (1999). Paths to justice. What people do and think about going to law. Oxford/Portland Oregon: Hart Publishing. Gijsberts, M., & Dagevos, J. (2005). Uit elkaars buurt. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). Glaeser, E. L. (2001). The formation of social capital. Isuma, Canadian Journal of Policy Research 2, 1, 34-40. Groeneveld, S. & Weijers-Martens, Y. (2002). Minderheden in beeld; SPVA-2002. Rotterdam: Instituut voor Sociologisch-Economisch Onderzoek Hart, J. de, Knol. F., Maas-de Waal, C. & Roes, T. (2002). Zekere banden. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). Heide, W. van der & Eggen, A. Th. J. (2003). Criminaliteit en rechtshandahving 2001. Ontwikkelingen en samenhangen. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. Jungmann, N. & Combrink-Kuiters, L. (2005). Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2005. Den Haag: Boom Juridische uitgeverij. Klijn, A. (1996). Vraag en aanbod op de markt voor rechtshulp. In: J. Griffiths (Red.), De sociale werking van het recht, een kennismaking met de rechtssociologie en rechtsantropologie (pp. 191-254). Nijmegen: Ars Aegui Libri. Nahapiet, J. & Ghoshal, S. (1998). Social capital, intellectual capital and the organizational advantage. Academy of Management Review, 23, 242-266. Peters, S. L. & Voert, M. ter (2006). Geschilbeslechting allochtonen en autochtonen vergeleken. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Putnam, R., (1993). Making Democracy Work. Princeton: Princeton University Press. Putnam, R. (2000). Bowling alone: The collapse and revival of American community. New York: Simon and Schuster. RMO (2004). Toegang tot recht. Den Haag: RMO advies 32. Tubergen, F. van (2004). The integration of immigrants in cross-national perspective. Wageningen: Ponsen & Looijen. Velthoven, B. C. J. van & Voert, M. ter (2004). Geschilbeslechtingsdelta 2003. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC).
11