Algemene Maatschappelijke Dienstverlening
Voor het BCSD Algemene Zaken van:
Juridische Dienst
19.05.2009
Onderwerp
Kostendelend samenwonen – voorstel van werkwijze door de werkgroep leefloon
Voorstel(len)
Goedkeuring verlenen aan het voorstel van werkwijze inzake kostendelend samenwonen door de werkgroep leefloon
Kostenraming en budget Advies dienst
Advies hoofdbudgethouder Communicatie
Het voorstel wordt opgenomen in het draaiboek. Er komt een bericht in de Nieuwsbrief AMD.
Bijlage(n)
1
Motivering / situering
Kostendelend samenwonen – voorstel van werkwijze door de werkgroep leefloon I. INLEIDING Door de hoge huishuren op de woningmarkt, komt het steeds vaker voor dat mensen samen een woongelegenheid (huis, appartement…) huren. Deze vorm van samenwonen heeft louter een economisch motief. Er is geen speciale affectieve of relationele band tussen de samenwoners. Aan dit fenomeen worden verschillende benamingen gegeven zoals kostendelend samenwonen, samenhuizen en solidair wonen. Deze wijze van wonen wordt ook gepromoot op websites zoals www.allesthuis.be of www.appartager.be. Er bestaat tevens een VZW Samenhuizen. Wat de samenlevingsvormen betreft waarmee OCMW Gent wordt geconfronteerd1, lijkt de term kostendelend samenwonen de meest ladingdekkende benaming. Het kostendelend samenwonen doet binnen de OCMW-context de vraag rijzen welke steuncategorie van leefloon of levensminimum moet worden toegekend aan personen die aan dergelijke vormen van samenwonen deelnemen.
II. TOTSTANDKOMING VAN DE NOTA De problematiek van het kostendelend samenwonen werd geagendeerd op de werkgroep Leefloon omdat zowel vanuit de sociale dienst zelf als vanuit het BCSD de vraag was gesteld naar meer duidelijke richtlijnen betreffende de te verlenen steuncategorie bij kostendelend samenwonen. Aan de werkgroepleden werd de oproep gedaan om enerzijds concrete dossiers waarin cliënten kostendelend samenwonen te verzamelen en anderzijds om in alle equipes de maatschappelijk werkers te bevragen over hun visie op kostendelend samenwonen en de gevolgen daarvan op de steuncategorie. Aan de hand van de verzamelde dossiers en de resultaten van de bevraging in de equipes werd een visienota kostendelend samenwonen geschreven en besproken op de werkgroep. In deze visienota tastten we de mogelijkheden af om kostendelende samenwoners als alleenstaande te beschouwen en dus leefloon categorie 2 te verlenen. De beweegredenen hiervoor waren hoofdzakelijk sociaal-maatschappelijk. Bij de opmaak van de nota voelden we 1
De studie van een aantal concrete cliënten dossiers leert ons dat het OCMW met betrekking tot twee groepen van cliënten wordt geconfronteerd met kostendelend samenwonen: -
-
studenten of personen die pas afgestudeerd zijn en die steun vragen aan het OCMW. Veel studenten wonen niet meer op kamer/kot of studio maar huren samen 1 huis of groot appartement. Op die manier hebben zij voor een redelijke prijs meer comfort dan wanneer zij afzonderlijk iets zouden huren ander cliënteel die in een appartement of soms zelfs in een studio samenwonen. Sommige van deze woningen zijn eigenlijk niet geschikt om er met meerdere personen samen te leven. Dergelijke woonsituaties neigen soms naar huisjesmelkerij…
2
in de werkgroep dat we tegen de grenzen van de RMI-wet botsten. Toch opteerden we ervoor om dit standpunt te laten peilen door de werkgroepleden in hun eigen equipes en toe te passen op hun cliëntsituaties. Uit deze bevraging bleek dat er bij de toepassing van het standpunt veel vragen en nieuwe sociaal ongelijke situaties rezen. Hierna volgt een synthese van de bedenkingen en ongelijkheden: -
-
-
koppels of mensen met een affectieve relatie komen bekaaid uit de vergelijking : wie zal nog << zo dom zijn >> om te vertellen dat ze een relatie hebben? Voor de maatschappelijk werker is het een aartsmoeilijke taak om te gaan onderzoeken of iemand uit affectieve of louter uit economische redenen samenwoont. We hebben geprobeerd om aan dit argument enigszins tegemoet te komen door pas van kostendelend samenwonen te spreken, als er minstens 3 personen zijn die een eengezinswoning/appartement samen huren en de kosten delen. Dit criterium hield geen stand: wat doe je als je 3 kostendelend samenwonenden hebt, 1 ervan trekt weg? Het is moeilijk om de steun terug te schroeven naar een leeflloon cat. 1 voor de overblijvenden; in hun situatie is er immers niets veranderd, tenzij dat ze elk meer moeten bijdragen in huur en kosten. Ook juridisch is het moeilijk om een criterium dat niet in de wet staat toe te voegen om een categorie te verkrijgen.
-
Als andere samenwonenden die sparen door kosten te delen een LL alleenstaande ontvingen, wordt de « echte alleenstaande » benadeeld. Zo creëren we een nieuwe discriminatie. Die << echte alleenstaande >> kan geen kosten delen en staat alleen in voor al z’n uitgaven. Hieronder vinden we ook personen terug die minder activeerbaar, minder sociaal vaardig zijn en geen beroep kunnen doen op een netwerk, in tegenstelling tot de kostendelende samenwoners die vaak mondig zijn, wél een sociaal netwerk hebben en vaak nog meer activeerbaar (o.a. wegens hun doorgaans jonge leeftijd).
-
Kostendelend samenwoners kunnen een kwalitatief betere woning huren doordat ze samen huren, dan dat ze elk afzonderlijk huren. De andere zijde is, dat de verhuurder soms hogere prijzen vraagt omdat hij kostendelende samenwoners voor ogen heeft om aan te verhuren
Deelname aan de werkgroep Samenhuizen van het Lokaal Sociaal Beleid In de loop van de werkzaamheden van de werkgroep inzake kostendelend samenwonen werd in het kader van het Lokaal Sociaal Beleid het plan opgevat om eveneens een werkgroep op te richten met betrekking tot “samenhuizen”. Doel van de werkgroep was en is om het fenomeen in al zijn facetten te bekijken en hierbij alle partners van het lokaal sociaal beleid te betrekken. Gelet op de oprichting van deze werkgroep en op de gerezen moeilijkheden inzake toepassing van het voorlopige standpunt, leek het wenselijk om het thema kostendelend samenwonen in de werkgroep Leefloon wat te laten rusten
3
en met een aantal werkgroepleden deel te nemen aan de werkgroep Samenhuizen. De LSB-werkgroep Samenhuizen kwam tot op heden 2 maal bijeen (juni en oktober 2008). Er is wel de wens om diverse reglementeringen "op elkaar af te stemmen" maar dit blijkt verre van evident : elke dienst (bijvoorbeeld de Politie, Dienst Bevolking, Dienst Huisvesting, Cel Wonen… van stad Gent, het OCMW, …) benadert het fenomeen vanuit zijn eigen invalshoek en criteria. Deze procedures zouden in kaart worden gebracht. Momenteel is er nog geen datum voor een nieuwe bijeenkomst van de LSBwerkgroep Samenhuizen gepland. Een resultaat op korte termijn rond de toepasselijke steuncategorie viel niet te verwachten binnnen deze LSB-werkgroep. Daarop hervatte de werkgroep Leefloon de bespreking van dit thema. Bevragingen van andere instanties Bij een aantal andere OCMW’s werd navraag gedaan over hun visie over kostendelend samenwonen. Hieruit bleek vooral dat de bevraagde OCMW’s hierover geen uitgewerkt standpunt hebben. Ook het VVSG werd om een standpunt gevraagd Tot op heden hebben we nog geen reactie. Wij denken dat er echter geen uitgebreid standpunt is rond uitgewerkt door de VVSG., gezien wij nergens een publicatie hieromtrent terugvinden. De POD - Maatschappelijke Integratie kan geen algemeen antwoord geven. Zij achten het de autonomie van een OCMW om aan de hand van een sociaal onderzoek vast te stellen en/of uit te maken of het in een specifiek geval gaat om samenwoonst of alleenwoonst. Aan de dienst Bevolking Stad Gent werd de vraag gesteld welke concrete criteria zij gebruiken om een persoon die kostendelend samenwoont te beschouwen als alleenstaande dan wel als samenwonende in te schrijven in het bevolkingsregister. In haar antwoord laat de directeur van de Dienst Bevolking ons weten dat - aangezien de stad Gent meer en meer wordt geconfronteerd met nieuwe vormen van samenleven – zij in juni 2007 en bij herhaling ook in april 2008 een vraag hieromtrent heeft gesteld aan de FOD Binnenlandse Zaken maar dat zij nog steeds geen antwoord heeft ontvangen. Vermits de werkloosheidsreglementering dezelfde definitie hanteert van samenwonen als de RMI-wet, werd ook de RVA hieromtrent bevraagd, met name welke werkwijze zij hanteert bij het onderzoek van de gezinstoestand van de uitkeringsgerechtigde werkloze. De RVA antwoordt dat zij in eerste instantie uitgaan van de juistheid van de verklaring op eer die door de aanvrager werd ingevuld. Enkel bij twijfel over de gezinstoestand wordt overgegaan tot een verhoor en meer uitzonderlijk, tot een (aangekondigd) huisbezoek. Wat betreft de toepassing van de gezinscategorieën op kostendelende samenwoners, verwijst de RVA in zijn antwoord naar de Cassatierechtspraak inzake samenwonen. Een algemeen standpunt dat toegespitst is op de situatie van kostendelende samenwoners lijkt momenteel nog niet te bestaan.
4
Juridische overwegingen versus sociale overwegingen Zoals eerder gesteld, werd het kostendelend samenwonen gedurende de talrijke besprekingen niet alleen juridisch benaderd (analyse van wettelijke definitie en rechtspraak) maar werd het thema eveneens vanuit andere invalshoeken bekeken. Zo werd onder andere het voornemen van stad Gent om zoveel als mogelijk het opdelen van eengezinswoningen tegen te gaan, mee in de discussie opgenomen In de strijd tegen het opdelen van eengezinswoningen, is het samenwonen van mensen los van elk gezinsverband in niet opgedeelde woningen, een positieve evolutie. Vanuit die visie is het een woonvorm die aanmoediging verdient. Anderzijds stelt zich de vraag of het OCMW Gent een rol moet spelen in de aanmoediging van dit fenomeen. De groep kostendelende samenwoners in Gent is wellicht zeer divers samengesteld in die zin dat er veel kostendelende samenwoners zijn die niet tot de gebruikelijke doelgroep van het OCMW behoren. Gebeurt de aanmoediging van kostendelend samenwonen in dit opzicht niet beter door een instantie die de volledige groep van kostendelende samenwoners kan bereiken? Als het OCMW een verantwoordelijkheid wenst op te nemen in de beloning van cliënten die kiezen voor kostendelend samenwonen, stelt zich een tweede vraag: moet het leefloon gebruikt worden als aanmoedigingsinstrument. Het leefloon is in het hele socialezekerheids- en sociale bijstandssysteem het laagste vangnet en moet dus selectief en overeenkomstig de wettelijke voorwaarden worden verdeeld. Hiermee rekening houdend zou kunnen worden gesteld dat het leefloon niet bedoeld is om bepaalde woonvormen aan te moedigen door mensen een hogere steuncategorie te geven dan die waarop ze wettelijk recht hebben. De toekenning van een leeflooncategorie 2 aan kostendelende samenwoners kan ook beschouwd worden als een vorm van benadeling voor echte alleenstaanden. Zij moeten alle kosten van huur, energie en dergelijke alleen dragen en krijgen hiervoor slechts hetzelfde bedrag aan leefloon dan personen die de voornaamste huishoudelijke kosten kunnen delen met een aantal andere personen. Hierbij komt ook nog dat niet iedereen de keuze heeft om kostendelend te gaan samenwonen vermits dit toch een minimaal sociaal netwerk vereist en niet elke cliënt heeft zo’n netwerk. Indien het OCMW kostendelend samenwonen zou willen ondersteunen, dan zijn er o.i. andere kanalen dan de RMI-wet meer aangewezen. Dit brengt ons bij het juridische kader wat de vertrekbasis is in de discussie rond hulpverlening aan kostendelende samenwoners.
III. WETTELIJKE DEFINITIE “SAMENWONEN” De RMI-wet definieert samenwonen als volgt: “het onder hetzelfde dak wonen van personen die hun huishoudelijke aangelegenheden gemeenschappelijk regelen (art. 14, § 1, 1° RMI-wet). Diezelfde definitie van samenwonen vinden we ook terug in de werkloosheidsreglementering.
5
Twee voorwaarden moeten dus tegelijkertijd vervuld zijn opdat er van samenwoning sprake zou zijn: • én •
onder hetzelfde dak wonen (materieel bestanddeel) een gemeenschappelijke huishouding voeren met als doel besparing in de kosten van het wonen en de huishouding (economisch bestanddeel)
Deze wettelijke definitie wordt door de rechtspraak verder geconcretiseerd. Hieronder volgen in cursief enkele “standaard” passages uit de rechtspraak van de arbeidsgerechten te Gent waarbij ons OCMW partij was: * Onder hetzelfde dak leven betekent het delen van lokalen of installaties die van wezenlijk belang zijn om fatsoenlijk te kunnen leven: woonkamer, badkamer of stortbad, inboedel, de keuken … * Het begrip “gemeenschappelijk huishouden” brengt mee dat alle bewoners samen in gemeenschappelijk akkoord op zijn minst voornamelijk de huishoudelijke zaken regelen. Dit betekent evenwel niet (noodzakelijk) dat zij hun inkomsten volledig of bijna volledig in een gemeenschappelijke pot moeten stoppen. * Het begrip “samenwonen is eerder een economisch gegeven en kan niet louter administratief beschouwd worden * Een gemeenschappelijke huishouding voeren impliceert dat samenwonenden alle of tenminste de belangrijke problemen samen regelen, zonder noodzakelijk het gehele vermogen of het grootste deel ervan gemeenschappelijk te delen *Er kan slechts sprake zijn van samenwoonst indien dit voor alle betrokkenen een besparing in de kosten van het wonen en huishouden tot gevolg heeft. Gezien in dergelijke omstandigheden de financiële noden lager zijn dan in geval van alleenwoonst is het gerechtvaardigd dat er minder steun vanuit de gemeenschap en solidariteit wordt verleend. *….dat een samenwonende de persoon is, die in vergelijking met een alleenstaande meer materiële voordelen geniet en minder dagelijkse uitgaven heeft. Aldus spreekt men van een “levensgemeenschap” die de financiële lasten in belangrijke mate drukt.
Bij cliënten die samen een woning (eenzelfde wooneenheid) delen, is er uiteraard geen discussie over het feit dat ze samenwonen onder hetzelfde dak. De kernvraag ten aanzien van hen is echter wel of ze al dan niet een gemeenschappelijke huishouding voeren. De rechtspraak van de arbeidsrechtbanken inzake het recht op leefloon of maatschappelijke dienstverlening, biedt ons totnogtoe geen antwoord op deze vraag. Er zijn immers nog geen dossiers van kostendelend samenwonen voorgelegd aan de rechtbank zodat de rechtbank nog niet de kans gehad heeft om de wettelijke definitie toe te passen op kostendelend samenwonen. Recent heeft het Arbeidshof van Brussel wel het begrip samenwonen uit de werkloosheidsreglementering (zelfde definitie als in RMI-wet) toegepast op een situatie van kostendelend samenwonen. Het arrest betrof een uitkeringsgerechtigde werkloze die een huis deelt met 2 andere bewoners. Elke medehuurder beschikt over een eigen kamer en ze delen de rest van het huis. De huurprijs wordt tussen de 3 bewoners verdeeld, net zoals de huurlasten (water, elektriciteit en verwarming). Het Arbeidshof oordeelt dat vermits het samenleven onder hetzelfde dak niet ter discussie staat en ook niet werd ontkend door de betrokkene, het aan haar is
6
om te bewijzen dat zij de belangrijkste huishoudelijke uitgaven apart en dus niet gemeenschappelijk regelt. De bewijslast en de bewijslevering liggen hier dus bij de uitkeringsgerechtigde. Het feit dat de huur en de verschillende huurlasten (EGW en onderhoud) worden gedeeld, wijst er op dat de medehuurders een groot deel van de huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk samen regelen. Omdat de definitie van samenwonen in de werkloosheidsreglementering dezelfde is dan deze uit de RMI-wet, kan het standpunt van het arrest worden toegepast op leefloonen levensminimumgerechtigde kostendelende samenwoners.
IV. VOORSTEL VAN DE WERKGROEP De werkgroep stelt voor om kostendelend samenwonen op dezelfde manier te behandelen als om het even welke andere vorm van samenwonen en aan kostendelende samenwoners dus slechts een leefloon/levensminimum categorie 1 als samenwonende toe te kennen. In termen van de wettelijke definitie zoals hierboven uiteengezet wil dit zeggen dat wij ervan uitgaan dat kostendelende samenwoners onder hetzelfde dak wonen (d.w.z. samenwonen in eenzelfde leefeenheid) en een gemeenschappelijke huishouding voeren.
De personen die kostendelend samenwonen onderscheiden zich van de gewone samenwoners doordat ze enkel samenwonen omwille van het economisch motief. Zoals uit de term zelf blijkt, is de enige of alleszins de meest doorslaggevende reden voor het samenwonen het feit dat de betrokkenen de huurkost van 1 huis of appartement willen verdelen onder verschillende personen en aldus kosten willen besparen. Anders dan de gewone samenwonenden die samenwonen in gezinsverband, wonen de kostendelende samenwoners dus niet samen omwille van een affectieve/relationele band (huwelijk of feitelijke relatie) of omwille van een familiale band. Kijken we naar de juridische omschrijving van samenwonen zoals hierboven beschreven, dat is het dit economische element, het samen voeren van een gemeenschappelijke huishouding met het oog op een kostenbesparing, dat samenwonenden onderscheidt van alleenstaanden. Van zodra vaststaat dat mensen die onder hetzelfde dak leven ook een gemeenschappelijke huishouding voeren, kan geconcludeerd worden dat ze samenwonen. Dat ze enkel samenwonen om economische (kostenbesparende) redenen en dus niet de intentie hebben om samen te wonen in gezinsverband, is juridisch niet relevant. Kostendelende samenwoners krijgen dus een leefloon als samenwonende. Als de cliënt beweert een alleenstaande te zijn en dus de steuncategorie 2 wil toegekend krijgen, dan moet er een negatief verzoek aangaande de weigering van een leefloon/levensminimum categorie 2 worden opgemaakt. Wat het leefloon betreft: indien de cliënt geen afstand horen wil ondertekenen, zal hij moeten gehoord worden. Tegen de beslissing tot weigering van een leefloon/levensminimum categorie 2 7
kan beroep aangetekend worden bij de arbeidsrechtbank. Voor de arbeidsrechtbank heeft de cliënt de mogelijkheid om te bewijzen dat hij een alleenstaande is.
IV.1. (kostendelend) samenwonen versus alleen wonen Hoe moet het onderscheid worden gemaakt tussen een woonvorm waarin de bewoners kostendelend samenwonen (leefloon/levensminimum categorie 1) en een woonvorm waarin mensen in eenzelfde gebouw wonen maar wel alleenstaand zijn. In dergelijke (dubbelzinnige) woonsituaties waarin het niet duidelijk is of de cliënt alleenstaande of samenwonende is, moeten een aantal criteria onderzocht en besproken worden in het sociaal verslag. Opdat kan geconcludeerd worden dat de cliënt samenwonend is, moet tegelijkertijd aan volgende voorwaarden worden voldaan: - cliënt woont met andere personen samen in één leefeenheid - EN cliënt deelt de huur en de energiekosten met andere personen. Bij de beoordeling of iemand recht heeft op een leefloon als alleenstaande dan wel een leefloon als samenwonende, kan nooit louter worden afgegaan op de inschrijving van de persoon in het bevolkingsregister (domiciliëring). De praktijk leert immers dat de gezinstoestand die blijkt uit het domicilie niet altijd overeenstemt met de werkelijke, feitelijke situatie.
IV.1.a fysieke inrichting van de woning: samenwonen in een aparte wooneenheid (wonen onder hetzelfde dak) Opdat er sprake zou kunnen zijn van kostendelend samenwonen of van samenwonen zonder meer, moeten er verschillende personen onder hetzelfde dak wonen, dit wil zeggen samenwonen in één leefeenheid. Het kan gaan om samenwonen in - een ééngezinswoning die niet verder is opgedeeld in appartementen of studio’s (dus een woning met 1 huisnummer zonder opdeling in A, B, C …) - of in één appartement dat normalerwijze bedoeld is om er met een gezin in te wonen (doorgaans een appartement met meer dan 1 slaapkamer). Doordat ze samenleven in een huis of appartement dat niet verder is opgedeeld in aparte leefeenheden, delen de betrokkenen steeds een aantal essentiële voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten zoals keuken en badkamer. In termen van de bovenvermelde rechtspraak: het gaat om het delen van lokalen of installaties die van wezenlijk belang zijn om fatsoenlijk te kunnen leven: woonkamer, badkamer of stortbad, inboedel, de keuken … Als het huis of gebouw wél duidelijk is opgedeeld in aparte leefeenheden (appartement of studio) die allemaal voorzien zijn van de essentiële leefruimtes (een woon/leefkamer, keuken, badkamer en slaapkamer) dan is er weinig discussie mogelijk over het feit dat de cliënten die daar alleen wonen alleenstaanden zijn. Ze wonen dan niet in dezelfde leefeenheid. Zij moeten als alleenstaande worden beschouwd.
8
Of de betrokkene in een aparte leefeenheid (appartement, studio, kamer) woont moet blijken uit de feitelijke vaststellingen die de maatschappelijk werker doet bij een huisbezoek. Het hebben van een aparte deurbel en een aparte postbus of een apart huisnummer zijn hierbij geen doorslaggevende criteria. In het sociaal verslag moeten deze elementen wel besproken worden. IV.1.b Delen van de huur/energiekosten gemeenschappelijke huishouding)
(voeren
van
een
Opdat er sprake zou zijn van samenwonen in de zin van de RMI-wet, moeten de samenwoners niet alleen onder hetzelfde dak wonen (samenwonen in eenzelfde leefeenheid) maar moeten ze eveneens een gemeenschappelijke huishouding voeren. Het gaat over het samen regelen van het huishouden of een belangrijk deel ervan, met als doel een te besparen in de kosten van het wonen en huishouden. Het voeren van een gemeenschappelijke huishouding moet dus een materieel voordeel opleveren voor elk van de bewoners en voor minder uitgaven zorgen. Het voeren van een gemeenschappelijke huishouding moet in principe blijken uit een geheel van feiten maar er kan wel gesteld worden dat de kosten van huur, energie en voedingsmiddelen de belangrijkste huishoudelijke kosten uitmaken. Bij cliënten die samenwonen in gezinsverband spreekt het min of meer vanzelf dat zij een gemeenschappelijke huishouding hebben en alle kosten samen dragen. De gezamenlijke huishouding moet wat dit betreft niet speciaal onderzocht worden of bewezen worden. Bij kostendelende samenwoners moet het aspect gemeenschappelijke huishouding wel specifiek onderzocht worden, omdat het hier net om mensen gaat die zeggen dat ze niet de intentie hebben om samen te wonen in gezinsverband. Impliciet of expliciet beweren zij dus ook elk apart een huishouding te voeren. De maatschappelijk werker zal dus tot bewijs van de gemeenschappelijke huishouding een aantal concrete elementen moeten onderzoeken en specifiek bespreken in het sociaal verslag. In de praktijk zal het voor een maatschappelijk werker weinig of niet doenbaar zijn om te achterhalen of de bewoners van een huis/appartement samen voedingswaren aankopen. Het al dan niet delen van de kosten van huur en van energie is gemakkelijker te onderzoeken. Vermits ook de rechtspraak (zie het besproken arrest van het Arbeidshof) stelt dat het delen van huur en energiekosten voldoende is om tot het voeren van een gemeenschappelijke huishouding te besluiten, stelt de werkgroep voor om het onderzoek van de maatschappelijk werker in verband met de gemeenschappelijke huishouding te beperken tot de betaling van de huur en de energiekosten. a) delen van de huur De huurlast wordt gedeeld tussen de verschillende bewoners als er 1 huurprijs is bedongen die wordt gedeeld tussen de bewoners. In het sociaal verslag moet besproken worden of er een huurcontract is en op
9
wiens naam dit staan. Wat het huurcontract betreft, kunnen zich volgende situaties voordoen: -
-
één gezamenlijk huurcontract dat is opgemaakt op naam van de verschillende bewoners. Hier is zeer duidelijk dat het om een gedeelde huur gaat; een huurcontract dat slechts op naam staat van één bewoner. Elk van de bewoners heeft een huurcontract op zijn naam.
In alle gevallen is er een vermoeden dat de huurlast wordt gedeeld tussen de bewoners. De maatschappelijk werker moet zich niet laten leiden door het eventueel bestaan van afzonderlijke huurcontracten. b) delen van energiekosten (eventueel onderhoudskosten woning) Het delen van de huur is op zich onvoldoende om te besluiten dat de bewoners van een huis/appartement een gemeenschappelijke huishouding voeren. Om met enige zekerheid te kunnen stellen dat de bewoners hun huishoudelijke aangelegenheden gezamenlijk regelen, moet er ook sprake zijn van het delen van de kosten van water, elektriciteit en eventueel gas, eventueel ook de kosten van telefoon, kabel en internet. In huizen of appartementen (uitgezonderd kamers en studentenkamer) die niet verder zijn opgedeeld in aparte wooneenheden en die dus bewoond worden door verschillende bewoners die de essentiële ruimtes zoals badkamer en keuken, zal er wellicht nooit sprake zijn van aparte tellers. Er zal een aansluiting zijn op dit adres en de factuur zullen op naam staan van één van de bewoners. Deze zal aan de andere bewoners een bijdrage vragen in de kosten. In die zin kan geconcludeerd worden dat deze bewoners hun energiekosten en aanverwante kosten delen. In combinatie met het delen van de huur leidt dit tot het besluit dat ze een gemeenschappelijke huishouding voeren.
V. BESLUIT De werkgroep is van mening dat cliënten die kostendelend samenwonen op dezelfde wijze moeten worden behandeld als andere samenwonenden en aldus slechts recht hebben op een leefloon/levensminimum categorie 1. De werkgroep is tot dit standpunt gekomen op basis van een analyse van de definitie van samenwonen uit de RMI-wet. Uitgaand van deze wettelijke definitie, de interpretatie die daaraan door de arbeidsrechtbanken wordt gegeven én recente rechtspraak inzake kostendelend samenwonen in de werkloosheidsreglementering, moet geconcludeerd worden dat kostendelende samenwoners slechts aanspraak kunnen maken op een leefloon/levensminimum voor samenwonenden. Ze wonen immers onder hetzelfde dak en voeren een gemeenschappelijke huishouding. In die zin zijn ze gelijk te behandelen met “gewone” samenwonenden (die samenwonen in gezins- of familieverband). Om de specifieke woonsituatie van kostendelende samenwoners te onderscheiden van andere woonsituaties waarin een categorie alleenstaande wordt toegekend, moet in het sociaal verslag specifieke aandacht besteed worden aan de fysieke inrichting van de woning en aan de betaling van de huur, energiekosten en aanverwante kosten (telefoon, 10
internet, kabel, onderhoud woning). Het is uiterst belangrijk dat bovenstaande elementen zo gedetailleerd mogelijk in het verslag worden besproken. Het bewijs van samenwoonst moet immers blijken uit het sociaal onderzoek, meer bepaald uit de feitelijke vaststellingen die daarin zijn opgenomen en uit ernstige en overeenstemmende vermoedens die uit die vaststellingen voortvloeien. Hoe beter het sociaal verslag op dit vlak is uitgewerkt, hoe meer kans bestaat dat het OCMW bij een eventuele procedure voor de arbeidsrechtbank in het gelijk wordt gesteld. Als maatschappelijk werker tot de conclusie komt dat de betrokken samen wonen in dezelfde leefeenheid en de kosten delen van huur, energie en dergelijke (met een kostenbesparing als gevolg), dan kan besloten worden dat er sprake is van samenwoonst en moet een leefloon/levensminimum categorie 1 worden toegekend. De verzoeken worden voorgelegd via een gewoon verzoek. In het verslag worden de bevindingen van de maatschappelijk werker rond alle voorgaande elementen rond de woonsituatie opgenomen. Is de maatschappelijk werker van oordeel dat de cliënt een samenwonende is maar spreekt de cliënt dit tegen, dan moet er naast het positief verzoek tot toekenning leefloon/levensminimum categorie 1 ook een negatief verzoek tot weigering van leefloon/levensminimum categorie 2 worden opgemaakt. Wat het leefloon betreft: weigert de cliënt een afstand horen te ondertekenen, dat zal er een hoorzitting volgen.
VI. TOEPASSING Vanaf het moment dat BCSD – Algemene Zaken deze nota heeft goedgekeurd, zal deze werkwijze toegepast worden. Voor de lopende dossiers wordt er voor een uitdovend systeem gekozen. Lopende dossiers waarin momenteel aan kostendelende samenwoners een steuncategorie 2 als alleenstaande is toegekend behouden verder deze categorie tot ze uit steun gaan. Gent, 29 april 2009 Behandelende ambtenaar: Namens de werkgroep leefloon Liesbet Vertriest en Kaat Meyns Adjunct van de directie
Geertje Van Doorne Coördinator Juridische Dienst
11