Literair internettijdschrift
CIRCUMPLAUDO
nummer 63 | mei/juni 2013 | 8e jaargang
CIRCUMPLAUDO nummer 63 mei/juni 2013 8e jaargang
-tweemaandelijks verschijnend literair platformAd van der Zwart Marijke Scholten Eric Peterse Redactie
www.circumplaudo.nl Webadres
[email protected] E-mail
Kopij kan worden ingezonden naar het bovenstaande e-mailadres. Kopij
Ad van der Zwart Vormgeving website
Openclipart Omslagillustratie
Eric Peterse Vormgeving omslag en binnenwerk
© 2013 Copyright berust bij de betreffende auteurs. Copyright
Deze uitgave is zonder subsidie tot stand gekomen.
2
CIRCUMPLAUDO
Inhoud
Argibald - Cartoon 4, 20, 26, 34 en 41
Leo van der Sterren - Waakzaam in Wazelte 5
Rob van de Zande - Twee gedichten 18
Elko Born - Harry en de fakirs 21
Rik van Schaik - De nar van Freud 27
Edward Hoornaert - Twee gedichten 32
Gurkje van Dam - Haken en ogen 35
Seger Weijts - Twee gedichten 42
CIRCUMPLAUDO
3
Argibald
4
CIRCUMPLAUDO
Leo van der Sterren
Waakzaam in Wazelte Als een negentiende-eeuws, versleten ogend korset zat de rust van de nacht om het land gesnoerd. De wind bewoog het loof maar het ruisen tornde nauwelijks aan het strakke gezag van de stilte. Witte wieven koersten op een gunstige thermiek naar hemelse regionen. Het maanlicht prikte gelig door de bladerdekken van de bomen. En anders was er nog het diffuse licht van de verspreide lantarenpalen dat de kinderkopjes deed glanzen. Met de kippen waren de vlinders op stok gegaan. Zij knikkebolden, hun voelsprieten bewogen als in slow motion. Duidelijk was dat de demonen ergens anders emplooi hadden. Kleinburgerlijk vredig lag het dorp op een oor en hoewel het rijglijf in weerwil van zijn sleetsheid nog erg strak zat, ademde de goegemeente regelmatig in en uit. In hun dromen verdrongen zich de beelden van fiere plattelanders die met uiteenlopende mantels vendelzwaaiden, van lieftallige, ranke nieuwslezeressen die in het landelijke televisiejournaal in het boerse dialect van Wazelte konden melden dat het land alhier nog nooit zo’n rijke oogst had opgebracht als dit jaar en van kluwens roze lichaamsdelen die dingen deden die alleen in dromen konden. Toen doemde het geluid van voetstappen uit de oostelijke stilte op en schoof westwaarts, een ingewikkeld ritme producerend. Drie gestalten verplaatsten zich met een gemaakt zelfbewuste tred door de smalle straatjes. Maar hun wijze van lopen had ook iets vreemds. De motoriek oogde enigszins gestoord. Op het dorpsplein, bij de kerk van Wazelte, in het licht van een lantarenpaal, hield het drietal halt. CIRCUMPLAUDO
5
Een van de personen, Gurd Tjalink, bewoog een ratel. De schelle herrie maakte dat de stilte uit het stapelbed van zelfgenoegzaamheid donderde – de stilte lag in het bovenste bed, in de twee overige bedden lagen misdrijf en ondeugd, maar die trokken zich nergens iets van aan. ‘Twaalf heit de klok, de klok heit twaalf,’ gilde de tweede man, Tjebbe Douwstra, nadat de ratelklanken waren weggeëbd. Een snerpende falset. ‘Pinksteren, ’t is Pinksteren,’ voegde hij er blijmoedig piepend aan toe. De woorden kletsten venijnig tegen pittoreske gevels, terwijl de derde man, Hajo Sieveling, voortdurend het uiteinde van een honkbalknuppel in de palm van zijn hand liet landen. Ergens begon een baby te huilen. Of bracht een krolse kater het gejank voort? De drie mannen grinnikten jongensachtig. Ze stoeiden wat, elkaar duwend en pootje hakend. Als jonge veulens vervolgden zij hun tocht door het dorp. Een van de mannen struikelde over zijn eigen benen en ging bijna onderuit. Opnieuw balorig gehinnik en geproest. Maar toen sloeg de stemming van het ene op het andere moment om. Ernst verving scherts. ‘Sodejukes,’ vloekte de man met de honkbalknuppel. ‘Wat een flutsof,’ piepte de tweede. ‘Er is geen ene zak meer aan zo,’ baste de laatste somber. Dit was de vierde nacht van na de opluchting zonder weerga en de eerste nacht van de weergekeerde rust in de gemeente Oostvalen, gelegen in een van die marginale regio’s van Nederland die aan pathologische krimp leden. Het ene en enige hotel, De Zwaan, dat een dorp als Wazelte zich kon veroorloven, maar waarvan je jezelf voortdurend moest afvragen of 6
CIRCUMPLAUDO
de aanwezigheid ervan in normale tijden wel rechtvaardiging vond, lag weer onderuitgezakt in zijn obligate toestand van lethargie door leegte nadat de teloorgang en het daaruit onvermijdelijk voortvloeiende verval een paar weken lang ruw was verstoord door de onverwachte aanwezigheid van heuse hotelgasten. Ook de vreemden die, omdat De Zwaan mudvol zat, een onderkomen hadden gevonden in de hotels De Plevier en Dorpsleven in de buurdorpen Scheerlet en Barsum, hadden de Oostvaalse uithoek verlaten. De opdringerige, hijgerige persmuskieten – meest arrogante kwasten uit het westen – waren weg uit de streek van de drie kerktorens, uitgezwermd naar de plekken waarnaar het nieuws zich verplaatst had, nadat het uit Wazelte verdwenen was. Hier viel niet langer nieuws te vergaren. Het dorp had de pers niets meer te bieden. Hoe anders in de voorgaande weken. Op zeker moment had een heus persleger het offensief geopend en het dorp geüsurpeerd. Krantenmakers hadden de voorpagina’s van met inktzwarte koppen vol geschreeuwd. Televisie- en radioploegen waren in en rond het dorp neergestreken zoals spreeuwen na hun collectieve dans op een akkerveld neer kunnen vallen. En al die aandacht van de media voor Wazelte, dat in de lijst van saaiste Nederlandse plaatsen een toppositie bekleedde, was ontstoken en vervolgens van brandstof voorzien door de daden van de pyromaan van Wazelte. In de afgelopen weken hadden er tientallen branden gewoed in Wazelte en in de lege omstreken van het dorp. Eerst ging het alleen om hagen, vervallen houten schuren en leegstaande woningen in het buitengebied. Maar toen onderzoek had uitgewezen dat er in alle gevallen sprake was van brandCIRCUMPLAUDO
7
stichting, waren de rapen gaar geweest. Vrees en beduchtheid! Spanning en sensatie! De politiemacht in de gemeente Oostvalen was uitgebreid en had de surveillance-activiteiten dramatisch verhoogd. Met veel gewicht had de gewichtige burgemeester een noodverordening voor het gemeentegebied afgekondigd die onder andere inhield dat de dienders permissie hadden om preventief te fouilleren en dat zij de bevoegdheid hadden om toeristen die geilden op calamiteiten, het gebied van de gemeente te doen verlaten, desnoods met de harde hand van geweld van staatswege. Maar ook de inwoners hadden initiatieven ter bescherming van hun have en goed ontplooid. Zo hadden enkele kranige lieden voor het eerst sinds de Hakluytse troebelen Wazeltenaars opgetrommeld om een burgerwacht te vormen. Het spontane enthousiasme voor die taak had iets ontroerends. Binnen de kortste keren hadden zich wel dertig mannen en vrouwen aangemeld. Gebronsde Kareltjes. Zeegallende Steventjes. Zusters Koffie. Janklooiende Vandammes. Lipstickies. Men had, zeventiende-eeuws en al, zelfs het vaandel van die burgerwacht gevonden, al desintegreerde de stof ervan vervaarlijk toen het uit de mottenballen werd gehaald. Vanaf de instelling van die dorpsmilitie doorkruisten wisselend samengestelde, uit twee of drie personen bestaande patrouilles in de avonduren en de vroege nachturen de bebouwde kom van Wazelte. De burgemeester en de commissaris van politie van Oostvalen zagen deze ontwikkelingen met lede ogen aan, maar de gewone dienders konden het initiatief van de dorpsbewoners wel waarderen, al zouden ze dat openlijk niet belijden. Desondanks! – in weerwil van de verhoogde waakzaam8
CIRCUMPLAUDO
heid nam het aantal branden niet af. Integendeel de frequentie van de brandstichtingen steeg juist, als ging het de pyromaan erom de waakzamen van Wazelte te tarten. Leegstaande panden vlogen in brand, nu ook binnen de bebouwde kom. En de branden gingen steeds meer richting de kern van het dorp met gevaar van overslaan naar nog bewoonde huizen. Vanwege zijn ongrijpbaarheid kreeg de dader het predicaat ‘Vuurspook van Wazelte’ opgespeld, een soort medaille, met twee kanten dus: de ene van angst en beklemming, de andere van opwinding en agitatie. De drie mannen die in het middernachtelijke uur door Wazelte struinden, mochten zich lid van de burgerwacht noemen en deden dat ook, vol trots. Hoewel er vier dagen geleden een verdachte was opgepakt, hadden de vrijwilligers van de vigilantie besloten om nog een week te blijven patrouilleren door het dorp, ter geruststelling van de dorpsbewoners, op wier gemoedsrust de laatste weken een zware aanslag was gepleegd. De drie mannen hadden die periode echter juist als uitermate enerverend ervaren. De brandstichter had het immens suffe dorpsleven van alledag op een onnavolgbare manier doorbroken. Mannen konden weer mannendingen doen, en sommige vrouwen achtten zichzelf mans genoeg om zich bij de kerels te scharen. Wijd en zijd ontstond er bewonderende belangstelling voor die wakkere en dappere mannen en vrouwen en de dingen die ze deden, in dienst van de gemeenschap. Menigeen was geïnterviewd door de pers. Op de televisie, op de radio en in de krant. De waakzamen van Wazelte. Maar nu gebeurde er hoegenaamd niets meer. Wazelte was CIRCUMPLAUDO
9
weer teruggekropen in zijn schulp van ultieme saaiheid. Niets viel er meer te beleven. Dooie boel, net als de afgelopen eeuwen. En daar had het lieve lenteweer niets aan kunnen veranderen. In de duisternis naderden de drie mannen een rijtjeshuis met gesloten overgordijnen. Toch was te zien dat er beneden licht brandde. Een van de mannen ontsloot de voordeur en liet de anderen binnen die de weg kenden en meteen doorliepen naar de huiskamer. Dat vertrek had een museaal karakter. Schappen aan de muren en dressoirs puilden uit van popperige poppen en wollige porseleinen dieren. In vitrines stonden miniatuurauto’s op spiegelplaten. Zelfs op de grote staande klok prijkten prullaria. De wanden waren bezaaid met schilderijen met beeltenissen van zigeunermeisjes en stillevens vol fel gekleurd fruit. Een enorme kroonluchter boven de met asbakken, afstandsbedieningen, kroonkurken, hebbedingen en snuisterijen gevulde salontafel completeerde het geheel. Maar ondanks de barokke volheid ervan werd de kamer gedomineerd door een reusachtig televisiescherm. Ofschoon het geluid was uitgeschakeld bleek onmiskenbaar dat de dame wier borsten een groot deel van het scherm vulden, onmisbare gadgets aanprees, hetzij voor in de keuken, hetzij voor in slaapkamer, dat viel dan weer niet uit te maken zonder geluid. Hun ogen als vanzelf op het beeldscherm gericht, op die ontboezemende blikvangers, lieten de drie mannen zich in fauteuils van lederen bekleding vallen. Gurd Tjalink griste een afstandsbediening van tafel en wees ermee naar een kast bomvol elektronische apparatuur. Onmiddellijk vulde luide muziek de kamer. Jankende gitaren op zompige rock. Toen tastte Gurd naast zijn stoel, diepte 10
CIRCUMPLAUDO
drie flessen bier op uit een schijnbaar niets en wipte de kroonkurken ervanaf door een geroutineerd gebaar met een flessenopener waarvan het handvat met paarlemoer bekleed was en die aan de sleutelbos zat die aan zijn broekriem hing. Hij mikte de kroonkurken op het tafelblad, overhandigde twee flessen aan zijn maten en zette die van hem aan zijn mond. Alle drie begonnen ze shaggies te rollen. ‘Staat de muziek niet te hard?’ piepte Tjebbe bezorgd. ‘Ach wat,’ sneerde Gurd terwijl hij een aansteker van de tafel griste, maar het ding deed het niet meer. Hij gooide hem terug en graaide een andere van tafel. Die deed het ook niet. Hij tuurde over de tafel heen maar zag er geen meer liggen. ‘Verdomme, niks duut ‘t. Hoe kun je zo nou iets in de hens stek’n? Hé Hajo, gooi mij jouw aansteker eens.’ Hajo voelde aan zijn broekzakken, maar vond niets. Hij tuurde over het tafelblad. ‘Sodejukes! Waar is mijn aansteker gebleven? Niemand de deur uut, ik ben mijn aansteker kwiet.’ ‘Godsamme nog, Tjebbe, geef de jouwe ‘s!’ Tjebbe aarzelde even, maar gooide toen zijn aansteker. Gurd stak zijn saffie aan en gaf de aansteker door naar Hajo. Die deed hem terug bij Tjebbe belanden. ‘Gurd, vertel nog eens van de kroeze,’ zei Hajo nadat ook hij een slok bier uit zijn fles had genomen. ‘Ja, Gurd, toe,’ vulde Tjebbe piepend aan. ‘Nou vooruut dan, mien joong,’ zwichtte Gurd gewichtig. Hij ging er eens goed voor zitten. ‘Ik zal er eens goed voor gaan zitt’n.’ Na nog een flinke slok van het gouden vocht uit de bruine pater in zijn keel gegoten te hebben, begon hij met zijn relaas, over hoe zijn rockbuddy Karel en hij hun ballen CIRCUMPLAUDO
11
in de turbovlieger hadden gehesen die hen naar Miami had gebracht. In de haven daar gingen ze aan boord van het cruiseschip, The Mother of Pearl, dat koers zette naar Key West en vervolgens naar de Bahama’s. Zeven dagen southern rock en swamp rock afgewisseld met bezoekjes aan de locale bezienswaardigheden. Wat een feest voor het echte rockbeest! Lynyrd Skynyrd, de Outlaws, Pentecost Preachers, Acid Head. Goeie muziek, goeie zon, goeie sfeer, goeie chicks. De gasten aan boord van The Mother of Pearl dronken de hele dag whisky en aten constant niets dan ‘burgers’. Met ‘french fries’. Vanzelfsprekend. En hij vertelde hoe je een Johnny van Zant of Manic Moose zo kon aanklampen. Je zit immers allemaal in hetzelfde schuitje. Ze hadden een nacht zitten doorzakken met Bruce Torquai, Head of Death, en Seymour Winslake van Pensacola Choo Choo. ‘Moet je je voorstell’n: onder een sterbezaaide hemel met Daniels en een Barbara binnen handbereik op een relaxt dobberend cruisebootje terwijl de Marshall Tucker Band de achtergrondmuziek verzorgt want die gaven die nacht een darkness show. En dronken dat we geworden zijn. Je gaat je zelf een rockster voelen. Lynyrd Skynyrd deed een supergig. Zal ik nooit vergeten. “Free bird”, “Simple man”, “Sweet home Alabama”. O, en toen de Wild Bunch, dan waan je je in Atchafalaya of Okefenokee Swamp, met die heerlijke olieachtige moddermuziek. En toen, de laatste nacht, de verrassing. We stond’n perplex. Werd de Grateful Dead aangekondigd! Waar hadden ze die verstopt gehouden? Zo groot was die boot nou ook weer niet! Ouwe mannen, maar godverdomme wat een vuur! En die hebben met Straw Hat Math een nieuwe Garcia gevonden hoor, nee een betere, zoals die 12
CIRCUMPLAUDO
organist een betere Pig Pen is. “I know you rider” na “China cat sunflower”. “Truckin’”. “Sittin’ on top of the world”. Het was echte klot’ngoed! Vies vuil tof! Vet scherp! O man…’ Tjebbe en Hajo staarden verlekkerd naar denkbeeldige punten in de ruimte zoals kleine jongetjes naar een schooljuffrouw kijken. Ze merkten niet eens dat de muziek was afgelopen en dat de stilte bezit had genomen van de kamer. ‘O man, dat lijkt me echt geweldig, zo’n muzikale cruise,’ zwijmelde Hajo. Maar zijn tong had al de nodige moeite om te doen wat het benevelde brein wilde dat hij deed. Gurds hand verdween opnieuw naar de plek waar kennelijk een krat bier stond. Hij toverde opnieuw drie flessen bier tevoorschijn. ‘O man, ik niet meer, ik heb genoeg gehad,’ klaagde Hajo. ‘Ben jij nou een kerel?’ baste Gurd, ‘of ben je een fokking pussy?’ ‘Ik moet zeik’n,’ zong Tjebbe en verliet de huiskamer. Uitdagend liet Gurd de fles bier voor het gezicht van Hajo bungelen. ‘Kom, mien joong, de laatste, drink op!’ Hajo keek Gurd aan als een hond die weet hoe het is om slaag te krijgen. Maar uiteindelijk bond hij in en nam hij de fles bier aan. Gurd liet zich tevreden achterover zakken en zette de fles aan zijn mond. Hij smekte. ‘En die chicks daar aan boord van de Parelmoeder, man, man, dat waren wat je noemt wilde wieven.’ Opnieuw een slok bier. Teleurgesteld bestudeerde hij het flesje. ‘Zit ook niks in, hè? Moet’s zien: al half leeg.’ ‘Of half vol,’ wierp Hajo tegen. ‘Ga je nou de wiesneus uithang’n, Sieveling?’ Hajo grinnikCIRCUMPLAUDO
13
te en nipte aan zijn fles bier. Er viel een stilte die onaangenaam zou zijn geweest als er geen alcohol in het spel was. Ze hoorden de grote staande klok tikken. Gurd opnieuw: ‘Die dikke momma, die d’r wel pap van lustte, met tieten als reddingsboeien. Voor als de kapitein tegen een rots aan vaart en het schip slagzij maakt. Man, o man!’ Er klonken wat geluiden van ergens, maar de beide mannen waren zo in gedachten verzonken dat ze er geen aandacht aan besteedden. ‘Er was er eentje, die zal ik nooit meer vergeten. Die gaf nergens iets om. Die had geen greintje fatsoen... geen flinter eerbaarheid in de roze champagne-jacuzzi...’ Opnieuw stilte. Het onverstoorbare tikken van de klok. ‘Sodejukes, ik zal blij zijn als het erop zit, vannacht,’ zei Hajo. Gurd reageerde niet. Verwezen staarde hij voor zich uit. ‘Jij hebt het makkelijk,’ mokte Hajo, ‘jij kunt ’s morgen blijven liggen.’ Opnieuw geen reactie. Gurd: ‘En die was nog erg jong, zij was de jongste van allemaal, een kind nog eigenlijk.’ Gurd schudde langzaam zijn hoofd heen en weer. ‘Een kind, maar wat een beest... wat een beest.’ ‘En waarvoor doen we dit eigenlijk nog. Hij zit toch vast?’ Gurd slaakte een diepe zucht. ‘O man, als ik daaraan terugdenk. Wat een slutje. Wat een gootje.’ Hij dronk zijn fles bier leeg. ‘Zit ook niks in, hè.’ 14
CIRCUMPLAUDO
‘Zullen we zo onze laatste ronde gaan maken?’ stelde Hajo voor, maar Gurd gaf geen krimp. De klok tikte minstens vijf minuten stilte weg. ‘Bring your daughter to the slaughter,’ mijmerde Gurd plotsklaps hardop. ‘Hij doet er wel zijn tijd over,’ merkte Hajo op. ‘Ik zal zijn fles bier opdrinken. Zonde om weg te gooien.’ Gurd pakte de fles bier die voor Tjebbe was bestemd en zette hem aan zijn mond. Hajo nipte aan de zijne. Gurd rolde opnieuw een shaggie. Hij griste de aansteker van tafel. Die deed het niet. De tweede ook niet. ‘Godverdomme, Hajo, gooi jouw aansteker nog ‘s!’ Hajo begon zichzelf opnieuw te fouilleren – zonder succes. Gurd zette de cd-speler weer aan en beende de kamer uit. Toen hij terugkwam, brandde zijn shaggie. Hij gooide een doosje lucifers op tafel en liet zich even door de muziek meeslepen. Hij maakte zowaar bijna een dansje. ‘De muziek staat veel te hard,’ zei Hajo, ‘zal ik hem zachter zetten?’ Gurd draaide zich met een ruk om en vuurde een kaarsrechte wijsvinger op Hajo af. ‘Je blijft met je fikk’n van de afstandsbediening, vriend,’ dreigde hij, de vinger bij elke lettergreep naar Hajo priemend. Toen plofte hij neer in de fauteuil, zijn hoofd in een halo van rook. ‘Godsamme, waar blijft die kerel. Is-ie door de plee gespoeld of wat?’ ‘Die zal wel met zijn vurige tongen bezig zijn,’ merkte Hajo op. ‘Met wat?’ vroeg Gurd. CIRCUMPLAUDO
15
Op dat moment verscheen Tjebbe weer in de kamer, zijn gezicht lijkbleek. Zweetdruppels kropen over zijn wangen. ‘Over d’n duuvel gesprok’n! Wat heb jij uitgespookt?’ vroeg Gurd, ‘man, wat zie je eruit. Heb je een baby uitgescheten of zo?’ ‘Ja, het was een moeilijke bevalling,’ verzuchtte Tjebbe met zijn hoge stemmetje. ‘Kunnen we alsjeblieft onze ronde gaan maken?’ smeekte Hajo. ‘Ik moet morgen om zeven uur weer paraat staan. Die cliënten van mij kunnen zichzelf niet redden. Weekend of geen weekend, Pinksteren of geen Pinksteren. De heilige geest wast geen konten!’ ‘Mag ik misschien even bijkomen,’ huilde Tjebbe. Hij trok een somber gezicht. ‘En spot niet met de heilige geest!’ voegde hij er even onverwacht als fel aan toe. Gurd en Hajo keken hem ontzet aan waarna de mannen in een apathisch zwijgen vervielen. Minutenlang hielden ze zich stil, rokend, drinkend, naar de muziek luisterend, ieder in de cocon van zijn eigen gedachten. En toen, in de pauze tussen twee tracks van de CD, schrokken ze op. Ze hoorden een geluid dat hen de laatste weken al vaak de stuipen op het lijf gejaagd had. Sirenes. De brandweer. Ze kenden het spel der sirenes. Maar dit, het was alsof er zo’n ding hier midden in de kamer stond, zo’n herrie klonk er opeens. De drie mannen schoten overeind. ‘Godverdomme,’ vloekte Gurd terwijl hij zijn peuk in de asbak mikte, in een fractie van een seconde intuïtief aanvoelend dat een peuk nu ongepast zou zijn. Gedrieën vlogen ze door de achterdeur naar buiten en deinsden toen weer te16
CIRCUMPLAUDO
rug. Het belendende huis stond in lichterlaaie. De hitte van de vlammen sloeg in hun gezichten. ‘Godverdomme!’ schreeuwde Gurd. ‘Onder onze noten!’ vulde Hajo aan. ‘Of boven onze hoofden,’ zong Tjebbe blijmoedig. De wind stak op en blies de woorden midden in een rondtollend allegaartje van losgeweekte etiketten, van heinde en verre aangewaaide zakken voor fast food, kassabonnetjes en krantenflarden vol alarmerende koppen. De wind wakkerde ook de vuurhaard aan die het weerloze huis teisterde. Intussen schrok Wazelte met zo’n schok wakker dat het keurslijf van de rust openreet waardoor een wolk van stofdeeltjes uiteen spatte. Vrees en beroering nestelden zich weer heerlijk in de lege harten van de mensen, om hun bevruchtende werk te doen, net als de speelsheid en de spanning.
CIRCUMPLAUDO
17
Rob van de Zande
Twee gedichten Verkondiging Wat hebt u de gulzige oren verkond? Zij zien mij thans in uw armen gelegd, Waarbij onzin zich nestelt rond ieders mond En kwijl beschouwt als een voorrecht. Men zegt dat ik u steelse blikken werp En u jachtbuit maak aan liefdeskracht, Maar narrenschijn is het mes te scherp En wordt tot smetwonde rondgebracht; En ofschoon u plichtvol als kameraad Onze verwantschap een belofte gaf, Uit de binding zich in goedkope praat En loopt samen met wartaal de deuren af. Uw helft laat ik in een reis gekeerd Zodat mij de schamele eenvoud telt, Die de prijs van mijn gezicht schoffeert Maar vrij mijn naam van smaad herstelt. En de triomf glanst weer met lede kroon, Maar vindt thans geen viering bij uw profijt, Want geen letter wringt in rouwbetoon Tot een inktvlek die zich aan u slijt.
18
CIRCUMPLAUDO
In schets Schenk mij de kroes Met tranen grijs, Een pluk tabak gepeld Van oud kalend paradijs En laat mij in schets, Achter dronken glas, Kinderlijk radend Hoe de wereld voor mij was.
CIRCUMPLAUDO
19
Argibald
20
CIRCUMPLAUDO
Elko Born
Harry en de fakirs Nadat hij er eerder al was achter gekomen dat de televisieprogramma’s die hij elke avond met zijn ouders bekeek slechts een dun vernisje over de werkelijkheid trachtten te verven – en wel op belabberde wijze – kon Harry op zijn zestiende concluderen dat het menselijk leven gelijk stond aan het menselijk lijden, en dat in het verlengstuk daarvan de levensloop ingericht diende te worden als een reeks oefeningen in ontkenning. Hoe langer hij erover nadacht, hoe zekerder hij van zijn zaak werd: persoonlijk geluk hangt af van de mate waarin een mens er in slaagt om als fakir door het leven te gaan. Hij keek om zich heen en concludeerde dat zijn directe omgeving niet bepaald uit geslaagde fakirs bestond. Moeder leek een constante huilbui te hebben, tante wilde scheiden van haar man en de docent Latijn was verliefd op een van Harry’s klasgenootjes. Natuurlijk leverde dat een aantal problemen op. Een jongeman heeft voorbeelden nodig en waar voorbeelden ontbreken, ligt de ontsporing vaak ergens in de buurt te loeren. Maar na wat geëxperimenteer, een aantal schorsingen en een pijnlijk incident waarbij Harry al huilend zijn schoenzool in het televisietoestel van zijn ouders plantte, lukte het hem uiteindelijk toch om netjes zijn gymnasiumdiploma te halen. Ook wist hij een meisje te vinden: Sarah, met wie hij ijsjes at en de liefde bedreef op een manier die de passie nooit echt van de grond deed komen. Hij voelde er niets voor om te gaan studeren. Hij wist dat hij zich op de universiteit enkel onnodige complicaties op de hals zou halen. Hij koos voor iets radicaal anders: hij ging werken in een magazijn en vulde zijn dagen met het verCIRCUMPLAUDO
21
plaatsen van pallets. Dat deed hem goed. Harry verwelkomde de monotonie zoals men in een andere tijd de geallieerden had verwelkomd. Daar, in dat magazijn, waar hij zich dagelijks in de kantine tussen één en half twee te goed deed aan een overdaad aan koffie, ontmoette hij Nick, een man die zich voorstelde als vertegenwoordiger van een mystieke organisatie die enkel als ‘de firma’ bekend stond. Harry keek de meneer – want dat was Harry; een meneer, een ouder, meer ervaren persoon, iemand om tegen op te kijken – in de ogen en zag dat hij te maken had met een ware fakir. Verlangen begon in zijn binnenste te borrelen als in een heksenketel. Harry werd door Nick mee op sleeptouw genomen, en na een gewelddadig ontgroeningsritueel mocht hij zich aansluiten. Hij bestelde een seizoenkaart, vervolgens nam Nick hem mee uit winkelen om een uniform aan te schaffen. Harry wist dat de symbolische orde van belang was, dat de ware fakir de schoonheid van het uniform apprecieert. Hij kocht een duur overhemd, donkerblauwe jeans en witte sneakers. Hij was al een tijdje aan het werk, hij had genoeg geld. De firma nam hem op en al snel zonk Harry weg in het moeras; hij werd onderdeel van een amorf geheel, hij werd de firma. Overigens waren het niet allemaal frisse types, de mensen in de firma. Eén van de leiders merkte een keer op dat het hele land op de vernietiging afstevende, dat alleen mooie liedjes van volkszangers over zouden blijven, en dat iedereen daarom maar van die liedjes moest genieten. Het lukte Harry om in korte tijd een indrukwekkend score neer te zetten: drie ontsnappingen uit wurggrepen van leden van de ME, minstens vijf gebroken kaken en iets dat verdacht veel leek op een coma-geval. Een paar dagen lag Harry in het ziekenhuis, toen werd er in het stadion een banier met zijn beeltenis ontvouwd. Zijn naam en faam verspreidden zich als een virus, zelfs in het noorden van de stad 22
CIRCUMPLAUDO
werd hij beroemd. Hij werd iets dat hij zelf nooit gevonden had: een voorbeeld voor anderen. De meeste avonden at hij gewoon thuis, maar ondanks zijn blauw geslagen ogen leken zijn ouders niets in de gaten te hebben. Zijn moeder ging door met wat ze Harry’s hele leven al gedaan had: ze gaf haar kind liefde, zoveel hij maar wilde. Ook Sarah bleef aan zijn zijde; het meisje had een keuze gemaakt en was niet het type dat zomaar terugkwam op keuzes. In tegenstelling tot Harry zochten zijn geliefden troost in de de illusie dat dingen nooit zouden veranderen. Hij zat met zijn gedachten bij de firma. De firma werd zijn alles. De firma bood Harry het soort lessen die de meeste kinderen van zijn allooi pas tijdens het derde of vierde jaar van hun studie kunnen bevatten. Lessen die het evangelie van de fakir verkondigden. Zo zou Harry ze althans interpreteren; als lessen die zijn eerder geformuleerde overtuigingen zouden versterken. Zo kwam hij er onder meer achter dat men de pijn moest opzoeken, tegelijkertijd moest ondergaan en veroorzaken. Dat was het werk van de ware fakir. Hij brak nog heel wat meer kaken en zijn volgende grote slachtoffer leek niet alleen verdacht veel op een coma-geval, hij was het ook. Toen zijn tweede seizoen ten einde liep kon Harry constateren dat hij het met waardigheid had volgehouden op de door de firma opgemaakte spijkerbedden. Natuurlijk moest hij nog vorderingen maken, maar hij had het al ver geschopt. Hij kon tot dusver tevreden zijn. En dan stond er ook nog een smakelijke uitsmijter te wachten: een finale tegen de grote vijand, de honden uit de stad die wegens sociaaleconomische ontwikkelingen nu eenmaal als ondraaglijk anders te boek waren komen te staan. De avond voor de wedstrijd keek hij samen met Sarah een film. Hij was in zijn nopjes. Zoals het een ware fakir betaamt CIRCUMPLAUDO
23
gunde hij de angst zijn bestaansrecht niet. Hij kon zijn identiteit kort samenvatten: hij was een tevreden mens. De dag erop kwam de firma bijeen in een wegrestaurant, net buiten de stad. De leden wisselden wapens uit – Nick kreeg een groot slagersmes toebedeeld – en er werden liederen gezongen. Toen het gevoel van broederschap bij de meesten zijn hoogtepunt bereikt had, vertrokken ze zoals was afgesproken met de honden naar een weiland in de buurt. Het was een fantastische locatie. Het gevecht dat plaatsvond kan met recht een veldslag genoemd worden. De politie en de stakkers van de ME hadden nergens weet van. Het was man tegen man, zonder ongewenste inmenging van de staat; het recht. In volledige afzondering voltrok zich een orgie van geweld. Wellicht dat Harry tijdens die veldslag, in dat weiland dat dankzij een aantal exploderende projectielen in een smeulend zooitje veranderde, al zijn eerste moord van de dag pleegde. Hij kan het zich in elk geval niet herinneren. Op een gegeven moment kreeg hij een waas voor zijn ogen: hij waande zich een als mens geïncarneerde god van de oorlog. Waar Harry tijdens de gevechten normaal gesproken enorm veel aandacht schonk aan formatie en tactiek, daar gaf hij nu ongebreideld fanatisme prioriteit. Hij rende maar wat rond, hij sloeg, hij trapte, hij gooide met dingen. Na wat een half uur, maar ook een heel dagdeel had kunnen zijn, waren de honden uit de stad die wegens sociaaleconomische ontwikkelingen nu eenmaal als ondraaglijk anders te boek waren komen te staan nergens meer te bekennen. Harry ging in kleermakerszit op het gras zitten. Hij pufte wat uit en keek om zich heen. Hij zag zijn vrienden van de firma, hij zag de slachtoffers die hij tijdens de veldslag gemaakt had, hij zag de rookformaties en de auto’s die over de snelweg bleven razen alsof er niets aan de hand was. 24
CIRCUMPLAUDO
Plotseling werd hij door melancholie overvallen. Somberheid begon zich meester van hem te maken, en uit het niets kwam het hem als een revelatie voor dat de tevredenheid die hij de vorige avond nog gevoeld had op niets gebaseerd was. Dat hij moest weten dat meesterschap vergaande offers vereiste; dat een beetje pootjebaden in idealen niet genoeg was. Harry zag Nick, die met zijn armen naar de hemel wees en zijn gesloten ogen naar de grond richtte. Zijn slagersmes lag naast hem. Harry liep er naar toe, raapte het mes van de grond en hij stak Nick: in zijn maag, in zijn borst en in zijn hals. Hij bleef maar steken, hij stak tot hij geen kracht meer in zijn armen had en het ineengezakte hoopje vlees dat van Nick over was stopte met kreunen. Harry bekeek het mes. De rode kleur van het met bloed doordrenkte lemmet stemde hem tevreden. Hij voelde het geluk in zijn buik, hij voelde het in zijn keel, hij voelde het tintelen in zijn vingers. Toen zette hij het op een lopen. Inmiddels woont Harry op zichzelf, in een sociale huurwoning die hij heeft omgebouwd tot een wietplantage. De geheimzinnigheid waar wietplantages onvermijdelijk mee gepaard gaan is mooi meegenomen; Harry wil niet dat zijn familie achter zijn nieuwe adres komt. Ook Sarah mag van niets weten. Hij had haar niet eens laten weten dat hij ging verhuizen. Hij was gewoon verdwenen, zoals een vader die op een dag een pakje sigaretten gaat kopen en nooit meer terugkomt. Al met al is het leven hem goed gaan bevallen. Hoewel hij zich toch afvraagt waarom hij nooit eerder aan de eenzaamheid had gedacht. De eenzaamheid is handig. Stalin was zo gek nog niet: geen man, geen probleem. Harry’s wietplantage heeft de functie van de goelag, of het dodenrijk misschien – als er tenminste een verschil bestaat tussen de goelag en het dodenrijk.
CIRCUMPLAUDO
25
Argibald
26
CIRCUMPLAUDO
Rik van Schaik
De nar van Freud Ik heb mijn grote geluk te danken aan mijn overbuurman. Hij was psychiater en zijn praktijkruimte lag pal tegenover mijn slaapkamer. Hoewel gescheiden door een breed plantsoen, had ik een uitstekend zicht op de sessies die Frederik Salomons afnam. Zowel op de dag als in de avonduren had de psychiater vaak patiënten over de vloer en ik raakte hoe langer hoe meer gefascineerd door de stille gesprekken aan de overkant. Zijn gespreksruimte had twee ramen. Achter het linkerraam zag ik de patiënt, achter het rechterraam zag ik Salomons. Tijdens sommige sessies werd er nauwelijks gesproken en zag ik mijn overbuurman met gesloten ogen door zijn baard aaien. Andere uren werd de tissuedoos fanatiek leeg getrokken of dronk een patiënt wanhopig water alsof hij na veertig dagen in de woestijn eindelijk weer was teruggekomen in de gewone wereld. Van mijn vader leende ik een vogelkijker, zogenaamd voor een les biologie. Zo kon ik de ontmoetingen aan de overkant nog scherper waarnemen. Eén keer heb ik mijn ouders aan tafel eens bevraagd over de overbuurman. Mijn vader snoof afkeurend terwijl hij zijn rosbief sneed en mijn moeder schudde haar hoofd: ‘Meneer Salomons is een alleraardigste man, maar niet onomstreden!’ Ik probeerde naar het diepere hoe en waarom te vragen, maar mijn ouders hielden hun lippen stijf op elkaar. Roddelen was iets dat zij verfoeiden, maar hun gezichten konden hun afkeer niet verbergen. CIRCUMPLAUDO
27
Wanneer ik meneer Salomons op straat tegenkwam, begon ik de afkeuring van mijn ouders te begrijpen: meneer Salomons keek de wereld in als een kind op een kermis. Achter zijn ogen brandde een ironisch vuur, iets waar mijn ouders van walgden. Maar door de jaren heen begon ik de grond van mijn ouders kritiek steeds letterlijker te zien. Zo zag ik Salomons een oudere patiënt gedurende diverse sessies voorlezen uit de biografie van Hermann Göring. De psychiater droeg in deze uren een pet van de SS en kon, bij het lezen van bepaalde passages, hartstochtelijk in de lach schieten. De oude man, die in het begin van deze sessies huilbuien had waarbij hij zijn zakdoek tot een prop tussen zijn tanden hield, begon na een half jaar mee te lachen en te genezen. Ook heb ik Salomons eens een galg zien ophangen. Als een circusdompteur zette hij voor een jonge student een krukje klaar onder het touw en demonstreerde hoe de jongen er op moest gaan staan en de strop aan moest leggen. Bij sommige sessies zag ik mijn overbuurman een wekker zetten en in slaapvallen. De voorstellingen aan de overkant hielden mij soms hele dagen van mijn schoolwerk af. Hongerig naar de verhalen achter deze mimepartijen probeerde ik mijn liplezen te ontwikkelen. Een enkele keer verliet ik, nadat een sessie was afgelopen, het huis om de patiënt tot aan de bushalte te volgen. Gewoon, om de man of vrouw in kwestie eens beter te kunnen observeren. Soms vroeg ik onnozel de weg, om een stemgeluid te mogen horen. De dag na mijn zeventiende verjaardag werd er bij ons aangebeld met een groot geschenk: mevrouw Mathilde Salomons stond aan de voordeur met de vraag of ik, nu haar 28
CIRCUMPLAUDO
vaste oppas ziek was geworden, wellicht in de gelegenheid was die taak over te nemen. U zult begrijpen dat mijn overbuurvrouw mij met geen andere vraag gelukkiger had kunnen maken. Ik werd verwacht om 19.30 uur, de kinderen zouden al op bed liggen. Razendsnel fietste ik die middag naar de stad voor een babyfoon. Niet om op mijn oppasadres een extra oppassend oor mee te brengen, maar om deze te verstoppen achter de boekenkast van de psychiater. Aan de avondmaaltijd voor mijn oppasuren leek het of mijn ouders mij met enig argwaan bekeken. Het was dan ook een tamelijk spannende expeditie die zorgvuldig diende te worden uitgevoerd. Als ik Salomons als oppas beviel, had ik wellicht de kans om nog eens teruggevraagd te worden en kon ik de batterijen van het apparaat vervangen. Ik werd die avond begroet door een zeer vriendelijke mevrouw Salomons. De psychiater bekeek mij met een ingehouden grinnik, alsof hij een mislukt schilderij aanschouwde. Nadat het echtpaar naar de schouwburg was, installeerde ik de babyfoon in de spreekkamer. De lichten liet ik uit om te voorkomen dat mijn ouders vanuit onze woonkamer een schimmenspel zouden zien. Ondanks alle opwinding kon ik mijn gretigheid niet bedwingen en nam ik Salomons’ notitieblok mee naar beneden. Enkele gespreksnotities zal ik nooit vergeten: Rudolph Kamermans deelt voor de vijfde maal zijn seksuele fantasieën over zijn moeder – wellicht eens Mathilde hiervoor vragen? Of: Stefan Krooyman na vier maal muurvast in trauma als misdienaar – zal ik, verkleed als pastoor, mezelf door hem laten slaan?
CIRCUMPLAUDO
29
De volgende dag beluisterde ik mijn eerste sessies. Het geluid droeg een zware brom, maar wat er besproken werd kon ik gelukkig goed volgen. In de herfst, nu zo’n twintig jaar geleden, kreeg Salomons bezoek van een grote vrouw die er van hield zich excentriek te kleden. Met gekleurde boa’s om haar hals, groteske wimpers en dikke lagen make-up installeerde zij zich op de sofa. Deze vrouw, ik schatte haar leeftijd rond de vijfenvijftig, was de enige patiënt die bij Salomons mocht roken. Haar zware en diep doorrookte stemgeluid bezorgde mij serieuze seksuele fantasieën. Haar verhaal, dat ze na het overlijden van haar man niet meer gelukkig kon worden in de liefde, klonk behalve theatraal ook oprecht hartstochtelijk. Gedurende meerdere bezoeken las ze de psychiater voor uit Great Expectations van Dickens, haar lievelingsboek. Geen van de mannen die zij heden ten dage via contactadvertenties bezocht, was bekend met literatuur of Dickens in het bijzonder. En de mannen die wel in haar geïnteresseerd waren, droegen geen greintje jeugdigheid meer, waren stram in bed en hulpbehoevend. Zij voelde zich even verstoft als Miss Havisham en was bang te bevriezen in haar schommelstoel bij het raam. Haar voorleesuren over Pip en Estalla, het timbre van haar stem en haar droeve oogopslag hielden mij met verrekijker aan de vensterbank geluisterd. Ondanks het feit dat ik inmiddels zeventien was, werd ik voor het eerst werkelijk verliefd en kocht van het geld van mijn krantenwijk het beroemde boek van Dickens. Ik las het wel twintig keer en droomde over de zwaar opgemaakte patiënt van Salomons. Soms, na wakker te zijn geschoten uit een droom over haar, leek het of ze sprak door de babyfoon. Maar het 30
CIRCUMPLAUDO
was de echo van haar rokersstem die in mijn geest door bleef spreken. Bang en verlegen waagde ik op een dag de gok: ik volgde de dame naar de bushalte, met in mijn handen haar geliefde boek. Ik begroette haar met een verliefde glimlach, maar hield mij verder lezend. Ze is mijn vrouw geworden. En ondanks dat haar einde nadert, vol dementie en andere ongemakken, heeft ze mijn liefde vervuld. We hebben een goed en rijk huwelijk gehad. En ook in deze nadagen, waarin het leven en de liefde dooft, blijven de vonken gloeien wanneer ik haar voorlees uit Dickens.
CIRCUMPLAUDO
31
Edward Hoornaert
Twee gedichten Lijkrede machtswellusteling zoekt lege grot met steen voor ingang om te herbronnen brengt het onsterfelijke lichaam aan zijn lippen laat de wortels van de wind eindeloos over de koude aarde rollen weg licht, weg lijk omdat je altijd maar verkeerdelijk herrijst in kind en koning , vriend en vijand omdat de aangetaste lucht jou gaandeweg verstikt draagt jouw zaad niet langer honderdvoudig vrucht
32
CIRCUMPLAUDO
Uitgewiegd Elke ochtend nestelt zich in mij de leegte van de vrouw die naast me ligt (in het andere bed de warmte van het pasgeboren kind) als een vis die in een appel bijt zoent ze me, glijdt haar mond over mijn mond we lachen en zakken onverschillig weg, diep in dit uitgewiegde landschap baren onze lippen zelfs geen zorgen meer
CIRCUMPLAUDO
33
Argibald
34
CIRCUMPLAUDO
Gurkje van Dam
Haken en ogen ’t Is nu een koud voorjaar, maar zo’n veertig jaar geleden had je tijdens het voorjaar wel eens warme dagen. En op een woensdagmiddag was het soms zomaar te warm om in een pashokje te staan, waar het vagelijk rook naar verschraalde eau-de-cologne en niet vaak genoeg gewassen lijven. Ik had liever bij m’n vriendinnetje Annie op de boerderij gaan spelen. Maar mijn moeder was onvermurwbaar, ik begon borsten te krijgen en moest dus een bh. De dagen daarvoor had ik wel lopen pruilen, tot mijn moeder boos was geworden; zij had vroeger gelijk een korset gemoeten, met baleinen! Dus wat liep ik nou te zeuren, toen zij twaalf was, nou! Op dat punt aangekomen, had ik mijn verzet gestaakt, ik had helemaal geen zin in een preek over de Hongerwinter en dat wij zo verwend waren en nergens tegen bestand. Maar ze moesten niet denken dat ik blij ging lopen huppelen. Verongelijkt plukte ik aan de bandjes van de bh. Er zat van alles aan vast, haakjes, oogjes en schuifjes, dat ik ervan verdacht te gaan prikken en schuren in mijn vel. De onbestemdbruine kleur beviel me ook al niet. De winkeljuffrouw en mijn moeder hadden het huidkleurig genoemd, maar ik kende niemand met zo’n kleur vel. Mensenbruin, zoals bijvoorbeeld het vel van de Spaanse meisjes in mijn klas, zag er heel anders uit, veel mooier. ‘Zo Gurkje, laat eens zien,’ zei mijn moeder terwijl ze het gordijn van het pashokje openrukte, ik had de bh-haakjes net vast gekregen. Daar stond ik dan, in mijn blote bh, middenin een winkel vol vreemde mensen. Ik kreeg het nog CIRCUMPLAUDO
35
warmer dan ik het al had. De winkeljuffrouw en mijn moeder begonnen gelijktijdig aan de bh te rukken en te sjorren en mijn borstjes alle kanten op te duwen en te kneden. Het voelde vies, die handen aan mijn zweterige lijf. Ik probeerde weg te duiken, maar het hokje was krap en de toegang werd geblokkeerd door die twee volwassen lijven. Mijn neus kwam ongeveer op de hoogte van de boezem van de winkeljuffrouw. Zij rook naar sigarettenrook en pepermunt, een beetje als mijn vader, maar dan anders want mijn vader gebruikte geen eau-de-cologne maar aftershave. Mijn moeder rook erg naar mijn moeder, wat op zich geruststellend was. Toch stond het me tegen dat ik er over een poosje net zo zou uitzien als zij nu. Manhaftig probeerde ik te denken aan sterrennachten, leeuweriken en lenteklokjes in het gras. ‘Wat sta je nou te dromen, Gurkje, ik zeg iets tegen je,’ mopperde mijn moeder. Ze haakte de bh los. De bandjes, nog stijf van de nieuwigheid, schuurden in mijn schouders. ‘Deze past niet,’ ik weet niet meer wie dat zei, mijn moeder of de winkeljuffrouw. De laatste schoof een andere bh in mijn handen om te passen, een merkwaardig stuk stof waarvan ik vermoedde dat er baleinen of andere kwaadaardige zaken in zaten. Ik wou het gordijn dichtschuiven maar de winkeljuffrouw hield het vast. Mijn ogen zochten die van mijn moeder in een poging hulp te vinden, maar ze was te druk met te bedenken hoeveel bh’s ik nodig zou hebben, in overweging nemende dat ik natuurlijk nog volop in de groei was en al snel een andere maat nodig zou hebben. In een winkel vol volwassen vrouwen met in mijn ogen enorme boezems in als hip bedoelde jurken moest ik de bh verwisselen, en daarna nog een paar keer. Ergens ving ik even een 36
CIRCUMPLAUDO
glimp van mijn eigen spiegelbeeld op, een rood aangelopen, sprietig meisje met twee nietige hobbeltjes waar je een tijdje terug nog niks onbehoorlijks had kunnen zien. Uiteindelijk kocht mijn moeder die middag twee bh’s voor me, een ‘huidkleurige’ en een witte, beide van stug, zweterig nylon. In de eerste week van de grote vakantie van dat jaar gingen mijn ouders met z’n tweeën op vakantie, het was voor het eerst sinds hun trouwen dat ze samen, zonder kinderen, weg zouden gaan. Mijn moeder vroeg steeds aan ons of we het niet erg vonden dat ze een hele week weg zouden zijn. Wat mijn broers en zusje ervan dachten, weet ik niet. Sinds ik van mijn moeder bh’s moest dragen, kon ik mijn familie niet goed meer velen. Er was iets in ons gezinnetje geslopen, iets heimelijks, smoezeligs en verbodens. Mijn broers plaagden me met mijn prille borstjes, hadden het stoer over tieten en memmen. Zij konden die woorden zo uitspreken dat ik me een soort van modderig nijlpaard voelde en ik wou niet meer met ze spelen. Sowieso wou ik niet meer met jongens spelen, zonder het hoezo daarvan te begrijpen. Mijn zusje vond het aanstellerig van me dat er bh’s in onze kast lagen. Bovendien droeg ik plots andere hemdjes dan zij, oude van mijn moeder, met cups en kant. Ze waren wijd en uitgelubberd en een beetje verkleurd. Bij het omkleden voor de gymles trok ik mijn hemd nu gelijk met mijn truitje uit, ik wou niet dat de andere meisjes het zouden zien. Maar dan zagen ze die bh weer, er waren nog niet veel meisjes in de klas die er een droegen. Van mij mochten mijn ouders de hele zomervakantie wel weg. Ik had er een hekel aan gekregen dat mijn moeder mijn CIRCUMPLAUDO
37
kleren voor me klaarlegde, ik verdacht haar ervan altijd een strak truitje te kiezen en ik wou alleen nog maar wijde kleren dragen. Maar het ergste was in die tijd mijn vader. Als hij een bh van mij aan het wasrek in het trapgat ontwaarde, moest hij er altijd even aan trekken en hem dan, met een guitige blik en onder de uitroep ‘ha, bokkentuig’ speels los laten schieten, liefst in het bijzijn van zoveel mogelijk mensen, zelfs van buren en ooms en tantes. In de week dat mijn ouders weg waren, logeerde ik bij Annie, op de boerderij. Haar jongere zusje logeerde bij een nichtje in Warmond dus ik had best in het bed van dat zusje kunnen slapen. Toch sliep ik bij Annie in bed, dat waren we zo gewend en niemand kwam op het idee er iets van te vinden. Overdag speelden we tussen de hooibalen, roeiden we naar Annies zusje en nichtjes in Warmond, raapten we eieren en hielpen we ’s middags bij het melken. ’s Avonds gingen we frisgewassen naar bed, daar sliepen we zij aan zij als zusjes. Op de eerste avond zaten we op het bed nog wat te babbelen. Annie droeg nog geen bh en vroeg met zachte stem naar de mijne. Die week droeg ik de beschamend huidkleurige en ik keek een beetje weg. Maar ik liet hem toch zien. Annie zei ‘oh’. Ze maakte geen grapjes en zei geen rare of stoere dingen. Ze keek alleen maar een beetje verbijsterd naar de haakjes en de schuifjes, de stugge stof. Ik deed voor hoe je de bh uit en aan kon doen. Toen Annie mijn borstjes zag, sloegen we allebei onze ogen neer. Ik vroeg of ze de bh wou passen, ze knikte. Met een rood hoofd paste ze het nylon gevaarte. Toen ze de haakjes niet weer los kreeg, 38
CIRCUMPLAUDO
maakte ik ze voor haar los. Daarbij raakte ik haar rug even aan, die voelde schoon en fris aan, puur. Een tel of twee had ik het gevoel dat er iets miste, dat er iets ontbrak, dat er zomaar iets kwijt was geraakt dat er eerder altijd als vanzelfsprekend was geweest. Ik slikte even. Zwijgend verstopte ik de bh, die zou ik de rest van de week niet meer dragen. Annie vroeg of ik nog bollen ging pellen die zomer. Ik zei ja. De laatste ochtend van de logeerpartij waren we vroeg wakker geworden omdat de deken van ons af was gegleden. Het was nog niet echt licht buiten maar er zong al een merel. We pakten de deken en trokken hem op tot onze kinnen. Annie kroop tegen mij aan om warm te worden, ik sloeg mijn armen om haar heen. Daardoor kwam mijn neus in haar haren terecht. Ze roken gezellig naar hooi en zon, en ook een beetje naar koeien. Stilletjes begon ik door haar haar te woelen. Annie zei niks en streelde mijn haar. Ik gleed met mijn handen over haar gladde, frisse rug. Voorzichtig streelde zij mijn borstjes. Ik had het heel niet koud meer. We spraken niet, maakten alleen nog knorgeluidjes en giechelden wat. We hoorden dat haar vader uit bed kwam om de koeien te gaan melken. Annie verplaatste haar handen naar mijn buik. Het bed kraakte een beetje, we giechelden er zenuwachtig van. Ik bewoog mijn handen naar haar buik maar door een vage schroom overmand, verlegde ik ze naar haar billen. Die waren rond en stevig en even had ik het malle verlangen er zachtjes in te happen. Annies vader klopte op de deur, hij bromde zachtjes – om de rest van het gezin niet te storen – dat als we toch wakker waren, we net zo goed konden komen helpen met het melken. Ik gloeide helemaal van schrik, Annie trok zo bruusk CIRCUMPLAUDO
39
haar handen terug dat het bed nu harder kraakte. In de ochtendschemering kon ik nog niet voldoende kleur onderscheiden om te zien of Annie ook een rood hoofd had. We trokken onze nachtponnen recht en Annie zei dat we zo kwamen. Een paar weken later zouden we naar de brugklas gaan. Leiden, 10 april 2013
40
CIRCUMPLAUDO
Argibald
CIRCUMPLAUDO
41
Seger Weijts
Twee gedichten Haar rol van regenworm In de gang van het heden naar het licht smeekte ze me met een trillend lichaam en zoute geluiden haar rol van regenworm te begrijpen.
42
CIRCUMPLAUDO
Tweezaam Als versleten genegenheid hingen we verspreid aan elkaar, en lieten we de laatste scherven gedeeld landschap als een snauw uit gemengde tijden door onze waas heenfietsen.
CIRCUMPLAUDO
43
Titel: Brieven, 1985-1986 Auteurs: Jac.P. Meiland & H.A.M. Jutte Aantal pagina’s: 220 ISBN 978 9079 430 000 Verkrijgbaar bij Pumbo.nl Prijs: € 16,00 44
CIRCUMPLAUDO
Titel: Ik vond de site beter… Auteur: Argibald Aantal pagina’s: 106 Uitgever: Xtra Bestel bij de webshop van Zone 5300 of Bol.com Prijs: € 9,90 CIRCUMPLAUDO
45
46
CIRCUMPLAUDO