JP overzicht witwassen Misdaad mag en zal niet lonen Over witwassen, dé andere manier van afpakken Samenstelling: Esther Duijts, BOOM Amsterdam
Witwassen en uitleg *Witwassen en de reikwijdte van (schuld)witwassen LJN BM4440 HR 26 oktober 2010 Wetshistorische uitleg door de HR van witwassen. Geen nieuwe opvatting. Gang van zaken tot HR: Met valse salarisspecificaties heeft verdachte een hypotheek gekregen bij een bank. Bij rb: veroordeling voor feit 1 en 2 (valsheid in geschrifte en oplichting) en vrijspraak voor feit 3 (witwassen). Overweging rb m.b.t. deze vrijspraak: verdachte had geen nadere op versluiering gerichte handeling verricht om het zicht op de illegale herkomst van het geld te ontnemen. Handelen van verdachte kan niet worden gekwalificeerd als witwassen. OM: nee, juist de aanwending van het door de valsheid en oplichting verkregen krediet levert witwassen op. Appel. Rb gaat ten onrechte uit van 420 bis eerste lid onder a i.p.v. 420 bis eerste lid onder b Sr. Bovendien is er aantasting van de financiële en economisch verkeer en bedreiging van de openbare orde. AG onderschrijft dit met nadere motivering. Rdsm wil in appel vrijspraak: cliënt heeft de integriteit van het financiële en economische verkeer niet in gevaar gebracht, want hij heeft de herkomst niet verhuld. Hof: het verweer tot vrijspraak wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Er is voor de t.l.g. variant van witwassen niet vereist dat de illegale herkomst van een voorwerp wordt verhuld (immers t.l.l. doelt op variant b). HR (NJ 2008, 16) overweegt dat de herkomst van een voorwerp uit eigen misdrijf niet in de weg staat aan veroordeling voor witwassen. HR overweegt ook dat nergens (noch de wettekst, noch de wetsgeschiedenis) blijkt dat het enkele voorhanden hebben van het voorwerp onvoldoende is voor witwassen. Er is i.c. wel sprake van witwassen. HR: het gaat hier om reikwijdte van 420 bis (witwassen) en 420 quater (schuldwitwassen). MvT wordt uitgebreid aangehaald. HR herhaalt zichzelf (LJN AU6712, NJ 2008, 16): de herkomst van een voorwerp uit eigen misdrijf staat niet in de weg aan veroordeling voor witwassen, ook niet als het voorwerp slechts voorhanden is. Maar: niet elke gedraging levert onder alle omstandigheden (automatisch, mijn invulling, ED) (schuld)witwassen op. Er dient wel “iets” bij te komen. “Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen
1
een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen". Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.” HR meent dat het oordeel van het Hof geen blijk geeft van een onjuiste opvatting en dat het oordeel toereikend is gemotiveerd. *Witwassen vermenging van criminele vermogen met legaal vermogen LJN BN0578 (HR 23 november 2010) Kopje samenvatting op Rechtspraak.nl: HR: (overweging 3.6.1, toevoeging ED) Uit wetsgeschiedenis vloeit voort dat de witwasbepalingen in zeer uiteenlopende gevallen toepassing kunnen vinden. Daarbij kan worden onderscheiden tussen (i)
(ii)
de situatie waarin het vermogen "gedeeltelijk" van misdrijf van afkomstig is, aldus dat legaal vermogen is "besmet" doordat daaraan van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn toegevoegd (vermenging), en de situatie waarin het vermogen "middellijk" van misdrijf van afkomstig is, dus bestaat uit vermogensbestanddelen die afkomstig zijn van (vervolg)transacties die zijn uitgevoerd met van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen.
Dit onderscheid sluit niet uit dat beide situaties zich ten opzichte van een bepaald vermogen voordoen. Denkbaar is dat in zulke situaties een vermogensbestanddeel met een criminele herkomst zich binnen het na vermenging gevormde vermogen niet meer laat individualiseren. In het bijzonder in die situatie kan zich het geval voordoen dat het vermogen - en nadien elke betaling daaruit - wordt aangemerkt als (middellijk) gedeeltelijk van misdrijf afkomstig in de zin van de witwasbepalingen. Onder omstandigheden kan bepaald gedrag niet als witwassen worden gekwalificeerd. Daarbij kan in de beoordeling worden betrokken of sprake is van: (Uit overweging 3.6.3, toevoeging ED) - een geringe waarde van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel dat met een op legale wijze verkregen vermogen vermengd is geraakt, al dan niet in verhouding tot de omvang van het op legale wijze verkregen deel; - een groot tijdsverloop tussen het moment waarop het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel is vermengd met het legale vermogen en het tijdstip waarop het verwijt van witwassen betrekking heeft; - een groot aantal of bijzondere veranderingen in dat vermogen in de tussentijd; - een incidenteel karakter van de vermenging van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel met het legale vermogen. Bij de keuze van de in dit verband in acht te nemen omstandigheden kan van belang zijn of sprake is van de hiervoor onder 3.6.1 sub (i) en (ii) onderscheiden
2
situaties. Gelet op de vele varianten waarin het witwassen in de praktijk kan plaatsvinden, die zich bovendien niet op voorhand laten overzien, is de hiervoor gegeven opsomming van mogelijk in de beoordeling te betrekken omstandigheden niet limitatief. (overweging 3.8.1, toevoeging ED) ’s Hofs oordeel moet aldus worden verstaan dat het gehele vermogen van GGG B.V. sedert de vermenging daarvan met van drugsmisdrijven afkomstige miljoenen guldens, als “gedeeltelijk” – onmiddellijk of middellijk – van misdrijf afkomstig moet worden aangemerkt. HR leest de bewezenverklaring in zoverre verbeterd. ’s Hofs oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Casus: Hof heeft verdachte veroordeeld voor witwassen. Op de t.l.l. wordt haar verweten dat zij in een bepaalde periode een geldbedrag (1,2 miljoen) heeft verworven op een bankrekening op haar naam met de omschrijving “aandelen ZZ BV”. De bewijsmiddelen worden opgesomd en het Hof geeft bewijsoverwegingen, die uitgebreid genoemd worden in het arrest van de HR. Als vast staand wordt aangenomen dat verdachte haar ZZ BV heeft verkocht en hiervoor 1,2 miljoen heeft gekregen. De verkoop was aan GGG BV, waarvan C directeur aandeelhouder was. C had de leiding over GGG. Niet valt te zeggen dat deze betaling in verband staat met de afpersing van C door WH. Vraag is dan voor het Hof of het geld dat betaald is “van enig ander misdrijf afkomstig is”. Rdsvr: (1) vast dient te komen staan dat het geld dat verdachte van GGG heeft ontvangen van misdrijf afkomstig was (conclusie rdsvr: dat blijkt nergens uit; o.a. niet nu nergens blijkt van witwaspraktijken of andere feiten gepleegd door C) (2) “indien een gedeelte van het vermogen van GGG van criminele herkomst zou zijn” kan dat deel niet worden geïdentificeerd en niet het gehele vermogen van GGG is dan besmet (3) verdachte had geen opzet of schuld t.a.v. het ontvangen van geld van criminele herkomst. Hof: feit is dat C geld heeft gehad van anderen en dat dat geld criminele herkomst heeft. Die bedragen zijn niet meer identificeerbaar in vermogen van C.. Hof is het niet eens met punt 2 van de rdsvr: anders zou het bezit of gebruik van criminele vermogens straffeloos moeten blijven indien er een stukje legaal geld aan wordt toegevoegd. Dat is niet de bedoeling van de wetgever. Wel besmet vermogen. Maar “niet elke” vermenging leidt to besmet vermogen; in het bijzonder niet als het gaat om een zeer klein bedrag van criminele herkomst. Hof stelt vast dat verdachte C all langer kende en dat zij wist dat hij met criminelen omging. Ze had daardoor voorzichtig moeten zijn met het aangaan van zakelijke transacties met C. Bovendien heeft ( in periode …) een intieme relatie met WH, en is het onwaarschijnlijk dat zij niet wist van de contacten tussen WH en (in het arrest genoemde) personen. Volgt opsomming van allerlei motieven die verdachte naar voren heeft gebracht om ZZ te verkopen aan C. Zij wilde niet dat haar familienaam negatief bekend werd. Hof trekt hier een andere conclusie uit, namelijk dat het lijkt dat verdachte ZZ wilde verkopen aan C, voordat hij financieel in de problemen kwam n.a.v. allerlei negatieve publiciteit. Onder deze omstandigheden rustte op haar een plicht om onderzoek te doen naar de herkomst van het geld van c. dat heet zij nagelaten. Ook later, na nieuwe
3
publicaties waarin C genoemd werd als witwasser, en na zijn liquidatie heeft zij nagelaten onderzoek te doen. Schuldwitwassen wordt bewezenverklaard. Cassatiemiddel 1: vraagstelling m.b.t. de bewezenverklaring van 420quater Sr (onmiddellijk of middellijke afkomstig uit enig misdrijf; de vermenging van legaal en crimineel geld) HR: zoekt de wetshistorische uitleg op (MvT uitleg; voorlopig verslag van de vaste cie voor justitie EK; MvA aan EK). Conclusie: wetshistorisch is er de bedoeling dat er een ruim toepassingsbereik is. Niet alleen onmiddellijk en middellijk, ook voor voorwerpen die deels van misdrijf afkomstig zijn (m.n. om witwassen ook in latere fases te kunnen aanpakken). Verder blijkt dat na vermenging er dus sprake is van vermogen dat mede of deels uit misdrijf afkomstig is. (en dan volgen o.a. d overwegingen die hiervoor zijn genoemd). Cassatiemiddel 1 wordt afgewezen Cassatiemiddel 2 wordt ook afgewezen. Witwassen: Uitleg term “geldtransactiekantoor” LJN BQ4199 (HR 12 juli 2011) Deze term komt uit artikel 1a wet inzake de geldtransactiekantoren (Wgt). Het middel bevat onder meer de klachten dat het Hof het verweer dat de verdachte niet werkzaam is geweest als 'geldtransactiekantoor' in de zin van art. 1 Wet inzake de geldtransactiekantoren (hierna ook: Wgt) ten onrechte, althans onbegrijpelijk gemotiveerd heeft verworpen en dat de bewezenverklaring van feit 2, voor zover deze inhoudt dat de verdachte "als geldtransactiekantoor (in de zin van artikel 1 van de wet inzake de geldtransactiekantoren) werkzaam is geweest", niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. Art. 1 Wgt luidt, voor zover hier van belang: "In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. geldtransactiekantoor: de natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die beroeps- of bedrijfsmatig ten behoeve van of op verzoek van een derde geldtransacties uitvoert, dan wel beroeps- of bedrijfsmatig werkzaam is bij de totstandkoming daarvan; (...) c. geldtransactie: (...) 3° het in het kader van een geldelijke overmaking ter beschikking krijgen van gelden of geldswaarden, teneinde deze gelden of geldswaarden al dan niet in dezelfde vorm aan een derde elders betaalbaar te stellen of te doen stellen, dan wel het betalen of betaalbaar stellen van gelden of geldswaarden nadat deze gelden of geldswaarden elders al dan niet in dezelfde vorm ter beschikking zijn gesteld, waarbij deze geldelijke overmaking een op zichzelf staande dienst is; (...)" Art. 3, eerste lid, Wgt luidt: "Het is verboden als geldtransactiekantoor werkzaam te zijn." De Wgt is er gekomen, als vervanging van de Wet inzake wisselkantoren ( Wwk). Met uitgebreide verwijzing naar de wetsgeschiedenis (zowel Wwk, als Wgt; doel: anti-witwaswetgeving), komt de HR tot het volgende:
4
De klachten berusten op de opvatting dat degene die, zoals de verdachte, zich beroeps- of bedrijfsmatig als opdrachtgever wendt tot een bancaire instelling en aldaar ten behoeve van of op verzoek van derden door die instelling geldtransacties laat verrichten, niet zelf kan worden aangemerkt als 'geldtransactiekantoor' in de zin van art. 1, aanhef en onder a sub 3º, Wgt en niet zelf degene is die 'geldtransacties uitvoert' als bedoeld in deze bepaling. Die opvatting is onjuist. De door het middel voorgestane beperkte uitleg van het begrip 'geldtransactiekantoor' strookt niet met hetgeen gelet op doel en strekking van de Wet inzake de geldtransactiekantoren de wetgever voor ogen stond. Uit de hiervoor in 2.5.3 weergegeven wetsgeschiedenis blijkt immers dat het begrip 'geldtransactiekantoor' - net als voordien onder de Wet inzake de wisselkantoren, het begrip 'wisselkantoor' (vgl. HR 18 mei 2004, LJN AO4054, NJ 2004/497) - ruim is geformuleerd, terwijl uit de tekst van de genoemde bepaling, mede gelezen in het licht van de parlementaire geschiedenis, volgt dat ook het begrip 'geldtransacties' zodanig ruim is omschreven, dat daaronder het verrichten van geldtransfers (moneytransfers) als de onderhavige vallen. Derhalve kan degene die, zoals de verdachte, beroeps- of bedrijfsmatig ten behoeve van of op verzoek van derden geldtransfers verricht, worden aangemerkt als degene die als 'geldtransactiekantoor' 'geldtransacties uitvoert' in de zin van art. 1, aanhef en onder a sub 3º, Wgt.
Witwassen en rechtmatigheid opsporing *Witwassen en onrechtmatige opsporing LJN BO6031 (Gerechtshof A’dam, 18 oktober 2010) Casus: auto wordt in maart 2008 gecontroleerd op basis van 54 WWM. En de zwarte Audi A3 wordt een plastic zak gevonden met (naar blijkt) € 70.000,--. Bij een medeverdachte wordt ter plaatse € 1.000,-- gevonden en ook inbeslaggenomen. Deze man stelt niet te weten hoeveel geld in de plastic zak zat en ook niet van wie het was. Hij moest het afgeven aan iemand op Schiphol, nadere gegevens zou hij nog krijgen. De man is aangehouden. Inmiddels blijkt uit RDW-bevraging dat de auto op naam van zijn broer staat (de verdachte van dit arrest). De medeverdachte bevestigt dit. De auto zou betaalt zijn door verdachte met geld dat hij verdiend bij Domino’s Pizza. Er wordt een LOVJ/MOT verzoek gedaan. Dan volgt er een MOT-melding uit 2005 op naam van verdachte. Rdsvr: dit onderzoek is onrechtmatig, want onvoldoende voor 27 verdenking. Hof: inderdaad komt de politie niet de bevoegdheid toe om een persoonsgericht onderzoek als het onderhavige te doen zonder 27verdenking. Rechtsgevolg: vrijspraak.
Witwassen en bewijsconstructies *Witwassen en bewijs “uit misdrijf afkomstig” LJN BM0787 (HR 13 juli 2010) Verdachte is o.a. witwassen ten laste gelegd, van zeer grote contante geldbedragen. Hof spreekt vrij. Hof stelt dat er onvoldoende bewijs is dat de
5
geldbedragen een criminele herkomst hebben. En spreekt vrij. Verdachte heeft i.c. namelijk een verhaal waar hij het geld mee heeft verdiend. In cassatie komt de vraag aan de orde of deze vrijspraak terecht is en of deze juist is gemotiveerd door het Hof. Heeft het Hof de juiste maatstaf aangelegd bij de beoordeling van de bewijsmiddelen bij het begrip “afkomstig uit enig misdrijf”. Het Hof heeft gezegd dat het aan het OM is te bewijzen dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf, en niet aan de verdachte om te bewijzen dat het een legale bron had. HR gaat uitgebreid in op de wetshistorie. En komt tot de conclusie dat “afkomstig van enig misdrijf” bewezen kan worden verklaard als het niet anders kan zijn dan dat het geld van misdrijf afkomstig is. Maar zegt de HR: “Het is aan het OM bewijs bij te brengen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.” Als er omstandigheden zijn die de verdenking van witwassen rechtvaardigen, betekent dit wel dat het op de weg van de verdachte ligt om een verklaring te geven voor de herkomst van het geld, maar niet “zonder meer” dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het geld wel een legale herkomst heeft. Witwassen en bewijsmotivering door Hof LJN BN4298 (HR 26 oktober 2010) HR: 81 RO-afdoening Er is veroordeeld voor (o.a.) gewoontewitwassen. Daar klaagt het cassatiemiddel over. De bewijsmiddelen zouden onvoldoende steun bieden aan gewoontewitwassen en het wisselen van grote bedragen. AG somt alle bewijsmiddelen op. Hof komt tot bewezenverklaring voor gewoontewitwassen. De verklaring van verdachte (bedragen geleend en terugbetaalt i.v.m. handel in horloges) is niet aannemelijk gemaakt op een schaal van handel die zo’n grote omzet verklaard, dat hij leningen diende af te sluiten van deze orde van grootte van bedragen genoemd in tapgesprekken, (periode van 2 weken meer dan 2 ton) Bovendien wordt het weersproken door een medeverdachte dat de tapgesprekken die hij voerde ging om handel in horloges, maar om grote coupures. (1) niet bekend is waar het geld vandaan kwam, (2) voor de gedraging van verdachte (namelijk door met versluierd taalgebruik de aanmerkelijke bedragen hun herkomst te verhullen) is geen andere verklaring te geven dan dat het geld van misdrijf afkomstig is (3) bij de doorzoeking van de woning van de verdachte zijn 76 biljetten aangetroffen van € 500,-- zonder dat verdachte hiervoor een aannemelijke verklaring heeft gegeven. AG bij HR: tikt elk cassatiemiddel af. Witwassen en geld voorhanden uit drugshandel LJN BQ9886 (Hof Den Bosch 15 juni 2011) T.l.l.: witwassen (algemeen geformuleerd met periode en ruim omschreven gedraging c.f. wetstekst). Hof: voor zover de steller van de t.l.l. bedoeld heeft dat dit ook de bij verdachte en in zijn woning aangetroffen gelden omvat, wordt hiervoor vrijgesproken. Het is weliswaar aannemelijk dat dit geld verdiend is met
6
handel in drugs. Maar niet blijkt dat verdachte een handeling heeft verricht om de criminele opbrengsten veilig te stellen. Vgl: HR 26 oktober 2010; LJN BM4440). NB: Hof komt ook niet tot verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geld!!!! Wijst op reikwijdte 33a, lid 1, onder e. Geld gaat terug!!!!! Witwassen bewijs en kwalificatie (SOCRATES-onderzoek) BQ9399 en BQ9404 (Hof A’dam 24 juni 2011) Gaat om zaak waarbij medewerkers van Schiphol verdachte zijn van medeplegen drugsinvoer op de luchthaven. BQ9399: Wel bewezenverklaring voor feit 5 (t.l.l. voor witwassen (voorhanden hebben van allerlei voorwerpen: o.a. koffers, bankkaarten en rijbewijs op naam van anderen; id-kaart op naam van ander; memorystick, computer, videocamera van ander; geld en auto), maar deels o.v.a.r. (voor koffers, bankkaarten en rijbewijs op naam van anderen; id-kaart op naam van ander; memorystick, computer, videocamera van ander;) omdat niet blijkt dat verdachte m.b.t. deze voorwerpen handelingen heeft verricht met het oog op verbergen of verhullen van herkomst van deze voorwerpen. Gewoontewitwassen LJN BP0294 (HR 5 april 2011) Betrokkene is door het Hof ’s-Gravenhage veroordeelt voor gewoontewitwassen. De raadsman heeft 3 middelen van cassatie voorgesteld. Het tweede middel gaat over het moment van transformatie. De verdediging neemt de stelling in dat de periode wanneer sprake is van (gewoonte)witwassen niet kan aanvangen voordat de van misdrijf afkomstige voorwerpen daadwerkelijk voorhanden zijn. Indien immers het voorhanden hebben een kortere periode beslaat, is er minder snel sprake van ‘gewoonte’, aldus de raadsman. De Hoge Raad gaat hier niet in mee. Van belang is dat het voorhanden hebben op enig moment binnen de in de bewezenverklaring vermelde periode is aangevangen. Het is niet nodig dat dit moment samenvalt met het begin van de periode. Het derde middel stelt dat gewoontewitwassen een actieve handeling vereist (en in de visie van de raadsman kennelijk niet passief kan worden verricht). Deze opvatting vindt geen steun in het recht. NB: De raadsman en de AG (!) waren van mening dat het Hof had moeten uitleggen waarom het begrip ‘voorhanden hebben’ ruimer is dan de uitleg die de raadsman aan dit begrip had gegeven. De AG was van mening dat er sprake is van een gat in de bewijsvoering zodat er sprake is van een Meer en Vaart verweer, en het Hof hierop dus had dienen te reageren. En voor zover het Hof de uitleg in het middel niet correct zou achten had het op zijn minst moeten uitleggen waarom het begrip ‘voorhanden hebben’ ruimer is, aangezien het verweer in dat perspectief kan worden aangemerkt als een Dakdekkerverweer. Witwassen en bewijsconstructie LJN BT7681 (Hof Den Haag 13 oktober 2011) Bewijs inzake witwassen (volgens de bekende vaste logica): er is op verschillende plaatsen (fouillering, op diverse locaties in woning) contant geld aan getroffen bij verdachte. Verdachte is uit het verleden bekend voor drugshandel. Hij erkent
7
huidig gebruik. Onderzocht is of de aangetroffen bedragen passen bij zijn legale inkomsten en bekende uitgaven: nee. Heeft hij een aannemelijke verklaring? Nee, hij week zelfs ter zitting af van zijn eerdere verklaring. Dat werkte tegen hem. Er volgt een bewezenverklaring voor witwassen + vv. Toevoeging ED: de systematiek in redeneren lijkt sterk op de redenering die wij hebben bij ontnemingszaken in periodeberekeningen. Ik merk dat bij de politie en collega-ovjs geregeld vragen zijn over dit soort constructies. Met name hoe je dit aan de voorkant inkleedt. Tip: het is van belang dat bij de politieverhoren zo concreet mogelijk wordt doorgevraagd. Op details. Als wordt gezwegen of als op de zitting van de eerder afgelegde verklaring wordt afgeweken, kan dat belastend worden uitgelegd. Witwassen en alternatief scenario? LJN BR2817 (HR 11 oktober 2011) HR: 81 RO AG: Hof heeft verdachte t.z. witwassen veroordeeld voor 9 maand gevangenisstraf en vv van € 124.500,--. Cassatiemiddel 2: bewijs is onrechtmatig verkregen (ten onrechte is gekeken in kofferbak auto). AG legt uit dat dat niet het geval is. Hof heeft juiste redenering gevolgd (rekening houdend met Schütznorm). Cassatiemiddel 3: ten onrechte alternatieve scenario’s niet meegenomen. AG: Hof heeft juiste redenering gebruikt: geen aannemelijk scenario. Witwassen en alternatief scenario? LJN BR5801 (Hof Leeuwarden 26 augustus 2011) De raadsman bepleit tot vrijspraak van witwassen omdat de verdachte het in zijn auto en woning aangetroffen geldbedrag van ruim € 21.000,= in het casino zou hebben gewonnen. Het hof acht dit niet aannemelijk. Zo heeft verdachte wisselend en tegenstrijdig verklaard over de herkomst van het geld. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van zoveel contant geld in een woning of auto grote risico’s meebrengt en bovendien hoogst ongebruikelijk is indien het geld op legale wijze is verkregen. Verdachtes bewering dat hij het geld op deze wijze thuis had omdat hij diefstal vreesde acht het hof ongeloofwaardig aangezien gedeelten van het geld zich bevonden op de tafel, in het dressoir, in zijn broekzak en in zijn auto. Tot slot neemt het hof in aanmerking dat verdachte een bescheiden WAO-uitkering ontving, gokverslaafd was en grote schulden had. Witwassen LJN BR5486 (Hof Den Haag 19 augustus 2011) LJN BR5476 LJN BR5488 Twee broers, hun zus en hun moeder hebben zich bezig gehouden met het witwassen van auto’s. Deze – uit misdrijf verkregen – dure auto’s, een BMW 645 cabrio en een Audi A4 cabrio, waren van de broers, maar werden ook afwisselend op naam van de zus en moeder gesteld. Een van de broers heeft ook nog een geldbedrag witgewassen. Beide broers genoten een bijstandsuitkering. Het hof verwerpt de gevoerde verweren aangaande de niet-ontvankelijkheid van het OM. Het hof is van oordeel dat voldoende inzicht is verschaft in de vraag hoe en wanneer de verdenking jegens verdachten is ontstaan. Het hof is voorts van
8
oordeel dat de politie kon menen dat ten aanzien van de verdachten een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeide. Daarbij is ook het feit van algemene bekendheid van belang dat het bij de BMW (waarmee het onderzoek is begonnen) om een dure auto gaat die personen met een uitkering in beginsel niet kunnen betalen. De beide broers, de zus en hun moeder worden allen veroordeeld terzake (schuld) witwassen. Gewoontewitwassen (inzake onderzoek Ludovica) LJN BO9253 (hoofdverdachte) Hof Amsterdam 14 december 2010) LJN BO9255 LJN BO9262 LJN BO9264 NB: ontnemingsuitspraak eerste aanleg tegen de hoofverdachte: BQ1224, Rb Amsterdam 14 april 2011: 16 miljoen WVV (verdachte in appel) Het Gerechtshof A’dam bevestigt gemotiveerd het beeld dat er is: de hoofdverdachte heeft stelselmatig zijn activiteiten en bezittingen verhuld, terwijl zijn inkomsten bij de belastingdienst werden verzwegen. Interessant zijn de overwegingen die zijn gewijd bij de medeverdachten aan het bewijs. Zij worden vervolgd voor medeplegen (gewoonte) witwassen, mede omdat bij hen dure artikelen en/of grote bedragen zijn aangetroffen. Zij voeren o.a. verweer door te stellen dat zij niet wisten dat dit van criminaliteit afkomstig was. Hof maakt hier korte metten mee: zij wisten dat de hoofdverdachte geen inkomsten had; vroegen hem niet naar zijn activiteiten; stelden geen vragen etc. Dat hadden zij wel moeten doen.
Strafmaat Witwassen en strafmaat LJN BR5344 (Hof Leeuwarden 19 augustus 2011) Het Hof komt terzake witwassen tot een gevangenisstraf van vijf jaren en overweegt hierbij als volgt: “Verdachte heeft op een berekenende en doordachte wijze gedurende een periode van een half jaar honderden mensen opgelicht. Geheel volgens een door hem vooraf bedacht plan heeft verdachte daartoe begin januari het bedrijf Villa Spanje Huren BV opgericht en door middel van zijn website een groot aantal niet bestaande dan wel niet beschikbare vakantiewoningen in Spanje en Frankrijk te huur aangeboden. Door zijn handelen heeft hij de benadeelden niet alleen financieel nadeel berokkend, maak ook (een deel van) hun vakantieplezier ontnomen, terwijl hij zelf volop van het buitgemaakte geld genoot. Ook met zijn witwaspraktijken heeft verdachte schade aangericht”
9