Journaal van het
Oude Testament Deel VIII
VOOR GOD EN VADERLAND
Pag. 1 – Journaal OT
Inhoud Voor God en Vaderland ..................................................................................................................................... 3 Jeruzalem opnieuw verwoest .................................................................................................................................... 3 De Makkabeeën ......................................................................................................................................................... 4 De eerste overwinningen ........................................................................................................................................... 4 Begin van de herbouw ............................................................................................................................................... 5 Joden in de buitengebieden bedreigd ....................................................................................................................... 5 Filippus vs Lysias ........................................................................................................................................................ 6 Demetrius de Romein & Alcides ................................................................................................................................ 7 Verdrag met Rome ..................................................................................................................................................... 8 De dood van Judas Makkabeüs .................................................................................................................................. 9 Jonathan Makkabeüs ................................................................................................................................................. 9 Twee kapiteins op één schip .................................................................................................................................... 10 Koning Alexander ..................................................................................................................................................... 11 Demetrius II .............................................................................................................................................................. 11 Tryfon ....................................................................................................................................................................... 13 Jonathan wordt uitgeschakeld ................................................................................................................................. 13 Simon de Makkabeër ............................................................................................................................................... 14 Geen koning, dus rust .............................................................................................................................................. 15 Een nieuwe Antiochus.............................................................................................................................................. 16 Simon wordt vermoord ............................................................................................................................................ 17 Prediker .................................................................................................................................................................... 18
Pag. 2 – Journaal OT
Voor God en Vaderland Jeruzalem opnieuw verwoest
Met deze koning Antiochus, die nogal aan grootspraak lijdt, sluiten een aantal Joden een verdrag in de hoop dat ze daar profijt van zullen trekken. Ze richten een Griekse school op en sommige Joden presteren het zelfs om een soort voorhuid te maken, zodat ze onbesneden lijken. Dat voorkomt niet dat Antiochus in Jeruzalem, uit de nieuwe tempel alle mogelijke kostbaarheden rooft, relieken, goud en zilver, bekers en verborgen schatten. Hij neemt het allemaal mee naar zijn eigen landstreek. Van de Joden laat hij er velen vermoorden. Het gaat helemaal niet goed met het volk van Jakob. Jeruzalem ligt er weer verwoest bij, er wonen vreemdelingen in de stad, de Joodse cultuur is weg en de tempel in puin en leeg. In alle plaatsen van Israël heerst grote nationale rouw. Na een paar jaar komt die koning terug met een groot leger. Maar hij spreekt met de Joden op een vreedzame manier en ze geloven hem. Vervolgens overvalt hij het volk, plundert steden, verbrandt huizen en breekt muren af. Vrouwen en kinderen worden gevangen genomen en het vee wordt geroofd. Hij bouwt bij Jeruzalem een grote burcht met sterke muren en torens, waarin hij wapens en voedsel opslaat en die hij laat bewaken door een groep gewapende trawanten. Het Joodse heiligdom wordt voortdurend beschadigd en geminacht en de Joodse voorschriften kunnen practisch niet meer worden opgevolgd. Joodse boeken worden verscheurd en verbrand, zelfs de heilige boekrollen. Veel Joodse bewoners vluchten naar holen en schuilplaatsen ergens in Israël. Anderen nemen hun plaats in, vreemdelingen. De autochtone bewoners kennen hun stad niet meer. En toch beveelt de koning om één volk te zijn. Een deel van de Joden doet mee en integreert in die nieuwe multiculturele samenleving. Ze besnijden zelfs hun zoontjes niet meer. Ze worden wel ‘afvalJoden’ genoemd. Overigens, wie de koning niet gehoorzaamt, loopt kans op de doodstraf.
Pag. 3 – Journaal OT
De Makkabeeën Dan laat de heer Mattathias van zich horen. Hij is een man uit een priestergeslacht, woont niet in Jeruzalem en heeft vijf zoons. Eén van die zoons heet Judas. Mattathias treurt over de toestand in Juda en Jeruzalem, dat hun godsdienst wordt ontheiligd en dat de stad leeggeroofd is. Op een dag komt in Modin, de stad waar zij wonen, een delegatie van de koning om het volk te dwingen om aan de goden van de koning te offeren. Van Mattathias weet de delegatie dat hij een wetgeleerde is, een belangrijk man in de stad, dus willen ze dat hij als eerste ‘zijn plicht’ doet. “Dan zullen jullie vrienden van de koning zijn en beloond worden met zilver en goud.” “Ook al zou iedereen hier doen wat de koning wil, ik en mijn zonen en mijn broers weigeren. Wij vertrouwen op onze eigen god.” Een andere Jood is wel bereid om als eerste te offeren op het altaar te Modin. Mattathias beeft van woede, loopt op de man af en doodt hem. En meteen dan ook maar de voorzitter van de koninklijke delegatie. Hij roept iedereen in de stad op om zijn voorbeeld te volgen en toch vooral hun eigen god van Israël te blijven dienen. Met zijn zoons en een grote groep rebellen vlucht hij naar de bergen en de woestijn en laten alles achter in de stad. Uiteraard wordt dit gemeld aan de koning, die nog in Jeruzalem is. Die stuurt een legereenheid op hen af en de ontmoeting met een groepje rebellen vindt juist op de Sabbath plaats. “Jullie kunnen nog terug, en doen wat de koning zegt. Dan blijven jullie in leven.” “Het is Sabbath. Die willen wij niet ontheiligen. We zullen dus niet vechten en geen steen gooien. Dan sterven we maar. Hemel en aarde zijn getuigen dat u ons laf vermoordt.” Honderden worden dood geslagen door de soldaten van de koning, met hun huisvrouwen, kinderen, vee. Mattathias en zijn vrienden, die daar niet bij waren, bedrijven rouw over hen. “Luister eens,” waarschuwt iemand, “Als we dit allemaal zo doen, zal er niemand overblijven.” Ze besluiten ter plekke dat, mochten zij op de Sabbath aangevallen worden, zij toch zullen terugvechten.
Meer opstandelingen voegen zich bij de Makkabeeën; ze vormen al een flink leger dat begint met ‘afvalJoden’ aan te pakken, die de goden van de koning dienen. De bijbehorende altaren worden vernield en de niet besneden Joodse kindertjes worden alsnog besneden. Een tijd blijft het voor de Joden tamelijk veilig in het land.
De eerste overwinningen De strijd wordt nu voortgezet door Judas M, met hulp van al zijn broers. Ze leveren veldslagen, zijn moedig als leeuwen en verslaan een leger uit Samarië. Als ze worden geconfronteerd met een leger uit Syrië, slaat even de twijfel toe. De commandant der strijdkrachten wil zich waarmaken bij de koning en gaat met zijn grote leger dat van Israël te lijf. “Judas M, hoe kan ons kleine, hongerige legertje dit grote leger verslaan?” “Voor de hemel is er geen ‘veel’ en ‘weinig’, ‘groot’ en ‘klein’. Wij vechten voor onze vrouwen en kinderen en voor onze godsdienst. Onze god zal hen vermorzelen. Kom, we vallen aan.” Ze vallen aan op Syrië en vernietigen het leger, dat ze achtervolgen en waarvan honderden sneuvelen. De rest vlucht naar het land van de Filistijnen. Als koning Antiochus dat allemaal hoort, is hij woedend en brengt een groot leger op de been. Hij geeft alle soldaten soldij voor een jaar om zo een jaar lang paraat te kunnen zijn. Een probleem is dat hij geen geld heeft om dat nog een keer te doen. Hij krijgt
Pag. 4 – Journaal OT
de raad om naar Perzië te reizen en daar het geld te innen van de schatplichtige landen. Dat doet hij. Intussen laat hij Lysias als waarnemer in Jeruzalem achter. Die moet tegelijk ook de zoon van de koning opvoeden. Lysias krijgt de helft van de soldaten en alle olifanten. Met de andere helft trekt de koning naar Perzië. Plaatsvervanger Lysias, met hulp van de koninklijke vrienden Gorgias, Ptolomeüs en Nicanor gaan met duizenden mannen voetvolk en duizenden ruiters op weg naar het land van Juda om het uit te roeien. Ze krijgen steun van rijke kooplieden in Syrië. Judas M en zijn broers zien dat leger komen. “Laten we vechten voor ons volk en voor ons heiligdom.” In Mizpa organiseren ze een grote religieuze samenkomst, geheel volgens de voorschriften, en roepen tot hun god om hulp. Wie bang is, of pas getrouwd, wordt vrijgesteld van dienst, de rest wordt toegesproken door de commandant. “Wees sterk, mannen, maak je klaar om morgenochtend te vechten tegen die heidenen. We kunnen beter strijdend sterven, dan dat we hen ons leven zien verwoesten. Maar de wil van onze god zal geschieden.” Ze bidden vurig en maken zich klaar voor de strijd. Een deel van het vijandelijke leger breekt midden in de nacht op om het leger van de Joden te verrassen en te verslaan. Maar Judas M hoort ervan, breekt op om juist dat andere deel van het vijandelijke leger te grazen te nemen op het moment dat die nog liggen te slapen. Zodoende vindt de vijand die nacht niemand in het Joodse legerkamp. “Ze zijn voor ons gevlucht.” Ze gaan zoeken in de bergen. Als het licht wordt, zien Judas M en zijn mannen het slapende leger van de heidenen. Rondom het voetvolk ligt de ruiterij. “We moeten niet bang zijn. Ze zullen leren dat er een god is in Israël.” De vijandelijke troepen doen hun ogen open en zien die rebellen op hen afkomen, die op hun bazuinen blazen. Ze worden verslagen en vluchten over het vlakke land. De commandant van de Joden waarschuwt om nu niet te gaan plunderen, want dat er nog een andere groep is. “Die zijn in de bergen naar ons aan het zoeken. Als we die ook gepakt hebben, dan mogen jullie plunderen.”
Dan komt een deel van dat vijandelijke peloton in zicht. Ze zien dat hun makkers op de vlucht zijn geslagen en dat de Joden het legerkamp in brand hebben gestoken. Het leger van Juda staat hen op te wachten. Meteen vluchten ook zij. Nu mogen de Joden plunderen. Ze vinden veel goud en zilver, kleren, purper, enorme schatten. Ze danken hun god voor deze overwinning. Als Lysias, de plaatsvervanger van de koning dit hoort, verliest hij even de moed, maar stelt vervolgens een nieuw leger samen. Als hij het jaar daarop nog eens oorlog tegen Judea voert met nog meer voetvolk en ruiters, verliest hij opnieuw. Voor een nieuw leger moet hij in Antiochië buitenlanders gaan inhuren.
Begin van de herbouw Intussen gaan de Makkabee-broers een kijkje nemen in Jeruzalem. Ze zien daar de verwoesting, de kapotte tempel, het vernielde altaar, de verbrande poorten, de tuinen vol wildgroei. Ze scheuren hun kleren, gooien stof op hun hoofd, blazen alarm en roepen tot hun god. Ze besluiten de burcht van de koning aan te vallen en ze jagen de bewoners daarvan weg. Trouwe priesters worden aangesteld, de tempelplaats wordt schoongemaakt, het ontheiligde altaar verwijderd en er worden stenen verzameld voor de wederopbouw. Ze bouwen een nieuw altaar en renoveren het heiligdom. Ze voorzien het van gouden ornamenten en plaatsen een nieuwe kandelaar. Er wordt geofferd. Oude rituelen worden in ere hersteld. De stadsmuren worden hersteld terwijl soldaten de boel bewaken.
Joden in de buitengebieden bedreigd Dat blijft niet onopgemerkt in de buurlanden en daar zijn ze er niet blij mee. Ze zullen Israël een toontje lager laten zingen, ze zullen het vernietigen. Maar het omgekeerde vindt plaats als het tot een treffen komt. Gevolg is dat nu de Joden die in die buurlanden wonen, gevaar lopen. Ze vluchten naar een versterkte plaats, Dathema, en sturen brieven naar de Makkabeeën. “Ze willen ons afmaken! Velen zijn al gedood en van hun vrouwen en kinderen geroofd. Kom ons helpen!” Net zulke brieven komen uit Galilea, waar de bewoners van Tyrus en Sidon hen willen uitroeien. Er wordt druk beraadslaagd over de te volgens strategie. Judas M zelf en zijn broer Jonathan gaan met een deel van het leger naar Galilea. De andere twee gaan naar
Pag. 5 – Journaal OT
Dathema. Generaal Jozefus blijft in Jeruzalem met een compagnie soldaten om daar de bewoners te beschermen. Judas M en zijn legereenheid trekken over de Jordaan, de woestijn in en komen daar langs een bevriend volk dat hen op de hoogte brengt van de situatie van hun bedreigde mede-Joden. Ze gaan verder naar Bosorra en nemen met spoed die stad in, doden iedereen daar, beroven de stad en steken die in brand. Nog dezelfde nacht trekken ze naar het fort Dathema, om hun broeders daar te redden. Bij aankomst blijkt het fort al omsingeld door een zeer groot leger. Die zijn met ladders in de weer en ander oorlogsgereedschap om het fort in te nemen. Het geroep in het fort is niet om aan te horen. Ze blazen daar voortdurend op bazuinen als alarmsignaal. “Volg mij, soldaten. Vecht nu voor uw broeders!” De vijand merkt dat de Makkabeeën aanvallen en vluchten meteen. Ze worden verslagen en velen sneuvelen in die strijd. Vervolgens is de stad Mizpa aan de beurt om gestraft te worden. De mannen daar worden gedood en de stad wordt geplunderd en verbrand. En nog meer steden delen in dit lot. Op een gegeven moment heeft het leger van de vijand zich gehergroepeerd en is gelegerd aan de overkant van een riviertje. Judas stuurt spionnen om de situatie te verkennen en die melden een enorme overmacht aan soldaten. “Ze hebben zelfs Arabieren ingehuurd om hen te helpen. Ze staan klaar om ons aan te vallen, aan de overkant van de rivier.” Judas M trekt dat leger tegemoet. Daar zien ze hem komen. De commandant geeft zijn mening als volgt: “Als die Makkabee meteen die rivier oversteekt, dan verliezen wij. Maar als hij aarzelt en aan die kant blijft, is dat een teken dat ze bang zijn. Dan steken wij over en verslaan hen.” Judas M begrijpt dat blijkbaar ook en als ze bij de rivier arriveren, verbiedt hij de soldaten te gaan zitten, maar om meteen aan te vallen. Hij zelf is de eerste die oversteekt; het leger volgt en ze vernietigen hun tegenstanders. Die laten hun wapens achter en vluchten het bos in. Uiteindelijk gaan alle Joden uit die streek mee naar Juda om daar veilig te kunnen wonen. Broer Simon is intussen met zijn legereenheid naar Galilea getrokken. Hij levert daar vele veldslagen tegen de buitenlanders en doodt er velen. Hij zit hen
achterna tot de poorten van Ptolomaïs toe. De buit is enorm, wat bij terugkeer in Judea groot gejuich oplevert. Daar is overigens intussen iets misgegaan. Het achtergebleven ‘derde’ leger van Juda hoort over de grote overwinningen van de vertrokken collega’s. De commandant, Jozefus, vindt dat ook zij naam moeten maken. “Kom, wij gaan de vijanden om ons heen bevechten.” Maar in een veldslag met Gorgias slaan ze op de vlucht en velen sneuvelen.
Filippus vs Lysias Intussen reist koning Antiochus door de Noordelijke landen. Hij heeft gehoord dat de Perzische stad Elimaïs rijk is aan zilver en goud, dat er veel bladgoud in de tempels is en dat de wapens van Alexander de Griek, daar nog altijd zijn. Daarom probeert hij die stad te veroveren, maar dat lukt niet, tot zijn grote verdriet. Hij gaat terug naar Babylon en daar hoort hij dat Lysias en zijn legers, die Juda moesten veroveren, in de pan gehakt zijn. Hij is helemaal van de kaart, wordt ziek van ellende en voelt zijn einde naderen. “O, wat heb ik het zwaar te verduren, waarin ben ik toch verzeild geraakt? Waarom wordt ik niet geliefd als koning? Vast omdat ik Jeruzalem zwaar heb mishandeld, haar bewoners heb uitgeroeid. Het spijt me zeer.” Hij roept zijn vriend Filippus bij zich en benoemt hem tot heerser over heel het koninkrijk. Hij geeft hem zijn kroon, zijn koningsmantel, zijn ring en geeft hem de opdracht voogd te zijn voor zijn zoon, Antiochus (II). Filippus moet de jongen opleiden tot koning. Dan sterft hij. Nog altijd zijn er ‘afvalJoden’ die nu naar de nieuwe koning afreizen. “Wij hebben uw vader gediend, zijn bevelen gehoorzaamd en zijn daardoor van onze broeders vervreemd. Sommigen van ons zijn zelfs om die reden gedood. En kijk, nu bereiden ze een aanval voor op de burcht van Jeruzalem. Als u niet meteen komt, zal er nog veel meer gebeuren en kunt u hen niet meer tegenhouden.” De boze koning roept zijn raadsheren, commandanten en vrienden bij zich. Van overal worden nu soldaten ingehuurd zodat er een zeer groot leger ontstaat, dat ook beschikt over olifanten. Judas M laat de burcht even met rust en trekt hen tegemoet met zijn eigen leger.
Pag. 6 – Journaal OT
De koning, die inmiddels al een eerste stad in Judea heeft heroverd, verdeelt zijn leger in twee delen. De olifanten krijgen sap van druiven en moerbeien te drinken om ze roekeloos te maken. Elke compagnie van duizend krijgt een olifant mee. Zo’n compagnie is ook voorzien van zwaar bewapende ruiters. Elke olifant krijgt een houten stellage boven op z’n rug met daarin gewapende mannen. Het dier wordt geleid door een Indiër. Als de zon schijnt, stralen de gouden schilden van het krijgsvolk dat daar in slagorde staat. Het lijkt wel een leger van vuur. Toch, in een eerste confrontatie met Juda sneuvelen honderden mannen van dit machtige leger van de koning. Zelfs wordt een van de olifanten gedood. Een roekeloze Judeeër weet al vechtend door te dringen tot zo’n olifant, gaat er onder staan en steekt die olifant neer, in de mening dat daarboven zich de koning bevindt. De olifant valt boven op hem en beiden sterven. Toch krijgen ze het grote leger niet klein. De koning trekt Judea in, neemt enkele steden in en slaat zijn leger op bij Jeruzalem. Wat is er namelijk in de tussentijd gebeurd? Het gaat om het Joodse heiligdom en de burcht van Jeruzalem. In die burcht bevindt zich Lysias. Hij heeft gehoord dat koning Antiochus dood is en dat Filippus voogd is gemaakt over de zoon van de oude koning, met de bedoeling dat die later koning zal worden. De opdracht voor Filippus is om alvast het vroegere rijk weer in handen te krijgen. Lysias maakt nu zijn eigen zoon, die ook Antiochus heet, koning en geeft hem een andere naam: Eupator. De burcht wordt belaagd door de Judeeërs. Judas M vindt het tijd om de vijandelijke burcht in Jeruzalem eens en voor altijd te vernietigen. Hij maakt stormrammen en meer grote aanvalswapens klaar voor de aanval, ook apparaten om stenen, vuur of pijlen weg te slingeren. Het beleg duurt lang en in de burcht krijgen groot gebrek aan voedsel voor het leger. Lysias neemt nu een belangrijke beslissing, in goed overleg met zijn eigengemaakte koning: “Wij moeten hier weg. We hebben niet genoeg voedsel meer. Die Joden zijn sterker dan we dachten. En bovendien, we moeten ons koninkrijk veilig stellen. Laten we een verdrag sluiten met die Joden. We zullen toelaten dat zij leven volgens hun eigen wetten. Dat is het enige wat voor hen telt. Daar vechten ze voor.”
Lysias vertrekt nu met zijn leger naar Antiochië en vindt daar Filippus tegenover zich. Hij voert oorlog met Filippus en verovert de stad.
Demetrius de Romein & Alcides Er doemt een nieuwe heerser op, een Romein, Demetrius en zijn bende. Ze trekken een stad aan zee binnen en hij gaat daar regeren alsof hij koning is. Zijn soldaten zien kans om zowel koning Antiochus II als Lysias op te pakken. Demetrius hoeft hen niet te zien en de soldaten doden die twee. Nu kan hij op de troon gaan zitten. Een groep ‘afvalJoden’, met ene Alcimus als leider, bezoekt deze nieuwe koning en beklaagt zich over Judas M. “Hij en de zijnen hebben uw vrienden gedood en ons het land uit gegooid. Wees zo goed en stuur spionnen daarheen om te zien wat daar gebeurd is. Hij verdient het om zwaar gestraft te worden.” De koning stuurt zijn vriend en vertrouweling Bacchides erop uit, samen met Alcimus die de functie van hogepriester krijgt. “Ga, en neem wraak op Israël.” Met een groot leger arriveren ze in het land van Juda. Er worden boodschappers naar Judas M gestuurd met vreedzame woorden. Er wordt echter niet naar hen geluisterd, want de Joden vertrouwen die lui niet, wetend dat achter hen een groot leger klaar staat. Wel krijgen Alcimus en Bacchides bezoek van een groep Schriftgeleerden. Een deel van de bevolking vindt dat je iemand van het geslacht van Aäron (Alcides dus) moet vertrouwen. “Zo iemand zal ons geen kwaad doen.” En inderdaad wordt hun bezworen dat niemand hen kwaad zal doen. Dat wordt geloofd, maar prompt wordt een flink aantal van hen vermoord. Nu hebben ze allemaal door wat er van Alcides te verwachten is. Bacchides komt langs een Judeese stad en roeit de bevolking daarvan uit. Daarna gaat hij terug naar zijn koning. Alcides blijft achter als de hogepriester van en machthebber over het land en krijgt een leger onder zich. Dat leger brengt Jeruzalem een grote slag toe. Alcides overweldigt het land Judea en gaat er erger te keer dan vreemde overheersers ooit deden. Tijd dus voor Judas M om op te treden en om de zogenaamde hogepriester Alcides en de zijnen weg te jagen.
Pag. 7 – Journaal OT
Terug bij koning Demetrius doet Alcides zijn beklag. Die zendt nu Nicanor, een van zijn beste krijgsheren, een hater van Israël, met het bevel om Israël uit te roeien. Nicanor komt bij Jeruzalem en stuurt Judas M een zogenaamde vredesboodschap. “Waarom zouden we met elkaar vechten? Kijk, ik kom met een kleine groep manschappen en wil u ontmoeten.” Ze ontmoetten elkaar, schijnbaar vreedzaam, maar elders staan ze klaar om Judas M te ontvoeren. Net op tijd komt hij er achter en maakt zich uit de voeten. Nicanor merkt dat zijn bedrog ontdekt is en komt nu met heel zijn leger. In een gevecht om de stad Cafarsarama verliest hij honderden manschappen. Ze gaan terug naar Jeruzalem, naar het heiligdom op de berg Sion. De priesters en de oudsten begroeten hem vriendelijk, maar hij bespot hen, lacht hen in hun gezicht uit. “Als Judas M en zijn leger niet aan ons worden uitgeleverd, dan zullen we dit heiligdom, deze tempel van jullie, verbranden.” Grote schrik dus onder de priesters daar. Ze bidden tot hun god om verlossing. Nicanor, in samenwerking met een groot Syrisch leger, plaatst zich tegenover het leger van Judas M. Zo begint het gevecht, waarin het leger van Nicanor het onderspit delft, met Nicanor zelf als een van de eerste slachtoffers. Diens hoofd en rechterhand worden afgehakt en opgehangen bij Jeruzalem. Heel het volk van Israël viert feest en in het land van Juda is het nu een paar dagen rustig.
Verdrag met Rome Intussen is wel duidelijk dat nu de Romeinen het overheersende volk zijn geworden. Ook Filippus de Griek en Antiochus de Grote moeten het tegen hen afleggen, ondanks hun vele olifanten. Judas M hoort dat de Romeinen gemakkelijk vriendschap maken met overwonnen volken. Het rijk strekt zich uit tot aan Spanje, waar ze zilver en goud uit de mijnen halen, maar dat die volken het goed hebben onder de Romeinse overheersing. Natuurlijk moeten ze wel jaarlijkse schatting betalen. Het gaat de Romeinen blijkbaar niet om het aanstellen van koningen of om koninklijke macht. In plaats daarvan stellen ze raadslieden aan uit het eigen volk, die op een fatsoenlijke manier moeten regeren. De leider van de raad mag dan een jaar leiding geven. Er lijkt geen sprake van jaloezie. Judas M stuurt daarom Eupolemus en Jason naar Rome om vriendschap te sluiten, om zo in één klap van de nare Griekse overheersing af te komen. Na een lange reis brengen ze de boodschap in Rome over. “Judas M en zijn broers en alle Joden hebben ons tot u gezonden om met u te onderhandelen over samenwerking op het gebied van oorlog en vrede. Wij willen genoteerd worden als uw vrienden.” Naar de Romein Demetrius wordt nu bericht gestuurd dat hij op moet houden de Joden, die nu vrienden zijn van Rome, te onderdrukken. Het verdrag wordt op koperen platen gegraveerd en naar Jeruzalem gestuurd als een gedenkteken van vrede. De tekst is als volgt:
“Joden en Romeinen zullen in vrede samenleven zonder oorlog. Mocht er ergens oorlog zijn tegen Rome of tegen een van diens vazallen, dan zal het volk der Joden de Romeinen bijstaan. Ze zullen de vijanden van Rome nooit voorzien van proviand of wapens of geld of schepen of wat ook. En mochten de Joden aangevallen worden, dan zullen de Romeinen hen te hulp komen en bijstaan.”
Pag. 8 – Journaal OT
De dood van Judas Makkabeüs Maar Demetrius is al bezig zijn tweede aanval op het land van Juda voor te bereiden. Bacchides en Alcimus trekken met hun leger naar Masaloth, nemen dat in en doden veel mensen. Dan trekken ze verder naar Jeruzalem. Ergens bij Berea ontmoeten ze het leger van Judas M. Als de Joodse soldaten het enorme vijandelijke leger zien, worden ze bang. Velen deserteren zodat er maar een klein legertje overblijft. Judas M wordt daar behoorlijk zenuwachtig van. “Kom op,” zegt hij tegen de rest, “We gaan aanvallen.” “Dat moesten we maar niet doen. We kunnen beter onze ziel redden en maken dat we wegkomen, nu zoveel van de onzen hem gesmeerd zijn.” “Dat nooit! Zoiets doe ik niet. Ik vlucht niet. Als het onze tijd is, dan zij dat zo. Laten we dapper sterven en onze eer behouden.” Het leger van Bacchides doet nu een uitval naar hen. Het is verdeeld in twee groepen. Voorop lopen de slingeraars. De rechtervleugel van het grote leger valt eerst aan. Israël verdedigt zich en dringt die rechtervleugel terug. Die wordt zelfs op de vlucht gejaagd. Maar ja, er is ook nog de linkervleugel van Bacchides’ leger. Die keert zich om en achtervolgt op haar beurt het leger van Israël, dat achter de rechtervleugel aan zit. Er sneuvelen zeer veel soldaten, waaronder Judas M zelf. Tenslotte slaan de Judeeërs op de vlucht. De broers Jonathan en Simon nemen het lichaam van Judas M mee en begraven dat in het familiegraf te Modin. Vele dagen bedrijft Israël rouw over hem. Nu durven de ‘afvalJoden’ zich weer te vertonen. Omdat er ook nog een ernstige hongersnood heerst, en daarmee onvrede, neemt hun aantal flink toe. Bacchides kiest uit hen een aantal landmeesters. Die sporen oude vrienden van Judas M op en brengen die naar Bacchides die hen straft en bespot. Er begint een periode van verdrukking zoals die nooit eerder geweest is.
Jonathan Makkabeüs De overige Makkabeeërs komen bij elkaar en kiezen nu Jonathan tot opvolger van Judas M. Hij is de nieuwe commandant. Hij neemt die benoeming aan. Bacchides, die dat hoort, probeert hem te vinden en te doden.
Jonathan en zijn broer Simon, met een groep aanhangers vluchten de woestijn in en verblijven bij het meer Asfar. Bacchides weet hen daar te vinden; hij komt aan bij de oever van de Jordaan met een groot leger. Het is op de Sabbath als hij wil aanvallen. Jonathan spreekt zijn mensen toe. “Laten we moedig zijn, we vechten voor ons leven. Dit is anders dan vroeger. We hebben de vijand voor ons en de Jordaan achter ons. We hebben geen vluchtwegen. Hoop op onze god.” Ze doen hun uiterste best om Bacchides te verslaan, maar die weet zich te handhaven. Dan springen Jonathan en de zijnen in het water van de Jordaan en zwemmen naar de overkant. De vijand heeft heel wat manschappen verloren en volgt hen niet. Ze gaan terug naar Jeruzalem. Overal in het land versterken ze steden en plaatsen daar legereenheden om de burchten te verdedigen en van daaruit Israël lastig te vallen. Ook worden Joodse gijzelaars gevangen gezet in die burchten. Alcimus geeft bevel om de binnentuin van de tempel te vernielen, maar krijgt dan een beroerte. Hij kan niet meer spreken en is totaal verlamd. Hij sterft onder grote pijn. Als Bacchides ziet dat Alcimus dood is, gaat hij terug naar de koning, zodat het land van Juda een paar jaar rust kan genieten. Al gauw vinden de ‘afvalJoden’ het weer tijd voor actie. Ze weten dat Jonathan en de zijnen rustig wonen waar ze willen en vinden dat Bacchides moet komen om die lieden te grijpen. Ze reizen naar Bacchides en overleggen met hem. Een groot leger wordt uitgezonden en stiekem worden er brieven verstuurd naar de landmeesters van Judea om Jonathan en de zijnen alvast gevangen te nemen. Dat lukt niet omdat hun bedoelingen uitgelekken. Sterker nog, die landmeesters worden zelf door de bevolking gepakt en afgemaakt, vijftig in totaal. Jonathan, Simon en hun getrouwen vertrekken naar Bethbasi, dat ze opbouwen en versterken. Bacchides met zijn leger gaat ook die kant op met de bedoeling de versterkte stad in te nemen. Simon blijft in de stad, maar Jonathan vertrekt om versterking te halen. Bij terugkeer met zijn leger, valt Jonathan Bacchides aan en doodt een aantal officieren. Tegelijk doet Simon nu vanuit de stad ook een uitval op de andere kant van de vijand en verbrandt de aanvalsapparaten.
Pag. 9 – Journaal OT
Bacchides en zijn leger moeten vluchten voor hun leven. Nu is Bacchides woest op de raad die hij gekregen had van de ‘afval Joden’. Hij neemt wraak op hen en vertrekt. Jonathan ziet een kans en stuurt gezanten naar Bacchides om vrede te maken, en om krijgsgevangenen uit te wisselen. Bacchides accepteert het aanbod en belooft hem niet meer lastig te vallen. Nu kunnen de wapens zwijgen in Israël. Jonathan gaat wonen in Michmas en wordt leider van heel het volk.
burchten, die bij Bacchides hadden gehoord, maken dat ze weg komen, ieder naar zijn eigen land. Koning Alexander Epifanes hoort over de beloftes van Demetrius aan Jonathan en bedenkt dat die Jonathan inderdaad een sterke vriend en medestander zou kunnen zijn. Ook hij schrijft een brief.
“De koning Alexander wenst zijn broeder Jonathan voorspoed. Wij hebben van u gehoord, dat u een machtig man bent, bekwaam, een goede vriend. Wij benoemen u bij dezen tot hogepriester van uw volk. Wij rekenen op uw vriendschap en steun.”
Twee kapiteins op één schip Er zijn nu twee kapiteins op één schip. Alexander Epifanes is de zoon van koning Antiochus II. Hij pikt de stad Ptolomaïs in en regeert daar als koning. Tegelijk is Demetrius ook koning. Die stuurt nu brieven naar Jonathan met vreedzame woorden, waarin hij hem probeert te verleiden tot medewerking, voordat Alexander hetzelfde zou kunnen doen. Hij weet dat hij heel wat kwaad heeft aangericht in het Juda van deze geduchte Makkabee en geeft hem per brief volmacht om er een gewapend leger op na te houden. De gijzelaars in de burchten worden meteen vrijgelaten. Jonathan kom in Jeruzalem en leest die brieven voor aan het volk. Hij blijft in Jeruzalem wonen en begint die stad weer op te bouwen. Hij zegt de werklieden om de muren te herstellen. De buitenlanders in de
Met de brieven ontvangt Jonathan ook een purperen koningsmantel en een gouden kroon. Nu hij hogepriester is, trekt Jonathan een priesterkleed aan en op het Loofhuttenfeest vergadert hij met zijn krijgsheren over de nieuwe situatie. Dit is natuurlijk weer niet naar de zin van die andere koning, Demetrius. Hij begrijpt dat Alexander E het van hem wint in het vriendschap maken met de Joden. Hij neemt zich voor nog mooier te schrijven en te proberen Jonathan opnieuw te paaien.”
“De koning Demetrius wenst het volk der Joden voorspoed. Wij hopen dat u onze verdragen naleeft en dat u zich niet gericht heeft tot onze vijanden. Blijf dat alstublieft doen zo. We zullen u ruimschoots vergoeden: vele lasten zullen we u kwijtschelden en u krijgt grote geschenken. Ik stel bij dezen alle Joden vrij van belasting op zout. Het derde deel van de oogst hoeft u niet meer af te dragen, net als de helft van de boomvruchten die ik behoor te ontvangen. De vrucht van uw land is voortaan voor de volle honderd procent voor u, evenals de opbrengsten van het land Samarië en van Galilea, voor altijd. Overigens zullen ook deze landen de hogepriester gehoorzaam moeten zijn. Ook Jeruzalem is vrij van tolbetaling, van tienden en dergelijke. De macht van de burcht daar geef ik u in handen. De hogepriester mag daarin aanstellen wie hij wenst. En waar Joden zich ook bevinden, ze hebben recht op hun religieuze dagen. Niemand heeft nog de macht om iets tegen hen te doen. Uit de Joden zal een leger worden samengesteld van dertigduizend man. Die hebben recht op levensonderhoud, net als de soldaten van de koning. De stad Ptolomaïs schenk ik aan de tempel van Jeruzalem. Daaruit kan de tempel haar onkosten betalen. Jaarlijks krijgt u twintigduizend sikkel zilver uit de koninklijke schatkist ten behoeve van het werk aan het heiligdom. Daaruit kunnen ook de priesters betaald worden. De muren van Jeruzalem mogen herbouwd worden op kosten van de koning, net als de overige muren in heel Judea.”
Pag. 10 – Journaal OT
Jonathan leest die brief, maar gelooft er niets van. Te goed herinneren de Joden zich de door Demetrius aangerichte ellende, hoe hij hen heeft onderdrukt. Hij vertrouwt meer op Alexander en diens voorstellen tot vriendschap.
Koning Alexander Alexander voert oorlog tegen Demetrius, waarbij die laatste moet vluchten en sneuvelt. Nu stuurt Alexander gezanten naar Ptolomeüs, de koning van Egypte met de boodschap: “Ik ben teruggekomen in mijn koninkrijk, heb de troon van mijn vader ingenomen en zijn gebied heroverd. Demetrius heb ik verslagen. Ik stel voor een vriendschapsverdrag te sluiten. Geef mij uw dochter ten huwelijk en ik zal uw schoonzoon zijn. Ik zal u en haar waardige geschenken geven.” Het antwoord laat niet op zich wachten.
Jonathan wordt vanaf nu gerekend tot de intieme vrienden van koning Alexander. Hij krijgt de rang van legercommandant en mag zitting nemen in de regering. Daarna gaat Jonathan met vrede en vreugde terug naar Jeruzalem.
Demetrius II Helaas voor Alexander komt kort daarop de zoon van de gesneuvelde Demetrius van het eiland Creta naar het land van zijn vader. Ook hij heet Demetrius. Dat betekent het vertrek van Alexander uit Prolemaïs. De Romeinen zijn oppermachtig. Hij gaat terug naar Antiochië. Demetrius II stelt Apollonius aan als generaal, organiseert een groot leger in Jamnia en stuurt een boodschap naar Jonathan:
“Fijn dat u bent teruggekomen in het land van uw vader en op de troon zit. Ik zal doen wat u geschreven hebt. Ik neem uw uitnodiging aan om naar Ptolomaïs te komen. Dan kunnen we elkaar zien en ik zal u mijn schoonzoon noemen.” Ptolomeüs met zijn dochter Cleopatra gaan op reis naar Ptolomaïs en ontmoeten daar koning Alexander Epiphanes. Die krijgt Cleopatra en viert de bruiloft op een manier die bij een koning hoort. Daarbij is ook Jonathan uitgenodigd. Hij neemt de uitnodiging aan en reist in vol ornaat naar Ptolomaïs en ontmoet daar de twee koningen. Hij heeft een geschenk bij zich van zilver en goud en andere cadeaus. Hij wordt goed ontvangen. Weliswaar zijn er wat demonstranten tegen Jonathan, namelijk een groep ‘afvalJoden’, maar de koning geeft er geen aandacht aan. Hij laat Jonathan een purperen mantel aantrekken en samen trekken ze door de stad. De stadsomroepers maken bekend dat niemand het moet wagen om Jonathan van wat dan ook te beschuldigen. Niemand krijgt de gelegenheid om kwaad over hem te spreken. De demonstranten begrijpen het en maken dat ze wegkomen.
“Ga jij de enige zijn die zich tegen ons verzet? Je bent een hele piet in de bergen, maar als je durft, kom dan met je leger naar het vlakke veld om met ons te strijden. Reken maar dat de steden van mij zijn. Doe maar eens wat navraag om te weten wie ik ben en wie de anderen zijn die mij helpen. Ze zullen je duidelijk maken dat je voor ons niet op je voeten kan blijven staan. Weet je dat je vaders tot tweemaal toe in hun eigen land door ons zijn verslagen? In het open veld, waar geen rots is om achter te schuilen, kun je niets uitrichten tegen onze krijgsmacht.” Jonathan hoort de boodschap van Apollonius aan en is woedend. Hij selecteert een groot aantal soldaten en vertrekt met hen uit Jeruzalem, samen met zijn broer Simon. Ze belegeren de stad Joppe omdat daar de bezettingsmacht van Apollonius gelegerd is. De bewoners van die stad laten hem gewoon binnen door de poorten open te zetten. Als Apollonius dat hoort, komt hij met drieduizend ruiters en veel voetvolk die kant op, maar blijft in het open veld vanwege de vele paarden. Jonathan volgt hem van achteren en daar raken de legers met elkaar in gevecht. Dan komt Jonathan er achter dat achter
Pag. 11 – Journaal OT
zijn leger nog duizend ruiters in hinderlaag liggen, die hem vervolgens omsingelen en hem met pijlen bestoken. Het leger van Jonathan probeert hen zo lang mogelijk op afstand te houden en langzaamaan worden de paarden van de ruiters moe. Nu komt Simon met zijn leger er bij, valt aan op het voetvolk. De ruiterij kan niet meer veel presteren door vermoeidheid, en wordt uiteen gejaagd. De soldaten van Demetrius II vluchten naar Azote en verbergen zich in de tempel van hun god Dagon. Jonathan verbrand Azote en meer steden in de buurt, berooft de tempel van Dagon en verbrandt die daarna met iedereen die zich daarin bevindt. Hij gaat terug naar Jeruzalem met zijn soldaten en met veel buit. Als koning Alexander in Antiochië hoort wat er gebeurd is, heeft die extra redenen om Jonathans naam nog groter te maken. Hij stuurt hem een gouden gesp, zoals bloedvrienden van de koning dat wel vaker ontvangen. Behalve dat, krijgt Jonathan een stad cadeau. Ze ontmoeten elkaar in Joppe, waar ze overnachten. Daarna reizen ze samen tot aan de rivier Eleutherus, waarna Jonathan teruggaat naar Jeruzalem. Nu laat de koning van Egypte weer van zich horen. Hij heeft een zeer groot leger en veel schepen. Wat hij wil is het koninkrijk van Alexander met bedrog inpikken. Met vredelievende woorden bezoekt hij Syrië. De steden ontvangen hem, laten hem binnen, ook al omdat Alexander dat gezegd had. Tenslotte is Ptolomeüs zijn schoonvader. Maar eenmaal in die steden, stelt hij daar een legereenheid aan die de stad bezet houdt. Hij komt ook bij Azote en ziet daar de verbrande tempel van Dagon, de verwoeste voorsteden en de dode lichamen van verbrande mensen. Ze vertellen hem wat Jonathan gedaan heeft. Koning Ptolemeüs hoort het aan, maar zwijgt. Hij stuurt gezanten naar Demetrius II.
Ptolomeüs en Alexander is nu voor iedereen zichtbaar geworden. Als Alexander in Cilicië is om de opstandige inwoners daar een lesje te leren, gaat Ptolomeüs naar Antiochië. Hij zet hij daar twee kronen op zijn hoofd, een van Azië en een van Egypte. Alexander E komt terug en voert oorlog tegen Ptolomeüs. Hij wordt verslagen en slaat op de vlucht naar Arabië. Daar denkt hij bescherming te vinden, maar helaas, een Arabier onthoofdt Alexander en stuurt het hoofd naar Ptolomeüs. Drie dagen later sterft Ptolomeüs ook, evenals degenen die hij als bezettende macht in de steden had achtergelaten. Ze worden omgebracht door de bevolking van die steden. Dus is Demetrius II koning. In Jeruzalem is Jonathan bezig oorlogstuig te maken, dat geschikt is om de burcht daar weer in bezit te nemen. En weer zijn het de ‘afvalJoden’ die dit gaan verraden, nu bij koning Demetrius. “Jonathan belegert de koninklijke burcht te Jeruzalem.” De koning reist dan naar Ptolomaïs en schrijft Jonathan een brief met de boodschap dat hij meteen dat beleg moet opheffen, dat hij naar Ptolomaïs moet komen om met de koning te spreken. Jonathan begrijpt de bedoeling en beveelt de belegering voort te zetten, maar gaat wel met een delegatie en met geschenken van zilver en goud naar de koning. Daar vindt hij genade. De ‘afvalJoden’ komen hem beschuldigen, maar zonder resultaat, want de koning behandelt Jonathan met groot respect. Hij mag hogepriester blijven en zijn belangrijke taken blijven voortzetten. Hij wordt gerekend tot de vrienden van de koning. Jonathan verzoekt de koning om Judea en omgeving, inclusief Samarië, vrij land te verklaren, en belooft in ruil daarvoor driehonderd talenten zilver. De koning gaat akkoord en schrijft een verklaring.
“Laten wij een verdrag sluiten. Dan zal ik mijn dochter, die nu bij Alexander is, aan u geven en u zult koning zijn over het land van uw vader. Ik heb er namelijk spijt van dat ik mijn dochter aan Alexander heb gegeven.” Hij zorgt ervoor dat zijn dochter weggaat bij Alexander en naar Demetrius vertrekt. De vijandschap tussen
Pag. 12 – Journaal OT
“Koning Demetrius wenst zijn broeder Jonathan en het volk der Joden voorspoed. Wij hebben ons voorgenomen om goed te doen aan de Joden die onze vrienden zijn, vanwege hun goedwillendheid jegens ons. Daarom zijn de streken van Samarië verklaard tot deel van Judea; het hoort bij Jeruzalem.
Jeruzalem mag alle rente, de jaarlijkse belasting en kroongelden, enzovoort voor zichzelf houden.” Demetrius ziet dat het rustig is in het hele land en trekt daarom zijn legereenheden terug. De soldaten mogen terug naar hun woonplaatsen, met uitzondering van de buitenlanders die hem hierom gaan haten. Die ontevreden soldaten vallen de mensen lastig in de steden waar ze wonen, ook in steden van Judea. Daarom stuurt Jonathan een brief naar de koning om dat te melden. Hij wil die soldaten de burchten uitgooien. “Ze vechten tegen Israël, koning!” “Jonathan, stuur me mannen uit uw volk die mij daarbij helpen. Zelf heb ik niet veel soldaten meer.” Jonathan stuurt hem drieduizend dappere mannen, waar de koning erg blij mee is. Ze worden ingekwartierd in de stad. Daar vindt juist een oproer plaats tegen de koning, die veiligheid moet zoeken in de koninklijke tuin. Maar ja, de toegangen daarvan staan onder controle van de opstandelingen. Nu roept de koning de Joden te hulp. Die verspreiden zich door de stad en slagen er in vele rebellen te doden en hun huizen in brand te steken. Zo verlossen ze de koning. De opstandelingen zien dat ze verloren zijn en smeken de koning om genade. Ze gooien hun wapens weg, en sluiten vrede. “Red ons. Laat de Joden ophouden.” De Joden komen zo nog meer in aanzien bij de koning en worden gevreesd door zijn onderdanen. Met grote buit gaan ze terug naar Jeruzalem. Koning Demetrius zit weer op de troon en het is rustig in het land. Helaas blijkt later dat hij zich niet zal houden aan zijn beloften aan Jonathan en begint weer de Joden te onderdrukken.
Tryfon Een zekere Tryfon, die vroeger voor Alexander vocht, merkt hoe de buitenlandse soldaten mopperen en hij snapt heel goed wat Demetrius II de soldaten heeft aangedaan. Hij reist naar een bevriende Arabier, blijft daar lange tijd en komt dan terug, met Antiochus, zoon van de vroegere koning. Tryfon benoemt de jongen tot koning en zet hem een kroon op het hoofd. Al die ontevreden soldaten zien hun kans bij Tryfon en voeren oorlog met Demetrius.
Die moet vluchten en Tryfon bemachtigt de stad Antiochië. De nieuwe koning Antiochus stuurt een brief naar Jonathan om zijn aanstelling als hogepriester te verlengen en hem als commandant aan te stellen over de vier streken. Hij geeft hem royale cadeaus. Jonathans broer Simon wordt landvoogd. “En ik hoop dat u een vriend van de koning zult zijn.” Jonathan trekt met zijn leger naar Askalon. De bewoners komen hem buigend tegemoet. Dan gaat hij verder naar Gaza, belegert de stad en verbrandt de voorsteden en plundert die. De bewoners van Gaza smeken hem om genade. Jonathan neemt de zoons van de notabelen in gijzeling en stuurt die naar Jeruzalem. Dan reist hij verder naar Damaskus. Daar hoort hij dat de oude vrienden van Demetrius II in Galilea een leger hebben samengesteld en Jonathan willen wegjagen. Hij gaat erop af en overnacht met zijn leger aan het meer van Gennesareth. De volgende ochtend trekken ze verder naar het vlakke veld van Nazor. Hij weet niet dat het vijandelijke leger ergens in hinderlaag ligt. In de strijd slaan de soldaten van Jonathan op de vlucht. Jonathan is diep geschokt, scheurt zijn kleren en herschikt zijn troepen, bindt opnieuw de strijd aan en drijft nu de vijand op de vlucht. De gevluchte angsthazen komen ook weer bij hem terug. Tenslotte keren ze terug naar Jeruzalem.
Jonathan wordt uitgeschakeld Dan komt bericht dat de krijgsheren van Demetrius opnieuw een stevige oorlog met Juda voorbereiden. Meteen vertrekt Jonathan uit Jeruzalem om hun geen tijd te geven zijn land binnen te vallen. Hij stuurt spionnen naar dat leger die met het bericht terugkomen dat hij het beste ’s nachts kan aanvallen. Zodra de zon onder is, geeft hij bevel aan de soldaten om zich te wapenen en klaar te staan voor het gevecht. Ze nemen posities in rondom het vijandelijk leger. Daar gaat het gerucht dat de Joden hen omsingeld hebben en klaar staan voor de aanval. Ze worden bang. Op diverse legerplaatsen ontsteken ze vuren, alsof alles normaal is, maar stiekem maken ze zich uit de voeten. Jonathan en de zijnen merken dat pas de volgende ochtend en ze slagen er niet meer in hen in te halen. Ze zijn dan al de rivier Eleutherus overgestoken.
Pag. 13 – Journaal OT
Dus maken ze van de gelegenheid gebruik om op diverse plaatsen vijandelijke volken aan te vallen, zoals Arabieren en Syriërs. Ze komen in Joppe, nemen die stad in en laten daar een legereenheid achter in de burcht (die bedoeld was voor Demetrius). Terug in Jeruzalem overlegt Jonathan met de oudsten van het volk over de bouw van meerdere burchten in Judea en om de muren van Jeruzalem op te hogen. Intussen, in Azië, probeert Tryfon koning te worden, een kroon op zijn hoofd te zetten en de hand te slaan aan koning Antiochus. Hij vermoedt dat Jonathan dat zal afkeuren en zoekt naar een gelegenheid om Jonathan te pakken en af te maken. Jonathan komt hem tegemoet met een leger, zo groot dat Tryfon er bang van wordt, maar ze begroeten elkaar vriendschappelijk. Ze geven elkaar geschenken. “Jonathan, waarom kom je toch met zo’n groot leger hier naar toe? Er is toch geen oorlog tussen ons? Kies een kleine groep soldaten om te blijven en stuur de rest naar huis. Dan gaan we naar Ptolomaïs en dan zal ik die stad met z’n burchten aan jou geven. Zelf moet ik dan weer vertrekken voor andere bezigheden.” Jonathan gelooft de man, stuurt het leger naar huis en gaat mee. Een kleine groep blijft bij hem. Zodra ze binnen de poorten van Ptolomaïs zijn, sluiten ze die, grijpen Jonathan, zetten hem gevangen en doden al degenen die met hem mee zijn gekomen. Direct stuurt Tryfon soldaten en ruiters naar het land van Galilea om die andere soldaten, die vertrokken, ook af te maken. Die hebben echter door dat Jonathan in de val gelopen is. Ze vermannen zich, spreken elkaar moed in en trekken in aaneengesloten front op tegen het leger van Tryfon. Diens soldaten zien dat ze ernstig in gevaar zijn en gaan terug. In Judea is grote rouw over Jonathan en de zijnen. Ze zijn ook bang voor wat nu komen gaat, omdat er velen zijn die nu zullen proberen hen uit te roeien. “De hele wereld weet nu dat we geen leider hebben, dat er niemand is die ons helpt. Ze zullen komen om ons uit te roeien.” Ze zijn doodsbenauwd.
Simon de Makkabeër Broer Simon krijgt te horen dat Tryfon met een groot leger naar het land van Juda wil komen om het eronder te krijgen. Hij ziet dat zijn volk bang is en daarom gaat hij naar Jeruzalem en spreekt het volk toe. “Jullie weten wat ik en mijn broers en mijn vader gedaan hebben voor onze tempel en in al die oorlogen. Al mijn broers zijn nu gesneuveld voor Israël. Ik ben de enige nog. Denken jullie dat ik mezelf zal sparen als het weer moeilijk wordt? Ik ben niet beter dan mijn broers. Ik zal de leiding op me nemen om tegen onze vijanden te vechten.” Zijn toespraak geeft de burgers moed. “Ja, Simon. Jij bent onze leider. Voer de oorlog. Wij doen alles wat je zegt.” Alle mannen die kunnen vechten worden gemobiliseerd en haasten zich om de muren van Jeruzalem te verstevigen. De hele stad wordt versterkt. Een andere Jonathan (zijn vader heet Absalom) wordt naar Joppe gestuurd met een groot leger soldaten, neemt die stad in en blijft daar. Tryfon vertrekt van Ptolomaïs naar het land van Juda. Hij stuurt een gezant naar Simon. “Simon Makkabeüs, wij houden uw broer gevangen omdat hij geld schuldig is aan de koning. Stuur tweehonderd talenten zilver en twee van zijn zoons als gijzelaars. Dan zal hij losgelaten worden.” Hoewel Simon vermoedt dat de man liegt, stuurt hij het geld en twee zoontjes van Jonathan, omdat het volk later niet zou kunnen zeggen: Simon stuurde geen geld en daarom is Jonathan nu dood. Maar Jonathan wordt door deze actie echt niet losgelaten. Wel komt Tryfon met een groot leger op Judea af om het te verwoesten. Hij kiest zijn weg langs een aantal steden en ondervindt daarbij elke keer hinder van Simon en de zijnen. Het wordt een lange, moeilijke veldtocht en op een nacht blijkt het gesneeuwd te hebben en kunnen ze moeilijk verder. Tryfon vermoordt nu Jonathan, maakt rechtsomkeer en gaat terug naar zijn land. Daar voert hij zijn snode plannen uit ten aanzien van de jonge koning Antiochus en doodt hem. Hij maakt zichzelf koning en zet de kroon op zijn hoofd en is een plaag voor het land.
Pag. 14 – Journaal OT
Simon versterkt steden in Judea, bouwt burchten, hoge torens, dikke muren, poorten en grendels en zorgt dat er proviand is in die plaatsen. Hij stuurt afgezanten naar koning Demetrius II met de vraag om vrijdom van belastingen voor het land, omdat ze beroofd zijn door Tryfon. De koning stuurt hem een brief terug.
“De koning Demetrius wenst hogepriester Simon en de oudsten en het hele Joodse volk voorspoed. De gouden kroon en het bruin-purperen kleed dat u ons zond, hebben we ontvangen. We zijn bereid tot vrijdom van belastingen. We schelden u kwijt, zowel de materiële schulden, alsook de misdaden van het verleden.” Zodoende gaat het voorspoedig met Israël Nu Simon leider is, gaat hij met zijn leger naar Gaza, omsingelt en belegert de stad, maakt een stormtoren en vanaf die toren springen zijn soldaten de stad in waar men in alle staten is. Mannen, vrouwen en kinderen, met gescheurde kleren, smeken Simon om genade. Die laat zich inderdaad vermurwen, doodt hen niet, maar gooit ze wel de stad uit. Hij zuivert de tempels en trekt de stad in, al psalmen zingend voor zijn eigen god. Hij versterkt de stad en bouwt er een woning voor zichzelf. Zo heeft hij nu een burcht voor Juda in Gaza en in Jeruzalem, waar hij de burcht van de vroegere koning heeft ingenomen. Hij ziet dat zijn zoon Johannes een man is geworden en benoemt hem tot commandant der strijdkrachten.
Geen koning, dus rust De strijd tussen Demetrius II en de zelfbenoemde koning Tryfon gaat door. Demetrius achtervolgt met zijn leger Tryfon tot in Medië. Maar Arsaces, de koning van Medië en Perzië hoort dat Demetrius zich binnen zijn landsgrenzen bevindt en stuurt zijn soldaten erop af. Ze nemen Demetrius gevangen, nadat ze diens leger hebben verslagen. In de praktijk betekent dit extra rust voor Judea. Joppe wordt de haven van Israël, dat zijn grenzen verlegt en groter wordt. Johannes verovert nog meer steden en burchten, maar het volk kan rustig op het land werken, oogsten en vruchten plukken. De ouderen zitten op straat te kletsen met elkaar, en de jongens proberen uniformen uit. De steden worden zorgvuldig voorzien van voedsel en allerlei gereedschap. Overal hoort men dat het goed gaat in het land van Juda, waar iedereen onder zijn wijnstok en vijgenboom zit. Belangrijkste oorzaak: er zijn vrijwel geen koningen in de omgeving. Simon de hogepriester onderhoudt de religieuze voorschriften. Als ze in Rome horen dat Jonathan Makkabeüs dood is, spijt het hun zeer. Als ze horen dat nu zijn broer Simon hogepriester is, en hoe hij zijn land regeert, schrijven ze hem op koperen platen dat ze de vriendschapsovereenkomst met de Makkabeeën willen vernieuwen. Simon stuurt Numenius naar Rome met een groot gouden schild van duizend pond om de overeenkomst te bevestigen. Het volk wil Simon eren voor al zijn inspanningen en schenken hem een oorkonde, geschreven op koperen
Pag. 15 – Journaal OT
platen die zichtbaar voor het publiek opgesteld worden op een belangrijke plek.
“In het derde jaar van hogepriester Simon is ons bekend geworden dat Simon en zijn broers zichzelf alle moeite hebben getroost om de vijanden van het volk te bestrijden, opdat het volk vrij haar godsdienst zou kunnen uitoefenen in het heiligdom te Jeruzalem.”
Een nieuwe Antiochus Antiochus, de zoon van koning Demetrius II stuurt brieven naar Simon de hogepriester en leider van de Joden. “Koning Antiochus wenst Simon, de hogepriester en het volk der Joden voorspoed. Slechte mannen hebben het koninkrijk van mijn vader ingepikt en ik wil proberen het terug te krijgen en de situatie van vroeger te herstellen. Daarom heb ik al een grote groep huursoldaten aangenomen en veldslagen voorbereid. Al de vrijstellingen van mijn vader, alle kwijtscheldingen enzovoort blijven voor u volledig van kracht.” Vrij veel soldaten blijken nu voor Antiochus te kiezen, zodat er niet veel overblijven bij Tryfon. Die wordt dan ook in de oorlog op de vlucht gejaagd naar Dora, een stad aan de zee. Natuurlijk wordt Dora belegerd door het grote leger van Antiochus. Hij omsingelt de stad, en legt ook schepen in de baai. Niemand kan er in of er uit. Simon stuurt hem tweeduizend man om te helpen bij de strijd, maar Antiochus wil daar geen gebruik van maken. Inmiddels is namelijk Numenius teruggekomen uit Rome met brieven aan diverse koningen, waaronder Demetrius’ opvolger. In die brieven staat dat de Joden vriendschap hebben gesloten met Rome en dat Simon van Rome bevoegdheid krijgt om zijn tegenstanders zelf op te pakken en te straffen.
Dat zint Antiochus niet en hij neemt afstand van Simon de Makkabeër. Wel stuurt hij een gezant, Athenobius, naar Simon. “Jullie hebben Joppe ingenomen en een aantal steden en burchten die van mij zijn, ook die in Jeruzalem. Ik wil die steden en burchten terug. Zo niet, geef me dan in plaats daarvan duizend talenten zilver. Anders zullen we oorlog tegen jullie voeren.” De gezant arriveert in Jeruzalem en komt zeer onder de indruk van wat hij daar ziet. Vervolgens overhandigt hij de boodschap van de koning. Simon zegt: “Athenobius, wij hebben geen land van een ander ingenomen. Het was altijd al het erfgoed van onze voorvaders dat door vijanden was ingepikt. Wat Joppe betreft, jullie moeten weten dat Joppe ons groot onrecht heeft aangedaan. Maar goed, ik wil er wel voor betalen: honderd talenten.” De gezant hoort het aan en zwijgt. Boos gaat hij terug naar de koning en vertelt hem alles wat hij hoorde en zag in Jeruzalem. Ook de koning is woedend. De commandant Cendebeüs krijgt soldaten te voet en te paard en moet naar Judea om te vechten. Hij gaat op weg, komt in Judea en begint daar het leven van het volk der Joden te verzieken. Dat wordt gemeld in Jeruzalem, aan Simon en zijn zonen Judas en Johannes. Simon overlegt met zijn zoons. “Van jongs af weet ik niet beter dan dat we tegen vijanden gevochten hebben. Nu ben ik oud en dus moet dit werk verricht worden door jullie, met hulp uit de hemel.” Met een groot leger trekken ze naar de vijand en ontmoeten een enorm leger van voetvolk en ruiters. Alleen een riviertje is nog tussen hen in. In een moeilijk gevecht wordt uiteindelijk de vijand op de vlucht gejaagd. Velen sneuvelen of raken gewond. De rest vlucht naar de burchten en torens. Hoewel ook broer Johannes gewond is, blijft hij meedoen aan de achtervolging, voordat ze in vrede terugkeren naar huis.
Pag. 16 – Journaal OT
Simon wordt vermoord Ptolomeüs, een schoonzoon van de hogepriester Simon, is in Jericho als landvoogd aangesteld. Hij is rijk aan zilver en goud en krijgt het hoog in zijn bol. Hij wil zelf leider van de Joden worden door de Makkabeeën (zijn schoonfamilie) te doden. Hogepriester Simon is een keer op doorreis naar de steden van het land om te zien wat ze nodig hebben en komt zo ook in Jericho, samen met zijn zoons Mattathias en Judas. Ze worden ontvangen door de landvoogd in een kleine burcht die Dok genoemd wordt en die hij zelf gebouwd had. Ptolomeüs heeft daar stiekem zijn mannen verborgen en richt er een maaltijd aan voor Simon en de zijnen. Als die stevig gedronken hebben, staat Ptolomeüs op en samen met zijn mannen doden ze Simon en zijn twee zoons en wat soldaten. Ptolomeüs stuurt een schriftelijk verslag van dit gebeuren naar koning Antiochus met de boodschap dat hij het land aan hem overdraagt. Een groep soldaten stuurt hij naar Gazara, waar de Makkabeër Johannes woont, om ook die te doden en om daar flink wat zilver en goud in te pikken. Nog een andere groep wordt naar Jeruzalem gestuurd om dat in te nemen, met de tempelberg. Maar iemand loopt snel vooruit om Johannes op de hoogte te brengen. Die is ontzet en maakt die mannen bij aankomst meteen af. Daarna blijft hij hogepriester van Juda. Over zijn verdere leven zijn andere boeken geschreven.
Pag. 17 – Journaal OT
Prediker
Zinloos is het, het is allemaal zinloos. Wat heb je aan al je geploeter? Het ene geslacht komt en het andere gaat, en er verandert niets. De zon gaat op, de zon gaat onder en haast zich naar de plek waar hij weer moet opkomen. De wint waait altijd maar wat en alle rivieren gaan naar zee, zonder dat de zee vol raakt. Je ogen kijken maar en kijken maar, je oren luisteren en luisteren, maar nooit raken je ogen of oren vol. Wat er altijd al was, dat zal er blijven, wat er allang gedaan is, dat zal toch nog eens gedaan worden. Is er ook iets nieuws onder de zon? Welnee! Daar word je toch doodmoe van? Ik wil wel onderzoeken wat er zoal gebeurt onder de hemel, maar het is een vermoeiende bezigheid, een kwelling eigenlijk. Wat krom is, kan toch niet rechtgetrokken worden, en wat er niet is, kun je niet tellen. Ja, ik heb wijsheid verkregen en kennis, maar wat heb ik eraan? In wijsheid zit verdriet en wie kennis vermeerdert, vergroot dat verdriet.
Pag. 18 – Journaal OT