Jongeren en talenten Iedere jongere heeft talent. Dat talent is echter vaak lastig te omschrijven. Om te weten waar we over praten, daarom eerst een paar begrippen: Excellentie: afwijking ten opzichte van het gemiddelde, met de focus op resultaat Talent: Leerpotentie, een aanleg om ergens potentieel erg goed in te worden. Een bijzonder weetje is dat jongeren eigenlijk niet als talentvol persoon willen worden gezien of aangesproken. Ze willen echter wel complimenten krijgen over wat ze gedaan hebben. Uit onderzoek is gebleken dat mensen op verschillende manieren intelligent kunnen zijn. Dit ondersteund de theorie dat talent op verschillende vlakken te ontwikkelen is en meer is dan goed zijn in sport of muziek. Het model van Gardner laat zien op welke onderdelen je intelligent kunt zijn:
Al deze bovenstaande intelligenties zijn nature of nurture; aangeboren of aangeleerd. Maar ongeacht of een talent is aangeboren of aangeleerd, ze hebben allemaal als kenmerk dat ze je er pas in kunt uitblinken als je ermee oefent. Training is daarin dus het sleutelwoord: (blijvend) goed zijn in een talent komt je niet aanwaaien, je moet er veel voor doen. Daarbij zijn er een aantal belangrijke factoren: de hoeveelheid tijd die je investeert in het oefenen, de manier waarop je traint en de kwaliteit van het oefenproces. Hoe kan de omgeving een jongere helpen om heel goed te worden in zijn of haar bijzondere talenten?
In een omgeving zijn er verschillende doelgroepen die invloed kunnen hebben: ouders, jongeren, school, docent maar ook anderen. Een aantal tips om jongeren die vrijwilligerswerk doen te helpen om heel goed te worden in een talent: 1) Ondersteun een realistisch zelfbeeld: jongeren denken dat ze al heel veel kunnen. Zorg dat ze in jouw organisatie kunnen en mógen groeien. 2) Benoem de stappen: kijk samen regelmatig terug op de stappen en kleine successen 3) Geef veel feedback: geef oprechte, geloofwaardige complimenten, maar benoem ook zaken die niet zo goed gaan. 4) Geef jonge mensen vertrouwen en ruimte voor eigen invulling 5) Schenk aandacht aan persoonlijke en professionele ontwikkeling 6) Zorg voor begeleiders met een coachende stijl: vrijheid en verantwoordelijkheid waar mogelijk, faciliteren en leidinggeven waar nodig. 7) Realiseer je het belang van een goede sfeer
Excellentiemodel (bron: Youngworks, excellentiemodel) Jongeren zijn te motiveren tot het excelleren. Ook in hun vrijwilligerswerk zijn ze te stimuleren om daarin meer te doen. Als je kunt ontdekken wat voor type jongere je tegenover je hebt en wat hem/haar motiveert dan kun je daarop aansluiten. Er zijn 4 typen jongere te onderscheiden met allen een andere kijk op excellentie: 1. Zelfbewuste generalist 2. Gemaksgerichte levensgenieter 3. De beruste volger 4. Statusgerichte toekomstplanner Deze types zijn gebaseerd op 7 dimensies: 1. Intrinsieke prestatiemotivatie: in hoeverre is een jongere op zoek naar uitdaging en is hij/zij gemotiveerd om de beste te zijn/worden op een bepaald gebied? 2. Extrinsieke prestatiemotivatie: in hoeverre wil een jongere excelleren om een specifiek doel te betereiken zoals bijvoorbeeld beroemdheid, de beste zijn of veel geld verdienen? 3. Prestatie-urgentie: in welke mate wil een jongere nú presteren om in de toekomst succesvol te zijn? 4. Zesjescultuur: Hoeveel belang hecht een jongere aan het behalen van een hoog cijfer? Is hij/zij net zo tevreden met een zes als met een acht? 5. Toekomstbewustzijn: Hoe duidelijk is het beeld dat een jongere van de toekomst heeft? 6. Sociale afremming: In hoeverre wordt uitblinken afgekeurd door de sociale omgeving van de jongere? 7. Onderwijsuitdaging: in welke mate wordt een jongere uitgedaagd tussen de schoolbanken? De combinatie van bovenstaande dimensies maakt het type en is voor ieder type anders.
Zelfbewuste generalist: Waar moet ik voor gaan? Meer meisjes (56%); vaker op vwo, minder vaak op vmbo; op het vmbo kiezen ze vaker het economieprofiel; ze hebben vaker vaders met een hoge opleiding.
Brede interesse Intrinsiek gemotiveerd Positief, maar (toekomst)beeld zonder grenzen Geen last van sociale afremming
Te veel, te breed en een niet-inspirerende omgeving is een valkuil voor deze groep. Het helpt om ze uit te dagen en te ondersteunen bij het maken van keuzes en focussen. Gemaksgerichte levensgenieter: Waarom & voor wie moet ik uitblinken? Ongeveer evenveel jongens als meisjes; minder vaak 12-15 jaar; alle opleidingsniveaus evenredig vertegenwoordigd; volgen op het vmbo vaker een opleiding in (Bèta)Techniek.
Snel tevreden Niet zo bezig met school en studie Uitblinken is niet belangirjk Een beeld van eigen toekomst Waarom een 8 in plaats van een 6?
Deze groep denkt dat ze toch wel goed terecht komen en gaan er vanuit dat ze al weten wat ze later willen doen. Als ze geholpen worden bij het ontdekken van talent en drijfveren en zicht hebben op toekomstmogelijkheden en rolmodellen, dan is dat een kans tot excelleren. De Berustende Volger: Is het wel ok om uit te blinken? Meer jongens (57%) en vaker 12-15 jaar; lager opgeleid; vaker een opleiding in een agrarische richting. Op havo/vwo wordt vaker voor het profiel ‘Economie en Maatschappij’ gekozen.
Comfort zone & vertrouwde omgeving zijn belangrijk Niet op zoek naar uitdaging Omgeving is negatief over uitblinken Bang voor druk, jaloezie & kritiek
Het beïnvloeden van én door leeftijdsgenoten is bij deze groep groot. Ze hebben geen intrinsieke en extrinsieke motivatie. Cultuurverandering in kleine stappen, feedback geven & complimenteren, delen van succeservaringen en dichtbij persoonlijke interesses/hobby’s werkt het beste bij deze groep. De statusgerichte toekomstplanner: Hoe kom ik waar ik wil zijn? Meer jongens (59%) en alle leeftijden evenredig vertegenwoordigd; ze zitten vaker op het mbo en op havo/vwo kiezen ze vaker voor het profiel ‘Economie en Maatschappij’.
Duidelijk toekomstbeeld Nu presteren Competitief ingesteld Status vormt belangrijke drijfveer
In deze groep zitten ambitieuze jongeren, maar of het ook doorzetters zijn? Ze zijn gevoelig voor competitie, status verhoging, ontmoetingen met rolmodellen en het opstellen van een carrièreplan.
Theorie Puberbrein Bij de ontwikkeling van jongeren tussen hun 10e en 25e jaar zien we drie sporen van ontwikkeling die tegelijk lopen en elkaar ook beïnvloeden: De lichamelijke ontwikkeling De cognitieve ontwikkeling (de groei van het denkvermogen) De sociaal emotionele ontwikkeling (verantwoordelijkheid voor het inzicht in jezelf en in anderen) De sociale emotionele ontwikkeling in 3 fasen: Vroege adolescentie 10-14 jaar: maken zich los van ouders en zijn emotioneel gevoelig handelen impulsief willen niet opvallen gevoelig voor groepsdruk Midden adolescentie 14 – 16 jaar: ontwikkelen een eigen ik en nemen veel risico’s ontwikkeling eigen ‘ik’ durven iets meer af te wijken, stemmingswisselingen, experimenteren Late adolescentie 16-22 jaar: zijn steeds verantwoordelijker en denken verder vooruit eigen identiteit steeds zelfbewuster soms terug naar roekeloos De cognitieve ontwikkeling is ook nog in ontwikkeling: Geen helicopterview Minder verbindingen tussen hersendelen
Ratio op achterstand frontaalkwab in ontwikkeling
Heftige emoties Amygdala meer de overhand
Kicks Stijging spiegel diverse hormonen
-Probleemoplossend denken lukt nog niet -Overzicht behouden lukt vaak niet -Een korte spanningsboog: het concentratievermogen is minder -Wisseling in overwicht hersendelen (rationeel <-> emotioneel) -Minder vermogen om beslissingen in een grotere context te zien -Moeite met keuzes maken -Moeite met plannen en anticiperen -Moeite met prioriteiten stellen -Emoties minder onder controle -Negatieve emoties sneller de overhand -Moeite met lezen van gezichtsexpressie en hierdoor -Minder inlevingsvermogen -Enorme stemmingswisselingen -Verhoogde roekeloosheid -Lagere impulscontrole -Minder relativeringsvermogen
Samenvatting en tips: Waar moet je rekening mee houden? Jongeren hebben behoefte aan een aantal dingen: Waardering en erkenning - Behoefte aan duidelijkheid en kaders (goede begeleiding) - Snel resultaat willen zien - Uitdaging en zelfstandigheid - Vrijheid en flexibiliteit Als vrijwilligersorganisatie heb je ook invloed op de jongere, soms zelfs wel meer dan school of thuis. Onderken dus dat je invloed hebt, bedenk ook hoe je vroeger zelf was en denk aan je uitstraling. Negativiteit pikt een jongere snel op en prikt er gauw doorheen. Hou daarbij wel het volgende in de gaten: 1) Creëer verbindingen: je kunt iemand niet dwingen om te leren, motivatie is de basis voor al het leren en verbinding verhoogt motivatie. Een positieve leeromgeving activeert oxytocyne (knuffelhormoon). Een positieve leeromgeving creëer je door interesse te tonen, sociale acceptatie, persoonlijke waardering, complimenteren en belonen. 2) Positieve benadering: Denk voortdurend na hoe je jongeren benadert, in communicatiemiddelen, maar (juist) ook in 1-op-1-communicatie. En bedenk: je kan niet niet communiceren wat je denkt! 3) Bied structuur: jongeren worden vaak overschat, maar ze hebben nog structuur en duidelijkheid nodig. 4) Help ze goede keuzes te maken: veel jongeren hebben géén idee wat ze willen. Ze hebben veel dromen maar weinig beroepsbeeld. Als je jongeren wil ondersteunen in hun leerproces tijdens het vrijwilligerswerk, dan zijn de volgende tips van belang: Stimuleren en complimenteren (trots meegeven) Ook waar andere jongeren bij zijn! Structuren en grenzen aangeven Begrip tonen en verbinding maken Coaching en begeleiding Persoonlijk, persoonlijk, persoonlijk