JONGCD&V - CONGRES LOLA Lokaal Laboratorium Brugge, 21 en 22 april 2012
1 2
INHOUDSTAFEL 3 4
INHOUDSTAFEL .............................................................................................................................. 1
5
CONTEXTANALYSE......................................................................................................................... 2
6
UITGANGSPUNTEN ........................................................................................................................ 4
7
EEN LOKALE OVERHEID DIE WERKT VOOR HAAR INWONERS .................................................. 6
8 9 10 11 12 13
1. E-GOVERNMENT ..................................................................................................................................................... 6 2. EFFICIËNTER BEHEER EN GEBRUIK VAN GEBOUWEN .............................................................................................. 9 3. BEKWAAMHEIDSTESTEN EN VERBOD OP CUMUL ................................................................................................ 12 4. BESTUUR DURVEN HERDENKEN ........................................................................................................................... 14 5. EEN OVERHEID MET EEN HEDENDAAGS HR BELEID ............................................................................................ 17 6. HOE OMGAAN MET PPS-CONSTRUCTIES ............................................................................................................ 20
14
EEN WARME LOKALE OVERHEID VOOR DE INWONERS ........................................................... 22
15 16 17 18 19 20 21
1. WAARDEN BOVEN NORMEN ................................................................................................................................. 22 2. NAAR EEN VEILIGERE SAMENLEVING .................................................................................................................... 23 3. NAAR EEN SAMENLEVING DIE JONGEREN ONDERSTEUNT................................................................................... 27 4. NAAR EEN DYNAMISCH LOKAAL WOONBELEID ................................................................................................... 31 5. NAAR EEN MAATSCHAPPIJ DIE KANSEN BIEDT .................................................................................................... 35 6. OP WEG NAAR EEN NOG LEEFBAARDERE GEMEENTE .......................................................................................... 40
JONG
22
CONTEXTANALYSE 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74
Tussen denken & doen Het adagium ‘Think Global, Act Local’ maakt duidelijk dat burgers invloed kunnen uitoefenen op hun omgeving en dat maatschappelijke uitdagingen een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid zijn. Die uitdagingen zijn dan ook enorm. Onze samenleving is de laatste decennia in een versnelling terecht gekomen. Het vertrouwde wereldje van onze ouders en grootouders is vervaagd. Onze gemeenschap is meer divers en gekleurd dan ooit tevoren; een evolutie die zich nog zal verder zetten. De individualisering neemt toe en iedereen wordt geacht de soevereine ‘maker’ te zijn van zijn of haar eigen leven. Multimedia maakt onlosmakelijk deel uit van ons dagelijks leven dat anytime, anywhere & anyhow wordt ‘gepost’, ‘getagd’ of gedeeld in virtuele sociale verbanden. Ondanks deze groeiende, zij het virtuele, nabijheid worden hardop vragen gesteld over de sociale reflex van jonge mensen. Ze krijgen het stigma apathisch te zijn. Maar strookt deze visie met de werkelijkheid? Onlangs werd ten overvloede aangetoond dat de kritiek - van voornamelijk de oudere garde - grotendeels onterecht blijkt. 2011 was het jaar van de verontwaardiging (en vaak ook de ontreddering). Wereldwijd kwamen jongeren op straat om actie te voeren tegen sociale en/of politieke onrechtvaardigheid in de samenleving. Denken we maar aan de Occupy Wall Street-demonstranten, de Indignados in Spanje of de duizenden Arabische jongeren die de Arabische lente deden ontkiemen. Maar ook in eigen land kwam er protest tegen 541 dagen van federaal politiek gebagger. De Shame-betoging of de G-1000 waren uitdrukkelijke eisen naar verandering, participatie en democratische vernieuwing. Laten we de terechte verontwaardiging en de opgang van de directe sociale actie uit 2011 aanhouden en gebruiken om van het lokale verkiezingsjaar 2012 het jaar van de positieve politieke actie te maken. Ieder dorp of stad is een Lokaal Laboratorium. Op 14 oktober trekken jong en oud naar de stembus voor de zes-jaarlijkse lokale en de provinciale verkiezingen. Een hoogmis voor de lokale democratie. De burger krijgt wederom het recht om de mandatarissen en het gevoerde beleid te evalueren en, waar nodig, bij te sturen. Een niet te onderschatten taak aangezien de nieuwe beleidsperiode zich aankondigt als uitermate moeilijk. Verschillende elementen zoals de financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden, de daling van de energiedividenden, de aanhoudende onzekerheid in verband met de Gemeentelijke Holding en de verkorte leningstermijnen zullen hun stempel drukken op elke beleidskeuze. JONGCD&V erkent dat niet elke lokale situatie te vergelijken is en dat een andere aanpak voor ogenschijnlijk hetzelfde probleem vaak aangewezen is. Daarom dient er ook lokaal geëxperimenteerd te worden. Een dorp of stad mag zich niet, in een reflex, gevoed door onzekerheid, terugplooien in de dictatuur van de middelmatigheid. Ze moet, zeker in deze uitdagende tijden, het lef hebben om te kiezen voor positieve verandering waar deze zich opdringt. Failing to Learn & Learning to fail maakte bedrijven zoals Facebook of 3M groot. Durf is de moeder van de innovatie. Dit is geen pleidooi voor onverantwoord gegoochel maar wel een oproep om innovatieve manieren om beleid te voeren niet alleen te proclameren aan de vooravond van een nieuwe legislatuur maar ze ook daadwerkelijk uit te dragen in de komende beleidsperiode. Het zal de lezer misschien opvallen dat we in deze congrestekst geen onderscheid maken tussen stad of platteland. We zijn er namelijk van overtuigd dat onze visie en onze voorstellen zowel in een dorp als in een stad toepasbaar zijn, uiteraard gekruid met lokale ervaringen of gebruiken. Nuchter bekeken, is Vlaanderen vandaag één grote stad. JONGCD&V stapt dan ook niet mee in het verhaal als zou CD&V zich in de “nieuwe wereld van de stad” oncomfortabel voelen. Integendeel. In de groot- en centrumsteden bewijzen onze jongerenafdelingen dag na JONG
75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89
dag hoe christendemocratie in een stedelijke context kan worden toegepast. De slechte electorale positie van de christendemocraten ter plaatse is dan ook niet te wijten aan een zogenaamd achterhaalde visie. Het gaat eerder om strategie, communicatie, netwerking en campagnevoering. JONGCD&V roept CD&V dan ook op om op dit punt een tandje bij te steken. JONGCD&V kijkt vol verwachting en met veel vertrouwen uit naar deze verkiezingen. Veel van onze leden zullen voor de eerste keer hun kandidatuur stellen of mee helpen in een campagne. De lokale afdelingen zullen opnieuw klaar moeten staan om hen te ondersteunen met frisse ideeën en een onbezwaard gemoed. Wat wil jij veranderd zien? Hoe zou jij omgaan met de financiële uitdagingen? Deze burgemeestersreflex dient ieder van ons te maken. Iedere christendemocraat wordt uitgedaagd om na te denken hoe hij of zij het christendemocratisch project kan vertalen in 7 slagzinnen die ook lokaal bruikbaar zijn. Maar deze denkoefening hoef je niet alleen te maken. Laat daarom deze congrestekst een inspiratiebron zijn van hoe we het samen nog beter kunnen doen.
JONG
90
UITGANGSPUNTEN 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142
Christendemocraten doen niet zomaar aan politiek. We hebben een visie op mens en samenleving en laten ons steeds leiden door bepaalde principes, normen en waarden. Ook lokaal beleid staat hier niet los van. JONGCD&V verzet zich tegen de gedachte dat lokale politiek niet waardengebonden zou zijn. Gewoon “goed bestuur” bestaat niet. De christendemcoratie wapent ons met duidelijke wegwijzers, die ons tonen wat de (lokale) politiek hoort te doen, maar evenzeer wat de (lokale) politiek niet hoort te doen. Voor JONGCD&V bestaat het christendemocratisch gedachtengoed uit twee belangrijke ideologische peilers: het personalisme en het rentmeesterschap. In het personalisme staat de menselijke persoon en de menselijke waardigheid centraal. Christendemocraten benadrukken daarbij dat de mens geen atomair individu is, maar ten volle tot ontplooiing kan komen in zijn of haar contact met anderen. De mens is dus altijd mens samen met anderen. De verbondenheid die we voelen met anderen, met de gemeenschap is dus belangrijk. Tegelijk mag de mens nooit ondergeschikt worden aan de gemeenschap. Iedereen moet zijn eigen roeping in het leven kunnen ontdekken en realiseren. Rentmeesterschap komt neer op toekomstgerichte verantwoordelijkheid. We erven een leefwereld van de vorige generatie, die we op onze beurt zullen doorgeven aan de volgende generaties. We moeten er zorg voor dragen, behouden wat goed is, en tegelijk veranderen wat beter kan. Zodat onze kinderen en kleinkinderen uiteindelijk in een betere wereld zullen kunnen leven. Uit deze twee basispeilers, kunnen tal van waarden en principes worden afgeleid. Het is niet de bedoeling van deze congrestekst om ze uitgebreid op te sommen en te beschrijven. We halen hier wel de principes aan die het meest concrete richting kunnen geven aan de manier waarop christendemocraten lokaal aan politiek doen. Het eerste principe dat in dat kader vermeld moet worden, is dat van de subsidariteit. Dit principe is zo belangrijk omdat de christendemocratie uiteindelijk een fundamenteel vertrouwen stelt in mens en samenleving. Overeenkomstig het subsidariteitsbeginsel moet de overheid niet doen wat de samenleving reeds uit eigen beweging doet of kan doen. Dit betekent dat we waarden verkiezen boven normen. Waarden zijn een vorm van zelfregulering en ontstaan vanuit de samenleving. Normen worden daarentegen door de overheid opgelegd vanuit de drijfveer om de samenleving om te vormen. Een christendemocratisch beleid is dus een bescheiden beleid. Een beleid dat niet noodzakelijk alle touwtjes zelf in handen wil houden. Christendemocraten zijn ervan overtuigd dat steden en gemeenten beter af zijn wanneer mensen zich geroepen voelen om samen te werken aan een aangename buurt, propere straten, een bloeiend vrijetijdsleven, ..., dan wanneer een legertje ambtenaren voor hen inspringt. Dit betekent natuurlijk niet dat de politiek altijd en overal aan de zijlijn moet blijven staan. De overheid moet zorg dragen voor het algemeen belang wanneer de samenleving daar zelf niet toe in staat is. Het subsidariteitsbeginsel legt ook als richtlijn op dat wanneer de overheid dan toch in actie treedt, dit moet gebeuren op het meest geschikte niveau, dat wil zeggen het niveau dat zo dicht mogelijk bij de betrokkenen staat en de meest effectieve en efficiënte oplossingen kan bieden. In de geglobaliseerde wereld van vandaag moeten we sommige problemen aanpakken op een hoog niveau, zelfs over de landsgrenzen heen. Denk maar aan de strijd tegen de opwarming van de aarde, migratiebeleid of sociale zekerheid. We mogen echter niet vergeten dat vele andere problemen juist van een lokale aard zijn en ook het meest gebaat zijn bij een lokale aanpak. Politiek die dicht bij de mensen staat, kan met andere woorden de juiste problemen identificeren, specifieke oplossingen bedenken en daar het nodige draagvlak voor vinden. Christendemocraten pleiten dan ook voor vertrouwen in lokale overheden. De hogere overheden (gewesten, gemeenschappen en federale overheid) moeten dus terughoudend zijn JONG
143 144 145 146 147 148 149 150 151 152 153 154 155 156 157 158 159 160 161 162 163 164 165 166 167 168 169 170 171 172 173 174 175 176 177 178 179 180 181 182 183 184 185 186 187 188 189 190 191 192 193 194 195 196 197
in hun optreden en bij het opleggen van bijkomende regels en kaders. Gemeenten kunnen zelf wel problemen men erkennen en prioriteiten stellen, zonder dat ze daarvoor om de vijf stappen een lijvig rapport moeten schrijven op bevel van hogerhand. Een lokaal bestuur moet de samenleving ondersteuning, geen bureaucratie creëren. Een tweede principe dat vermeld moet worden en dicht bij het subsidariteitsbeginsel ligt, is dat van betrokkenheid en participatie. Betrokkenheid zorgt ervoor dat zoveel mogelijk mensen zich mee verantwoordelijk voelen voor het beleid en solidariteit een tastbare dimensie bewaart. In een tijd die steeds meer gekenmerkt wordt door anonimiteit, moeten christendemocraten een politieke tegenstroom vertegenwoordigen, waarin mensen en gemeenschappen zoveel mogelijk in hun eigenheid aan bod kunnen komen. Elke mens telt. Hieruit volgt ook dat elke mens de mogelijkheid moet krijgen om deel uit te maken van de samenleving. Om te participeren. Niet enkel op het moment van de verkiezingen. Een goede visie kan immers nooit het werk zijn van een geniaal individu of een beperkte groep van experts. Een goede visie kan maar tot stand komen door middel van participatie. Des te meer in de lokale politiek, waarbij de afstand tussen burger en bestuur relatief klein is, moeten we gebruik maken van de input van alle betrokkenen. Participatie is evenwel niet hetzelfde als burgers een ja/nee vraag voorschotelen over een afgerond voorstel. Participatie is de betrokkenen zo vroeg mogelijk betrekken bij het beleid: van het identificeren van knelpunten, over het kiezen van prioriteiten, tot het formuleren van oplossingen. Een derde principe bestaat uit het geloof dat politici een maatschappelijke taak hebben en een bepaalde verantwoordelijkheid moeten opnemen. Zoals gezegd, geloven we in het vrije individu dat de nodige kansen krijgt om zijn verantwoordelijkheid op te nemen voor het eigen leven en, in samenwerking met anderen, voor dat van de gemeenschap. Van een bloeiende stad of gemeente kan pas sprake zijn als het maatschappelijk leven er zoveel mogelijk gebaseerd is op spontane verantwoordelijkheid en solidariteit. Tegelijkertijd mag dit voor de politici geen excuus zijn om hun verantwoordelijkheid uit de weg te gaan, omdat de ondersteuning van het vrije initiatief ook onontbeerlijk is, en omdat we niet alles kunnen overlaten aan het vrije initiatief. De politieke gemeenschap draagt de eindverantwoordelijkheid voor het algemeen belang. Zij moet zorgen dat niemand uit de boot valt en overnemen waar de verantwoordelijkheid van mensen en gemeenschappen op haar grenzen botst. Politici moeten ten alle tijden rentmeesters zijn. Ze moeten daarbij aandacht voor het lange termijn denken ofwel toekomstdenken. Dit is het vierde en laatste principe dat we meegeven. Onze steden en gemeenten zijn leefwerelden die we gekregen hebben van onze voorouders en doorgeven aan onze kinderen. Dit impliceert de verantwoordelijkheid om goed met die leefwereld om te springen, solidair met de jongere en toekomstige generaties. Als christendemocraten werken we dus niet alleen voor onze electorale achterban, zelfs niet voor het voltallige kiespubliek. We werken voor de lokale gemeenschap van vandaag en morgen. Wat waardevol is in onze steden en gemeenten laten we niet verloren gaan, terwijl we steeds stappen vooruit proberen te zetten naar een betere omgeving voor wie na ons komt. Aan hen zijn we immers evenzeer verantwoording verschuldigd, zij verdienen evenzeer onze solidariteit. Ook de lokale politiek moet weerstaan aan de verleiding van het succes op korte termijn. Concreet betekent dit dat we onze gemeente of stad moeten kennen, met haar sterke en zwakke punten, om van daaruit een visie te ontwikkelen over wat we op lange termijn willen bereiken. Een degelijk lokaal bestuur toetst haar beleid af aan zo’n visie op lange termijn: is maatregel x een stap in de goede richting, zonder verdere stappen te bemoeilijken of op andere vlakken stappen achteruit te gaan. Wanneer we als christendemocraten deze wegwijzers in acht nemen, kunnen we ons steentje bijdragen aan de betere samenleving waar het ons om te doen is: een samenleving waar iedereen zich kan ontplooien als vrije en verantwoordelijke mens, in solidaire verbondenheid met de mensen rondom. Lokale gemeenschappen waar iedereen kan streven naar “het goede leven, met en voor anderen, in rechtvaardige instituties” (P. Ricoeur). JONG
EEN LOKALE OVERHEID DIE WERKT VOOR HAAR INWONERS 198 199 200 201 202 203 204 205 206 207 208 209 210 211 212 213 214 215 216 217 218 219 220 221 222 223 224 225 226 227 228 229 230 231 232 233 234 235 236 237 238 239 240 241 242 243 244 245 246
De nieuwe gemeentelijke beleidsperiode vanaf 2013 kondigt zich aan als zeer moeilijk. Reeds in vorige congressen waarschuwde JONGCD&V dat de financiële situatie van de lokale besturen in Vlaanderen zeer snel en drastisch achteruit gaat. Niets gaat zo goed samen als de openbare sector en clichés over bureaucratische administraties, ‘De Collega’s’ mentaliteit, te veel ambtenaren, gebrek aan dynamiek en efficiëntie, een falende overheid enzovoort. JONGCD&V is er nochtans van overtuigd dat de overheid veel sterktes heeft. De taken die ze uitvoert, zijn noodzakelijk en betekenen een reële meerwaarde voor samenleving en economie. We zijn er dan ook van overtuigd dat er, ondanks de vele bedreigingen, voldoende opportuniteiten zijn, zoals E-government of een gericht HRM beleid, om als lokaal bestuur goed voor de dag te komen. De komende jaren zal een gemeente dan ook dienen te experimenteren indien ze de heersende clichés wil bestrijden en een synergie wil creëren tussen innovatie, efficiëntie en duurzaamheid. JONGCD&V biedt alvast enkele insteken voor dit LOkaal LAboratorium. 1. E-government Een datamodel als fundament voor het virtuele gemeentehuis Het beeld van de openbare administratie, lokaal, Vlaams of federaal is vandaag niet altijd rooskleurig. Begrippen als ondoorzichtig kluwen, enkel voor insiders, ambetantenaren enzovoort zijn dan ook goed ingeburgerd. Terwijl een beeld van overheidsadministraties die ten dienste staan van en voor de burger een veel positiever beeld en leefwereld kunnen creëren. E-government kan een oplossing bieden om als bestuur efficiënter te werken en dus te besparen op werkingskosten maar tegelijkertijd ook een betere dienstverlening te bieden aan burgers, bedrijven en verenigingen. In het Econovision Congres van 2010 nam JONGCD&V reeds volgende stellingen in rond E-government: “Het databeleid van de verschillende Belgische overheden moet veel meer gericht zijn op dienstverlening aan bedrijf, burger en organisatie. JONGCD&V pleit voor een performant Egovernment dat meer investeert in de elektronische data-infrastructuur die de motor vormt, waarop interfaces kunnen worden gebouwd. De uitbouw van de onderliggende informatiestructuur heeft een zeer hoog innovatief karakter. JONGCD&V wil dat zowel in de federale als de Vlaamse overheid een Actieplan “Slimme Overheid” wordt opgesteld en doorgevoerd. Dat moet erop gericht zijn om de informatietechnologie volop in te zetten in de processen en het beleid van de overheid, gaande van interne informatiesystemen en GIS-systemen tot een slimmere infrastructuur inzake transport, onderwijs, welzijn, gezondheidszorg, ed.” JONGCD&V wil de lijn nu ook doortrekken naar het lokaal niveau. Dat is nu net het niveau waar de middelen vaak het meest beperkt zijn maar de nood aan een vlot contact met de burger het grootst. De ervaringen en ambities die lokale besturen hebben met e-government, zijn echter zeer gevarieerd. Sommige gemeenten beschikken over een e-loket, andere gemeenten worstelen met interne gegevensdeling, … . Deze verschillen bemoeilijken de communicatie binnen het bestuur en tussen de besturen onderling, ook al omdat zij zich niet allemaal op hetzelfde moment in de evolutie van e-government bevinden. De mate van kennis en visie bij het bestuur blijken doorslaggevend te zijn voor de ontwikkeling van e-government binnen de lokale besturen. Een studie van Corve1 (Coördinatiecel Vlaams e-government) uit 2007 wijst uit
1
http://www.corve.be/docs/lokaal/VO_eGovernment_eindrapport_20070705.pdf JONG
247 248 249 250 251 252 253 254 255 256 257 258 259 260 261 262 263 264 265 266 267 268 269 270 271 272 273 274 275 276 277 278 279 280 281 282 283 284 285 286 287 288 289 290 291 292 293 294 295 296 297 298 299 300 301
dat lokale besturen geen homogeen geheel vormen en dat ze werken volgens verschillende snelheden. E-government is voor JONGCD&V meer dan alleen informatie afbeelden op een website of een zogenaamd e-loket. Het moet ook mogelijk worden dat burgers en bedrijven op een heel klantvriendelijke manier vragen, maar ook verplichtingen, kunnen afhandelen. Denken we maar aan de aanvraag van een rijbewijs, een verandering van de domicilie, het verkrijgen van een (nieuwe) identiteitskaart of een premieaanvraag. Stelling 1: JONGCD&V wil dat elke gemeente een grondige analyse maakt van de manier waarop de contacten met burgers, bedrijven en verenigingen vandaag verlopen. Deze analyse moet er toe leiden dat de gemeente zich een duidelijk beeld vorm van welke contacten/formaliteiten nog via een loket moeten gebeuren, welke van op afstand kunnen plaatsvinden (via e-mail, website, telefoon, elektronische formulieren) en welke via een self-systeem (automaat). Substelling1.1: Elke gemeente zal een actieplan opstellen met de volgende doelstellingen: - Verlaging van het aantal contacten/formaliteiten die verplicht via een loket moeten plaatsvinden; - Verhoging van de snelheid, klantvriendelijkheid en kwaliteit van het (verloop van) het aantal contacten/formaliteiten; - Verhoging van de transparantie (de burger moet kunnen opvolgen wat de status van de behandeling van zijn vraag is). Substelling 1.2: JONGCD&V is van mening dat de burger in geen enkele gemeente verplicht moet worden om voor de aanvraag van een rijbewijs, domiciliewijziging of premie/subsidie naar een loket te gaan. Substelling1.3: Bestaande loketten moeten volgens JONGCD&V beschikken over digitale fototoestellen, zodat de burger niet meer naar een fotograaf hoeft te lopen. Automatisch toekennen van rechten Anno 2012 groeien jongeren op in een zeer technologische samenleving die voor ons als zeer intuïtief wordt beschouwd en geen geheimen kent. Het opzoeken van informatie, is voor ons al lang geen nieuwigheid meer. Onbewust zijn er echter barrières ontstaan waardoor de toegankelijkheid van ons virtueel gemeentehuis voor sommige groepen als onbereikbaar kan worden aangevoeld. Door verschillende drempels, zoals een overload aan informatie of digibetisme (virtueel analfabetisme), bereiken een aantal heel goede maatregelen (studietoelagen, recht op vrijstelling van een aantal betalingen, OMNIO-statuut, …) net niet die mensen waarvoor ze bedoeld zijn. JONGCD&V is er van overtuigd dat een lokaal en bovenlokaal E-governmentbeleid een onderdeel is van een sociaal beleid. Meer dan ooit kunnen éénmaal ingevoerde gegevens (informatiebronnen) dienen om kennis aan de burger te verstrekken. Persoonlijk maatwerk leveren kan echter alleen als het fundament van een virtueel huis (zie voorgaande stellingen) aanwezig is. ICT moet dus niet alleen dienen om informatie te verstrekken, zoals www.rechtenverkenner.be doet, maar moet ook om rechten toe te kennen. Stelling 2: JONGCD&V vindt dat de gemeenten moeten investeren in de gebruiksvriendelijkheid van hun E-government systeem. Het gemeentelijke E-government moet zo moet uitgebouwd worden JONG
302 303 304 305 306 307 308 309 310 311
dat de gegevens waarover de gemeente reeds beschikt niet telkens weer dienen ingevoerd te worden maar automatisch verschijnen in elke webtoepassing of elektronisch formulier. De Egovernment modules moeten bovendien didactisch sterk uitgewerkt zijn. Dit kan door een goede handleiding en voorbeeldfilmpjes. Substelling 2.1: ICT beleid moet een onderdeel van sociaal beleid zijn. Data-uitwisseling tussen verschillende diensten moet de burger automatisch rechten toekennen en dit op alle niveaus (lokaal, provinciaal, Vlaams en federaal).
JONG
312 313 314 315 316 317 318 319 320 321 322 323 324 325 326 327 328 329 330 331 332 333 334 335 336 337 338 339 340 341 342 343 344 345 346 347 348 349 350 351 352 353 354 355 356 357 358 359 360 361
2. Efficiënter beheer en gebruik van gebouwen Naar een onderbouwd facilitair management Overheidsgebouwen worden niet altijd goed onderhouden en efficiënt beheerd, de politieke prioriteiten liggen meestal bij opvallende acties die de burger rechtstreeks raken en niet zozeer bij een goed beheer achter de schermen. Vele overheidsgebouwen zijn verouderd en met de steeds stijgende energiekosten stelt hun gebrek aan energie-efficiëntie vele gemeentebesturen voor een enorm, al dan niet financieel, probleem. JONGCD&V is er dan ook voorstander dat lokale besturen hun visie inzake facilitymanagement uittekenen in een lokaal infrastructuurplan. Een infrastructuurplan start met het analyseren van het volledige publieke patrimonium op het grondgebied van de gemeente en lijst de toekomstige noden en behoeften in verschillende sectoren en wijken op. Via GIS-technologie kan deze informatie geografisch gekoppeld worden met o.a. de bevolkingscijfers, zodat het gemeentebestuur mogelijke efficiëntiewinsten en uitdagingen eenvoudig kan detecteren. Op basis van een grondige analyse kan dan een infrastructuuractieplan worden opgesteld, inclusief het noodzakelijke investeringsbeleid. Op een dergelijke manier kan er gewerkt worden aan een lokaal efficiënt facilitair beheer dat als baken kan dienen voor de inwoners van het dorp, district of stad. Stelling 3: JONGCD&V pleit ervoor dat lokale besturen de komende legislatuur hun volledig publiek patrimonium in kaart brengen in een lokaal infrastructuurplan. Het publiek patrimonium omvat alle gemeentelijke infrastructuur: gebouwen zoals het stadhuis, het administratieve centrum, sportcomplexen, culturele centra…, de openbare verlichting, het gemeentelijke wagenpark … Via GIS-technologie wordt deze informatie gekoppeld aan relevante bronnen zodat het gemeentebestuur mogelijke efficiëntiewinsten en uitdagingen eenvoudig kan detecteren. Energiezuinige overheidsgebouwen Door de financiële uitdagingen en eventueel vernieuwde prioriteiten kiest een lokale bestuur niet altijd voor zware investeringen maar eerder voor renovatiewerkzaamheden als tijdelijk lapmiddel. Renovatiewerkzaamheden moeten zich voor JONGCD&V in de eerste plaats concentreren op rationeel energiegebruik. Gelet op de steeds stijgende energieprijzen zijn energiebesparende investeringen een absolute must om de structurele gebouwkosten onder controle te houden. Er zijn voldoende creatieve oplossingen die de investeringskost voor de gemeentebesturen kunnen beperken. Zo kunnen kleine aanpassingen vaak grote resultaten opleveren. Tochtstrips, bewegingsdetectoren, radiatorfolie, thermostatische kranen of spaarlampen vragen slechts een zeer beperkte investering die elk budget gemakkelijk kan dragen. Daarnaast bestaat er ook derdepartijfinanciering voor energiezuinige investeringen. Gemeenten die niet onmiddellijk de nodige middelen kunnen vrijmaken, kunnen dan beroep doen op zogenaamde ESCO’s (Energy Saving Company), al dan niet in de vorm van intercommunales (Eandis, Infrax,…). Deze bedrijven prefinancieren de noodzakelijke investeringen waarna de lokale besturen de investering terugbetalen op basis van de uitgespaarde energiekosten. Het voeren van een energieboekhouding2, namelijk het opvolgen van het verbruik van elektriciteit, gas, stookolie en water, kan een handig instrument voor lokale besturen zijn om quick wins te detecteren en kleine renovatiewerken uit te voeren. Uit onderzoek blijkt dat de
Nu enkel impliciet verplicht voor grote publieke gebouwen, waaronder scholen, boven de 1000m² voor het verkrijgen van een energiecertificaat. 2
JONG
362 363 364 365 366 367 368 369 370 371 372 373 374 375 376 377 378 379 380 381 382 383 384 385 386 387 388 389 390 391 392 393 394 395 396 397 398 399 400 401 402 403 404 405 406 407 408 409 410 411 412
energieboekhouding nu in weinig gemeenten al op punt zou staan. De voorwaarde om de meterstanden maandelijks in te geven in een apart programma blijkt een drempel te zijn. Stelling 4: JONGCD&V wil dat voor elk overheidsgebouw dat regelmatig door het publiek wordt bezocht een energieboekhouding wordt bijgehouden en dat er maatregelen worden genomen om het verbruik van elektriciteit, gas, stookolie en water te beïnvloeden. De stijgende energiekosten hebben jaar na jaar een grotere impact op het budget van lokale overheden. Energiedistributiebedrijven voorspellen een toename in prijs van ongeveer 4% per jaar. Lokale overheden hebben er dus alle belang bij om hun energieverbruik drastisch te beperken. In 2012 werden de normen voor nieuwbouw in Vlaanderen verstrengd naar een maximaal E-peil van E70 en een K-peil van maximum K40 (t.o.v. E80 en K45 in 2011). Vanaf 2014 is E60 verplicht. Tegen 2021 zullen alle gebouwen bijna-energieneutraal gebouwd moeten worden (E10). Het gaat om zogenaamd “passief wonen”.3 Openbare besturen worden stap voor stap verplicht om een energieprestatiecertificaat op te maken voor publieke gebouwen, maar meten alleen is niet genoeg: de energieprestatie van publieke gebouwen moet drastisch verbeteren. Stelling 5: JONGCD&V wil dat lokale besturen maximaal inzetten op energiebesparende investeringen. Energie-efficiëntie moet een grote rol spelen bij renovatie en nieuwbouw. De lokale ambitie moet verder gaan dan de normen vastgelegd door het Vlaams Gewest. Nieuwbouwprojecten die in de volgende legislatuur worden opgestart, moeten voor JONGCD&V bijnaenergieneutraal zijn (E10). Gemeentebesturen hebben daarnaast ook een voorbeeldfunctie naar hun inwoners. Bij nieuwbouwprojecten moet de ambitie op het gebied van energiezuinigheid hoger liggen dan de door het Vlaams Gewest vastgelegde normen. Bij elk nieuw project moet daarom de mogelijkheid van passiefbouw (bijna energie-neutraal) grondig worden onderzocht net als het lokaal produceren van hernieuwbare energie. Efficiënt gebruik van gebouwen Niet alle gemeentelijke gebouwen worden even efficiënt gebruikt. Vaak beperkt het gebruik zich tot één dienst of organisatie en is herlokaliseren van gebruikers niet eenvoudig door de lokale geschiedenis. Bovendien takelt een gebouw dat niet of nauwelijks gebruikt (verwarmd) wordt, zienderogen af, met grote renovatiekosten tot gevolg. Een grondige lokale behoefteanalyse dringt zich op, waarbij moet gezocht worden naar synergie tussen verschillende gebruikers. Infrastructuur die niet langer efficiënt wordt gebruikt, kan een nietpublieke bestemming krijgen door verkoop, erfpacht of verhuur. Op zoek gaan naar creatieve oplossingen om de lokale infrastructuurpuzzel op te lossen, is een ideale uitdaging voor jonge rentmeesters. Tijdens het Smarties-congres (2009) werd reeds voor het volgende gepleit: “JONGCD&V vindt dat gesubsidieerde schoolinfrastructuur buiten de schooluren beschikbaar moet zijn voor de lokale gemeenschap. De gemeente moet dit lokaal coördineren en samenwerkingsovereenkomsten opzetten.” Deze stelling verdient uitbreiding naar alle infrastructuur van openbaar nut die met gemeenschapsmiddelen werden opgericht.
Een energieneutraal gebouw is“een gebouw waarvan het totale jaarlijkse verbruik van primaire energie als gevolg van een zeer hoog niveau van energie-efficiëntie niet groter is dan de productie van energie ter plaatse uit hernieuwbare bronnen.” 3
JONG
413 414 415 416 417 418 419 420 421 422 423 424 425 426 427 428 429 430 431 432 433 434 435 436 437 438 439 440 441 442 443 444 445 446 447
Stelling6: JONGCD&V wil dat elke infrastructuur die (deels) gefinancierd werd met publieke middelen (subsidies) naast het voorziene hoofdgebruik, beschikbaar is voor de lokale gemeenschap. Lokale besturen moeten hierin een coördinerende en stimulerende rol spelen aan de hand van een opgesteld lokaal infrastructuurplan. Substelling 6.1: In nauw overleg met de kerkfabrieken dient er in elke gemeente een toekomstvisie uitgewerkt te worden voor een efficiënt gebruik van de parochiale gebouwen op haar grondgebied. Specifiek, verdienen ook parochiale gebouwen de nodige aandacht. Gelet op de daling in het kerkbezoek worden heel wat kerken en pastorijen niet efficiënt beheerd noch gebruikt. Stijgende onderhoudskosten zijn het gevolg. De gemeentebesturen zijn evenwel verantwoordelijk voor de financiering van de kerkfabrieken. Een grondige lokale analyse van dit patrimonium dringt zich op. Gemeentebesturen moeten hierin een lokale regierol vervullen. In nauw overleg met lokale actoren moet elke gemeente een toekomstvisie uitwerken voor de parochiale gebouwen op haar grondgebied en streven naar een efficiënt gebruik. Voorbeelden:
Kerkgebouwen beschikken vaak over heel goede akoestische eigenschappen en zijn daarom ideaal als repetitieruimte en concertzaal voor lokale muziekverengingen. Lokale verenigingen hebben vaak nood aan vergaderruimte. Administratieve centra van gemeenten, scholen, pastorijen,… beschikken vaak over eet- en vergaderruimtes die ’s avonds ongebruikt blijven. Een gemeentelijke loods kan een aantal keer per jaar vrijgemaakt worden als fuifruimte voor een lokale jeugdvereniging.
Efficiënt gebruik kan ook gerealiseerd worden door intergemeentelijke samenwerking voor grote openbare infrastructuur, zie ook BTTF-congres in 2011: “Stelling 20: Gelet op de schaarse ruimte, wil JONGCD&V intergemeentelijke samenwerking aangaande grote investerings- of bouwwerken ten volle aanmoedigen. Gemeenten die samen investeren in gezamenlijke infrastructuur (zwembad, sporthal, cultuurcentrum) moeten hiertoe aangemoedigd worden. Daartoe moet een passend juridisch kader ontwikkeld worden”
JONG
448 449 450 451 452 453 454 455 456 457 458 459 460 461 462 463 464 465 466 467 468 469 470 471 472 473 474 475 476 477 478 479 480 481 482 483 484 485 486 487 488 489 490 491 492 493 494 495 496 497 498 499 500 501
3. Bekwaamheidstesten en verbod op cumul Een bekwaamheidstest voor mandatarissen In 2006 werden er door jeugdraden in heel Vlaanderen vacatures gepubliceerd waarin schepenen voor jeugd werden gezocht. Er zou gescreend worden op affiniteit met de jeugd, passie voor het vak, maar ook kennis en expertise van het vakgebied. Hoe vrijblijvend en ludiek deze actie ook was, toch kunnen we ons de vraag stellen of het schepen- en burgemeester ambt niet meer geprofessionaliseerd kan worden. Iedere burger heeft namelijk recht op een schepen en burgemeester met voldoende kennis en inzicht van zijn of haar beleidsdomein heeft. In de Europese Unie worden Commissarissen verplicht om eerst de goedkeuring van het Europees Parlement te krijgen, alvorens zij benoemd kunnen worden tot volwaardig Commissaris van de Europese Commissie. De kandidaten worden in een openbare zitting gehoord door de specifieke parlementaire commissies. De parlementsleden leggen de kandidaat vragen voor om zijn bekwaamheid te beoordelen, vooral in zaken met betrekking tot zijn toekomstige portefeuille. De evaluaties van de commissie worden vervolgens besproken door de Voorzitter van het Parlement en de fractieleiders. Na een debat besluiten de parlementsleden of zij de nieuwe Commissie hun steun willen geven of niet. De procedure is echter heel omslachtig en zeker niet zonder meer over te zetten naar het gemeentelijk niveau. Daarentegen lijkt het ons niet onmogelijk om toekomstige schepenen en burgemeesters een bekwaamheidsproef te laten uitvoeren waarvan de slaagkansen bepalend zijn voor het uitoefenen van zijn of haar mandaat. Wij denken hier aan een uiteenzetting waarin de betrokken mandataris zijn of haar visie voorstelt over het beleidsdomein waar ze verantwoording voor dienen af te leggen. Een stemming met gewone meerderheid in een openbare gemeenteraad bepaalt dan of de mandataris in de proef geslaagd is. We hopen dat partijen de schepenen en de bevoegdheden dan bewuster zullen verdelen. De vraag naar een bekwaamheidsproef is niet in het nadeel van jonge mandatarissen. Integendeel. Zij hebben meestal een meer professionele houding dan sommige oudere collega’s. Om de talenten en de expertise van de jonge mandatarissen nog meer aan te scherpen, zal JONGCD&V bovendien een experten-netwerk oprichten waar jonge mandatarissen bij elkaar terecht kunnen met vragen over bepaalde beleidsdomeinen of bepaalde politieke en administratieve mechanismen. Stelling 7: JONGCD&V pleit ervoor dat schepenen en burgemeesters voor hun eedaflegging hun beleidsplan verdedigen op een openbare gemeenteraad. De gemeenteraad bepaalt met gewone meerderheid of de schepen/burgemeester in staat is om zijn openbaar ambt uit te oefenen.
Stelling 8: JONGCD&V zal een experten-netwerk rond ‘lokaal beleid’ oprichten. Afhankelijk van de noden van jonge mandatarissen worden er opleidingen of kennisoverdracht met andere mandatarissen, schepenen of burgemeesters voorzien. Verbod op cumuleren JONGCD&V is altijd al voorstander geweest van een verbod op het cumuleren van een parlementair mandaat met een lokaal uitvoerend mandaat in een stad of gemeente met meer dan 30.000 inwoners. Dit omwille van meerdere redenen. JONGCD&V is ervan overtuigd dat een politieke partij maar sterk kan zijn als ze beschikt over voldoende mensen die met grote gedrevenheid hun engagementen opnemen en mandaten uitoefenen. Noodzakelijk hierbij is JONG
502 503 504 505 506 507 508 509 510 511 512 513 514 515 516 517 518 519 520 521 522 523 524 525 526 527 528 529 530 531 532 533
dat wie een mandaat opneemt, voldoende tijd heeft om hieraan te besteden. Hoe gedreven sommige mensen ook zijn en hoe hard ze ook werken, JONGCD&V gelooft niet dat het verstandig is om een parlementair mandaat te combineren met een lokaal uitvoerend mandaat in een grote stad of gemeente. Omdat beide functies veel verplichte aanwezigheid vereisen, waarbij het ene mandaat onvermijdelijk de voorkeur krijgt boven het andere. Bovendien zorgt het cumuleren van mandaten ervoor dat een politieke partij minder spelers het veld kan opsturen. Een voetbalploeg die 11 mensen kan opstellen, moet er niet voor kiezen om er maar 8 te laten spelen. Vooral jongeren zijn meestal het slachtoffer van cumuls. Zij krijgen minder snel kansen omdat anderen menen dat ze het mandaat er nog wel bij kunnen nemen. Om elk misverstand te vermijden: JONGCD&V is niet tegen de lokale inworteling van parlementairen. Natuurlijk biedt het een meerwaarde dat parlementairen voeling hebben met hetgeen er in hun gemeente gebeurt. Ze hoeven daarvoor echter geen burgemeester of schepen te zijn. Ook als gemeenteraadslid of als vrijwilliger in verenigingen kunnen ze hun steentje bijdragen en de vinger aan de pols houden. En dit vanwege meerdere redenen. De CD&V-Statuten stellen duidelijk dat er “een verbod van cumul [bestaat] van een mandaat van lid van een parlementaire instelling met het mandaat van burgemeester, schepen of voorzitter van de raad van het OCMW van een gemeente met 30.000 inwoners of meer…”. Jammer genoeg merken we dat deze regel in de praktijk dode letter blijft. De meeste personen die deze regel overtreden, worden hier niet op aangesproken. Komt het toch ter sprake, dan staat de Algemene Vergadering zo goed als altijd een uitzondering toe. De strijd die JONGCD&V hier telkens tegen voert is echter noodzakelijk. We geloven in dit principe en willen het dus ook uitgevoerd zien. Daarom willen we in deze congrestekst ons standpunt nogmaals bevestigen. Stelling 9: JONGCD&V is er geen voorstander van dat onze mandatarissen een uitvoerend lokaal mandaat in een stad of gemeente met meer dan 30.000 inwoners combineren met een parlementair mandaat. Dit verbod op cumuleren willen we in de statuten van CD&V behouden zien. Alsook willen we deze regel in de toekomst nageleefd zien.
JONG
534 535 536 537 538 539 540 541 542 543 544 545 546 547 548 549 550 551 552 553 554 555 556 557 558 559 560 561 562 563 564 565 566 567 568 569 570 571 572 573 574 575 576 577 578 579 580 581 582 583 584 585
4. Bestuur durven herdenken In de klassieke politologie wordt de visie op bestuur beschouwd als een belangrijk onderscheid tussen de verschillende ideologieën. Voor de socialisten moet alle heil van de staat komen, en dus ook van de verkozen bestuurders. De liberalen leggen veel meer de klemtoon op het vrije individu, de zelfbeschikkende burger, die veel meer rechtstreeks betrokken moet worden bij het bestuur, de burgerparticipatie. Dit vertaalt zich dan in referenda, en rechtstreekse verkiezing van de burgemeester en dergelijke meer. Christendemocraten zoeken klassiek dan weer hun heil in een soort getrapte besluitvorming waar de beslissingen van de bestuurders voorbereid worden in nauw overleg met het middenveld. Klassiek denkt men dan steeds aan zuilgebonden organisaties, zoals vakbonden, ziekenfondsen en werkgeversorganisaties. Nog steeds nemen dergelijke grote middenveldorganisaties veel plaatsen in allerhande adviesorganen in en worden deze plaatsen zelfs voor hen voorbehouden. In de jaren 80 kwam er zeer hevige kritiek, voornamelijk vanuit liberale hoek4, op de rol van het ‘geïnstitutionaliseerde middenveld’ dat ondemocratisch, onrepresentatief en niet-transparant zou zijn. Deze kritiek snijdt zeker hout. Het is niet omdat critici overdrijven of zelf onwerkbare alternatieven naar voren schuiven dat het niet zinvol zou zijn om ons hierover te beraden. Eén antwoord van de christendemocraten op de kritiek is dat het middenveld eigenlijk ruimer moet gezien worden, en dat ook ledenorganisaties en belangenvertegenwoordigers allerhande, deel moeten uitmaken van het middenveld als relevante partner bij het beleid (Voetgangersbeweging, Touring, AI, Greenpeace,...). Voor JONGCD&V geeft bovenstaande discussie geen voldoening meer. Zowel de kritiek/analyse op participatie is onvolledig, als het antwoord dat christendemocraten hebben geformuleerd. Wat de analyse betreft, heeft JONGCD&V op het Econovision congres van 2011 een brede kritiek geformuleerd op het functioneren van het sociaal overleg. De analyse was divers. Enerzijds is er de overheid die vaak geen leiderschapsrol meer opneemt en zich verstopt achter het sociaal overleg om geen beslissingen te nemen of beslissingen die niet de juiste richting opgaan. Anderzijds zijn er de sociale partners die evenmin altijd het algemeen belang voor ogen hebben en die in het recente verleden aangetoond hebben dat ze in belangrijke dossiers (eindeloopbaanproblematiek, deficit in de sociale zekerheid, harmonisatie arbeidersbedienden, enz.) niet in staat zijn gebleken om hun tegenstellingen te overstijgen en toekomstgericht te denken. Deze analyse van het sociaal overleg – en de oplossingen die toen door JONGCD&V geformuleerd zijn, zijn voor een stuk overzetbaar naar het vraagstuk van de participatie in het algemeen. Zoals ook aangegeven op het Back to the Future congres van JONGCD&V is van mening dat een belangrijk deel van de economische, sociale en maatschappelijke crisis waarin we ons bevinden te maken heeft met een gebrek aan leiderschap. Men wil soms niet lange termijn denken en de toekomst voorbereiden omdat men denk dat de burgers enkel geïnteresseerd zijn in de korte termijn. Men durft mensen geen inspanningen vragen omdat men vreest hiervoor electoraal afgerekend te worden. Deze vrees is onterecht. De bevolking vraagt wel om een lange termijn project. De meeste mensen zijn bezorgd over de toekomst van zijn kinderen en kleinkinderen en geven dat een hogere prioriteit dan het korte termijn eigen belang. De partij die als eerste met een coherent toekomstverhaal komt en die de bevolking aantoont waarom bepaalde maatregelen doorgevoerd worden, zal dan ook als sterkste uit de bus komen. JONGCD&V wil dus dat politici een sterke visie ontwikkelen en die ook verkondigen. Ze moeten weten waar naartoe. Zo weten de mensen ook waar ze voor stemmen. 4
De voor ons bekendste zijn het eerste en het tweede burgermanifest van Guy Verhofstadt. JONG
586 587 588 589 590 591 592 593 594 595 596 597 598 599 600 601 602 603 604 605 606 607 608 609 610 611 612 613 614 615 616 617 618 619 620 621 622 623 624 625 626 627 628 629 630 631 632 633 634 635 636 637 638 639 640
Een ander deel van de vraag is echter hoe die visie ontwikkeld wordt en hoe het beleid zelf wordt gemaakt. Christendemocraten zijn daarin bescheiden. We doen niet aan persoonsverheerlijking, maar beseffen dat een verhaal beter wordt, naarmate het geschreven wordt door meer pennen. Ook op dit vlak schort het echter. Alles valt het beste samen te vatten als een institutionalisering van de participatie: binnen adviesraden en meestal met vertegenwoordigers van het georganiseerde middenveld. Heel formeel ook. Participatie wordt al te vaak beschouwd als een procedure die afgehandeld moet worden, in plaats van een opportuniteit om mensen te betrekken en een genuanceerd verhaal te schrijven. JONGCD&V pleit niet voor een bestuur dat ‘dichter bij de burger’ staat, maar wel voor een bestuur met meer betrokkenheid van de mensen over wie de beslissingen gaan. Dus geen groot referendum in een stad van 50.000 inwoners over een ondergrondse parkeergarage. Maar wel een oprechtere zorg voor meer participatie aan het beleid. Participatie die niet enkel tot doel heeft om de zogenaamde kloof tussen bestuur en burger en individu te overbruggen, maar vooral een vorm van participatie waarbij een hogere kwaliteit van het resultaat van de besluitvorming het doel is. Dit is geen utopie maar vergt wel een mentale omslag van bestuurders en administratie enerzijds, en van de mensen anderzijds. In plaats van een directief bestuur waar het middenveld en individuen quasi volledig afgewerkte dossiers krijgen voorgeschoteld moet die persoon van bij het begin van de besluitvorming betrokken worden. We moeten een reflex bij bestuurders creëren dat ze steeds met de betrokken mensen een draagvlak gaat zoeken. Meer leiderschap door politici en meer betrokkenheid van burgers is daarbij geen contradictie. Integendeel. De ervaring uit Nederland leert dat goed opgebouwde publieksparticipatie leidt tot een betere definiëring van het algemeen belang en van de prangende probleemstellingen. De uiteindelijke beleidsbeslissingen zijn ook beter en meer gedragen, wat leidt tot minder negatieve inspraakreacties (wat in Vlaanderen bezwaren of beroepen worden genoemd). Stelling 10: JONGCD&V gelooft sterk in participatie en betrokkenheid van burgers en bestuur (zowel lokaal als bovenlokaal) en wil de bestaande verhoudingen radicaal herdenken. Substelling10.1: JONGCD&V gelooft dat politici in deze onzekere tijden visie moeten ontwikkelen en leiderschap moeten tonen. De overheid is de hoeder van het algemeen belang en stelt zich met het oog daarop bepaalde doelstellingen. Dit in maximaal overleg met de betrokken burgers. Substelling 10.2: JONGCD&V vindt dat de nieuw verkozen schepencolleges in hun bestuursakkoord publieksparticipatie dienen op te nemen. Effectieve publieksparticipatie dient volgens JONGCD&V te voldoen aan volgende criteria: 1. Participatie staat ten dienste van de besluitvorming. Participatie moet een volwaardig onderdeel worden van een besluitvormingsproces JONG
641 642 643 644 645 646 647 648 649 650 651 652 653 654 655 656
2. Er moet maatwerk zijn in de participatievormen, dit wil zeggen dat participatie in jeugdbeleid een andere vorm en omvang hebben dat participatie bij de aanleg van een nieuw kanaal. 3. Er dient een goed samenspel te zijn van de politici, het overheidspersoneel en het publiek. Alle betrokkenen moeten hun wederzijdse verwachtingen op voorhand en duidelijk aan elkaar communiceren. Politici en bestuurders moeten vooraf duidelijk zijn in welke mate participatie invloed kan hebben op besluitvorming. Zij moeten na afloop ook verantwoorden hoe de verschillende belangen hebben doorgewerkt in de uiteindelijke beslissing. 4. Juiste houding. Er moet een respectvolle sfeer gecreëerd worden waarin betrokkenen elkaar moeten vertrouwen en open moeten kunnen zijn over hun wensen en belangen. 5. Heldere en betrouwbare communicatie. De verschillende participatiemomenten moeten helder op elkaar aansluiten en moet open en effectief gecommuniceerd worden en alle relevante informatie om oprecht te participeren moet beschikbaar gesteld worden. 6. Publieksparticipatie wordt niet door politici en overheidspersoneel gebruikt om beslissingen op de lange baan te schuiven of om de verantwoordelijkheid voor het algemeen belang niet op te nemen.
JONG
657 658 659 660 661 662 663 664 665 666 667 668 669 670 671 672 673 674 675 676 677 678 679 680 681 682 683 684 685 686 687 688 689 690 691 692 693 694 695 696 697 698 699 700 701 702 703 704 705 706 707 708 709 710
5. Een overheid met een hedendaags HR beleid JONGCD&V streeft op lokaal niveau naar een overheidsdienstverlening die steunt op 3 basiswaarden: passie, respect en het creëren van duurzame meerwaarde. Deze cultuur moet bijdragen tot het vertrouwen van de samenleving in de overheid, het geluksniveau in de samenleving en de fierheid van de medewerkers van de overheid. ”Passie” duidt op de gretigheid om te streven naar een betere samenleving en de eigen dienstverlening en werking voortdurend te verbeteren en vernieuwen, op de actieve openheid van een overheid die deel uitmaakt van de samenleving en op het engagement en de ambitie van de mensen die werken voor deze overheid. ”Respect” duidt op het evenwichtig en oplossingsgericht handelen van de overheid vanuit enerzijds het respect voor het algemeen belang, de gelijkwaardige behandeling, de principes van goed bestuur en de loyaliteit ten opzichte van de democratisch verkozenen en anderzijds het respect voor de behoeften en verwachtingen van haar klanten. Het duidt ook op het respect voor en vertrouwen in het talent en de competenties van haar medewerkers en hun responsabilisering en het respect vanuit de samenleving waarop de overheid en haar medewerkers moeten kunnen rekenen. Het creëren van duurzame meerwaarde duidt op het maatschappelijk verantwoordelijk ondernemen van een flexibele en kostenbewuste overheid vanuit een langetermijnvisie, die zichzelf en haar activiteiten voortdurend positief in vraag durft stellen, die de meerwaarde kan definiëren vanuit de huidige en toekomstige verwachtingen en behoeften van de samenleving, die focust op de meetbaarheid van de resultaten en effecten en die klantgericht samenwerkt met partners over de grenzen van de bestuurlijke niveaus. Het lokale bestuur dient volgens JONGCD&V dan ook dicht bij de burger te staan om hen te informeren en te begeleiden in hun rechten en plichten. Ze dienen proactief te werken. Waarom een vraag afwachten als je ze kan voorspellen? Door proactief te werken vermijdt een lokaal bestuur dat er telkens moet worden gereageerd op ad hoc vragen. En tegelijk worden de duidelijke en latente noden van burgers beter beantwoord. Dit vergt niet alleen infrastructurele aanpassingen (e-government e.d.) maar ook een mentaliteitswijziging bij de uitvoerders van het lokale beleid. Binnen de Federale Overheid is er door jonge ambtenaren een netwerk opgericht onder de noemer ‘Club35’. In hun visietekst wordt gesteld dat de ambtenaar van de toekomst andere noden en verwachtingen heeft. Enkele passages ter inspiratie:
Heeft vrijheid in hoe hij/zij de zaken aanpakt, geeft zelf vorm aan zijn job en krijgt met een minimum aan bureaucratie te maken; Stelt meetbare en aantoonbare resultaten centraal. De invalshoek hoeft hierbij niet altijd cijfermatig te zijn. Kwalitatieve indicatoren, ook over het efficiënt verloop van processen en procedures, tellen evengoed mee; Is niet meer statutair/contractueel/niveau A/B/C/D maar gewoon ambtenaar die flexibel inzetbaar is op basis van competenties en talenten over functies/afdelingen/beleidsdomeinen/overheden/projecten heen. Er moet dus een kader zijn waarin het gewoontedier mens niet de mogelijkheid krijgt om vast te roesten; Is een ambassadeur van zijn/haar organisatie. Ambtenaren moeten beleid kunnen verkopen, gericht kunnen doorverwijzen en moeten de werkzaamheden van hun werkgever kunnen verdedigen. …
Maar ook JONGCD&V nam reeds stelling in voor een meer flexibel personeelsbeleid in de overheidssector op het ECONOVISION Congres van 2010. Zo pleitte JONGCD&V toen voor de afschaffing van het ambtenarenstatuut en voor het toelaten van interim arbeid binnen de overheid. Uiteraard staat we nog steeds achter deze stelling. Meer nog, JONGCD&V wil het meer flexibel inzetten van personeelsleden bij de lokale besturen versterken. Een veel JONG
711 712 713 714 715 716 717 718 719 720 721 722 723 724 725 726 727 728 729 730 731 732 733 734 735 736 737 738 739 740 741 742 743 744 745 746 747 748 749
gehoorde problematiek bij de lokale besturen is dat ze niet over voldoende aantrekkingskracht of middelen beschikken om de beste mensen aan te trekken. JONGCD&V wil dat gemeenten worden aangemoedigd om personeel te ‘poolen’. Dit moet op een flexibele wijze gebeuren zodat gemeentes (en zeker de kleinere) functies kunnen delen zonder dat dit een grote administratieve last met zich meebrengt. Dit is vandaag beperkt mogelijk maar niet op een lichte, soepele manier en niet voor een groot aantal functies. Het decretaal kader voorziet eigenlijk formeel maar twee situaties waarin statutaire personeelsleden kunnen gedeeld worden: wanneer het gaat om specifieke functies zoals gemeentesecretaris en financieel beheerder (vroeger “ontvanger”) en in het kader van een intergemeentelijke samenwerking. JONGCD&V is ervan overtuigd dat voor een aanzienlijk aandeel van functies binnen de lokale besturen aan personeelsdeling kan gedaan worden. De toezichthoudende overheid moet dit mogelijk maken zonder dat er intergemeentelijke structuren moeten worden opgezet. De regelgeving moet een ad hoc werking voorzien die de lokale besturen de vrijheid geven dit functie per functie in te vullen. Waarom zou een groenarbeider bijvoorbeeld niet 2 dagen voor gemeente A en 3 dagen voor gemeente B kunnen werken? Ook voor administratieve functies kan het nuttig zijn personeel te poolen. Het is perfect mogelijk om bijvoorbeeld de administratieve back offices samen te brengen van verschillende gemeenten. De loketfunctie waar er naar de burger een dienstverlening op maat is, moet uiteraard zijn lokaal karakter bewaren. Maar de administratieve afhandeling van de verschillende processen op gemeentelijk niveau kunnen zonder problemen worden uitgevoerd door een gemeenschappelijk backoffice. Dit moet gebeuren op een schaalgroote van een minimaal aantal inwoners (bvb 500000 inwoners). Zelfs voor strategische functies kan het praktische zijn voor gemeenten om opzoek te gaan naar schaalvoordelen. Waarom zou een personeelsdirecteur van een kleine gemeente deze taak niet kunnen uitvoeren voor enkele kleine gemeenten? Doordat gemeentes meer globaal gaan samenwerken is het ook gemakkelijker om best practices (goede praktijken) te vinden en deze transversaal toe te passen. JONGCD&V wil er tot slot op wijzen dat de artikelen 109 en 110 van het Gemeentedecreet alvast veiligheden inbouwen tegen mogelijke belangenvermenging bij het werken voor meerdere gemeentes5. Samengevat is JONGCD&V dus voorstander van een meer flexibel personeelsbeleid op lokaal vlak. Dit moet toelaten dat de lokale besturen gemakkelijker de juiste mensen vinden en efficiënter kunnen werken. Net zoals op het ECONOVISION Congres van 2010 benadrukt JONGCD&V dat een flexibel personeelsbeleid uiteraard geen doel op zich is maar een middel om de dienstverlening naar de burger steeds beter te maken.
ART. 109. § 1. De personeelsleden behandelen de gebruikers van hun dienst welwillend en zonder enige discriminatie. § 2. De personeelsleden mogen, zelfs buiten hun ambt, noch rechtstreeks noch via een tussenpersoon, giften, beloningen of enig ander voordeel dat verband houdt met het ambt, vragen, eisen of aannemen. ART. 110. De hoedanigheid van personeelslid is onverenigbaar met elke activiteit die het personeelslid zelf of via een tussenpersoon verricht en waardoor: 1° de ambtsplichten niet kunnen worden vervuld; 2° de waardigheid van het ambt in het gedrang komt; 3° de eigen onafhankelijkheid wordt aangetast; 4° een belangenconflict ontstaat. De personeelsleden mogen geen vergoedingen, wedden, toelagen, presentiegelden of andere tegenprestaties ontvangen van de rechtspersonen waarin zij de gemeente vertegenwoordigen. De bepalingen, vermeld in artikel 27, § 1 en § 2, met uitzondering van 4°, en artikel 30, § 4, zijn eveneens van toepassing op de gemeentelijke personeelsleden. 5
JONG
750 751 752 753 754 755 756
Stelling 11: JONGCD&V pleit ervoor dat lokale besturen hun personeelsleden flexibel kunnen inzetten. De toezichthoudende overheid moet een regelgevend kader creëren dat lokale besturen de mogelijkheid geeft op een soepele manier personeel te poolen. Dit impliceert volgens JONGCD&V dat er geen extra ingewikkelde structuren door lokale besturen hiervoor dienen opgericht te worden.
JONG
757 758 759 760 761 762 763 764 765 766 767 768 769 770 771 772 773 774 775 776 777 778 779 780 781 782 783 784 785 786 787 788 789 790 791 792 793 794 795 796 797 798 799 800 801 802
6. Hoe omgaan met PPS-constructies Publiek-Private Samenwerking (PPS) is een samenwerkingsvorm tussen een overheid en een of meer private ondernemingen. In tegenstelling tot de openbare aanbesteding, waarbij de aanbestedende overheid de uitvoering gedetailleerd vastlegt in een bestek, bemoeit de overheid zich bij PPS-constructies niet met de inhoud en stuurt volledig op het gewenste einddoel (de 'output'). Op deze wijze hebben de marktpartijen alle vrijheid om naar eigen inzicht de uitvoering (de 'input') vorm te geven. Op die manier wil de Rijksoverheid gebruikmaken van de denk- en innovatiekracht van de markt.6 Juridische-technisch gezien wordt er gebruik gemaakt van de oude figuren van opstal en erfpacht om zo toch een eigendomsrecht, of een deel daarvan, aan de opdrachtgevende overheid te garanderen. Het Rekenhof heeft in die zin al een audit uitgevoerd op het systeem van PPS en heeft die recent nog geüpdatet. In een eerste rapport dat aan het Vlaamse Parlement werd overgemaakt op 25 februari 2009, wordt er scherp gesteld in de algemene conclusies dat in de eerste plaats PPS wordt aangewend als alternatieve financiering, om op die manier de begrotingsdoelstellingen te halen. Ook geeft het Rekenhof er scherpe kritiek op de manier waarop de overheden hun risicoanalyse doen in voorbereiding van het project, zodat het de offerteprijzen van de private partners doet stijgen. Het Rekenhof legt ook bloot dat een groot probleem van deze manier van werken is, dat de Wet op de Overheidsopdrachten op die manier omzeild kan worden. Er wordt een onderhandelingsprocedure opgestart met geselecteerde private partners, waarna een beslissing genomen wordt zonder enige formele motivering, wat meteen indruist tegen de verplichting van een overheid om al haar beslissing formeel en voldoende te motiveren. Daarenboven blijkt ook nog eens dat de overheid via deze omweg een aftrek van BTW kan doen voor de nieuwbouw van zulke gebouwen, wat zij onder de gewone wet op de Overheidsopdrachten niet kan doen. In een recente update van die audit, stelt het Rekenhof dat er al veel bijgewerkt is, zoals de risicoanalyse, maar dat het nog niet voldoende is. Zo blijft het een pijnpunt voor de overheden om vooraf goede ramingen te verkrijgen bij de voorbereiding van het project. De blijvende aandachtspunten blijven volgens het Rekenhof onder andere de effecten op de meerjarenbegroting, de te vage en beperkte risico-informatie en de moeilijk te toetsen ingezette middelen aan de doelstellingen en/of realisaties. Er zijn anderzijds voorbeelden van bepaalde overheden waar deze formule minder onder vuur ligt. Daarbij denken we aan de kerkelijke overheden in ons land, die vaak in het bezit zijn van een aantal parochiezalen of zelfs nog loten bouwgrond. In die zaken is het maken van een PPSconstructie verantwoord in die zin dat de gebouwen die ter beschikking gesteld worden, dienen gemeenschappelijk doel, zoals scholen en crèches. Private personen die een crèche wensen te openen, kunnen zo op een gemakkelijke manier aan een gebouw raken, dat dan de nodige ruimte heeft tot het inrichten van een crèche en niet te duur is. De constructie laat ook toe dat de crèche na verloop van tijd kan overgaan tot het herinrichten van de gebouwen om ze zo nog beter aangepast te maken aan de activiteit. Het zorgt er eveneens voor dat de vele parochiezalen en dergelijke gebouwen, waar we het al eerder over hadden, op die manier toch in omloop blijven en niet staan te verkommeren tot
De marktpartij wordt voor een lange periode gecontracteerd om niet alleen te ontwerpen, te bouwen en/of te beheren, maar vaak ook om het project te financieren. De meest gangbare vorm van PPS is het zogenoemde DBFM-contract (Design, Build, Finance & Maintain). Hiermee worden genoemde verantwoordelijkheden overgedragen aan marktpartijen met als bedoeling dat meerwaarde wordt gerealiseerd: projecten zijn van dezelfde kwaliteit tegen een lagere prijs of zijn van betere kwaliteit tegen een gelijke prijs. Bovendien kunnen projecten sneller worden opgeleverd. 6
JONG
803 804 805 806 807 808 809 810 811 812
stadskanker. Eveneens is de kerkelijke overheid verlost van haar plicht tot onderhoud, want dat doet de crèche zelf, wat de buurt opnieuw een nieuwe prikkel kan geven. Stelling 12: JONGCD&V bepleit een goed gebruik van de PPS-constructies. Overheden mogen haar niet aanwenden om bepaalde wetgeving, die overheden dienen te reguleren, en begrotingsannuïteiten te omzeilen. De constructie kan wel perfect aanvaardbaar zijn in een welbepaalde situatie, waar er zeker geen sprake van omzeiling van wetgeving kan zijn en waar ze een concrete meerwaarde kunnen bieden.
JONG
813
EEN WARME LOKALE OVERHEID VOOR DE INWONERS 814 815 816 817 818 819 820 821 822 823 824 825 826 827 828 829 830 831 832 833 834 835 836 837 838 839 840 841 842 843 844 845 846 847 848 849 850 851 852 853 854 855 856 857 858 859 860 861 862
1. Waarden boven normen In een sterk gestructureerde rechtsstaat, waarin ieder een duidelijk afgetekende rol te vervullen heeft, in combinatie met een sterke alomtegenwoordige overheid, durven mensen hun persoonlijk aandeel in de maatschappij en het belang van het eigen handelen wel eens te onderschatten. Als we iets zien dat ons verontrust, durven we er wel eens van uitgaan dat de overheid wel zal komen ingrijpen. Als ons iets overkomt, vinden we al gauw dat de overheid ‘tekortschoot’. Zelfs wanneer we zelf de oorzaak zijn van een onveiligheidsgevoel bij anderen, hebben we de overheid of de maatschappij vaak iets te verwijten. De oorzaak van deze houding is niet meer traceerbaar. Doet de overheid zoveel omdat ze zelf zoveel naar haar wil toetrekken of heeft ze gewoon de open ruimte ingevuld die de samenleving zelf openliet? Een christendemocratische politiek moet durven zich terug te trekken uit het veld dat we aan de samenleving willen voorbehouden. In plaats van teveel normen op te leggen, moeten de waarden terug primeren. Normen zijn te duur. Ze moeten worden opgelegd en worden gecontroleerd; en bij niet naleven moet er gestraft worden. Waarden zijn zoveel meer waard, aangezien ze vanuit die samenleving zelf ontstaan. Daar waar mensen zelf kunnen overeenkomen hoeft er geen normering opgelegd te worden. Ook geen naleving ervan opgevolgd, noch niet naleving ervan bestraft. Als de samenleving vandaag niet altijd meer in staat is om waarden te laten floreren, dan mogen christendemocraten dit niet zomaar laten gebeuren. Waar normen nodig zijn, moeten ze worden ingevoerd en moet de niet-naleving ervan worden bestraft. Maar we moeten vooral de samenleving stimuleren om zelf waarden te doen ontstaan en in stand te houden. Wat betekent dit concreet op lokaal niveau? Dat de overheid altijd twee keer nadenkt voor ze in actie schiet. Niet elk probleem hoeft noodzakelijk met een reglement of formeel optreden te worden opgelost. Laat het eerst aan de burgers, de straat, de wijk zelf om informeel een oplossing te zoeken. Neem daarbij als overheid eventueel een bemiddelende rol op. En grijp pas in laatste instantie naar regelgeving. Als je dat doet, hou het dan zo minimaal mogelijk. Zet indien mogelijk zelfs een vervaldatum op de normen die je uitvaardigt, als aansporing aan de samenleving om tegen die deadline de zaken terug op orde te krijgen. Stelling 13: JONGCD&V vindt dat de lokale overheid belangrijke taken te vervullen heeft en zal er ook over waken dat ze zich terughoudend opstelt. Waarden moeten terug heersen boven normen. Dit betekent dat de gemeentelijke overheid zich niet geroepen moet voelen om bij elk probleem formeel actie te ondernemen. De burgers moeten eerst de mogelijkheid krijgen om zelf, informeel, een oplossing te zoeken. Pas in laatste instantie worden normen opgelegd. Substelling 13.1: Om de twee jaar moeten alle gemeenten hun bestaande regels evalueren en nagaan of ze nog wel van toepassing moeten zijn. Bepaalde regels worden van nature tijdelijk (vb. regels m.b.t. overlast). Indien niet wordt beslist om ze te verlengen, komen ze na een bepaalde termijn te vervallen.
JONG
863 864 865 866 867 868 869 870 871 872 873 874 875 876 877 878 879 880 881 882 883 884 885 886 887 888 889 890 891 892 893 894 895 896 897 898 899 900 901 902 903 904 905 906 907 908 909 910 911 912 913 914 915 916 917
2. Naar een veiligere samenleving Vanaf de tweede helft van de jaren ’80 is het veiligheidsbeleid in België onder zware druk komen te staan. Politiek werden er, vanaf midden de jaren negentig aanzetten gegeven tot een betere organisatie van de bestuurlijke en de gerechtelijke aanpak van onveiligheid en van criminaliteit. Een toenmalig minister van Binnenlandse Zaken stelde toen zelfs dat het in de eerste plaats de inefficiënte en ongecoördineerde aanpak van de onveiligheid was, en niet zozeer de onveiligheid zelf, die de burger een onveiligheidsgevoel geeft. Een en ander leidde onder meer tot een tendens naar “deconcentratie en decentralisatie” van het veiligheidsbeleid. Het Pinksterplan, veiligheids- en preventiecontracten en het Octopusakkoord zijn maar enkele voorbeelden van deze evolutie. Deze initiatieven zorgden ervoor dat de laatste 15 à 20 jaar een grote variëteit is ontstaan van nieuwe beroepen en functies. Het betreft gemeenschapswachten, veiligheidsbeambten en preventiemedewerkers, kinder- en tienerwerkers, beëdigde ambtenaren, mobiele jeugdwerkers voor kansarme doelgroepen, voetbalstewards, gemachtigde opzichters, drugscoördinatoren, straathoekwerkers, begeleiders en organisatoren van alternatieve straffen of maatregelen enz. Op gepaste tijden, vooral naar aanleiding van fenomenen die de publieke opinie beroeren, worden nieuwe projecten en functies in het leven geroepen. Dergelijke projecten, denk maar aan Lijn- of schoolspotters, doen het instrumentarium van de lokale overheid toenemen. Blijkbaar is een gevoel van onveiligheid, meer dan objectieve veiligheid, reden om soms verregaande maatregelen te nemen als overheid. Het dwangmatig uitbannen van risico’s in reactie op het onveilige gevoel kan echter lijden tot een glijdende schaal waarbij elk nieuw incident de overheid steeds meer verdergaande maatregelen moet nemen om de illusie van absolute veiligheid, van de wakende overheid, in stand te houden. JONGCD&V vindt dat de overheid moet blijven streven naar een voor iedereen zo veilig mogelijke samenleving en daarbij gebruik moet maken van het gepaste instrumentarium waarover het kan beschikken. Veiligheid is dan ook een noodzakelijke voorwaarde voor het goed functioneren van de samenleving en één van de belangrijkste toetsstenen voor de levenskwaliteit van een gemeente geworden. Dit neemt echter niet weg dat we bepaalde risico’s nu éénmaal moeten accepteren in een democratische rechtsstaat. Wij kiezen dan ook resoluut voor een weloverwogen veiligheidsbeleid boven steekvlampolitiek. Wij verkiezen tevens een evenwichtige aanpak met rechten en plichten voor allen (slachtoffers, preventiewerkers, politiemensen, daders, …) boven een populistisch en eenzijdige ‘law and order’ discours’. Totaalvisie op veiligheid: lokale politie is slechts één partner Bovenstaande opsomming van allerlei perifere preventie functies maakt duidelijk dat veiligheid niet langer een zaak van de politie alleen is. Iedereen kan een bijdrage leveren aan meer maatschappelijke veiligheid. Binnen een gemeente of stad kan naast de politie ook een specifieke afdeling verantwoordelijk zijn voor veiligheid en preventie. Toch kruist dit thema nog andere domeinen die we kunnen beschouwen als medeverantwoordelijk voor het veiligheidsbeleid. Denk maar aan economie, ruimtelijke ordening, mobiliteit, jeugdbeleid, toerisme enz. Een maatschappelijk lokaal veiligheidsbeleid is dan ook - dixit VVSG - een geheel aan beleidsmaatregelen die op een systematische, samenhangende en duurzame wijze de veiligheid, de openbare orde, de leefbaarheid en netheid en het welzijn verhogen op lokaal vlak, rekening houdend met de levende noden en behoeften op buurtniveau. Ook voor het verhogen van het veiligheidsgevoel is een brede benadering noodzakelijk. Zo blijkt uit onderzoek dat niet zozeer criminaliteit in enge zin (kans op slachtofferschap) een impact heeft op het (on)veiligheidsgevoel. Het zijn eerder variabelen als overlast, buurtwanorde, vandalisme en andere uiterlijke tekenen van verloedering die een negatieve invloed hebben. Stelling 14: JONG
918 919 920 921 922 923 924 925 926 927 928 929 930 931 932 933 934 935 936 937 938 939 940 941 942 943 944 945 946 947 948 949 950 951 952 953 954 955 956 957 958 959 960 961 962 963 964 965 966 967 968 969
JONGCD&V verstaat onder integrale veiligheid het streven naar een allesomvattende aanpak die rekening houdt met alle mogelijke factoren die de veiligheid kunnen bedreigen of bevorderen. Hierbij is een werkwijze gewenst die zowel rekening houdt met het repressief aanpakken van incidenten (probleemgericht) als het preventief oplossen van achterliggende oorzaken (algemeen welzijn). JONGCD&V vindt dat veiligheid niet alleen een exclusieve taak is van de politie maar een gedeelde verantwoordelijkheid is van een groot aantal publieke en private partijen. Deze gedeelde verantwoordelijkheid vergt echter ook een coördinerende taak. Waar deze traditioneel toekwam aan de politie, is dit de laatste twee decennia binnen de veranderende maatschappelijke structuren en het integraal veiligheidsdenken niet langer aangewezen. Daarom wordt er terug naar de burgemeester gekeken als actieve regisseur van het veiligheidsbeleid. Ten eerste is het verzekeren van veiligheid één van de kernopdrachten van een burgemeester en ten tweede heeft de burgemeester op verschillende beleidsdomeinen een grote invloed. In de praktijk kunnen deze taken overgenomen worden door een coördinator integrale veiligheid. JONGCD&V is dan ook voorstander van een veiligheidsbeleid waarin samengewerkt wordt met verschillende partners om te komen tot structurele oplossingen voor bepaalde leefbaarheids-en samenlevingsproblemen. De gemeente, en meer bepaald de burgemeester, krijgt hiervoor de regierol toegewezen. Voor het belang van gedeelde verantwoordelijkheid beter te duiden, verwijzen we naar het voetbalteam van Prof.dr.Hans Boutellier: “Van achter naar voor ziet de opstelling er als volgt uit. In het doel staat justitie: zij poogt wat anderen doorlieten tegen te houden en stuurt de verdediging. De verdediging bestaat uit instelling die zich bezighouden met risico’s (politie, stewards, particuliere beveiliging, bewaking, …). Op het middenveld staan instanties opgesteld die slechts een afgeleide functie hebben (onderwijs, welzijnswerk, bedrijfsleven, …). In de spits vinden we de burgers en de sociale verbanden die ze aangaan. De doelman coacht de verdediging, de verdediging ondersteunt het middenveld en het middenveld bewaakt de spelregels. De coach maakt afspraken met de spelers over de te voeren tactiek. Gemeentelijke administratieve sancties Een mijlpaal voor het lokale veiligheidsbeleid, was de invoering van de wettelijke mogelijkheid voor de gemeenten om sanctionerend op te treden. Daar waar voorheen inbreuken tegen de algemene bestuurlijke politieverordeningen enkel via gerechtelijke weg konden worden gesanctioneerd, kunnen de Vlaamse steden en gemeenten sinds 1999 zelf de strijd aangaan tegen vaak voorkomende vormen van overlast, zoals hondenpoep, wildplassers, wildplakken, vandalisme, sluikstorten en lawaaihinder. Nieuw in het leven geroepen functionarissen, de vaststellende en de sanctionerende ambtenaren, kunnen overtredingen vaststellen of boetes opleggen tot 250 euro. Vanaf 16 jaar7 kan je in principe beboet worden indien er een overtreding wordt vastgesteld. Bij minderjarigen kan deze boete wel slechts oplopen tot 125 euro, en dient er verplicht een bemiddelingsaanbod voorgelegd te worden. Uit cijfers van het VVSG blijkt dat vandaag ongeveer 80% van de Vlaamse gemeenten overlastboetes inschrijven in hun plaatselijke politieverordening. Algemeen beschouwen de steden en gemeenten dit instrument als een effectief middel in de strijd tegen overlast. Toch zijn we ook van mening dat we hiermee met de nodige omzichtigheid moeten omgaan. Want wat is overlast? De toepasselijke ministeriële omzendbrief omschrijft dit als volgt: “Men kan openbare overlast beschouwen als lichte vormen van verstoringen van de openbare rust, veiligheid, gezondheid en zindelijkheid”. Zo blijkt bijvoorbeeld uit het politiereglement van een niet nader genoemde gemeente dat de toestellen die ter beschikking worden gesteld van het publiek op gemeentelijke speelterreinen of speeltuinen zo gebruikt moeten worden dat de openbare veiligheid en rust niet in het gedrang komt. Indien hier geen gevolg aan wordt
7
In het regeerakkoord wordt deze leeftijd verlaagd naar 14 jaar. JONG
970 971 972 973 974 975 976 977 978 979 980 981 982 983 984 985 986 987 988 989 990 991 992 993 994 995 996 997 998 999 1000 1001 1002 1003 1004 1005 1006 1007 1008 1009 1010 1011 1012 1013 1014 1015 1016 1017 1018
gegeven, kan een administratieve sanctie het gevolg zijn. Een spelend kind maakt nu echter eenmaal lawaai, zelfs indien de voorziene toestellen goed of slecht worden gebruikt. Een gemeentelijke administratieve sanctie kan voor JONGCD&V pas nuttig zijn als hier ook een bemiddelingsprocedure8 aangekoppeld is, ten minste als er sprake is van een concreet “slachtoffer”.9 Voor minderjarigen is het bemiddelingsaanbod verplicht (lees: minderjarige mag weigeren, maar gemeente dient het aanbod te doen), voor meerderjarigen facultatief. Het doel van de bemiddeling is om de pleger van de inbreuk toe te laten om de schade die hij heeft veroorzaakt, te vergoeden of te herstellen. Daarnaast zorgt bemiddeling ervoor dat de overtreder wordt geconfronteerd met de gevolgen van zijn handelen terwijl het slachtoffer inzicht krijgt in de handelwijze en de beweegredenen van de overtreder. Twee secundaire gevolgen van GAS-bemiddeling zijn het, hopelijk, verwachte pedagogische effect van de overtreder en een klankbordfunctie voor de gemeente. Zoals gesteld is de bemiddelingsprocedure enkel verplicht bij wet ten aanzien van minderjarigen daders. Uit onderzoek blijkt dat deze procedure ook als nuttig wordt ervaren door sanctionerende ambtenaren voor meerderjarige daders. Zeker als het gaat over een conflict tussen burgers. Daarnaast vraagt JONGCD&V wel dat het bemiddelingskader voor GAS bovenlokaal wordt uitgewerkt. Nu komt het vb. voor dat de sanctionerende ambtenaar in sommige gevallen ook de bemiddelaar is. Dergelijke praktijken zijn niet wenselijk. Stelling 15: JONGCD&V is ervan overtuigd dat Gemeentelijke Administratieve Sancties een handig hulpmiddel kunnen zijn om het gevoel van straffeloosheid tegen te gaan wanneer dit kadert in een integraal veiligheidsbeleid. Substelling 15.1: JONGCD&V stelt het zichzelf als taak om erover te waken dat Gemeentelijke Administratieve Sancties niet gebruikt worden om spelende kinderen of rondhangende jongeren te beboeten. Substelling 15.2: JONGCD&V vindt dat bij Gemeentelijke Administratieve Sancties het heilzame effect van bemiddeling dient te primeren. Ongeacht of de dader minder- of meerderjarig is, dient bemiddeling verplicht aangeboden te worden, tenzij er geen concreet slachtoffer is of het slachtoffer weigert. Indien bemiddeling niet leidt tot de gewenste uitkomst dan kan volgens JONGCD&V een minderjarige in eerste instantie nooit beboet worden maar dient hij of zij een alternatieve sanctie te krijgen. Indien deze niet voltooid wordt conform de gemaakte afspraken kan hier een boete uit volgen. Voor meerderjarigen dient er na bemiddeling een keuze te zijn tussen een boete of een mogelijke alternatieve straf. Het gebruik van veiligheidscamera’s Of je het nu wilt of niet, fotogeniek bent of nog niet uitgeslapen, gefilmd word je toch. Elke dag op weg naar school of je werk is er wel een veiligheidscamera die verfijnd registreert welke handelingen je op de openbare weg en daarbuiten uitvoert. Ook in onze buurlanden is dit fenomeen sterk in opmars. Zo telt het Verenigd Koninkrijk momenteel meer dan vier miljoen straatcamera's — één per veertien inwoners — met videocontrole (CCTV). In Londen staat 40 % Bemiddeling in het kader van GAS kan gedefinieerd worden als “een proces waarbij een neutrale derde de pleger van een administratieve inbreuk en de benadeelde persoon in relatie brengt, en dit om te proberen het door dit feit veroorzaakte conflict te ontwarren. 9 Dit ligt ook in de lijn met een eerder aangenomen stelling op de NR Ontworteling waarin er werd gezegd dat JONGCD&V het belangrijk vindt om de relaties tussen buren te verbeteren en dat we overtuigd zijn van het nut van buurtbemiddeling. BRON: NR Ontworteling, ‘stelling 17’, 12. 8
JONG
1019 1020 1021 1022 1023 1024 1025 1026 1027 1028 1029 1030 1031 1032 1033 1034 1035 1036 1037 1038 1039 1040 1041 1042 1043 1044 1045 1046 1047 1048 1049 1050 1051 1052
van de openbare ruimte onder videocontrole. Ook in Frankrijk werd zwaar geïnvesteerd in CCTV-camera's. Midden 2007 telde Frankrijk 400.000 netwerken met naar schatting 2 à 3 miljoen camera’s waarvan de kostprijs ongeveer opliep tot 1 miljard euro. Maar ook België blijft niet achter. Zo zijn ruim de helft van de Belgische winkels uitgerust met één of meerdere camera's, hangen er in en rond de treinstations 1500 camera’s en tellen de bussen en trams van de lijn ongeveer 900 camera's. Uit recent onderzoek van de VVSG blijkt dat ruim de helft van de Vlaamse gemeenten camera’s heeft hangen. Een kwart van de gemeenten heeft intelligente camera’s en één op vijf heeft nummerplaatlezers. Alle grootsteden en regionale steden gebruiken camera’s op straten en pleinen. Slechts 9% van de Vlaamse gemeenten is radicaal tegen het gebruik van camera’s. Discussies over het al dan niet plaatsen van veiligheidscamera’s verzanden al gauw in debatten over privacy, de opmars van politiestaten of Orwell’s ‘1984-visie’ op een totalitaire samenleving. Zeer interessante discussies die echter niet de essentie van het probleem of de oplossing ervan aankaarten. JONGCD&V is niet tegen het gebruik van veiligheidscamera’s zolang het lokale bestuur dit steeds in samenwerking overlegt met het lokale politiekorps (het advies van de korpschef is heden niet bindend) en er voldoen wordt aan de drie beginselen die staan neergeschreven in de privacywet van 1992, namelijk:
Beginsel van finaliteit: Is er formeel bepaald welke veiligheidsdoelstellingen bereikt willen worden? Beginsel van subsidiariteit: Kan u motiveren dat een camerasysteem het gepaste en het noodzakelijke middel om uw veiligheidsdoelstellingen te bereiken? Beginsel van proportionaliteit: Kan u motiveren dat er een evenwicht is tussen de verhoging van de veiligheid en de impact op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer?
Stelling 16: JONGCD&V is niet tegen het gebruik van veiligheidscamera’s zolang dit past in een integraal veiligheidsplan en er uiteraard voldoet wordt aan de privacywet. De plaatsing en werking van het camerasysteem moet na twee jaar geëvalueerd worden door de korpschef en het lokale bestuur. Uit dit onderzoek moet blijken of het cameratoezicht proportioneel is met het beoogde doel en of verder gebruik van het cameratoezicht nog steeds gewenst is.
JONG
1053 1054 1055 1056 1057 1058 1059 1060 1061 1062 1063 1064 1065 1066 1067 1068 1069 1070 1071 1072 1073 1074 1075 1076 1077 1078 1079 1080 1081 1082 1083 1084 1085 1086 1087 1088 1089 1090 1091 1092 1093 1094 1095 1096 1097
3. Naar een samenleving die jongeren ondersteunt Het lokale niveau is het belangrijkste beleidsniveau naar kinderen en jongeren toe omdat dit het niveau is dat het dichtst bij de leefwereld van de jeugd staat, waar de realiteit het snelst en het best wordt aangevoeld en men het best op maat kan werken. Een goed lokaal jeugdbeleid dient jongeren te stimuleren om een democratische houding te ontwikkelen, waardoor ze zich mee betrokken gaan voelen bij de samenleving en meer openheid aan de dag kunnen leggen tegenover wat nieuw en vreemd is. JONGCD&V streeft naar een geïntegreerd inclusief jeugdbeleid. Hiermee bedoelen we dat het jeugdbeleid aandacht heeft voor alle levenssferen van kinderen en jongeren maar tevens een beleid is dat oog heeft voor kinderen en jongeren in al hun diversiteit, dus ook voor maatschappelijk achtergestelde kinderen en jongeren, kinderen met verschillende interesses, scholingsgraden, sociale of etnische achtergronden. JONGCD&V is ervan overtuigd dat participatie van kinderen en jongeren bijdraagt tot de kwaliteit van de beleidsbeslissing en een verhoging van de legitimiteit van het beleid. Participatie verzamelt een grote diversiteit aan ervaringen, kennis, vaardigheden, inzichten en expertise, noodzakelijk voor het nemen van beleidsbeslissingen over de complexe en diverse maatschappelijke beleidsthema’s. We pleiten dan ook voor een lokaal bestuur dat kansen creëert zodat jongeren als gelijkwaardige partners worden betrokken in de beleidsvoorbereiding alsook de beleidsuitvoering. Participatie moet dus gaan over de inbreng van kinderen en jongeren in concrete, op til zijnde dossiers, zowel binnen het jeugddomein als binnen andere beleidsdomeinen. Dat kan bijvoorbeeld gaan over de renovatie van een cultuurcentrum, de aanleg van een sportcomplex, verkeersveiligheid of hangruimte.10 Lokale bestuur als partner van jongeren Uit het cijferboek lokaal jeugdbeleid 2008-2010 blijkt dat er in een absolute meerderheid van de Vlaamse gemeenten een schepen van de christendemocratische familie bevoegd is voor jeugd. Dit mag ons niet verbazen aangezien veel van onze mandatarissen dan ook een verleden hebben - of nog steeds actief zijn - in het jeugdverenigingsleven. Een goede schepen van jeugd is volgens JONGCD&V vastberaden en kent zijn dossiers door en door. Dossierkennis is immers een niet te onderschatten vorm van macht. Daarnaast dient de schepen van jeugd er voor te zorgen dat op het college en in de gemeenteraad voldoende ‘jeugdpunten’ aan bod komen. Bovendien zal hij of zij de collega-mandatarissen ook wijzen op de aandacht voor jeugd binnen hun specifieke domein. Als het gaat over verkeer, milieu, cultuur, welzijn … moet telkens de schepen van jeugd de stem van kinderen en jongeren kunnen vertolken. Hij of zij moet dus steeds de jeugdzaak verkopen. Naar aanleiding van de vorige gemeenteraadsverkiezingen in 2006 stelde verschillende jeugdraden een vacature voor de functie van ‘schepen van jeugd’ op. JONGCD&V kan dit alleen maar toejuichen en vindt dat een schepen met het beleidsdomein jeugd dient te beschikken over bepaalde basiscompetenties. Stelling 17: JONGCD&V vindt dat een schepen van jeugd over volgende competenties dient te beschikke n:
1098 1099 1100 1101 1102 1103
10
Hij of zij moet een oprechte interesse hebben in de leefwereld van kinderen en jongeren van de 21ste eeuw; Hij of zij heeft idealiter ervaring in het jeugdwerk als lid of leiding; Hij of zij voelt zich nog jong genoeg om met enthousiasme het jeugdwerk te volgen; Hij of zij moet steeds aanwezig zijn op de vergaderingen van de jeugdraad om duiding te geven bij het gevoerde beleid;
Meer informatie hierover onder het luik ‘Bestuur durven herdenken: betrokkenheid verhogen’ JONG
1104 1105 1106 1107 1108 1109 1110 1111 1112 1113 1114 1115 1116 1117 1118 1119 1120 1121 1122 1123 1124 1125 1126 1127 1128 1129 1130 1131 1132 1133 1134 1135 1136 1137 1138 1139 1140 1141 1142 1143 1144 1145 1146 1147 1148 1149 1150 1151 1152 1153 1154 1155 1156 1157
Hij of zij houdt ook de niet georganiseerde jeugd met regelmaat op de hoogte van beslissingen aangaande jeugd die op het schepencollege genomen worden;. Voorstellen die door de jeugdraad en niet-georganiseerde jeugd samen met de schepen uitgewerkt worden, worden door de schepen verdedigd op het schepencollege; Hij of zij is regelmatig op de jeugddienst om de feeling met de kinderen en de jongeren, jeugd en het jeugdwerk te behouden; Hij of zij doet zijn of haar uiterste best om maatschappelijk kwetsbare jongeren ook te betrekken bij het jeugdbeleid. Naast de schepen van jeugd is ook de jeugddienst een belangrijke actor in het lokaal jeugdbeleid. In de jaren zeventig telde Vlaanderen slechts 10 jeugdconsulenten. Naarmate het belang van lokale jeugdwerking werd ingezien, groeide dit aantal. Een mijlpaal hiervoor was het decreet op lokaal jeugd(werk)beleid van 1993. Dit zorgde ervoor dat 295 Vlaamse gemeenten vandaag beschikken over personeel belast met jeugdzaken. Daar waar een jeugddienst vroeger vooral met het jeugdwerkbeleid bezig was, zijn ze de laatste jaren ook actiever geworden op andere terreinen zoals jeugdruimte, jeugdinformatie en participatie. Een derde speler in het lokaal jeugdbeleid is uiteraard de jeugdraad. Een jeugdraad is de decretaal bepaalde raad waarover een gemeente moet beschikken wanneer ze aanspraak wil maken op subsidies van de Vlaamse Overheid voor het voeren van een jeugdwerkbeleid. Ook in het nieuwe decreet dat aangepast wordt aan het planlastendecreet blijft de jeugdraad een verplicht orgaan. Uit het cijferboek Lokaal jeugdbeleid 2008-2010 blijkt dat de algemene vergadering van de lokale jeugdraad in Vlaanderen gemiddeld zo’n acht keer per jaar samen komt. Daarvan werkt 66% van de jeugdraden met een dagelijks bestuur en heeft slechts 57% een afsprakennota met het gemeentebestuur. In veel gemeenten speelt de jeugdraad een belangrijke rol bij het tot stand komen van het lokale jeugdbeleid. De jeugdraad is niet enkel belangrijk als adviesraad, veel jeugdraadsleden zijn sleutelfiguren in de netwerken van organisaties en instellingen die in hun gemeente met en voor kinderen en jongeren werken. De uitdaging blijft om ook andere kinderen en jongeren bij het beleid te betrekken. Omdat de nietgeorganiseerde jeugd de weg naar de jeugdraad moeilijk vindt, moet het lokale bestuur de moeite nemen om toch deze jeugd te betrekken bij het jeugdbeleid. Dit kan men door creatief om te springen met het concept participatie. Denk maar aan het thematisch aanstellen van jongerenambassadeurs of het periodiek oprichten van een plaatselijk jongerenparlement. Zo organiseerde JONGCD&V Zulte in het voorjaar van 2012 een kindergemeenteraad. Op die manier worden jongeren reeds op vroege leeftijd bij het gemeentebeleid betrokken. Uit de kindergemeenteraad van Zulte kwamen er, naast redelijk utopische ideeën, ook insteken die gemakkelijk gerealiseerd kunnen worden en die een meerwaarde kunnen zijn voor de gemeente. Op die manier kan het lokale bestuur op een speelse wijze de vinger aan de pols houden en uitzoeken wat er leeft bij de jongeren. Spanning tussen jeugdwerkbeleid en jeugdbeleid JONGCD&V heeft op de nationale raad ontworteling het belang van het verenigingsleven benadrukt. Daarnaast beseffen we dat vele jongeren anno 2011 niet zozeer verenigd zijn in een officiële erkende vereniging, maar elkaar op basis van interesses hebben gezocht zonder daarvoor te beschikken over een dagelijks bestuur. Mensen zijn vandaag nu eenmaal meer individu. Stemt dit christendemocraten somber? Neen, want vanuit het personalisme, één van de hoekstenen van onze ideologie, geloven we in een samenleving van individuen die in contact met andere individuen “meer mens” kunnen worden Ook in een samenleving waarin we allemaal meer individu zijn, kan men sterk ingeworteld zijn. Zichtbaar kan zich dit bijvoorbeeld vertalen naar skaters, maar ook virtueel zijn jongeren over heel de wereld in contact met elkaar Stelling 18: JONG
1158 1159 1160 1161 1162 1163 1164 1165 1166 1167 1168 1169 1170 1171 1172 1173 1174 1175 1176 1177 1178 1179 1180 1181 1182 1183 1184 1185 1186 1187 1188 1189 1190 1191 1192 1193 1194 1195 1196 1197 1198 1199 1200 1201 1202 1203 1204 1205 1206 1207 1208 1209 1210 1211 1212
JONGCD&V vindt het belangrijk dat de overheid het verenigingsleven in al zijn verschillende vormen ondersteunt. Dit op een manier die zoveel mogelijk ruimte laat aan de verenigingen zelf. Ondersteuning moet dus zo min mogelijk gekoppeld zijn aan verplichtingen en formaliteiten. Substelling 18.1: Als christendemocraten moeten we oog hebben voor nieuwe vormen van activiteiten en sociale banden voor de jeugd. Recht op rondhangen Rondhangende jongeren worden jammer genoeg vaak vereenzelvigd met overlast. Dit is niet nieuw. Enkele weetjes voor op café: op een kleitablet, gegrift door de Soemeriërs rond 2700 v.c., vinden we al klachten terug over de jongeren van die tijd. Ook in Leuven in de 15de eeuw waren er al spanningen tussen studenten en inwoners. Meer en meer echter haalt negatief nieuws het van positief nieuws als het over jongeren gaat. Hierdoor krijgt de kijker/lezer een verkeerd en verontrustend beeld over jongeren. Youth at risk wordt Youth as a risk. In de 21ste eeuw betekent de perceptie van jongeren als onruststokers heel wat. Het loutere gegeven van een groepje jongeren dat samen op straat of op een plein hangt, roept bij vele mensen gevoelens van onveiligheid op. Als jongeren kunnen we zoiets niet aanvaarden. Jongeren hebben het recht om aanwezig te zijn in de publieke ruimte en dienen er ook een plaats te krijgen. Net zoals niet iedere discotheekganger drugs neemt, of niet iedere kaalkop een skinhead is, is niet iedere rondhangende jongere een potentiële crimineel of vandaal. Stelling 19: JONGCD&V is van mening dat het beleid moet erkennen dat non-formele vrijetijdsbesteding, zoals rondhangen, ook waardevol kan zijn. Niet alleen verenigingen en instellingen verdienen aandacht, maar ook elke jongere op zich. Rondhangen als vrijetijdsbesteding mag daarom niet als een probleem worden benaderd. Hou daarom rekening met jongeren in de ruimtelijke ordening. Voorzie ruimte als doorgangsgebeid maar ook als ontmoetingsplaats. En indien er zich problemen voordoen, maak dan een onderscheid tussen aanvaardbaar, hinderlijk en grensoverschrijdend gedrag. Leg spelregels op en betrek buurtbewoners bij eventuele initiatieven. JONGCD&V kiest voor tolerantie en begrip en pleit ervoor om het onveiligheidsgevoel niet te laten versterken door de publieke ruimte te domineren met camera’s. We vinden het belangrijk om relaties tussen buren te verbeteren en pleiten voor het organiseren van een bewustmakingscampagne gericht op het regelen van problemen met elkaar, in plaats van met tussenkomst van politie en gerecht. JONGCD&V is overtuigd van het nut van buurtbemiddeling. De buurt- of wijkbemiddelaar tracht problemen tussen buren of buurtbewoners via bemiddeling op te lossen en fungeert tevens als brugpersoon tussen de wijk en het gemeentebestuur. Geluidsoverlast Met geregeldheid van de klok, duiken in de media verhalen op van verzuurde buren die hun ongenoegen uiten over decibels geproduceerd door spelende kinderen. JONGCD&V vindt dat kinderen die samen spelen en jongeren die samenkomen om plezier te maken, niet als overlast mogen beschouwd worden. In Duitsland werd er recentelijk door de regering een wetsvoorstel ingediend dat kinderen tot zes jaar toestemming geeft om te lachen, te gillen en te spelen met zoveel lawaai als ze willen. Het wetsvoorstel is een reactie op een reeks rechtszaken wegens overlast door jonge kinderen. Ook in Vlaanderen dringen burgemeesters aan op een dergelijke wet. Zo blijkt uit een enquête dat bijna zestig procent van de burgemeesters aandringt op zo'n wettelijke regeling. Stelling 20: JONG
1213 1214 1215 1216 1217 1218
JONGCD&V vindt dat kinderen en jongeren overal ongestoord moeten kunnen spelen en samenkomen om plezier te maken. De aanwezigheid van een crèche in een woonwijk of op een andere plaats mag niet als een probleem worden beschouwd. Decibels geproduceerd door spelende kinderen kunnen voor JONGCD&V nooit overlast zijn indien dit plaatsvindt binnen de gangbare normen van tijd.
JONG
1219 1220 1221 1222 1223 1224 1225 1226 1227 1228 1229 1230 1231 1232 1233 1234 1235 1236 1237 1238 1239 1240 1241 1242 1243 1244 1245 1246 1247 1248 1249 1250 1251 1252 1253 1254 1255 1256 1257 1258 1259 1260 1261 1262 1263 1264 1265 1266 1267 1268 1269 1270 1271
4. Naar een dynamisch lokaal woonbeleid De gemeente als actor en facilitator JONGCD&V bevestigt het streven om voor elke Vlaming een eigen woning haalbaar en mogelijk te maken. Op de nationale Raad van zaterdag 5 november 2011 werden een aantal voorstellen en beleidsprincipes geformuleerd die eigendomsverwerving moeten stimuleren. De rol van het lokale bestuur kwam toen echter bewust minder aan bod. Dit betekent niet dat de rol van het lokaal bestuur inzake het woonbeleid verwaarloosbaar zou zijn. Integendeel, een dynamisch bestuur met het ene oog op de noden van vandaag en het andere op de noden van de toekomstige generaties, probeert de woningen in haar gemeente kwalitatief, aantrekkelijk en betaalbaar te houden. Dit komt de eigen inwoners ten goede, kan nieuwe inwoners aantrekken en verhoogt de leefbaarheid en de aantrekkelijkheid van de gemeente. De sturende rol van het lokaal bestuur binnen het grond- en pandenbeleid In 2009 werd het decreet Grond- en Pandenbeleid goedgekeurd. De doelstelling van dit decreet was meerledig. Enerzijds een forsere toename bewerkstelligen van het aantal sociale huur- en koopwoningen, anderzijds werden er ook een aantal instrumenten gecreëerd of decretaal verankerd, die het toelaten aan de overheid om een actievere rol te spelen in het grond- en pandenbeleid. Eén van deze instrumenten is het veelbesproken sociaal objectief. Gemeenten moeten tegen 2020 een bepaalde hoeveelheid sociale woningen bij creëren (Voor heel Vlaanderen plus 65.000). het meest in het oog springende instrument hiervoor is de sociale last. Vergunningsverlenende overheden moeten aan nieuwe bouwprojecten sociale normen koppelen. Deze normen zijn zwaarder voor overheden dan voor private ontwikkelaars en liggen hoger bij ontwikkeling van woonuitbreidingsgebieden, dan bij de ontwikkeling van woongebieden. Gemeentebesturen kunnen een Gemeentelijk Reglement Sociaal Wonen opstellen om deze generieke Gewestelijk opgelegde regels te nuanceren binnen de eigen gemeenten. Zij kunnen dan beslissen om in bepaalde gebieden (binnen bepaalde grenzen) af te wijken van de ‘lasten’. Daarenboven kunnen gemeenten met een Gemeentelijk Reglement de sociale lasten verminderen of afschaffen na behalen van het sociaal objectief.
DGPB Art. 4.1.9. § 1. De gemeenteraden kunnen in uitvoering van artikel 4.1.8 een gemeentelijk reglement Sociaal Wonen vaststellen, met dezelfde rechtskracht en bindende waarde als een stedenbouwkundige verordening. Dat gemeentelijk reglement omvat een concrete normering met betrekking tot de omvang van het sociaal woonaanbod dat in de schoot van diverse categorieën verkavelingsprojecten en bouwprojecten moet worden verwezenlijkt door middel van de instrumenten, vermeld in hoofdstuk 3. Het gemeentelijk reglement kan onderscheiden percentages vastleggen voor de verwezenlijking van sociale huurwoningen, sociale koopwoningen en sociale kavels. Het omvat desgevallend de objectieve en pertinente motieven op grond waarvan het vergunningverlenende bestuursorgaan bij het afleveren van een vergunning afwijkingen in min kan toestaan op de normering, zoals onder meer de omvang, de vorm, de ligging of de inplanting van de verkaveling of het bouwproject of het in de omgeving reeds bestaande sociaal woonaanbod. Deze afwijkingen hebben nooit voor
JONG
1272 1273 1274 1275 1276 1277 1278 1279 1280 1281 1282 1283 1284 1285 1286 1287 1288 1289 1290 1291 1292 1293 1294 1295 1296 1297 1298 1299 1300 1301 1302 1303 1304 1305 1306 1307 1308 1309 1310 1311 1312 1313 1314 1315 1316 1317 1318 1319 1320
gevolg dat een percentage moet worden verwezenlijkt dat lager is dan de helft van het krachtens het gemeentelijk reglement toepasselijke percentage. § 2. Een gemeentelijk reglement Sociaal Wonen wordt ten minste driejaarlijks geëvalueerd in functie van de spanning tussen het bindend sociaal objectief, vermeld in artikel 4.1.2, het reeds verwezenlijkte sociaal woonaanbod, en recente ramingen van het behoeftepatroon inzake sociaal wonen. Het is bijzonder interessant om een gemeentelijk reglement Sociaal Wonen op te stellen. Met een gemeentelijk reglement kan de gemeente de normen voor bepaalde projecten op bepaalde locaties verstrengen of versoepelen. Als het objectief bereikt wordt, kan de norm rapper verlagen. Het overleg tussen sociale huisvestingsmaatschappijen en privé actoren gaat niet steeds van een leien dakje. Een gemotiveerd lokaal bestuur dat goed weet wat ze wil (en wat ze niet wil) kan een sleutelrol spelen in het welslagen van de onderhandelingen. Stelling21: JONGCD&V pleit ervoor dat elke gemeente zo snel mogelijk een eigen reglement sociaal wonen goedkeurt. Op deze manier kan de gemeente immers in eigen beleid op maat voeren binnen het door gewest aangereikt kader. De rol van het lokaal bestuur als actor binnen het grond- en pandenbeleid Demografen verwachten een piek in de woningvraag tegen 2025, 2030. Een combinatie van de dalende bevolkingstoename met de gezinsverdunning en de vergrijzing doet statistici en demografen besluiten dat er nog een stijgende woningvraag zal zijn tot 2025-2030. Daarna zou de woningvraag dalen. De uitdaging voor het beleid zit dan ook in het drukken van de stijgende woningprijzen in de komende decennia. Nadien wordt verwacht dat de prijs vanzelf zal gaan dalen. Lokale besturen (gemeenten, maar ook OCMW’s, Kerkfabrieken, zelfs polders en wateringen) zijn vaak eigenaar van gronden die eigenlijk ontwikkeld kunnen worden tot woongebieden.11 Als lokale besturen deze gronden inrichten en op de markt brengen worden zij zelf een actieve actor in het grondbeleid. Zij kunnen er dan voor opteren die gronden aan sociale, of lagere tarieven op de markt te brengen of voor te behouden voor bepaalde categorieën van inwoners.12 Daar kan dan gedacht worden aan criteria als inkomen, verwerving eerste woning, gezinssamenstelling of het hebben van een duurzame band met de gemeente. Al naargelang de noden die het lokaal bestuur in haar eigen gemeente onderkent. Zo een reglement moet uiteraard opgesteld zijn conform de criteria zoals bepaald door de Raad van State. Eventuele bezorgdheid rond verarming op lange termijn, namelijk investeringsgoederen inzetten voor doelstellingen op korte termijn, kunnen beantwoord worden met de verwijzing naar de groeipiek in de woningaanvraag in 2025 en kunnen ook opgelost worden door te werken met figuren zoals erfpacht of recht van opstal. Stelling 22: Alle lokale besturen moeten meer gestimuleerd worden om zelf een actor te worden in het grondbeleid in de gemeente. De lokale besturen zouden hun eigen gronden moeten ontwikkelen en (al dan niet via erfpachtconstructies of andere) op de markt brengen. Hetzij aan lagere tarieven, hetzij voorbehouden aan specifiek bevolkingsgroepen. Overheden kunnen hiertoe gestimuleerd worden door: Uit een recente discussie in het Vlaams Parlement blijkt dat er ongeveer 8000 hectare onbebouwde grond in pand is van de gemeente VP Plenaire Vergadering nr. 23 (2010-2011), 26. jan. 2011. 12 Dit lijkt op het eerste zicht een schending van het gelijkheidsbeginsel.de raad van state heeft echter al verschillende malen geoordeeld dat dergelijke schijnbare ongelijkheid kan indien de maatregel nodig, proportioneel en beperkt is. 11
JONG
1321 1322 1323 1324 1325 1326 1327 1328 1329 1330 1331 1332 1333 1334 1335 1336 1337 1338 1339 1340 1341 1342 1343 1344 1345 1346 1347 1348 1349 1350 1351 1352 1353 1354 1355 1356 1357 1358 1359 1360 1361 1362 1363 1364 1365 1366 1367 1368 1369
-
Decretale beperkingen weg te werken; Expertise en ondersteuning te bieden van op gewestelijk niveau.
De rol van het lokaal bestuur in de strijd tegen leegstand De gemeentelijke overheden kregen in het verleden een reeks juridische instrumenten en financiële middelen in handen om leegstand op hun grondgebied te bestrijden. Het is een combinatie van positieve maatregelen (zoals aanvullende renovatiepremies) en sanctionerende mechanismen (zoals de leegstandsheffing). Sinds het grond- en pandendecreet zijn gemeenten in Vlaanderen ook verplicht om een inventaris op te stellen van de leegstaande woningen en onbebouwde percelen op hun grondgebied13. JONGCD&V pleit ervoor het gebruik van deze instrumenten zoveel mogelijk aan te moedigen, met dien verstande dat de sanctionerende instrumenten geen doel op zich zijn maar enkel een stok achter de deur om bvb. leegstand in het kader van vastgoedspeculatie te ontraden. Er ontstaat immers een probleem wanneer er enerzijds woningen blijven leegstaan of verkrotten terwijl anderzijds de behoefte aan geschikte woningen toeneemt. De Vlaamse Wooncode en de Brusselse Huisvestingscode geven aan openbare vastgoedactoren de mogelijkheid om woningen van privé-eigenaars in beheer te nemen, voor zover deze woningen opgenomen zijn op de lijst van leegstaande gebouwen en/of de woningen niet werden gerenoveerd binnen de door de regering vastgestelde termijn. Na renovatie kan de in beheer genomen woning verhuurd worden voor het aantal maanden of jaren dat nodig is om, bij een betaling van de basishuurprijs, de kosten van de werkzaamheden te recupereren.14 Hoewel het openbaar beheersrecht al enige tijd bestaat, wordt het helaas zelden toegepast. Blijkbaar twijfelen de gemeenten om financiële redenen om een beroep te doen op het instrument of beschikken ze niet over de nodige kennis om een dergelijke operatie tot een goed eind te brengen Stelling 23: JONGCD&V wil dat gemeenten en doorgedreven beleid voeren tegen leegstand. Dit houdt in principe de volgende stappen: Stap 1: Inventaris Stap 2: Leegstandsheffingen, eventueel in combinatie met positief stimulerende maatregelen Stap 3: Contactname met betrokkenen waarop heffing geen effect hebben proberen te overtuigen om te renoveren of te verkopen Stap 4: Uitoefening van openbaar beheersrecht, voorafgegaan door voorbereidende fase met voldoende formele verwittigingen. Stelling 24: JONGCD&V pleit ervoor dat de gewestelijke administratie juridische en administratieve ondersteuning verleent aan de gemeenten met het oog op de operationalisering van het Openbaar Beheersrecht. Daartoe kan, binnen de bestaande gewestelijke bestuursentiteiten belast met het huisvestingsbeleid, een expertise-cel worden opgericht die vraag-gestuurd aan de gemeenten haar diensten kan aanbieden. In het Brussels Hoofdstedelijke Gewest is dit doorstorten van leegstandsheffingen al voorzien. Zo bepaalt een ordonnantie betreffende de bestraffing van woningleegstand dat 5% van de opbrengst van de geldboete wordt gestort in het ‘Fonds openbaar beheersrecht’ en 85% van
In het Brussels Gewest worden sinds 1998 geen cijfers meer bijgehouden m.b.t. het aantal leegstaande wooneenheden. 14 Dit is een termijn van negen jaren verlengd met het aantal maanden dat nodig is om de kosten van die werkzaamheden te recupereren. 13
JONG
1370 1371 1372
de opbrengst wordt gestort aan de gemeente waar de leegstaande woning zich bevindt. De gemeente wendt deze extra middelen dan aan voor haar huisvestingsbeleid.
JONG
1373 1374 1375 1376 1377 1378 1379 1380 1381 1382 1383 1384 1385 1386 1387 1388 1389 1390 1391 1392 1393 1394 1395 1396 1397 1398 1399 1400 1401 1402 1403 1404 1405 1406 1407 1408 1409 1410 1411 1412 1413
5. Naar een maatschappij die kansen biedt Naar een toegankelijk en kwaliteitsvol Sociaal Huis Het OCMW, het CAW, het CGG, de VDAB, het CLB, de PWA, de ziekenfondsen, het CAD, de consultatiebureaus van Kind en Gezin, de vakbonden, ouderenvoorzieningen, de buurtcentra en vrijwilligersorganisaties zijn allen de organisaties die op lokaal vlak een belangrijke sociale rol spelen. Personen in nood of een burger op zoek naar informatie ziet al gauw door het bos de bomen niet meer. Het decreet betreffende het lokaal sociaal beleid van 2004 wil acties met betrekking tot de toegang tot de sociale grondrechten beter op elkaar afstemmen. Volgens het decreet (artikel 9) kan dit gerealiseerd worden door de oprichting van een Sociaal Huis. Het Sociaal Huis is een toegankelijkheidsconcept dat gericht is op een maximale toegankelijkheid van de dienst- en hulpverlening voor elke burger. De volgende kenmerken zijn minimale vereisten om te kunnen spreken van een Sociaal Huis.
Informatiefunctie: zo ruim mogelijk informatie verstrekken, onder meer over de mogelijk opvang- en hulpvormen en over bestaande voorzieningen die opvang en hulp aanbieden op lokaal en regionaal niveau; Loketfunctie: een loket ontwikkelen dat op een geïntegreerde wijze toegang verschaft tot de sociale dienstverlening van het lokale bestuur; Doorverwijsfunctie: een ruime samenwerking met lokale actoren tot stand brengen.
Het lokale bestuur bepaalt zelf hoe het de drie functies vervult. In Vlaanderen geldt er dus geen uniform model van een Sociaal Huis. Zo is er het ‘Antwerps model’ waar men werkt met sociale infopunten of zijn er de digitale sociale huizen waar bijvoorbeeld de gemeenten Beersel, Rotselaar of Wetteren over beschikken. De kernboodschap is dat elke gemeente een laboratorium is waar men experimenten dient op te zetten. Mits bovenlokale begeleiding kan er zo een kwaliteitsvolle toegankelijke sociale dienstverlening ontstaan. Gegeven het feit dat er geen uniform model van een Sociaal Huis voor Vlaanderen bestaat, blijkt ook de uitwerking van een kwaliteitslabel met kwaliteitscriteria voor het Sociaal Huis (art. 11 en art. 17 decreet Lokaal Sociaal Beleid) mogelijk noch wenselijk.15 Toenmalig Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vanackere gaf in 2008 een expertenpanel de opdracht om in twee werkconferenties na te gaan welke vorm een kwaliteitslabel het best zou aannemen. De VVSG stelde op de conferentie als alternatief een ‘charter voor toegankelijke dienst- en hulpverlening’16 voor. Via de ondertekening van het charter met de belangrijkste principes inzake toegankelijke dienst- en hulpverlening, zou een lokaal bestuur zijn engagement tegenover de burger kunnen verduidelijken en er specifieke acties aan kunnen koppelen die lokaal, in de betrokken gemeente, nodig zijn. Die acties zouden via een toegankelijkheidsscan kunnen bepaald worden. De scan is dus een zelfevaluatie-instrument om de lokale dienst- en hulpverlening door te lichten op vlak van integrale toegankelijkheid. Momenteel hebben er 65
Art. 11:”De Vlaamse regering kan aan een Sociaal Huis een kwaliteitslabel toekennen. De Vlaamse regering bepaalt de kwaliteitsvoorwaarden, met inbegrip van de minimale invulling van de sociale dienstverlening en de organisatie van een cliëntopvolgingssysteem dat binnen het Sociaal Huis wordt gehanteerd, de regels inzake het gebruik van het kwaliteitslabel en de procedure om het kwaliteitslabel toe te kennen. Art. 17:”De Vlaamse Regering bepaalt binnen een jaar na de inwerkingstreding van dit decreet, na overleg met de sectoren en lokale besturen de concrete invulling van artikel 11.” 16 Het charter toegankelijke dienst- en hulpverlening is een intentieverklaring over de basisprincipes van toegankelijke dienst- en hulpverlening in de gemeente. Deze basisprincipes zijn vervat in de 7 B’s: bekendheid, bereikbaarheid, betrouwbaarheid, beschikbaarheid, betaalbaarheid, begrijpbaarheid en bruikbaarheid. Lokale besturen worden uitgenodigd om zich te engageren om deze principes in de praktijk te brengen en het charter te ondertekenen en bekend te maken bij de burger, bij hun medewerkers en mandatarissen. 15
JONG
1414 1415 1416 1417 1418 1419 1420 1421 1422 1423 1424 1425 1426 1427 1428 1429 1430 1431 1432 1433 1434 1435 1436 1437 1438 1439 1440 1441 1442 1443 1444 1445 1446 1447 1448 1449 1450 1451 1452 1453 1454 1455 1456 1457 1458 1459
lokale besturen het charter ondertekend en een tiental besturen (gemeente of OCMW) ondergingen een toegankelijkheidsscan. Ondanks deze inspanningen ontbreken er echter globale evaluaties over de werking van het Sociaal Huis. Uit studie blijkt dat in verscheidene Europese landen lokale besturen ondersteuning zoeken bij de invulling van het concept sociale dienstverlening. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten voert zo bijvoorbeeld kwaliteitscontroles uit op de loketwerking, meet en rapporteert de resultaten, deelt goede praktijken en biedt ondersteuning aan waar nodig. Ze probeert, samen met de gemeente, consensus te bereiken over wat een goede praktijk is. Het ontbreekt in Vlaanderen aan wetenschappelijk bewijs dat aantoont waarom een bepaalde werkwijze effectief is. Via lokale effectenstudies met wetenschappelijke onderbouwing zou er echter kwaliteitscriteria voor het sociaal huis kunnen ontstaan17 op maat van de gemeente, waardoor artikel 11 & 17 uit het decreet niet langer dode letter dient te zijn. Het kwaliteitslabel dient niet om steden of gemeenten onderling te laten concurreren maar dient om een beeld te krijgen over de toegankelijkheid, van de al dan niet sociale, dienstverlening. Het is een werkproces dat intern gebruikt moet worden om voortdurend te verbeteren en de performantie en transparantie van een lokaal bestuur daadwerkelijk te verhogen. Stelling 25: JONGCD&V vindt dat elk lokaal bestuur het komende legislatuur het charter voor toegankelijke dienst- en hulpverlening dient te ondertekenen. Dit mag niet louter als intentieverklaring dienen, maar moet gevolgd worden door een toegankelijkheidsscan waaruit concrete acties komen om de sociale dienstverlening van de gemeente te verhogen. Substelling 25.1: JONGCD&V vindt dan ook dat er werk dient gemaakt te worden van de uitwerking van artikel 11 en artikel 17 uit het decreet lokaal sociaal beleid. Door de komende jaren in te zetten op onderbouwde lokale experimenten kunnen er kwaliteitscriteria voor het Sociaal Huis ontstaan. De VVSG dient hier in samenwerking met de Vlaamse Overheid ondersteuning voor te bieden. Armoedebestrijding is cruciaal in een lokaal sociaal beleid Armoede is uitsluiting, op verschillende vlakken. Het is het ontbreken van kansen en het niet ten volle mogen en kunnen participeren aan de samenleving. Het is een uitsluiting die maakt dat je rechten niet gegarandeerd zijn. Bovendien brengt de ene uitsluiting de andere met zich mee, en zijn de uitsluitingen doorheen de verschillende levensdomeinen verweven. In Vlaanderen worden vandaag nog 730.000 mensen, of 1 op de 8 Vlamingen geconfronteerd met een risico op armoede. Niet EU burgers (46%), gezinnen met kinderen waar niemand werkt (72%) en eenoudergezinnen (28%) worden het zwaarst getroffen. De cijfers inzake kinderarmoede zijn nog schrijnender. In 1997 werd 4 procent van de kinderen geboren in een kansarm gezin.18 In 2009 was dat cijfer verdubbeld naar 8.3 procent. Dat betekent dat het streefcijfer van 3.8 procent geboorten in kansarme gezinnen, zoals vooropgesteld door het PACT2020, verder weg is dan ooit. Armoede is meer dan een tekort aan inkomen. Het verwijst naar een geheel van onderling verbonden vormen van uitsluiting op verschillende domeinen van het individuele en sociale leven. Financiële moeilijkheden zijn tegelijk vaak oorzaak en 17VANREPPELEN,
J. “Sociaal Huis Europees vergeleken” in Lokaal 1 oktober 2011. Kansarmoede is een toestand waarbij mensen beknot worden in hun kansen om voldoende deel te hebben aan maatschappelijk hooggewaardeerde goederen zoals onderwijs, arbeid, huisvesting. Het gaat hierbij niet om een eenmalig feit, maar om een duurzame toestand die zich voordoet op verschillende terreinen, zowel materiële als immateriële. Meer concreet zijn de gehanteerde criteria het maandinkomen van het gezin, de arbeidssituatie van de ouders, de opleiding van de ouders, de huisvesting, de ontwikkeling van de kinderen en de gezondheid. Wanneer een gezin aan drie of meer van deze zes criteria beantwoord wordt het als kansarm beschouwd. Kansarmoede heeft dus betrekking op verschillende levensdomeinen. 18
JONG
1460 1461 1462 1463 1464 1465 1466 1467 1468 1469 1470 1471 1472 1473 1474 1475 1476 1477 1478 1479 1480 1481 1482 1483 1484 1485 1486 1487 1488 1489 1490 1491 1492 1493 1494 1495 1496 1497 1498 1499 1500 1501 1502 1503 1504 1505 1506 1507 1508 1509 1510
gevolg van achterstelling op vlak van tewerkstelling, onderwijs, huisvesting, gezondheid en maatschappelijke participatie. Alleenstaanden, personen in eenoudergezinnen en oudere koppels lopen een hoger risico op armoede. Van de personen in eenoudergezinnen moet bijna 3 op 10 zien rond te komen met een inkomen onder de armoederisicodrempel19. Lokale Armoedebestrijding Eén van de hoofdtaken van het OCMW, naast het algemeen welzijn, is armoedebestrijding. Ze heeft hiertoe heel wat instrumenten, gaande van het leefloon en activering tot schuldbemiddeling. Uit een grootschalige evaluatie van het lokaal sociaal beleid blijkt dat OCMW’s goed zijn in hun traditionele taken zoals het geven van leefloon maar dat begeleiding van mensen die leven in armoede niet overal plaatsvindt. Daarbij komt nog dat OCMW’s het heden ook financieel bijzonder moeilijk hebben. Ze worden overspoeld door heel wat meer hulpvragen wat gedegen werk en aandacht voor de zwakste groepen bemoeilijkt. Maar ook de gemeente heeft mogelijkheden om te werken rond armoedebestrijding. Onderwijs, cultuur, jeugdwerk, mobiliteit of sociale huisvesting zijn thema’s waar de gemeente een bijdrage kan leveren aan armoedebestrijding. De uitdagingen voor het lokaal armoedebestrijdingsbeleid zijn groot en bevinden zich dus op verschillende terreinen. Een goed lokaal armoedebestrijdingsbeleid krijgt volgens JONGCD&V dan ook gestalte in partnerschap. Centrale spelers in dit partnerschap zijn de gemeente, het OCMW, de armenverenigingen, het middenveld en het vrije initiatief. We pleiten dan ook voor een stevig luik armoedebestrijding binnen het gemeentelijk meerjarenplan. Stelling 26: Voor JONGCD&V is het belangrijk dat gemeenten van armoedebestrijding een prioriteit maakt: Daarom vragen we dat de gemeente een stevig luik armoedebestrijding inbouwt in de meerjarenplanning. Dit betekent concreet dat: a. De gemeente en het OCMW samenwerken met de armoedeverenigingen, het middenveld en het vrije initiatief om het luik armoedebestrijding uit te werken; b. De gemeenten en het OCMW een gemeentelijke armoedebarometer organiseren waardoor ze de evolutie van de armoede in hun gemeente kunnen opvolgen; c. De gemeente en het OCMW duidelijke doelen en budgetten inzake armoedebestrijding vaststellen. Verhogen vrijetijdsparticipatie Armoede gaat dus om veel meer dan geen geld hebben. Daarenboven heeft armoede steeds een zichtbare kant, en een minder zichtbare. Het ontbreken van werk, een degelijk inkomen of een goede woning is wat men noemt de buitenkant van armoede. Naast deze buitenkant, bestaat er ook een binnenkant van armoede. Het is de manier waarop mensen armoede beleven, de ervaring van schaamte, stress of het gevoel gefaald te hebben. Deze binnenkant zorgt er ondermeer voor dat de kloof tussen armen en niet-armen steeds groter wordt. Iedereen heeft recht op een leuke vrijetijdsinvulling, maar voor mensen met een laag inkomen zijn vrijetijdsactiviteiten vaak te duur. Geen wonder dat vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede de laatste jaren in de lift zit. Wat vroeger een extraatje in de marge was, is nu voor vele organisaties en beleidsmakers een wezenlijk onderdeel van armoedebestrijding. ‘Uit je kot komen’, zorgt ervoor dat personen geïntegreerd raken in de samenleving waardoor ze kansen krijgen om ook op andere vlakken vooruit te gaan. Vanaf januari 2008 kunnen alle gemeenten in Vlaanderen via het participatiedecreet bijkomende middelen ontvangen om de vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede te bevorderen. Deze middelen zijn rechtstreeks bestemd voor de mensen in armoede Concreet ligt de Vlaamse regionale armoederisicodrempel voor een alleenstaande op 12.159 euro per jaar of 1.013 euro per maand. Omgerekend is dat voor een gezin met 2 volwassenen en 2 kinderen 2.128 euro per maand. 19
JONG
1511 1512 1513 1514 1515 1516 1517 1518 1519 1520 1521
en hun verenigingen. De voorwaarde is duidelijk: plaatselijk een “Afsprakennota Vrijetijdsparticipatie” tot stand brengen. Deze nota geldt als een vorm van contract waarin alle belangrijke lokale partners samen afspraken maken hoe er de komende jaren verder wordt gewerkt aan de participatie van mensen in armoede aan cultuur, sport en jeugdwerk. De verplichte lokale partners zijn: Gemeentelijke diensten Vrijetijd, OCMW en verenigingen en organisaties die mensen in armoede als doelgroep hebben. Momenteel beschikken 71 Vlaamse gemeenten en de Vlaamse Gemeenschapscommissie over een aanvaarde afsprakennota vrijetijdsparticipatie voor mensen in armoede. Door een afsprakennota te maken wordt een lokaal bestuur verplicht om op zoek te gaan naar partners. Zo zal een gemeente meer in daloog moeten gaan met mensen in armoede waardoor er meer vraaggericht kan gewerkt worden.
1522 1523 1524 1525 1526 1527 1528 1529 1530 1531 1532 1533 1534 1535 1536 1537 1538 1539
Daarnaast zijn vele gemeenten ook reeds actief bezig met het aanbieden van een vrijetijdspas. Via een vrijetijdspas willen gemeenten mensen met beperkte financiële middelen toch de kans geven om deel te nemen aan het bestaande vrijetijdsaanbod. Met een vrijetijdspas krijg je dan korting op bijvoorbeeld het inschrijvingsgeld voor sportkampen, jeugdactiviteiten, muziekacademie, kunstacademie of volwassenonderwijs. Maar ook gratis lidmaatschap bij de bibliotheken of kortingen op toegangsprijzen bij activiteiten van sport- en cultuurverenigingen zitten erin vervat. Ondanks de goede bedoelingen die dergelijke initiatieven met zich meedragen, kunnen we hier als JONGCD&V niet achter staan. Armoedebestrijding mag net niet stigmatiserend werken. Daarom zijn we ook meer voorstander van de A-kaart. Dit is een spaar-en voordeelkaart van de stad Antwerpen die aan elke inwoner voordelen biedt. Bij de aanschaf van de A-kaart krijg je onmiddellijk 5 startvoordelen. Daarnaast kan je door veelvuldig te gaan sporten of cultuurcentra te bezoeken, punten sparen die je dan later in voordelen kan omruilen. Personen met beperkte financiële middelen hebben naast extra startvoordelen ook recht op voordeeltarieven. Op deze manier vang je twee vliegen in één klap. Je stimuleert namelijk vrijetijdsparticipatie voor mensen in armoede en daarnaast verhoog je de vrijetijdsparticipatie van al je inwoners. Een goede toeleiding van inwoners uit de doelgroep ‘mensen in armoede’ is zowel bij de vrijetijdspas als bij de A-kaart noodzakelijk.
1540 1541 1542 1543 1544
Stelling 27: JONGCD&V wil dat het systeem van de vrijetijdspas volgens het principe van de A-kaart wordt uitgebreid naar alle Vlaamse gemeenten en naar de Vlaamse gemeenschapscommissie. Vrijetijdsparticipatie moet een belangrijke prioriteit worden in lokale armoedebestrijding.
1545 1546 1547
Diverse kansen, diverse aanpak
1548 1549 1550 1551 1552 1553 1554 1555 1556 1557 1558 1559 1560 1561 1562 1563 1564
In vele (vooral verstedelijkte) gebieden in Vlaanderen en Brussel is de ‘multiculturele’ samenleving realiteit. Mensen van verschillende origine, met diverse overtuigingen, talen en achtergronden, wonen er in dezelfde wijken. In optimale omstandigheden evolueren deze gebieden naar een ‘interculturele’ samenleving. We spreken van interculturaliteit wanneer er een uitwisseling op gang komt. Verschillende groepen van mensen kunnen, door samen na te denken over de maatschappij en haar toekomst, samen sterker worden. Tot zover de theorie. De praktijk wijst uit dat de weegschaal, enkele initiatieven en individuele successen buiten beschouwing gelaten, nog steeds naar het multiculturele model overhelt, met al zijn tekorten. Het gevaar is dat groepen van mensen naast elkaar leven, binnen hun eigen groep blijven hangen en elkaars gebruiken, overtuigingen en noden niet (of onvoldoende) aanvoelen. In verstedelijkt Vlaanderen en Brussel merken we nog te vaak dat er meer jongeren zonder diploma het onderwijs verlaten, er meer criminaliteit is, de jongerenwerkloosheid buitengewone proporties aanneemt, de beleidsparticipatie van sommige bevolkingsgroepen eerder gering is, en dat het samenlevingsmodel (als gevolg van deze factoren) onder druk komt te staan. JONGCD&V accepteert niet dat er ‘verloren generaties’ ontstaan, en pleit ervoor om dringend maatregelen te nemen. Maatregelen die niet enkel de symptomen bestrijden, maar ook de problemen bij de wortel aanpakken. De impact op het niveau van de samenleving JONG
1565 1566 1567 1568 1569 1570 1571 1572 1573 1574 1575
uit zich, ook op het niveau van buurten of gemeenten, in een belangrijk verlies van potentieel menselijk kapitaal wanneer jongeren hun talenten niet optimaal kunnen ontwikkelen. Dit verlies heeft ook belangrijke economische gevolgen: wanneer kinderen onnodige achterstanden oplopen door de context waarin ze opgroeien, kost het de samenleving ook meer aan remediërende maatregelen later in het onderwijs, op de arbeidsmarkt of in de welzijnssector dan wanneer je vroeg in de kindertijd de nodige steun biedt. JONGCD&V is ervan overtuigd dat door aangenaam samen te werken, samen les te volgen, samen vrije tijd door te brengen en samen aan sport te doen, we vanzelf bouwen aan een samenleving waarin iedereen zich thuis voelt en die kansen biedt aan iedereen.20 Het is de taak van een lokaal bestuur om hier een voortrekkersrol te nemen en een dergelijke gedachte uit te stralen in haar dagelijks handelen.
1576 1577 1578 1579 1580 1581 1582
Stelling28: Zichtbaarheid van diversiteit in openbare functies is een belangrijk criterium voor een open samenleving. Zeker als we gaan kijken naar de diversiteit in kaderfuncties. JONGCD&V vindt dat de gemeente een voorbeeldfunctie dient op te nemen in haar eigen personeelsbeleid. Zo hoort een lokaal bestuur een actief diversiteitbeleid te voeren inzake tewerkstelling van kansengroepen bij de gemeente en aanverwante diensten.
1583 1584 1585 1586 1587
Substelling28.1: Een gemeente dient verenigingen van kansengroepen actief te betrekken en hen te coachen in hun ontwikkeling tot volwaardige gesprekspartners. Daarnaast moeten ook verenigingen, organisatie of individuen die worstelen met vragen over diversiteit voldoende ondersteund worden.
1588
20
Meer informatie hierover kan je vinden in de eindtekst van de NR Onderwijs & de NR Ontworteling. JONG
1589 1590 1591 1592 1593 1594 1595 1596 1597 1598 1599 1600 1601 1602 1603 1604 1605 1606 1607 1608 1609 1610 1611 1612 1613 1614 1615 1616 1617 1618 1619 1620 1621 1622 1623 1624 1625 1626 1627 1628 1629 1630 1631 1632 1633 1634 1635 1636 1637 1638 1639 1640 1641 1642
6. Op weg naar een nog leefbaardere gemeente Ons levenscomfort wordt niet enkel bepaald door de menselijke interacties via gezin, werk of nevenactiviteiten, maar ook door de leefomgeving waarin we wonen, ons verplaatsen, tot rust komen… Nergens worden politici concreter geconfronteerd met de impact van maatschappelijke activiteiten op de omwonenden, zeker in dichtbevolkte regio’s als Vlaanderen. Vaak moeten lokale politici ‘partij kiezen’ in discussies over (nakende) bouwprojecten die voor de omwonende buurt meerwaarde kunnen creëren, maar misschien ook kunnen leiden tot overlast of een inperking van het levenscomfort. Burgers voelen zich zeer nauw betrokken met hun wijzigende leefomgeving en zullen zich sneller organiseren om hun persoonlijke belangen te verdedigen. De consequenties voor lokale besturen kunnen zich sterk laten voelen op electoraal vlak, maar op lange termijn kunnen economische beslissingen sterk wegen op de financiën van de gemeente. Ook op lokaal niveau worden politici geconfronteerd met beperkingen: lokale beleidsvoerders willen de inwoners een zo aangenaam mogelijk leefomgeving aanbieden, maar vaak staan belangen zoals nijverheid en tewerkstelling, budgettair evenwicht, goedkope beschikbaarheid van bouwgronden, etc. lijnrecht tegenover kwalitatieve milieuaspecten zoals rust, veilig verkeer, milieuzorg, open ruimte, beschikbaarheid aan natuur en biodiversiteit, etc. Zorg voor het leefmilieu Milieuzorg was vroeger geen groot issue in de politiek, en was ook in de christendemocratie nooit een sleutelthema, maar sinds de jaren ’80 en ’90 (Rio de Janeiro (1992); Kyoto (1996)) nam het belang ervan fel toe, zowel in de maatschappij als binnen de Christendemocratie. Binnen het principe van het rentmeesterschap worden politici gedwongen om ook voor de volgende generaties de zorg voor het menselijke leefmilieu, zorg voor biodiversiteit en een duurzaam beheer van ruimte en natuurlijke grondstoffen te garanderen. Een verantwoorde afweging tussen economische kosten en de baten van duurzaam beheer op lange termijn dwingt politici tot een moeilijke oefening. Om de verschillende aspecten van het rentmeesterschap te vertalen naar een leefgemeente die ook gemeente is moet de leefomgeving worden geoptimaliseerd. Hierin wordt gestreefd om een open, levende stedelijke omgeving te creëren, met ruimte voor wonen, recreatie, speelwijken, bereikbare commerciële centra, … Anderzijds moeten alle beschikbare natuurlijke grondstoffen binnen de gemeente (open ruimte, natuur, lucht, ruimte) op een verantwoorde wijze worden beheerd binnen een kader van lokale betrokkenheid. Alle stakeholders in de gemeente (bestuur, inwoners, ondernemers, gemeentelijke ambtenaren, jongeren, etc.) worden aangezet om mee te participeren in een geïntegreerde aanpak voor het ontwikkelen van deze ‘leefbare gemeente’, zodat er een wederzijds begrip bestaat voor de onderlinge belangen en het behoud van de leefkwaliteit op lange termijn. De “leefgemeente die ook gemeente is” moet garanderen dat alle inwoners van zowel landelijke als stedelijk omgevingen toegang hebben tot alle fundamentele nutsvoorzieningen, werk, winkels, maar ook tot natuur, rust en open ruimte. Het participatieve karakter kan binnen een christendemocratische visie niet sterk genoeg in de verf worden gezet: het is niet enkel aan de overheid om de leefomgeving van de medemensen te beschermen: ook de andere stakeholders (lokale ondernemingen, scholen, particulieren) hebben een verantwoordelijkheid in het leefbaar houden van de leefomgeving. Bijvoorbeeld door een wijziging van het eigen gedrag, (coöperatieve) investeringen in lokale duurzame projecten, vrijwilligerswerk… JONG
1643 1644 1645 1646 1647 1648 1649 1650 1651 1652 1653 1654 1655 1656 1657 1658 1659 1660 1661 1662 1663 1664 1665 1666 1667 1668 1669 1670 1671 1672 1673 1674 1675 1676 1677 1678 1679 1680 1681 1682 1683 1684 1685 1686 1687 1688 1689 1690 1691 1692 1693 1694 1695 1696 1697
Op geen enkel bestuursniveau worden de gevolgen van het not in my backyard syndrome op meer treffende wijze duidelijk dan op het lokale niveau. Publieke en private investeringen kunnen door buurtprotest ernstig worden vertraagd. De extra verplichtingen die worden opgelegd om de impact op de buurt te verlagen kunnen een serieuze investeringskost met zich meedragen. Bepaalde dossiers in het recente verleden (lange wapper, windenergieprojecten) hebben aangetoond dat lokaal genomen beslissing, onder invloed van het NIMBY-fenomeen, ook sterke maatschappelijke gevolgen kunnen hebben, ook voor zij die buiten de gemeente leven. Uitspraak van instanties op een hoger niveau kunnen een objectievere en holistische waarneming en uitspraak mogelijk maken, maar vanuit het subsidiariteitsbeginsel moet men uitgaan van een model waarbij lokale inwoners sterk worden betrokken bij het vormgeven van hun leefomgeving. Hierbij moeten burgers op objectieve wijze worden geïnformeerd van de voor en nadelen van een project in hun omgeving, waarbij populisme (zowel pro als anti) moeten worden geschuwd. Specifiek vanuit de optiek van hernieuwbare energieprojecten kan een breed gedragen project zorgen dat de accepteerbaarheid van de omwonenden wordt vergroot. Dit kan cruciaal zijn voor het behalen van de hernieuwbare energiedoelstellingen in een dichtbevolkte regio als Vlaanderen. Stelling 29: JONGCD&V pleit ook op lokaal niveau voor een breed gedragen rationele afweging van - vaak tegengestelde - economische, budgettaire en milieu-ecologische belangen die moet leiden tot de optimalisatie van een duurzame leefgemeenschap die ook gemeente is. Stelling 30: Bij de opmaak van een Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP), het moment waarop bestemmingswijzigingen effectief kunnen doorgevoerd worden, is het openbaar onderzoek, het inspraakmoment voor stakeholders en de inrichtende overheden geen administratieve last of verplichting maar een opportuniteit om grote groepen inwoners, gebruikers en betalers mee te betrekken bij een discussie over hoe we onze gemeente dromen. Input van inwoners verdient dan ook een ernstige reactie. Bewaken authentiek karakter dorps/stadskern Sinds de 2de wereldoorlog geraakte het Vlaamse landschap steeds verder versnipperd door de grote wens bij jonge gezinnen om een alleenstaande woning aan te schaffen. Dit typisch Belgisch ongepland lappendeken volgde ook uit een (grotendeels christendemocratische) ideologische keuze om de gezinnen op het conservatievere platteland te houden, ver weg van de ‘goddeloze’ stad. Ook vandaag is er nog een grote vraag naar ruimte om te wonen. Bij de uitbreidingsplannen mag men niet blind zijn voor de fouten van het verleden, maar JONGCD&V verzet zich tegen een doctrine, die enkel de klemtoon legt op de louter functionele optimalisatie van de samenleving. Uiteraard is de ruimte schaars maar verstedelijking is niet het enige antwoord. Door een efficiënter en duurzamer ruimtelijk beleid in landelijke woonkernen moeten jonge gezinnen vrij blijven om te kiezen voor een stedelijke dan wel landelijke woonomgeving. Speciale aandacht moet uitgaan naar de zorg voor authentieke ‘landschappen en gezichten’ in Vlaanderen,. Zowel in een stedelijke als een landelijke omgeving speelt de grote diversiteit aan cultuurlandschappen in Vlaanderen een groot belang, zowel voor het creëren van een authentieke leefomgeving als voor het aantrekken van lokaal toerisme.
JONG
1698 1699 1700 1701 1702 1703 1704 1705 1706 1707 1708 1709 1710 1711 1712 1713 1714 1715 1716 1717 1718 1719 1720 1721 1722 1723 1724 1725 1726 1727 1728 1729 1730 1731 1732 1733 1734 1735 1736 1737 1738 1739 1740 1741 1742 1743 1744 1745 1746 1747 1748
Hierbij moet worden toegezien dat ook in woon –en stadskernen de specifieke authenticiteit blijft bewaard zonder daarom Vlaanderen ‘onder een stolp’ te plaatsen waarbij elke nieuwe ontwikkeling onmogelijk zou worden. De herkenbaarheid (bv. door ankerpunten die worden gecreëerd door herkenbare historische gebouwen) moet hierbij worden geconsolideerd, waarbij ook moet worden toegezien dat nieuwe projecten deze authenticiteit niet verstoren. Oude gebouwen die hun oorspronkelijke bestemming hebben verloren moeten via nieuwe bestemmingen worden geïntegreerd in de nieuwe stadsontwikkeling. Dit geldt ook voor het platteland en het natuurlijk patrimonium. Door zijn lange geschiedenis als dichtbevolkte regio kan elke landbouwgrond en elk natuurgebied in Vlaanderen immers als strikt kunstmatig worden beschouwd. Vandaar cultuurlandschap in de betekenis van ‘door de mens vorm’ gegeven landschap. De landbouwgebieden, maar ook de bossen in Vlaanderen zijn door mensen aangeplant, zelfs de heidelandschappen konden maar hun huidige vorm krijgen door eeuwenlange extensieve veeteelt door de mens). Tegelijkertijd moet er ook voldoende ruimte zijn voor nieuwe ontwikkelingen in de beroepslandbouw van vandaag of nieuwe visies op Open Ruimte beheer. Gemeenten kunnen hier ook extra aandacht aan besteden door hun historische belang te benadrukken. Dit vereist ook specifiek onderhoud om deze relict-elementen en landschappen in stand te houden. Naast de ondersteuning en het onderhoud van historische landschapselementen moet ook werk gemaakt worden van het conserveren van lokaal levend erfgoed, de aanwezigheid van historische plant en fruitsoorten alsook dierenrassen. Naast het behoud van waardevolle ‘zichten’, of waardevolle monumenten, relicten of landschapselementen, is er ook zoiets als ‘de atmosfeer’, de eigenheid van een stad of dorp. Dit bewaren is ook belangrijk maar nog veel moeilijker dan het voorgaande. Zo zijn bijvoorbeeld bestaande gebouwen niet noodzakelijk waardevol an sich, maar bij vernieuwbouw of vervangingsnieuwbouw moeten we er toch over waken dat de sfeer van de straat, de wijk of het plein niet plots grondig wijzigt. Zeker de sterke neiging in Vlaanderen om meer en meer voor appartementsbouw te kiezen stemt tot nadenken. Het gaat dan niet over echte hoogbouwprojecten, die zeker in bepaalde omstandigheden en bepaalde plaatsen hun rol en hun plaats kunnen en moeten hebben, maar ook over de zogenaamde ‘jumbofermettes’21. Met appartementen is uiteraard niets mis, veel jonge mensen wonen vaak eerst (al dan niet als huurder) enkele jaren in een appartement. Ook de medioren en de jongere senioren (50-70j) kiezen meer en meer voor een appartement. De wens om op deze vraag in te gaan, ook in eigen gemeente is begrijpelijk. Maar het willekeurig inplanten van appartementsgebouwen kunnen het karakter van een wijk of woonkern drastisch beïnvloeden. In elke gemeente of stad wordt dan ook best grondig nagedacht waar meergezinswoningen ruimtelijk het best ingepland kunnen worden. Uiteraard blijft het een lokale bevoegdheid om deze zones aan te duiden en in te vullen. Stelling 31: JONGCD&V pleit voor een gezonde bescherming van het specfiek karakter van Vlaamse steden en gemeenten. Waar mogelijk, moet het natuurlijke, het culturele, het bouwkundige en het archeologisch patrimonium worden bewaard en geïntegreerd in de moderne samenleving. Dit kan bv. door integratie van oude stations, kerk of fabrieksgebouwen in een nieuwe maatschappelijke functie. Stelling 32: JONGCD&V waarschuwt voor het ondoordacht inplannen van hoogbouw in de Vlaamse woonkernen, die vaak het unieke gezicht van de gemeente erg beschadigen. Hoogbouw gebouwen met zadeldak met enkele tot een tiental appartementen). Vaak worden ook meerdere verdiepingen in het zadeldak ingewerkt om binnen stedenbouwkundige voorschriften te kunnen passen. 21
JONG
1749 1750 1751 1752 1753 1754 1755 1756 1757 1758 1759 1760 1761 1762 1763 1764 1765 1766 1767 1768 1769 1770 1771 1772 1773 1774 1775 1776 1777 1778 1779 1780 1781 1782 1783 1784 1785 1786 1787 1788 1789 1790 1791 1792 1793 1794 1795
moeten worden voorbehouden voor bepaalde zones waar het ruimtelijk kan. Dit kan sterk variëren van stad tot stad of gemeente tot gemeente. Daarom moet dit ook een lokale bevoegdheid zijn. Verkeer De garantie van veilig verkeer is voor buurtbewoners, specifiek de zwakke weggebruikers (vooral ouderen, kinderen) van cruciaal belang. In Vlaanderen vielen in 2010 nog steeds 3.888 dodelijke of zwaargewonde verkeersslachtoffers, waarbij doelgerichte maatregelen een grote bijdrage kunnen leveren tot het reduceren van het aantal slachtoffers. Bovendien wordt men zich steeds bewuster van de nadelige impact van fijn stof en verbrandingsgassen in een geconcentreerde verkeersomgeving op de volksgezondheid of de bijdrage van het gebruik van vervoersbrandstoffen aan het broeikaseffect. Een andere problematiek is de verkeersellende die gepaard gaat met de drukke verkeersassen van en naar grootstedelijke gebieden; versterkt door de rol van Vlaanderen als transitland in het economische hart van de Europese unie. Ook de beschikbaarheid van parkeerruimte voor auto’s is in grootstedelijk gebied een cruciaal knelpunt. De overheid staat hier voor grote uitdagingen, aangezien het aantal wagens op de weg steeds blijft stijgen, en de gemiddelde Vlaming zijn mobiliteitsgedrag nauwelijks aanpast, ondanks de verkeersellende (e.g. blijvende toename korte afstands (<3km) verkeer met de wagen). In plattelandsgemeenten en stedelijke woonkernen gaat de zorg specifiek uit naar rust en veiligheid in de buurt van scholen, handelszaken, wijken met spelende kinderen etc. Hierbij moeten de zwakke weggebruikers beter worden beschermd door het afremmen van de snelheid, of het ontlasten van de dorpskernen voor zware en snelle verkeersstromen. JONGCD&V pleit voor een optimale bescherming van zwakke weggebruikers in drukbewoonde omgevingen. Op basis van ervaringen in andere gemeenten moet worden afgetoetst waar welke oplossing optimaal kan worden ingezet om lokale pijnpunten te verzachten. Ook de kostefficiëntie, of de impact van verkeersoplossingen op de lokale economische activiteiten (bereikbaarheid handelszones, wegtransport) moeten uiteraard meespelen in dit evaluatieproces. Stelling 33: JONGCD&V pleit voor autovrije (desnoods autoluwe) snelfietsroutes van de schoolomgevingen naar de belangrijkste woonwijken. Door het herzien van het verkeersplan in vele stadskernen, en door gebruik te maken van vroegere lijnvormige infrastructuur (oude spoorwegen, kerkwegen, trage wegen ...) kunnen veilige fietsroutes aangelegd worden die slechts minimaal het autoverkeer kruisen. Op die manier worden ouders weer meer gestimuleerd hun kroost met de fiets naar school te sturen. Telkens dubbele winst, een auto minder aan de schoolpoort en weer enkele scholieren op de fiets. Stelling 34: JONGCD&V pleit daarnaast voor het inrichten van fietsstraten22 in en naar woonwijken. Lokale besturen moeten maximaal de nieuwe mogelijkheden van de recent gewijzigde verkeerswet toepassen.
Fietsstraten zijn straten waar fietsers de ganse breedte van de rijbaan mogen gebruiken indien er éénrichtingsverkeer geldt. Als de weg in beide richting is opengesteld, mogen fietsers enkel het baanvak in hun rijrichting gebruiken. Ook auto’s en motorfietsen mogen door fietsstraten rijden, maar mogen niet inhalen. De snelheid is beperkt tot 30 kilometer per uur. 22
JONG