Jong, vrij en lamlendig
Romain Monnery
Jong, vrij en lamlendig Vertaling Han Meyer
Nijgh & Van Ditmar Amsterdam 2011
www.nijghenvanditmar.nl Oorspronkelijke titel Libre, seul et assoupi, Éditions Au diable vauvert, Vauvert Copyright © Romain Monnery 2010 Copyright Nederlandse vertaling © Han Meyer / Nijgh & Van Ditmar 2011 Omslag Studio Jan de Boer Omslagbeeld Getty Images / Dejan Foto auteur © Sylvie Biscioni Typografie Zeno nur 302 / isbn 978 90 388 9471 3
DEEL EEN
1 In strijd met alle voorspellingen die ik hier en daar was tegengekomen, had het einde van de wereld zich niet voltrokken. Ik was ontsnapt aan de postorgastische depressie die bijna alle studenten boven het hoofd hangt als het einde van hun studie heeft geslagen. Hoe? Ik had niets gedaan. Ik had me een beetje laten drijven, zonder doel, zonder bestek, zonder rooster. Dat is alles. Een paar boeken, wat verveling, veel muziek: ik had mijn dagen met bescheiden middelen ingericht en zag ze achteloos voorbijtrekken. De kalender had ik weggedaan, de hachelijke begrippen toekomst en morgen uit mijn geest gebannen. Ik was gestopt met nadenken. Ik had geslapen. En toen wilde het lot me bewijzen dat aan alle goede dingen een eind komt. Weinig gewend aan zo’n manier 7
van leven, die erop neerkomt dat je opstaat in afwachting van het moment dat je moe genoeg bent om weer naar bed te gaan, verzocht mijn moeder me op te krassen en te zien of er ergens gewerkt kon worden. Werken. Ik had wel eens een zomerbaantje geprobeerd, maar het idee mij te betalen om niets te doen had mijn bazen om de een of andere reden nooit kunnen bekoren. Ik liet ze maar lullen. Het was tenslotte hun probleem. Gelukkig boeide geld me niet zo. Slaap was mijn munteenheid en als ik aan het eind van de maand mijn middagdutjes optelde, bleek ik miljonair. ‘Maar je moet toch de kost verdienen,’ protesteerde mijn moeder verontwaardigd. ‘Je kunt je aard geen geweld aandoen,’ antwoordde ik. Want ik was werkschuw, een echte, geharde leegloper voor wie de gedachte dat hij op zijn vijfentwintigste nog bij zijn ouders zou wonen niets afschrikwekkends had. Mijn vader zag mij als een mutatie met de genen van varken en ezel. Hij maakte me uit voor monster. Voor hem was ik geen mens. Laat staan een zoon. Nu stond ik op straat, met als enige bagage een masterdiploma dat ik gebruikte als hoofdkussen. Ik moest de werkelijkheid onder ogen zien: ik zou het in mijn eentje, zo zonder middelen van bestaan, niet lang volhouden. Ik bezat niets, nauwelijks een achternaam. En met mijn onopvallende karakter was ik zo onzichtbaar dat niemand ooit mijn voornaam onthield. Ik werd aangeduid met behulp van mijn kleren, mijn geografische positie of het formaat van mijn oenigheid, maar meestal noemden ze me Dinges. Als klein kind was ik 8
die met dat wazige gezicht op de klassenfoto. Later was ik de puber wiens trekken schuilgingen achter puistjes. Ik betreurde dat absoluut niet, integendeel, ik was er blij mee. Het enige wat ik wilde was met rust gelaten worden en naamloosheid leek me het beste middel om dat te bereiken. Trouwens, de mensen interesseerden me niet. Ze stelden me vragen waar ik geen antwoord op had. ‘Hoe gaat het?’, ‘Wat doe je?’ of ‘Wie ben jij?’, ik werd er misselijk van. Het zwijgen waarmee ik hen van repliek diende, wekte hun argwaan, ondanks mezelf. Lui zwijn, Dinges, nietsnut… Ik vond het allemaal prima, als ze me maar met rust lieten. Het resultaat was hetzelfde. De wereld was een jungle en ik had niet de schouders van een Tarzan. Zo was het leven, ik had geen stront in mijn ogen. Zo vertrok ik, zonder toekomst en zonder een cent, met de glimlach van een sauriër die zijn uitsterven tegemoet gaat.
9
2 Als mijn moeder dacht dat ze me met een schop onder mijn kont op de rails zou krijgen, had ze het mis. Ik had geen idee waar ik zou belanden, maar daar maakte ik me ook niet druk om. Als ik maar kon slapen, kon me niet schelen waar. Op straat of elders, dat maakte me niet uit. ‘Een echte kerel is ongebonden,’ zei ik tot mezelf. Ik glimlachte naar de zon die zijn vrije val had ingezet en liep langs de kade van de Saône, op zoek naar een brug die geschikt was om nachtelijke beschutting te bieden. Ik kwam langs bruggen van allerlei slag: grote, kleine, versterkte, bouwvallige, maar geen enkele brug gaf me een Home Sweet Home-gevoel. Na een paar uur slenteren langs een route afgebakend met daklozen, eerder drinkebroers dan bedelbroeders, moest ik me gewonnen geven. Zonder een dak om te verhinderen dat ik de hemel op mijn hoofd 10
zou krijgen, zou ik de nacht niet doorbrengen. Ik overwoog al hoe ik door middel van braak mijn ouderlijk huis binnen kon komen, toen ik op het idee kwam Stéphanie te bellen. Stéphanie was een vriendin die ik op de universiteit had leren kennen. Na ons afstuderen was ze als iedereen naar Parijs vertrokken. Ze huurde samen met anderen een appartement. Ze had me verschillende keren met nadruk gevraagd er ook bij te komen, maar ik had haar aanbod afgewezen, wegens karakterologische bezwaren. Ik leefde liever als solitair. Vrij, alleen en lamlendig. Vanuit die invalshoek kwam het idee van een soort commune me even bezopen voor als poepen met de deur open. Waarom zou je huur betalen als je rustig bij je ouders kon blijven, zonder een cent te betalen? Nu lag het anders. Ik had geen keus meer. Dat woningdelen kwam als geroepen.
11
3 Ik stapte de trein uit met het gevoel onbekend terrein te betreden. Ik kende Parijs van horen zeggen, maar verder niet. Bij wijze van ontvangstcomité stuurde de hoofdstad een menigte op me af die me duizelig maakte met zijn geroezemoes. Mijn gedachten gingen even uit naar de stilte, die trouwe, dierbare vriend, toen dook ik onder de grond waar het lawaai heer en meester was. In de metro naar de Bastille vergreep een accordeonist zich met behulp van zijn instrument aan ‘Mijn minnaar uit Saint-Jean’ met de sadistische glimlach van een beul die zijn slachtoffer de genadeklap geeft. De mensen om me heen leken zich niet te realiseren dat wij getuige waren van muziekmoord en ik concludeerde dat ze geen hart in hun lijf hadden. Ik probeerde me te verschuilen achter de koptelefoon van mijn iPod toen een dreigende schaduw op me neerdaalde. De accorde12
onist. Hij mompelde iets, zonder zijn glimlach waarin duizend tanden blonken af te doen. Zoals vaak in zulke gevallen deed ik of ik het niet begreep en lachte hem toe in de hoop dat hij iemand anders zijn klankvernietigingswapen onder de neus zou duwen. Mis. Met een gebaar verzocht hij me mijn koptelefoon af te doen en schreeuwde harder: ‘Een kleinikeit voor de moeziek?’ In mijn verwarring zocht ik naar de hoffelijkste manier om hem mijn scepsis ten aanzien van zijn kunst duidelijk te maken. Bij gebrek aan moed en een gepaste formulering leek een schouderophalen me voldoende, maar de accordeonist keek me bestraffend aan. Hij draaide zich nijdig om en mompelde dat ik een vuile klootzak was. Toen de deuren opengingen, spuugde hij bij wijze van laatste aanmaning zijn woede op de grond, een paar centimeter van mij af. De rest van de rit kon ik mijn ogen niet afhouden van de druipende oester die bij mijn voeten tot leven kwam. Deze stad, zei ik bij mezelf, had een geheel eigen manier om me welkom te heten.
13
4 Wat voor ontvangst stond mij in het appartement te wachten? Ik was me ervan bewust dat ik kwam als een haar in de soep. Behalve Stéphanie kende ik mijn toekomstige huisgenoten niet. Ik was Bruno en Valérie een paar keer tegengekomen op de faculteit, maar ons contact was nooit verder gegaan dan de beleefdheid gebood. Ik kneep hem. Als teken van mijn angst sloeg mijn hart in de lift op het ritme van de etages die voorbijgleden. In de bocht van een gang verscheen de deur van mijn toekomstige onderkomen, maar het duurde een paar minuten voor ik durfde aan te kloppen. Stéphanie vloog me om mijn nek alsof ik een messias met een blijde boodschap was. Ik had haar graag als een Wijze uit het Oosten willen overstelpen met cadeaus, maar het enige wat ik bij me had was een tandenborstel en een usb-stick. Ze nam het me niet kwalijk, integen14
deel, ze trok me met kleine huppelpasjes mee naar de woonkamer. Ze schonk me een glas guavesap in waar ik niet om had gevraagd en deelde me opgetogen mee dat ik nu thuis was. Ik begroette het nieuws met een glimlach vol dankbaarheid, zelfs toen ze me wat gegeneerd vertelde dat ik in de woonkamer sliep, met Bruno. Voor mij was dat geen probleem. Ik was al blij dat ik een dak boven mijn hoofd had, de vier muren konden wachten. Opgelucht trok ze het gordijn dicht dat het vertrek in tweeën deelde en verklaarde met de stem van een enthousiaste presentatrice: ‘Alsjeblieft, jouw kamer!’ Oog in oog met mijn geïmproviseerde slaapplaats was de eerste gedachte die bij me opkwam weinig verheven. Geen geruk meer.
15
5 Stéphanie, een mooi meisje met een glimlach die straatlantaarns in de schaduw stelde, stal harten met een gezicht of ze de onschuld zelf was. Zij was een van die wrede vrouwen die nippend genieten van hun verleidingskracht. Ze was zich bewust van haar effect op jongens en speelde met de gevoelens die ze losmaakte. Ze flirtte, verleidde, betoverde graag, maar consumeerde zelden de vruchten van haar succes. Haar aanbidders waren nauwelijks meer dan trofeeën in een vitrine. Ze wierp er een verstrooide blik op, draaide zich om en wijdde zich aan degenen die ze nog niet veroverd had. Een verzamelaarster van gebroken harten die hoofden op hol bracht. Misschien dankte ik mijn immuniteit aan het feit dat mijn hoofd nooit anders dan op hol was geweest, in elk geval ben ik altijd ongevoelig gebleven voor haar charmes. We waren vrienden geworden zon16
der dat onze relatie ooit werd vertroebeld door dubbelzinnigheid. Zij vroeg me hoe laat het was, ik gaf haar het antwoord, bij benadering, we konden het goed vinden. Dat was alles. Misschien was het juist door mijn hardnekkige ongevoeligheid dat ze mij met andere ogen bezag. Hoe dan ook, Stéphanie had altijd respect voor me gehad. ‘Jij bent niet als de anderen,’ zei ze. ‘Jij bent enig in je soort.’ Ik nam haar bemoedigende woorden in ontvangst als de mededeling van een geautomatiseerd weerbericht: Het wordt een mooie dag. Zonder er aandacht aan te schenken. In tegenstelling tot Stéphanie interesseerde succes mij niet in het minst. Ik was gaan studeren om uitstel te verkrijgen van de veroordeling tot volwassenheid en verwachtte er niets voor terug. Zij daarentegen had de vaste, kalme blik van iemand die zeker is van zijn kracht. Zij was van één ding overtuigd: zij zou het maken, hoe dan ook. Louter een kwestie van tijd. Stéphanie deed denken aan mensen die achteloos in een catalogus van luxeartikelen bladeren. Ze wist dat alles niet onmiddellijk bezorgd zou worden, maar twijfelde er niet aan of de toekomst zou het op een presenteerblaadje aanbieden. Met Valérie en Bruno maakte ik kennis bij een gezellig maal spaghetti met ketchup. Die eerste avond kwam ik wat meer over hen beiden te weten. Het minste wat je kunt zeggen is dat Valérie en Stéphanie niet dezelfde kijk op het leven hadden. Valérie schuwde het licht en had altijd in de schaduw van een zonneklep verkeerd. Tijdens haar hele studie had 17
ze haar keuzes afgestemd op die van Stéphanie en die had zich over haar ontfermd. Kneedbaar als ze was, had ze zich sindsdien beperkt tot volgen, met gebogen hoofd, tegen de muren gedrukt om niet op te vallen. Met succes. Maar toen de studie was afgelopen, drong de omvang van haar fout tot haar door. Valérie had een diploma voor een vak dat haar niet lag en zat tussen mensen met wie ze niets gemeen had. Na een paar maanden op de afdeling Voorlichting en Communicatie van een grote onderneming, waar ze haar pauzes had gespendeerd aan overgeven, had ze de handdoek in de ring gegooid en gekozen voor omscholing. Onder druk van haar ouders had ze besloten zich in te schrijven bij een handelshogeschool. Met welk doel? Dat wist ze niet. Valérie verstond net als ik de kunst zich van het ene moment op het andere onzichtbaar te maken. Die overeenkomst in karakter zou ons nader tot elkaar moeten brengen, maar integendeel. Ik voelde me ongemakkelijk in haar bijzijn. Bruno droomde ervan sportjournalist te worden. Hij was gek op voetbal, basketbal, jokari en alles wat min of meer op sport leek; hij zat elke dag tijden op de bank om de wedstrijden te volgen die hij al zappend tegenkwam – vooral bij afwezigheid van Stéphanie. Ik meende te begrijpen dat hij niet ongevoelig was voor haar charmes, wat mij totaal niet stoorde. De volgende dag zou ik mijn vrije tijd meteen benutten om een baan te zoeken. Een nieuw leven brak aan. Wat voor leven? Ik had geen idee. Maar ik ging slapen in de hoop dat het mooi en gemakkelijk zou zijn.
18
6 Ik was een kind van de ongewisse generatie en ik begreep al heel snel dat mikken op een baan meteen na mijn afstuderen, neerkwam op een sprong uit een vliegtuig zonder parachute. Dat was wat al te hard van stapel lopen. Ik was een van die duizenden jonge gediplomeerden op de arbeidsmarkt tegen wie de bedrijven zeiden: ‘Sois stage et tais toi’, oftewel: je mag je handen dichtknijpen met een stageplaats. De jaren 2000 stonden stevig op hun voetstuk maar de slavernij bloeide kennelijk nog steeds. Ik moest me daar wel bij neerleggen, net als al die andere nietsnutten van mijn leeftijd die nog in Sinterklaas geloofden. Een echte baan was voor het moment ondenkbaar. Ik kon altijd een uitzendbaantje nemen, truien vouwen bij gap of Big Macs verkopen, maar ik had verdomme gestudeerd! Ik besloot dus te kiezen voor een stage, in de waan 19
dat dit een opstap naar een vaste baan zou zijn. Wat voor baan? Ik had geen idee. Ik had mijn studie gevolgd zoals je achter een demonstratie aan loopt. Ik had me laten meevoeren door de massa zonder me echt af te vragen wat ik later wilde en ik had de verschillende beroepskeuzeadviseurs die ik had geraadpleegd tot wanhoop gedreven. ‘Maar is er dan geen enkel vak waar u zin in heeft?’ ‘Nee.’ ‘Maar u heeft toch wel een liefhebberij, een hartstocht?!’ ‘Slapen, daar hou ik wel van.’ ‘En verder niks?’ ‘Ik hou ook wel van pastagerechten.’ Bij gebrek aan een carrièreplan reageerde ik op een advertentie. Een of andere tent voor audiovisuele producties zocht een redactieassistent voor de persberichten en de tekstkaarten voor presentatoren. Ik was niet het type dat gauw onder de indruk was, maar toen ik deze functieomschrijving las, zag ik sterren. Ik had nooit een brandend verlangen gevoeld om bij de televisie te gaan werken, maar toch, het beeld dat ik van die wereld had, artistiek en vrijgevochten, was voldoende om me over de streep te trekken. Stéphanie gaf me haar zegen: ‘De kans van je leven,’ zei ze. ‘Meteen doen!’ Ze namen me aan zonder naar mijn cv te kijken. Merkwaardige methode, leek me, maar ik vatte het op als bewijs van vertrouwen. Misschien hadden ze onder mijn Less Than Zero T-shirt het enorme potentieel ont20
waard waar Stéphanie het over had. Hoe dan ook, ik had nu een voet tussen de deur van de showbizz. Ik had graag blijk gegeven van onverschilligheid, maar kon een zeker gevoel van opwinding niet verhelen. Mijn inkomsten zouden de driehonderd euro niet te boven gaan, maar daar maakte ik me geen zorgen over. Het was niet de jackpot, maar de poen die zij wilden geven was met de huurtoeslag genoeg om voor mijn onderkomen te betalen. En daar ging het om. Niettemin lag er nog een probleem: de waarborgen. Ik had een groot aantal voorbeelden in mijn hoofd van stages die pure oplichterij waren gebleken. Tijdens mijn sollicitatiegesprek uitte ik mijn bedenkingen, maar mijn werkgevers antwoordden hartelijk lachend: ‘Maak je geen zorgen. Je zult zien, het is heel goed voor je carrière!’ Ik moest dus afscheid nemen van mijn siësta’s, mijn slaap rantsoeneren en tien uur per dag werken, weekends inbegrepen, voor een hongerloontje, maar dat was, volgens mijn meerderen, de prijs voor de roem. Daar had ik niet om gevraagd, maar ik geloofde hen op hun woord. Volgens hen was je verzekerd van een gouden toekomst als je maar afzag van het heden. Ik was dan wel niet ambitieus, maar daar had ik niets op tegen.
21
7 De euforie die over me was gekomen toen ik mijn stagecontract tekende, loste al snel op in een wolk twijfels. Het werktempo dat ik kreeg opgelegd riep vragen bij me op. Deed ik dat allemaal niet voor niets? De redactionele taken die me beloofd waren, werden steeds weer naar morgen verschoven. Boodschappen doen, expeditiewerk, kopiëren, ik was het manusje-van-alles geworden. Opgezadeld met het schoonmaken van de studiovloer waarop de uitzending werd gedraaid, hield ik mezelf steeds maar voor, zonder er al te veel in te geloven: Dit is heel goed voor je carrière. Ik zag niet goed hoe het schrobben van de toiletten van nut was voor het vervolg van mijn beroepsleven, maar daar probeerde ik niet verder over na te denken. Stéphanie spoorde me aan niet op te geven en bezwoer me dat de meeste tv-persoonlijkheden, van Michel Drucker tot Thierry Ardisson, dezelfde weg waren gegaan. Mijn voorbeel22
den waren het niet, ik moest er een beetje om lachen: ‘Je hebt gelijk. Het is de moeite waard om door te zetten.’ De ironie was niet aan haar besteed, dat was ook maar beter. Haar enthousiasme deed me deugd en ik wilde haar niet teleurstellen. En dan, voor het eerst sinds heel lange tijd was mijn moeder bijna trots op me toen ik haar verteld had over mijn nieuwe bezigheden.
23
8 Mijn status van stagiair in het amusementsbedrijf liet Stéphanie, voorspelbare vlinder die door het meest kunstmatige licht werd aangetrokken, niet onberoerd. Als meisje uit de provincie voor wie op de televisie komen een doel op zich was, koesterde Stéphanie een grenzeloze fascinatie voor beroemdheid. In haar ogen mat je het gewicht van iemand niet af aan zijn positie, noch aan zijn uiterlijk, maar aan zijn bekendheid. Ze had Glamorama gelezen zonder de ironie ervan te vatten. Bekendheid was voor haar een kwaliteit, van dezelfde orde als intelligentie of edelmoedigheid. Balzac zou verrukt van haar zijn geweest. De wereld van televisie en showbizz was voor haar een sprookjesland en ze droomde ervan daarin opgenomen te worden, in die kweekkamer van cultuur en rode lopers. Ik hoorde er misschien nog niet helemaal bij, maar ik kwam een 24