Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid
Jong geleerd, oud gedaan Over de invloed van jongeren in het wetenschaps- en innovatiebeleid
Jerom Maas 15 juli 2013
Voorwoord Als Masterstudent Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek aan de TU Delft kreeg ik de mogelijkheid om een Honours Track te volgen. Ik heb deze mogelijkheid aangegrepen en ik heb voor de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid in Den Haag een onderzoek gedaan naar ‘de invloed van jongeren in het wetenschaps- en innovatiebeleid’. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden tussen december 2012 en juli 2013 en dit document is daar het verslag van. Ik wil hierbij graag enkele mensen bedanken voor hun hulp bij het onderzoek: als eerste Marcel Kleijn, mijn directe begeleider bij de AWT, voor de tips en begeleiding tijdens het onderzoek. Ook de rest van de staf van de AWT wil ik bedanken, voor het mij wegwijs maken in het wetenschaps- en innovatiebeleid, en ik wil graag Dorette Corbey bedanken voor het mogelijk maken van de stage. Daarnaast wil ik de mensen bedanken die hun kostbare tijd hebben besteed om mij te woord te staan in interviews: Kaj Heijnemans, Chris van de Ven, Gert-Jan Scheurwater, Peter Kroes, Dick Simons, Paul Vierveijzer, Kitty Jurrius, Pauline Naber, Fabienne Gram, Robbin Reijnen en Jan-Heijn van Twist. Tenslotte wil ik ook graag de diverse leden van Open Jongerenvereniging de Koornbeurs in Delft bedanken, die regelmatig hebben geluisterd en meegedacht naar mijn bevindingen die ik tijdens het avondeten met ze deelde. Ook jullie hulp heeft veel bijgedragen aan dit verslag. Jerom Maas Den Haag, 15 juli 2013
2
Inhoudsopgave Voorwoord .............................................................................................................................................................. 2 Samenvatting .......................................................................................................................................................... 4 1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Inleiding ........................................................................................................................................................ 11 1.1
Achtergrond ......................................................................................................................................... 11
1.2
Vraagstelling ........................................................................................................................................ 11
Aanpak .......................................................................................................................................................... 12 2.1
Definitie van jongeren ......................................................................................................................... 12
2.2
Definitie van wetenschaps- en innovatiebeleid................................................................................... 13
2.3
Deelvragen ........................................................................................................................................... 15
2.4
De participatieladder ........................................................................................................................... 15
Vraag A: Bestaat de doelgroep eigenlijk wel? .............................................................................................. 19 3.1
De grootte van de doelgroep ............................................................................................................... 19
3.2
De ambitie van de doelgroep .............................................................................................................. 21
3.3
Buiten de gebaande paden .................................................................................................................. 23
3.4
Conclusie.............................................................................................................................................. 25
Vraag B: wat zijn de voor- en nadelen van jongerenparticipatie in beleidsvorming? .................................. 26 4.1
Voordelen ............................................................................................................................................ 26
4.2
Nadelen ............................................................................................................................................... 27
4.3
Samenvatting ....................................................................................................................................... 28
Vraag C: Heeft de doelgroep invloed in wetenschap en innovatie? ............................................................ 30 5.1
Wetenschap ......................................................................................................................................... 30
5.2
Innovatie .............................................................................................................................................. 32
5.3
Conclusie.............................................................................................................................................. 35
Vraag D: Heeft de doelgroep invloed in wetenschaps- en innovatiebeleid? ............................................... 36 6.1
Wetenschapsbeleid ............................................................................................................................. 36
6.2
Innovatiebeleid .................................................................................................................................... 45
6.3
Terugkoppeling naar het beleid in kaart ............................................................................................. 50
6.4
Vorming van de structuur .................................................................................................................... 52
6.5
Conclusie.............................................................................................................................................. 53
Conclusies en aanbevelingen ....................................................................................................................... 54 7.1
De deelvragen beantwoord ................................................................................................................. 54
7.2
Aanbevelingen ..................................................................................................................................... 55
7.3
Implementatie voor de AWT ............................................................................................................... 58
7.4
De aanbevelingen op een rijtje ............................................................................................................ 60
7.5
Onderzoeksvragen beantwoord .......................................................................................................... 60
Bronnenlijst ........................................................................................................................................................... 62 Lijst van gesprekspartners..................................................................................................................................... 67
3
Samenvatting Dit is de uitgebreide samenvatting van het gedane onderzoek. Als eerste wordt de aanleiding tot dit onderzoek beschreven, daarna wordt de term ‘jongeren’ gedefinieerd. De deelvragen van dit onderzoek worden daarna gegeven, en na het beschrijven van het model van de ‘participatieladder’ worden de deelvragen stuk voor stuk beantwoord. Deze samenvatting eindigt met de aanbevelingen van het onderzoek.
Aanleiding De AWT denkt dat het verstandig kan zijn om jongeren meer te betrekken bij beleidsvorming, in het bijzonder rond wetenschaps- en innovatiebeleid. Daarom vraagt zij om het volgende in kaart te brengen: -
Wat kunnen jongeren bijdragen aan het wetenschaps- en innovatiebeleid? Hoe worden jongeren momenteel betrokken bij de vorming van het wetenschaps- en innovatiebeleid?
Op basis van de uitkomsten van deze inventarisatie, wil de AWT weten of en welke redenen er zijn om jongeren meer te betrekken bij de beleidsvorming, en hoe dat zou kunnen. In dit verband is de AWT specifiek geïnteresseerd in de mogelijke rol van de AWT zelf: op welke manier kunnen jongeren het best betrokken worden bij het werk van de AWT?
Definitie van jongeren ‘Jongeren’ is een bijzonder breed begrip, dat afgebakend dient te worden. Er worden drie criteria gesteld waar ‘jongeren’ aan voldoen in deze studie: ze moeten weinig ervaring hebben met beleidsvorming, ambitieus en getalenteerd zijn en actief zijn binnen wetenschap of innovatie. Dit is schematisch weergegeven in een venndiagram in Figuur 5. Jongeren zijn in deze studie dus de mensen die zich in het midden van het diagram bevinden.
Figuur 1: de definitie van Jongeren schematisch weergegeven
Het eerste criterium gaat erom dat jongeren geen of weinig ervaring hebben met beleidsvorming en hoe het tot stand is gekomen. Jongeren zijn niet bekend met de wereld van beleidsmakers en nog onbevangen om het beleid. ‘Jongeren’ in deze studie gaat ook over ambitieuze jongeren: jongeren die mee willen denken over de beleidsvorming in de wetenschap en innovatie om de situatie voor hen en voor anderen te verbeteren, en iets te betekenen voor hun omgeving. Tenslotte zijn in dit onderzoek jongeren actief in de wetenschap en/of in de innovatie. Dat betekent dus dat er meerdere manieren zijn waarop iemand onder de doelgroep voor deze studie kan vallen: iemand kan les volgen
4
in het wetenschappelijk onderwijs, of al afgestudeerd zijn en wetenschappelijk onderzoek doen. Ook kunnen jongeren (al dan niet met een opleiding) werknemer zijn bij een innovatief bedrijf, of juist zelf ondernemen met een innovatief idee.
Deelvraagstelling Om het onderzoek te doen zijn vier deelvragen opgesteld, die voortkomen uit de onderzoeksvragen van de AWT. De eerste deelvraag die gesteld wordt is of de doelgroep eigenlijk wel bestaat. De drie eigenschappen die worden gekoppeld aan jongeren zorgen er voor dat de doelgroep misschien niet bestaat of erg klein is. Daarom is het ook de bedoeling om een indicatie te geven over de grootte van de doelgroep. Als tweede wordt de vraag gesteld of het eigenlijk wel een goed idee is om jongeren te betrekken bij de vorming van wetenschaps- en innovatiebeleid. Deze vraag vloeit voort uit de eerste onderzoeksvraag van de AWT: wat kunnen jongeren bijdragen aan het wetenschaps- en innovatiebeleid? Niet alleen wordt er stil gestaan bij de voordelen van jongereninvloed, ook de nadelen ervan worden onder de loep genomen. Vanuit de tweede onderzoeksvraag komt ook een deelvraag voort: heeft de doelgroep invloed in het wetenschaps- en innovatiebeleid? Als antwoord op deze vraag wordt ook gekwantificeerd hoeveel invloed jongeren hebben, en in wat voor vorm ze invloed hebben. Maar voordat deze laatste vraag wordt beantwoord wordt eerst aandacht besteed aan de derde deelvraag van deze studie: heeft de doelgroep invloed in wetenschap en innovatie? Deze vraag gaat dus niet om het beleid maar juist om de praktische kant van het beoefenen van wetenschap, en hij is gesteld om een goed beeld te kunnen vormen van de rol van jongeren in wetenschap en innovatie. Samenvattend zijn de vier deelvragen dus: A. B. C. D.
Bestaat de doelgroep eigenlijk wel? Wat zijn de voordelen en nadelen van jongerenparticipatie? Heeft de doelgroep invloed in wetenschap en innovatie? Heeft de doelgroep invloed in wetenschaps- en innovatiebeleid?
De participatieladder Om te kunnen beoordelen of jongeren invloed hebben in het wetenschaps- en innovatiebeleid, wordt gebruik gemaakt van een model van een participatieladder. Deze ladder is samengesteld uit een combinatie van de modellen van Arnstein [1] en Hart [2] uit 1969 en 1992, en aangepast om aan te sluiten bij de moderne samenleving. De ladder kwantificeert de hoeveelheid invloed die jongeren ergens in kunnen hebben, en is opgebouwd uit vijf treden. Deze vijf treden zijn te zien in Figuur 2.
Figuur 2: de participatieladder
5
Op de onderste trede van de participatieladder staat ‘Informeren’. Informeren is wanneer jongeren eigenlijk niet betrokken worden bij de beleidsvorming, maar alleen de resultaten ervan te horen krijgen, of het ergens op kunnen zoeken. Een stap hoger gaat het over Raadplegen. In het geval van Raadplegen wordt de mening van de jongeren gevraagd of gepeild, of is er mogelijkheid voor Jongeren om zelf met ideeën te komen en die ergens in te leveren. Meedenken is nog een stap hoger: daarbij zitten jongeren echt aan tafel met niet-jongeren en kunnen interactief meedoen aan de discussie: het verschil tussen Raadplegen en Meedenken is dus de interactie. Bij Meedenken is er sprake van communicatie twee richtingen op, waarbij er op elkaar gereageerd kan worden, en bij Raadplegen krijgen de jongeren geen antwoord op hun ideeën. In het geval van Gedelegeerde Macht hebben de jongeren echt (specifieke) eigen verantwoordelijkheden en officiële rechten. Het kan hierbij zo zijn dat ze een deel van de taken op zich nemen, of dat ze bijvoorbeeld stemrecht hebben. Het verschil hiervan met de vijfde stap, Jongerencontrole, is dat bij Jongerencontrole de jongeren het laatste woord hebben en dat bij Gedelegeerde Macht de jongeren het niet in hun eentje voor het zeggen hebben. Jongerencontrole is de hoogste stap op de participatieladder.
Bestaat de doelgroep eigenlijk wel? Ja, de doelgroep bestaat. Er zijn meer dan 225.000 WO-studenten in Nederland en bijna 550.000 mensen die minder dan vijf jaar geleden zijn afgestudeerd, waarvan er 18.000 bezig zijn om te promoveren. In de toekomst zullen deze aantallen mensen waarschijnlijk nog groter worden. Ze willen waarde creëren en houden passie, authenticiteit en eerlijkheid hoog in het vaandel. Ze gaan pragmatisch aan de slag om de wereld te veranderen, en op het moment dat het niet lukt om dat via de gebaande paden te doen proberen ze het op hun eigen manier. Er kan geconcludeerd worden dat de doelgroep bestaat: jonge mensen, die actief zijn in de wetenschap en innovatie en die de wereld willen verbeteren. Daarnaast is het belangrijk om niet alleen te kijken naar de jongeren die zich in het systeem bevinden, maar ook naar de jongeren die buiten de gebaande paden treden en op hun eigen manier werken als wetenschapper of innovator.
Wat zijn de voordelen en nadelen van jongerenparticipatie? Er zijn verschillende voordelen en nadelen aan jongerenparticipatie. Als eerste heeft jongerenparticipatie een hoge educatieve waarde: het is erg leerzaam voor jongeren om mee te doen met het vormen van beleid, omdat het ze leert op een bredere schaal te denken dan wat ze normaal doen. Ook zal het beleid dat er uiteindelijk gevormd wordt op breder draagvlak kunnen rekenen doordat jongeren met argumenten kunnen komen die ervoor zorgen dat het beleid meer met hun wensen rekening houdt. Bovendien zorgt de vrijere denkwijze van jongeren er voor dat er een kans is op het vinden van originele invalshoeken en denkwijzen, die het beleid een positieve insteek kunnen geven. Ten slotte is er ook het argument van kennisgeneratie: doordat jongeren en ouderen bij elkaar komen kunnen er ideeën, visies en ervaringen worden uitgewisseld waardoor iedereen uiteindelijk wijzer wordt. Er zijn ook nadelen aan jongerenparticipatie: als belangrijkste is het probleem dat jongeren nou eenmaal geen brede kennis hebben, wat ervoor zorgt dat ze moeilijk mee kunnen denken over de bredere vraagstukken die bij beleidsvorming aan de orde zijn. Daarnaast zal jongerenparticipatie ook energie en tijd kosten van alle betrokken partijen. Ook is er het risico op vertrouwensbeschadiging: als er niets met de ideeën van jongeren gedaan wordt, of het is ze niet duidelijk waarom niet, is er de mogelijkheid dat ze het vertrouwen verliezen in het functioneren van de organisatie. Het laatste probleem schuilt er in dat het belangrijk is niet te snel te denken dat de mening van ‘jongeren’ in het
6
algemeen vertegenwoordigd is: jongeren zijn nu eenmaal een te diverse groep om met een paar mensen te vertegenwoordigen. Als laatste is er ook het risico dat de goedbedoelde maatregelen om jongeren meer invloed te geven in het beleid er juist in resulteren dat er een kloof ontstaat tussen de jongeren en de niet-jongeren, doordat de jongeren zo expliciet gelabeld worden.
Wat voor invloed hebben jongeren in wetenschap en innovatie? Er kan gezegd worden dat jongeren zeker invloed hebben in de wetenschap. Jonge wetenschappers zijn talrijk en samen voeren ze veel onderzoek uit, binnen hun curriculum, voor hun afstuderen en soms ook buiten hun vakken om. Per studierichting verschilt het wat ze doen en in hoeverre ze bijdragen aan de wetenschap. Ze doen werk dat van hogeraf voor ze wordt uitgezocht door oudere, meer ervaren mensen. Hoe verder jongeren komen in hun wetenschappelijke carrière, hoe meer vrijheid ze krijgen om zelf hun projecten uit te zoeken en om die op hun eigen manier vorm te geven, en hoe meer ze die ook kunnen plaatsen in de wetenschappelijke context. Er zijn ook jongeren die buiten de wetenschap om gaan en op eigen houtje onderzoek gaan doen. Deze jongeren zijn helemaal vrij in het kiezen van het onderzoek dat ze doen, en soms is er een jongere bijzonder succesvol in zijn werk: deze jongeren hebben dan heel erg veel invloed in de wetenschap. Ook hebben jongeren invloed in de innovatie in Nederland. Aan de universiteiten zijn er mogelijkheden om studentenprojecten te doen die veel media-aandacht krijgen en nieuwe innovatieve ideeën in de spotlights zetten. Daarbij moet wel gezegd worden dat die studentenprojecten binnen de profilering van de universiteit moeten vallen. Maar er zijn ook jongeren die een goed idee hebben en gewoon een eigen bedrijf beginnen. Waar het waarschijnlijk is dat juist de jongeren allerlei originele ideeën hebben om dit soort ondernemingen op te zetten valt het aantal jongeren dat daadwerkelijk gaat ondernemen helaas tegen. Maar ook wanneer jongeren zelfs helemaal niets met bedrijven te maken hebben, is het mogelijk dat ze invloed hebben omdat de bedrijven juist van hun ideeën en inzichten gebruik maken.
Wat voor invloed hebben jongeren in het wetenschaps- en innovatiebeleid? Om deze vraag te beantwoorden zijn er verschillende voorbeelden genomen van wetenschapsbeleid, en ook van het innovatiebeleid. Zowel beleid op overheidsniveau wordt behandeld als beleid op instellingsniveau, en beleid dat door individuele actoren wordt bepaald. Uit de voorbeelden die voor de wetenschap zijn beschouwd komt een beeld naar voren over de invloed van jongeren in het wetenschapsbeleid. De Studentenraad, als orgaan, staat het hoogst op de ladder: deels is daar sprake van Gedelegeerde Macht, deels van Meedenken. Jongeren hebben ook veel invloed in het samenstellen van het instellingsplan van de TU Delft: ook daar is sprake van Meedenken. Studieverenigingen hebben officieel weinig invloed, Informeren, maar officieus doen ze ook mee qua Raadplegen en zelfs Meedenken. Bij het voorbeeld van het strategisch plan van het kennisinstituut Deltares hebben jongeren invloed van Meedenken en op het samenstellen van de ethische gedragscodes hebben studenten ook invloed in Meedenken. Echter, zodra het gaat om bredere gedragscodes die veel mensen beïnvloeden reduceert dat tot Informeren. Qua profilering van de universiteiten en ook het werk van de Commissie voor de toezicht op de Gedragscode Internationale Studenten staan studenten op de participatietrede van Raadplegen. Als het gaat om het opstellen van wetenschapsbrede gedragscodes zoals de Code Goed Bestuur of de Code Internationale Studenten hebben jongeren niet meer invloed dan Informeren, en als het gaat om wetenschappelijke publicaties over wetenschapsethos komen jongeren ook niet verder dan Informeren. In Figuur 3 zijn de verschillende voorbeelden die genomen zijn grafisch op de participatieladder geplaatst..
7
Figuur 3: de participatieladder van jongeren in het wetenschapsbeleid
Van het bedrijfslevenbeleid zijn vier belangrijke onderdelen geëvalueerd, waarbij de Topsectoren een centrale rol hebben. Als eerste is er gekeken naar de Topteams waar de invloed van jongeren gering blijkt te zijn. Ook is er aandacht voor de Human Capital Agenda’s, waarbij de invloed van jongeren helaas slechts bij drie topsectoren geobserveerd kan worden. Op basis van deze topsectoren (logistiek, creatieve industrie en energie) wordt aangenomen dat in het algemeen de invloed tussen Informeren en Meedenken ligt. De innovatiecontracten van de Topsectoren hebben qua jongereninvloed Informeren, en het Masterplan Bèta en Technologie heeft ook Informeren als beoordeling. Het Techniekpact, dat daar op voortbouwt, heeft meer jongerenparticipatie: er is zowel sprake van Raadplegen als van Meedenken. Jongerennetwerkorganisaties zoals Young Kivi Niria hebben invloed van Raadplegen en Informeren. Ook van het innovatiebeleid zijn de resultaten grafisch op de ladder geplaatst, dit is te zien in Figuur 4.
Figuur 4: de participatieladder van jongeren in het innovatiebeleid
8
Aanbevelingen Op dit moment is de invloed van jongeren in het innovatiebeleid gering. Daarmee worden er helaas kansen onbenut: laat jongeren Meedenken bij de vorming van het innovatiebeleid. Daar zijn vier belangrijke redenen voor: originele ideeën, generatie van kennis, educatie en draagvlak van het beleid. Jongeren die Meedenken ervoor kunnen zorgen dat er originele ideeën en invalshoeken bedacht worden, waar niet-jongeren misschien zelf niet op gekomen waren maar die wel hout snijden. Ook zal een dialoog met jongeren ertoe leiden dat er meer kennis gegenereerd wordt: zowel voor de niet-jongeren als de jongeren valt er veel van elkaar te leren, wat samen kan leiden tot nieuwe inzichten. Zeker voor de jongeren zelf heeft Meedenken ook hoge waarde in termen van educatie, wat belangrijk is omdat de jongeren uit deze studie juist de jongeren zijn die over een paar jaar de meeste verantwoordelijkheden dragen. Ten slotte zal het beleid dat uiteindelijk gevormd wordt een breder draagvlak hebben: omdat jongeren er over hebben kunnen meedenken en ook hun mening hebben kunnen uiten. Samen zorgen deze vier redenen er voor dat het een goed idee is om er voor te zorgen dat jongeren Meedenken bij de vorming van het en innovatiebeleid. Voor het vormen van wetenschapsbeleid gelden dezelfde voor- en nadelen als voor het vormen van het innovatiebeleid. Daarom is ook hier aan te bevelen om jongeren te laten Meedenken bij de totstandkoming van het beleid. Echter, er zijn ook verschillen: in het wetenschapsbeleid hebben jongeren vaak meer invloed dan in het innovatiebeleid. Binnen in universiteiten hebben jongeren vaak al de invloed van Meedenken en soms zelfs Gedelegeerde Macht. Hier is aan te bevelen om dit vast te houden en zo door te gaan. Het is niet nodig om van Gedelegeerde Macht terug te gaan naar Meedenken: de reden dat Meedenken in het algemeen verkozen wordt boven Gedelegeerde Macht is dat het gebrek aan brede kennis van jongeren een te groot probleem wordt, maar dat is op het universiteitsbeleid minder een probleem omdat dat dichter bij jongeren staat en ze er dus meer van weten. Daarentegen zijn er nog veel onderdelen van het wetenschapsbeleid waarbij jongeren weinig of niet worden betrokken: daarvoor geldt dezelfde aanbeveling als voor het innovatiebeleid: probeer jongeren te laten Meedenken in de vorming van het beleid. Naast deze aanbevelingen over wat er moet gebeuren zijn er ook aanbevelingen over hoe dat het beste kan gebeuren. Op deze aanbevelingen wordt kort ingegaan. Om met jongeren in aanraking te komen: schrijf enkele jongerenorganisaties aan en nodig ze uit om mee te denken; de hoeveelheid tijd en energie die in de samenwerking gestoken wordt kan geminimaliseerd worden door gebruik te maken van de bestaande structuren. Tijdens het gesprek: ga vooral een dialoog aan, waarin doorgevraagd wordt over de standpunten van jongeren en hun meningen. Zorg ervoor dat de gesprekken in een vroeg stadium van het proces plaatsvinden, zodat de jongeren in het uiten van hun visies niet gehinderd worden door de conventies die eerder in het proces gemaakt zijn. Laat de ideeën van de jongeren niet direct bepalend zijn voor het beleid: leg ze juist voor aan niet-jongeren, die hun ideeën in een bredere context kunnen plaatsen. Geef de jongeren vooral ook feedback op hun ideeën: over de kwaliteit ervan en over wat er met hun ideeën gebeurt. Dat heeft grote toegevoegde waarde voor het educatieve aspect, maar ook voor het reduceren van het risico op vertrouwensbeschadiging. Let ook op de keuze voor welke jongeren er uitgenodigd worden: zorg ervoor dat de jongeren kennis hebben die met het gespreksonderwerp te maken heeft, maar let op dat ze geen experts zijn over het beleid er omheen. Leg de jongeren ook uit waarom zij gekozen zijn: niet omdat ze ‘alle jongeren’ vertegenwoordigen, maar omdat naar hun ideeën en visies over het onderwerp gevraagd wordt.
9
Als onafhankelijke Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid heeft de AWT natuurlijk zeer veel te maken met beleidsvorming, en ook voor de AWT valt veel te winnen op het gebied van jongerenparticipatie. Omdat de AWT zich bezig houdt met de vorming van het wetenschaps- en innovatiebeleid valt er ook voor de AWT veel te winnen als jongeren Meedenken. De vier redenen ‘originele ideeën’, ‘generatie van kennis’, ‘educatie’ en ‘draagvlak van het beleid’ zijn ook voor de AWT van toepassing, en daarom is het ook voor de AWT aan te raden om jongeren te laten Meedenken. Specifiek voor de AWT gelden er nog drie aanbevelingen. Het is voor de AWT raadzaam om vaker samen te werken met enkele jongerenorganisaties als dat mogelijk is. Dat is vooral een belangrijke reden omdat daarmee de tijd en energie die de samenwerking kost geminimaliseerd kan worden. Het is ook voor de AWT aan te raden om de kwaliteit van de feedback hoge prioriteit te geven: dat zal ervoor zorgen dat de andere jongeren de samenwerking prettiger vinden, en het biedt de jongeren ook de mogelijkheid om er zelf echt iets uit te halen: de educatie. Ten slotte is het voor de AWT belangrijk om naar buiten toe heel duidelijk te houden wat precies te rol van de jongeren in het proces is. Hiermee kan de eigenschap dat de AWT een partij is die midden in het veld staat tussen de betrokken partijen versterkt worden, en dit kan dan ook naar buiten toe worden uitgedragen. Wanneer er wordt geadviseerd om jongeren te laten Meedenken speelt er ook een risico dat een kloof wordt geschapen tussen jongeren en niet-jongeren doordat jongeren gelabeld worden als ‘jongere’. Als eerste wordt de vraag gesteld: hoe erg is het als jongeren gelabeld worden? Waar het verschil tussen bijvoorbeeld mannen en vrouwen niet functioneel is - mannen en vrouwen kunnen dezelfde dingen even goed - is er wel een duidelijk verschil tussen de eigenschappen van jongeren en niet-jongeren. Jongeren zijn de mensen die nog weinig ervaring hebben met beleid en niet-jongeren kunnen dat wel hebben. Het is niet per se verkeerd om het beestje bij zijn naam te noemen en jongeren aan te duiden als ‘jongeren’, zeker omdat de inbreng die van jongeren verwacht wordt anders is dan die van ouderen. Wanneer jongeren gaan Meedenken samen met niet-jongeren hebben ze duidelijk andere rollen en worden er andere dingen van ze verwacht dan van de nietjongeren en het is vooral praktisch om de verschillen tussen de groepen duidelijk te houden. Dat neemt niet weg dat de jongeren en hun ideeën wel met respect en serieus behandeld moeten worden, want anders is het gelijkwaardige van het Meedenken weg.
10
1. Inleiding In dit eerste hoofdstuk wordt de vraagstelling van deze studie gepresenteerd. Eerst is er aandacht voor de achtergrond waarin deze studie plaatsvindt. Daarna wordt de vraagstelling besproken.
1.1
Achtergrond
De Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) brengt als strategische adviesraad adviezen uit over beleidsontwikkeling op de (middel)lange termijn. De AWT beweegt zich op de beleidsterreinen van de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW, verantwoordelijk voor wetenschapsbeleid) en Economische Zaken (EZ, verantwoordelijk voor innovatiebeleid). De AWT-adviezen komen in open interactie met de omgeving tot stand. Met behoud van zijn onafhankelijke positie betrekt de raad relevante personen en organisaties actief bij de voorbereiding van zijn adviezen, onder andere door gesprekken te voeren en discussies te organiseren met betrokkenen, deskundigen en belanghebbenden uit het veld. Hierbij zijn de personen die de AWT spreekt ter voorbereiding op zijn adviezen zelden jongeren; meestal gaat om mensen die hun sporen op een bepaald terrein al verdiend hebben, en beschikken over veel nuttige ervaring. Voor zover bekend, worden jongeren weinig betrokken bij de vorming van het wetenschaps- en innovatiebeleid. Terwijl juist dit terrein van groot belang is voor de toekomst van Nederland; de effecten van wetenschaps- en innovatiebeleid zijn pas na 5 jaar, 10 jaar of zelfs langer zichtbaar. Het zijn dus de huidige jongeren die de effecten later zullen ondervinden.
1.2
Vraagstelling
De AWT denkt dat het daarom verstandig kan zijn om jongeren meer te betrekken bij beleidsvorming, in het bijzonder rond wetenschaps- en innovatiebeleid. Daarom vraagt zij om het volgende in kaart te brengen: -
Wat kunnen jongeren bijdragen aan het wetenschaps- en innovatiebeleid? Hoe worden jongeren momenteel betrokken bij de vorming van het wetenschaps- en innovatiebeleid?
Op basis van de uitkomsten van deze inventarisatie, wil de AWT weten of en welke redenen er zijn om jongeren meer te betrekken bij de beleidsvorming, en hoe dat zou kunnen. In dit verband is de AWT specifiek geïnteresseerd in de mogelijke rol van de AWT zelf: op welke manier kunnen jongeren het best betrokken worden bij het werk van de AWT?
11
2. Aanpak In het volgende hoofdstuk worden drie instrumenten besproken die nodig zijn om de vraagstelling van deze studie goed te kunnen beantwoorden. Eerst zal de doelgroep ‘jongeren’ gedefinieerd worden, alsook wat er verstaan wordt onder ‘wetenschaps- en innovatiebeleid’. Daarna worden er vier deelvragen opgesteld die in de rest van de studie beantwoord zullen worden. Ook zal er een participatieladder geconstrueerd worden die in de latere hoofdstukken gebruikt zal worden om de invloed van jongeren te kwantificeren.
2.1
Definitie van jongeren
‘Jongeren’ is een bijzonder breed begrip dat afgebakend dient te worden. Er worden drie criteria gesteld waar ‘jongeren’ aan voldoen in deze studie: ze moeten weinig ervaring hebben, ambitieus en getalenteerd zijn en actief zijn binnen wetenschap of innovatie. Alle drie de criteria worden hieronder uitgebreider uitgelegd, en zijn schematisch weergegeven in een venndiagram in Figuur 5.
Figuur 5: de definitie van Jongeren schematisch weergegeven
De definitie van jongeren is dus vastgesteld met redelijk zachte criteria. Deze criteria resulteren erin dat de jongeren uit dit onderzoek veelal rond de 20 à 25 jaar oud zullen zijn, en de meeste zijn dus geen tieners meer. Er zijn geen leeftijdscriteria gesteld omdat dit onderzoek draait om wat jongeren kunnen bijdragen aan de beleidsvorming en dat niet direct afhankelijk is van hun leeftijd. 2.1.1 Weinig ervaring met beleid Het eerste criterium stelt dat jongeren geen of weinig ervaring hebben met beleidsvorming en hoe het tot stand is gekomen. Ze moeten als het ware nog nat achter de oren zijn als het om beleid gaat. Dat betekent niet dat ze compleet omwetend moeten zijn als het gaat om het beleid: als iemand toevallig op de hoogte is van wat bijvoorbeeld de Reviewcommissie van Hoger Onderwijs is dan is het niet zo dat hij ineens geen jongere meer is. Jongeren zijn dus mensen die niet veel af weten van het beleid dat gemaakt is en dus ook deels een onbeschreven blad zijn. Daar moet wel bij gezegd worden dat als iemand zich nooit actief heeft beziggehouden met beleidsvorming maar ondertussen wel gepromoveerd is (of zelfs nog meer carrière gemaakt heeft), dat hij al wel de nodige ervaring met het beleid gekregen heeft. Daarbij zal hij zich dan ook wel een mening hebben gevormd over de onderwerpen, en geen onbeschreven blad meer zijn. Dus er zijn ook getalenteerde ambitieuze wetenschappers die zich nooit met beleidsvorming bezig hebben gehouden maar toch geen jongeren zijn volgens deze definitie.
12
2.1.2 Ambitie en talent Niet alle jongeren worden beschouwd in deze studie: er is een specifieke focus op jongeren die ambitieus zijn en de mogelijkheden hebben om die ambities te realiseren. Maar wat is ambitie? Volgens de AWT-achtergrondstudie over ambitieus ondernemerschap [3] is ambitie de ‘vastberadenheid om te slagen’. Verder in het rapport wordt een tweede definitie gegeven: “iemand die ambitieus is, heeft als doel om waardecreatie te maximaliseren, verder dan alleen de eigen behoeften.” ‘Jongeren’ in deze studie gaat over jongeren die mee willen denken over de beleidsvorming in de wetenschap en innovatie om de situatie voor hen en voor anderen te verbeteren, en iets te betekenen voor hun omgeving. Dit sluit aan bij de eerdere definities in [3], omdat de jongeren verder willen kijken dan hun eigen wereld en bij willen dragen aan het grotere plaatje. 2.1.3 Wetenschap en/of innovatie In dit onderzoek zijn jongeren actief in de wetenschap en/of in de innovatie. Dat betekent dus dat er meerdere manieren zijn waarop iemand onder de doelgroep voor deze studie kan vallen: iemand kan les volgen in het wetenschappelijk onderwijs, of al afgestudeerd zijn en wetenschappelijk onderzoek doen. Ook kunnen jongeren (al dan niet met een opleiding) werknemer zijn bij een innovatief bedrijf, of juist zelf ondernemen met een innovatief idee.
2.2
Definitie van wetenschaps- en innovatiebeleid
Om een beeld te krijgen van het wetenschaps- en innovatiebeleid wordt een organogram gemaakt waarin verschillende (overheids)organen te zien zijn en de manier waarop ze invloed op elkaar uitoefenen. Deze kaart wordt gebruikt om te bepalen welke onderdelen van het beleid als onderwerp wordt genomen voor deze studie. De kaart is te zien in Figuur 6. In het midden van de kaart, in de rechthoek genaamd ‘Kennis en Innovatie’, staan bedrijven, kennisinstituten en universiteiten en hogescholen. Dat zijn de plaatsen waar kennis gegenereerd en innovaties gedaan worden. De zwarte pijl vanuit bedrijven naar de andere twee symboliseert de samenwerking in de vorm van de derde geldstroom. Naar dit centrale blok lopen vier financiële stromen: vanuit het ministerie OCW, EZ, overige overheden en NWO1 – al ontvangt NWO zijn financiën grotendeels van OCW; 86% van het NWO budget kwam van OCW in 2012 [4]. De totale financiering van OCW is ook groter dan alle andere ministeries: 72,6% van al het overheidsgeld voor onderzoek komt van OCW vandaan en 18,0% van EZ [4]. De overige tien procent komen van de andere ministeries tezamen, die dus ook als een groep geplaatst zijn. Bijzondere aandacht is er voor het topsectoren van het bedrijfslevenbeleid dat geïnitieerd is in 2011 [5]. Dat is omdat de topsectoren op veel manieren invloed hebben in het wetenschaps- en innovatiebeleid in Nederland. De topteams, waarvan de organisatorische verantwoordelijkheid is ondergebracht bij het ministerie van EZ, hebben innovatiecontracten opgesteld die vastleggen waarin voor elke sector de onderzoeksprioriteiten liggen, en deze documenten hebben direct invloed op NWO [6]. Ook hebben de innovatiecontracten invloed bij andere overheidsorganen, voor de financiering die aan onderzoek wordt gegeven bijvoorbeeld. Aan de andere kant hebben de topteams ook Human Capital Agenda’s opgesteld, die aan de basis hebben gestaan van brede 1
De organisatie die onderzoek aan Nederlandse Universiteiten en kennisinstellingen stimuleert en financiert.
13
akkoorden zoals het Masterplan Bèta en Technologie en het Techniekpact. Die akkoorden hebben op hun beurt weer direct invloed in de wetenschap en innovatie en ook indirect, via andere overheden.
Figuur 6: Kennis- en innovatiebeleid in kaart
14
Dan rest nu nog de vraag: welk gedeelte van deze kaart is een onderdeel van deze studie? In deze studie ligt de nadruk op wat er gebeurt dicht bij de wetenschap en universiteiten. De focus ligt niet zo zeer bij de overheden, maar bij het veld. Ook zal er aandacht zijn voor de topsectoren en ook voor enkele ‘zelfregulerende’ reglementen van wetenschappers, die bijvoorbeeld gesloten worden door de VSNU of door wetenschappers zelf geschreven worden. In Figuur 6 komt dat dus neer op het middelste gedeelte van de figuur, waar de niet-overheidsorganen en agenda’s staan weergegeven. In hoofdstuk 6.3 zal het onderzoek teruggekoppeld worden naar de kaart van het kennis- en innovatiebeleid.
2.3
Deelvragen
Om het onderzoek te doen zijn vier deelvragen opgesteld, die voortkomen uit de onderzoeksvragen van de AWT. De eerste deelvraag die gesteld wordt is of de doelgroep eigenlijk wel bestaat. De drie eigenschappen die worden gekoppeld aan jongeren zorgen er voor dat de doelgroep misschien niet bestaat of erg klein is. Daarom is het ook de bedoeling om een indicatie te geven over de grootte van de doelgroep. Als tweede wordt de vraag gesteld of het eigenlijk wel een goed idee is om jongeren te betrekken bij de vorming van wetenschaps- en innovatiebeleid. Deze vraag vloeit voort uit de eerste onderzoeksvraag van de AWT: wat kunnen jongeren bijdragen aan het wetenschaps- en innovatiebeleid? Niet alleen wordt er stil gestaan bij de voordelen van jongereninvloed, ook de nadelen ervan worden onder de loep genomen. Vanuit de tweede onderzoeksvraag komt ook een deelvraag voort: heeft de doelgroep invloed in het wetenschaps- en innovatiebeleid? Als antwoord op deze vraag wordt ook gekwantificeerd hoeveel invloed jongeren hebben, en in wat voor vorm ze invloed hebben. Maar voordat deze laatste vraag wordt beantwoord wordt eerst aandacht besteed aan de derde deelvraag van deze studie: heeft de doelgroep invloed in wetenschap en innovatie? Deze vraag gaat dus niet om het beleid maar juist om de praktische kant van het beoefenen van wetenschap, en hij is gesteld om een goed beeld te kunnen vormen van de rol van jongeren in wetenschap en innovatie. Samenvattend zijn de vier deelvragen dus: A. B. C. D.
Bestaat de doelgroep eigenlijk wel? Wat zijn de voordelen en nadelen van jongerenparticipatie? Heeft de doelgroep invloed in wetenschap en innovatie? Heeft de doelgroep invloed in wetenschaps- en innovatiebeleid?
2.4
De participatieladder
Om te kunnen beoordelen of jongeren invloed hebben in het wetenschaps- en innovatiebeleid wordt gebruik gemaakt van een model van een participatieladder. Deze ladder is samengesteld uit een combinatie van de modellen van Arnstein [1] en Hart [2] uit 1969 en 1992, en aangepast om aan te sluiten bij de moderne samenleving. De ladder kwantificeert de hoeveelheid invloed die jongeren ergens in kunnen hebben en is opgebouwd uit vijf treden, te zien in Figuur 7. Deze vijf treden worden hieronder beschreven:
15
Figuur 7: de jongerenparticipatieladder
1 Informeren In het geval van informeren zorgt de partij die beslissingen maakt ervoor dat objectieve informatie beschikbaar is voor de jongeren. Informeren kan op twee manieren: de jongeren kunnen actief benaderd worden (bijvoorbeeld mondeling, via post of digitaal) of er kan passief geïnformeerd worden: de informatie over een bepaald onderwerp kan ergens gepubliceerd worden waar jongeren die vanuit zichzelf geïnteresseerd zijn hem kunnen vinden. Vanzelfsprekend hebben jongeren bij de actieve variant meer invloed dan bij de passieve. Bij informeren dient men alert te zijn op de kwaliteit van de informatie die gegeven wordt. Informeren gaat om objectieve informatievoorziening. Op het moment dat alleen subjectieve informatie wordt gegeven is geen sprake van informeren, maar van manipuleren. Jongeren krijgen daarbij niet de kans om zelfstandig een visie te vormen dus jongeren kunnen niet volgens hun eigen ideeën invloed uitoefenen. ‘Manipulatie’ staat dan ook niet op de participatieladder. 2 Raadplegen Het is ook mogelijk dat jongeren geraadpleegd worden. In deze situatie krijgen de jongeren niet alleen de informatie beschikbaar van ‘Informeren’, maar wordt hen ook vragen gesteld. Er kan bijvoorbeeld gevraagd worden wat jongeren van een bepaald onderwerp vinden, of om een aantal onderwerpen te rangschikken van ‘belangrijk’ naar ‘onbelangrijk’. Hierbij krijgen jongeren dus de ruimte om hun mening en ideeën over onderwerpen te delen, maar de organisatie is niet verplicht zich aan deze ideeën te houden. Naast deze actieve vorm van raadplegen is er ook, net als bij Informeren, een passieve mogelijkheid: die verschilt in de mate van initiatief die de jongeren moeten tonen. Het is ook mogelijk dat er passief geraadpleegd wordt als de jongeren zelf naar de organisatie moeten stappen om hun mening te laten horen. Dit kan via zelf gehouden petities, ingezonden brieven of andere middelen. Net zoals bij actief raadplegen hoeft de organisatie zich niets aan te trekken van de mening van jongeren. Raadplegen heeft dezelfde valkuil als informeren: wanneer de jongeren geen objectieve informatie krijgen is er geen sprake van echte participatie maar slechts van het afkopen van verplichtingen. Het heeft geen zin om de mening van jongeren te vragen wanneer ze niet de kans krijgen om zelf hun mening te vormen en ‘afkopen’ is dus geen onderdeel van de participatieladder.
16
Let wel dat ‘raadplegen’ iets anders is dan statistisch onderzoek; als jongeren bijvoorbeeld wordt gevraagd hoe veel uur ze per dag televisie kijken heeft dat niets met participatie te maken. Als hen gevraagd wordt wat ze vinden van mensen die meer dan vier uur per dag televisie kijken dan is het wel raadpleging. 3 Meedenken Bij meedenken worden jongeren geïnformeerd over de te bespreken onderwerpen en wordt hen de mogelijkheid gegeven om hier echt een visie over te ontwikkelen, en bij te dragen aan de discussie. Het verschil tussen raadplegen en meedenken is de dialoog; bij meedenken is er meer interactie tussen beide partijen, waarbij samen nieuwe inzichten bereikt kunnen worden. Bij meedenken is het belangrijk dat beide partijen gelijkwaardige gesprekspartners zijn. 4 Gedelegeerde macht In het geval van gedelegeerde macht hebben jongeren de autoriteit en verantwoordelijkheid om bepaalde onderdelen van het beleid zo vorm te geven als hen zelf goed dunkt. Ze moeten nog steeds verantwoording afleggen maar ze hebben wel de eindbeslissing over de onderwerpen in hun portefeuille. Een andere vorm van gedelegeerde macht is meebeslissen: jongeren zijn een onderdeel in een orgaan en krijgen daar stemmen in het democratisch proces. Dit meebeslissen is niet per se een meer of minder invloedrijke vorm van participatie dan het hebben van een eigen portefeuille. Immers, als een stem veel waard is (er zijn in totaal weinig stemmen) dan is dit een bijzonder invloedrijke vorm van participatie maar als er juist veel stemmen zijn dan hebben jongeren niet veel invloed. Idem met portefeuilles: er zijn belangrijkere en onbelangrijkere portefeuilles. Meebeslissen is dus niet per se invloedrijker dan het hebben van een eigen portefeuille en daarom staat het op dezelfde trap in de participatieladder onder de noemer ‘gedelegeerde macht’. 5 Jongerencontrole Bij jongerencontrole hebben de jongeren het laatste woord over het te vormen beleid. Zij nemen de beslissingen en het is natuurlijk ook hun verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat het gevoerde beleid tot positieve effecten leidt. Jongerencontrole is de hoogste trap van de participatieladder. Gedelegeerde macht en jongerencontrole verschillen in de hoeveelheid macht die jongeren hebben: bij jongerencontrole hebben jongeren de complete eindverantwoordelijkheid voor het te voeren beleid, bij gedelegeerde macht moeten ze wel verantwoordelijkheid afleggen tegenover anderen. Internet en Social Media Deze participatieladder is samengesteld uit modellen uit 1969 en 1992. Het is daarom verstandig om de komst van het internet en de social media in deze participatieladder te plaatsen, aangezien die zijn opgekomen na het uitbrengen van de modellen van Arnstein en Hart. Drie onderdelen van het web worden besproken: informatiewinning op het internet, social media en polls, en online enquêtes en vragenlijsten. Informatiewinning op het internet Het internet zorgt er voor dat er in onvoorstelbaar tempo informatie beschikbaar komt voor iedereen die het wil gebruiken. In 2006 werd er 900.000 keer meer informatie geproduceerd dan dat er in alle boeken, tijdschriften en kranten staat [7]. Deze enorme hoeveelheid informatie zorgt er voor dat iedereen die het wil in staat is om allerlei verschillende bronnen te vinden om een objectief
17
beeld te vormen omtrent een probleem. Helaas is het ook zo dat het lastig kan zijn om door de bomen het bos te zien. Feit en fictie, mening en meting vervagen en het kan lastig zijn uit te maken met wat je te maken hebt, of om je informatie in de juiste context te plaatsen. Het internet zorgt er voor dat informatiewinning stukken makkelijker is dan voorheen, maar het zorgt er ook voor dat manipulatie makkelijker gebeurt dan voorheen. De grens tussen informeren en manipulatie is fragiel en het kan daarom lastig zijn om te bepalen waar in de participatieladder een activiteit thuishoort. Informatiewinning op het internet kan dus Informeren zijn maar Manipulatie is ook een optie. Social media en polls De opkomst van social media zorgt er voor dat mensen niet alleen met de informatie op het internet verbonden zijn, maar ook met elkaar. Dat zorgt er voor dat mensen ook via het internet met elkaar kunnen discussiëren en dat het mogelijk is om hun mening massaal te peilen. Dat kan gebeuren door bijvoorbeeld het tellen van hashtags op Twitter om te weten waar mensen over schrijven, of het tellen van bezoekersaantallen van websites: er zijn legio mogelijkheden om de stemming van internetters te meten. Aan de andere kant is het ook mogelijk om actief discussiefora op te zetten, of om polls te houden, zodat de gebruikers er van weten dat hun mening geobserveerd wordt. Dat kan gedaan worden door iedereen: organisaties of individuen. Er zijn dus talloze manieren om meningen te uiten over het internet. Waar horen die thuis in de participatieladder? Dat hangt er vanaf of de informatie uiteindelijk bij de instelling terecht komt. Van raadplegen is sprake als een organisatie zelf fora of polls opzet (actief) of wanneer de resultaten van een individueel opgezette petitie worden aangeboden (passief). Als gebruikers echter hun stemming uiten op fora, via berichten of in zelfopgezette polls en die meningen en ideeën komen niet bij de organisatie terecht, dan is er geen sprake van invloed en zijn de jongeren niet hoger dan ‘informeren’. Online enquêtes en vragenlijsten Online enquêtes en vragenlijsten verschillen van polls en social media in hun toegankelijkheid. Jongeren kunnen via de email worden benaderd om mee te doen aan enquêtes en vragenlijsten, of bij het bezoek aan een bepaalde website. Enquêtes worden praktisch altijd ingezet door de organisatie die de mening van jongeren wil weten en vallen daarom vaak in de categorie ‘raadplegen’. Echter, het is ook mogelijk dat het ‘afkopen’ betreft, als de jongeren niet de kans krijgen om zichzelf een objectief beeld van de situatie te vormen. Een gevaar van dit soort vragenlijsten is dat je de kans loopt niet de ideeën te ontvangen van alle jongeren, maar alleen van de jongeren die mee willen doen aan dit soort onderzoeken of alleen de jongeren die toevallig bepaalde websites bezoeken. Het is dus mogelijk dat de informatie die je krijgt niet de mening van alle jongeren representeert. Een onjuiste interpretatie van de gegevens kan betekenen dat een goed bedoelde poging tot ‘raadplegen’ verzandt in ‘afkopen’.
18
3. Vraag A: Bestaat de doelgroep eigenlijk wel? De eerste deelvraag van het onderzoek is of de doelgroep die voor ogen gehouden wordt eigenlijk wel echt bestaat. Drie kenmerken zijn gesteld aan de doelgroep ‘jongeren’ in deze studie:
Ze hebben weinig ervaring met het vormen van beleid Ze zijn actief in de wetenschap en/of innovatie Ze zijn getalenteerd en hebben de ambitie om werk te maken van deze talenten
Weinig ervaring met beleid
Wetenschap en/of Innovatie
Ambitie en Talent
Figuur 8: de definitie van de doelgroep schematisch weergegeven
In dit hoofdstuk wordt eerst een indicatie gegeven van het aantal jongeren dat zich in de wetenschap en innovatie bevindt, en in de tweede paragraaf wordt ingegaan op de ambitie van deze jongeren. In de derde paragraaf is te lezen over jongeren die buiten de gebaande paden werken, en in de vierde paragraaf wordt geconcludeerd of de doelgroep wel of niet bestaat.
3.1
De grootte van de doelgroep
Om een schatting te geven van de grootte van het aantal jongeren dat onder deze noemer valt worden gegevens gepresenteerd van het aantal studenten in het onderwijs, per leeftijd gesorteerd. Ook wordt ingegaan op de toekomstverwachting van deze getallen. Figuur 9 is opgesteld met gegevens van het CBS en Statline, geraadpleegd in december 2012. Het doel hiervan is om een duidelijk beeld te krijgen van wat jongeren zijn, hoe de leeftijdsgroep is opgebouwd en om uiteindelijk een precieze doelgroep te kunnen kiezen. Op de x-as staan leeftijden, vanaf 10 tot 33 jaar oud te zien, en op de y-as is het aantal jongeren te zien. De donkerblauwe lijn die bovenaan de figuur loopt laat dus zien hoeveel mensen er per leeftijd zijn. De grote gekleurde vlakken representeren onderwijsgroepen: leerlingen die hetzelfde onderwijs volgen. Die zijn dus ook per leeftijd gesorteerd: zo is te zien dat op 18-jarige leeftijd ongeveer de helft van de leerlingen VO doet, de helft volgt een MBO opleiding en er zijn ook al een paar Hbo-studenten. De Young professionals, tenslotte, zijn hier genomen als mensen die maximaal vijf jaar geleden een HBO- of WO-diploma hebben gehaald, en die gegevens zijn gevonden met de statistieken van 2011 en eerder (ze zijn dus een jaar verouderd). Ook is het belangrijk op te merken dat mensen die een HBO-diploma hebben behaald en daarna een WO-diploma halen dubbel worden geteld als Young Professional: de groep Young Professionals is dus iets groter afgebeeld dan hij in werkelijkheid is.
19
250000
200000
Gegevens afkomstig van Statline, dec 2012
Aantal
150000
100000
50000
0 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 Leeftijd WO
HBO
Young Professionals
VO
MBO
Aantal totaal
Figuur 9: onderwijsdeelname van jongeren, 2011-2012
In deze figuur valt te zien dat rond de leeftijd 13-16 jaar bijna alle jongeren ingeschreven zijn op een VO-instelling. Vanaf 16 jaar zijn er ook jongeren die MBO volgen, met het HBO wordt begonnen vanaf 17 jaar en na hun 18e jaar gaan jongeren naar universiteiten. WO-leerlingen zijn gemiddeld 22,0 jaar oud, HBO-leerlingen zijn gemiddeld 21,3 jaar en Young Professionals hebben gemiddeld de leeftijd van 25,4 jaar. Er zijn iets meer dan 225.000 WO-studenten en bijna 550.000 Young Professionals in Nederland. Dat zijn dus 775.000 jongeren in totaal. Maar hoe zit het met de toekomstverwachting? Het aantal hoogopgeleiden in Nederland stijgt al jarenlang. Jongeren zijn gemiddeld hoger opgeleid dan ouderen, en het percentage Nederlanders met een WO-diploma neemt gestaag toe, zoals te zien is in Figuur 10, die is opgesteld met gegevens van het ministerie van OCW. Het lijkt er op dat de groep van 775.000 jongeren met een wetenschappelijke achtergrond in de (nabije) toekomst alleen maar gaat groeien. Naast dit aantal studenten is er ook een aantal jongeren dat werkzaam is als promovendi, om een doctorstitel te behalen. Deze jongeren zullen in deze studie ook besproken worden. Er zijn 9.000 promovendi bezig met hun promotie, en daarnaast zijn er nog eens 9.000 buitenpromovendi actief in academische ziekenhuizen en onderzoekscentra [8]. Deze 18.000 promovendi vallen natuurlijk deels onder de 550.000 Young Professionals in Nederland.
20
30%
percentage met diploma
25% 20% 15% 10% 5%
gegevens van trendsinbeeld.minocw.nl -april 2013
0% 2001
2002
2003
2004
2005
2007
2008
2009
2010
2011
Jaar WO, allen
WO, 25-34
HBO, allen
HBO, 25-34 allen = 25-65 jaar
Figuur 10: opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking
3.2
De ambitie van de doelgroep
De vraag of jongeren ambitie en talent hebben is lastig te kwantificeren: immers, het is moeilijk om een strikte grens te trekken: wanneer heeft iemand ambitie en wanneer heeft iemand talent? Toch zal geprobeerd worden om de begrippen ambitie en talent onder jongeren zo breed mogelijk te omschrijven. Een (voltijd) studie doen kost veel tijd, het is intensief en het is duur. De studieschuld die je er aan overhoudt is hoog en het duurt een flink aantal jaren voordat je het geld dat je in je studie steekt terug hebt verdiend. Studenten worden geremd in hun enthousiasme om te gaan studeren door overheidsmaatregelen zoals numeri fixi voor bepaalde opleidingen, het bindend studieadvies waarmee je van je opleiding gestuurd kunt worden en financiële maatregelen zoals het inperken van het ov-reisrecht en het afschaffen van de basisbeurs. Er is een flink aantal drempels waar je overheen moet komen voordat je kunt beginnen met studeren: drempels die je alleen neemt als je genoeg gemotiveerd bent. Studenten moeten wel ambitie hebben om te gaan studeren, anders begin je er niet aan. Natuurlijk zijn er uitzonderingen: mensen die gaan studeren omdat hun ouders dat van ze verwachten, of mensen die gaan studeren omdat ze niet weten wat ze anders moeten doen. Maar dat zijn uitzonderingen; het gros van de studenten is zeer gemotiveerd om de studie succesvol af te ronden en de opgedane kennis optimaal te gebruiken. Maar wat is die ambitie? Iedereen heeft eigen beweegredenen om te gaan studeren, en ‘ambitie onder studenten’ moet niet over een kam gescheerd worden. De een wil het naadje van de kous weten over een bepaald vakgebied omdat daar zijn interesse naar gaat, de ander wil opgeleid worden tot manager van complexe organisaties. Voor deze studie ligt de interesse in jongeren die van plan zijn om het te gaan maken in de wereld, de mensen die van plan zijn om figuurlijk aan de
21
knoppen te zitten in de samenleving. Het gaat om de studenten die geen genoegen nemen om een onderdeel te worden van de samenleving, ze willen de samenleving leiden en verbeteren. Maar, hoe zit het dan met de verhoudingen tussen die ‘soorten ambitie’? Het is onmogelijk om een begrip als ambitie, wat van zichzelf al redelijk abstract is, op te delen en weer te geven in zoiets als een taartdiagram, om harde cijfers te genereren. Daarentegen is het wel mogelijk om een globaal beeld te schetsen over de ambitie van jongeren. “De jonge generatie maakt van haar passie haar beroep”, schrijft de Wiebe Zijlstra op de ZBC kennisbank [9]. Jongeren doen niet meer aan ‘geld verdienen zonder waardecreatie’. Passie voor je werk en de voldoening die daaruit voortkomt is voor hen belangrijker dan het geld dat er mee verdiend wordt. Er vindt een verschuiving plaats in de motivatie van jongeren om zich ergens voor in te zetten. Puur en alleen voor je eigen financiële gewin werken is uit, een goed gevoel aan je werk overhouden is in. Betekent dit automatisch dat jongeren meer ambitie hebben om de wereld te verbeteren? Nee, dat niet. Jongeren willen voldoening halen uit het werk dat ze doen, maar het is niet gezegd of die voldoening gericht is op ‘het verbeteren van de samenleving’, of op een meer egocentrisch ‘waarde creëren voor jezelf’. ‘De jeugd van tegenwoordig wil de wereld helemaal niet veranderen, maar doet het gewoon’ schrijft dezelfde auteur op de ZBC kennisbank [10]. De jongeren van tegenwoordig voeren geen strijd meer zoals de babyboomers ooit hebben gedaan, stoppen geen energie in het strijden voor een betere wereld. ‘Ouderen zullen sneller reageren als de Tweede Kamer een onrechtvaardige wet aanneemt, terwijl jongeren dan amper zullen protesteren’ [11]. Jongeren scheppen hun eigen wereld, waarin zij de dienst uitmaken. En in hun eigen wereld zijn eerlijkheid, passie en authenticiteit het grootste goed. Jongeren nemen blijkbaar minder initiatief om bij de volwassenen aan te kloppen als er iets niet goed is, maar gaan pragmatisch aan de slag om de wereld te verbeteren [10]. Wat kan een verklaring zijn voor deze mindere bereidheid om in actie te komen? Naar eigen zeggen komen jongeren minder in actie omdat ze (onder andere) “meer realistisch zijn en begrijpen dat actievoeren geen zin heeft” en “andere manieren zoeken, meer op de praktijk gericht” [11]. Of, zoals popzanger John Mayer het verwoordt in zijn single ‘waiting on the world to change’ (geschreven als 28-jarige) [12]: “Now we see everything that's going wrong with the world and those who lead it we just feel like we don't have the means to rise above and beat it.” “De jeugd van tegenwoordig is niet zo ambitieus als de babyboomers waren en zijn”, wordt ook geschreven op de ZBC kennisbank [10], in hetzelfde artikel waar ook staat dat de jeugd de wereld aan het verbeteren is. Deze uitspraak lijkt tegenstrijdig met de rest van dat artikel; eerder staat namelijk dat jongeren tegenwoordig pragmatisch aan de slag gaan om de wereld te verbeteren, in plaats van te protesteren voor het gemeenschappelijk goed. Betekent dat dat jongeren minder ambitieus zijn dan vroeger? Het lijkt er op dat jongeren nog steeds de passie hebben om de wereld te verbeteren, maar dat ze gewoon op een andere manier dan vroeger invulling geven aan deze ambitie. Om de bereidheid van jongeren om iets te doen voor hun omgeving te kwantificeren wordt een nadere blik geworpen op de hoeveelheid vrijwilligerswerk die ze doen. Uit cijfers van het Sociaal Cultureel Planbureau [13] blijkt dat jongeren in 2005 gemiddeld 3,7 uur per week aan
22
vrijwilligerswerk besteedden, iets minder dan de gemiddelde Nederlander (4,5 uur per week). Daarnaast concludeert het SCP in een ander rapport [11] dat jongeren veel minder vrije tijd te besteden hebben dan ouderen: dit kan verklaren waarom jongeren iets minder vrijwilligerswerk doen dan de gemiddelde Nederlander. Er kan geconcludeerd worden dat er zeker Nederlandse jongeren zijn die bereid zijn om zich vrijwillig in te zetten voor hun directe omgeving. En daarnaast zijn er ook voorbeelden van jongeren die zich inzetten voor een breder maatschappelijk doel: de G500 bijvoorbeeld. “G500 is een groep van inmiddels meer dan 1000 jonge Nederlanders die vinden dat het tijd is om de politiek te verjongen en op tien belangrijke punten noodzakelijke hervormingen door te voeren” [14]. Opgericht in april 2012 is deze organisatie een voorbeeld van een grote groep jongeren die vanuit eigen initiatief bijeen komt voor maatschappelijke verbetering. De JMA, het Jongeren Milieu Actief, is een ander voorbeeld: ze zijn “een vereniging waarin jongeren zich actief inzetten voor een duurzame en rechtvaardige wereld” [15]. Er zijn dus zeker ook jongeren die bereid zijn om moeite te doen voor onderwerpen die verder gaan dan hun eigen directe omgeving. Studenten zijn zeker ambitieus: anders begin je namelijk niet aan je studie. Maar: wat voor ambitie is dat? Zijn deze jongeren bezig met het verbeteren van de wereld, of met hele andere dingen? Jongeren willen iets doen waarbij ze waarde creëren, niet per se iets waarbij ze voor hun eigen financiële gewin gaan. Jongeren staan tegenwoordig niet meer te protesteren, maar gaan hun eigen weg om de wereld te verbeteren: dit doen ze omdat ze het gevoel hebben dat ze toch niks kunnen bereiken als ze zich conformeren aan de wereld van de volwassenen. Jongeren zijn wel ambitieus, maar geven hun ambities gewoon op een andere manier vorm dan volwassenen. Jongeren zijn wel bereid om zich belangeloos voor hun omgeving in te zetten, en er zijn ook zeker jongeren die zelfs verder kijken dan alleen hun eigen omgeving. Uit de gegeven bronnen komt het beeld naar voren dat er zeker wel jongeren zijn die de ambitie hebben om de wereld te verbeteren.
3.3
Buiten de gebaande paden
Behalve zij die zich conformeren aan de bestaande structuren in de samenleving zijn er ook vele jongeren die zich juist niet aansluiten bij grote instanties maar hun eigen weg gaan. In het komende blok zal ingegaan worden op enkele praktijkvoorbeelden uit de wetenschap en uit de innovatie waarbij jongeren buiten de gebaande paden zijn getreden. Daarna wordt er stilgestaan bij de vraag wat jongeren beweegt om zo hun eigen weg te gaan, en een vergelijking zal worden gemaakt tussen de jonge wetenschappers en innovators. Als laatste zal er gekeken worden naar een paar kenmerken die ook deze groep jongeren interessant maken. Regelmatig doen jonge studenten of zelfs scholieren uitvindingen of ontdekkingen die unieke bijdrages leveren aan de wetenschap. Zo ontdekte bijvoorbeeld een Amerikaanse scholier een grot op het oppervlak van Mars, tijdens een schoolproject met foto’s van de ruimtevaartorganisatie NASA [16]. Een andere Amerikaanse tiener is erin geslaagd een betaalbare diagnose voor alvleesklierkanker te ontwikkelen [17], en een Nederlandse scholier heeft zelf een succesvol wetenschappelijk experiment opgezet om luchtfoto’s te maken met een weerballon vanaf meer dan 34 kilometer hoogte [18]. Dit zijn drie voorbeelden van jongeren die onafhankelijk van een wetenschappelijke instelling een opvallende bijdrage leveren aan de wetenschap. Maar niet alleen in de wetenschap zijn er jongeren die hun eigen weg inslaan en verbazingwekkende resultaten opleveren: ook in de innovatie zijn er allerlei voorbeelden van jongeren die hun eigen weg
23
inslaan, en daar ook nog eens succesvol in zijn: zo is het bedrijf ‘Game World’, de grootste distributeur in de Benelux voor games van Microsoft, Nintendo en Sony, opgericht door één jongen met de leeftijd van 17 jaar, die nu miljonair is [19]. De website kvk18.nl, een website over ondernemen voor minderjarigen, is opgezet door twee jonge ondernemers die vonden dat het te lastig was voor minderjarigen om een eigen onderneming te beginnen, en die daarin wilden helpen [20]. En een Amerikaanse jongen van 18 jaar oud heeft zelf een eenpersoons onderzeeër ontworpen en gebouwd [21]. Ook dit zijn voorbeelden van jongeren die hard aan de weg timmeren, buiten de gebaande paden om. Waarom gaan deze jongeren op zo’n manier hun eigen weg? Twee van de drie jongeren die hun eigen innovatie hebben opgezet zijn daar allemaal mee begonnen na het constateren van een probleem: ‘videogames waren te duur’ en ‘het is lastig om als minderjarige een onderneming te beginnen’. Dat probleem kwam vanuit een grote organisatie waar ze geen toegang toe hadden en die het niet voor ze kon oplossen. Daarna hebben ze een eigen manier gevonden om dit probleem op te lossen, buiten de organisatie om. Het derde voorbeeld, de jongen die zelf een onderzeeër heeft gebouwd, heeft dat gedaan omdat het twee passies van hem, ‘water’ en ‘dingen maken’, combineert. Voor de wetenschappers ligt dat anders: zij gebruiken juist vaak de kennis en publicaties die andere wetenschappers al hebben opgedaan en komen zo tot nieuwe ontdekkingen. Maar ook voor hen is het lastig om voet aan wal te krijgen in de wetenschap, zonder wetenschappelijk diploma of achtergrond. De jongen die de betaalbare diagnose voor alvleesklierkanker heeft ontwikkeld heeft van zijn tweehonderd onderzoeksaanvragen één positieve reactie gekregen, die hem in staat heeft gesteld zijn onderzoek te doen [17]. Bij de wetenschappers is ook sprake van intrinsieke motivatie voor hun onderzoek, net zoals met andere wetenschappers. De jonge innovators en wetenschappers lijken dus op elkaar in de zin dat ze vanuit dezelfde motivatie handelen: de wil om een probleem op te lossen en het gebrek aan mogelijkheden om dat vanuit de bestaande structuren te doen, maar er zijn er ook voorbeelden aan te wijzen die vanuit hun eigen passie en intrinsieke motivatie werken. Natuurlijk is het zo dat de jongeren die buiten de gebaande paden om gaan en hun eigen ding doen ook lastiger te bereiken zijn. Doordat ze buiten de bekende instanties om gaan opereren ze als het ware ‘onder de radar’. Dat maakt deze jongeren natuurlijk minder zichtbaar en ook minder benaderbaar. Tenminste: totdat ze ineens succesvol zijn en volop media-aandacht krijgen. Deze groep jongeren werkt buiten de bestaande structuren om om hun doel te behalen: ze zijn inderdaad ambitieus om hun voorgestelde doel te verwezenlijken, vaak met het doel om waarde te creëren voor iedereen, en ze hebben hun ogen open voor wat er gebeurt in de samenleving. Sommigen van hen hebben tevergeefs geprobeerd om toegang te krijgen tot de gebaande paden maar zijn geweigerd, anderen hebben het überhaupt niet geprobeerd. Deze jongeren hebben andere wegen bewandeld dan de meesten, en hebben daar dan ook andere visies en ervaringen op na gehouden. Dat maakt deze groep jongeren ook een interessante doelgroep die niet vergeten moet worden.
24
3.4
Conclusie
Ja, de doelgroep bestaat. Er zijn meer dan 225.000 WO-studenten in Nederland en bijna 550.000 mensen die minder dan vijf jaar geleden zijn afgestudeerd, waarvan er 18.000 bezig zijn om te promoveren. In de toekomst zullen deze aantallen mensen waarschijnlijk nog groter worden. Ze willen waarde creëren en houden passie, authenticiteit en eerlijkheid hoog in het vaandel. Ze gaan pragmatisch aan de slag om de wereld te veranderen, en op het moment dat het niet lukt om dat via de gebaande paden te doen proberen ze het op hun eigen manier. Er kan geconcludeerd worden dat de doelgroep bestaat: jonge mensen, die actief zijn in de wetenschap en innovatie en die de wereld willen verbeteren. Daarnaast is het belangrijk om niet alleen te kijken naar de jongeren die zich in het systeem bevinden, maar ook naar de jongeren die buiten de gebaande paden treden en op hun eigen manier werken als wetenschapper of innovator.
25
4. Vraag B: wat zijn de voor- en nadelen van jongerenparticipatie in beleidsvorming? De vierde vraag van deze studie bouwt voort op de fundamentelere vraag: ‘is het eigenlijk wel een goed idee dat jongeren invloed hebben?’. Om uiteindelijk een terugkoppeling te kunnen maken naar de participatieladder wordt per voordeel en nadeel een eerste relatie gelegd tussen het punt en de participatieladder.
4.1
Voordelen
Hieronder worden de voordelen van jongerenparticipatie in beleidsvorming besproken. 4.1.1 Educatie De eerste sterkte van jongerenparticipatie lijkt redelijk voor de hand te liggen: door jongeren mee te laten doen met het vormen van beleid leren ze nieuwe kennis en vaardigheden. Als er slechts sprake is van Informeren valt dat natuurlijk tegen: alleen de jongeren die zelf op onderzoek uitgaan komen in aanraking met de ‘stof’, en dan is het nog maar de vraag of ze er echt mee aan de slag gaan. Wanneer er actief Raadplegen plaatsvindt is dat anders: dan worden de jongeren benaderd en om hun mening gevraagd: jongeren worden dus aan het denken gezet. Bij Meedenken en Gedelegeerde macht wordt er niet alleen verwacht van de jongeren dat ze nadenken, maar is er ook terugkoppeling van hun ideeën, omdat ze samenwerken met mensen die al langer in het vak zitten en hun ideeën in een context kunnen plaatsen. Dat is bij Jongerencontrole dan weer minder: daarbij moeten jongeren helemaal zelf uitmaken wat goed is en wat niet; terugkoppeling van hun ideeën is dan weer wat minder. Daarmee is niet gezegd dat jongeren bij Jongerencontrole minder leren dan bij Meedenken en Gedelegeerde macht, maar ze zullen op een andere manier leren. Educatie is speciaal een belangrijk voordeel voor de jongeren zoals gedefinieerd in deze studie: mensen die de ambitie en het talent hebben om ‘waardecreatie te maximaliseren, verder dan alleen de eigen behoeften’, want dat zijn de jongeren die over enkele jaren zelf het beleid zullen gaan vormen en die zelf aan de knoppen gaan komen te zitten. Daarom is het voordeel educatie nog iets belangrijker: het betreft educatie voor de mensen die over een paar jaar de meeste verantwoordelijkheid dragen. 4.1.2 Meer gedragen beleid Wanneer jongeren worden betrokken bij de beleidsvorming zul je beleid krijgen dat ook (enigszins) de visie en mening van jongeren in zich heeft - mits er natuurlijk wat met hun inbreng gedaan wordt. Het is natuurlijk niet per se zo dat ‘er jongeren betrokken zijn dus alle jongeren zijn vertegenwoordigd en het er mee eens’. Daar zijn jongeren een veel te diverse groep voor, met allemaal eigen ideeën en wensen. Het is echter wel zo dat er meer draagvlak zal zijn, om twee redenen: aan de ene kant is het feit dat je kunt stellen dat er jongeren mee hebben gewerkt toch een geruststelling voor een aantal (jongere) mensen , aan de andere kant zal de mening van jongeren ook hun uitwerking hebben in het beleid zelf. Dit effect, het beleid wordt breder gedragen, zal toenemen naarmate jongeren meer invloed krijgen. Maar als er te ver in gegaan wordt, met Jongerencontrole, ga je juist ook weer zien dat niet-jongeren om dezelfde redenen het beleid niet zouden steunen. 4.1.3 Kennisgeneratie Behalve dat de jongeren veel leren van het meedoen aan het vormen van beleid kunnen ook volwassenen veel wijzer worden. Jongeren zijn een grote groep mensen met hele eigen ervaringen
26
en kennis, met eigen manieren van argumenteren en met andere wereldbeelden dan anderen, zoals ook is aangetoond in hoofdstuk 3. Met jongeren samenwerken en hen de gelegenheid geven om hun ideeën te uiten opent een deur waardoor hun ideeën verder kunnen komen. Bij Informeren zal dit nauwelijks gebeuren maar als Raadplegen plaats vindt hebben jongeren al de gelegenheid om hun kennis verder te brengen. Het lastige alleen is dat de kennis die jongeren hebben niet zomaar aangesproken kan worden door er naar te vragen: jongeren denken op heel andere manieren dan ouderen, en door eenzijdig vragen te stellen als oudere is het moeilijk om de kennis van een jongere aan te spreken. Maar als je verder gaat, naar Meedenken, Gedelegeerde Macht en naar Jongerencontrole, dan kun je in een interactieve setting met de jongeren praten: je kunt samen in gesprek gaan en doorvragen op het moment dat er dingen niet duidelijk zijn. In zo’n interactieve setting is het veel beter te doen om de specifieke kennis van jongeren echt aan te spreken. 4.1.4 Originele ideeën Wanneer jongeren invloed krijgen in het beleid dat gemaakt wordt is er de mogelijkheid dat er bijzondere en originele zienswijzen uit komen rollen. Als je de ideeën van de jongeren kunt combineren met de kennis van ouderen kunnen er plannen bedacht worden waar je misschien niet zo snel op gekomen was, maar die wel bijzonder effectief kunnen zijn. Dit is natuurlijk het meeste wanneer er zo veel mogelijk interactie is tussen de jongeren en de ouderen, dus wanneer er sprake is van Meedenken of Gedelegeerde Macht. Het verschil tussen de twee voordelen ‘kennisgeneratie’ en ‘originele ideeën’ is dat ‘kennisgeneratie’ draait om het verkrijgen van nieuwe kennis door met elkaar in gesprek te gaan, terwijl de ‘originele ideeën’ draait om nieuwe visies en zienswijzen die je kunt krijgen door te luisteren naar hoe jongeren tegen de wereld aankijken.
4.2
Nadelen
Hieronder worden de nadelen van jongerenparticipatie besproken: het feit dat jongeren minder brede kennis hebben dan ouderen, dat jongerenparticipatie energie en tijd kost, het risico van vertrouwensbeschadiging en dat je niet te snel moet denken dat de mening van ‘jongeren’ in het algemeen vertegenwoordigd is. 4.2.1 Geen brede kennis van jongeren Jongeren hebben minder ervaring en vaak ook minder kennis en vaardigheden dan ouderen. Dat zorgt er weliswaar voor dat ze vrijer zijn in hun denkwijze, maar ook dat hun ideeën minder gebaseerd zijn op die ervaringen en kennis. Alhoewel jongeren dus goede ideeën kunnen hebben is het voor ze moeilijker om die in een context te plaatsen en juist te implementeren. Wanneer er sprake is van Informeren, Raadplegen of Meedenken is dat geen probleem, want de ouderen bepalen wat er met de ideeën van de jongeren gebeurt. Bij Gedelegeerde Macht hebben de jongeren zelf de mogelijkheid om met hun ideeën aan de slag te gaan maar moeten ze nog wel verantwoording afleggen aan anderen: daar kan het gebrek aan kennis van jongeren parten gaan spelen. Als er sprake is van Jongerencontrole dan zal het zeker een probleem zijn wanneer de jongeren geen inbreng meer hebben van ouderen. 4.2.2 Kost energie en tijd Jongeren betrekken bij de besluitvorming rondom beleid kost tijd, en daarmee ook geld. Dat is het minste het geval bij Informeren: daarbij is niet veel meer inspanning vereist dan ergens op het internet de resultaten van je werk publiceren (passief informeren) of alle jongeren een email sturen
27
(actief informeren). Vooral Raadplegen kan intensief zijn, als je een grote groep wilt raadplegen. Voor Meedenken geldt dat ook; als een grote groep jongeren Meedenkt dan is daar intensieve inzet voor nodig. Daarentegen, een kleine groep jongeren laten Meedenken hoeft niet veel energie te kosten; het is bij wijze van spreken niet meer moeite dan een paar extra stoelen aan tafel aanschuiven. Ook bij Gedelegeerde Macht of Jongerencontrole hoeft de jongerendeelname niet veel extra moeite te kosten, aangezien de jongeren de plaatsen innemen die anders bezet zouden zijn door volwassenen. Jongereninvloed zal altijd energie en tijd kosten, maar hoeveel dat precies is hangt af van de manier waarop de samenwerking met de jongeren wordt vormgegeven. 4.2.3 Vertrouwensbeschadiging Een van de risico’s van jongereninvloed is dat mogelijk het vertrouwen van jongeren in het systeem beschadigd raakt, als er niet goed met hun input en ideeën wordt omgegaan. Stel dat jongeren met allerlei ideeën komen die (in hun ogen) heel erg effectief en nuttig zijn en er wordt niks mee gedaan of de ideeën worden zonder feedback van tafel geschoven, dan kan dat er voor zorgen dat jongeren geen vertrouwen meer hebben in het systeem. Daarbij zullen ze dan ook hun motivatie verliezen om er nog iets voor te willen doen. Bij Jongerencontrole is daar geen sprake van, aangezien jongeren zelf de autoriteit hebben om hun plannen uit te voeren. Bij Informeren is het risico ook iets lager: als een jongere geïnformeerd wordt en hij komt daarna zelf in actie maar krijgt geen respons, dan zal hij dat frustrerend vinden omdat hij ‘het systeem’ niet in komt. Bij Raadplegen, Meedenken en Gedelegeerde Macht is dat erger: als jongeren daar niet gehoord worden dan zal dat nog frustrerender zijn omdat ze nota bene uitgenodigd zijn door de organisatie, maar hun meningen geboycot worden. Het gevaar van vertrouwensbeschadiging is dus het grootst bij Raadplegen, Meedenken en Gedelegeerde Macht. 4.2.4 Niet te snel denken dat je de mening van jongeren vertegenwoordigt Een ander belangrijk risico dat bestaat is dat de organisatie die jongeren invloed geeft gelijk de aanname doet dat alle jongeren vertegenwoordigd zijn. ‘Jongeren’ vormen een extreem brede en diverse groep, die niet met een paar vertegenwoordigers te omvatten is. De grootte van dit risico ligt niet aan welke trede van de participatieladder gekozen wordt, maar aan de samenstelling van de groep, en aan het eventueel selectieproces dat daar aan vooraf gegaan is. 4.2.5 Scheppen van een kloof Het laatste nadeel aan jongereninvloed is dat als jongeren mee mogen doen in het beleidsproces, dat dat juist een kloof kan veroorzaken: wanneer jongeren mee mogen doen met de besluitvorming omdat ze jongeren zijn is er een risico dat ze uiteindelijk teveel een label ‘jongeren’ krijgen in plaats van dat ze echt een onderdeel uitmaken van de organisatie. De goedbedoelde maatregel om jongeren te betrekken bij de besluitvorming kan er dus juist averechts in resulteren dat de ideeën van jongeren niet meer serieus genomen worden en dat het voor jongeren onmogelijk is om echt aan te sluiten. Dit risico is aanwezig bij Raadplegen, Meedenken en Gedelegeerde Macht.
4.3
Samenvatting
Uit de beschrijvingen van de voordelen en nadelen blijkt dat de sterke punten van jongereninvloed ‘educatie, meer gedragen beleid en kennisgeneratie’ het beste tot hun recht komen bij de treden Meedenken en Gedelegeerde Macht. De kans op het creëren van originele ideeën zijn ook het hoogst bij Meedenken en Gedelegeerde Macht.
28
Aan de andere kant zijn er ook nadelen. De zwakke punten van jongereninvloed zijn dat de kennis van jongeren niet breed genoeg kan zijn om hun ideeën succesvol in een context te plaatsen, en dat merk je bij Meedenken en zeker bij Gedelegeerde Macht en Jongerencontrole. Ook kost jongerenparticipatie energie en tijd, dat is juist weer te merken bij Raadplegen en Meedenken. Ook zijn er bedreigingen die meegaan met jongerenparticipatie: de kans op vertrouwensbeschadiging is aanwezig bij Raadplegen, Meedenken en Gedelegeerde Macht. Bij alle participatieniveaus is het risico aanwezig dat je niet te snel moet denken dat je alle jongeren vertegenwoordigd hebt, en bij Raadplegen, Meedenken en Gedelegeerde Macht is er ook het risico dat de goedbedoelde maatregelen voor jongerenparticipatie juist een kloof scheppen tussen de jongeren en de nietjongeren.
29
5. Vraag C: Heeft de doelgroep invloed in wetenschap en innovatie? Om de deelvraag te kunnen beantwoorden of de jongeren invloed hebben in de wetenschap en innovatie wordt eerst de invloed van jongeren in de wetenschap onder de loep genomen. Daarna is er aandacht voor de invloed van jongeren die zich bezighouden met innovatie. Als laatste worden die twee met elkaar vergeleken.
5.1
Wetenschap
De hoofdtaken van een universiteit zijn het aanbieden van onderwijs en het uitvoeren van onderzoek. Het combineren van deze twee taken in een instelling brengt voor studenten zeer veel potentie met zich mee: als student kun je leren om toponderzoek te doen op de plaats waar het toponderzoek plaatsvindt. Voor jongeren aan universiteiten zijn er mogelijkheden om zelf mee te doen aan onderzoek, en om zelf een steentje bij te dragen aan de wetenschap. Om te bekijken hoeveel invloed jongeren in de wetenschap hebben wordt er gekeken naar verschillende onderdelen van de wetenschap: als eerste wordt studeren onder de loep genomen, daarna wordt er stilgestaan bij het krijgen van een wetenschappelijk idee of ingeving. Als laatste wordt er gekeken naar het werken bij een kennisinstelling. 5.1.1 Studeren Als student is je hoofdzakelijke bezigheid het volgen van onderwijs. Daarnaast is het natuurlijk ook mogelijk om projecten en ondernemingen te doen naast je studie, waarmee je ook invloed kunt hebben in de wetenschap. De mogelijkheden die een student heeft om als onderdeel van zijn opleiding bij te dragen aan de wetenschap verschillen per studie. Zo zijn er studies waarbij de nadruk vooral ligt op het leren van vaardigheden en niet per se op het doen van onderzoek, zoals pedagogische wetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen [22]. Aan de andere kant zijn er ook studies waarbij de studenten metingen en experimenten uitvoeren die gebruikt worden voor het onderzoek van een docent. Er zijn ook opleidingen die als onderdeel hebben dat hun studenten zelf een klein onderzoek opstellen, uitvoeren en documenteren, maar het valt te betwijfelen of deze mini-onderzoekjes het daadwerkelijk verder schoppen dan het postvakje van de docent die het moet corrigeren. Ook zijn er opleidingen die excellentietrajecten aanbieden waarbij studenten wel echt zelf onderzoek gaan doen, zoals sociologie aan de rijksuniversiteit Groningen [23]. Dit soort organisaties en mogelijkheden zijn dus per faculteit en opleiding georganiseerd, en niet centraal. Het verschilt dus per opleiding hoeveel invloed de student heeft in de wetenschap. Wat wel geconcludeerd kan worden is dat als studenten op deze manier invloed hebben in de wetenschap, dat dat vaak gestuurd is door de docenten, die voorschrijven welk onderzoek er gedaan zal worden. 5.1.2 Ideeën krijgen Wat gebeurt er als een jongere een wetenschappelijk interessant idee krijgt en daar verder aan wil gaan werken? Als student kun je soms ook buiten je opleiding om onderzoek gaan doen. Veel onderzoeksfaciliteiten van universiteiten zijn ook voor studenten toegankelijk, ook buiten hun onderwijsprogramma, zoals bij de faculteit Psychologie en Onderwijs van de Vrije Universiteit [24]. De vraag is: zijn er veel studenten die buiten hun studie om op eigen houtje onderzoek gaan uitvoeren? Dat lijkt in de praktijk tegen te vallen: als student ben je, zoals gezegd, al vooral bezig met het volgen van je studie, en naast die hoofdtaak van het volgen van vakken is er niet veel tijd vrij om ook nog eens een eigen onderzoek op te zetten. Er zijn weliswaar voorbeelden van studenten die op eigen houtje een onderzoek opzetten, zoals de student die dezelfde spijkerbroek 15 maanden lang
30
droeg om te kijken wat er gebeurde met bacteriën die er in zitten [25], maar veel van dit soort voorbeelden zijn er niet. En hoe staat het dan met de jongeren die zich buiten de universiteiten bevinden en een goed idee hebben? Hen staat natuurlijk niets in de weg om het onderwerp te kiezen waar ze zich in willen verdiepen, al beschikken ze natuurlijk over minder onderzoeksmiddelen. Daarbij komt wel: ook de jongeren die op eigen houtje dingen gaan onderzoeken bouwen voort op de kennis van anderen. Dat kan door onderzoeken en publicaties te lezen die anderen hebben geschreven, maar ook door gebruik te maken van de data die beschikbaar is gesteld door een andere partij. De jongeren die buiten de gebaande paden om gaan en zelf direct de wetenschap gaan beoefenen hebben geen wetenschappelijke achtergrond en hen is dus ook niet geleerd om een wetenschappelijke werkwijze aan te houden. Dat maakt het mogelijk om op een revolutionaire manier tot andere inzichten te komen, en op die manier wetenschappers op een nieuwe manier naar hun vakgebied te laten kijken. Natuurlijk zijn niet alle jonge wetenschappers die proberen buiten de gebaande paden om te gaan succesvol, en hun verhalen en resultaten zullen dan ook niet bij de wetenschap terecht komen. Maar op het moment dat het wel lukt om een bijdrage te leveren aan de wetenschap, dan is er veel aandacht voor hun bevindingen. 5.1.3 Werken bij een kennisinstelling De eerste gelegenheid waarbij een jongere bij een kennisinstelling terecht kan komen is zijn afstuderen of het volgen van een wetenschappelijke stage. De afstudeerfase van een opleiding bestaat expliciet uit het uitvoeren van een wetenschappelijk onderzoek [26]. De student doet hierbij dus zeker wetenschappelijk onderzoek dat bijdraagt aan de wetenschappelijke kennis in zijn vakgebied. Wel moet er gezegd worden dat als een student bij een groot bedrijf gaat afstuderen, dat hij vaak met geheimhoudingsclausules te maken krijgt, dus het resultaat van zijn werk wordt vaak niet openbaar gepubliceerd. De universiteit is (vaak) het medium dat de afstuderende student koppelt aan de werkgever waar hij kan afstuderen. De volgende vraag is: wie bedenkt die afstudeeropdracht? Dat zijn de werkgevers: bedrijven, kennisinstituten en ook onderzoeksgroepen op de universiteit zelf. Studenten hebben de gelegenheid om te kiezen welke afstudeeropdracht ze willen doen, uit de onderzoeken die worden aangeboden. Heel soms gebeurt het ook dat een student zelf een afstudeeronderzoek bedenkt, iets waar hij graag zelf onderzoek in wil doen. Dit betekent dat de universiteit daar een docent bij moet zoeken die in staat is om de student te begeleiden. Daarom moet het voorgestelde onderzoek wel aansluiten bij de vakgebieden waar de faculteit zich in gespecialiseerd heeft, en het moet natuurlijk voldoen aan de hoge academische eisen die de universiteit er aan stelt. En hoe zit het met PhD-studenten? Jonge wetenschappers die de universiteit niet verlaten na het afstuderen en die verder gaan op weg naar een carrière in de wetenschap. ‘Een promovendus is iemand die door het zelfstandig beoefenen van wetenschappelijk onderzoek en het schrijven van een proefschrift wil promoveren tot de academische graad van doctor’ [27]. Een belangrijk verschil tussen afstuderen en promoveren is dus dat het werk bij promoveren zelfstandig is: iemand die promoveert werkt zelfstandig en wil op persoonlijke titel erkenning krijgen van zijn wetenschappelijke kwaliteit, door middel van een academische titel. Een promovendus zal dus ook vooral bezig zijn met het onderzoek dat hij aan het doen is, en de kwaliteit daarvan. Wel moet er gezegd worden dat er ook voor een promovendus een begeleider moet zijn: het onderzoek van de
31
promovendus moet dus wel aansluiten bij de expertise van de universiteit, anders zijn er geen begeleiders beschikbaar. Het bedenken van het onderzoek is niet een taak van de promovendus: dat doet de hoogleraar. De hoogleraar is degene die het beste op de hoogte is van wat er gebeurt in zijn vakgebied en die is dus ook in staat om een project te bedenken wat daarin aansluit bij de wetenschappelijke stand van zaken. Aan de andere kant: als een promovendus een idee brengt dat past in het onderzoek waar de universiteit al mee bezig is, dan zijn er misschien mogelijkheden om dat in te passen, net als met afstudeeropdrachten. Promovendi hebben dus meer invloed in de wetenschap dan afstudeerders. Ze werken zelfstandig en zijn daarom vrijer om zelf invulling te geven aan hun werk dan de studenten. Het is voor een promovendus iets makkelijker om zelf met een eigen idee te komen om op te promoveren, maar nog steeds moet het werk van de promovendus voldoen aan de focus van de universiteit, en het moet in het wetenschappelijke plaatje passen. Als laatste zijn er ook nog jongeren die beginnen te werken bij een kennisinstituut: zij sluiten zich aan en beginnen daar aan een carrière. Voor wetenschappelijk werk bij een kennisinstelling is een wetenschappelijk diploma natuurlijk wel vereist, dus de jongeren die hier aan de slag gaan zullen bijna allemaal gestudeerd hebben. Zodra je als jonge wetenschapper begint bij een kennisinstelling sluit je je aan bij een van de onderzoeksgroepen die er zijn en ga je meedoen aan het lopende onderzoek. Hoewel je zelf wel de vrijheid hebt om te kiezen hoe je de onderzoeksvragen beantwoordt hebben de jongeren dus niet zelf de vrijheid om hun onderzoeksvragen te stellen. 5.1.4 Conclusie over de wetenschap De invloed van jongeren in de wetenschap is beoordeeld aan de hand van drie ‘onderdelen’: studeren, ideeën krijgen en werken bij een kennisinstelling. Er is gezien dat de wetenschappelijke impact die een student heeft verschilt per studie: sommige studies bieden studenten echt de gelegenheid om zelf nieuw wetenschappelijk onderzoek te doen en voor sommige studies is dat niet aan de orde. Wanneer een student een goed wetenschappelijk idee heeft dan kan hij daar ook buiten zijn studie om mee aan de slag gaan, want daar zijn de faciliteiten voor beschikbaar. Vaak gebeurt dat echter niet. Wanneer een niet-student zelf een wetenschappelijk idee heeft kan hij hier ook achteraan gaan, al heeft hij natuurlijk wel minder onderzoeksmiddelen tot zijn beschikking. Het gebrek aan wetenschappelijke achtergrond kan er dan voor zorgen dat de student vrijer is in zijn denkwijze en sneller tot revolutionaire inzichten komt. Jongeren die gaan werken (om af te studeren, als PhD-student of gewoon als werknemer) voor kennisinstellingen moeten zich doorgaans conformeren aan de lopende onderzoekstrajecten en hebben dus niet de vrijheid om compleet hun eigen onderzoek op te starten. Samenvattend kan gezegd worden dat de invloed van jongeren in de wetenschap is dat ze zeker mogelijkheden hebben om bij te dragen aan de wetenschap, maar dat de mogelijkheden om te bepalen wat voor onderzoek er gedaan wordt gering zijn.
5.2
Innovatie
Om de invloed in jongeren in innovatie te bespreken wordt wederom gebruik gemaakt van de indeling ‘binnen en buiten de gebaande paden’. Eerst wordt er gekeken naar studentenprojecten van universiteiten en naar de innovatie van jongeren binnen incubators, daarna wordt er aandacht besteed aan jongeren die compleet op eigen initiatief een eigen onderneming beginnen. Als laatste
32
wordt er gekeken naar innovatie van jongeren die niet met bedrijven en ondernemingen te maken heeft. 5.2.1 Studentenprojecten Zeker op de technische universiteiten zijn er veel studentenprojecten: innovatief werk dat studenten doen dat de nieuwste wetenschappelijke bevindingen verwerkt in producten die het onderste uit de kan halen van wat mogelijk is. Studenten maken hier (vaak naast hun studie) tijd voor vrij om iets nieuws te maken. Studentenprojecten doen vaak mee aan wereldwijde competities tussen de teams van verschillende universiteiten en krijgen daar veel media-aandacht van. Dit soort projecten wordt ondersteund door de universiteit en vaak gesponsord door verschillende bedrijven. In sommige gevallen worden de projecten geïnitieerd door studenten, in andere gevallen begint het bij iemand van het academisch personeel die de eerste stap zet. In alle gevallen gaan dit soort projecten om nieuwe producten die innovatieve technologieën werkelijk maken en integreren in een ontwerp. Het is niet alleen een showcase voor wat de universiteit allemaal kan, maar ook voor de wetenschappelijke stand van zaken. Daarom hebben de studentenprojecten die worden ontwikkeld ook grote belangstelling van verschillende bedrijven, die de opgedane kennis van de studentenprojecten nauwlettend in de gaten houden. Daarom kan gesteld worden dat de innovaties die in de studentenprojecten bedacht en geïmplementeerd worden ook daadwerkelijk invloed hebben in het bedrijfsleven. Een van de belangrijke spelers in deze studentenprojecten is natuurlijk de universiteit, die moet besluiten om het project in kwestie te faciliteren. Daarom zijn studentenprojecten niet helemaal ongebonden: alleen de projecten die aansluiten bij het beleid van de universiteit worden ondersteund in hun werk. Studenten hebben dus zeker de mogelijkheid om via studentenprojecten invloed te hebben in de innovatie in Nederland: hun werk staat vol in de belangstelling en wordt door vele mensen en bedrijven bekeken en bewonderd. Echter, aan een universiteit worden alleen de studentenprojecten gefaciliteerd die aansluiten bij de profilering van de instelling. 5.2.2 Incubators Jongeren die een goed idee hebben om een onderneming op te starten kunnen bij een incubator terecht. “Een incubator is een organisatie die een proces realiseert om de versnelde groei van hoogwaardige starters naar succesvolle ondernemingen mogelijk te maken door de inzet van een geïntegreerd pakket diensten zoals werkruimte, services, cultuur, coaching, netwerk, (toegang tot) kapitaal, etc.” [28]. De incubator heeft niet als doel om zich inhoudelijk met het product of het proces bezig te houden, dus een jongere kan hier dus zijn eigen technische product uitwerken en ontwikkelen, volgens zijn eigen methodes en ideeën. Natuurlijk is het wel zo dat voordat iemand wordt toegelaten, dat de jongere zijn idee wel moet verkopen bij de incubator. Daarom moet een jongere zich wel van tevoren conformeren aan de principes van de incubator. Zodra hij eenmaal binnen is in de incubator heeft een jongere redelijk veel vrijheid om zijn product zo te ontwikkelen als hij zelf wil. 5.2.3 Innovatie buiten de gebaande paden om Regelmatig gebeurt het dat jongeren hun eigen innovatieve onderneming beginnen. De onderneming ‘Thijl’, van een 18-jarige die in een bakfiets biologische producten thuisbezorgt is daar een voorbeeld
33
van [29], maar ook het bedrijf WZK, dat bedrijven helpt bij het overgaan naar duurzame technologie, is daar een voorbeeld van [30]. De overheid maakt een speerpunt van ondernemen, zeker onder jongeren, en er zijn ook meer dan genoeg hulpsites te vinden op het internet die iedereen kunnen helpen bij het opzetten van een eigen onderneming. Uit onderzoek blijkt dat jongeren weliswaar een hoge interesse hebben in ondernemerschap, maar nog steeds start amper 1% van de jongeren een eigen bedrijf [31]. En dat is zonde: juist jongere mensen, die minder ervaring hebben met het bedrijfsleven, zijn minder gewend aan conventies. Ze zijn nog een onbeschreven blad en in staat om de met meest originele en creatieve ideeën te komen (zoals beschreven in paragraaf 2.1.1). Er zit een enorm potentieel in de hoofden van de jonge mensen in Nederland, maar op de een of andere manier zetten de jongeren dat potentieel niet om in daden. 5.2.4 Bedrijfloos Daarnaast zijn jongeren bij uitstek een doelgroep die vanuit zichzelf al gaat innoveren, ook al zijn ze misschien helemaal niet aangesloten bij een bedrijf of organisatie. De mode is daar het voorbeeld bij uitstek van: jongeren bepalen wat de mode is en wat niet, en zij innoveren daarin. Turkse meisjes die rokjes wilden dragen maar niet met blote benen lopen zijn ooit begonnen met het dragen vak rokken over een spijkerbroek of legging heen, iets wat nu een veelgezien fenomeen is. Ook hebben jongeren een grote invloed op de muziek die ‘in’ is: Op deze manieren hebben jongeren, door hun eigen gang te gaan, ook invloed in de innovatie. Hun ideeën slaan aan binnen hun eigen groep en wanneer ze groot genoeg groeien kunnen ze worden opgepikt door anderen, die er mee aan de slag gaan en er een nog groter succes van maken. Ook kan het gebeuren dat andere organisaties juist op zoek gaan naar de innovatieve ideeën van jongeren. Er zijn allerlei methodes ontwikkeld om jongeren te raadplegen en om hun denkvermogen aan te spreken: van groepsgesprekken tot fotografie [32]. Ook zijn er regelmatig wedstrijden waarbij jongeren die een idee hebben kunnen meedoen: die wedstrijden worden georganiseerd door een organisatie die op zoek is naar innovatieve ideeën en door het organiseren van een competitie kan er geput worden uit de ideeën van jongerengemeenschap. Een voorbeeld hiervan is de wedstrijd ‘het groenste idee van Noord-Holland’, die gehouden wordt door RTV-NH en het bedrijf ‘Dakschatten’. Jongeren kunnen hun groene ideeën opsturen en ermee op televisie komen. ‘Dakschatten’, een bedrijf dat probeert de daken van Nederland op een duurzame manier te laten gebruiken, mag alle ideeën inzien en kan zichzelf erdoor laten inspireren [33]. Hetzelfde deed de NS ook in augustus en september 2012: ze organiseerden ze een ideeënwedstrijd om de informatievoorziening rond het treinverkeer te verbeteren [34]. Zo’n wedstrijd hoeft natuurlijk niet per se op jongeren gericht te zijn, maar jongeren hebben hier zeker ook mogelijkheden om hun eigen innovatieve ideeën te spuien zonder er zelf een bedrijf voor op te hoeven zetten. Jongeren hebben dus zeker ook mogelijkheden om invloed uit te oefen op de innovatie in Nederland, ook al hebben ze niets directs te maken met welk bedrijf of onderneming dan ook. Ze kunnen gewoon hun eigen gang gaan en als ze een succesvol idee hebben dat aanslaat bij hun leeftijdgenoten dan kan dat idee opgepikt worden door anderen, die er mee aan de slag gaan. Maar
34
jongeren met een goed idee kunnen ook altijd terecht bij verschillende wedstrijden en competities, die een podium zijn waar er naar hen geluisterd wordt door grotere partijen. 5.2.5 Conclusie over innovatie Jongeren hebben zeker invloed in de innovatie in Nederland. Aan de universiteiten zijn er mogelijkheden om studentenprojecten te doen die veel media-aandacht krijgen en nieuwe innovatieve ideeën in de spotlights zetten. Daarbij moet wel gezegd worden dat die studentenprojecten binnen de profilering van de universiteit moeten vallen. Binnen een incubator zijn jongeren redelijk vrij om op hun eigen manier te werken, mits ze zichzelf aan de incubator weten aan te prijzen. Maar er zijn ook jongeren die een goed idee hebben en gewoon een eigen bedrijf beginnen. Waar het waarschijnlijk is dat juist de jongeren allerlei originele ideeën hebben om dit soort ondernemingen op te zetten valt het aantal jongeren dat daadwerkelijk gaat ondernemen dus tegen. En wanneer jongeren zelfs helemaal niets met bedrijven te maken hebben is het ook mogelijk dat ze invloed hebben omdat de bedrijven juist van hun ideeën en inzichten gebruik maken.
5.3
Conclusie
Wanneer de invloed van jongeren in de wetenschap en de innovatie met elkaar vergeleken wordt, dan kan er als eerste geconcludeerd worden dat jongeren zeker invloed hebben in beide terreinen. Wel valt op dat jongeren in de wetenschap vooral invloed hebben door het werk te doen dat voor hen is bepaald, en dat in de innovatie jongeren vrijer zijn om hun eigen creatieve ideeën vorm te geven. Aan de andere kant: als een jongere in de wetenschap succesvol zijn eigen pad volgt is hij beter in staat om de wereld van de wetenschap op zijn kop te zetten dan dat dat in de innovatie het geval is. Ook valt op dat in de wetenschap de jongeren meer voortbouwen op de kennis die er al is, en dat jongeren in de innovatie vaker vanaf nul beginnen.
35
6. Vraag D: Heeft de doelgroep invloed in wetenschaps- en innovatiebeleid? Om te bepalen of de jongeren invloed hebben in het wetenschaps- en innovatiebeleid wordt gebruik gemaakt van de participatieladder die is opgesteld in hoofdstuk 2.4. Verschillende onderdelen van het wetenschaps- en innovatiebeleid worden tegen deze ladder geplaatst, zodat een beeld ontstaat van de manier waarop jongeren hun invloed kunnen uitoefenen. Eerst zullen er verschillende onderdelen van het wetenschapsbeleid tegen het licht gehouden worden, en daarna zal er gekeken worden naar het innovatiebeleid. Als laatste zullen in dit hoofdstuk deze twee terreinen vergeleken worden met elkaar.
Figuur 11: de jongerenparticipatieladder
6.1
Wetenschapsbeleid
Hieronder zullen verschillende onderdelen van het wetenschapsbestaan onder de loep genomen, om te inventariseren of jongeren daar invloed in hebben. Als eerste wordt er gekeken naar de invloed van de studentenraden en studieverenigingen op universiteiten. Daarna wordt er gekeken naar de invloed van studenten in verschillende wetenschapsethische documenten. Vervolgens wordt er aandacht besteed aan de invloed van jongeren in de strategie van universiteiten en als daarna wordt er een blik geworpen op enkele nationale codes en overeenkomsten waar universiteiten zich aan moeten houden. Als laatste wordt De Jonge Akademie besproken. 6.1.1 Studentenvertegenwoordigingen Drie vormen van studentenvertegenwoordiging worden beschouwd: studentenraden, studieverenigingen en studentenvakbonden. Ook worden de promovendi netwerken besproken. Studentenraden Elke universiteit heeft een studentenraad. De Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek regelt dat elke universiteit een universiteitsraad heeft, waarvan de helft van de leden door het personeel is gekozen en de helft van de leden door de studenten wordt gekozen: het gedeelte van de studenten wordt vaak aangeduid als (centrale) studentenraad. De universiteitsraad werkt samen met het college van bestuur van de universiteit. Het college van bestuur heeft de leiding over de universiteit en voert de gemaakte plannen uit. De universiteitsraad bespreekt samen met het college van bestuur de gang van zaken op de universiteit en heeft instemmingbevoegdheid over meerdere belangrijke onderdelen van het
36
universiteitsbeleid: het instellingsplan, studentenstatuur, bestuursreglement, arbeidsomstandigheden en meer. Daarnaast is het college van bestuur verplicht om aan de universiteitsraad advies te vragen voor besluiten over de jaarbegroting en ‘aangelegenheden die het voortbestaan en de goede gang van zaken binnen de universiteit betreffen’. En het college van bestuur is ook verplicht om advies te vragen aan alleen de studentenraad – de helft van de universiteitsraad dus – over onder andere: het algemeen personeels- en benoemingsbeleid, beleid over het collegegeld en toelatingseisen. Ook kan het college van bestuur in het reglement van de universiteitsraad nog meer zaken vastleggen waarover de universiteitsraad instemmings- of adviesrecht heeft. Daarnaast heeft elke faculteit van een universiteit ook een faculteitsraad, waar wederom door studenten gekozen vertegenwoordigers in zitten. De faculteitsraden houden zich meer bezig met de gang van zaken op facultair niveau, en hun precieze bevoegdheden worden geregeld door de universiteitsraad [35]. Vroeger - door de Wet Universitaire Bestuurshervorming uit 1970 - waren de verhoudingen tussen de universiteitsraad en het college van bestuur anders: de universiteitsraad maakte de besluiten en het college van bestuur had de taak om die besluiten uit te voeren [36]. Het systeem bleek echter inefficiënt en log te zijn en de organisatiestructuur van universiteiten is aangepast: de universiteitsraad is tegenwoordig een medezeggenschapsorgaan terwijl het college van bestuur de bestuurlijke leiding over de universiteit heeft gekregen. Door de Wet universitaire bestuurshervorming zijn jongeren binnen universiteiten hoog op de participatieladder geplaatst: aangezien jongeren samen met ouderen in de universiteitsraad kwamen te zitten en daarmee het beleid van de universiteit bepaalden was er sprake van Gedelegeerde Macht. Studenten konden echt meepraten en meebeslissen over het beleid van de universiteit. Omdat dit systeem niet goed bleek te werken is de bestuursstructuur aangepast en jongeren hebben nu een mindere stem in het proces [36]. De studentenraad heeft een instemmingbevoegdheid bij zaken zoals het instellingsplan, het studentenstatuut en arbeidsomstandigheden. Dit wijst er op dat jongeren nog steeds op het punt van Gedelegeerde Macht staan in de participatieladder. Ook hebben studenten adviesbevoegdheid over alles wat ‘het voortbestaan en een goede gang van zaken op de universiteit betreft’: alle belangrijke andere onderwerpen dus. Dit wijst op een rol van Meedenken op de participatieladder. Het kan dus geconcludeerd worden dat de Studentenraad deels kan Meedenken en deels Gedelegeerde Macht heeft. Studieverenigingen Nederland kent 389 studieverenigingen [37]. Een studievereniging is een vereniging van studenten met dezelfde studie of van studenten die aan dezelfde faculteit studeren. De taken van een studievereniging zijn divers. Studentenverenigingen houden zich grofweg bezig met drie onderwerpen: ondersteuning van studenten, het opdoen van kennis en het leggen van sociale contacten. Voor de ondersteuning van studenten bieden veel studieverenigingen goedkopere studieboeken aan en bieden ze oude tentamens en samenvattingen aan om mensen te helpen met leren. Ook richten
37
studieverenigingen vaak commissies op die de kwaliteit van het onderwijs evalueren en helpen verbeteren. Naast het ondersteunen van studenten met hun studie biedt een studievereniging vaak ook mogelijkheden aan om extracurriculair kennis op te doen: studiereizen naar het buitenland, lezingen en symposia behoren tot het repertoire van studieverenigingen. Ook zijn er regelmatig daguitstapjes naar bedrijven die interessant zijn voor de studie, en kunnen er ontwerpwedstrijden georganiseerd worden waarbij studenten hun studiekennis in de praktijk brengen. Als derde taak richten studieverenigingen zich ook op gezelligheid binnen de studie: allerlei bijzondere activiteiten kunnen worden georganiseerd, van grote feesten tot pokertoernooien, van barbecues tot sportmiddagen. Een studievereniging heeft dus geen officiële zitting in de beleidsstructuur van de universiteit, maar vervult desondanks verschillende belangrijke functies voor de studenten. Studieverenigingen worden vaak ondersteund door hun faculteit: niet alleen krijgen ze ruimte in de universiteit toegewezen om te werken, maar ook staan ze op goede voet met de faculteitsleiding, en naast de faculteitsraad neemt de studievereniging ook vaak deel aan discussies over belangrijke onderwerpen. Een studievereniging vervult verschillende belangrijke functies voor studenten en is daardoor voor veel studenten het belangrijkste knooppunt in de faculteit, omdat je er voor allerlei verschillende zaken langs komt. Daardoor zijn studieverenigingen belangrijke organen in het universiteitsleven: ook al zijn ze niet direct bezig met het beleid dat er gevoerd wordt, een studievereniging komt met veel verschillende studenten in aanraking en is daardoor goed op de hoogte van wat er speelt. Studieverenigingen werken dan ook nauw samen met de faculteitsraden, decanen en hoogleraren, wat dus voor de andere partij bijdraagt voor het genereren van kennis. Een studievereniging wordt compleet opgericht, geregeld en onderhouden door studenten. Dat wekt misschien de indruk dat dit een voorbeeld is van Jongerencontrole op de participatieladder, maar dat is niet het geval: een studievereniging is een zelfstandig orgaan en heeft geen directe controle over het beleid van de universiteit. Officieel gezien zou een studievereniging dan ook op de onderste trede van de participatieladder terecht komen: Informeren, omdat ze alleen maar kunnen vernemen wat er besloten wordt door de beleidsmakers. Officieus gezien hebben studieverenigingen echter meer invloed in het wetenschapsbeleid van de universiteit. Ze zijn een waardevolle bron van informatie omdat ze zo dicht bij de studenten staan; daarin schuilt voor het College van Bestuur (en andere organisaties binnen de universiteit) de meerwaarde in samenwerken met studieverenigingen. Een studievereniging bevindt zich op de participatieladder op twee treden: een studievereniging is voor het bestuur op een universiteit een goed middel om kennis op te doen over de studenten (Raadplegen), maar studieverenigingen hebben ook zeker de mogelijkheid om hun eigen visies en inzichten te delen met de beleidsmakers (Meedenken). Studentenvakbonden Elke universiteitsstad kent een studentenvakbond, waar alle studenten lid van kunnen worden en die de belangen van alle studenten vertegenwoordigt. Het nationale koepelorgaan voor deze vakbonden is de LSVB, de Landelijke Studenten Vakbond. Een student kan bij een vakbond terecht voor
38
bijvoorbeeld schoolboeken, verzekeringen en rechtsbijstand, en de vakbonden voeren vanuit zichzelf ook vaak actie als er maatregelen dreigen te worden genomen die nadelig zijn voor studenten. De eerst genoemde punten gaan niet om beleidsvorming, maar het actievoeren is wel degelijk een kwestie van beleid en daar invloed op uitoefenen. De LSBV is bijvoorbeeld bezig met schakeljaren, studiefinanciering en studiekeuzebegeleiding [38]. Echter, dit blijkt vooral te gaan om onderwijsbeleid: geen wetenschaps- of innovatiebeleid dus. De Studentenvakbonden lijken zich niet veel bezig te houden met wetenschaps- en innovatiebeleid. Promovendi Netwerk Nederland Nederland kent een Promovendi Netwerk dat de belangen van de Promovendi in Nederland behartigt [39]. Het netwerk houdt zich bezig met brede vraagstukken in het wetenschapsbeleid, zoals bursaalpromovendi, aantal promoties en NWO-gelden. Het PNN is bevoegd tot het sluiten van CAO’s en is een gesprekspartner met verschillende belangrijke organisaties binnen de wetenschap, waaronder de VSNU, NVAO en het Ministerie van OCW. Dit wijst er zeker op dat promovendi in het PNN invloed van Meedenken hebben in de beleidsvorming. Aan de andere kant: één van de doelen van het PNN is het ‘informeren van promovendi’. De leden van het netwerk worden dus op de hoogte gehouden van wat er gebeurt maar het bestuur van het netwerk is de enige die echt aan tafel zit. Dit wijst dus juist meer op een rol van Informeren van de jongeren. Het hoogste besluitvormingsorgaan binnen het PNN is de algemene ledenvergadering. In de algemene ledenvergadering hebben het bestuur zitting en ook de promovendi-overleggen van de universiteiten. Elke universiteit heeft een promovendi-overleg en in dat overleg hebben soms weer de vertegenwoordigers zitting van de promovendi-organisaties op facultair niveau. Uiteindelijk komen de promovendi-organisaties dus heel dicht bij de PHD-studenten. Elke student heeft dus de mogelijkheid om via de vertegenwoordigingen uiteindelijk zijn mening te laten horen in de ledenvergadering van het PNN, en daarmee hebben de promovendi in Nederland via het PNN dus ook de invloed van Meedenken in het wetenschapsbeleid. 6.1.2 Wetenschapsethiek De gesprekken over de ethiek in de wetenschap zijn van alle tijden en zijn een zeer belangrijk onderdeel van de manier waarop wetenschap beoefend wordt. Ook recent blijkt weer dat dit onderwerp telken terugkeert, met het dubieuze nieuws over de integriteit van enkele wetenschappers [40]. Daarom wordt ook de wetenschapsethiek beschouwd. Als eerste worden de ‘codes of ethics’ die door onderzoeksinstellingen worden gehanteerd besproken, daarna wordt er gekeken naar de wetenschappelijke publicaties die gedaan zijn over wetenschapsnormen. Ethische codes Elke universiteit heeft een eigen ‘code of ethics’ waarin staat welke normen en waarden de universiteit aanhangt en hoe die gewaarborgd worden. Daarnaast heeft de VSNU een aantal gedragscodes opgesteld die het ethisch juist functioneren van wetenschappers moeten regelen, waaronder de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening [41]. Maar niet alleen het beoefenen van wetenschap wordt uitgebreid beschreven en gedocumenteerd; er zijn ook uitgebreide klokkenluiderregelingen, regelingen voor klachten en regels omtrent wetenschappelijke integriteit, die worden vastgesteld op allerlei niveaus.
39
Als je als jongere gaat studeren moet je akkoord gaan met alle ethische codes en regelingen van de universiteit. Niet dat dat een probleem is: dit soort codes is opgesteld op een manier dat het grootste gedeelte van de mensen het er mee eens is. Ook besteden opleidingen vaak expliciet aandacht aan de ‘principes van wetenschapsbeoefening’ die zijn opgesteld, zodat studenten zo vroeg mogelijk op de hoogte worden gebracht van de regelingen [42]. Maar wie expliceert de gedachtes en stelt de gedragscodes op? Dat zijn de bestuurders van de universiteiten, of een directie die onder hun hoede is. De gedragscodes van universiteiten moeten natuurlijk wel combineerbaar zijn met de gedragscode van de VSNU. De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van de VSNU [41]. In dit algemeen bestuur zijn alle Nederlandse universiteiten vertegenwoordigd, en dat zijn geen jongeren. Wat betreft de gedragscode van de VSNU blijft jongereninvloed beperkt tot de onderste trede van de participatieladder: Informeren. Gedragscodes op universiteiten kunnen worden vastgesteld door het College van Bestuur, zoals in Groningen [43] en in Utrecht [44]. Op de universiteiten hebben de studenten invloed via de studentenraad, die adviesrecht heeft over deze kwesties: op de gedragscodes van universiteiten hebben de studenten dus de invloed van Meedenken. Wetenschappelijke publicaties over wetenschapsethiek Wetenschapsethiek is een aparte tak binnen de wetenschap, waarover grote aantallen wetenschappers zich wereldwijd buigen: mensen die zich afvragen wat juist is om te doen in de wetenschap en wat niet. Over wetenschapsethiek zijn vele publicaties gedaan, die de algemene meningen over de wetenschap beïnvloeden. Zo zijn er wetenschappers die op eigen titel publiceren, en ook volledige commissies die zich over vraagstukken buigen. Voor de zelfstandige publicaties is het werk van Robert K. Merton een voorbeeld [45]. Hij beschreef vier normen voor wetenschappers, die later door de wetenschappelijke gemeenschap zijn overgenomen: gemeenschappelijkheid (kennis is openbaar), universalisme (het werk is onafhankelijk van de auteur), belangeloosheid en georganiseerde scepsis. Robert K. Merton heeft een grote invloed in de wetenschap gehad doordat hij zijn bevindingen kon publiceren in een wetenschappelijk tijdschrift. Is dit voor jongeren ook weggelegd? Niet echt: voordat een publicatie in een gerenommeerd wetenschappelijk tijdschrift bereikbaar is moet je eerst naam gemaakt hebben in de wetenschap, of op zijn minst een titel hebben. Als het voor een jongere lukt om zo’n publicatie over wetenschap in een dergelijk wetenschappelijk tijdschrift te bemachtigen dan is er qua participatie zeker sprake van Meedenken. Maar voor de meeste jongeren zal dit niet weggelegd zijn en daarom blijft hun invloed beperkt tot Informeren. Hierbij moet zelfs gezegd worden dat de meeste wetenschappelijke tijdschriften niet gratis zijn, en dat er daarom een drempel is voor het Informeren. Daarnaast wordt er ook in groepen gewerkt aan wetenschapsethiek. Het document ‘On being a scientist’ van de ‘National Academy of Sciences’, ‘National Academy of Engineering’ en het ‘Institute of Medicine’ in Amerika is hier een voorbeeld van [46]. Sinds 1988 wordt dit document gepubliceerd en regelmatig geüpdate, en het document is een toonaangevend werk waarin wordt beschreven hoe wetenschappers te werk moeten gaan met hun onderzoek. Maar wie werken aan deze publicatie? Het is de ‘Committee on science, engineering and public policy’, die bestaat uit twintig mensen die op persoonlijke titel uit verschillende achtergronden komen. Het zijn directeurs, voorzitters,
40
professoren en afdelingshoofden die in deze commissie zitten: geen jongeren dus. Wat dit soort publicaties betreft is staan jongeren op de participatieladder dus niet hoger dan ‘Informeren’. 6.1.3 Strategische documenten Binnen onderzoeksinstellingen worden verschillende strategische documenten gepubliceerd. Om te kunnen beoordelen wat de invloed van jongeren is daarin worden enkele daarvan onder de loep genomen: als eerste wordt het instellingsplan van de TU Delft beschouwd. Daarna wordt er gekeken naar een actueel onderwerp zoals de profilering van universiteiten. Als laatste is er aandacht voor een voorbeeld uit de industrie: het GTI Deltares. Instellingsplan van de TU Delft Het instellingsplan van de TU Delft, de Roadmap 2020, is het document waarin de basis van het universiteitsbeleid tot aan 2020 vastgelegd is. Belangrijke thema’s worden hierin vastgelegd, zoals samenwerking met andere universiteiten, de dynamische context van de universiteit en de strategische prioriteiten voor de komende zeven jaar. Het document wordt opgesteld door het College van Bestuur van de universiteit en goedgekeurd door de Studentenraad. Hierbij heeft de Studentenraad dus ook echt invloed in de strategie van de universiteit: in 1999 heeft het College van Bestuur bijvoorbeeld het instellingsplan moeten herzien omdat de Studentenraad er niet mee akkoord ging [47]. Voor het opstellen van de Roadmap 2020 van de universiteit hebben studenten invloed kunnen uitoefenen op het instellingsplan. Ongeveer 50 verschillende bijeenkomsten zijn georganiseerd waarbij alle belanghebbenden op de universiteit mee konden denken over het instellingsplan [48]. Ook is er in de universiteitskrant, de TU Delta, aandacht besteed aan het opstellen van het universiteitsplan. In een interview met TU Delta op 20 april 2011 doet college van bestuur-voorzitter Dirk Jan van den Berg een oproep aan studenten om zo veel mogelijk mensen mee te laten praten over het instellingsplan [49]. Over het instellingsplan van de universiteit kan geconcludeerd worden dat de jongeren zeker invloed hebben gehad om invloed te hebben in de gemaakte plannen. Er zijn oproepen gedaan aan de jongeren om mee te komen denken over het beleid en daarnaast hebben jongeren, in de vorm van de Studentenraad, ook nog instemmingsrecht gehad over de plannen. Het zijn niet de studenten geweest die het programma hebben geschreven, maar ze hebben wel in een interactieve setting ideeën kunnen aandragen en daarom wordt de invloed van jongeren in het instellingsplan van de TU Delft gezien als Meedenken. Profilering Een van de actuele onderwerpen waar op dit moment veel aandacht voor is, is de onderzoeks- en onderwijsprofilering van de Nederlandse universiteiten, waarover ook vragen gesteld zijn in het Algemeen Overleg van de Tweede Kamer het Wetenschapsbeleid op 18 april 2013 [50]. De Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek coördineert dit, aangezien de profilering van universiteiten een onderdeel is van de prestatieafspraken die de universiteiten eind 2012 gemaakt hebben met het kabinet [51]. Het is dus het kabinet geweest dat de uiteindelijke overeenkomst heeft gesloten maar de afspraken zijn naar een voorstel van de universiteiten, die beoordeeld zijn door de Reviewcommissie.
41
In de Reviewcommissie zitten geen jongeren, en in het kabinet ook niet. Het beoordelen van de prestatieafspraken is dus niet gebeurd met invloed van jongeren. Maar misschien hebben jongeren invloed gehad in het opstellen van de voorstellen? De Studentenraad van een universiteit heeft officieel adviesrecht over het aangaan van dergelijke prestatieafspraken, omdat dit gaat om “aangelegenheden die het voortbestaan en de goede gang van zaken binnen de universiteit betreffen” [52]. Maar degene die het daadwerkelijke voorstel opstelt is het College van Bestuur, of in elk geval: een commissie onder hun verantwoordelijkheid. De profilering van universiteiten, als onderdeel van de prestatieafspraken die gesloten worden met OCW, worden door drie spelers bepaald: de universiteit doet een voorstel, de Reviewcommissie beoordeelt dat voorstel en het kabinet gaat er uiteindelijk mee akkoord. In het kabinet en de Reviewcommissie zitten geen jongeren, en in de universiteit hebben de jongeren in de Studentenraad het recht om een advies te geven over de prestatieafspraken. Daarom wordt de invloed van jongeren in de profilering van universiteit beschouwd als ‘Raadplegen’. Strategisch plan Deltares Natuurlijk zijn universiteiten niet de enige organisaties die een strategie uitvoeren en vaststellen. Alle kennisinstituten stellen ook hun eigen strategie vast, en het is ook interessant om die ook onder de loep te nemen. Als voordbeeld wordt Deltares genomen, een van de Grote Technologische Instituten (GTI) in Nederland. Deltares houdt zich bezig met water, ondergrond en infrastructuur. Er is gekozen om een GTI als voorbeeld te nemen omdat er binnen een groot bedrijf meer ruimte is voor groepsdynamiek, dus daar is de invloed van jongeren interessanter om te onderzoeken. Deltares heeft in februari 2012 zijn strategische plan tot aan 2015 gepubliceerd [53]. In het voorwoord van dit document staat dat het plan “tot stand is gebracht met inbreng van veel mensen binnen en buiten Deltares.” En bij het opstellen van het plan is er gebruikt gemaakt van diverse interne sessies. Daarop is besloten om contact op te nemen met Deltares via de email, en is er verder gevraagd over het opstellen van het strategisch plan. Deltares blijkt expliciet op zoek te zijn gegaan naar ook de meningen van jongere medewerkers binnen het bedrijf. In de interne gesprekken binnen het bedrijf zijn bewust ook jongere medewerkers betrokken, en de vijftig interviews die gehouden zijn met externe partijen werden altijd gedaan door een oudere en een jongere medewerker. Het lijkt er dus op dat Deltares zijn best heeft gedaan om de jongere medewerkers ook echt een kans te geven om bij te dragen aan het strategisch plan. Er is binnen het bedrijf open aangekondigd dat er aan het strategisch plan gewerkt ging worden en er zijn oproepen gedaan aan medewerkers om hieraan bij te dragen. Daarnaast zijn er ook jongeren benaderd om actief mee te denken over het strategisch plan, dat zijn jongeren die expliciet of impliciet hebben aangegeven om daar interesse in te hebben. Er valt dus te concluderen dat Deltares inderdaad een brede aanpak heeft genomen om zijn strategisch plan vorm te geven, waarbij ook de jonge mensen uit het bedrijf benaderd zijn om aan het werk te gaan om input te leveren via de interviews, en aan tafel mee te denken over het beleid. Daarom hebben jongeren in dit voorbeeld een invloed van Meedenken. 6.1.4 Nationale documenten Behalve de organisatie binnen een universiteit, het systeem van ethische gedragsregels in de wetenschap en de strategische documenten van onderzoeksinstellingen zijn er ook nationale
42
documenten die de beoefening van de wetenschap reguleren. De invloed van jongeren op de totstandkoming van deze documenten zal ook onder de loep genomen worden. Eerst zal de ‘code goed bestuur universiteiten’ beschouwd worden en als tweede wordt de ‘gedragscode internationale student in het hoger onderwijs’ onderzocht. Code goed bestuur universiteiten De code goed bestuur universiteiten is opgesteld door de VSNU en bevat richtlijnen voor het vormen en uitvoeren van bestuur aan de Nederlandse universiteiten. De code is opgesteld in 2012 en bevat richtlijnen voor de vorming en taken van onder andere het college van bestuur, raad van toezicht en het financieel beheer. De code is opgesteld door de VSNU op verzoek van de overheid [54] en daar zijn geen jongeren bij betrokken. Een commissie van de VSNU is ermee aan de slag gegaan, in overleg met de colleges van bestuur en andere directies van de universiteiten. Daar zijn dus geen jongeren bij aan te pas gekomen, en daarom is de invloed die jongeren hierop hebben gehad niet hoger dan ‘Informeren’. Gedragscode internationale student in het hoger onderwijs De Gedragscode internationale student in het hoger onderwijs “bevat afspraken die instellingen voor hoger onderwijs hebben gemaakt over de omgang met internationale studenten.” [55]. Hij is opgesteld op initiatief van de overheid en de HO-instellingen, en opgesteld door de HBO-Raad, de VSNU, de NRTO (Nederlandse Raad voor Training en Opleiding) en SAIL (een koepelorganisatie van internationale onderwijsinstellingen) [56]. Er is een landelijke commissie die toeziet op de naleving van de gemaakte afspraken in de gedragscode. De vier organisaties die de gedragscode hebben vastgesteld zijn allemaal belangenorganisaties: organisaties voor hbo-instellingen, voor universiteiten, voor privaat onderwijs. Zij leveren ook de leden voor de commissie. De leden zijn allen (oud)directeuren en -voorzitters, geen jongeren. In het beoordelen van de gedragscode internationale student in het hoger onderwijs moet onderscheid gemaakt worden in twee zaken: aan de ene kant is er het tot stand komen van de code, aan de andere kant is er het functioneren van de commissie die er op toeziet dat de code wordt nageleefd. De gedragscode is vastgesteld op verzoek van de minister van Buitenlandse Zaken, door vier belangenorganisaties samen. Deze belangenorganisaties kennen geen jongerenvertegenwoordigingen, en daarom hebben jongeren in het tot stand komen van de gedragscode niet meer invloed dan ‘Informeren’. Wat betreft de commissie moet er geconcludeerd worden dat deze geen jongeren kent, dus de jongeren hebben daar ook geen directe invloed in. Wel is het zo dat de commissie expliciet stelt dat ze ook onderzoek doen naar de situatie onder internationale studenten, en daarmee de studenten dus actief raadplegen. Ook heeft de landelijke commissie een klachtenregeling, waar studenten terecht kunnen als ze van mening zijn dat de gedragscode niet wordt nageleefd. Daarmee worden de studenten dus passief geraadpleegd: ze kunnen – als ze willen – hun verhaal kwijt bij de commissie, en dit kan dan leiden tot beleidsveranderingen. Over het functioneren van de Landelijke Commissie voor de Gedragscode Internationale Student in het Hoger Onderwijs kan dus geconcludeerd worden dat er zowel actief als passief Raadplegen plaatsvindt.
43
6.1.5 De Jonge Akademie Een bijzondere organisatie die wordt besproken is De Jonge Akademie. Als onafhankelijke onderorganisatie van de KNAW telt De Jonge Akademie vijftig leden, waarvan er elk jaar tien bijkomen en tien weggaan. Deze leden van De Jonge Akademie zijn ‘jonge onderzoekers die zich nadrukkelijk wetenschappelijk hebben onderscheiden’ [57]. De Jonge Akademie richt zijn activiteiten in rondom drie thema’s, waarvan er één het wetenschapsbeleid is. “Juist omdat De Jonge Akademie bestaat uit ervaren wetenschappers die middenin de onderzoekspraktijk staan, kunnen haar leden een stimulerende bijdrage leveren aan debatten over wetenschapsbeleid” [58]. Uit deze twee beschrijvingen van de leden van De Jonge Akademie blijkt dat ze allemaal al de nodige ervaring hebben in de wetenschap: ieder lid van De Jonge Akademie is gepromoveerd en meer dan de helft van de leden is hoogleraar. Hoewel dit niets zegt over of ze zich al eerder bezig hebben gehouden met het wetenschapsbeleid betekent het al wel dat ze volgens de definitie van jongeren uit paragraaf 2.1.1 geen jongeren meer zijn: omdat ze toch al te veel ervaring hebben in de wetenschap. Daarom zal De Jonge Akademie verder buiten beschouwing worden gelaten. 6.1.6 Samenvatting Uit de verschillende voorbeelden die zijn beschouwd komt een beeld naar voren over de invloed van jongeren in het wetenschapsbeleid. De Studentenraad, als orgaan, staat het hoogst op de ladder: deels is daar sprake van Gedelegeerde Macht, deels van Meedenken. Jongeren hebben ook veel invloed in het samenstellen van het instellingsplan van de TU Delft: ook daar is sprake van Meedenken, en via het Promovendi Netwerk Nederland kunnen PhD-studenten ook Meedenken. Studieverenigingen hebben officieel weinig invloed, Informeren, maar officieus doen ze ook mee qua Raadplegen en zelfs Meedenken. Bij het voorbeeld van het strategisch plan van de GTI Deltares hebben jongeren invloed van Meedenken en op het samenstellen van de ethische gedragscodes hebben studenten ook invloed in Meedenken, maar zodra het bredere gedragscodes worden reduceert dat tot Informeren. Qua profilering van de universiteiten en ook het werk van de Commissie voor de toezicht op de Gedragscode Internationale Studenten staan studenten op de participatietrede van Raadplegen. Als het gaat om het opstellen van wetenschapsbrede gedragscodes zoals de Code Goed Bestuur of de Code Internationale Studenten hebben jongeren niet meer invloed dan Informeren, en als het gaat om wetenschappelijke publicaties over wetenschapsethos komen jongeren ook niet verder dan Informeren. De Jonge Akademie blijkt volgens de gestelde definitie in deze studie geen jongeren te bevatten en daarom wordt hij verder buiten beschouwing gelaten.
44
Figuur 12: de participatieladder van jongeren in het wetenschapsbeleid
6.2
Innovatiebeleid
Om de invloed van jongeren in het bedrijfslevenbeleid te evalueren wordt er gekeken naar een aantal belangrijke elementen uit het innovatiebeleid. De topsectoren en topteams zijn een belangrijk onderdeel hiervan, en ook de Innovatiecontracten en Human Capital Agenda’s die elk topteam heeft opgesteld zullen besproken worden. Ook zal er aandacht zijn voor het Masterplan Bèta en Technologie en het recent gesloten Techniekpact. Als laatste worden de jongerennetwerkorganisaties van bedrijven en overheden onder de loep genomen. 6.2.1 Topteams Elk Topteam bestaat uit een aantal vertegenwoordigers, vier tot negen. Het zijn gerenommeerde namen, en in elk topteam is op zijn minst vertegenwoordigd: iemand uit de wetenschap, iemand vanuit de overheid, iemand vanuit het MKB en iemand vanuit het groot bedrijf, het boegbeeld genoemd. De leden van de topteams nemen daar op persoonlijke titel plaats in, en ze zijn daar vanwege hun achtergrond en expertise in de topsector. Hierbij is het duidelijk dat de leden van de topteams geen jongeren zijn: gerespecteerde grote namen uit de sector, die echt iets betekenen. Dat zijn dus geen jongeren, en verder werken de topteams ook niet (expliciet) met jongeren. Als een jongere invloed zou willen uitoefenen dan zou hij zelf contact moeten opnemen met het topteam om zijn mening te laten horen. Daarom hebben jongeren in de topteams invloed op de laagste trede van de participatieladder: Informeren. 6.2.2 Human Capital Agenda’s Om te onderzoeken in hoeverre jongeren invloed hebben gehad in de Human Capital Agenda’s van de topteams is er contact gelegd met de secretariaten van de topteams, en elk secretariaat is zes vragen gesteld over de totstandkoming van de HCA:
Op wiens initiatief is de HCA vastgesteld? Waar is bekend gemaakt dat er over de HCA overlegd ging worden? Stel dat iemand een goed idee had gehad als bijdrage voor de HCA, had hij dit dan ergens aan kunnen dragen? Zo ja, waar?
45
De HCA gaat voor een deel over het aantrekken van jongeren. Is er voor het vaststellen van de HCA onderzoek gedaan naar de interesses en ambities van jongeren? Zo ja, is dat onderzoek nog beschikbaar? Wie zijn benaderd om mee te denken over de inhoud van de HCA? Wie hebben daadwerkelijk aan tafel gezeten bij het vergaderen over de HCA?
Van de negen topsectoren die zijn aangeschreven hebben er drie antwoord gegeven op de gestelde vragen: de topsector creatieve industrie, energie en logistiek. Het is niet mogelijk om hieruit een algemene conclusie te trekken, maar de drie topsectoren die antwoord hebben gegeven op de gestelde vragen laten wel een redelijk eenduidig beeld zien. Op de vraag wie het initiatief heeft genomen tot het opstellen van de HCA’s wordt geantwoord dat de eerste aanzet kwam van het ministerie van EZ, toen de beslissing genomen werd om met het topsectorenbeleid te beginnen. De vraag waar bekend is gemaakt dat er HCA’s opgesteld gingen worden wordt verschillend beantwoord: creatieve industrie antwoordt dat het binnen de organisatie gehouden is, logistiek geeft aan dat er op de website van de topsectoren aandacht is geweest, en de topsector energie geeft aan dat het binnen de tweede kamer aangekondigd is. Ook geven de topsectoren aan dat er ruimte was voor het aandragen van ideeën door jongeren. De secretaris van de topteams zou hiervoor een goede contactpersoon zijn, en logistiek heeft zelfs een ideeënbus geplaatst op de website waar jongeren ideeën konden aandragen. De topsector Energie geeft ook aan dat de HCA geen rigide programma is, dus het is nog steeds mogelijk dat goede ideeën van buitenaf invloed hebben. Er blijkt in verschillende mate onderzoek gedaan te zijn naar de interesses van jongeren. Creatieve industrie heeft gebruik gemaakt van oude onderzoeken naar de interesses van jongeren, en Logistiek verwijst naar een onderzoek van de Stichting Nederland is Logistiek naar de interesses van jongeren in 2011. Als laatste is er antwoord gegeven op de vragen wie er uitgenodigd zijn om mee te praten over de HCA’s en wie er daadwerkelijk mee hebben gedaan. De antwoorden die gegeven zijn verschillen erg per topsector. Het ministerie van OCW, MKB en zzp’ers worden genoemd en ook het platform Bèta en Technologie. Ook topconsortia voor kennis en innovatie worden genoemd. De topsector Logistiek valt wederom op doordat bij hen ook ‘Jong Logistiek Nederland’ aan tafel heeft plaatsgenomen, een ‘platform gericht op logistiek georiënteerde hbo-/wo-studenten en afgestudeerden tot en met 30 jaar’ [59]. Wat betreft de drie topsectoren die onderzocht kunnen worden valt te concluderen dat de topsectoren Energie en Creatieve Industrie zich qua jongereninvloed begeven hebben op het gebied van Informeren, de topsector Logistiek heeft zowel gedaan aan passief Raadplegen als aan Meedenken. Het lijkt er dus op dat de HCA’s zijn vastgesteld met verschillende niveaus van jongerenparticipatie, en er wordt aangenomen dat voor alle topsectoren de jongerenparticipatie ligt tussen Informeren en Meedenken.
46
6.2.3 Innovatiecontracten Vanuit elke topsector zijn innovatiecontracten opgesteld: documenten waarin de sector aangeeft wat hun bijdragen gaan zijn aan onderzoek en ontwikkeling in hun sector [60]. Van elk van de topsectoren is het innovatiecontract bekeken en is er gekeken naar of er op de een of andere manier jongeren invloed op hebben gehad. Alle topsectoren hebben hun innovatiecontract samengesteld vanuit de Gouden Driehoek. Dat is ook heel logisch; de Gouden Driehoek is vertegenwoordigd in de topsector en natuurlijk spreken ze allemaal mee in de vorming van het innovatiecontract. Het lijkt er niet op dat er één topsector is waar jongeren invloed hebben gehad in het innovatiecontract. Wel valt er te zeggen dat elke sector op een iets andere manier te werk is gegaan, en daarom zullen er wel verschillen zijn in de invloed van jongeren. Desondanks lijken jongeren in het algemeen niet betrokken te zijn geweest en wordt de invloed van jongeren in de totstandkoming van de innovatiecontracten beoordeeld als Informeren. 6.2.4 Masterplan Bèta en Technologie Het Masterplan Bèta en Technologie [61] is een actieplan en heeft als doel dat in 2025 40% van alle afgestudeerden een bètaprofiel heeft gevolgd. Het is samengesteld door de topsectoren in samenwerking met het Platform Bèta Techniek en de Groene Kennis Coöperatie. Het plan bevat concrete actiepunten die worden uitgevoerd om vier voorgestelde speerpunten te behalen. Alle actiepunten zullen merkbaar resultaat hebben voor de middelbare scholieren op wie het programma zich richt. ‘Meer jongeren moeten enthousiast gemaakt worden om te kiezen voor technisch onderwijs’. Jongeren zijn dus in elk geval het onderwerp van het Masterplan. Ook wijdt het Masterplan een hoofdstuk over de concretisering van de gemaakte plannen, en hoe dat georganiseerd moet worden. Er wordt een stuurgroep gevormd die verantwoordelijk is voor de strategie en de uitvoering. In de stuurgroep zitten mensen vanuit de topsectoren, mensen vanuit VNO-NCW, onderwijsinstellingen en de overheid: geen jongeren dus, al zullen mensen vanuit onderwijsinstellingen een redelijke indruk hebben van wat jongeren bezig houdt. Het Masterplan Bèta en Technologie is vooral een plan dat over jongeren gaat: het bespreekt wat er moet gebeuren, wanneer het moet gebeuren en hoe het moet gebeuren. Jongeren gaan daar zeker de gevolgen van merken maar ze zijn niet betrokken in de totstandkoming van het plan en ook niet bij de uitvoering ervan. Daarom is de invloed van jongeren in het Masterplan beoordeeld als Informeren. 6.2.5 Techniekpact Het op 13 mei 2013 gesloten Techniekpact [62], dat de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt in de technieksector moet verbeteren, bouwt voort op het Masterplan Bèta en Technologie, op de HCA’s van de topsectoren, op regionale Techniekpacten en meer. Het is een “doe-agenda” die ervoor moet zorgen dat mensen concreet aan de slag kunnen gaan om de aanwas aan bètatechnici te versterken en te verbeteren. Het Techniekpact benadrukt dat het een breed pact is: het Nederlandse bedrijfsleven, de overheid, basis- en middelbare scholen, docenten en zelfs de ouders van kinderen staan aan de voet van de uitvoering ervan. Het is een breed plan dat maatschappijbrede verandering voor ogen heeft: meer bètatechnici in Nederland. Maar wordt de mening van jongeren hier in gehoord?
47
Zoals gezegd: het Techniekpact bouwt voort op de bestaande analyses en plannen rondom het aanwakkeren van nieuwe bètatechnici: plannen die niet gemaakt zijn door jongeren, zoals eerder al beschreven over het Masterplan Bèta en Technologie en een deel van de HCA’s. Het Techniekpact wordt gesloten door zestig partijen samen. Hierin zijn onder andere de ministeries van SZW, EZ en OCW betrokken, vakbonden, belangenorganisaties en universiteiten. Maar tussen de organisaties waar jongeren over het algemeen ver te zoeken zijn staan daar ook ‘Jong Ondernemen’, ‘Jet-Net’ en het ‘Interstedelijk Studenten Overleg’: drie partijen die draaien om jongeren. Jong Ondernemen is een non-profitorganisatie die jongeren probeert te stimuleren en de mogelijkheden te geven om zelf te gaan ondernemen. De medewerkers zijn zelf geen jongeren maar ze weten wel veel over jonge ondernemers, jonge mensen die zelf een bedrijfje willen beginnen. Daarom wordt het betrekken van Jong Ondernemen bij het Techniekpact gemerkt als ‘Raadplegen’; er wordt wel specifiek naar meningen van jongeren gezocht maar het is niet zo dat jongeren interactief betrokken zijn bij de vorming van het Techniekpact. Daarnaast is Jet-Net betrokken bij het Techniekpact. Jet-Net is “een samenwerking tussen bedrijven, onderwijs en overheid, [waarvan het] doel is havo/vwo-leerlingen een reëel beeld te geven van bèta en technologie en hen te interesseren voor een bètatechnische vervolgopleiding” [63]. Hierbij geldt hetzelfde als voor Jong Ondernemen: de medewerkers zijn zelf geen jongeren, al weten ze wel veel over jongeren. Daarom is de betrokkenheid van Jet-Net ook beoordeeld als Raadplegen. Als laatste is het Interstedelijk Studenten Overleg betrokken geweest bij het Techniekpact. Het ISO is de algemene studentenbelangenbehartiger in Nederland, van universiteiten en hogescholen. Het ISO heeft een bestuur dat bestaat uit studenten, gekozen door studenten. De deelname van het ISO aan het Techniekpact is dan ook een voorbeeld waarbij jongeren mee hebben kunnen denken over de strategische plannen die gevormd werden. Daarom is er in dit geval sprake van ‘Meedenken’ op de participatieladder. 6.2.6 Jongerennetwerkorganisaties Als jongere bij een groot bedrijf begin je, zoals verwacht, onderaan de ladder. In eerste instantie wordt van je verwacht dat je je werk doet en dat je leert over het bedrijf. Zodra je je eerste stappen hebt gezet binnen het bedrijf kan je opvallen omdat je excellent werk levert en een grote interesse hebt om over grotere vraagstukken mee te denken: een jongere kan dan opgemerkt worden als ‘high-potential’. Voor high-potentials zijn er mogelijkheden om zichzelf verder te ontwikkelen: ze kunnen op verschillende manieren ingezet worden om het bedrijf te vertegenwoordigen. Zo is er bijvoorbeeld het Jongerenpanel van de Rabobank Bollenstreek, dat een paar keer per jaar bijeen komt en praat over onderwerpen waar de bank graag de mening van jongeren over hoort [64]. Het Next Generation Network is een onderdeel van de Commissie Technologie en Innovatie van VNO-NCW waarin jonge talenten uit deelnemende bedrijven kunnen netwerken en complexe vraagstukken bespreken. Ook is er het netwerk LINK, waarin jonge ambtenaren uit Limburg worden uitgedaagd om hun horizon te verbreden [65]. En Young Kivi Niria is een organisatie voor jonge ingenieurs en studenten binnen de ingenieurswereld [66]. Daarmee kunnen ze netwerken opbouwen en zijn ze in staat om het bedrijf in een bredere context te plaatsen. De bedrijven werken daar aan mee opdat ze hun mogelijke
48
toekomstige leiders zo optimaal mogelijk ontwikkelen, de jongeren werken daaraan mee omdat ze het interessant vinden en het leuk vinden om te doen. De vraag is alleen wel: hebben deze jongeren daadwerkelijk invloed in het beleid dat er gevoerd wordt? Wanneer zij het bedrijf waar ze voor werken vertegenwoordigen dienen ze wel altijd de visie en het belang van hun werkgever in ogenschouw te nemen, en daar zitten ze dan ook in zekere zin aan vast. De jongeren zijn dus niet helemaal vrij om hun eigen mening en visie te uiten. Behalve dat dit soort activiteiten een mooie manier is om de high-potentials in educatie te voorzien zijn jongerenpanels en –platforms natuurlijk ook opgericht om zinvolle output te genereren, en om met hun visies de bestuursraden te beïnvloeden. Maar de theoretische doelstellingen en de verwezenlijking in de praktijk zijn twee verschillende verhalen. Het ‘old boys network’ van ervaren bestuursleden uit grote bedrijven is vanzelfsprekend heel erg druk bezig met netwerken met elkaar en de positie van het bedrijf in het veld. Het is niet raar dat het lastig is om als onervaren jongerenorganisatie je eigen visie hard te maken bij een groep die de hele dag al bezig is met het delen van visies met verschillende partijen. En de meeste van deze netwerkorganisaties zijn opgericht met het doel om de jongeren te helpen zichzelf te ontwikkelen, wat iets anders is dan invloed in het beleid hebben. In het voorbeeld van de Rabobank echter is het wel zo dat de jongeren in het netwerk regelmatig gevraagd worden om hun mening te geven over bepaalde kwesties. De invloed van jongeren in het innovatiebeleid via de jongerennetwerkorganisaties wordt daarom beoordeeld als Informeren en af en toe Raadplegen. 6.2.7 Samenvatting Vier belangrijke onderdelen van het bedrijfslevenbeleid zijn geëvalueerd, waarbij de Topsectoren een centrale rol hebben. Als eerste is er gekeken naar de Human Capital Agenda’s, waarbij de invloed van jongeren slechts bij drie topsectoren geobserveerd kon worden, en er werd aangenomen dat in het algemeen de invloed tussen Informeren en Meedenken lag. De innovatiecontracten van de Topsectoren hebben qua jongereninvloed Informeren, en het Masterplan Bèta en Technologie heeft ook Informeren als beoordeling. Het Techniekpact, dat daar op voortbouwt, heeft meer jongerenparticipatie: er is zowel sprake van Raadplegen als van Meedenken. Jongerennetwerkorganisaties hebben niet meer invloed dan Informeren en af en toe Raadplegen.
49
Figuur 13: de participatieladder van jongeren in het innovatiebeleid
6.3
Terugkoppeling naar het beleid in kaart
In paragraaf 2.2 is een kaart opgesteld van het kennis- en innovatiebeleid in Nederland. Wanneer de conclusies uit de voorafgaande delen bij elkaar worden gevoegd kan de invloed van jongeren visueel worden uitgedrukt, zoals te zien in Figuur 14. In deze figuur zijn de verschillende onderdelen van het beleid ingekleurd, afhankelijk van hoeveel invloed jongeren er in hebben: een donkerdere kleur duidt op meer jongereninvloed. Zoals aangekondigd in paragraaf 2.2 is er inderdaad vooral gekeken naar de niet-overheidsorganen en de verschillende agenda’s. Ook is er onderzoek gedaan naar een aantal extra onderdelen van het beleid, zoals jongerennetwerkorganisaties en ethische vakcodes voor wetenschappers, maar deze worden niet weergegeven in deze figuur. Uit Figuur 14 is te concluderen dat jongeren meer invloed lijken te hebben wanneer het gaat om zaken die dichter bij hen liggen: ze hebben relatief veel invloed in universiteiten en hogescholen en in het Techniekpact en weinig invloed in de topteams en innovatiecontracten. Het Masterplan Bèta en Technologie is daarop een uitzondering, hier hebben jongeren ook weinig invloed in gehad.
50
Figuur 14: invloed van jongeren in het kennis- en innovatiebeleid
51
6.4
Vorming van de structuur
In de kaart van het kennis- en innovatiebeleid zoals die te zien is in de vorige paragraaf is duidelijk wat de invloed van de jongeren in het systeem is. Echter, de vraag kan ook een niveau abstracter gesteld worden, wanneer er gekeken wordt naar de vorming van de structuur: welke organisaties hebben invloed op welke andere organisaties? Hoe moeten de pijlen lopen en wat voor soort invloed moeten de verschillende organisaties op elkaar hebben? In het stuk hieronder wordt eerst beargumenteerd waarom deze structuurvorming door de politiek gedaan wordt, en daarna wordt er gekeken naar de verschillende manieren waarop jongeren invloed hebben in de politiek. 6.4.1 De politiek vormt Het wetenschaps- en innovatiebeleid wordt gevormd door de politiek. Als gekeken wordt naar Figuur 14, dan is te zien dat het systeem bestaat uit verschillende onderdelen. Ministeries kunnen worden opgericht, gewijzigd of ontbonden bij kabinetsbesluit. Bijvoorbeeld het ministerie voor Infrastructuur en Milieu, dat is opgericht uit twee samengevoegde ministeries in 2010 [67]. Het topsectorenbeleid is ook een kabinetsmaatregel, en de innovatiecontracten zijn daarmee ook vastgesteld op initiatief van de politiek [68]. Zoals in paragraaf 6.2.1 gezegd: de HCA’s van de Topsectoren zijn ook vastgesteld op verzoek van het ministerie van EZ en daarmee ook onder de verantwoording van de minister. Het Techniekpact is natuurlijk een overeenkomst tussen heel veel verschillende partijen maar ook hier is het initiatief weer genomen door de overheid en de ministers. Ook de wetten die in paragraaf 6.1.1 besproken zijn die de bevoegdheden van studentenraden regelen zijn door het parlement aangenomen, en dus bepaalt de politiek op wat voor manier de jongeren invloed krijgen. Al met al kan geconcludeerd worden dat de structuur van het wetenschaps- en innovatiebeleid, dat abstractere niveau van beleidsmaken, wordt bepaald door politici. Maar hebben jongeren daar invloed in? 6.4.2 Parlement In het parlement zitten de leden van de Eerste en Tweede kamer der Staten-Generaal. Ze zijn gekozen door het volk en ze hebben de taak om te bepalen wat er in Nederland gebeurt. Zijn daar jongeren tussen? De gemiddelde leeftijd van het parlement neemt af: een parlementariër was in 1960 gemiddeld 51,9 jaar oud, in 2012 was het nog maar 45 jaar [69]. Het jongste Tweede Kamerlid aller tijden is Farshad Bashir (SP), die 20 jaar oud was toen hij beëdigd werd [70]. De vraag is: zijn dat jongeren volgens de definitie uit paragraaf 2.1? Als Tweede Kamerlid valt moeilijk te beweren dat je weinig ervaring hebt met beleidsvorming: zelfs Bashir was voor zijn intreding in de Tweede Kamer al zes jaar lang lid van de SP en actief voor de SP-jongerenorganisatie [71]. Tweede Kamerleden vallen dus niet onder de definitie van jongeren in deze studie. En de kiezer? Onder de stemgerechtigden in Nederland zijn heel veel jongeren die hun mening kunnen laten horen bij de verkiezingen. Het is alleen niet zo dat er bij de Tweede Kamerverkiezingen veel aandacht besteed wordt aan de vorming van het wetenschaps- en innovatiebeleid: de thema’s van de verkiezingen worden bepaald door ‘de dwang van de actualiteit’, zoals de islam, eurocrisis en integratie [72]. Jongeren hebben dus via de verkiezingen wel invloed in het politieke systeem en dus in de structuur van het wetenschaps- en innovatiebeleid, maar er is bij de verkiezingen nauwelijks tot geen aandacht hiervoor, dus het lijkt niet zo te zijn dat jongeren op die manier daadwerkelijk invloed uitoefenen. 6.4.3 Politieke jongerenorganisaties Bijna elke politieke partij heeft een jongerenorganisatie, waar jongeren lid kunnen worden en invloed uit kunnen oefenen op de partijpunten. Om te onderzoeken op wat voor manier deze
52
jongerenpartijen invloed hebben in de standpunten van de partijen (en dus het parlement en het kabinet) worden de jongerenpartijen van drie partijen onderzocht: coalitiepartners PvdA en VVD en D66 omdat deze laatste partij traditioneel erg veel op heeft met innovatie. De Jonge Socialisten (PvdA) is een ‘politiek onafhankelijke jongerenorganisatie binnen de Partij van de Arbeid’ [73]. Ze proberen jongeren te stimuleren een maatschappijkritische houding aan te nemen en zijn ze een expliciet voorstander van kennismigratie [74]. De JS organiseert congressen, gesprekken en debatten met parlementariërs voor hun leden. Zo was er op 28 juni 2013 een debat met Diederik Samsom over bezuinigingen vanuit Europa. De JOVD (van de VVD) benadrukt ook dat ze politiek onafhankelijk zijn en dat hun standpunten dus wel eens verschillen van die van de VVD. De JOVD biedt verschillende cursussen aan, waar de leden politieke vaardigheden kunnen leren; waarbij jongeren dus worden klaargestoomd om invloed te kunnen dragen (en het probleem dat jongeren geen brede kennis hebben kan worden ondervangen). Ook organiseert de JOVD debatten, symposia en werkbezoeken. Wel moet gezegd worden dat bij de activiteiten van de JOVD niet bijzonder veel parlementariërs komen kijken: er gebeurt heel erg veel maar een groot deel van de activiteiten lijken werkbezoeken en borrels te zijn [75]. De Jonge Democraten (D66) is de op één na grootste politieke jongerenorganisatie in Nederland [76]. De JD biedt ook trainingen aan voor haar leden en ze houden ook debattoernooien. JD is onafhankelijk, maar voelt zich verbonden aan de idealen van D66. De JD denkt ook na over het wetenschaps- en innovatiebeleid: in het NRC van 18 januari hebben twee bestuursleden van de JD gepleit voor het afschaffen van het topsectorenbeleid [77]. Echter, het lijkt niet verder te gaan dan het vormen van meningen. “Jonge Democraten streven niet naar politieke invloed. Daar zijn politieke partijen voor.” [78]. Echter, hun ideeën worden soms wel aangenomen door D66 die ze politiek verwezenlijkt: de JD had in februari 2013 een standpunt gevormd tegen anonieme stemming in het Europees Parlement, waarna D66 die mening heeft aangenomen [79]. De drie partijen die beschouwd zijn lijken dus in verschillende gradaties invloed te hebben. De Jonge Socialisten staan het dichtst bij de parlementariërs en ontmoeten ze vaak bij bijeenkomsten, waar ze echt Meedenken over het beleid. De JOVD organiseert ook activiteiten en debatten met regeringsleiders, en doet dus ook aan Meedenken, en de Jonge Democraten proberen misschien niet om politieke invloed uit te oefenen maar D66 Raadpleegt de Jonge Democraten dus wel.
6.5
Conclusie
De manier waarop jongeren invloed hebben in het wetenschapsbeleid verschilt van de manier waarop ze invloed hebben in het innovatiebeleid. Binnen het wetenschapsbeleid lijken jongeren meer invloed te hebben dan binnen het innovatiebeleid: vooral de studentenvertegenwoordigingen op universiteiten hebben veel invloed, in de vorm van Meedenken en Gedelegeerde Macht. Buiten de studentenvertegenwoordigingen lijkt de jongereninvloed in het wetenschaps- en innovatiebeleid ongeveer hetzelfde te zijn: wanneer het beleid dat gemaakt wordt direct invloed heeft op jongeren (zoals met het Techniekpact en de het strategisch plan van Deltares) krijgen jongeren de gelegenheid tot Meedenken, maar wanneer jongeren slechts indirect de gevolgen merken (zoals de Innovatiecontracten) of deels onderwerp zijn van de documenten (zoals ethische codes) dan worden ze niet actief betrokken bij het beleid. Als het gaat om de vorming van het beleid op een grotere abstractere schaal kan geconcludeerd worden dat jongeren via de politieke jongerenorganisaties invloed hebben, op het niveau van Meedenken en Raadplegen.
53
7. Conclusies en aanbevelingen In dit laatste hoofdstuk zullen als eerste de antwoorden op de vier gestelde deelvragen herhaald worden. Deze vier conclusies zullen samen leiden tot een algemene conclusie over de jongerenparticipatieladder. Daarna zullen er aanbevelingen worden gedaan over de toepassing van de jongerenparticipatie en er zal aandacht zijn voor de rol van de AWT in jongerenparticipatie. Ten slotte zullen de onderzoeksvragen die de AWT heeft gesteld beantwoord worden.
7.1
De deelvragen beantwoord
Hieronder zijn de antwoorden op de vier gestelde deelvragen te lezen: bestaat de doelgroep eigenlijk wel? Heeft de doelgroep invloed in wetenschap en innovatie? Heet de doelgroep invloed in wetenschaps- en innovatiebeleid? Wat zijnd e voor- en nadelen van jongerenparticipatie? 7.1.1 Bestaat de doelgroep eigenlijk wel? Ja, de doelgroep bestaat. Er zijn meer dan 225.000 WO-studenten in Nederland en bijna 550.000 mensen die minder dan vijf jaar geleden zijn afgestudeerd, waarvan er 18.000 bezig zijn om te promoveren. In de toekomst zullen deze aantallen mensen waarschijnlijk nog groter worden. Ze willen waarde creëren en houden passie, authenticiteit en eerlijkheid hoog in het vaandel. Ze gaan pragmatisch aan de slag om de wereld te veranderen, en op het moment dat het niet lukt om dat via de gebaande paden te doen proberen ze het op hun eigen manier. Er kan geconcludeerd worden dat de doelgroep bestaat: jonge mensen, die actief zijn in de wetenschap en innovatie en die de wereld willen verbeteren. Daarnaast is het belangrijk om niet alleen te kijken naar de jongeren die zich in het systeem bevinden, maar ook naar de jongeren die buiten de gebaande paden treden en op hun eigen manier werken als wetenschapper of innovator. 7.1.2 Wat zijn de voordelen en nadelen van jongereninvloed in beleidsvorming? Uit de beschrijvingen van de voordelen en nadelen blijkt dat de sterke punten van jongereninvloed ‘educatie, meer gedragen beleid en kennisgeneratie’ het beste tot hun recht komen bij de treden Meedenken en Gedelegeerde Macht. De kans op het creëren van originele ideeën zijn ook het hoogst bij Meedenken en Gedelegeerde Macht. Aan de andere kant zijn er ook nadelen. De zwakke punten van jongerenparticipatie zijn dat de kennis van jongeren niet breed genoeg kan zijn om hun ideeën succesvol in een context te plaatsen, en dat merk je bij Meedenken en zeker bij Gedelegeerde Macht en Jongerencontrole. Ook kost jongerenparticipatie energie en tijd, dat is juist weer te merken bij Raadplegen en Meedenken. Ook zijn er bedreigingen die meegaan met jongerenparticipatie: de kans op vertrouwensbeschadiging is aanwezig bij Raadplegen, Meedenken en Gedelegeerde Macht. Bij alle participatieniveaus is het risico aanwezig dat je niet te snel moet denken dat je alle jongeren vertegenwoordigd hebt, en bij Raadplegen, Meedenken en Gedelegeerde Macht is er ook het risico dat de goedbedoelde maatregelen voor jongerenparticipatie juist een kloof scheppen tussen de jongeren en de nietjongeren. 7.1.3 Heeft de doelgroep invloed in wetenschap en innovatie? Wanneer de invloed van jongeren in de wetenschap en de innovatie met elkaar vergeleken wordt, dan kan er als eerste geconcludeerd worden dat jongeren zeker invloed hebben in beide terreinen. Wel valt op dat jongeren in de wetenschap vooral invloed hebben door het werk te doen dat voor hen is bepaald, en dat in de innovatie jongeren vrijer zijn om hun eigen creatieve ideeën vorm te
54
geven. Aan de andere kant: als een jongere in de wetenschap succesvol zijn eigen pad volgt is hij beter in staat om de wereld van de wetenschap op zijn kop te zetten dan dat het bij innovatie het geval is. Ook valt op dat in de wetenschap de jongeren meer voortbouwen op de kennis die er al is, en dat jongeren die zich bezighouden met innovatie vaker vanaf nul beginnen. 7.1.4 Heeft de doelgroep invloed in het wetenschaps- en innovatiebeleid De manier waarop jongeren invloed hebben in het wetenschapsbeleid verschilt van de manier waarop ze invloed hebben in het innovatiebeleid. Binnen het wetenschapsbeleid lijken jongeren meer invloed te hebben dan binnen het innovatiebeleid: vooral de studentenvertegenwoordigingen op universiteiten hebben veel invloed, in de vorm van Meedenken en Gedelegeerde Macht. Buiten de studentenvertegenwoordigingen lijkt de jongereninvloed in het wetenschaps- en innovatiebeleid ongeveer hetzelfde te zijn: wanneer het beleid dat gemaakt wordt direct invloed heeft op jongeren (zoals met het Techniekpact en de het strategisch plan van Deltares) krijgen jongeren de gelegenheid tot Meedenken, maar wanneer jongeren slechts indirect de gevolgen merken (zoals de Innovatiecontracten) of deels onderwerp zijn van de documenten (zoals ethische codes) dan worden ze niet actief betrokken bij het beleid. Als het gaat om de vorming van het beleid op een grotere abstractere schaal kan geconcludeerd worden dat jongeren via de politieke jongerenorganisaties invloed hebben, op het niveau van Meedenken en Raadplegen.
7.2
Aanbevelingen
Hieronder volgen de aanbevelingen van deze studie. Als eerste volgt de belangrijkste aanbeveling: over wat voor invloed jongeren zouden moeten hebben in het wetenschaps- en innovatiebeleid. Daarna volgen aanbevelingen over hoe die invloed vormgegeven dient te worden, die toegespitst zijn op de voor- en nadelen van jongereninvloed uit hoofdstuk 4. Bij alle aanbevelingen zal ook aandacht zijn voor de redenen achter de aanbeveling. 7.2.1 Laat jongeren Meedenken Voor deze algemene aanbeveling wordt wederom het onderscheid gemaakt tussen wetenschap en innovatie. Eerst zal een algemene aanbeveling voor de innovatie gedaan worden, daarna is er aandacht voor het wetenschapsbeleid. Als laatste is er speciale aandacht voor het tegenargument over ‘het scheppen van een kloof’. Innovatiebeleid Op dit moment is de invloed van jongeren in het innovatiebeleid gering. Daarmee worden er helaas kansen onbenut: laat jongeren Meedenken bij de vorming van het innovatiebeleid. Daar zijn vier belangrijke redenen voor: originele ideeën, generatie van kennis, educatie en draagvlak van het beleid. Jongeren die Meedenken ervoor kunnen zorgen dat er originele ideeën en invalshoeken bedacht worden, waar niet-jongeren misschien zelf niet op gekomen waren maar die wel hout snijden. Ook zal een dialoog met jongeren ertoe leiden dat er meer kennis gegenereerd wordt: zowel voor de niet-jongeren als de jongeren valt er veel van elkaar te leren, wat samen kan leiden tot nieuwe inzichten. Zeker voor de jongeren heeft Meedenken ook hoge waarde in termen van educatie, wat belangrijk is omdat de jongeren uit deze studie juist de jongeren zijn die over een paar jaar de meeste verantwoordelijkheden dragen. Ten slotte zal het beleid dat uiteindelijk gevormd wordt een breder draagvlak hebben: omdat jongeren er over hebben kunnen meedenken en ook hun mening hebben kunnen uiten. Samen zorgen deze vier redenen er voor dat het een goed idee is om er voor te zorgen dat jongeren Meedenken bij de vorming van het innovatiebeleid.
55
Wetenschapsbeleid Voor het vormen van wetenschapsbeleid gelden dezelfde voor- en nadelen als voor het vormen van het innovatiebeleid. Daarom is ook hier aan te bevelen om jongeren te laten Meedenken bij de totstandkoming van het beleid. Echter, er zijn ook verschillen: in het wetenschapsbeleid hebben jongeren vaak meer invloed dan in het innovatiebeleid. Binnen in universiteiten hebben jongeren vaak al de invloed van Meedenken en soms zelfs Gedelegeerde Macht. Hier is aan te bevelen om dit vast te houden en zo door te gaan. Het is niet nodig om van Gedelegeerde Macht terug te gaan naar Meedenken: de reden dat Meedenken in het algemeen verkozen wordt boven Gedelegeerde Macht is dat het gebrek aan brede kennis van jongeren een te groot probleem wordt, maar dat is op het universiteitsbeleid minder een probleem omdat dat dichter bij jongeren staat en ze er dus meer van weten. Daarentegen zijn er nog veel onderdelen van het wetenschapsbeleid waarbij jongeren weinig of niet worden betrokken: daarvoor geldt dezelfde aanbeveling als voor het innovatiebeleid: probeer jongeren te laten Meedenken in de vorming van het beleid. Het scheppen van een kloof Wanneer er wordt geadviseerd om jongeren te laten Meedenken speelt het risico op dat is besproken in paragraaf 4.2.5: dat een kloof wordt geschapen tussen jongeren en niet-jongeren doordat jongeren gelabeld worden als ‘jongere’. Als eerste wordt de vraag gesteld: hoe erg is het als jongeren gelabeld worden? Waar het verschil tussen bijvoorbeeld mannen en vrouwen niet functioneel is - mannen en vrouwen kunnen dezelfde dingen even goed - is er wel een duidelijk verschil tussen de eigenschappen van jongeren en niet-jongeren, zoals gedefinieerd in hoofdstuk 2.1. Jongeren zijn de mensen die nog weinig ervaring hebben met beleid en niet-jongeren kunnen dat wel hebben. Het is niet per se verkeerd om het beestje bij zijn naam te noemen en jongeren aan te duiden als ‘jongeren’, zeker omdat de inbreng die van jongeren verwacht wordt anders is dan die van ouderen. Wanneer jongeren gaan Meedenken samen met niet-jongeren hebben ze duidelijk andere rollen en worden er andere dingen van ze verwacht dan van de niet-jongeren en het is vooral praktisch om de verschillen tussen de groepen duidelijk te houden. Dat neemt niet weg dat de jongeren en hun ideeën wel met respect en serieus behandeld moeten worden, want anders is het gelijkwaardige van het Meedenken weg. 7.2.2 Educatie Jongeren kunnen veel leren als ze bij beleidsvorming betrokken worden, zeker als ze mogen Meedenken. Als eerste is het belangrijk dat hier echt een dialoog wordt aangegaan tussen de ouderen en de jongeren; door op elkaar te reageren kun je nieuwe kennis en inzichten verwerven. Daarnaast is het belangrijk dat de jongeren feedback krijgen op hun ideeën en visies, juist dat onderscheidt Meedenken van Raadplegen. Het liefste komt deze feedback zo snel mogelijk na de input van de jongeren. Natuurlijk zorgt een goede dialoog tussen de jongeren en de ouderen al voor veel feedback dus dat is deels al opgevangen wanneer de dialoog wordt aangegaan. Desondanks: zorg er voor dat er altijd een antwoord komt op de ideeën van de jongeren. 7.2.3 Meer gedragen beleid Als een meer gedragen beleid wordt beoogd, zorg er voor dat het duidelijk is waarom de jongeren die meedenken gekozen/uitgenodigd zijn, en maak dat vooral naar buiten toe duidelijk. Zijn deze jongeren geselecteerd omdat ze bepaalde kennis hebben? Omdat ze in bepaalde sociale groepen zitten? Omdat ze toevallig in de buurt waren? Let er op dat je niet de indruk wekt om met een groep ‘elitejongeren’ te werken; dit kan averechts werken voor het draagvlak van het beleid.
56
7.2.4 Kennisgeneratie Het is ook belangrijk dat de kennis van jongeren gebruikt wordt om voor de ouderen een bijdrage te leveren, zodat ouderen er ook iets aan hebben. Het kan alleen lastig zijn om de kennis van jongeren boven tafel te halen omdat jongeren en ouderen van elkaar verschillen: jongeren weten nog niet veel van de organisatie en het beleid af, en daarom zullen zij in andere termen over andere onderdelen van het beleid spreken. Als je wilt dat er van de jongeren echt nuttige input komt voor de ouderen, dan zul je moeten doorvragen tot je aan de kern van het gesprek komt. Daarnaast is ook de keuze van de jongeren belangrijk. Als je kennis van de jongeren wilt benutten is het belangrijk dat de jongeren in kwestie ook wat kennis hebben. Soms zal een onderwerp vrij breed zijn, dan kunnen er veel jongeren over meedenken. Maar soms zal een onderwerp ook redelijk specifiek zijn, en dan is het belangrijk om jongeren zó te kiezen dat ze wel wat van het onderwerp af weten. Daarom is het ook aan te raden om de jongeren met wie je gaat praten zorgvuldig te kiezen. 7.2.5 Originele ideeën Om originele ideeën te genereren is vrijheid in denken een voordeel. Het is dus een voordeel in dit opzicht om met jongeren te spreken die juist wat minder kennis hebben van de te behandelen stof. Zorg er dus voor dat met het ‘zorgvuldig kiezen’ wat in het vorige kopje ter sprake is gekomen ook rekening gehouden wordt met het aspect van de originele ideeën: kies geen jongeren die al te veel ervaring met de stof hebben - die zijn volgens de definitie in hoofdstuk 3 trouwens ook geen jongeren meer. Daarnaast betekent het punt van de vrijheid in denken dat je niet met jongeren moet praten in een fase dat alleen nog de puntjes op de i gezet moeten worden van het beleid, of om te kijken of jongeren met dezelfde oplossingen komen. Wanneer jongeren kunnen meedenken is het slim om dat zo vroeg mogelijk in het proces te doen, zodat de jongeren nog in alle vrijheid kunnen nadenken over de problemen. 7.2.6 Geen brede kennis van jongeren Samenhangend met het voorafgaande punt: er komen waarschijnlijk originelere ideeën als jongeren vrijer kunnen nadenken over het onderwerp. Maar die ideeën moeten natuurlijk wel uitvoerbaar en realistisch zijn. Daarom is het aan te raden om niet zomaar uit te gaan van de ideeën van jongeren, maar ze voor te leggen aan ouderen. De ouderen zijn beter in staat om de goede ideeën van de slechte ideeën te scheiden, en op die manier kun je voorkomen dat het gebrek aan brede kennis van jongeren een probleem wordt. Samengaand met de eerste aanbeveling over educatie: denk er wel aan dat als jongeren met ideeën komen, dat de ouderen dan met feedback terugkomen. Het is voor de educatie van de jongeren belangrijk om te vertellen welk van hun ideeën goed in de smaak vielen en welke juist wat minder waren, en ook waarom. 7.2.7 Het kost energie en tijd Jongeren invloed geven kost nou eenmaal energie en tijd. Dat betekent dat het verstandig is om de jongereninvloed op een efficiënte manier vorm te geven. Zolang het niet de bedoeling is om de mening van ‘alle jongeren’ te vinden kan de groep redelijk compact gehouden worden. Het is prima te doen om een enkele –zorgvuldig gekozen- jongerenorganisatie aan te schrijven, met het verzoek
57
of ze willen meedenken over het onderwerp. Er zijn vele jongerenorganisaties die op een bepaalde manier geschikt zijn om over bepaalde onderwerpen mee te denken . 7.2.8 Risico op vertrouwensbeschadiging De manier om om te gaan met het risico op vertrouwensbeschadiging overlapt deels het punt van de brede kennis van jongeren en de educatie. Vertrouwensbeschadiging kan gebeuren op het moment dat de jongere denkt dat er goede ideeën niet uitgevoerd worden om redenen die achtergehouden worden. Het is daarom van belang dat jongeren niet alleen feedback krijgen over de kwaliteit van hun ideeën, maar ook over de uitvoering ervan. Waarom zijn de ideeën waarvan iedereen zei dat ze goed waren uiteindelijk niet in het beleid terecht gekomen, of niet uitgevoerd? Het is belangrijk dat ook daar uiteindelijk feedback over is. Als de jongeren hier ook terugkoppeling over ontvangen dan is het risico op vertrouwensbeschadiging veel kleiner. 7.2.9 Niet te snel denken dat de mening van jongeren vertegenwoordigd is Eigenlijk is dit al een aanbeveling: denk niet te snel dat je de mening van alle jongeren vertegenwoordigt. En let natuurlijk ook op de communicatie naar buiten: presenteer de invloed van de jongeren niet als ‘de mening van jongeren’ maar als ‘een groep jongeren die heeft meegedacht’. 7.2.10 Kloof tussen jongeren en niet-jongeren In paragraaf 7.2.1 zijn de morele problemen met het scheppen van een kloof tussen jongeren en niet-jongeren al besproken. Maar daarnaast is het natuurlijk een ander verhaal als de ideeën van jongeren niet serieus worden genomen omdat ze jongeren zijn: dan kan dat ervoor zorgen dat er goede ideeën niet op waarde worden geschat en dat de jongeren het vertrouwen in de samenwerking verliezen. Om vertrouwensbeschadiging te voorkomen is al in paragraaf 7.2.8 gezegd: zorg voor een goede feedback op de ideeën. Om te voorkomen dat goede ideeën niet op waarde worden geschat geldt ditzelfde advies: zorg voor goede feedback op de ideeën van de jongeren. Als er namelijk intensief tijd wordt gestoken in het beoordelen van de ideeën van de jongeren is er minder kans dat goede ideeën over het hoofd gezien worden.
7.3
Implementatie voor de AWT
Als onafhankelijke Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid heeft de AWT natuurlijk zeer veel te maken met beleidsvorming, en ook voor de AWT valt veel te winnen op het gebied van jongerenparticipatie. Omdat de AWT zich bezig houdt met de vorming van het wetenschaps- en innovatiebeleid valt er ook voor de AWT veel te winnen als jongeren Meedenken. De vier redenen ‘originele ideeën’, ‘generatie van kennis’, ‘educatie’ en ‘draagvlak van het beleid’, zoals uitgelegd in hoofdstuk 4 en paragraaf 7.2.1, zijn ook voor de AWT van toepassing. De prioriteiten voor de AWT liggen natuurlijk wel anders: het belangrijkste voordeel van jongerenparticipatie voor de AWT is de kans op originele ideeën en invalshoeken, en als tweede de kennis die gegenereerd wordt door de samenwerking. Het derde belangrijke voordeel van jongerenparticipatie is het bredere draagvlak van het beleid en op de vierde plaats komt de educatieve waarde van jongereninvloed. De algemene aanbevelingen die hierboven zijn gedaan gelden ook voor de AWT. Daarnaast zijn er enkele nuances en specifieke aanbevelingen voor de AWT, die hieronder behandeld worden. 7.3.1 Twee gesprekken Voor de AWT is het aan te raden om de jongereninvloed vorm te geven in de vorm van twee gesprekken tijdens een project. Het tot stand komen van een advies duurt meestal ongeveer een jaar en het is een goed idee om twee keer met jongeren rond de tafel te gaan zitten: één keer aan het
58
begin van het traject, één keer in de tweede helft. In het eerste gesprek ligt er nog vrij weinig vast en kan er gebruik gemaakt worden van de vrijere manier van denken van de jongeren om juist originele ideeën en invalshoeken boven tafel te krijgen. Met die invalshoeken kan worden begonnen aan het project en ze kunnen voorgelegd worden aan de andere gesprekspartners en experts die geraadpleegd worden in het proces. In het tweede gesprek kunnen de jongeren de feedback krijgen op hun eerdere ideeën en daar weer op reageren: de mogelijkheid tot reactie maakt het proces tot Meedenken in plaats van Raadplegen. Bovendien zorgt het tweede gesprek er ook voor dat er voor de jongeren ook educatieve doelen te behalen zijn, want in dit gesprek krijgen ze te horen wat er met hun eerdere ideeën is gebeurd. Daarnaast is het voor de AWT ook een mogelijkheid om aan de jongeren te vragen wat ze vinden van het werk tot nu toe, waardoor de AWT de mening van de jongeren hierin kan meenemen (breder draagvlak) en misschien kunnen de jongeren met eigen ervaringen of meningen komen die de plannen tot nu toe in een breder daglicht zetten (kennisgeneratie). Het is trouwens ook belangrijk om na dit tweede gesprek de jongeren ook feedback te geven op hun ideeën: die hoeft alleen niet per se via een derde gespreksronde, maar kan ook digitaal via de email: het punt is dat de jongeren te weten krijgen wat er met hun ideeën gebeurt, en misschien ook waarom er niets mee gebeurt, om vertrouwensbeschadiging te voorkomen. 7.3.2 Frequente samenwerking met enkele groepen De AWT behandelt binnen het wetenschaps- en innovatiebeleid een breed scala aan verschillende onderwerpen [80] [81]. Vanwege de aanbeveling jongeren uit te kiezen die al enige kennis hebben van het onderwerp, zou dat betekenen dat de AWT voor elk adviesproject dat er gedaan wordt een nieuwe groep jongeren moet betrekken. Echter, de AWT is een relatief kleine organisatie waarbij het investeren van energie in jongerenparticipatie zwaarder aankomt dan bij een groter bedrijf. Het kan veel energie kosten om voor elk advies met een nieuwe groep jongeren het wiel opnieuw uit te vinden wat betreft de samenwerking. Daarom is het voor de AWT aan te raden om te proberen vaker samen te werken met enkele organisaties, in plaats van telkens een eenmalige samenwerking met een organisatie. Natuurlijk is het wel belangrijk om het punt van kennisgeneratie in het achterhoofd te houden: de jongeren die komen meedenken moeten wel enige kennis over het onderwerp hebben. 7.3.3 Hoge prioriteit van feedback Omdat het voor de AWT aan te raden is frequentere samenwerking te hebben met enkele organisaties is het zeker belangrijk dat die organisaties ook samen willen werken met de AWT. Het is daarom bijzonder belangrijk dat de AWT voorkomt dat het vertrouwen van de jongeren in de AWT beschadigd raakt, dus als er samengewerkt wordt met jongeren is het belangrijk om de jongeren duidelijke en heldere terugkoppelingen te geven over de kwaliteit van hun ideeën en de uitvoering ervan. Ook voor het punt van de educatie is het belangrijk om te zorgen dat de jongeren goede feedback krijgen. Educatie is weliswaar niet het doel van de AWT in deze samenwerking, het biedt de jongeren wel een mogelijkheid om ook iets voor zichzelf uit de samenwerking te halen. Daarom is het belangrijk dat de AWT er ook voor zorgt dat die educatie mogelijk is, door goed feedback te geven op de bevindingen van de jongeren.
59
7.3.4 Maak duidelijk naar buiten wat de rol van de jongeren is De AWT is een partij die onafhankelijk advies geeft en midden in het veld staat tussen de betrokken partijen, en dat ook naar buiten wil presenteren. Jongeren mee laten denken in het proces kan helpen dit beeld van de AWT te versterken, door te laten zien dat er veel verschillende groepen mee hebben gedacht. Daarom liggen er voor de AWT in het bijzonder kansen bij jongerenparticipatie, om naar buiten toe het beeld van een betrokken adviesraad te verstevigen. Het is voor de AWT dus zaak om in de beschrijving van het proces rondom een advies duidelijk te maken wat de rol van de jongeren in het proces is geweest: meedenken en input genereren.
7.4
De aanbevelingen op een rijtje
Hieronder volgt een korte opsomming van de aanbevelingen die gegeven zijn, in het algemeen en voor de AWT.
Laat jongeren Meedenken Schrijf enkele jongerenorganisaties aan en nodig ze uit om mee te denken Over het gesprek: o ga een open dialoog aan o vraag door over de standpunten van jongeren o zorg ervoor dat het gesprek aan het begin van het proces is Laat de ideeën van de jongeren niet bepalend zijn, maar leg ze voor aan ouderen die de beslissingen maken Zorg ervoor dat jongeren feedback krijgen op hun ideeën o over de kwaliteit ervan o over wat er met de ideeën gebeurt, en waarom Maak duidelijk waarom bepaalde jongeren gekozen zijn Maak een zorgvuldige keuze in welke jongeren uitgenodigd worden o zorg ervoor dat hun kennis wel iets met het onderwerp te maken heeft o maar let op dat ze geenszins experts zijn over het onderwerp Pas op niet te denken dat de mening van ‘jongeren’ in het algemeen vertegenwoordigd is
Specifiek voor de AWT: Houd twee gespreksrondes per project, één in het begin en één halverwege Probeer vaker samen te werken met dezelfde organisatie als dat mogelijk is Geef de kwaliteit van de feedback hoge prioriteit Maak duidelijk naar buiten wat de rol van de jongeren in het proces is
7.5
Onderzoeksvragen beantwoord
Nu zullen de onderzoeksvragen die de AWT in de vraagstelling voor het onderzoek heeft gesteld, beantwoord worden. De AWT heeft gevraagd het volgende in kaart te brengen: -
Wat kunnen jongeren bijdragen aan het wetenschaps- en innovatiebeleid? Hoe worden jongeren momenteel betrokken bij de vorming van het wetenschaps- en innovatiebeleid?
Jongeren kunnen verschillende dingen bijdragen aan het wetenschaps- en innovatiebeleid: omdat ze niet veel ervaring hebben met beleidsvorming zijn ze vrijer in hun denkwijze en kunnen ze originele
60
invalshoeken ten tafel brengen waar anders niet aan gedacht was. Daarnaast hebben jongeren een heel andere achtergrond en heel andere ervaringen dan de ‘traditionele’ beleidsmakers, waardoor ze nieuwe kennis ten tafel kunnen brengen bij de beleidsvorming. Ook zal hun inspraak in het beleid er voor zorgen dat het gevormde beleid een breder draagvlak heeft. Als laatste kan het voor jongeren zelf heel nuttig zijn om bij te dragen aan het beleid, omdat ze er veel van kunnen leren. Op dit moment is de manier waarop jongeren betrokken worden bij de vorming van het wetenschaps- en innovatiebeleid wisselend: bij sommige onderdelen van het beleid zijn jongeren compleet niet betrokken en zijn er zelfs drempels om er achter te komen wat er gebeurt. Bij sommige projecten echter wordt de mening van de jongeren wel meegenomen in het gevormde beleid en er zijn ook voorbeelden waarbij jongeren echt samen met ouderen aan de slag gaan om mee te denken over het beleid, zodat ze serieus wat kunnen bijdragen. Ten slotte hebben studentenraden op universiteiten zelfs bij wet geregelde machten waarmee ze recht hebben om écht hun stempel te drukken op het gevormde beleid. Op basis van de uitkomsten van deze inventarisatie wil de AWT weten of en welke redenen er zijn om jongeren meer te betrekken bij de beleidsvorming, en hoe dat zou kunnen. In dit verband is de AWT specifiek geïnteresseerd in de mogelijke rol van de AWT zelf: op welke manier kunnen jongeren het best betrokken worden bij het werk van de AWT? Ja, er zijn redenen om jongeren meer te betrekken bij beleidsvorming: jongereninvloed in het beleid komt zijn best tot zijn recht als ze kunnen meedenken: de kans op originele ideeën, de kennis die je opdoet, het bredere draagvlak van het beleid en de educatieve waarde voor de jongeren zijn vier belangrijke redenen om jongeren te laten meedenken. Er is ook een nadeel: dat jongeren nou eenmaal niet veel brede kennis hebben en hun ideeën moeilijk in een brede context kunnen plaatsen. Daarom is het niet noodzakelijk om jongeren nog meer invloed te geven: op het moment dat hun invloed blijft bij meedenken zit je niet vast aan de ideeën van de jongeren. In sommige onderdelen van het beleid blijken jongeren al mee te denken, in andere onderdelen is dat niet het geval: daar is dus veel te winnen als jongeren invloed krijgen. Voor de AWT zelf valt er ook veel winst te behalen bij jongerenparticipatie. Voor de AWT gelden dezelfde voordelen van jongereninvloed als in het algemeen, al is de kans op originele invalshoeken voor de AWT belangrijker dan het educatieve aspect. Voor de AWT is het aan te raden om per adviestraject twee keer een gespreksronde te hebben met jongeren: een keer in het begin van het traject en een keer in de tweede helft. De AWT kan het beste frequent samenwerken met enkele organisaties om jongeren te bereiken in plaats van telkens opnieuw het wiel uit te vinden qua samenwerking met individuele jongeren. Ten slotte is het voor de AWT heel belangrijk dat de jongeren goede kwaliteit feedback krijgen op hun ideeën.
61
Bronnenlijst [1] S. R. Arnstein, „A Ladder of Citizen Participation,” JAIP, nr. 4, pp. 216-224, 1969. [2] R. A. Hart, „Children's participation, from tokenism to citizenschip,” 1992. [3] AWT, „Ambitious Entrepreneurship,” QuantesArtoos, Rijswijk, 2012. [4] Ministerie van OCW, „Institutioneel overzicht van de nederlandse wetenschap,” Den Haag, 2012. [5] L. e. I. Minister van Economische Zaken, Naar de top: hoofdlijnen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid, Den Haag, 2011. [6] Rijksoverheid, „Innovatiecontracten ondertekend: €2,8 miljard naar topsectoren,” Rijksoverheid, 02 04 2012. [Online]. Available: http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2012/04/02/innovatiecontracten-ondertekend-2-8miljard-naar-topsectoren.html. [Geopend 08 07 2013]. [7] Webprodie, „Hoe groot is het internet,” [Online]. Available: http://www.webprodie.eu/hoe_groot_is_het_internet.html. [Geopend 11 06 2013]. [8] Promovendi Netwerk Nederland, „hetpnn.nl,” Promovendi Netwerk Nederland, 2011. [Online]. Available: http://www.hetpnn.nl/pnn/algemeen/. [Geopend 02 07 2013]. [9] W. Zijlstra, „Passie en Authenticiteit voor Jongeren belangrijker dan Geld, Exclusiviteit en Bezit,” 18 06 2010. [Online]. Available: http://zbc.nu/hrm/sociale-innovatie/passie-en-authenticiteitvoor-jongeren-belangrijker-dan-geld-exclusiviteit-en-bezit/. [Geopend 26 06 2013]. [10] W. Zijlstra, „Oudere van boven de 20, pak je rollator en ga in het park wandelen,” 13 11 2006. [Online]. Available: http://zbc.nu/hrm/jongerenbeleid/oudere-van-boven-de-20-pak-je-rollatoren-ga-in-het-park-wandelen/. [Geopend 26 06 2013]. [11] Sociaal Cultureel Planbureau, „Wat houdt de burger bezig?,” Amsterdam, 2008. [12] LyricsFreak, „John Mayer Waiting On The World To Change Lyrics,” 2013. [Online]. Available: http://www.lyricsfreak.com/j/john+mayer/waiting+on+the+world+to+change_20492592.html. [Geopend 11 06 2013]. [13] Sociaal Cultureel Planbureau, „Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015,” Den Haag, 2007. [14] G500, „Wat is G500?,” 2012. [Online]. Available: http://www.g500.nl/over-g500-nl/. [Geopend 11 06 2013]. [15] JMA, „Over JMA,” Jongeren Milieu Actief, [Online]. Available: http://www.jma.org/over-jma. [Geopend 09 07 2013]. [16] J. Tadema, „Scholier ontdekt grot op Mars,” 25 06 2010. [Online]. Available: http://www.faqt.nl/recent/simpele-scholier-ontdekt-grot-op-mars/. [Geopend 11 06 2013]. [17] VPRO, „Jack Andraka,” 01 04 2013. [Online]. Available: http://tegenlicht.vpro.nl/nieuws/2013/april/Jack-Andraka.html. [Geopend 11 06 2013]. [18] M. Tissen, „Flight Level 1200,” 07 04 2013. [Online]. Available: http://www.fl1200.nl/blog/. [Geopend 11 06 2013]. [19] A. Erkel, Generatie YEP, Rotterdam: VIS Books, 2010. [20] R. v. Hoesel, „Jouw input voor nieuwe plannen,” 20 06 2012. [Online]. Available: http://kvk18.nl/nieuwe-plannen#more-777. [Geopend 11 06 2013].
62
[21] M. Frassinelli, „Teenage Thomas Edison builds submarine for Lake Hopatcong,” 05 05 2013. [Online]. Available: http://www.nj.com/news/index.ssf/2013/05/teenage_thomas_edison_builds_s.html. [Geopend 11 06 2013]. [22] Radboud Universiteit Nijmegen, „Bachelor pedagogische wetenschappen,” 2013. [Online]. Available: http://www.ru.nl/opleidingen/bachelor/recht-economie/pedagogisch-wetensch/. [Geopend 11 06 2013]. [23] Rijksuniversiteit Groningen, „Studeren en onderzoek doen,” 22 10 2012. [Online]. Available: http://www.rug.nl/gmw/organization/profile/about-the-faculty/missionpractice/studeren_onderzoek. [Geopend 11 06 2013]. [24] VU, „Laboratoria,” [Online]. Available: http://www.psy.vu.nl/nl/onderzoek/onderzoeksfaciliteiten/laboratoria/index.asp. [Geopend 11 06 2013]. [25] P. Meyer, „Wearing Jeans for 15 Months in the Name of Science,” 30 04 2013. [Online]. Available: http://www.united-academics.org/magazine/health-medicine/wearing-jeans-for-15months-in-the-name-of-science/. [Geopend 11 06 2013]. [26] Rijksoverheid, „Hoe is het afstuderen geregeld in het hoger onderwijs?,” [Online]. Available: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/hoger-onderwijs/vraag-en-antwoord/hoe-is-hetafstuderen-geregeld-in-het-hoger-onderwijs.html. [Geopend 11 06 2013]. [27] Wikipedia, „Promovendus,” 24 01 2013. [Online]. Available: http://nl.wikipedia.org/wiki/Promovendus. [Geopend 11 06 2013]. [28] Dutch incubator Association, „Business Incubators in Nederland,” [Online]. Available: http://www.dutchincubator.nl/Index.aspx?pgeId=141. [Geopend 11 06 2013]. [29] Thijl, „over Thijl,” [Online]. Available: http://www.thijl.nl/over_thijl.html. [Geopend 11 06 2013]. [30] WZK, „WZK is a young impact-driven sustainability SWAT team,” 2012. [Online]. Available: http://www.wzk.me/who_we_are/wzk-team. [Geopend 11 06 2013]. [31] SAM strategische marketing, „Waarom beginnen jongeren geen eigen bedrijf?,” 17 02 2013. [Online]. Available: http://www.sammarketing.nl/marketing/waarom-beginnen-jongeren-geeneigen-bedrijf/. [Geopend 11 06 2013]. [32] Be Involved, Toolkit Jeugdparticipatie, Oosterhout: OCC dehoog media partners, 2012. [33] Dakschatten, „6 februari: Het Groenste Idee van NL,” [Online]. Available: http://www.dakschatten.nl/het_groenste_idee. [Geopend 11 06 2013]. [34] J. Polman, „Wedstrijd voor verbetering treininfo,” 21 08 2012. [Online]. Available: http://www.spitsnieuws.nl/archives/binnenland/2012/08/wedstrijd-voor-verbetering-treininfo. [Geopend 11 06 2013]. [35] Rijksoverheid, „Artikel 9.31. Universiteitsraad,” 16 05 2013. [Online]. Available: http://www2.prod.wetten.asp4all.nl/BWBR0005682/Hoofdstuk9/TITEL2/Paragraaf1/Artikel931 /geldigheidsdatum_16-05-2013. [Geopend 16 05 2013]. [36] TU Delft, „Het ontstaan van studenten-medezeggenschap,” 2013. [Online]. Available: http://studenten.tudelft.nl/informatie/rechtspositie/medezeggenschap/studentenraad/ontstaa n-studentenmedezeggenschap/. [Geopend 11 06 2013]. [37] „Studieverenigingen,” [Online]. Available: http://studieverenigingen.nl/. [Geopend 11 06 2013].
63
[38] Webredactie LSVB, „Landelijkse Studentenvakbond feliciteert Bussemaker,” LSVB, 09 07 2013. [Online]. Available: http://www.lsvb.nl/2013/07/09/landelijke-studentenvakbond-feliciteertbussemaker/. [Geopend 11 07 2013]. [39] PNN, „hetpnn.nl,” Promovendi Netwerk Nederland, 2011. [Online]. Available: www.hetpnn.nl/. [Geopend 02 07 2013]. [40] NOS, „Weer onderzoek fraude hoogleraar,” NOS, 29 11 2012. [Online]. Available: http://nos.nl/artikel/445988-weer-onderzoek-fraude-hoogleraar.html. [Geopend 09 07 2013]. [41] VSNU, „De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening,” 2012. [Online]. Available: http://www.vsnu.nl/files/documenten/Domeinen/Onderzoek/Code_wetenschapsbeoefening_2 004_(2012).pdf. [Geopend 11 06 2013]. [42] U. Utrecht, „Fraude en plagiaat,” [Online]. Available: http://www.uu.nl/NL/Informatie/studenten/regelingen/onderwijsregelingen/plagiaat/Pages/de fault.aspx. [Geopend 11 06 2013]. [43] Rijksuniversiteit Groningen, „Gedragsregels,” 08 03 2013. [Online]. Available: http://www.rug.nl/education/laws-regulations-complaints/2012-2013/gedragsregels/. [Geopend 11 06 2013]. [44] Universiteit Utrecht, „Gedragscode Taal,” 20 01 2004. [Online]. Available: http://www.uu.nl/SiteCollectionDocuments/JZ/Gedragscodetaal.pdf. [Geopend 11 06 2013]. [45] R. K. Merton, „The Sociology of Science,” The University of Chicago Press, Chicago, 1973. [46] Committee on science, engineering and public policy, „On being a Scientist,” National Academy Press, Washington, D.C, 1995. [47] H. Orsel, „College doet instellingsplan over,” TU Delta, p. 1, 17 06 1999. [48] TU Delft Strategic Development Division, „Roadmap 2020,” 2013. [Online]. Available: http://www.tudelft.nl/fileadmin/UD/MenC/Support/Internet/TU_Website/TU_Delft_portal/Ov er_TU_Delft/Strategie/roadmap_2010_defversie.pdf. [Geopend 11 06 2013]. [49] S. Bonger, „Geen groep sufferds die het licht moet zien,” TU Delta, p. 1, 20 04 2011. [50] Tweede Kamer der Staten-Generaal, „Wetenschapsbudget; verslag van een algemeen overleg geouden op 18 april 2013, over wetenschapsbeleid,” 10 06 2013. [Online]. Available: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst229987.html?zoekcriteria=%3fzkt%3dUitgebreid%26pst%3dParlementaireDocumenten%26vrt% 3dwetenschapsbeleid%26zkd%3dAlleenInDeTitel%26dpr%3dAlle%26spd%3d20130611%26epd %3d20130611%26kmr%3dEersteKamerderStatenGeneraal%. [Geopend 11 06 2013]. [51] Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek, „Prestatieafspraken,” 2012. [Online]. Available: http://www.rcho.nl/asp/invado.asp?t=show&id=1417. [Geopend 11 06 2013]. [52] Rijksoverheid, „Atrikel 9.33a. Adviesbevoegdheid universiteitsraad; adviesbevoegdheid studentengeleding,” 16 05 2013. [Online]. Available: http://www2.prod.wetten.asp4all.nl/BWBR0005682/Hoofdstuk9/TITEL2/Paragraaf1/Artikel933 a/geldigheidsdatum_16-05-2013. [Geopend 16 05 2013]. [53] Deltares, „Strategisch Plan,” 2012. [Online]. Available: http://www.deltares.nl/nl/overdeltares/strategisch-plan. [Geopend 11 06 2013]. [54] VSNU, „Code goed bestuur universiteiten 2013,” 2013. [Online]. Available: http://www.vsnu.nl/code-goed-bestuur.html. [Geopend 11 06 2013].
64
[55] Landelijke Commissie Gedragscode Internationale Student in het Hoger Onderwijs, „Gedragscode Internationale Student in het Hoger Onderwijs,” [Online]. Available: http://www.internationalstudy.nl/. [Geopend 11 06 2013]. [56] Vereniging Hogescholen, „HBO-raad, VSNU en SAIL uiten zorg over besluit minister Koenders Koepelorganisaties versturen brief aan Minister,” 14 08 2007. [Online]. Available: http://www.vereniginghogescholen.nl/onderwijs/206. [Geopend 11 06 2013]. [57] De Jonge Akademie, „Lidmaatschap,” De Jonge Akademie, 2013. [Online]. Available: http://www.dejongeakademie.nl/Pages/DJA/23/204.bGFuZz1OTA.html. [Geopend 02 07 2013]. [58] De Jonge Akademie, „Wetenschapsbeleid,” De Jonge Akademie, [Online]. Available: http://www.dejongeakademie.nl/Pages/DJA/23/202.bGFuZz1OTA.html. [Geopend 02 07 2013]. [59] Jong Logistiek Nederland, „jonglogistiek.nl,” Jong Logistiek Nederland, [Online]. Available: http://www.jonglogistiek.nl/site/over-jln. [Geopend 13 06 2013]. [60] Rijksoverheid, „Innovatiecontracten ondertekend: €2,8 miljard naar topsectoren,” 02 04 2012. [Online]. Available: http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2012/04/02/innovatiecontractenondertekend-2-8-miljard-naar-topsectoren.html. [Geopend 11 06 2013]. [61] Topsectoren in samenwerking met Platform Beta Techniek en de Groene Kennis Cooperatie, „Naar 4 op de 10,” Biblo van Gerwen, Dordrecht, 2012. [62] Techniekpact, „Techniekpact,” 2013. [Online]. Available: http://www.techniekpact.nl/over. [Geopend 11 06 2013]. [63] Jet-Net, „Jet-Net brengt technologie tot leven!,” Jet-Net, 03 07 2013. [Online]. Available: http://www.jet-net.nl/. [Geopend 09 07 2013]. [64] Rabobank, „Jongerenpanel,” Rabobank, [Online]. Available: http://www.rabobank.nl/particulieren/lokalebanken/bollenstreek/leden/jongerenpanel/. [Geopend 02 07 2013]. [65] Provincie Limburg, „limburg.nl,” [Online]. Available: http://www.limburg.nl/Organisatie/LINK_jongerennetwerk. [Geopend 02 07 2013]. [66] Kivi Niria, „Young KIVI NIRIA,” Kivi Niria, [Online]. Available: http://www.kiviniria.net/a/PAG000002912/YK_welkom.html. [Geopend 02 07 2013]. [67] parlement.com, „Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM),” [Online]. Available: http://www.parlement.com/id/vij9h0vhqcpz/ministerie_van_infrastructuur_en_milieu. [Geopend 10 07 2013]. [68] Rijksoverheid, „Investeren in topsectoren,” Rijksoverheid, [Online]. Available: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ondernemersklimaat-en-innovatie/investeren-intopsectoren. [Geopend 10 07 2013]. [69] Parlement, „Oudste Tweede Kamerlid,” Parlement & Politiek, [Online]. Available: http://www.parlement.com/id/vh8lnhrre0zu/oudste_tweede_kamerlid. [Geopend 10 07 2013]. [70] Tweede Kamer der Staten-Generaal, „Feiten en cijfers over de Tweede Kamer,” 20 09 2012. [Online]. Available: http://www.tweedekamer.nl/images/15_Jongste_Kamerleden_allertijden_118-229492.pdf. [Geopend 10 07 2013]. [71] F. Bashir, „'SP krijgt jongste kamerlid ooit',” 15 12 2007. [Online]. Available: http://www.farshadbashir.nl/2007/12/15/sp-krijgt-jongste-kamerlid-ooit/366/. [Geopend 10 07
65
2013]. [72] Volkskrant, „Wie bepaalt de verkiezingsthema's? 'Het is de dwang van de actualiteit',” Volkskrant, 09 09 2012. [Online]. Available: http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2686/Binnenland/article/detail/3313425/2012/09/09/Wiebepaalt-de-verkiezingsthema-s-Het-is-de-dwang-van-de-actualiteit.dhtml. [Geopend 10 07 2013]. [73] Jonge Socialisten, „Over de JS,” Jonge Socialisten, [Online]. Available: http://www.js.nl/over_de_js. [Geopend 10 07 2013]. [74] Jonge Socialisten, „Arbeidsmigratie,” 2 12 2011. [Online]. Available: http://www.js.nl/politiek/standpunten/standpunt/t/arbeidsmigratie. [Geopend 11 07 2013]. [75] JOVD, „Agenda,” JOVD, [Online]. Available: http://jovd.nl/index/1037/1037/Agenda.html. [Geopend 10 07 2013]. [76] Wikipedia, „Politieke jongerenorganisatie,” Wikipedia, 19 04 2013. [Online]. Available: http://nl.wikipedia.org/wiki/Politieke_jongerenorganisatie. [Geopend 10 07 2013]. [77] J.-W. d. B. e. M. Buitenhuis, „Midden- en kleinbedrijf is de echte topsector,” NRC Handelsblad, 18 01 2013. [78] Jonge Democraten Leiden-Haaglanden, „Lid worden?,” Jonge Democraten, 2013. [Online]. Available: http://jongedemocraten.nl/leiden-haaglanden-lid-worden.html. [Geopend 10 07 2013]. [79] Redactie D66, „Geen anonieme stemmingen in Europees Parlement,” D66, 27 02 2013. [Online]. Available: https://www.d66.nl/actueel/geen-anonieme-stemmingen-in-europees-parlement/. [Geopend 10 07 2013]. [80] AWT, „Publicaties,” 2013. [Online]. Available: http://www.awt.nl/publicaties/item14. [Geopend 11 06 2013]. [81] AWT, „Lopende adviestrajecten,” 2013. [Online]. Available: http://www.awt.nl/actueel/adviestrajecten/item19. [Geopend 11 06 2013].
66
Lijst van gesprekspartners Met de volgende experts is gesproken voor de totstandkoming van deze studie:
Kaj Heijnemans- LSVb Chris van de Ven – Hope XXL Gert-Jan Scheurwater – Strategic Development TU Delft Prof. Dr. Ir. Peter Kroes – Hoogleraar Wetenschapsfilosofie TU Delft Prof. Dr. Dick Simons – Hoogleraar Acoustic remote sensing TU Delft Paul Vierveijzer – Voorzitter VNO-NCW Next Generation Network Kitty Jurrius – Stichting Alexander Dr. Pauline Naber – lector Leefwerelden van Jeugd Fabienne Gram – Yes!Delft Robbin Reijnen en Jan-Hein van Twist – Wonderlab-S
67