jiiZ
D'
ONDERZOEK NAAR STRAFMAXIMA IN HET WETBOEK VAN STRAFRECHT
J. Hoevenaars protmr. J. de Hullu mr. I.M. Koopmans M. van Oosten "QE1iI0E DIT EX VPLAÁR '1■11K1' rVÎEE TË NEmFsi,ri. DITIAppoRT IS EIGENDOM VAN HET yvobc AFD. ,BXIT.1111\j- g WETENSGHAPPEIIijCE , ,BÉTI4BK1GISIGEN (a/B) c
-o3
Titel XXV Bedrog
474
Titeloverzicht a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting bij deze titel Het is niet het voorbeeld gevolgd van andere wetgevingen, die bedrog in genere straffen, indien de dader, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, aan iemands vermogen schade toebrengt door hem in een dwaling te brengen of te houden door het voorspiegelen van valse of het verbergen van ware feiten. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Memorie van Toelichting De in deze titel omschreven bedrogsdelicten komen vooral in het economische verkeer voor. Deze feiten kunnen het naar behoren functioneren van het maatschappelijk bestel wezenlijke rechtsbelangen treffen, vooral wanneer zij op grotere schaal of in groter verband worden gepleegd. Zij dienen om dezelfde redenen als de artikelen 225, 226 en 227 van een hoog boetemaximum te worden voorzien. Bij de feiten van de artikelen 326, 326a, 328, 328ter, 331, 332 en 335 — zij kunnen een zo ernstige inbreuk op de rechtsorde betekenen dat slechts een vrijheidsstraf en geldboete passend is- is voorzien in een cumulatie van vrijheidsstraf en geldboete. De mogelijkheid dat de dader, nadat hij zijn vrijheidsstraf heeft uitgezeten, er per saldo "beter" van zou worden, dient hier zoveel mogelijk te worden voorkomen. c) Bijzonderheden en conclusies ilkpunten 1881 bij deze titel: objectieve ernst van het feit. IJkpunten 1984 bij deze titel: objectieve ernst van het feit.
Titel XXV Bedrog
475
Artikel 326 Oplichting
Ii
(7 1 ,
Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting Deze bepaling volgt wel in hoofdzaak het voorschrift van artikel 405 Code Pénal, doch moet tevens dienen om het te verbeteren en aan te vullen. Verslag van de Tweede Kamer met Regeringsantwoord De commissie is van mening dat tegen onwaarheid alleen geen bescherming moet worden verleend; hoe onzedelijk op zich zelf het spreken van onwaarheid ook zijn mogen. Het feit verkrijgt eerst een ernstiger karakter wanneer andere middelen worden gebezigd om de onwaarheid waarschijnlijk te maken. Maar die andere middelen mogen uit hun aard van de zaak niet weer alleen leugens zijn. Het criterium van het misdadige zoekt men niet in een vals beweren maar in de middelen om de valse bewering ingang te doen vinden. In het ontwerp waren er nog twee ontwerpartikelen met species van bedrog en daarbij een lager strafmaximum. Deze twee ontwerpartikelen zijn komen te vervallen. Over één van deze artikelen merkt de commissie op dat er geen reden is om bedrog bij spel persé lichter zou gestraft worden dan andere species van bedrog welke onder bereik van artikel 326 vallen. b)
Wijzigingen
Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Na "gestraft" wordt telkens gelezen: hetzij met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren en geldboete van de vijfde categorie, hetzij met één van deze straffen. Wet van 23 december 1992, Stb. 1993/33, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafvordering in verband met de voortschrijdende toepassing van informatietechniek. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikte aard. Wet van 21 december 1994, Stb. 1995/32, houdende partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten in verband met de opheffing van het cumulatieverbod inzake de oplegging van hoofdstraffen. Technische wijziging. c)
Bijzondérheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum.
(7,5
Titel XXV Bedrog
IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit; resterende argumenten, vergelijking met code Pénal.
476
ajr Titel XXV Bedrog
477
Artikel 326a Flessentrekkerij Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. a)
Invoering
Wet van 12 mei 1928, Stb. 176, tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht met een bepaling tot bestrijding van de zogenaamde flessentrekkerij. Memorie van Toelichting De flessentrekkers maken jaarlijks ettelijke slachtoffers. Het zijn parasieten op de middenstand. Vandaar dat deze op aanvulling van de strafwet op dit punt aandringt. Deze bepaling wil de volgens artikel 326 Wetboek van Strafrecht niet strafbare flessentrekker treffen. b)
Wijzigingen
Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Na "gestraft" wordt telkens gelezen: hetzij met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren en geldboete van de vijfde categorie, hetzij met één van deze straffen. Wet van 21 december 1994, Stb. 1995/32, houdende partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten in verband met de opheffing van het cumulatieverbod inzake de oplegging van hoofdstraffen. Technische wijziging. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1928: objectieve ernst van het feit; gewenste consistentie van wetgeving.
Titel XXV Bedrog
478
Artikel 326b Vervalsen van naam van auteur of kunstenaar Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde categorie. a)
Invoering
Wet van 23 december 1992, Stb. 1993/33, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafvordering in verband met de voortschrijdende toepassing van informatietechniek. Voorheen was dit artikel 326bis. Dit artikel wordt hierna behandeld. b) Wijzigingen Wet van 21 december 1994, Stb. 1995/32, houdende partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten in verband met de opheffing van het cumulatieverbod inzake de oplegging van hoofdstraffen. Technische wijziging. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum.
12)
Titel XXV Bedrog
479 1-4
Artikel 326bis Vervalsen van naam van auteur of kunstenaar (vervallen) Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van ten hoogste vijfduizend gulden. a)
Invoering
Wet van 23 september 1912, Stb. 308, houdende nieuwe regeling van het auteursrecht.
Memorie van Toelichting Het auteursrecht betreft niet meer alleen boeken en andere gedrukte werken, doch strekt zich uit over alle kunstwerken, zodat de materiele schade, door inbreuk op het auteursrecht veroorzaakt, veel groter zal kunnen worden en het misdrijf daardoor een veel ernstiger karakter gaat aannemen. Het boetebedrag dient derhalve verhoogd. De bepaling vloeit wel niet onmiddellijk voort uit het auteursrecht, maar houdt nauw verband met de materie, in dit wetsvoorstel behandeld, en wordt dan ook in buitenlandse auteurswetten wordt aangetroffen. b)
Wijzigingen
Wet van 4 mei 1954, Stb 169, houdende wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en in enkele andere wetten In plaats van "geldboete van ten hoogste vijf duizend gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste tien duizend gulden. Wet van 22 mei 1958, Stb. 296 houdende wijziging van de bepalingen betreffende verbeurdverklaring en inbeslagneming. Hierbij is het tweede lid komen te vervallen. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. De eerste zinsnede wordt als volgt gelezen: Hetzij met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren en geldboete van de vijfde categorie, hetzij met één van deze straffen wordt gestraft. Wet van 23 december 1992, Stb. 1993/33, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafvordering in verband met de voortschrijdende toepassing van informatietechniek. Artikel 326bis wordt vernummerd tot 326b. c)
1,
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1912: objectieve ernst van het feit.
C.)6 r,73,
Titel XXV Bedrog
480
Artikel 326c Listiglijk gebruik maken van telecommunicatiedienst Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren en geldboete van de vijfde categorie, hetzij met één van deze straffen. Lid 2: gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie. Lid 3: gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren en geldboete van de vijfde categorie, hetzij met één van deze straffen. a) Invoering Wet van 23 december 1992, Stb. 1993/33, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafvordering in verband met de voortschrijdende toepassing van informatietechniek. Toelichting bij nota van wijziging
Het gaat hier om een naar verhouding ernstig misdrijf, dat samenhang vertoont met andere bedrogsbepalingen in het Wetboek van Strafrecht. Daarom is het wenselijk deze strafbepaling als een nieuw artikel 326c op te nemen in het Wetboek van Strafrecht. Toelichting bij tweede nota van wijziging
Bij de eerste nota van wijziging ging het om een artikel met een strafmaximum van vier jaar. Bij de tweede wijziging werd het artikel ingedeeld in 3 leden. Het is wenselijk het voorheen voorgestelde artikel 326c uit te splitsen naar twee afzonderlijke gedragingen die voorheen diffuus en niet volledig in artikel 326c. Het deel dat een verzwaarde vorm van computervredebreuk oplevert is nu ondergebracht in artikel 138a, tweede lid. Het deel dat het verkrijgen van telecommunicatie-diensten zonder betaling betrof, is preciezer omschreven en geherformuleerd in artikel 326c. Wat betreft het strafrechtelijk regime is hierbij aansluiting gekozen dat voor oplichting: een gevangenisstraf van drie jaren of geldboete van de vijfde categorie. Tevens is voorlopige hechtenis mogelijk. Daartoe strekt de aanvulling van artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering. Het tweede lid strekt ertoe te voorzien in de bijzondere situatie van medeplichtigheid. Het derde lid bevat een strafverzwaring voor degene die van het ter beschikking stellen van de middelen tot het plegen van het misdrijf een beroep of bedrijf maakt. Hiermee wordt tevens uitvoering gegeven aan de Aanbeveling No. R (91) 14 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa van oktober 1991 inzake de bescherming van versluierde televisiediensten. b) Wijzigingen Wet van 21 december 1994, Stb. 1995/32, houdende partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten in verband met de opheffing van het cumulatieverbod inzake de oplegging van hoofdstraffen. Technische wijziging. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum.
1,
14.
Titel XXV Bedrog
IJkpunten 1992: gewenste consistentie van wetgeving; internationale overwegingen, internationale rechtsbron.
481
FP
(Z.:5
Titel XXV Bedrog
482
Artikel 327 Bedrog bij verzekering Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting In het eerste ontwerp van 1847 werd straf bedreigd tegen hem, die te kwader trouw zijn goederen boven hun waarde laat verzekeren. De strafwet heeft te waken tegen elke opzettelijke misleiding, die door listige kunstgrepen de verzekeraar in dwaling brengt ten aanzien van feiten en omstandigheden, waarop bij het sluiten van de overeenkomst in de eerste plaats moet worden gelet. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. Iikpunten 1881: objectieve ernst van het feit.
c.
Titel XXV Bedrog
483
Artikel 328 Brandstichting en 'wegbrengen' van schepen / luchtvaartuigen lan
Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. a)
ç.
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. f.
Memorie van Toelichting Hier is concursus idealis denkbaar, meestal zelfs aanwezig, met de zwaardere misdrijven, in de artikelen 157, 170 en 168 aanwezig. b)
Wijzigingen
Wet van 15 december 1955, Stb. 552, houdende wijziging van de artikelen 194, 328, 340, 341, 342, 343, 344, 347, 349, en 442 en vervallen van artikel 346 van het Wetboek van Strafrecht. Tekstuele wijziging Wet van 31 maart 1971, Stb. 166, houdende strafbaarstelling van het gewelddadig in zijn macht brengen of houden van luchtvaartuigen en van enkele andere gedragingen die de veiligheid en de ongestoorde voortgang van het luchtverkeer in gevaar kunnen brengen. Tekstuele wijziging Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Na "gestraft" wordt gelezen: hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en geldboete van de vijfde categorie, hetzij met één van deze straffen. Wet van 23 mei 1990, Stb. 379 jo. 1991/127, houdende Invoeringswet Boek 8 B.W., tweede gedeelte. Tekstuele wijziging Wet van 21 december 1994, Stb. 1995/32, houdende partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten in verband met de opheffing van het cumulatieverbod inzake de oplegging van hoofdstraffen. Technische wijziging. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: systematische overwegingen. -
Titel XXV Bedrog
484
Artikel 328bis Oneerlijke mededinging door misleiding van het publiek Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste negenhonderd gulden. a)
Invoering
Wet van 2 augustus 1915, Stb 365, tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht met een nieuw artikel ter bestrijding van de oneerlijke mededinging. Relevante gegevens over de invoering van dit artikel ontbreken. b) Wijzigingen Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste negen honderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste achttienhonderd gulden. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In plaats van "of geldboete van ten hoogste achttienhonderd gulden" wordt gelezen: of geldboete van de vijfde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum.
1111/4,4
1.14 11.4
11,4
CM, 11.4 1 1.111
Titel XXV Bedrog
485 1.101
Artikel 328ter Omkoping van anderen dan ambtenaren Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste gulden. a) Invoering Wet van 23 november 1967, Stb. 565, houdende strafbaarstelling van omkoping van anderen dan ambtenaren. Memorie van Toelichting Omkoping heeft gevaren voor de publieke moraal en de openbare belangen. De commissie heeft zich bij het ontwerpen van de bepaling terecht laten leiden door de gedachte dat het te beschermen rechtsbelang in de eerste plaats is gelegen in de zuiverheid van de dienstbetrekking. Voor wat de bedreiging van de vrijheidsstraf betreft is aansluiting gezocht bij artikel 328bis. Ten aanzien van bedreiging met geldboete is de commissie verdeeld. De meerderheid is van oordeel dat een geldboete van 20.000 gulden, die met toepassing van artikel 24 van het Wetboek van Strafrecht maximaal kan worden opgelegd indien de bedreigde vrijheidsstraf wordt bepaald op gevangenisstraf van ten hoogste een jaar, voldoende is. De minderheid acht het bedrag te gering en zou de maximale geldboete willen stellen op 100.000 gulden. Niet zonder goede reden verwijst de minderheid van de commissie ter adstructie van haar standpunt naar het boetemaximum van de Wet op de economische delicten. Evenals sommige economische delicten wordt omkoping in de regel gepleegd met het oog op het behalen van geldelijke voordelen, die soms zeer omvangrijk kunnen zijn. Mede in aanmerking genomen dat de morele verwerpelijkheid van de omkoping niet voor ieder evident is, is te vrezen dat in sommige gevallen van het vooruitzicht van mogelijke bestraffing met een geldboete van maximaal 20.000 gulden op zichzelf onvoldoende preventieve werking zal uitgaan. Weliswaar kan in die gevallen deze werking uitgaan van de bedreiging met gevangenisstraf, maar het is te betwijfelen of die werking sterk genoeg zal zijn om het plegen van het feit te weerhouden. Bovendien is het denkbaar dat de rechter in een bepaald geval de voorkeur zal geven aan een gevoelige financiële bestraffing boven het toepassen van vrijheidsstraf. In verband met de verschillen in strafstelsel tussen het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de economische delicten moet de bedreiging met een zo hoge geldboete naast die met een betrekkelijk lage gevangenisstraf aanvaardbaar worden geacht. De opneming in het Wetboek brengt namelijk met zich mede dat niet kan worden overgegaan tot het opleggen van de in het economisch strafrecht bekende maatregel van ontneming van uit het strafbare feit verkregen voordeel. Weliswaar zal de gift kunnen worden verbeurdverklaard, maar deze bijkomende straf kan alleen aan de omgekochte worden opgelegd. In de tweede plaats is in het stelsel van het Wetboek van Strafrecht geen combinatie van hoofdstaffen mogelijk. Met een onvoorwaardelijke geldboete zal dus geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf gepaard kunnen gaan. De keuze voor een maximale geldboete van 100.000 gulden wordt voldoende gerechtvaardigd door de noodzaak van een aanzienlijke preventieve werking van de strafbedreiging en door de behoefte om de straf in bepaalde gevallen mee te laten dienen ter ontneming van het door het misdrijf verkregen voordeel.
1t,<:11
ftr:
Titel XXV Bedrog
486
b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In het eerste lid wordt na "gestraft" gelezen: hetzij met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en geldboete van de vijfde categorie hetzij met één van deze straffen. Wet van 21 december 1994, Stb. 1995/32, houdende partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten in verband met de opheffing van het cumulatieverbod inzake de oplegging van hoofdstraffen. Technische wijziging. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1967: objectieve ernst van het feit; gewenste consistentie van wetgeving; instrumentele overwegingen, strafdoelen.
ktrgY Titel XXV Bedrog
487 fr
Artikel 328quarter Informatie uit telefoontaps
11.42á
Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en geldboete van de vijfde categorie, dan wel met één van deze straffen. Lid 2: gelijke straf als in lid 1. OS;
a) Invoering Wet van 16 juni 1994, Stb. 628 houdende wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de doorbreking van het exclusieve recht van de concessiehouder in hoofdzaak door middel van de invoering van een gelimiteerd vergunningstelsel voor specifieke vormen van openbare mobiele communicatie.
Memorie van Toelichting Met de privatisering van KPN verloren de personen die bij haar in dienst waren de status van ambtenaar. Tot op dat moment vielen zij onder de strafbepaling van omgekochte ambtenaren (artikel 363 van het Wetboek van Strafrecht) en vielen de omkopers onder de strafbaarstelling van omkoping van ambtenaren (artikel 177 van het Wetboek van Strafrecht). Vanwege het monopolie waren zij de enigen die wat betreft informatie over het afluisteren van telefoongesprekken voor omkoping in aanmerking kwamen. Deze bepalingen zijn niet meer van toepassing op de werknemers van KPN en ook niet op anderen dan KPN. Het gevaar dat degenen die uitvoering geven aan een bevoegd van overheidswege gegeven last tot het aftappen of opnemen van telecommunicatie, bloot staan aan pogingen tot omkoping, is niet denkbeeldig. Het oude strafrechtelijke regime dat gold voor ambtenaren van KPN moet aangepast worden aan de moderne omstandigheden; artikel 328quarter strekt daartoe. b)
Wijzigingen
c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1994: objectieve ernst van het feit; gewenste consistentie van wetgeving.
Titel XXV Bedrog
488
Artikel 329 Bedrog bij verkoop Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Na "ten hoogste een jaar" wordt ingevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: - het ontbreken van overwegingen.
1
1-
kr't
Titel XXV Bedrog
489
Artikel 329bis Bedrog met cognossementsexemplaren Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. a)
Invoering
Wet van 22 december 1924, Stb. 573, tot herziening van verschillende titels van het Tweede Boek van het Wetboek van Koophandel en wijziging van daarmee samenhangende artikelen in andere wetboeken en in de Faillisementswet.
Memorie van Toelichting Artikel 329bis bevat een strafbepaling op het maken van misbruik van verschillende cognossement-exemplaren, een vorm van bedrog, die reeds herhaaldelijk slachtoffers heeft gemaakt, en waartegen de eerlijke handel dient te worden beschermd. Het artikel stelt een sanctie op de bepalingen van artikel 353 Wetboek van Koophandel. Het spreekt vanzelf dat de kapitein, die een verklaring doet opmaken, al is hij daartoe niet verplicht, daarin niet iets wat in strijd is met de waarheid mag doen opnemen. Zijn misdrijf is verwant aan die in artikel 227 omschreven wordt. De plicht van waarachtigheid rust eveneens op de schepelingen. Hun verhouding tot de kapitein is echter reden tegen hen een geringere straf op te leggen. b)
Wijzigingen
Wet van 10 juni 1926, Stb. 171, tot wijziging van verschillende wetsbepalingen in verband met de wet van 22 december 1924 (zeerecht). Hierbij is tussen "die" en "over" ingevoegd: opzettelijk. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot' herziening van bepalingen van het 'Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1924: objectieve ernst van het feit; gewenste consistentie van wetgeving.
CE
Titel XXV Bedrog
490
Artikel 330 Vervalsing van levensmiddelen of geneesmiddelen Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting Deze bepalingen moeten beschouwd worden in verband met die in artikel 174 vervat. Daar zijn strenge bepalingen bedreigd tegen hem, die de volksgezondheid benadeelt door mede te werken tot het debiet van eet- en drinkwaren waarin gevaarlijke stoffen vermengd zijn; hier daarentegen wordt het bedrog beteugeld door vervalsing van eet- of drinkwaren gepleegd. Concursus idealis van beide misdrijven zal zich hier voordoen. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot van het eerste lid vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: systematische overwegingen.
Titel XXV Bedrog
491
Artikel 331 Bedrog bij bouwwerk Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. Lid 2: dezelfde straf als in lid 1. a)
Invoering e,1";
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Verslag van de Tweede Kamer met Regeringsantwoord Bedrog met de materialen van grote openbare werken gepleegd, waarvan openbare rampen, zoals het spoorwegongeluk op de Taybridge, het gevolg kunnen zijn, niet naar behoren kan worden gestraft. Indien het feit al valt binnen het bereik van artikel 326, dan kunnen toch de gevolgen van het bedrog zo groot zijn en van zo'n misdadige aard, dat een veel aanzienlijkere straf gewettigd is. Bovendien verkrijgt het feit een ander karakter, omdat het niet meer is gericht tegen een enkel persoon maar ook tegen het publiek. b)
Wijzigingen
Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het eerste lid, eerste zinsnede wordt gelezen: hetzij met een gevangenisstraf van ten hoogste een zes jaren en geldboete van de vijfde categorie hetzij met één van deze straffen wordt gestraft de aannemer of de bouwmeester van enig werk of de verkoper van bouwmaterialen. Wet van 21 december 1994, Stb. 1995/32, houdende partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten in verband met de opheffing van het cumulatieverbod inzake de oplegging van hoofdstraffen. Technische wijziging. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit; systematische overwegingen.
492
Titel XXV Bedrog
Artikel 332 Bedrog met militaire leveranties Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. Lid 2: dezelfde straf als in lid 1. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In het eerste lid wordt na "gestraft" gelezen: hetzij met een gevangenisstraf van ten hoogste een zes jaar en geldboete van de vijfde categorie hetzij met één van deze straffen. Wet van 21 december 1994, Stb. 1995/32, houdende partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten in verband met de opheffing van het cumulatieverbod inzake de oplegging van hoofdstraffen. Technische wijziging. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
Titel XXV Bedrog
493
Artikel 333 Verplaatsen enz. van grensscheiding Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
er
494
Titel XXV Bedrog
Artikel 334 Leugenachtig bericht Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. Dkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen. -
(2.7)
h•->,
Titel XXV Bedrog
495
Artikel 335 Zwendelarij (vervallen) Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting Door deze bepaling wordt getracht een vorm van zwendelarij te treffen, die wel moeilijk geheel door repressieve maatregelen is tegen te gaan, maar toch, waar zij zich in de bepaalde hier aangeduide handelingen openbaart, niet straffeloos mag blijven. b)
Wijzigingen
Wet van de 2 juli 1928, Stb. 216, tot wijziging en aanvulling van de bepalingen omtrent de naamloze vennootschap en regeling van de aansprakelijkheid voor de prospectus. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang en toevoeging van het tweede lid. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In het eerste lid wordt na "gestraft" gelezen: hetzij met een gevangenisstraf van ten hoogste een drie jaren en geldboete van de vijfde categorie hetzij met één van deze straffen. Wet van 16 juni 1988, Stb. 305, tot invoering van de structuurregeling voor grote coöperaties en voor onderlinge waarborgmaatschappijen. Tekstuele wijziging. Wet van 7 maart 1991, Stb. 141, houdende regelen inzake het toezicht op het effectenverkeer. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 1 juli 1992, Stb. 378, houdende overbrenging van strafbepalingen ter zake van publieksmisleiding en misbruik van voorwetenschap van het Wetboek van Strafrecht (artikelen 335 en 336a) naar de Wet toezicht effectenverkeer. Hierbij is artikel 335 vervallen. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
çc
496
Titel XXV Bedrog
Artikel 336 Bedrog in jaarrekening Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Beraadslagingen in de Tweede Kamer In het ontwerp kwam deze bepaling niet voor. De heer De Savorin Lohman, lid van de commissie van rapporteurs. Een enkel woord tot toelichting van ons nieuw artikel. Het artikel geld niet voor valse balansen, althans niet voor zover die balansen geacht kunnen tot bewijs bestemd te zijn, vermits in dat geval art. 225 van toepassing is. Maar dit artikel gaat enigszins verder en bepaalt daarom ook een niet zo zware straf als in artikel 225 is bepaald. Het gaat verder omdat het de publicering van onware balansen straft, onverschillig of die al dan niet overeenkomen met wat er in de boeken voorkomt. b) Wijzigingen Wet van de 2 juli 1928, Stb. 216, tot wijziging en aanvulling van de bepalingen omtrent de naamloze vennootschap en regeling van de aansprakelijkheid voor de prospectus. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 8 april 1976, Stb. 229, tot vaststelling van de hoofdstukken 2, 3, 4 en 5 van de Invoeringswet Boek 2 nieuw B.W. Tekstuele wijziging. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. Wet van 16 juni 1988, Stb. 305, tot invoering van de structuurregeling voor grote coöperaties en voor onderlinge waarborgmaatschappijen. Tekstuele wijziging. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: gewenste consistentie van wetgeving. -
„..
(7.1 t.,r1
Titel XXV Bedrog
497
Artikel 336a Misbruik van voorwetenschap (vervallen) Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste jaren of geldboete van ten hoogste gulden. a)
Invoering
Wet van 2 februari 1989, Stb. 16, tot strafbaarstelling van misbruik van voorwetenschap. Memorie van Toelichting De voorgestelde strafmaat, twee jaar gevangenisstraf en een geldboete van ten hoogste 100.000 gulden, sluit aan op die van artikel 334 Sr. (met winstoogmerk door het verspreiden van leugenachtige berichten de koersen van fondsen doen stijgen of dalen) en op de strafbedreiging die voor het overeenkomstige delict in de wetgeving van enkele landen is voorzien. Zij is zwaarder dan die van artikel 373 (schending van bedrijfsgeheimen). Bovendien is, in navolging van enkele andere strafbepalingen in de Titel over bedrog, de mogelijkheid geopend de hoofdstraffen van gevangenis en geldboete gezamenlijk op te leggen. Krachtens artikel 23, lid 7 Sr. kan in geval van veroordeling van een rechtspersoon een geldboete in de hoogste categorie (tot een miljoen gulden) worden opgelegd. Daarnaast kan in geval van veroordeling de maatregel van artikel 36e Sr., strekkende tot ontneming van wederrechtelijk genoten voordeel, toepassing vinden. b)
Wijzigingen
Wet van 7 maart 1991, Stb. 141, houdende regelen inzake het toezicht op het effectenverkeer. Technische wijziging. Wet van 1 juli 1992, Stb. 378, houdende overbrenging van strafbepalingen ter zake van publieksmisleiding en misbruik van voorwetenschap van het Wetboek van Strafrecht (artikelen 335 en 336a) naar de Wet toezicht effectenverkeer. Hierbij is artikel 336a vervallen. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1989: gewenste consistentie van wetgeving; internationale overwegingen, rechtsvergelijking.
Cro)
Titel XXV Bedrog
498
Artikel 337 Bedrog met handelsnaam of merk Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Lid 2: gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 5 juli 1921, Stb. 842, houdende bepalingen omtrent de handelsnaam. Tekstuele wijziging. Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste twaalfhonderd gulden. Wet van 30 juni 1954, Stb. 334, tot nadere wijziging van de Handelsnaamwet. Tekstuele wijziging. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In het eerste lid wordt in plaats van "of geldboete van ten hoogste twaalfhonderd gulden" gelezen: of geldboete van de vijfde categorie. In het tweede lid wordt na "ten hoogste zes maanden" ingevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. Wet van 23 november 1992, Stb. 642, Wet bestrijding namaakprodukten. Verhoging van de gevangenisstraf of geldboete in het eerste lid naar hetzij een gevangenisstraf van ten hoogste één jaar en geldboete van de vijfde categorie, hetzij met één van deze straffen en verhoging van de gevangenisstraf of geldboete in het tweede lid naar hetzij een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en geldboete van de vijfde categorie, hetzij met één van deze straffen. Hierbij is de delictsomschrijving veranderd. Memorie van Toelichting Voorgesteld wordt de gevangenisstraf van ten hoogste drie, gesteld op de overtreding van het eerste lid te verhogen tot ten hoogste zes maanden. De vergadering van procureursgeneraal adviseerde de door de werkgroep aanbevolen verhoging van de strafmaat in het eerste lid in verband met de ernst van het delict te brengen op gevangenisstraf van maximaal één jaar en deed daarnaast een voorstel tot verduidelijking van het eerste lid. Deze strafmaat houdt mede verband met de mogelijkheid van uitlevering ter zake van dit delict (artikel 5, eerste lid, onder a, van de Uitleveringwet). Daar de internationale handel
,(2 1,
Titel XXV Bedrog
499
in voorwerpen waarbij sprake is van dergelijke inbreuken vaak voorkomt is het belangrijk dat uitlevering mogelijk is. Door verhoging van de strafbedreiging in het algemeen zou bovendien het strafverzwarende aspect van de recidive ook binnen het kader van het eerste lid tot zijn recht kunnen komen, zodat het huidige tweede lid van dit artikel alsdan zou kunnen vervallen. Verder voorziet de nieuwe strafbepaling in de mogelijkheid van cumulatie van een gevangenisstraf en een geldboete wegens de grote financiële belangen die met dit misdrijf kunnen zijn gemoeid. Eventuele financiële voordelen die door middel van dit misdrijf worden verkregen, kunnen worden afgeroomd met de maatregel van de maatregel van de ontneming van het wederrechtelijk genoten voordeel (artikel 36e Wetboek van Strafrecht). De werkgroep vestigde eerder de aandacht op vormen van namaak die ernstige schade kunnen berokkenen aan de samenleving, zoals bij voorbeeld het in de handel brengen van schadelijke geneesmiddelen en ondeugdelijke vitale onderdelen van vliegtuigen en auto's, valselijk voorzien van een merk. De werkgroep stelde voor dienaangaande een bijzondere strafbepaling op te nemen in een nieuw tweede lid met een strafbedreiging van hetzij een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en een geldboete van de vijfde categorie, hetzij een van deze straffen. Met de strafbedreiging van een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar wordt de ernst van het delict tot uitdrukking gebracht en wordt tevens tegemoet gekomen aan de behoefte voorlopige hechtenis en de daarmee verboden overige dwangmiddelen te kunnen toepassen op deze groep van daders. Wet van 21 december 1994, Stb. 1995/32, houdende partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten in verband met de opheffing van het cumulatieverbod inzake de oplegging van hoofdstraffen. Technische wijziging. c) Bijzonderheden en conclusies Wel relevant gewijzigd: de gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden is in 1994 verhoogd naar een gevangenisstraf van ten hoogste één jaar en de gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden in het tweede lid is verhoogd naar een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. Hierbij moet worden opgemerkt dat de delictsomschrijving vernaderd is. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen. IJkpunten 1992: objectieve ernst van het feit; strafprocessuele overwegingen, dwangmiddelen; strafprocessuele overwegingen, restcategorie.
Titel XXV Bedrog
Artikel 338 Bedrog tussen echtgenoten etc. niet vervolgbaar a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht.
500
1
Titel XXV Bedrog
501
Artikel 339 Bijkomende straffen Lid 1: openbaarmaking zijner uitspraak en ontzetting van de uitoefening van het beroep. Lid 2: ontzetting van de in artikel 28 sub 1-4 vermelde rechten. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting Evenals in artikel 176 dient deze bepaling hier te worden opgenomen. b) Wijzigingen Wet van 27 maart 1986, Stb. 139, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten, inzake de ontzetting van het kiesrecht. Technische wijziging. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: gewenste consistentie van wetgeving.
502
Titel XXV Bedrog
Tabel van gevonden ijkpunten Jaar Objectieve ernst van het feit Subjectieve ernst van het feit Reactie op incident Gewenste consistentie Systematische overwegingen Differentiatiecrit. Wetgevingstechn. Overwegingen Internationale overwegingen; Internat. Rechtsbron Internationale overwegingen; rechtsvergelijking Strafprocessuele overwegingen; dwangmiddelen Instrumentele overwegingen; Strafdoelen Resterende Argumenten Het ontbreken van overwegingen
86 4
1 2
12 1
24 1
28 1
67 1
1
1
1
84 1
89
92 1
94 1
Tot 11
1
1
1
1 8
3
3
2
1
1
1
1
2
1
1
1
1
6
6
Tussenbalans a. IJkpunten In de titel inzake bedrog is aldus de algemene toelichting niet beoogd, zoals in andere wetgevingen gebruikelijk, bedrog in genere te straffen. Daarbij is vermeldenswaard dat ter zake van artikel 326 Sr in hoofdzaak is aangesloten bij het voorschrift van artikel 405 Code Pénal, doch dat daarbij gestreefd is naar verbetering en aanvulling. Voor wat betreft de objectieve ernst van het feit is opmerkelijk dat de strafwaardigheid van bedrog vooral gelegen is in het feit dat daarbij andere (hulp)middelen zijn gebruikt om de onwaarheid waarschijnlijk te maken. Tegen onwaarheid als zodanig werd bescherming derhalve niet noodzakelijk geacht. Dit punt is in 1886 vrij nadrukkelijk aanwezig geweest in de discussie. Het is echter opvallend dat daarbij overwegingen met betrekking tot het strafmaximum vrijwel ontbreken.
(
Titel XXV Bedrog
503
Als we de gehele titel bezien valt verder op dat veel van de huidige artikelen uit de titel na 1886 zijn ingevoerd. Zo stamt artikel 328bis Sr (oneerlijke mededinging) uit 1915, artikel 329bis Sr (cognossementbedrog) uit 1924, artikel 326a Sr (flessentrekkerij) uit 1928, artikel 328ter Sr (omkoping anderen dan ambtenaren) uit 1967, artikel 326b Sr (vervalsen naam auteur of kunstenaar) dat is ingevoerd in 1912 en vervolgens ingrijpend is gewijzigd in 1992, artikel 326c Sr (gebruik gegevens telecommunicatiedienst) uit 1992 en artikel 328 quater Sr (informatie uit telefoontaps) uit 1994. Daarbij is vermeldenswaard dat in 1926 aan artikel 329bis Sr (cognossementbedrog) het bestanddeel opzettelijk is toegevoegd, waaruit in ieder geval iets over de subjectieve ernst van het feit kan worden afgeleid. Bij artikel 326a Sr ligt daarentegen de nadruk op de objectieve ernst van het feit blijkend uit het feit dat in de Memorie van Toelichting gesteld wordt dat flessentrekkers jaarlijks ettelijke slachtoffers maken en dat zij de parasieten op de middenstand vormen. Voor het overige wordt deze vrij omvangrijke titel gekenmerkt door het feit dat motivering zowel in 1886 als bij de invoering van latere bepalingen, veelal ontbreekt. Een opmerkelijke uitzondering op dit punt wordt gevormd door artikel 332 Sr inzake bedrog bij militaire leveranciers. Daarbij wordt in 1886 met betrekking tot de objectieve ernst van het feit gesteld dat bedrog gepleegd ten aanzien van materialen van grote openbare werken ook naar behoren moet kunnen worden bestraft. In dat verband wordt gewezen op het spoorwegongeluk op de `Taybridge', welke openbare ramp blijkbaar het gevolg geweest is van dergelijk bedrieglijk handelen. Immers, indien een dergelijk geval onder de reikwijdte van artikel 326 Sr kan worden gebracht is een aanmerkelijk zwaardere straf gewettigd, gelet op de enorme misdadige gevolgen en het feit dat in dat geval niet meer gesproken kan worden van een misdrijf gericht tegen een persoon, maar van een misdrijf tegen het publiek, zo blijkt uit de Memorie van Toelichting. Er lijkt in dit geval sprake van een reactie op een, zeer ernstig buitenlands 'incident', terwijl ook, zij het zeer beperkt, overwegingen van systematische aard een rol hebben gespeeld. Verder dient gewezen te worden op het feit dat in 1992 de strafbepaling inzake publieksmisleiding en misbruik van voorwetenschap is overgeheveld naar de Wet toezicht effectenverkeer. Bij de wijziging van 1992 is voorts artikel 326c Sr ingevoerd. Daarbij werd gewezen op het feit dat het om een ernstig misdrijf ging dat samenhang vertoont met de andere bedrogbepalingen in het Wetboek. Daarom is er voor wat betreft het strafmaximum aansluiting gezocht bij dat van oplichting: drie jaren. Tevens is voorlopige hechtenis mogelijk gemaakt via een aanvulling van artikel 67 Sv. Het is van belang om op te merken dat er uitdrukkelijk voor gekozen is om de bepaling op te nemen in de catalogus van artikel 67 Sv en het mogelijk maken van voorlopige hechtenis dus niet via verhoging van het strafmaximum mogelijk te maken. Systematische overwegingen komen ook naar voren bij de invoering van artikel 328ter Sr in 1967, waar voor wat betreft de vrijheidsstraf aansluiting is gezocht bij artikel 328bis Sr. Opmerkelijk is voorts dat bij dit artikel gekozen wordt voor een zeer hoge geldboete van fl. 100.000, - aangezien daarvan voldoende preventieve werking uitgaat gelet op het feit dat omkoping in de regel gepleegd wordt met het oog op het behalen van geldelijke voordelen. Ditzelfde geldt voor artikel 328quater Sr. Dat artikel is voornamelijk ingevoerd vanwege het feit dat door de privatisering van KPN de personen die daar werkzaam waren hun status als ambtenaar verloren. Het gevolg was dat zij niet langer vielen onder het strafrechtelijke regime van artikel 177 en 363 Sr dat geldt voor ambtenaren waardoor artikel 328quater Sr noodzakelijk werd. Met de toevoeging van het derde lid aan het artikel, waarin de differentiatie naar beroep of bedrijf als strafverzwarende omstandigheid is opgenomen, is tevens uitvoering gegeven
Titel XXV Bedrog
504
aan de Aanbeveling no. R (91) 14 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa van oktober 1991 inzake de bescherming van versluierde televisiediensten. Tenslotte geldt ook in deze titel dat bedrog tussen echtgenoten niet strafbaar is, dan wel alleen op klacht. Er is inzake artikel 337 Sr een wetsvoorstel aanhangig. Dit wetsvoorstel heeft betrekking op het beroep- of bedrijfsmatig uitoefenen van een valse handelsnaam of merk. Er wordt een nieuw toe te voegen tweede lid voorgesteld. Dit nieuwe artikellid strekt ertoe de strafmaat van het delict van artikel 337 Sr te verhogen voor de gevallen waarin het plegen van het delict beroeps- of bedrijfsmatig wordt uitgeoefend. De verhoging van het strafmaximum wordt voorgesteld in verband met artikel 61 van het TRIP's verdrag en artikel 11 van de Piraterij-Vo. Beide artikelen sporen aan om te voorzien in strenge en ontmoedigende sancties. Als gevolg van de hier voorgestelde verhoging van het strafmaximum is in geval van verdenking voorlopige hechtenis toegelaten en kunnen opsporingsambtenaren de daarmee verbonden dwangmiddelen toepassen. b. Conclusie - De objectieve ernst van het feit heeft in deze titel een rol gespeeld. Daarbij is opvallend dat is gereageerd op een ernstig incident dat zich in het buitenland heeft voorgedaan. - Veel van de bepalingen uit deze titel stammen van na 1886. - De vrij omvangrijke titel wordt gekenmerkt door het feit dat overwegingen met betrekking tot het strafmaximum niet alleen in 1886 vrijwel ontbreken, maar dat dit tevens het geval is bij de bepalingen die daarna zijn ingevoerd. - Desalniettemin blijkt de consistentie van strafmaxima door de jaren heen redelijk te zijn gewaarborgd. - Daar waar wel gemotiveerd is spelen de objectieve ernst van het feit en systematische overwegingen een rol.
Titel ›OCVI Benadeling van schuldeisers of rechthebbenden
505
Titeloverzicht a)
.14
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. ■25
Verslag van de Eerste Kamer bij deze titel
Volgens een aantal leden van de Eerste Kamer voldoen de bepalingen hier voorgesteld aan dringende behoeften der samenleving. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Memorie van Toelichting
De in deze titel opgenomen benadelingsdelieten zijn in menig opzicht — zowel naar de sfeer waarin zijn voorkomen als naar de daarbij voorstaande oogmerken- vergelijkbaar met de bedrogsdelicten. Heel uitgesproken is die gelijkenis bij de verschillende vormen van bedrieglijke bankbreuk. Daarom wordt vooropgesteld al deze delicten in de vijfde categorie in te delen en bij de feiten van de artikelen 341, 343 en 344 de mogelijkheid van cumulatie van hoofdstraffen te openen. c)
Conclusie en bijzonderheden
IJkpunten 1881 bij deze titel: objectieve ernst van het feit. IJkpunten 1984 bij deze titel: gewenste consistentie van wetgeving
Titel XXVI Benadeling van schuldeisers of rechthebbenden
506
Artikel 340 Eenvoudige bankbreuk Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Rapport aan de Koning De koopman moet hebben geweten dat het faillissement in geen geval was te voorkomen en door zijn geldopneming slechts een korte of lange tijd kon worden uitgesteld. In dat geval wordt, zonder de schuldenaar te baten, door geldopnemingen onder bezwarende omstandigheden aan de crediteuren onherstelbare schade berokkend, zodat de straf in het geval van sub 2 niet onverdiend is. Verslag van de Tweede Kamer met Regeringsantwoord Een minderheid van de commissie wil het gehele artikel uit de wet nemen, of althans beperken tot het geval dat verliezen geheel of grotendeels aan beursspel of windhandel zijn te wijten. Het gaat er niet om, ten einde lichtvaardige handel te beteugelen, feiten te straffen, die alleen om het ongunstige resultaat zouden worden veroordeeld. Het is een onjuist rechtsbeginsel, niet om het resultaat als bewijs van de misdadige wil of van de mogelijkheid van maatschappelijk gevaar te erkennen, maar om het resultaat, naar mate het gunstig of ongunstig is, tot criterium van strafwaardigheid te verheffen. Het kwaad dat men wil bestrijden behoort veelal langs civielrechtelijke weg te worden tegengegaan. Het onvermijdelijke van het faillissement in de ogen van de koopman is hier het criterium der strafbaarheid. Immers dit ligt besloten in de woorden uit te stellen, niet te voorkomen. b) Wijzigingen Wet van 5 mei 1922, Stb. 246, houdende wijziging van de bepalingen in het Wetboek van Koophandel betreffende de koopmansboeken en van de daarmee verband houdende bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Strafrecht. Technische wijziging. Wet van 15 december 1955, Stb. 552, houdende wijziging van de artikelen 194, 328, 340, 341, 342, 343, 344, 347, 349, en 442 en vervallen van artikel 346 van het Wetboek van Strafrecht. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In de eerste zinsnede wordt na "ten hoogste een jaar" ingevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. Wet van 8 november 1993, Stb. 598, tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Koophandel en enige andere wetten ter zake van het voeren van een administratie. Technische en inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang.
Lr'S
Titel XXVI Benadeling van schuldeisers of rechthebbenden
c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit; subjectieve ernst van het feit.
507
Titel XXVI Benadeling van schuldeisers of rechthebbenden
508
Artikel 341 Bedrieglijke bankbreuk Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 5 mei 1922, Stb, 246, houdende wijziging van de bepalingen in het Wetboek van Koophandel betreffende de koopmansboeken en van de daarmee verband houdende bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Strafrecht. Technische wijziging. Wet van 15 december 1955, Stb. 552, houdende wijziging van de artikelen 194, 328, 340, 341, 342, 343, 344, 347, 349, en 442 en vervallen van artikel 346 van het Wetboek van Strafrecht. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 10 maart 1984, Stb, 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In de eerste zinsnede wordt in plaats van "gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren" gelezen: gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren en geldboete van de vijfde categorie, hetzij met één van deze straffen. Wet van 8 november 1993, Stb. 598, tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Koophandel en enige andere wetten ter zake van het voeren van een administratie. Technische en inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 21 december 1994, Stb. 1995/32, houdende partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten in verband met de opheffing van het cumulatieverbod inzake de oplegging van hoofdstraffen. Technische wijziging. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. llkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
Titel XXVI Benadeling van schuldeisers of rechthebbenden
509
Artikel 342 'Eenvoudige bankbreuk' bij rechtpersonen Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting Gelijke bepalingen als in de artikelen 340 en 341 ten aanzien van de individuele koopman, treft men hier aan en in artikel 343 met betrekking tot de bestuurders van een naamloze vennootschap of coöperatieve vereniging b) Wijzigingen Wet van 5 mei 1922, Stb. 246, houdende wijziging van de bepalingen in het Wetboek van Koophandel betreffende de koopmansboeken en van de daarmee verband houdende bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Strafrecht. Technische wijziging. Wet van 2 juli 1928, Stb. 216, tot wijziging en aanvulling van de bepalingen omtrent de naamloze vennootschap en regeling van de aansprakelijkheid voor het prospectus. Tekstuele wijziging. Wet van 15 december 1955, Stb. 552, houdende wijziging van de artikelen 194, 328, 340, 341, 342, 343, 344, 347, 349, en 442 en vervallen van artikel 346 van het Wetboek van Strafrecht. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 3 mei 1971, Stb. 287, houdende aanpassing van de wetgeving in verband met de regeling van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Technische wijziging. Wet van 8 april 1976, Stb. 229, tot vaststelling van de hoofdstukken 2, 3, 4 en 5 van de Invoeringswet Boek 2 nieuw B.W. Technische wijziging en inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In de eerste zinsnede wordt na "ten hoogste een jaar" ingevoegd: of geldboete van de derde categorie. Wet van 16 juni 1988, Stb. 305, tot invoering van de structuurregeling voor grote coöperaties en voor onderlinge waarborgmaatschappijen. Tekstuele wijziging.
Titel XXVI Benadeling van schuldeisers of rechthebbenden
510
Wet van 8 november 1993, Stb. 598, tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Koophandel en enige andere wetten ter zake van het voeren van een administratie. Technische wijziging en inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 17 december 1997, Stb. 697, houdende regels met betrekking tot naar buitenlands recht opgerichte, rechtspersoonlijkheid bezittende kapitaalvennootschappen die hun werkzaamheid geheel of nagenoeg geheel in Nederland verrichten en geen werkelijke band hebben met de staat naar welks recht zij zijn opgericht. Technische wijziging. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: gewenste consistentie van wetgeving.
Titel XXVI Benadeling van schuldeisers of rechthebbenden
511
Artikel 343 'Bedrieglijke bankbreuk' bij rechtspersonen Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting Gelijke bepalingen als in de artikelen 340 en 341 ten aanzien van de individuele koopman, treft men hier aan en in artikel 342 met betrekking tot de bestuurders van een naamloze vennootschap of coöperatieve vereniging b)
Wijzigingen
Wet van 5 mei 1922, Stb. 246, houdende wijziging van de bepalingen in het Wetboek van Koophandel betreffende de koopmansboeken en van de daarmee verband houdende bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Strafrecht. Technische wijziging. Wet van 15 december 1955, Stb. 552, houdende wijziging van de artikelen 194, 328, 340, 341, 342, 343, 344, 347, 349, en 442 en vervallen van artikel 346 van het Wetboek van Strafrecht. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 3 mei 1971, Stb. 287, houdende aanpassing van de wetgeving in verband met de regeling van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Technische wijziging. Wet van 8 april 1976, Stb. 229, tot vaststelling van de hoofdstukken 2, 3, 4 en 5 van de Invoeringswet Boek 2 nieuw B.W. Technische wijziging en inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In de eerste zinsnede wordt in plaats van "gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren" gelezen: gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren en geldboete van de vijfde categorie, hetzij met één van deze straffen. Wet van 16 juni 1988, Stb. 305, tot invoering van de structuurregeling voor grote coöperaties en voor onderlinge waarborgmaatschappijen. Tekstuele wijziging. Wet van 8 november 1993, Stb. 598, tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Koophandel en enige andere wetten ter zake van het voeren van een administratie. Technische wijziging en inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang.
Titel XXVI Benadeling van schuldeisers of rechthebbenden
512
Wet van 21 december 1994, Stb. 1995/32, houdende partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten in verband met de opheffing van het cumulatieverbod inzake de oplegging van hoofdstraffen. Technische wijziging. Wet van 17 december 1997, Stb. 697, houdende regels met betrekking tot naar buitenlands recht opgerichte, rechtspersoonlijkheid bezittende kapitaalvennootschappen die hun werkzaamheid geheel of nagenoeg geheel in Nederland verrichten en geen werkelijke band hebben met de staat naar welks recht zij zijn opgericht. Technische wijziging. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: gewenste consistentie van wetgeving.
Titel XXVI Benadeling van schuldeisers of rechthebbenden
513
Artikel 344 Faillissementsdelicten van derden Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht.
Memorie van Toelichting Het maximum van de bedreigde straf maakt een bijzondere verhoging onnodig voor het geval, dat schuldige als curator in het faillissement is opgetreden. Pleegt laatstgenoemde "malversation dans sa gestion", dan bedrijft hij een misdrijf hetwelk niet in deze titel mag worden gerangschikt, maar zal hij wel meestal vallen in de termen van de gekwalificeerde verduistering en strafbaar zijn krachtens artikel 323, of als medeplichtige aan enig door anderen gepleegd misdrijf. b)
Wijzigingen
Wet van 20 januari 1896, Stb. 9, houdende bepalingen omtrent het in werking treden van de wet op het faillissement en de surcéance van betaling, de wijziging van bestaande wetten in verband daarmede en de overgang van de oude wetgeving tot de nieuwe. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 15 december 1955, Stb. 552, houdende wijziging van de artikelen 194, 328, 340, 341, 342, 343, 344, 347, 349, en 442 en vervallen van artikel 346 van het Wetboek van Strafrecht. Tekstuele wijziging. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In de eerste zinsnede wordt gelezen: hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden en geldboete van de vijfde categorie, hetzij met één van deze straffen wordt gestraft hij die ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers. Wet van 21 december 1994, Stb. 1995/32, houdende partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten in verband met de opheffing van het cumulatieverbod inzake de oplegging van hoofdstraffen. Technische wijziging. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: systematische overwegingen; differentiatiecriterium. -
Titel ?OCVI Benadeling van schuldeisers of rechthebbenden
514
Artikel 345 Sluipakkoord Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. Lid 2: gelijke straf als in lid 1. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting Het artikel stelt het aangaan van de verboden overeenkomst even strafbaar voor beide partijen: schuldeiser en schuldenaar of die dezen bij naamloze vennootschappen en coöperatieve verenigingen vertegenwoordigt. b) Wijzigingen Wet van 20 januari 1896, Stb 9, houdende bepalingen omtrent het in werking treden van de wet op het faillissement en de surcéance van betaling, de wijziging van bestaande wetten in verband daarmede en de overgang van de oude wetgeving tot de nieuwe. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 7 februari 1935, Stb. 41, houdende nieuwe regeling van de surséance van betaling, de gelegenheid tot akkoord openende. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 8 april 1976, Stb. 229, tot vaststelling van de hoofdstukken 2, 3, 4 en 5 van de Invoeringswet Boek 2 nieuw B.W. Tekstuele wijziging. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot van het eerste lid vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. Wet van 16 juni 1988, Stb. 305, tot invoering van de structuurregeling voor grote coöperaties en voor onderlinge waarborgmaatschappijen. Tekstuele wijziging. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: gewenste consistentie van wetgeving.
ir
Titel XXVI Benadeling van schuldeisers of rechthebbenden
515
Artikel 346 Bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers (vervallen) Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting De gestrenge bepalingen omtrent bankbreuk worden gerechtvaardigd zowel door de eigenaardige verhouding van de koopman tot zijn schuldeisers, het bijzondere schuldrecht in handelszaken en de bijzondere wijze van vereffening van verachterde koopmansboedels, als door de schok die de staking van betaling van een koopman aan het krediet geeft. b) Wijzigingen Wet van 20 januari 1896, Stb. 9, houdende bepalingen omtrent het in werking treden van de wet op het faillissement en de surcéance van betaling, de wijziging van bestaande wetten in verband daarmede en de overgang van de oude wetgeving tot de nieuwe. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 15 december 1955, Stb. 552, houdende wijziging van de artikelen 194, 328, 340, 341, 342, 343, 344, 347, 349, en 442 en vervallen van artikel 346 van het Wetboek van Strafrecht. Hierbij is artikel 346 komen te vervallen. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit.
Titel XXVI Benadeling van schuldeisers of rechthebbenden
516
Artikel 347 Medewerken door bestuurder aan verboden transacties Oorspronkelijke sanctie: geldboete van ten hoogste tienduizend gulden. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Verslag van Tweede Kamer met Regeringsantwoord Het strafmaximum in oorspronkelijke ontwerp was een geldboete van ten hoogste drie duizend gulden. Dit is verhoogd naar tienduizend. drie duizend gulden. Het maximum is, naar het oordeel van de commissie, veel te laag. Een geldboete van drie duizend gulden zal dikwijls in dit geval een niets beduidende straf zijn. De commissie stelt voor te lezen tienduizend. b) Wijzigingen Wet van 2 juli 1928, Stb. 216, tot wijziging en aanvulling van de bepalingen omtrent de naamloze vennootschap en regeling van de aansprakelijkheid voor het prospectus. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 4 mei 1954, Stb. 169, houdende wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en in enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste tien duizend gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste twintig duizend gulden. Wet van 15 december 1955, Stb. 552, houdende wijziging van de artikelen 194, 328, 340, 341, 342, 343, 344, 347, 349, en 442 en vervallen van artikel 346 van het Wetboek van Strafrecht. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 3 mei 1971, Stb. 287, houdende aanpassing van de wetgeving in verband met de regeling van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Technische wijziging. Wet van 8 april 1976, Stb. 229, tot vaststelling van de hoofdstukken 2, 3, 4 en 5 van de Invoeringswet Boek 2 nieuw B.W. Tekstuele wijziging. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In plaats van "of geldboete van ten hoogste twintigduizend gulden" wordt gelezen: of geldboete van de vijfde categorie. Wet van 16 juni 1988, Stb. 305, tot invoering van de structuurregeling voor grote coöperaties en voor onderlinge waarborgmaatschappijen. Tekstuele wijziging.
t\.1. -
Titel XXVI Benadeling van schuldeisers of rechthebbenden
517 -
c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit. I: ......
Titel XXVI Benadeling van schuldeisers of rechthebbenden
518
Artikel 348 Onttrekking aan beperkt rechthebbenden Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, Tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. Wet van 28 december 1989, Stb. 616 jo 1991/606, tot Invoering Boeken 3, 5 en 6 Nieuw B.W. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang en toevoeging nieuw tweede lid. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen. IJkpunten 1989: het ontbreken van overwegingen.
Titel XXVI Benadeling van schuldeisers of rechthebbenden
519
Artikel 349 Bijkomende straffen Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: ontzetting van de in artikel 28 nr. 1-4 vermelde rechten. Lid 2: openbaarmaking van de rechtelijke uitspraak. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 15 december 1955, Stb. 552, houdende wijziging van de artikelen 194, 328, 340, 341, 342, 343, 344, 347, 349, en 442 en vervallen van artikel 346 van het Wetboek van Strafrecht. Technische wijziging. Wet van 27 maart 1986, Stb. 139, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten, inzake de ontzetting van het kiesrecht. Technische wijziging. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
Titel XXVI Benadeling van schuldeisers of rechthebbenden
520
Artikel 349bis Inbreuk maken op auteursrecht (vervallen) Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: geldboete van ten hoogste twee duizend gulden. Lid 2: verbeurdverklaring a)
Invoering
Wet van 15 januari 1886, Stb. 6, houdende wijzigingen in het bij de wet van 3 maart 1881 vastgestelde Wet boek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 23 september 1912, Stb 308, houdende nieuwe regeling van het auteursrecht. Hierbij is dit artikel komen te vervallen. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1886: het ontbreken van overwegingen.
Titel XXVI Benadeling van schuldeisers of rechthebbenden
521
Artikel 349ter Inbreuk op auteursrecht door verspreiding of openlijk te verkoop stellen (vervallen) Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Lid 2: verbeurdverklaring a)
Invoering
Wet van 15 januari 1886, Stb. 6, houdende wijzigingen in het bij de wet van 3 maart 1881 vastgestelde Wet boek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 23 september 1912, Stb. 308, houdende nieuwe regeling van het auteursrecht. Hierbij is dit artikel komen te vervallen. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1886: het ontbreken van overwegingen.
Titel XXVI Benadeling van schuldeisers of rechthebbenden
522
Artikel 349quarter Niet vervolgd dan op Machte (vervallen) a) Invoering Wet van 15 januari 1886, Stb. 6, houdende wijzigingen in het bij de wet van 3 maart 1881 vastgestelde Wet boek van Strafrecht.
Titel XXVI Benadeling van schuldeisers of rechthebbenden
523 1--
Tabel van gevonden ijkpunten Jaar Objectieve ernst van het feit Subjectieve ernst van het feit Reactie op incident Gewenste consistentie van wetgeving Systematische overwegingen Differentiatiecriterium Wetgevingstechnische overwegingen Internationale overwegingen Strafprocessuele overwegingen Instrumentele overwegingen Resterende argumenten
1886 1984 4 . 1 3 1 1
1
1989
totaal 1 4 1;, (
.
Het ontbreken van overwegingen 5 1 6
Tussenbalans a. IJkpunten Bij deze titel is opmerkelijk dat ten aanzien van artikel 340 Sr (eenvoudige bankbreuk) in 1886 is gediscussieerd over de vraag of strafbaarstelling als zodanig wel wenselijk was. De eerste Kamer was van mening dat de voorgestelde bepalingen voldoen aan dringende behoeften van de samenleving. In de Tweede Kamer werd echter gewezen op het feit dat het niet aangaat om, ten einde lichtvaardige handel te beteugelen, feiten te straffen, die alleen om een ongunstig resultaat zouden worden veroordeeld. Het is een onjuist rechtsbeginsel, niet om het resultaat als bewijs van de misdadige wil of van de mogelijkheid van maatschappelijk gevaar te erkennen, maar om het resultaat, naar mate het gunstig of ongunstig is, tot criterium van strafwaardigheid te verheffen. Het kwaad dat men wil bestrijden behoort veelal langs civielrechtelijke weg te worden tegengegaan. Het onvermijdelijke van het faillissement in de ogen van de koopman is hier het criterium der strafbaarheid. De voorgestelde strafbepaling is uiteindelijk ongewijzigd ingevoerd. Uit de discussie blijkt in ieder geval dat de objectieve ernst van het feit, hoewel omstreden, een rol heeft gespeeld bij de strafbaarstelling als zodanig. Voorts is in deze titel op verschillende wijzen gedifferentieerd. Zo is onderscheiden tussen eenvoudige bankbreuk en de zwaardere variant, bedrieglijke bankbreuk. Hierin komt de subjectieve ernst van het feit naar voren. Daarnaast is gedifferentieerd naar de persoon van de dader, zijnde een persoon, zoals de eigenaar van de eenmanszaak, of de bestuurder of commissaris van een rechtspersoon. Deze differentiatie is tot aan deze titel nog niet in het Wetboek aangetroffen, maar lijkt hier gezien de aard van de delicten zeer wel op zijn plaats. In dit verband is vermeldenswaard dat ook de deelneming aan de bedrieglijke bankbreuk apart is strafbaar gesteld. Tegelijk is echter afgezien van een verhoging van het strafmaximum indien de schuldige als curator in het faillissement is opgetreden, aangezien het maximum van de straf dat onnodig maakte. Verder valt op dat ingeval van artikel 345 Sr (het zogenaamde sluipakkoord) het aangaan van een verboden overeenkomst even strafbaar is voor beide partijen, hetgeen duidt op overwegingen ter zake van de objectieve ernst van het feit.
Titel XXVI Benadeling van schuldeisers of rechthebbenden
524
De objectieve ernst, maar ook de subjectieve ernst van het feit blijken voorts uit de toelichting op het reeds in 1955 vervallen artikel 346 Sr. In 1886 werd ten aanzien van die bepaling nog gesteld dat 'de gestrenge bepalingen omtrent bankbreuk gerechtvaardigd worden door zowel de eigenaardige verhouding van de koopman tot zijn schuldeisers, het bijzondere schuldrecht in handelszaken en de bijzondere wijze van vereffening van verachterde koopmansboedels, als door de schok die de staking van betaling van een koopman aan het krediet geeft'. Daarnaast verdient vermelding dat ter zake van artikel 347 Sr reeds in 1886 werd besloten tot een aanmerkelijke verhoging van de voorgestelde boete vanwege het aan dit soort delicten ten grondslag liggende winstoogmerk, waaruit eveneens de subjectieve ernst naar voren komt. Tenslotte moet worden opgemerkt dat ondanks de niet onaanzienlijke omvang van deze titel, veel artikelen en de daarin opgenomen strafmaxima niet zijn gemotiveerd en dat er ook hier in sommige gevallen geen sprake is van strafbare handelingen indien het zaken tussen echtgenoten betreft. b. Conclusie - Zowel de objectieve als de subjectieve ernst van het feit hebben in deze titel een rol gespeeld. Daarbij geldt dat de objectieve ernst van het feit vooral van belang is geweest bij de vraag of strafbaarstelling als zodanig wenselijk was. - Er is op verschillende, soms wat afwijkend van de in het Wetboek gangbare onderscheidingen gedifferentieerd. Zo is er gedifferentieerd naar zwaarte (eenvoudig versus bedrieglijke) en naar de persoon van dader (eigenaar van eenmanszaak of bestuurder/commissaris rechtspersoon). - Bij veel bepalingen uit de titel valt op dat niet of weinig is gemotiveerd. - Er hebben zich in deze titel met betrekking tot het strafmaximum sinds 1886 geen relevante wijzigingen voorgedaan. De consistentie in de titel is dan ook door de jaren heen gewaarborgd.
t\,)
1-4
Titel XXVII Vernieling of beschadiging
525
Titeloverzicht a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting bij deze titel De uitvoerigheid waarmede dit leerstuk in de Code Pénal en in sommigen latere wetgeving is behandeld, heeft tot tal van bezwaren in de praktijk aanleiding gegeven. Hier heeft men onderscheid gemaakt naar gelang van de middelen waardoor de vernieling of beschadiging plaats heeft; dáár op grond van de drijfveren (wraakzucht, eigenbaat enz.) die de dader leiden; elders naar de aard der voorwerpen die vernield of beschadigd kunnen worden. b) Wijzigingen c)
Conclusie en bijzonderheden
IJkpunten 1881 bij deze titel: differentiatiecriterium.
1"""."
Titel XXVII Vernieling of beschadiging
526
Artikel 350 Beschadiging goederen/ dieren Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Lid 2: gelijke straf als in lid 1. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb, 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. In het ontwerp ging het hier om drie ontwerpartikelen. Het eerste ontwerpartikel had als strafmaximum een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden en het tweede ontwerpartikel hield een strafverhoging in voor de gevangenisstraf, van zes maanden naar een jaar, in het geval van een strafverzwarende omstandigheid. Het derde ontwerpartikel stelde dat poging tot deze misdrijven niet strafbaar is. Memorie van Toelichting Slechts ten aanzien van enige weinige voorwerpen, die bijzondere bescherming verdienen, is de in het eerste ontwerpartikel bedreigde straf ontoereikend. Deze zijn vermeld in het tweede ontwerpartikel en de artikelen 351 en 352. Met betrekking tot de in het tweede ontwerpartikel vermelde voorwerpen bestaat er geen reden om ook de poging tot beschadiging strafbaar te stellen. Verslag van de Tweede Kamer met Regeringsantwoord De vraag werd geopperd of deze bijzondere bescherming consequent is in een stelsel dat de onderscheiding van de Code Pénal naar de aard van de voorwerpen, als onpraktisch en willekeurig verwerpt. Het maximum van het eerste ontwerpartikel zal naar het oordeel van de commissie aanzienlijk worden verhoogd en gebracht moeten worden op drie jaren. Het tweede ontwerpartikel kan echter in dat geval zonder bezwaar vervallen. Het tweede ontwerpartikel kan wegens de strafverhoging in het eerste ontwerpartikel, vervallen. Het derde ontwerpartikel, waarin de poging niet strafbaar werd geacht, behoort naar het gevoelen van de Commissie te vervallen. Men kan zich menig geval denken waarin het zeer wenselijk is ook de poging te straffen. b) Wijzigingen Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste driehonderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In plaats van "of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden" wordt gelezen: of geldboete van de vierde categorie.
y.
Titel XXVII Vernieling of beschadiging
c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit; differentiatiecriterium.
527
Titel XXVII Vernieling of beschadiging
528
Artikel 350a Vernieling computergegevens / het doleuze misdrijf Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie. Lid 2: gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie. Lid 3: gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie. a)
Invoering
Wet van 23 december 1992, Stb. 1993/33, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafvordering in verband met de voortschrijdende toepassing van informatietechniek. Memorie van Toelichting
In het ontwerp ging het hier om een artikel met één lid en als strafmaximum: gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie. Daar de verandering van een goed wat betreft bescherming van belangen vergelijkbaar is met de bescherming van een goed, is gekozen voor opneming van een nieuw artikel na het bestaande artikel 350. De nieuwe bepaling bevat een gedeeltelijke overlap met het bestaande artikel 225 (valsheid in geschrifte). Indien gegevens worden veranderd die tot bewijs van enig feit moeten dienen, zal veelal sprake zijn van valsheid in geschrift. Toelichting bij tweede nota van wijziging
In het voorgestelde tweede lid van artikel 350a is als strafverzwarende omstandigheid opgenomen het wijzigen van gegevens indien via telecommunicatie is binnengedrongen in een geautomatiseerd werk van een ander en daarbij ernstige schade is aangericht. Het tweede lid heeft betrekking op virussen. b) Wijzigingen Wet van 16 juni 1994, Stb. 628, houdende wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, het Wetboek van Strafrecht, en het Wetboek van Strafvordering in verband met de doorbreking van het exclusieve recht van de concessiehouder in hoofdzaak door middel van de invoering van een gelimiteerd vergunningenstelsel voor specifieke vormen van openbare mobiele telecommunicatie. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1992: gewenste consistentie van wetgeving; systematische overwegingen; objectieve ernst van het feit.
G1'.‹
Titel XXVII Vernieling of beschadiging
529
Artikel 350b Vernieling computergegevens / het culpose misdrijf Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf of hechtenis van ten een maand of geldboete van de tweede categorie. Lid 2: gevangenisstraf of hechtenis van ten een maand of geldboete van de tweede categorie. a) Invoering Wet van 23 december 1992, Stb. 1993/33, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafvordering in verband met de voortschrijdende toepassing van informatietechniek. Toelichting bij het amendement van de leden Koffeman en Jurgens Hiermee wordt beoogd een culpoze variant in te voeren naast de doleuze van artikel 350a. Niet valt in te zien waarom er bijvoorbeeld in gevallen waarin er sprake is van grove schuld niet in enige vorm van strafbedreiging zou mogen worden uitgeoefend. Bovendien kan het ook bij het voorgestelde artikel 350b gaan om handelingen met bijzonder grote financiële en andere consequenties zodat enige vorm van strafbedreiging een afschrikkend middel kan zijn. Bij de strafmaat is aansluiting gezocht bij artikel 351bis inzake vernieling b) Wijzigingen c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1992: objectieve ernst van het feit; subjectieve ernst van het feit; gewenste consistentie van wetgeving.
Titel XXVII Vernieling of beschadiging
530
Artikel 351 Beschadiging van werken van openbaar nut / landsverdediging Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting In het ontwerp was de straf een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. De verbinding van deze bepaling met die van artikel 350, gelijk zij in de meeste wetboeken wordt aangetroffen, verdient afkeuring. Strengere strafbedreiging is nodig tot wering van het beschadigen van sommige hier vermelde ten openbare nutte aangelegde werken. Ontbreekt dit karakter van openbaar nut aan het werk, dan mag het algemene voorschrift van artikel 350 toereikend geacht worden. Verslag van de Tweede Kamer met Regeringsantwoord Dit artikel zou de Commissie willen behouden met verhoging van het maxima tot vier jaren Voor het behoud geldt het argument dat het misdrijf een ander karakter aanneemt, omdat het niet tegen bijzondere personen maar tegen de maatschappij gedreven wordt Verslag van de Eerste Kamer Enige leden waren getroffen door het lage maximum tegen dit misdrijf bedreigd. Zij zagen hier een mindere gelukkige toepassing van de regel, dat het minimum van de tuchthuisstraf voortaan wordt vervangen door drie jaren gevangenisstraf Antwoord van de Regering Men gelieve zich te bedenken dat in ernstige gevallen concursus bestaat met titel VII. De straf van artikel 351 is ruimschoots zwaar genoeg. b) Wijzigingen Wet van 19 mei 1922, Stb. 313, tot aanpassing van het Wetboek van Strafrecht aan huidige toestanden op het gebied der aanwending van elektrisch arbeidsvermogen. Tekstuele wijziging. Wet van 26 juli 1951, Stb. 325, tot het treffen van een voorziening met betrekking tot de strafrechtelijke bescherming van werken ten behoeve van de landsverdediging. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 20 mei 1955, Stb. 207, houdende wijziging van de artikelen 14j, 23, vijfde en negende lid, 146, 175, 351, 368, 439ter, 435bis, 435bis a, 438, 460 en 461 van het wetboek van strafrecht. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën.
Titel XXVII Vernieling of beschadiging
531
Het leesteken aan het slot van het artikel vervalt. Daaraan . wordt toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. Wet van 14 juni 1990, Stb. 369, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, de Dienstplichtwet, de Wet gewetensbezwaren militaire dienst, de Militaire Ambtenarenwet 1931, het Besluit Buitengewoon Strafrecht, de Wet van 10 juli 1947 en de Wet Oorlogsstrafrecht in verband met de herziening van het militair straf- en tuchtrecht en ter afschaffing van de doodstraf. Tekstuele wijziging. Wet van 23 december 1992, Stb. 1993/33, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafvordering in verband met de voortschrijdende toepassing van informatietechniek. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit; systematische overwegingen; differentiatiecriterium.
Titel XXVII Vernieling of beschadiging
532
Artikel 351bis Vernieling aan schuld te wijten Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste een maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden. a)
Invoering
Wet van 15 januari 1886, Stb. 6, houdende wijzigingen in het bij de wet van 3 maart 1881 vastgestelde Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste honderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste tweehonderd gulden. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In plaats van "of geldboete van ten hoogste tweehonderd gulden" wordt gelezen: of geldboete van de tweede categorie. Wet van 14 juni 1990, Stb. 369, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, de Dienstplichtwet, de Wet gewetensbezwaren militaire dienst, de Militaire Ambtenarenwet 1931, het Besluit Buitengewoon Strafrecht, de Wet van 10 juli 1947 en de Wet Oorlogsstrafrecht in verband met de herziening van het militair straf- en tuchtrecht en ter afschaffing van de doodstraf. Tekstuele wijziging. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen. -
Titel XXVII Vernieling of beschadiging
533 h:4r
Artikel 352 Beschadiging van gebouwen / (lucht)vaartuigen / installaties ter zee Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht.
1
I rt Ce
Memorie van Toelichting Ook dan wanneer van de opzettelijke en wederrechtelijke vernieling of onbruikbaarmaking van een gebouw of vaartuig geen gemeen gevaar voor personen of goederen te duchten is (artikel 170 en 168) en daarbij het bedrieglijke oogmerk van artikel 328 ontbreekt, moet zij, om de waarde die het gebouw of vaartuig in de regel heeft, zwaarder gestraft worden dan enig ander in deze titel omschreven feit. Die zwaardere kwalificatie moet echter niet van toepassing zijn op elke beschadiging, maar alleen op die waardoor het beschadigde goed onbruikbaar wordt voor zijn bestemming.
Verslag van de Tweede Kamer met Regeringsantwoord In het ontwerp was het strafmaximum hier drie jaren. De commissie zou dit artikel willen behouden met verhoging van het maxima naar vier jaren en zes maanden. b)
Wijzigingen
Wet van 31 maart 1971, Stb. 166, houdende strafbaarstelling van het gewelddadig in zijn macht brengen of houden van luchtvaartuigen en van enkele andere gedragingen die de veiligheid en de ongestoorde voortgang van het luchtverkeer in gevaar kunnen brengen. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. Wet van 20 november 1991, Stb. 626, tot uitvoering van het op 10 maart 1988 tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart en het Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van vaste platforms op het continentale plat. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit.
11
Titel XXVII Vernieling of beschadiging
Artikel 353 Uitsluiting / beperking vervolging a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht.
534
•
Titel XXVII Vernieling of beschadiging
I
535
Artikel 354 Strafverzwaringsgronden: arglist en levensgevaar Oorspronkelijke sanctie: verhoging van de straf met een derde. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht.
Memorie van Toelichting Samenwerking van twee of meer personen is een omstandigheid die tot strafverzwaring aanleiding moet geven.
Verslag van de Tweede Kamer met Regeringsantwoord Dit artikel moet in het stelsel van de commissie ten opzichte van verzwarende omstandigheden, vervallen. Ook hier maakt de vereniging van twee of meer personen het feit niet uit haar aard gevaarlijker of misdadiger. Een minderheid was ook hier van een ander gevoelen. Evenals bij diefstal behoort deze verzwarende omstandigheid, omdat zij feitelijk veel voorkomt en inderdaad zeer verzwarend is, behouden te blijven. Het geval grenst aan dat van art. 141. b)
Wijzigingen
Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Technische wijziging. Wet van 14 juni 1990, Stb. 369, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, de Dienstplichtwet, de Wet gewetensbezwaren militaire dienst, de Militaire Ambtenarenwet 1931, het Besluit Buitengewoon Strafrecht, de Wet van 10 juli 1947 en de Wet Oorlogsstrafrecht in verband met de herziening van het militair straf- en tuchtrecht en ter afschaffing van de doodstraf. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit; systematische overwegingen.
(7471
536
Titel ,OCVII Vernieling of beschadiging
Tabel van gevonden ijkpunten Jaar Objectieve ernst van het feit Subjectieve ernst van het feit Reactie op incident Gewenste consistentie van wetgeving Systematische overwegingen Differentiatiecriterium Wetgevingstechnische overwegingen Internationale overwegingen Strafprocessuele overwegingen Instrumentele overwegingen Resterende argumenten Het ontbreken van overwegingen
1886
1992
Totaal
Tussenbalans a. IJkpunten Bij deze titel is opmerkelijk dat reeds in de algemene toelichting op de titel in 1886 wordt opgemerkt dat de uitvoerigheid waarmee dit leerstuk in de Code Pénal is behandeld, aanleiding heeft gegeven tot tal van bezwaren in de praktijk. Daarom is in 1886 volstaan met differentiatie naar gelang de middelen waardoor de vernieling of beschadiging plaats heeft; daar op grond van drijfveer (wraakzucht, eigenbaat enzovoorts) die de dader leiden; elders naar de aard der voorwerpen die vernield of beschadigd kunnen worden. Het lijkt er aldus op dat zowel de objectieve ernst als de subjectieve ernst van het feit een rol hebben gespeeld, hetgeen tot uitdrukking komt in de gehanteerde differentiatie en de daarbij gekozen hoogte van het strafmaximum. Nadere beschouwing van de titel leert dat er is gedifferentieerd naar het nadrukkelijk aan het Wetboek ten grondslag liggende onderscheid tussen opzet en culpa (de drijfveer van de dader). Voorts is er onderscheiden naar de aard van de te beschermen goederen. Daar waar de vernieling of beschadiging werken betreft die dienen voor het openbaar nut of de verdediging van het land, gaat het strafmaximum omhoog. Opmerkelijk is dat de systematiek hier een temperende werking op het strafmaximum heeft gehad. Zo wordt er in 1886 in dit verband gewezen op het feit dat in zeer ernstige gevallen concursus met titel VII bestaat. Derhalve werd de hier oorspronkelijk bedreigde straf in artikel 351 Sr zwaar genoeg geacht. Tenslotte verdient vermelding dat in een apart artikel nog gedifferentieerd wordt naar enkele bijzondere strafverzwarende omstandigheden, zoals de arglist en het feit dat van de handeling levensgevaar voor een ander te duchten is geweest. Oorspronkelijk was hierbij ook het handelen in vereniging opgenomen, maar dat is onder verwijzing naar artikel 141 Sr, een systematische overweging, komen te vervallen. b. Conclusie - Vanwege de ervaringen met de Code Pénal is in 1886 volstaan met differentiatie naar gelang de gehanteerde middelen, de drijfveer van de dader en de aard van de te vernielen voorwerpen.
Titel XXVII Vernieling of beschadiging
537
Ook in deze titel kan het veelvuldig in het Wetboek gehanteerde onderscheid tussen opzet en culpa worden aangetroffen. - Overwegingen van systematische aard hebben een belangrijke rol gespeeld en per saldo tot een beperking van het strafmaximum geleid. - Er hebben zich in deze titel met betrekking tot het strafmaximum sinds 1886 geen relevante wijzigingen voorgedaan. - De consistentie in de titel is bij de totstandkoming gewaarborgd.
Titel )0CVIII Ambtsmisdrijven
538
Titeloverzicht a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting bij deze titel De krachtige steun die de wet in het algemeen en in het bijzonderde de strafwet aan het openbaar gezag verleent, de strafbepalingen op verzet tegen of ongehoorzaamheid aan dat gezag, waar het op rechtmatige wijze werkzaam is, de talrijke middelen, ook van geweld, waarover het de beschikking heeft om de nakoming van zijn bevelen te waarborgen, geven aan dat gezag een overwicht, aan die bevelen een dwingende kracht welke, in het belang van de maatschappelijke orde en veiligheid onmisbaar, nochtans de rechten van individuen op bedenkelijke wijze in gevaar zou brengen, wanneer de wet niet tevens krachtige waarborgen tegen misbruik gaf. Hoe wenselijker het is het denkbeeld steeds algemener te doen worden dat het openbaar gezag, in het belang van allen uitgeoefend, op de medewerking en gehoorzaamheid van allen recht heeft, des te noodzakelijker is het tevens hen, die met het gezag bekleed zijn, de grenzen te doen eerbiedigen binnen welke zij het hebben uit te oefenen, alle misbruik van dat gezag door gestrenge repressie te keer te gaan. Verslag van de Tweede Kamer met Regeringsantwoord bij deze titel De bijzondere betrekking van de ambtenaar tot het object van het misdrijf maakt weliswaar dikwijls een verzwarende omstandigheid uit, maar in die gevallen is het beter en regelmatiger de strafverzwaring bij de artikelen op te nemen, of wel, hetgeen nog eenvoudiger is, de algemene bepaling bij artikel 44 zodanig te redigeren, dat afzonderlijke herhaling bij de artikelen overbodig werd. Immers voor de medeplichtigen zijn de gewone maxima voldoende, en behoeft teneinde hen hoger te kunnen straffen, het misdrijf door de ambtenaar gepleegd, niet tot het delictum sui generis te worden verheven. Ook dan als een misdrijf ook door een niet-ambtenaar kan gepleegd worden, kan het toch aan de ambtsbetrekking een geheel bijzonder karakter ontlenen. Dergelijke feiten aan het jus commune en artikel 44over te laten is een niet gerechtvaardigd privilege voor de medeplichtigen op wie de objectief verzwarende omstandigheid wel degelijk mede behoort te drukken. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Memorie van Toelichting In deze titel komen enkele ambtsdelicten voor die sterk vergelijkbaar zijn met in de particuliere sfeer strafbaar gestelde feiten. Zo hebben de feiten van de artikelen 359 en 321 (verduistering), 360 en 225 (vervalsing van bescheiden en valsheid in geschrifte), 362, 363, en 328ter (ambtelijke en niet-ambtelijke corruptie) wezenlijke elementen gemeen. Op deze feiten zijn, wanneer ze in de particuliere sfeer worden begaan, hoge boetemaxima passend. De enkele omstandigheid dat zij in de ambtelijke hoedanigheid worden begaan, geeft geen reden ze in lagere boetecategorie in te delen. Daarom worden de feiten
1--
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
539 F---
omschreven in artikel 359, 360, 361, 362, 363, 366 en 367 een indeling in de vijfde categorie voorgesteld. c) Conclusie en bijzonderheden IJkpunten 1881 bij deze titel: objectieve ernst van het feit; systematische overwegingen. IJkpunten 1984 bij deze titel: gewenste consistentie van wetgeving. -
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
540
Artikel 355 Misdrijf van minister Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren, met of zonder ontzetting van het in artikel 28 nr. 3 vermelde recht. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Na "ten hoogste drie jaren" wordt ingevoegd: of geldboete van de vierde categorie. Wet van 12 december 1985, Stb. 662, tot wijziging van een aantal bepalingen in de wetgeving in verband met het verkrijgen van de hoedanigheid van land in het Koninkrijk door Aruba. Tekstuele wijziging. Wet van 27 maart 1986, Stb. 139, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten, inzake de ontzetting van het kiesrecht. Technische wijziging. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. ijkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
541
Artikel 356 Culpoos nalaten van uitvoering wet Oorspronkelijke sanctie: hechtenis van ten hoogste zes maanden. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht.
Memorie van Toelichting De straf van verbanning is niet weder opgenomen en hier alleen die van gevangenis behouden. Bij dit misdrijf is geen onderscheid gemaakt tussen opzet en schuld, omdat, al neemt men aan dat gevallen denkbaar zijn waarin het feit zonder opzet kan worden gepleegd, het dan het gevolg moet zijn van een zo verregaande schuld die in de strafbepaling zelf, al zal de rechter hebben te onderscheiden, met opzet gelijk moet staan.
Beraadslagingen in de Tweede kamer De heer Modderman: nu de wetgever de verbanning niet in zijn strafstelsel heeft opgenomen, hij die straf ook niet meer kan handhaven waar zij in speciale wetten bedreigd is. En wel allerminst voor dit misdrijf. Hoe gehecht men ook mag zijn aan het vaderland; politieke bannelingen keren, juist in tijden van staatkundige beroeringen allicht terug. b)
Wijzigingen
Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Na "ten hoogste zes maanden" wordt ingevoegd: of geldboete van de derde categorie. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: subjectieve ernst van het feit; instrumentele overwegingen.
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
542
Artikel 357 Weigering van gewapende bijstand Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
543
Artikel 358 Ten onrechte inroepen bijstand gewapende macht Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. Lid 2: gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting Het ontwerp ziet de verzwarende omstandigheid niet in het bijeenkomen van de gewapende macht, maar in de tijdelijke verhindering, die de uitvoering van de wettelijke voorschriften, bevelen of uitspraken ten gevolge van het inroepen van de bijstand der gewapende macht ondervindt. b)
Wijzigingen
Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot van het eerste lid vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. Het leesteken aan het slot van het tweede lid vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit. -
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
544
Artikel 358bis Weigeren werkzaamheden door ambtenaren (vervallen) Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. a) Invoering Wet van 11 april 1903, Stb. 101, tot aanvulling en wijziging van het Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting De overheid wiens roeping het is de rechtsorde te handhaven, de rechtsgemeenschap in stand te houden en haar welvaart en bloei te bevorderen, mag niet toelaten, dat zij die vrijwillig de plicht hebben aanvaard tot de verwezenlijking van die roeping mee te werken, met algehele verzaking van die plicht, trachten haar die vervulling onmogelijk te maken. De ambtenaren zijn als het ware organen van het lichaam van de gemeenschap en om het lichaam gezond en veerkrachtig te houden is wel allereerst nodig, dat de organen hun functies naar behoren vervullen. Dienstweigering derhalve van ambtenaren, die verstoring van de geordende gang van zaken beoogt, te voorkomen, zich tegen haar mogelijk optreden door strafbepalingen te wapenen is niet alleen het recht, maar ook de plicht van de overheid. b) Wijzigingen Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste driehonderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Wet van 14 december 1979, Stb. 693, houdende wijziging van het Wetboek van strafrecht, van de Wet op de economische delicten, van het Burgerlijk Wetboek en van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945. Hierbij is dit artikel komen te vervallen. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1903: objectieve ernst van het feit.
Ir
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
545
Artikel 358ter Samenspanning bij het misdrijf van artikel 358bis (vervallen) Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. a)
Invoering
Wet van 11 april 1903, Stb. 101, tot aanvulling en wijziging van het Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting De overheid wiens roeping het is de rechtsorde te handhaven, de rechtsgemeenschap in stand te houden en haar welvaart en bloei te bevorderen, mag niet toelaten, dat zij die vrijwillig de plicht hebben aanvaard tot de verwezenlijking van die roeping mee te werken, met algehele verzaking van die plicht, trachten haar die vervulling onmogelijk te maken. De ambtenaren zijn als het ware organen van het lichaam van de gemeenschap en om het lichaam gezond en veerkrachtig te houden is wel allereerst nodig, dat de organen hun functies naar behoren vervullen. Dienstweigering derhalve van ambtenaren, die verstoring van de geordende gang van zaken beoogt, te voorkomen, zich tegen haar mogelijk optreden door strafbepalingen te wapenen is niet alleen het recht, maar ook de plicht van de overheid. b)
Wijzigingen
Wet van 14 december 1979, Stb. 693, houdende wijziging van het Wetboek van strafrecht, van de Wet op de economische delicten, van het Burgerlijk Wetboek en van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945. Hierbij is dit artikel komen te vervallen. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1903: objectieve ernst van het feit.
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
546
Artikel 358quarter Bereiken oogmerk omschreven bij artikel 358bis (vervallen) Oorspronkelijke sanctie: Sub 1: gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden. Sub 2: gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. a) Invoering Wet van 11 april 1903, Stb, 101, tot aanvulling en wijziging van het Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting De overheid wiens roeping het is de rechtsorde te handhaven, de rechtsgemeenschap in stand te houden en haar welvaart en bloei te bevorderen, mag niet toelaten, dat zij die vrijwillig de plicht hebben aanvaard tot de verwezenlijking van die roeping mee te werken, met algehele verzaking van die plicht, trachten haar die vervulling onmogelijk te maken. De ambtenaren zijn als het ware organen van het lichaam van de gemeenschap en om het lichaam gezond en veerkrachtig te houden is wel allereerst nodig, dat de organen hun functies naar behoren vervullen. Dienstweigering derhalve van ambtenaren, die verstoring van de geordende gang van zaken beoogt, te voorkomen, zich tegen haar mogelijk optreden door strafbepalingen te wapenen is niet alleen het recht, maar ook de plicht van de overheid. b) Wijzigingen Wet van 14 december 1979, Stb. 693, houdende wijziging van het Wetboek van strafrecht, van de Wet op de economische delicten, van het Burgerlijk Wetboek en van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945. Hierbij is dit artikel komen te vervallen. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1903: objectieve ernst van het feit.
r
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
547 17 ,1
Artikel 359 Verduistering van geld / geldswaardig papier Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting Wat sommige wetgevers in één artikel hebben samengevat, is hier gesplitst; de straf verschilt naar mate de verduistering gelden betreft of zaken van anderen aard. Verslag van de Tweede Kamer met Regeringsantwoord Waarom wordt de passieve compliciteit hier strafbaar gesteld in artikel 361 en niet in 259? Men moet niet vergeten dat er én in artikel 361 én in artikel 359 behoort te voorzien te worden in de zogenaamde passieve compliciteit door een speciale bepaling. Het past niet de ambtenaar, die een derde de gelegenheid geeft dit misdrijf te plegen, slechts een straf op te leggen van 1 1/3 * 2/3 = 8/9 van de straf van die derde. Hij, de ambtenaar, is en blijft hier de hoofdschuldige en mag niet lichter gestraft worden omdat hij nog daarenboven een derde in het ongeluk stort. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: differentiatiecriterium. -
fI
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
548
Artikel 360 Vervalsing van boeken of registers Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Beraadslagingen in de Tweede kamer Het ging hierbij om een amendement van de Commissie van Rapporteurs, met als sanctie een strafmaximum van ten hoogste twee jaren. De heer Modderman, Minister van Justitie: het komt mij voor dat de straf een jaar te licht is gesteld. Wanneer men nagaat dat in artikel 231 op de daad van een particulier, die een reispas opmaakt of vervalt, twee jaren is gesteld, dan komt het mij voor dat een ambtenaar die registers vervalst, al zij dit dan geen faux in de zin van titel XII, soms wel drie jaren gevangenisstraf verdienen kan, zowel wegens zijn ambtelijke positie als omdat dit feit veel erger gevolgen kan hebben. De heer De Savornin Lohman, lid van de commissie van rapporteurs: de commissie heeft geen reden om het voorstel van de commissie af te raden, de minister kent die strafposities beter dan wij. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit; gewenste consistentie van wetgeving.
C,
11 1
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
11
549 F^^^
Artikel 361 Wegmaken van bewijsstukken Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting Wat sommige wetgevers in één artikel hebben samengevat, is hier gesplitst; de straf verschilt naar mate de verduistering gelden betreft of zaken van anderen aard. Verslag van de Tweede Kamer met Regeringsantwoord Waarom wordt de passieve compliciteit hier strafbaar gesteld in artikel 361 en niet in 259? Men moet niet vergeten dat er én in artikel 361 én in artikel 359 behoort te voorzien te worden in de zogenaamde passieve compliciteit door een speciale bepaling. Het past niet de ambtenaar, die een derde de gelegenheid geeft dit misdrijf te plegen, slechts een straf op te leggen van 1 1/3 * 2/3 = 8/9 van de straf van die derde. Hij, de ambtenaar, is en blijft hier de hoofdschuldige en mag niet lichter gestraft worden omdat hij nog daarenboven een derde in het ongeluk stort. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: differentiatiecriterium. -
1--
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
550
Artikel 362 Aannemen van steekpenningen Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting Het aannemen van geschenken door een ambtenaar, zij het ook om iets te doen of na te laten waardoor hij aan zijn ambtsverplichting nog in geen deel tekort doet, schokt het algemeen vertrouwen, knakt het gezag een de waardigheid van de stand waartoe hij behoort, en doet bij het publiek de menig veld winnen dat zodanige middelen nodig zijn om de beambte te nopen tot het vervullen van zijn plicht. b) Wijzigingen Wet van 4 mei 1954, Stb 169, houdende wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en in enkele andere wetten. In plaats van geldboete van ten hoogste driehonderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In plaats van "of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden" wordt gelezen: of geldboete van de vijfde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit.
ir
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
551
Artikel 363 Aannemen van steekpenningen onder verzwarende omstandigheden Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 23 november 1967, Stb. 565, houdende strafbaarstelling van omkoping van anderen dan ambtenaren. Tekstuele wijziging. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Na "ten hoogste vier jaren" wordt ingevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
552
Artikel 364 Aannemen van steekpenningen door rechter Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren. Lid 2: gevangenisstraf van ten hoogste twaalf. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting De daad van de rechter wordt niet strafwaardiger door de omstandigheid, dat zijn mederechters uit andere hoofde tot veroordeling overhelden. Haar kwalificatie mag alleen afhangen van het bewustzijn van de rechters, dat het geschenk werd gedaan ten einde een veroordeling uit te lokken. Is in weerwil van zijn handeling evenwel vrijspraak gevolgd, toch blijft het tweede lid van het artikel van toepassing. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot van het eerste en het tweede lid vervalt. Daaraan wordt telkens toegevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: subjectieve ernst van het feit. -
C or, N.
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
553
Artikel 365 Dwang door ambtenaren Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Advies van de Raad van State
Ten onrechte is in dit artikel geen onderscheid gemaakt of er door de ambtenaar wordt gedwongen tot iets plichtmatigs of tot een misdrijf, tot iets geoorloofds of iets ongeoorloofds. Het maximum behoort voor het eerste geval te worden verlaagd en voor het laatste met een derde verhoogd. Rapport aan de Koning
De rechter zal bij de bepaling van de straf er op te letten hebben, of de ambtenaar iemand dwong tot iets geoorloofds of iets ongeoorloofds, doch de aard van het misdrijf is in beide gevallen hetzelfde. Is er dwang tot het plegen van misdrijf, dan zal de ambtenaar kunnen vallen in toepassing van art. 47, sub 2. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: differentiatiecriterium.
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
554
Artikel 366 Knevelarij Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting Het ontwerp laat het aan de rechter over bij de toepassing van de straf daarop te letten, of de ambtenaar al dan niet heeft gehandeld met het doel om zichzelf le bevoordelen. Strafverzwaring in geval geweld of bedreiging is aangewend (art. 243 C.P.B.) is niet noodzakelijk, omdat daarin genoegzaam wordt voorzien door de toepassing van de gewone regels omtrent samenloop van misdrijven. Een onderscheiding die alleen op het bedrag van het te veel gevorderde of gevangene steunt (art. 376 Beijeren), is enerzijds te willekeurig, om aangenomen te worden, en anderzijds ook onnodig omdat de rechter, in de toepassing van de straf, een genoegzame ruimte is gelaten. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: systematische overwegingen; differentiatiecriterium; internationale overwegingen, rechtsvergelijking.
Titel XXVIII Ambtsmisdrijvèn
555
Artikel 367 Laten ontsnappen van gedetineerde Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. Lid 2: hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste driehonderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot van het eerste lid vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. In het tweede lid wordt in plaats van "of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden" gelezen: of geldboete van de tweede categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
556
Artikel 368 Niet melden wederrechtelijke vrijheidsberoving Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. Lid 2: hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 20 mei 1955, Stb. 207, houdende wijziging van de artikelen 14j, 23, vijfde en negende lid, 146, 175, 351, 368, 439ter, 435bis, 435bis a, 438, 460 en 461 van het wetboek van strafrecht. In plaats van "geldboete van ten hoogste driehonderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Memorie van Toelichting De bedoeling van de wet van 4 mei 1954 is alle boete-maxima bedreigd in het wetboek van strafrecht te verhogen. Het is echter gebleken, dat dit ten aanzien van de geldboeten genoemd in onder andere artikel 368, tweede lid niet is geschied. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In het eerste lid, wordt in de eerste zinsnede na "ten hoogste drie jaren" ingevoegd: of geldboete van de vierde categorie. In het tweede lid wordt in plaats van "of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden" gelezen: of geldboete van de tweede categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen. IJkpunten 1955: gewenste consistentie van wetgeving.
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
557
Artikel 369 Weigering informatie door hoofd van gesticht Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 26 juni 1975, Stb 340, tot wijziging van enige artikelen van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Luchtvaartrampenwet, de Wet op de economische delicten, de Advocatenwet, de Wet op de tandheelkundige inrichtingen, de Oorlogswet voor Nederland, de Noodwet rechtspleging en de Uitleveringswet. Tekstuele wijziging. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in ge I dboetecategorieën. Na "ten hoogste een jaar" wordt ingevoegd: of geldboete van de derde categorie. Wet van 19 november 1986, Stb 587, tot herziening van de bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten omtrent de maatregel van de terbeschikkingstelling en enige andere onderwerpen die met de berechting van geestelijk gestoorde delinquenten samenhangen. Tekstuele wijziging. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: - het ontbreken van overwegingen.
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
558
Artikel 370 Onrechtmatige binnentreding Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Lid 2: gelijke straf als in lid 1. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 4 mei 1954, Stb 169, houdende wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en in enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste driehonderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In het eerste lid wordt in plaats van "of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden" gelezen: of geldboete van de derde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
„,11
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
559
Artikel 371 Onrechtmatige inbeslagname en opvordering van poststukken Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting Het geldt hier een overschrijding van bevoegdheid van geheel andere aard en nog bedenkelijkere aard dan die in artikel 370 bedoeld. De handeling van de ambtenaar die, met misbruik van gezag, aan de post of aan de telepathie toevertrouwde stukken in beslag neemt of zich deze stukken wederrechtelijk doet overleggen, moet krachtig worden beteugeld. b) Wijzigingen Wet van 19 mei 1922, Stb. 313, tot aanpassing van het Wetboek van Strafrecht aan huidige toestanden op het gebied van de aanwending van elektrisch arbeidsvermogen. Hierbij is het tweede lid toegevoegd. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In het eerste lid vervalt het leesteken aan het slot. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit.
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
560
Artikel 372 Openen van poststuk Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. Wet van 26 oktober 1988, Stb. 521, houdende regels met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap PTT Nederland N.V. Tekstuele wijziging. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
561
Artikel 373 Verduistering gepleegd door postfunctionaris Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. Lid 2: gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht.
Verslag van de Tweede Kamer met Regeringsantwoord In het ontwerp bestond lid 1 uit sub 1 en 2 met als strafmaximum respectievelijk ten hoogste vier jaren en ten hoogste drie jaren. De commissie geeft in overweging sub 1 en sub 2 samen te trekken onder het hoogste maximum. De commissie stelt voor de straf in lid 2 van artikel 373 te brengen op negen jaren (in plaats van zes jaren). De waarde die gestolen kan worden kan zeer groot zijn, en de omstandigheden zijn meestal zeer verzwarend. De straf kan met het oog op andere artikelen (bijv. artikel 359) niet verzwaard worden. b)
Wijzigingen
Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot van het eerste en tweede lid vervalt. Daaraan wordt telkens toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. Wet van 26 oktober 1988, Stb. 521, houdende regels met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap PTT Nederland N.V. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: gewenste consistentie van wetgeving; differentiatiecriterium.
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
562
Artikel 374 Schending van telegraafgeheim Oorspronkelijke sanctie: Sub 1: gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden Sub 2: gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting Dit artikel sluit zich geheel aan bij artikel 372 en artikel 373, waarbij gelet is op de bepalingen van de wet van 7 maart 1852 (staatsblad nr. 48). b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Onder sub 1 wordt na "ten hoogste een jaar en zes maanden" en onder sub 2 na "ten hoogste vier jaren" telkens ingevoegd: of geldboete van de vierde categorie. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: gewenste consistentie van wetgeving.
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
563
Artikel 374bis Schending van telefoongeheim Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden. a)
Invoering
Wet van 19 mei 1922, Stb. 313, tot aanpassing van het Wetboek van Strafrecht aan huidige toestanden op het gebied der aanwending van elektrisch arbeidsvermogen. Memorie van Toelichting Dit artikel behelst materieel niets nieuws en is enkel nodig als gevolg van de voorgestelde schrapping van artikel 19 van de Telegraaf- en Telefoonwet 1904. b) Wijzigingen Wet van 7 april 1971, Stb. 180, houdende enige strafbepalingen tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In de eerste zinsnede wordt na "ten hoogste een jaar en zes maanden" ingevoegd: of geldboete van de vierde categorie. Wet van 23 december 1992, Stb. 1993/33, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafvordering in verband met de voortschrijdende toepassing van informatietechniek. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 16 juni 1994, Stb. 628 houdende wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de doorbreking van het exclusieve recht van de concessiehouder in hoofdzaak door middel van de invoering van een gelimiteerd vergunningstelsel voor specifieke vormen van openbare mobiele communicatie. Tekstuele wijziging. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1922: resterende argumenten, Telegraaf- en Telefoonwet 1904.
II
11
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
564
Artikel 375 Medeplichtigheid aan schending van brief-, telegraaf- en telefoongeheim Oorspronkelijke sanctie: straffen en onderscheidingen in de bepalingen 372-374 vastgesteld. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 19 mei 1922, Stb. 313, tot aanpassing van het Wetboek van Strafrecht aan huidige toestanden op het gebied der aanwending van elektrisch arbeidsvermogen. Tekstuele en technische wijziging. Wet van 26 oktober 1988, Stb. 521, houdende regels met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap PTT Nederland N.V.. Tekstuele en technische wijziging. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
k.11"
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
565
Artikel 376 Deelnemen aan aannemingen of leveranties Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste twaalfhonderd gulden. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting In het ontwerp waren sub 1 en sub 2 twee aparte ontwerpartikelen, met in het tweede ontwerpartikel als strafmaximum een geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Het tweede ontwerpartikel is met gewijzigde redactie en verhoogde straf ontleend aan artikel 75 in verband met artikel 187, sub 3 van de wet op de nationale militie. Allen die in eerstgemeld artikel worden genoemd zijn volgens artikel 84 onder ambtenaren begrepen. Tegenover de verzwaring van de geldboete staat het vereiste, dat de deelneming aan de verboden onderneming opzettelijk moet plaats hebben. Verslag van de Tweede Kamer met Regeringsantwoord De commissie zou het maximum voor het tweede ontwerpartikel gelijk willen stellen aan dat van het eerste ontwerpartikel. De feiten zijn van dezelfde aard en de ambtenaar kan ook hier door knoeierij aan anderen grote schade en aan zichzelf grote winsten bezorgen. Terecht merkt de commissie op, dat de feiten die in het eerste en het tweede ontwerpartikel van dezelfde aard zijn. Beide zijn dan ook tot één artikel verenigd met dezelfde straf. b)
Wijzigingen
Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste twaalfhonderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste twee duizend vierhonderd gulden. Wet van 26 juni 1975, Stb 340, tot wijziging van enige artikelen van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Luchtvaartrampenwet, de Wet op de economische delicten, de Advocatenwet, de Wet op de tandheelkundige inrichtingen, de Oorlogswet voor Nederland, de Noodwet rechtspleging en de Uitleveringswet. Hierbij is sub 2 vervallen. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In plaats van "of geldboete van ten hoogste tweeduizend vierhonderd gulden" wordt gelezen: of geldboete van de vijfde categorie. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum.
Titel )0CVIII Ambtsmisdrijven
IJkpunten 1881: subjectieve ernst van het feit; gewenste consistentie van wetgeving.
566
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
567 i;
Artikel 377 Ambtenaar van het muntwezen Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste twaalfhonderd gulden. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b)
Wijzigingen
Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste twaalfhonderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste twee duizend vierhonderd gulden. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In plaats van "of geldboete van ten hoogste tweeduizend vierhonderd gulden" wordt gelezen: of geldboete van de derde categorie. Wet van 29 januari 1987, Stb. 38, tot wijziging van de Waarborgwet 1950. Technische wijziging. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen. -
1; 1
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
568
Artikel 378 Werknemer van een waarborginstelling Oorspronkelijke sanctie: geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting In plaats van de ambtsontzetting is geldboete als hoofdstraf bedreigd. Ontzetting uit het ambt kan echter ook hier als bijkomende straf worden uitgesproken krachtens de algemene bepaling van artikel 29. b) Wijzigingen Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste driehonderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In plaats van "geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden" wordt gelezen: geldboete van de tweede categorie. Wet van 29 januari 1987, Stb. 38, tot wijziging van de Waarborgwet 1950. Technische wijziging. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: systematische overwegingen.
1-^+:
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
569
Artikel 379 Dubbel of onwettig huwelijk sluiten Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. Lid 2: gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht.
Memorie van Toelichting De tegenstelling van één bepaald wettig beletsel tegen de voltrekking van een huwelijk in het eerste lid van dit artikel en alle andere wettige beletselen waarvan het tweede lid gewaagt, strekt ten eerste om het ernstige karakter van het op de voorgrond gestelde feit duidelijk te doen uitkomen en zwaarder te doen straffen en ten andere om een doelloze opsomming van bijzondere gevallen te vermijden. De daad van de ambtenaar die zonder opzet meewerkt tot bigamie door het tweede huwelijk te voltrekken, is een geen geval strafbaar als misdrijf, maar kan als overtreding onder het bereik van artikel 465 vallen. b)
Wijzigingen
Wet van 4 mei 1954, Stb 169, houdende wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en in enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste driehonderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot van het eerste lid vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. In het tweede lid wordt in plaats van "of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden" gelezen: of geldboete van de vierde categorie. Wet van 7 juli 1993, Stb. 369, houdende partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten. Tekstuele wijziging. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit; systematische overwegingen. -
N
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
570
Artikel 380 Bijkomende straf Oorspronkelijke sanctie: ontzetting van de in artikel 28 nr. 3 en 4 vermelde rechten. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 11 april 1903, Stb. 101, tot aanvulling en wijziging van het Wetboek van Strafrecht. Technische wijziging. Wet van 14 december 1979, Stb. 693, houdende wijziging van het Wetboek van strafrecht, van de Wet op de economische delicten, van het Burgerlijk Wetboek en van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945. Technische wijziging. Wet van 27 maart 1986, Stb. 139, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten, inzake de ontzetting van het kiesrecht. Technische wijziging.
c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
1
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
.4""
571
Tabel van gevonden ijkpunten F-
Jaar
Objectieve ernst van
1886
1903
6
3
1922
1955
1984
Totaal
9
het feit
Subjectieve ernst van
3
3
• het feit Reactie op incident
-
1
1
Gewenste consistentie
4
Van wetgeving Systematische overwegingen Differentiatiecriterium
6
4 5
4 5
1
1
1
1
Wetgevingstechnische overwegingen
Internationale overwegingen; rechtsvergelijking
Strafprocessuele overwegingen
Instrumentele overwegingen; strafdoelen Resterende argumenten
Het ontbreken van overwegingen
1
11
11
Tussenbalans a. IJkpunten Dat de objectieve ernst van het feit in deze titel een belangrijke rol speelt, komt al direct tot uitdrukking in de Memorie van Toelichting van 1886 op het eerste artikel, 355 Sr. Daar wordt gesteld dat 'naarmate het wenselijker is het denkbeeld algemener te doen worden dat het openbaar gezag, in het belang van allen uitgeoefend, op de medewerking en gehoorzaamheid van allen recht heeft, het des te noodzakelijker is om tegelijk hen die met het gezag bekleed zijn de grenzen te doen eerbiedigen binnen welke zij het hebben uit te oefenen, alle misbruik van dat gezag door strenge repressie te keer te gaan'. Hoewel de Tweede Kamer onderkent dat de bijzondere betrekking van de ambtenaar tot het object van het misdrijf veelal een strafverzwarende omstandigheid vormt, is men daar van mening dat een dergelijke omstandigheid wellicht beter, regelmatiger en eenvoudiger in een algemene bepaling zou moeten worden opgenomen, zodat afzonderlijke herhaling bij de artikelen overbodig is. Dit duidt naast de objectieve ernst van het feit tevens op een meer systematische kijk op de zaak. Ook is er sprake van differentiatie. De objectieve ernst komt in 1886 ook op andere punten in de titel naar voren. Zo wordt er bij artikel 358 Sr gewezen op het feit dat de strafverzwarende omstandigheid niet gelegen is in het bijeenkomen van de gewapende macht, maar in de tijdelijke verhindering, die de uitvoering van de wettelijke voorschriften, bevelen of uitspraken ten gevolge van het inroepen van de bijstand der gewapende macht ondervindt.
ï•
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
572
Daarnaast wordt er gedifferentieerd naarmate de verduistering gelden betreft of zaken van anderen aard. Verduistering van geld en bewijsstukken wordt ernstiger gevonden dan verduistering van boeken, hetgeen in de strafbedreiging tot uitdrukking komt. Ingeval van het misdrijf van artikel 365 Sr werd in 1886 op basis van de objectieve ernst van het feit voorgesteld een onderscheid te maken tussen het dwingen tot iets plichtmatigs of het dwingen tot een misdrijf, met andere woorden dwingen tot iets geoorloofds of tot iets ongeoorloofds. Het eerste zou minder zwaar gestraft dienen te worden dan het laatste. Dit voorstel werd echter verworpen onder verwijzing naar het feit dat ongeacht of er gedwongen wordt tot iets geoorloofds of iets ongeoorloofds, de aard van het misdrijf in beide gevallen hetzelfde is en de rechter er eventueel bij de bepaling van de straf rekening mee kan houden. Bij de artikelen 370 en 371 Sr deed zich iets vergelijkbaars voor. Daar echter maakte de aard van de overschrijding van de bevoegdheid wel verschil. De aard van de overschrijding van de in artikel 371 bedoelde bevoegdheid was van duidelijk bedenkelijker aard en men was dan ook van mening dat de handeling van de ambtenaar die, met misbruik van gezag, aan de post of aan de telegrafie toevertrouwde stukken in beslag neemt of zich deze stukken wederrechtelijk doet overleggen, krachtig dient te worden beteugeld. Verder speelde de objectieve ernst van het feit in 1886 een rol bij de vaststelling van het strafmaximum van de artikelen 372 en 373 Sr. Daar werd gesteld dat het voorgestelde strafmaximum verhoogd diende te worden, gezien het feit dat de waarde die gestolen kan worden zeer groot kan zijn en dergelijke omstandigheden veelal als strafverzwarend beschouwd worden. Deze strafverhoging ging echter niet door aangezien het strafmaximum dan niet meer in verhouding zou staan met andere (eerdere) artikelen, zoals 359 Sr e.v.. Tenslotte blijkt ook uit artikel 379 Sr dat de objectieve ernst van het feit van belang is geweest bij de hoogte van het strafmaximum. Het feit dat de voltrekking van een huwelijk in strijd met enig wettelijk beletsel aanzienlijk minder erg gevonden wordt dan de voltrekking van een huwelijk waarvan de ambtenaar weet dat daardoor een dubbel huwelijk wordt aangegaan, en het laatste feit behoorlijk zwaarder bestraft dient te worden, komt zeer nadrukkelijk tot uitdrukking in de bedreigde strafmaxima. Voor het eerste feit geldt een strafbedreiging van twee jaar, voor het tweede feit een strafbedreiging van zes jaar. Opvallend is voorts dat in deze titel wederom het veelvuldig in het Wetboek gehanteerde onderscheid tussen opzet en culpa is toegepast, hetgeen aangeeft dat ook de subjectieve ernst van het feit in deze titel van belang is geweest. Dit blijkt eveneens uit de toelichting op artikel 364 Sr waar het aannemen van steekpenningen door een rechter een zwaardere straf wordt gesteld dan bij andere ambtenaren. De daad van de rechter wordt niet strafwaardiger door de omstandigheid dat zijn mederechters uit andere hoofde tot veroordeling overhelden. Dit is eveneens het geval bij artikel 366 Sr waar het uitdrukkelijk aan de rechter wordt overgelaten om bij de toepassing van de straf te letten op het feit of de ambtenaar al dan niet gehandeld heeft met het doel zichzelf te bevoordelen. Opvallend in dit verband is dat bij het geven van voorbeelden over hoe het niet zou moeten uitdrukkelijk gewezen wordt op de regelingen in respectievelijk de Code Pénal Beige en het Wetboek van `Beijeren'. Tenslotte werd bij artikel 378 Sr opgemerkt dat in plaats van een ontzetting uit het ambt een geldboete zou kunnen worden opgelegd, aangezien ontzetting altijd nog kan als bijkomende straf op grond van artikel 29 Sr. Hoewel dit lijkt te duiden op systematische overwegingen kunnen er ook executie- en penitentiairrechtelijke argumenten in gelezen
h-
Titel XXVIII Ambtsmisdrijven
573
worden. Deze kunnen overigens ook worden aangetroffen bij artikel 356 Sr waar de verbanning ter sprake kwam. Aangezien de verbanning niet langer in het strafstelsel was opgenomen, kon die straf ook niet langer gehandhaafd worden in speciale wetten en dus ook niet voor dit misdrijf worden toegepast. Er is op dit moment een initiatiefwetsvoorstel aanhangig met betrekking tot de ambtsmisdrijven. Het betreft daarbij wijziging van de artikelen 363 en 177 Sr en toevoeging van de artikelen 362 en 177a Sr. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat juist aan het bestuur bijzonder hoge eisen moeten worden gesteld als het gaat om de integriteit van de overheid. Niet alleen omdat misstappen en misstanden een grove inbreuk vormen op het publieke vertrouwen in de geloofwaardigheid van de overheid, maar ook omdat bestuurders leiding geven aan de ambtelijke dienst en dus een voorbeeldfunctie dienen te vervullen. Ook wordt erop gewezen dat het openbaar belang vereist dat ambtenaren hun diensten aan het publiek vervullen zonder aanzien des persoons en dat aan dat beginsel afbreuk wordt gedaan wanneer handelingen die geschikt zijn om de ambtenaar in een afhankelijke positie te brengen niet kunnen worden bestraft. Gelet hierop wordt het voorstel gedaan om een tweetal nieuwe bepalingen toe te voegen. Daarnaast wordt voorgesteld om de strafmaxima van de onderscheiden feiten te verhogen en wordt de hoedanigheid van benoemd bestuurder of verkozen (volks)vertegenwoordiger als strafverzwarende omstandigheid opgevoerd. Het voorgaande duidt erop dat de objectieve ernst van het feit ook in dit wetsvoorstel centraal staat en dat op grond daarvan zowel nieuwe strafbepalingen worden voorgesteld, alsmede verhoging van de reeds bestaande strafmaxima. Bovendien wordt er gedifferentieerd naar nieuwe strafverzwarende omstandigheden, welke nauw samen lijken te hangen met de objectieve ernst van het feit. b. Conclusie - De objectieve ernst van het feit vervult in deze titel een centrale rol. - De subjectieve ernst van het feit is ook van belang, maar minder nadrukkelijk. - Er is in deze titel redelijk vaak gedifferentieerd, waaraan vooral ook de objectieve ernst van het feit ten grondslag heeft gelegen. Zo is er gedifferentieerd naarmate de verduistering goederen of andere zaken betrof, maar ook naar strafverzwarende omstandigheden zoals de aard van de bevoegdheidsoverschrijding. Een enkele keer is echter afgezien van differentiatie met een beroep op de systematiek of consistentie van strafmaxima. - Rechtsvergelijking met zowel de Code Pénal Beige als het Wetboek van `Beijeren' wordt bij een delict gebruikt om te laten zien hoe het niet zou moeten. - In deze titel hebben overwegingen van (wetgeving)technisch-systematische aard direct een rol gespeeld bij de vaststelling van het strafmaximum van artikel 376 Sr. - Overwegingen van executie- en penitentiairrechtelijke aard hebben een bescheiden rol gespeeld. - De consistentie in de titel is bij de totstandkoming gewaarborgd. - De titel is na 1886 niet relevant gewijzigd. Wel is er op dit moment een initiatiefwetsvoorstel aanhangig waarbij een verzwaring van de strafmaxima wordt voorgesteld met het oog op de objectieve ernst van het feit.
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
574
Titeloverzicht a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting bij deze titel De betrekkingen die uit de scheepvaart voortspruiten, geven een eigenaardig karakter aan deze handelingen, die elders of niet kunnen voorkomen, of straffeloos behoren te blijven, of althans naar andere maatstaven van strafbaarheid zijn te beoordelen. b) Wijzigingen c)
Conclusie en bijzonderheden
IJkpunten 1881 bij deze titel: objectieve ernst van het feit.
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
575
Artikel 381 Zeeroof en luchtroof Oorspronkelijke sanctie: Sub 1: gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren Sub 2: gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren. C
a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b)
Wijzigingen
Wet van 16 maart 1967, Stb. 152, tot regeling van de strafvordering buiten het rechtsgebied van een rechtbank en enige verband houdende voorzieningen. Hierbij is een vierde lid aan dit artikel toegevoegd. Wet van 10 mei 1973, Stb. 228, houdende uitvoering van het op 16 december 1970 te 'sGravenhage tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigenen en van het op 23 september 1971 te Montreal tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen, gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In het eerste lid wordt onder sub 1 na "ten hoogste twaalf jaren" en onder sub 2 na "ten hoogste negen jaren" telkens ingevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
576
Artikel 382 Strafverzwaringsgronden Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting Hebben de daden van geweld de dood van een van de opvarenden van het aangevallen schip ten gevolge gehad, dan wordt de straf verzwaard, en wel voor de schipper van het roofschip, krachtens zijn betrekking, in elk geval, voor anderen allen indien zij aan die daden hebben deelgenomen. b) Wijzigingen Wet van 16 maart 1967, Stb. 152, tot regeling van de strafvordering buiten het rechtsgebied van een rechtbank en enige verband houdende voorzieningen. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Na "ten hoogste vijftien jaren" ingevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. llkpunten 1881: objectieve ernst van het feit. -
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
577
Artikel 383 Uitrusten van een (lucht)vaartuig met bestemming tot geweldpleging Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b)
Wijzigingen
Wet van 16 maart 1967, Stb. 152, tot regeling van de strafvordering buiten het rechtsgebied van een rechtbank en enige verband houdende voorzieningen. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
578
Artikel 384 Medewerking aan verhuur etc. van voor geweldpleging bestemd vaartuig Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 16 maart 1967, Stb. 152, tot regeling van de strafvordering buiten het rechtsgebied van een rechtbank en enige verband houdende voorzieningen. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
1,"+'
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
579
Artikel 385 Vaartuig in macht van zeerovers brengen Oorspronkelijke sanctie: Sub 1: gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren. Sub 2: gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht.
Memorie van Toelichting De straf van de schipper staat gelijk met die bedreigd tegen het misdrijf van mensenroof (artikel 278), wegens de grote gevaren waaraan niet alleen het vaartuig, maar ook ieder der opvarenden wordt blootgesteld. b)
Wijzigingen
Wet van 16 maart 1967, Stb. 152, tot regeling van de strafvordering buiten het rechtsgebied van een rechtbank en enige verband houdende voorzieningen. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 10 mei 1973, Stb. 228, houdende uitvoering van het op 16 december 1970 te 'sGravenhage tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigenen van het op 23 september 1971 te Montreal tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen, gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In het eerste lid wordt onder sub 1 na "ten hoogste twaalf jaren" en onder sub 2 na "ten hoogste negen jaren" telkens ingevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit; gewenste consistentie van wetgeving.
I
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
580
Artikel 385a Vliegtuigkaping Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf van ten hoogste twaalfjaren. Lid 2: gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren. Lid 3: levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren. a)
Invoering
Wet van 10 mei 1973, Stb. 228, houdende uitvoering van het op 16 december 1970 te 'sGravenhage tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigenen van het op 23 september 1971 te Montreal tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen, gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart. Hierbij is 385bis vernummerd tot 385a. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot van het eerste lid vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. In het tweede en derde lid wordt na "ten hoogste vijftien jaren" onderscheidenlijk "ten hoogste twintig jaren" telkens ingevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. Wet van 20 november 1991, Stb. 626, tot uitvoering van het op 10 maart 1988 tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart en het Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van vaste platforms op het continentale plat. Hierbij is het vierde lid aan artikel 385a toegevoegd. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum.
1,71'
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
581
Artikel 385b Geweld aan boord van een (lucht)vaartuig of installatie ter zee Oorspronkelijke sanctie: Sub 1: gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren. Sub 2: gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren. a)
Invoering
Wet van 10 mei 1973, Stb. 228, houdende uitvoering van het op 16 december 1970 te 'sGravenhage tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigenen van het op 23 september 1971 te Montreal tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen, gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart. Memorie van Toelichting
De voorgestelde strafbedreiging is dezelfde als die van artikel 162. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In het eerste lid wordt onder sub 1 na "ten hoogste negen jaren" en onder sub 2 na "ten hoogste vijftien jaren" telkens ingevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. Wet van 20 november 1991, Stb. 626, tot uitvoering van het op 10 maart 1988 tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart en het Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van vaste platforms op het continentale plat. Sub 2 van lid 1 is vernummerd tot sub 3 en een nieuw lid 1 sub 2 en een tweede lid is ingevoerd. Memorie van Toelichting
De straffen bepaald in dit artikel worden van toepassing verklaard op degene die in dit lid omschreven gedragingen pleegt ten aanzien van vaartuigen en installaties ter zee. Hiermee wordt voldaan aan de onderdelen b van artikel 3, eerste lid van het verdrag en van artikel 2, eerste lid van het Protocol. Ook wordt als strafverzwarend gevolg opgenomen dat het feit zwaar lichamelijk letsel voor een ander heeft. De maximale gevangenisstraf wordt gesteld op gevangenisstraf van twaalf jaar. Deze strafbedreiging ligt nogal voor de hand, gelet op de negen en vijftien jaren gevangenisstraf waarmee de overige gedragingen uit dit artikel worden bedreigd. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. Hierbij moet worden opgemerkt dat er een nieuw lid 1 sub 2 en een tweede lid is toegevoegd.
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
IJkpunten 1973: gewenste consistentie van wetgeving. likpunten 1991: gewenste consistentie van wetgeving; internationale overwegingen: internationale rechtsbron.
582
c.r
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
583
Artikel 385bis Vliegtuigkaping Oorspronkelijke sanctie: Lid I: gevangenisstraf van ten hoogste twaalfjaren. Lid 2: gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren. Lid 3: levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren. a)
Invoering
Wet van 31 maart 1971, Stb. 166, houdende strafbaarstelling van het gewelddadig in zijn macht brengen of houden van luchtvaartuigen en van enkele andere gedragingen die de veiligheid en de ongestoorde voortgang van het luchtverkeer in gevaar kunnen brengen. Memorie van Toelichting
In het ontwerp werden als strafmaxima negen, twaalf en vijftien jaren voorgesteld. Voor de bedreigde straffen en strafverzwarende omstandigheden is aansluiting gezocht bij artikel 312 Sr. (diefstal met geweldpleging). Hoewel het kapen van luchtvaartuigen juridisch in de regel niet als diefstal is te kwalificeren, bestaat er tussen beide feiten een zodanige mate van overeenkomst, dat het voor de hand ligt de strafbedreigingen op elkaar af te stemmen. Daarbij is nog afzonderlijk rekening gehouden met het geval dat de dader heeft gehandeld met het oogmerk om een inzittende na de landing wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd te houden. Toelichting bij het Amendement van de heer Boot c.s.
De thans in het wetsontwerp bedreigde strafmaxima lijken niet geheel in overeenstemming te zijn met het zeer ernstige karakter dat het delict van de vliegtuigkaping heeft. Juist deze week is in de Verenigde Naties tijdens de 25ste algemene vergadering een resolutie aanvaard, waarbij een zeldzaam groot aantal landen vliegtuigkapingen veroordeelt en de ernst van het delict onderschrijft. Voorgesteld wordt de strafmaxima die het wetsontwerp bedreigt voor het enkele feit van vliegtuigkaping en de gevallen waarin strafverzwarende omstandigheden aanwezig zijn achtereenvolgens van negen jaren op twaalf jaren, van twaalf op vijftien jaren en van vijftien jaar op levenslange of ten hoogste twintig jaar gevangenisstraf te brengen. Overeenkomstige straffen worden bedreigd in verschillende, reeds bestaande, artikelen van het Wetboek van Strafrecht die het opzettelijk in gevaar brengen van de veiligheid van het spoorweg- of scheepvaartverkeer strafbaar stellen. Gewezen wordt in dit verband o.a. op de artikelen 164, 166 en 168 Wetboek van Strafrecht.. b) Wijzigingen Wet van 10 mei 1973, Stb. 228, houdende uitvoering van het op 16 december 1970 te 'sGravenhage tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigenen van het op 23 september 1971 te Montreal tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen, gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart. Hierbij is 385bis vernummerd tot 385a. c) Bijzonderheden en conclusies
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum.
IJkpunten 1971: objectieve ernst van het feit; gewenste consistentie van wetgeving.
584
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
585
Artikel 385c Doorgeven van onjuiste vlieginformatie
•M i
Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. a)
Invoering C.7
Wet van 10 mei 1973, Stb. 228, houdende uitvoering van het op 16 december 1970 te 'sGravenhage tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigenen van het op 23 september 1971 te Montreal tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen, gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart. Memorie van Toelichting
Het verdrag van Montreal geeft aanleiding tot invoeging van een tweetal nieuwe strafbare feiten in het Wetboek van Strafrecht. Daartoe strekken de artikelen 385b en 385c. Het verdrag van Montreal verplicht de verdragsstaten op de in de overeenkomsten omschreven feiten strengen straffen te stellen. Zoals indertijd, ter gelegenheid van de goedkeuring en de uitvoering van het Verdrag van Tokio, is uiteengezet, moet naar Nederlandse maatstaven onder strenge straffen worden verstaan gevangenisstraf van ten minste vier jaren. Uitgaande enerzijds van deze omstandigheid, anderzijds van de overweging dat het in artikel 385c omschreven feit, hoe laakbaar ook, toch wel van geringe zwaarte is dan de overige in de verdragen van 's-Gravenhage en Montreal voorkomende strafbare feiten, wordt voorgesteld in dit artikel een strafbedreiging van 4 jaar gevangenisstraf op te nemen. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. Wet van 20 november 1991, Stb. 626, tot uitvoering van het op 10 maart 1988 tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart en het Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van vaste platforms op het continentale plat. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1973: gewenste consistentie van wetgeving; internationale overwegingen: internationale rechtsbron.
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
586
Artikel 385d Geweldpleging in luchthaven Oorspronkelijke sanctie: Sub 1: gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren. Sub 2: gevangenisstraf van ten hoogste twaalfjaren. Sub 3: gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren. a) Invoering Wet van 30 maart 1995, Stb. 195, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Uitleveringswet ter uitvoering van het op 24 februari 1988 tot stand gekomen Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke daden van geweld op luchthavens voor de internationale burgerluchtvaart bij het op 23 september 1971 te Montreal tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart. Memorie van Toelichting Bij het redigeren van dit artikel is voor wat betreft de systematiek en de strafbedreiging aansluiting gezocht bij artikel 385b van het Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1995: gewenste consistentie van wetgeving. -
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
587
Artikel 386 Wederrechtelijke overmeestering van een schip door een opvarende Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen. -
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
588
Artikel 387 Onttrekken van een schip aan de eigenaar / reder en ten eigen bate gebruiken Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren en zes maanden. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
589
Artikel 388 Aannemen van een kaperbrief / dienst nemen of doen op vaartuig ter kaapvaart
t--'
Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting Deelneming aan kaapvaart is een daad van vijandelijkheid tegen een van oorlogvoerende staten, welke de Nederlandse staat aan ernstig gevaar of aan hoogst moeilijke verwikkelingen kan blootstellen, en ook om die reden in strafwaardigheid te vergelijken is met het opzettelijk overtreden van voorschriften van regeringswege afgekondigd tot handhaving van de onzijdigheid (artikel 100). b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Na "ten hoogste vier jaren" wordt ingevoegd: of geldboete van de vierde categorie. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit; gewenste consistentie van wetgeving.
17.
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
590
Artikel 389 Als schepeling in dienst zijn van voor kaapvaart bestemd vaartuig Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting Deelneming aan kaapvaart is een daad van vijandelijkheid tegen een van oorlogvoerende staten, welke de Nederlandse staat aan ernstig gevaar of aan hoogst moeilijke verwikkelingen kan blootstellen, en ook om die reden in strafwaardigheid te vergelijken is met het opzettelijk overtreden van voorschriften van regeringswege afgekondigd tot handhaving van de onzijdigheid (artikel 100). b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit; gewenste consistentie van wetgeving.
F-4
Cr.
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
591
Artikel 389bis Valse scheepsverklaring Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. Lid 2: gevangenisstraf vaan ten hoogste twee jaren. a)
Invoering
Wet van 22 december 1924, Stb. 573, tot herziening van verschillende titels van het Tweede Boek en het Wetboek van Koophandel en wijziging van daarmee samenhangende artikelen in andere wetboeken en in de Faillisementswet. Memorie van Toelichting Dit artikel stelt een sanctie op de bepalingen van artikel 353 van het Wetboek van Koophandel. Het spreekt vanzelf dat de kapitein, die een verklaring doet opmaken, al is hij daartoe niet verplicht, daarin niet iets wat in strijd is met de waarheid mag doen opnemen. Zijn misdrijf is verwant aan dat hetwelk in artikel 227 van het Wetboek van Strafrecht wordt omschreven. De plicht van waarachtigheid rust eveneens op de schepelingen. Hun verhouding tot de kapitein is echter reden tegen hen een geringere straf te bedreigen. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot van het eerste en tweede lid vervalt. Daaraan wordt telkens toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1924: objectieve ernst van het feit; gewenste consistentie van wetgeving. -
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
592
Artikel 389ter Overleggen valse verklaring Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. a) Invoering Wet van 22 december 1924, Stb. 573, tot herziening van verschillende titels van het Tweede Boek en het Wetboek van Koophandel en wijziging van daarmee samenhangende artikelen in andere wetboeken en in de Faillisementswet. b) Wijzigingen Wet van 6 maart 1957, Stb. 72, houdende vaststelling van regelen nopens teboekgestelde luchtvaartuigen. Technische wijziging. Wet van 3 juli 1974, Stb. 388, houdende wijziging van het Wetboek van Koophandel, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Wetboek van Strafrecht in verband met de bekrachtiging door Nederland van de op 25 januari 1965 te Genève tot stand gekomen Overeenkomst inzake inschrijving van binnenschepen, met Protocollen. Technische wijziging. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. Wet van 23 mei 1990, Stb. 379 jo. 1991/127, houdende Invoeringswet Boek 8 B.W., tweede gedeelte. Technische wijziging. Wet van 12 april 1995, Stb. 227, tot partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van strafvordering, het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Wetboek van Koophandel en enkele andere wetten. Technische wijziging. Wet van 26 januari 1995, Stb. 71 jo 283, tot vaststelling en invoering van titel 15 (het luchtvaartuig) van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek. Tekstuele wijziging. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1924: het ontbreken van overwegingen.
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
593
Artikel 390 Zich onttrekken van het voeren van een vaartuig door de schipper
F
Oorspronkelijke sanctie: Sub 1: gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. Sub 2: gevangenisstraf van ten hoogste een maand. a)
Invoering eg:
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting In het ontwerp was het strafmaximum voor sub 2 drie maanden. Hier is weggelaten het onderscheid in straf naarmate er al dan niet gagie of handelsgeld is ontvangen, maar daarentegen de straf te verzwaren zo de desertie door twee of meer personen gezamenlijk of bij samenspanning is gepleegd. b) Wijzigingen Wet van 13 juli 1973, Stb. 330, tot wijziging van de bepalingen van het Wetboek van Strafrecht omtrent het niet nakomen van arbeidsovereenkomsten door schipper en schepelingen. De onderverdeling in sub 1 en 2 is vervallen en er is een tekstuele wijziging opgetreden. De gevangenisstraf is hierbij veranderd in ten hoogste een jaar. Memorie van Toelichting In het ontwerp ging het om een strafmaximum van ten hoogste twee jaren. Aangezien de schipper aan boord een verantwoordelijker positie inneemt dan de schepeling, is op het feit, indien door de schipper gepleegd, een zwaarder strafmaximum, twee jaar, in plaats van één jaar, bedreigd. Voorlopig verslag van de Tweede Kamer Zeer veel leden achten het juist dat in het voorgestelde artikel geen onderscheid meer wordt gemaakt voor wat de strafmaat betreft tussen de schipper van een schip en die van een zeevissersvaartuig. Het gevaarscheppend element immers is beslissend voor de strafwaardigheid van de gedraging en daarbij maakt het geen verschil of deze op een schip dan wel op een zeevissersvaartuig plaatsvindt. Dat hierbij de maximum straf van twee jaar voorkomend in het thans bestaande artikel wordt gehandhaafd onmoette bij zeer veel leden geen bezwaar. Vele leden daarentegen zouden een nadere motivering hiervan op prijs stellen. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de derde categorie. Wet van 23 mei 1990, Stb. 379 jo 1991/127, houdende Invoeringswet Boek 8 B.W., tweede gedeelte. Tekstuele wijziging.
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
594
c) Bijzonderheden en conclusies Wel relevante gewijzigd: de gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren in sub 1 en ten hoogste een maand in sub 2 is in 1973 veranderd in ten hoogste een jaar, zonder de onderverdeling in sub 1 en 2. IJkpunten 1881: differentiatiecriterium. IJkpunten 1973: objectieve ernst van het feit.
J
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
595
Artikel 391 Desertie schepeling vóór de aanvang van de reis (vervallen) Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 14 mei 1930, Stb. 240, houdende nieuwe wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst van kapitein en schepelingen. Hierbij is de omschrijving van het delict veranderd met een onderverdeling in sub 1 en 2. Het maximum voor de gevangenisstraf is voor sub 1 een jaar en voor sub 2 een maand geworden. Memorie van Toelichting
Ingetrokken zijn de bepalingen houdende strafbaarstelling van de eenvoudige desertie. Alleen desertie onder zodanige omstandigheden, dat daarvan gevaar voor schip, opvarenden of lading te duchten, blijft een strafbaar feit. Wet van 13 juli 1973, Stb. 330, tot wijziging van de bepalingen van het Wetboek van Strafrecht omtrent het niet nakomen van arbeidsovereenkomsten door schipper en schepelingen. Hierbij is dit artikel komen te vervallen. c)
Bijzonderheden en conclusies
Wel relevant gewijzigd: de gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden is 1930 veranderd in gevangenisstraf van ten hoogste een jaar in sub 1 en een maand in sub 2. De omschrijving van het delict is daarbij veranderd met een onderverdeling in sub 1 en 2. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen. IJkpunten 1930: objectieve ernst van het feit.
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
596
Artikel 392 Desertie gedurende de reis (vervallen) Oorspronkelijke sanctie: Sub 1: gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. Sub 2: gevangenisstraf van ten hoogste een maand. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, tot vaststelling van een wetboek van strafrecht b) Wijzigingen Wet van 14 mei 1930, Stb. 240, houdende nieuwe wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst van kapitein en schepelingen. Hierbij is dit artikel komen te vervallen. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
11
I
F-44
crrt r,
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
597
Artikel 393 Desertie na afloop van de reis (vervallen) Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden. a)
1
1-
1,1
Invoering C:7
Wet van 3 maart 1881, tot vaststelling van een wetboek van strafrecht r,
b) Wijzigingen Wet van 14 mei 1930, Stb. 240, houdende nieuwe wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst van kapitein en schepelingen. Hierbij is dit artikel komen te vervallen. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
598
Artikel 394 Samenspanning bij desertie (vervallen) Oorspronkelijke sanctie: verdubbeling van de in de artikelen 391-394 bepaalde straffen. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, tot vaststelling van een wetboek van strafrecht Memorie van Toelichting Evenals in onderscheidene andere gevallen (artikel 433 en 311) behoort de vereniging van twee of meer personen een verzwarende omstandigheid te zijn voor het misdrijf van desertie, wegens het meerdere gevaar waarin het vaartuig daardoor kan geraken, de ernstige schade door onvoldoende bemanning of vertraging van de reis, welke het feit veroorzaakt, en in elk geval het meerder overleg waarmede het misdrijf is gepleegd. Aldus ook artikel 266 van het Italiaanse wetboek. b) Wijzigingen Wet van 14 mei 1930, Stb. 240, houdende nieuwe wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst van kapitein en schepelingen. Technische wijziging. Wet van 13 juli 1973, Stb. 330, tot wijziging van de bepalingen van het Wetboek van Strafrecht omtrent het niet nakomen van arbeidsovereenkomsten door schipper en schepelingen. Hierbij is dit artikel komen te vervallen. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit; gewenste consistentie van wetgeving; internationale overwegingen, rechtsvergelijking.
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
599
Artikel 394bis In dienst nemen schepeling die desertie heeft gepleegd (vervallen) Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. a)
Invoering
(.."71
Wet van 15 januari 1886, Stb. 6, houdende wijzigingen in het bij de wet van 3 maart 1881 vastgestelde Wet boek van Strafrecht. Memorie van Toelichting De gemakkelijkheid waarmee gedeserteerde schepelingen op andere schepen worden in dienst genomen, ja niet zelden door schippers zelve tot desertie worden aangespoord, draagt veel bij tot begunstiging van dit misdrijf. Deze praktijken moeten zoveel doenlijk worden tegengegaan, en daarom behoort tegen de schipper die opzettelijk zodanige personen in dienst neemt, gelijke straf te worden bedreigd als tegen de ambtenaar, die ze opzettelijk laat aanmonsteren. b) Wijzigingen Wet van 14 mei 1930, Stb. 240, houdende nieuwe wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst van kapitein en schepelingen. Technische wijziging. Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste driehonderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Wet van 13 juli 1973, Stb. 330, tot wijziging van de bepalingen van het Wetboek van Strafrecht omtrent het niet nakomen van arbeidsovereenkomsten door schipper en schepelingen. Hierbij is dit artikel komen te vervallen. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit; gewenste consistentie van wetgeving.
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
600
Artikel 395 Insubordinatie Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. Lid 2 sub 1: gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. Lid 2 sub 2: gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren en zes maanden. Lid 2 sub 3: gevangenisstraf van ten hoogste twaalfjaren. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting Dat de handhaving van de orde aan boord van een schip bijzondere bepalingen vordert, wordt algemeen erkend. De opvarenden van een schip vormen als het ware een kleine maatschappij waarin verstoring van de orde, aanranding van de veiligheid van personen of goederen oneindig groter gevaar doet ontstaan dan in de gewone burgermaatschappij, terwijl de gewone bescherming van het openbaar gezag afwezig is, en geen ander middel van bescherming aanwezig is dan zelfverdediging of de toepassing van civielrechtelijke bepalingen. De hierbij vermelde verzwarende omstandigheden komen in vorm en strafmaat overeen met die van artikel 181 en 182. b) Wijzigingen Wet van 14 mei 1980, Stb. 233, houdende wijziging van het Wetboek van Koophandel, het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Zeebrievenwet en de wet van 3 juli 1974. Tekstuele wijziging. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot van het eerste lid vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. In het tweede lid wordt ingevoegd: Onder sub 1 na "ten hoogste drie jaren": of geldboete van de vierde categorie. Onder sub 2 na "ten hoogste zeven jaren en zes maanden": of geldboete van de vijfde categorie. Onder sub 3 na "ten hoogste twaalfjaren": of geldboete van de vijfde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit; gewenste consistentie van wetgeving.
Cri LT1 Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
601
Artikel 396 Muiterij Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. Lid 2 sub 1: gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren en zes maanden. Lid 2 sub 2: gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren. Lid 2 sub 3: gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting
Muiterij is collectieve insubordinatie. De zwaarte van het feit kan aanmerkelijk verschillen naarmate van het aantal van de bemanning, doch dit is één van de omstandigheden waarop de rechter acht heeft te slaan bij de toepassing van de zeer ruim gestelde straf. Dat de handhaving van de orde aan boord van een schip bijzondere bepalingen vordert, wordt algemeen erkend. De opvarenden van een schip vormen als het ware een kleine maatschappij waarin verstoring van de orde, aanranding van de veiligheid van personen of goederen oneindig groter gevaar doet ontstaan dan in de gewone burgermaatschappij, terwijl de gewone bescherming van het openbaar gezag afwezig is, en geen ander middel van bescherming aanwezig is dan zelfverdediging of de toepassing van civielrechtelijke bepalingen. De hierbij vermelde verzwarende omstandigheden komen in vorm en strafmaat overeen met die van artikel 181 en 182. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot van het eerste lid vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. In het tweede lid wordt onder sub 1, na "ten hoogste zeven jaren en zes maanden", onder sub 2, na "ten hoogste twaalf jaren" en onder sub 3, na "ten hoogste vijftien jaren" telkens ingevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit; gewenste consistentie van wetgeving; differentiatiecriterium.
Ct
r,!1.
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
602
Artikel 397 Opruiing tot muiterij Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting Opruiing tot muiterij staat, wegens de gevaarlijke gevolgen, in straf gelijk met de opruiing tot een der zware misdrijven genoemd in het tweede lid artikel 131. b) Wijzigingen Wet van 14 mei 1980, Stb. 233, houdende wijziging van het wetboek van Koophandel, het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Zeebrievenwet en de wet van 3 juli 1974. Tekstuele wijziging. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst 'van het feit; gewenste consistentie van wetgeving.
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
603
Artikel 398 Dienstweigering door twee of meer schepen (vervallen) Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 13 juli 1973, Stb. 330, tot wijziging van de bepalingen van het Wetboek van Strafrecht omtrent het niet nakomen van arbeidsovereenkomsten door schipper en schepelingen. Hierbij is dit artikel komen te vervallen. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
604
Artikel 399 Dienstweigering van schepeling (vervallen) Oorspronkelijke sanctie: Sub 1: gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden. Sub 2: gevangenisstraf van ten hoogste een maand of geldboete van te hoogste zestig gulden. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Verslag van de Tweede Kamer met Regeringsantwoord De commissie geeft bij sub 2 in overweging hier alternatieve geldboete te bedreigen. De schepeling van een zeevissersvaartuig wordt niet even als de andere schepelingen, eerst disciplinair gestraft. Aan de wens van de commissie is voldaan. b) Wijzigingen Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste zestig gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste honderd en twintig gulden. Wet van 13 juli 1973, Stb. 330, tot wijziging van de bepalingen van het Wetboek van Strafrecht omtrent het niet nakomen van arbeidsovereenkomsten door schipper en schepelingen. Hierbij is dit artikel komen te vervallen. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: resterende argumenten, disciplinaire straffen.
1. 4 1,1 :21 1
.r "I
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
605 1-1
Artikel 400 Niet voldoen aan verplichtingen / bevelen door opvarenden Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. a)
Invoering Cr ,
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting De bepalingen van dit artikel, vooral die onder sub 1 genoemd, grenzen dicht aan de strafbare dienstweigering, doch zijn van lichtere aard; vooral met het oog op de passagiers is de bijvoeging van een geldboete wenselijk. b) Wijzigingen Wet van 22 december 1924, Stb. 573, tot herziening van verschillende titels van het Tweede Boek van het Wetboek van Koophandel en wijziging van daarmede samenhangende artikelen in andere wetboeken en in de Faillissementswet. Tekstuele wijziging. Wet van 4 mei 1954, Stb 169, houdende wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en in enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste driehonderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Wet van 13 juli 1973, Stb. 330, tot wijziging van de bepalingen van het Wetboek van Strafrecht omtrent het niet nakomen van arbeidsovereenkomsten door schipper en schepelingen. Tekstuele wijziging en toevoeging sub 4. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In het eerste lid, eerste zinsnede wordt in plaats van "of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden" gelezen: of geldboete van de derde categorie. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit; gewenste consistentie van wetgeving. -
r]
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
606
Artikel 401 Strafverzwaringsgrond voor scheepsofficieren Oorspronkelijke sanctie: verhoging van de in de artikelen 386, 389, 391-393, 395-400 bepaalde straffen met een derde. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting De scheepsofficieren kunnen zich ten opzichte van de hier bedoelde misdrijven gelijk worden gesteld in strafverzwaring met de ambtenaren, die misdrijven begaan waartegen zij verplicht zijn te waken, of waarbij zij misbruik maken van hun ambt (artikel 44). b) Wijzigingen Wet van 14 mei 1930, Stb. 240, houdende nieuwe wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst van kapitein en schepelingen. Technische wijziging. Wet van 13 juli 1973, Stb. 330, tot wijziging van de bepalingen van het Wetboek van Strafrecht omtrent het niet nakomen van arbeidsovereenkomsten door schipper en schepelingen. Technische wijziging. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Tekstuele wijziging. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: gewenste consistentie van wetgeving.
I
I
NJ
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
607
Artikel 402 Wederrechtelijke gedragingen van schipper Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting De straf van dit artikel is dezelfde als die tegen bedrieglijke bankbreuk (artikel 341) bedreigd. b)
Wijzigingen
Wet van 22 december 1924, Stb. 573, tot herziening van verschillende titels van het Tweede Boek van het Wetboek van Koophandel en wijziging van daarmede samenhangende artikelen in andere wetboeken en in de Faillisementswet. Tekstuele wijziging Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. Wet van 23 mei 1990, Stb. 379 jo 1991/127, houdende Invoeringswet Boek 8 B.W., tweede gedeelte. Tekstuele wijziging. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: gewenste consistentie van wetgeving.
I
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
608
Artikel 403 Koerswijziging met oogmerk tot bevoordeling Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting De straf van dit artikel is dezelfde als de straf die tegen oplichting (artikel 326) bedreigd. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: gewenste consistentie van wetgeving.
1-4
7 ..
Í
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
609
11 11
Artikel 404 Verlaten schip door schipper(vervallen) Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 13 juli 1973, Stb. 330, tot wijziging van de bepalingen van het Wetboek van Strafrecht omtrent het niet nakomen van arbeidsovereenkomsten door schipper en schepelingen. Hierbij is artikel 404 komen te vervallen. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
!
i
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
610
Artikel 405 Vaartuig blootstellen aan opbrenging / aanhouding / ophouding Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Lid 2: gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting Iedere eigenmachtige handeling, die een Nederlands vaartuig aan opbrenging, aanhouding of ophouding (vg. artikel 365 W.v.K.) kan blootstellen, verdient straf. De rechter behoort intussen een grote vrijheid te bezitten bij de toepassing, daar zeer onderscheiden handelingen tot het hier genoemde doel kunnen leiden; men denke aan blokkadeverbreking, vervoer van oorlogscontrabande, smokkelhandel, inbreuken op quarantaine maatregelen of op buitenlandse havenreglementen. b) Wijzigingen Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste twaalfhonderd gulden. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In het eerste en tweede lid wordt in plaats van "of geldboete van ten hoogste twaalfhonderd gulden" gelezen: of geldboete van de derde categorie. Wet van 23 mei 1990, Stb. 379 jo 1991/127, houdende Invoeringswet Boek 8 B.W., tweede gedeelte. Tekstuele wijziging. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit; differentiatiecriterium.
,
' I
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
611
1,-H.!. 1 ,I I ..t --
Artikel 406 Gebrek aan verzorging van opvarenden Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.
it 'I
a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting
Zijn desertie en insubordinatie van schepelingen gestreng te straffen, zo moet aan de andere zijde de schipper niet straffeloos blijven, die tot deze feiten aanleiding geeft door zijn scheepsvolk te onthouden hetgeen hij verplicht is hun te verschaffen. De bepaling is een uitbreiding van artikel 22 van de tuchtwet en van de door geen voldoende strafbedreiging bekrachtigde art 23 en 24 dier wet, daar de tijdelijke onbevoegdverklaring van de schipper, daarvoor ongenoegzaam is. Verslag van de Tweede Kamer met Regeringsantwoord
Een minderheid acht het feit, althans indien het opzettelijk geschiedt, in sommige gevallen zeer ernstig. Met bijvoeging van het woord opzettelijk zou zij het artikel willen behouden. In de omschrijving is het woordje opzettelijk ingevoegd Met de minderheid is dit feit in vele gevallen strafwaardig te achten; de bekende geschiedenis van de Twenthe (1856) strekt tot bewijs; door de schuld van de schipper werden 22 Maleijers tot misdadigers gemaakt. b) Wijzigingen Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste driehonderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In plaats van "of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden" wordt gelezen: of geldboete van de vierde categorie. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit; subjectieve ernst van het feit; systematische overwegingen.
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
612
Artikel 407 Goederen verwerpen Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste driehonderd gulden wordt gelezen: geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In plaats van "of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden" wordt gelezen: of geldboete van de vierde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
fl
Titel )0CIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
613
Artikel 408 Vernieling van zaken aan boord Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting
Vernieling van een vaartuig is, naarmate daaraan een karakter van gemeen gevaar, van bedrog of alleen van beschadiging eigen was, in de artikelen 168, 328 en 352 strafbaar gesteld. Verslag van de Tweede Kamer met Regeringsantwoord
De straf zal in overeenstemming met de voorgestelde verhoging van het maximum in artikel 350, gebracht moeten worden op drie jaren in plaats van twee jaren. De straf is in artikel 350 niet hoger dan op twee jaren gesteld. b) Wijzigingen Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. Wet van 23 mei 1990, Stb. 379 jo 1991/127, houdende Invoeringswet Boek 8 B.W., tweede gedeelte. Tekstuele wijziging. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: systematische overwegingen. -
Cr: Cel
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
614
Artikel 409 Voeren van de Nederlandse vlag Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste driehonderd gulden wordt gelezen: geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In plaats van "of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden" wordt gelezen: of geldboete van de derde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen. -
II
n
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
615
Artikel 410 Schijn geven van Nederlands oorlogsvaartuig / van loodsvaartuig Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste driehonderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In plaats van "of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden" wordt gelezen: of geldboete van de tweede categorie. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
17'
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
616
Artikel 411 Onbevoegd als schipper / stuurman / machinist optreden Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden jaren of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting In betekenis en straf stemt de bepaling overeen met artikel 195. b) Wijzigingen Wet van 4 mei 1919, Stb. 632, tot wijziging van artikel 411 van het Wetboek van Strafrecht. Tekstuele wijziging. Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste twaalfhonderd gulden. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In plaats van "of geldboete van ten hoogste twaalfhonderd gulden" wordt gelezen: of geldboete van de derde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: gewenste consistentie van wetgeving. -
1,7-*
:
1,1j 1
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
617
Artikel 412 Weigering beklaagde / veroordeelde aan boord te nemen Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. a)
II
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht.
11
b) Wijzigingen Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste driehonderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In plaats van "of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden" wordt gelezen: of geldboete van de tweede categorie. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen. -
I
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
618
Artikel 413 Bevrijding van een beklaagde / veroordeelde Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. Lid 2: gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting Heeft de schipper een beklaagde of veroordeelde aan boord genomen dan rust op hem dezelfde plicht als op de ambtenaar belast met de bewaking van iemand, die op openbaar gezag of krachtens rechtelijke uitspraak van de vrijheid is beroofd: in vorm en straf stemt het artikel daarom overeen met artikel 367 (vgl. artikel 375 Italië). b) Wijzigingen Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste driehonderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot van het eerste lid vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. In het tweede lid wordt in plaats van "of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden" wordt gelezen: of geldboete van de tweede categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit; gewenste consistentie van wetgeving; internationale overwegingen, rechtsvergelijking.
1
1-n1 111
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
619
11
Artikel 414 Geen hulp verlenen Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting Het hier omschreven feit is in het algemeen slechts strafbaar als overtreding (artikel 474). Is echter de nood, waarin de schipper nalaat hulp te verlenen, het gevolg van aanvaring of aandrijving met het vaartuig waarover hij bevel voert, dan neemt het verzuim van hulpbetoon het karakter aan van een rechtsdelict en moet het als misdrijf strafbaar zijn. b) Wijzigingen Wet van 22 december 1924, Stb. 573, tot herziening van verschillende titels van het Tweede Boek van het Wetboek van Koophandel en wijziging van daarmede samenhangende artikelen in andere wetboeken en in de Faillissementswet. Hierbij is de delictsomschrijving veranderd en is "opzettelijk" toegevoegd. Wet van 24 juni 1939, Stb. 201, houdende nieuwe wettelijke regeling van het binnenvaartrecht. Technische wijziging. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vierde categorie. Wet van 7 juli 1988, Stb. 352, houdende algemene regeling met betrekking tot het scheepvaartverkeer op de binnenwateren en op de zee. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 23 mei 1990, Stb. 379 jo 1991/127, houdende Invoeringswet Boek 8 B.W., tweede gedeelte. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit; systematische overwegingen.
14,1
'1 11 1-;1'
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
620
Artikel 415 Bijkomende straffen Oorspronkelijke sanctie: ontzetting van de in artikel 28 nr. 1-4 vermelde rechten a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Verslag van de Tweede Kamer De commissie zou het zeer wenselijk achten indien ook hier de bevoegdheid kon worden gegeven om de schipper en de scheepsofficieren de uitoefening van hun bevoegdheid te ontzeggen. Waarschijnlijk is deze straf onvermeld gebleven omdat zij door de raad van tucht kan worden uitgesproken. Maar de zaak kan buiten disciplinaire vervolging blijven en dan is het wenselijk dat de rechter de straf zou kunnen toepassen b) Wijzigingen Wet van 27 maart 1986, Stb. 139, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten, inzake de ontzetting van het kiesrecht. Technische wijziging.
e)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
621
Tabel van gevonden ijkpunten Jaar
86
24
30
71
73
86
Objectieve ernst
15
1
1
1
1
1
91
95
Tot
20
van het feit
Subjectieve ernst
1
1
van het feit Reactie op incident
Gewenste consistentie
14
1
1
2
1
1
1
21
van wetgeving
Systematische
3
3
overwegingen Differentiatiecriterium
3
3
Wetgevingstechnische overwegingen
Internationale overwegingen;
1
1
2
internationale rechtsbron
Internationale overwegingen;
2
2
rechtsvergelijking
Strafprocessuele overwegingen
Instrumentele overwegingen Resterende argumenten
Het ontbreken van overwegingen
1
14
1
1
15
Tussenbalans a. IJkpunten Ook in deze titel is de objectieve ernst van het feit nadrukkelijk aanwezig. Dit blijkt al bij lezing van de algemene toelichting op de titel uit 1886 waaruit blijkt dat de betrekkingen die voortspruiten uit de scheepvaart (en later dus ook uit de luchtvaart, ingevoegd sinds 1967) een eigenaardig karakter geven aan de in deze titel voorkomende handelingen, die elders of niet kunnen voorkomen of straffeloos behoren te blijven, of althans naar andere maatstaven van strafbaarheid moeten worden beoordeeld. Dit specifieke karakter komt onder meer tot uitdrukking bij artikel 400 Sr inzake het niet voldoen aan bevelen door opvarenden. Hoewel dit feit nauw grenst aan de strafbare dienstweigering werd de toevoeging van de mogelijkheid tot oplegging van een geldboete wenselijk geacht met het oog op de passagiers. Bij nadere bestudering van de bepalingen die zijn opgenomen in deze titel valt op dat in 1886 bij diverse artikelen zowel voor wat betreft de objectieve ernst van het feit, als voor wat betreft het strafmaximum aansluiting is gezocht bij andere vergelijkbare artikelen. Zo wordt de ten aanzien van de straf van artikel 385 Sr aangesloten bij artikel 278 Sr inzake mensenroof vanwege de grote gevaren waaraan de opvarenden blootgesteld worden. Voor
Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
622
wat betreft artikel 402 Sr wordt dezelfde straf gekozen als in artikel 341 (bedrieglijke bankbreuk) en voor artikel 403 Sr dezelfde straf als artikel 326 Sr (oplichting). Verder blijkt de objectieve ernst van het feit bij artikel 382 Sr uit het feit dat indien de dood van de opvarenden volgt de straf voor de schipper van het roofschip hoger uitvalt. Ook uit het opnemen van de strafverzwarende omstandigheid 'in vereniging of ten gevolge van samenspanning' komt de objectieve ernst van het feit naar voren. Dit wordt eveneens duidelijk doordat er in deze titel vaak gedifferentieerd wordt op basis van het in het Wetboek veelvuldig voorkomende onderscheid tussen lichamelijk letsel en de dood. Daarnaast komt de objectieve ernst van het feit in 1886 ook bij in de motivering van het strafmaximum van individuele artikelen naar voren. Zo wordt ten aanzien van artikel 405 Sr gesteld dat iedere eigenmachtige handeling die een Nederlands vaartuig aan opbrenging, aanhouding of ophouding kan blootstellen straf verdient. Wel dient de rechter daarbij over een grote mate van vrijheid te beschikken, daar zeer verschillende handelingen tot het bovenstaande misdrijf kunnen leiden. In deze titel hebben voorts internationale verdragen een belangrijke rol gespeeld bij de strafbaarstelling van diverse gedragingen. Zo zijn de artikelen 385a, 385b, 385c Sr rechtstreeks te herleiden naar het op 16 december 1970 te `s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigen en het op 23 september 1971 te Montreal tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart. Aan al deze artikelen is in 1991 een vierde lid toegevoegd waarbij ook installaties ter zee worden beschermd. Deze toevoeging is het gevolg van het op 10 maart 1988 tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart en het Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van vaste platforms op het continentale plat. Artikel 385d Sr is van nog recenter datum en het gevolg van het op 24 februari 1988 tot stand gekomen protocol tot bestrijding van wederrechtelijke daden van geweld op luchthavens voor de internationale burgerluchtvaart bij het hiervoor genoemde Verdrag van Montreal. Opmerkelijk is dat in de Memorie van Toelichting bij 385a, 385b en 385c Sr wordt verwezen naar de uiteenzetting die werd gegeven ter gelegenheid van de goedkeuring en de uitvoering van het Verdrag van Tokio en waarin werd gesteld dat naar Nederlandse maatstaven onder strenge straffen een gevangenisstraf van tenminste vier jaren moet worden verstaan. Ook vermeldenswaard is het feit dat het lage strafmaximum bij artikel 391 Sr destijds werd verklaard door het feit dat dit artikel blijkbaar tot de competentie van de kantonrechter behoorde en de regering de rechtsmacht van de kantonrechter toentertijd niet verder heeft willen uitbreiden. Tenslotte kan worden opgemerkt dat deze titel vrij omvangrijk is en dat er sinds de invoering in 1886 nogal wat bepalingen zijn komen te vervallen. Daarnaast zijn er ook verschillende nieuwe bepalingen toegevoegd. Desalniettemin lijkt de consistentie van de verschillende strafmaxima door de jaren heen redelijk goed te zijn gewaarborgd. b. Conclusie - De objectieve ernst van het feit heeft in deze titel een zeer belangrijke rol gespeeld. Dit hangt samen met het specifieke karakter van de titel. - De subjectieve ernst van het feit speelt een ondergeschikte rol. - Er is in deze titel veel gedifferentieerd, waarbij voor onder meer de verschillen in objectieve ernst van het feit tot uitdrukking gebracht zijn. Dit blijkt onder meer uit de differentiatie naar lichamelijk letsel en de dood, alsmede andere specifieke met de titel
F Titel XXIX Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
•
623 •
- samenhangende strafverzwarende omstandigheden zoals de hoedanigheid van scheepsofficier. - De tijdgeest komt naar voren in de titel. Veel van de latere toevoegingen kunnen verklaard worden uit de opkomst van de burgerluchtvaart. - Internationale ontwikkelingen hebben, zij het niet rechtstreeks ten aanzien van het strafmaximum, een belangrijke rol gespeeld binnen deze titel. Zo liggen er verschillende internationale verdragen ten grondslag aan diverse later toegevoegde strafbaarstellingen inzake misdrijven tegen de luchtvaart en olieplatforms. - Bij de totstandkoming van artikel 391 Sr vloeide het lage strafmaximum rechtstreeks voort uit strafprocessuele overwegingen die betrekking hadden op de absolute competentie van in dit geval de kantonrechter. - De consistentie binnen de titel is door de jaren heen gewaarborgd ondanks dat er binnen deze op zichzelf vrij omvangrijke titel betrekkelijk veel bepalingen sinds 1886 zijn komen te vervallen of later zijn toegevoegd.
liF "1 11
Titel XXX Begunstiging
624
Titeloverzicht a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting bij deze titel Begunstiging is evenals andere feiten die na de voltooiing van een strafbare handeling verricht worden, geenszins als vorm van deelneming, maar als eigen misdrijf te beschouwen. Hieruit volgt onder andere dat de wet de straf tegen begunstiging niet afhankelijk heeft te stellen van die tegen het misdrijf dat begunstigd word, of van bekendheid met de verzwarende of verlichtende omstandigheden, die op de dader van dat misdrijf van toepassing zijn. b) Wijzigingen c)
Bijzonderheden en conclusies
IJkpunten 1881 bij deze titel: objectieve ernst van het feit. -
,
J.I
Titel XXX Begunstiging
625 l
I 'r 1„i•J
Artikel 416 Heling Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. Lid 2: dezelfde straf als in lid 1. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting
De thans betwiste en zelfs door de Hoge Raad in verschillende zin beantwoorde vraag, of hij die opzettelijk deelt in de opbrengst van een door een misdrijf verkregen voorwerp, met gelijke straf behoort te worden gestraft als de heler, wordt door het ontwerp in bevestigenden zin beantwoord. Verslag van de Tweede Kamer met Regeringsantwoord
In het ontwerp was het strafmaximum twee jaren. Het maximum van twee jaren is naar het gevoelen van de commissie te laag, en kan zonder bezwaar gebracht worden op vier jaren. Begunstiging is dikwijls veel gevaarlijker dan medeplichtigheid, en men kan men grond beweren dat de helers het zijn die de diefstal uitlokken. De gelegenheid maak de dief, maar niet minder de van tevoren bekende gelegenheid om het gestolene van de hand te zetten. Vooral in het stelsel der commissie, dat de straf in artikel 310 brengt op negen jaren, moet een maximum van twee jaren voor het maatschappelijk zo gevaarlijke misdrijf van de begunstiging veel te laag worden geacht. Een minderheid van de commissie wilde de straf van het ontwerp behouden. Gevaarlijker voor de maatschappij is dan wel misschien het misdrijf, het is stellig veel minder onzedelijk dan medeplichtigheid. Daarbij mag niet vergeten worden, dat de verzwarende omstandigheden van de diefstal van geen invloed kunnen zijn op de begunstiging, en dat de helers die het gevaarlijkst zijn en waarom men juist de strafverzwaring wenselijk zou achten, juist de helers zijn van kleine diefstallen, maar niet de begunstigers van aanzienlijke ontvreemdingen. Waar men de begunstiging niet als deelneming aan het diefstal opvat, mag men het feit ook niet met deelneming op één lijn stellen. Het misdrijf van de ontvreemding is voltooid en de heler zelf maakt zich niet schuldig aan een directe inbreuk op het vermogensrecht van een ander. De rechtschennis die hij pleegt is een indirect maatschappelijke, niet een rechtstreeks persoonlijke. Bovendien worden de gevaarlijkste helers in artikel 417 zwaarder gestraft. Dat de gewoonte dikwijls niet te bewijzen zal zijn mag geen motief zijn om hier de straf te verhogen. Men mag niet straffen voor een feit dat men vermoedt, maar niet bewijzen kan. Daarbij heeft de rechter de bevoegdheid van ontzetting uit het beroep, op zichzelf reeds een zware straf. De gevangenisstraf moet hetzelfde zijn als die van artikel 321 en wordt dus drie jaren. De bevoegdheid tot ontzetting uit het beroep was niet vermeld, maar is thans in artikel 417 opgenomen.
Jj
Titel XXX Begunstiging
626
b) Wijzigingen Wet van 7 juni 1919, Stb. 311, houdende nadere voorzieningen ter bestrijding van heling. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang en toevoeging van de mogelijkheid tot het opleggen van een geldboete van ten hoogste zes duizend gulden. Verslag van de Tweede Kamer
Door enige leden werd de wenselijkheid betoogd, dat in alle gevallen de rechter de bevoegdheid zou worden verleend, tegelijkertijd een vrijheidsstraf en een geldboete op te leggen, omdat bij door de dader behaalde grove winsten naast een vrijheidsstraf een vermogensstraf behoort te worden opgelegd. Daarnevens zou men nu artikel 417bis de keuze geeft tussen beide soorten van straffen, ook die keuze in de artikelen 416 en 417 willen openen, evenals dit ten aanzien van diefstal het geval is; vooral bij doleuse heling is een geldstraf meer doeltreffend dan een lichte vrijheidsstraf. Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste zes duizend gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste twaalfduizend gulden. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In het eerste lid wordt in plaats van "of geldboete van ten hoogste twaalfduizend gulden" gelezen: of geldboete van de vijfde categorie. Memorie van Toelichting
Het boetemaximum is hier hoger gesteld omdat het hier gaat om een typisch vermogensdelict. Wet van 9 oktober 1991, Stb. 520, houdende aanvulling van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering met voorzieningen ten behoeve van de bestrijding van heling. Verandering delictsomschrij ving en verhoging van de gevangenisstraf naar ten hoogste vier jaren. Memorie van Toelichting
Het RAC-advies, de maximumgevangenisstraf voor opzetheling te verhogen van drie naar vier jaar, is overgenomen. Daarmee wordt, aldus het advies, recht gedaan aan het idee dat opzetheling tenminste even laakbaar is als diefstal, die eveneens met gevangenisstraf van maximaal vier jaar wordt bedreigd (artikel 310 Sr.). c) Bijzonderheden en conclusies Wel relevant gewijzigd: er is de mogelijkheid toegevoegd tot het opleggen van een geldboete van ten hoogste zes duizend gulden in 1919 en de gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren is in 1991 verhoogd naar ten hoogste vier jaren. Hierbij moet worden opgemerkt dat de delictsomschrij ving veranderd is.
i I
I
' Cr,
I]
Titel XXX Begunstiging
627
I I ,11
IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit; gewenste consistentie van wetgeving; systematische overwegingen. IJkpunten 1919: gewenste consistentie van wetgeving. instrumentele overwegingen, strafdoelen. IJkpunten 1984: objectieve ernst van het feit. IJkpunten 1991: gewenste consistentie van wetgeving. -
rr
1-'11
L1"
Titel XXX Begunstiging
628
Artikel 417 Gewoonteheling Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren en ontzetting van de in artikel 28 nr. 1-4 vermelde rechten en van de uitoefening van het beroep waarin hij het misdrijf begaan heeft. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting De gewoonte-helers verdienen een zwaardere straf: de ondervinding leert, dat zij dikwijls zedelijke auteurs van het misdrijf zijn. b) Wijzigingen Wet van 7 juni 1919, Stb. 311, houdende nadere voorzieningen ter bestrijding van heling. Hierbij is het tweede lid vervallen. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. Het leesteken aan het slot van het eerste lid vervalt. Daaraan wordt toegevoegd: of geldboete van de vijfde categorie. Memorie van Toelichting Het boetemaximum is hier hoger gesteld omdat het hier gaat om een typisch vermogensdelict. Wet van 9 oktober 1991, Stb. 520, houdende aanvulling van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering met voorzieningen ten behoeve van bestrijding van heling. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit. IJkpunten 1984: objectieve ernst van het feit.
1\11
'
it '
Titel XXX Begunstiging
629 1-
Artikel 417bis Schuldheling
11"
•!, I
Oorspronkelijke sanctie: Lid 1: gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste zes duizend gulden. Lid 2: dezelfde straf als in lid 1. a)
'11 ■
Invoering
Wet van 7 juni 1919, Stb. 311, houdende nadere voorzieningen ter bestrijding van heling. Memorie van Toelichting Het handelen van de koper hier strekt, in niet veel mindere mate dan dat van de (opzettelijke) heler, om misdrijven te begunstigen en te bevorderen. Een betrekkelijk zware strafbedreiging schijnt hier dan ook alleszins gewettigd. b) Wijzigingen Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste zesduizend gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste twaalfduizend gulden. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In plaats van "of geldboete van ten hoogste twaalfduizend gulden" wordt gelezen: of geldboete van de vijfde categorie. Memorie van Toelichting Het boetemaximum is hier hoger gesteld omdat het hier gaat om een typisch vermogensdelict. Wet van 9 oktober 1991, Stb. 520, houdende aanvulling van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering met voorzieningen ten behoeve van de bestrijding van heling. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1919: objectieve ernst van het feit; gewenste consistentie van wetgeving. IJkpunten 1984: objectieve ernst van het feit.
11 1
Titel XXX Begunstiging
630
Artikel 417ter Ontzetting van rechten / uitoefening van beroep Oorspronkelijke sanctie: ontzetting van de in artikel 28 nr. 1-4 vermelde rechten en van de uitoefening van het beroep waarin hij het misdrijf begaan heeft. a) Invoering Wet van 7 juni 1919, Stb. 311, houdende nadere voorzieningen ter bestrijding van heling. Memorie van Toelichting
Niet alleen bij gewoonte-heling, doch ook bij gewone of culpoze heling, dient ontzetting van rechten, c.q. ook van het recht tot de uitoefening van het beroep, waarin het misdrijf is begaan, te kunnen worden uitgesproken. Het kan voor de samenleving zeer bedenkelijk zijn om de schuldige de verdere uitoefening van dat beroep te blijven vergunnen. b) Wijzigingen Wet van 27 maart 1986, Stb. 139, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten, inzake de ontzetting van het kiesrecht. Technische wijziging. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafrnaximum. IJkpunten 1919: objectieve ernst van het feit; gewenste consistentie van wetgeving.
Titel XXX Begunstiging
631
,
,
Artikel 418 Uitgeven van een stuk van strafbare aard
,
Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.
II I
a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht.
,I
Verslag van de Eerste Kamer
Is het maximum van de straf nu niet bijzonder streng? Een jaar gevangenisstraf als maximum; een straf derhalve, gelijkstaande met de straf op smaadschrift (art, 261), of die op het persdelict zelf overtreffende in de gevallen van artikel 134 en van artikel 270. Is de evenredigheid nu niet verbroken? Antwoord van de Regering
Hoe kan men de straf nu "bijzonder streng" noemen? Ook aan gevallen als die van artikel 111, 112 moet gedacht worden. b) Wijzigingen Wet van 29 juni 1925, Stb. 308, tot invoering van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste driehonderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In plaats van "of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden" wordt gelezen: of geldboete van de derde categorie. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit.
I
I
I ,
Titel XXX Begunstiging
632
Artikel 419 Drukken van een stuk van strafbare aard Oorspronkelijke sanctie: gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Verslag van de Eerste Kamer
Is het maximum van de straf nu niet bijzonder streng? Een jaar gevangenisstraf als maximum; een straf derhalve, gelijkstaande met de straf op smaadschrift (art, 261), of die op het persdelict zelf overtreffende in de gevallen van artikel 134 en van artikel 270. Is de evenredigheid nu niet verbroken? Antwoord van de Regering
Hoe kan men de straf nu "bijzonder streng" noemen? Ook aan gevallen als die van artikel 111, 112 moet gedacht worden. b) Wijzigingen Wet van 29 juni 1925, tot invoering van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 4 mei 1954, Stb 169, wijziging van boetemaxima in het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten. In plaats van "geldboete van ten hoogste driehonderd gulden" wordt gelezen: geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Wet van 10 maart 1984, Stb. 91, tot herziening van bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en van enkele andere wetten in verband met de indeling van strafbare feiten in geldboetecategorieën. In plaats van "of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden" wordt gelezen: of geldboete van de derde categorie. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: objectieve ernst van het feit. -
Titel XXX Begunstiging
633
Artikel 420 Vervolging op klacht a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht.
634
Titel XXX Begunstiging
Tabel van gevonden ijkpunten Jaar Totaal 1886 1919 1984 1991 Objectieve ernst van het feit 5 2 3 10 Subjectieve ernst van het feit Reactie op incident Gewenste consistentie van wetgeving 1 3 1 5 Systematische overwegingen 1 1 Differentiatiecriterium Wetgevingstechnische overwegingen Internationale overwegingen Strafprocessuele overwegingen Instrumentele overwegingen;
1
1
strafdoelen Resterende argumenten Het ontbreken van overwegingen
Tussenbalans a. IJkpunten Bij bestudering van deze titel valt op dat er in 1886 met betrekking tot de objectieve ernst van het feit, de gewenste consistentie van strafmaxima en systematische overwegingen een duidelijke samenhang bestond bij de vaststelling van het strafmaximum. Dit komt reeds naar voren uit de algemene toelichting waarin wordt opgemerkt dat het in deze titel niet gaat om een vorm van deelneming, maar om een zelfstandig misdrijf. Dat betekent dat de wet de straf tegen begunstiging niet afhankelijk mag stellen van de strafbedreiging tegen het misdrijf dat begunstigd wordt of van de bekendheid met de verzwarende of verlichtende omstandigheden die op de dader van het misdrijf van toepassing zijn. Een en ander blijkt echter nog veel nadrukkelijker bij artikel 416 Sr. De oorspronkelijk voorgestelde straf van twee jaren wordt te laag geacht, aangezien begunstiging dikwijls veel gevaarlijker is dan medeplichtigheid en men met grond kan beweren dat het de helers zijn die het oorspronkelijke misdrijf uitlokken. De gelegenheid maakt weliswaar de dief, maar dit geldt eveneens voor de van tevoren bekende gelegenheid om het gestolene van de hand te zetten. In vergelijking met diefstal werd het hier voorgestelde maximum voor het maatschappelijk zo gevaarlijke misdrijf van begunstiging veel te laag geacht. De regering was echter van mening dat het misdrijf misschien wel gevaarlijk was, maar toch veel minder onzedelijk dan medeplichtigheid. Bovendien zo werd gesteld, mag niet vergeten worden dat de verzwarende omstandigheden van de diefstal niet van invloed kunnen zijn op de begunstiging en dat waar men de begunstiging niet als deelneming aan de diefstal opvat, het feit ook niet met deelneming op een lijn gesteld mag worden. Immers, het misdrijf der ontvreemding is reeds voltooid en de heler zelf maakt zich niet schuldig aan een directe inbreuk op het vermogensrecht van een ander. Bovendien worden de gevaarlijkste helers, die van heling een gewoonte maken, zwaarder gestraft en het feit dat de gewoonte dikwijls niet te bewijzen zal zijn mag geen motief zijn om de straf hier te verhogen. De gevangenisstraf zou aldus hetzelfde moeten zijn als die van artikel 321 Sr (verduistering) en dient aldus op drie jaren gesteld te worden, hetgeen geschiedde. Het
t,„)
Titel XXX Begunstiging
635
ging om de objectieve ernst van het feit en de vraag of begunstiging op één lijn met verduistering of met diefstal gesteld diende te worden. De systematiek lijkt daarbij de doorslag te hebben gegeven, waarna vervolgens, met het oog op de consistentie van strafmaxima gekozen werd voor een passend strafmaximum. De systematiek staat ook op de voorgrond in de motivering van de artikelen 418 en 419 Sr. Daar nu leek het strafmaximum aan de hoge kant en was men gezien de vergelijking met artikel 261 Sr (smaadschrift), artikel 134 Sr (verspreiding aanbod tot medeplichtigheid) en artikel 270 Sr (smaadschrift jegens overledene) bevreesd dat door de hoge strafbedreiging alhier de evenredigheid zou worden doorbroken. Onder verwijzing naar het feit dat ook de gevallen bedoeld in de artikelen 111 en 112 Sr gedacht moest worden werd men echter gerustgesteld. Voorts moet worden gewezen op het feit dat er in dit verband ook nog gesproken is over de vraag of er onderscheid gemaakt diende te worden naarmate er bij de tussenpersoon winstbejag aanwezig is. Dit laatste zou dan zwaarder bestraft dienen te worden. Doch ook in dit verband werd gesteld dat niet het oogmerk van de tussenpersoon, maar de handeling zoals zij zelf door de dader is gepleegd de strafbepaling moet beheersen, hetgeen opnieuw duidt op systematische overwegingen. Daarentegen geldt wel, zoals reeds hiervoor werd aangestipt, dat de gewoontehelers een zwaardere straf verdienen, aangezien de ondervinding leert dat zij dikwijls de zedelijke auteurs van het misdrijf zijn. Ook dit duidt op de objectieve ernst van het feit. Tenslotte is opmerkelijk dat de titel in 1991 nog geheel is herzien en dat daarbij het strafmaximum van artikel 416 Sr is verhoogd van drie naar vier jaar. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat daarmee het RAC-advies is overgenomen, aangezien daarmee recht wordt gedaan aan het idee dat opzetheling tenminste even laakbaar is als diefstal, die eveneens met gevangenisstraf van vier jaar wordt bedreigd. Dit duidt op overwegingen met betrekking tot de objectieve ernst van het feit, alsmede overwegingen van systematische aard en gewenste consistentie van wetgeving. b. Conclusie - Er bestond in 1886 een nauwe samenhang tussen de ijkpunten 'objectieve ernst van het feit', 'gewenste consistentie van strafmaxima' en 'systematische overwegingen' bij de vaststelling van het strafmaximum. - Daarnaast heeft de objectieve ernst van het feit tot gevolg gehad dat er is gedifferentieerd naar gewoonte.
1:.(5
XXXI Bepalingen over herhaling van misdrijf aan verschillende titels gemeen
636
Titeloverzicht a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Verslag van de Tweede Kamer met Regeringsantwoord Een minderheid van de commissie was van mening dat de strafverhoging bij récidive niet toepasselijk moest worden verklaard, indien tijdens het plegen van het misdrijf de straf niet is uitgevoerd of kwijtgescholden, en het recht tot uitvoering nog niet is verjaard. Het motief der strafverzwaring licht toch in de omstandigheid, dat de ondergane straf haar gepresumeerde werking heeft gemist. Door de herhaling van het misdrijf is gebleken dat de straf geen uitwerking heeft gehad, en de misdadiger legt ipso facto grotere zedelijke verdorvenheid aan de dag, dan waarop de strafwetgever bij het bepalen der quantum van de straf had gerekend. De commissie deelt dit gevoelen niet. De presumptie der meerdere zedelijkheid licht niet zozeer in het gemis aan verbetering door de straf, dan in het feit van de herhaling zelf. Terwijl de strafmaat zich in de regel richt, wat de subjectieve zijde van het misdrijf aangaat, naar de misdadige wil die zich in een enkel feit openbaart, moet de grotere verdorvenheid, die blijk uit de herhaling van gelijksoortige misdrijven, persé zwaarder worden gestraft, onafhankelijk van de uitvoering van de straf. De ondergane veroordeling is op zich zelf het bewijs van de meerdere slechtheid, en de rechtvaardiging van een zwaardere straf dan die welke de wetgever als regel heeft aangenomen. Het motief der strafverzwaring is gelijksoortig aan dat hetwelk de strafmaat in artikel 57 bepaalt. b) Wijzigingen c)
Bijzonderheden en conclusie
IJkpunten 1881 bij deze titel: instrumentele overwegingen, strafdoelen.
XXXI Bepalingen over herhaling van misdrijf aan verschillende titels gemeen
637 1-4
Artikel 421 Recidive bij misdrijven uit winstbejag of met bedrieglijk oogmerk gepleegd Oorspronkelijke sanctie: verhoging gevangenisstraf met een derde. a)
Invoering JZ,
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting De hier vermelde misdrijven worden alle uit ongeoorloofd winstbejag of met bedrieglijk opzet gepleegd, zoals diefstal, verduistering, bedrog, valsheid en bankbreuk en dergelijke. b) Wijzigingen Wet van 5 juli 1921, Stb. 841, tot invoering van het Wetboek van Militair Strafrecht en van de Wet op Krijgstucht. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. Wet van 23 juni 1925, Stb. 243, houdende wijziging van de bepalingen van het Wetboek van Strafrecht inzake valsheid in bankbiljetten, in muntspeciën en muntpapier en in postzegels en postmerken. Technische wijziging. Wet van 20 november 1963, houdende wijziging van enige artikelen van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet op de rechterlijke organisatie en het beleid van justitie, de Wet tot invoering van het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet gevangeniswezen, de Wegenverkeerswet, de Vuurwapenwet 1919, de Jachtwet, de Veewet en de kieswet. Technische wijziging. Wet van 9 oktober 1991, Stb. 520, houdende aanvulling van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering met voorzieningen ten behoeve van bestrijding van de heling. Tekstuele wijziging. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: subjectieve ernst van het feit.
XXXI Bepalingen over herhaling van misdrijf aan verschillende titels gemeen
638
Artikel 422 Recidive bij geweldsmisdrijven Oorspronkelijke sanctie: verhoging gevangenisstraf, alsmede de tijdelijke gevangenisstraf met een derde. a) Invoering Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. Memorie van Toelichting
Dit artikel omvat misdrijven tegen het leven gericht of gepleegd, mishandelingen en in het algemeen daden van geweld tegen personen ondernomen, onder welke verschillende kwalificaties ook voorkomende. Indien daarbij ook melding is gemaakt van de tijdelijke gevangenisstraf, dan geschied dit alleen met het oog op de gevallen, waarin wegens poging de tijdelijke gevangenisstraf in de regel en zonder verzwaring ontleend aan concursus en récidive, gezamenlijk of afzonderlijk voorkomende, voor niet langer dan vijftien jaren kan worden opgelegd. Advies van de Raad van State
De Memorie van Toelichting merkt aan het einde van Titel III, boek I, terecht op dat over de keuze van de misdrijven en overtredingen, waarbij recidivice als verzwarende omstandigheid moet gelden, verschil van gevoelen kan bestaan. Er zijn intussen sommige misdrijven, welke naar het ontwerp niet tot recidive aanleiding zullen geven, ofschoon zij zonder nadere, thans ontbrekende toelichting, daarvoor alleszins in aanmerking zouden geacht kunnen worden te komen. b) Wijzigingen Wet van 5 juli 1921, Stb. 841, tot invoering van het Wetboek van Militair Strafrecht en van de Wet op de krijgstucht. Tekstuele wijziging. Wet van 7 juli 1993, Stb. 369, houdende partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten. Technische wijziging. c) Bijzonderheden en conclusies Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: subjectieve ernst van het feit; systematische overwegingen.
XXXI Bepalingen over herhaling van misdrijf aan verschillende titels gemeen
639
Artikel 423 Recidive bij belediging en dergelijke Oorspronkelijke sanctie: verhoging straf met en derde. a)
Invoering
Wet van 3 maart 1881, Stb. 35, tot vaststelling van een Wetboek van Strafrecht. b) Wijzigingen Wet van 31 maart 1983, Stb. 153, houdende wijziging van bepalingen van het Wetboek van strafrecht, het wetboek van Strafvordering, de Wet op de economische delicten de enkele andere wetten in verband met de oplegging van vermogenssancties. Inhoudelijke wijziging van ondergeschikt belang. c)
Bijzonderheden en conclusies
Geen relevante wijzigingen met betrekking tot het strafmaximum. IJkpunten 1881: het ontbreken van overwegingen.
XXXI Bepalingen over herhaling van misdrijf aan verschillende titels gemeen
640
Tabel van gevonden ijkpunten _ Jaar 1886 totaal Objectieve ernst van het feit Subjectieve ernst van het feit 2 2 "Reactie op incident Gewenste consistentie van wetgeving Systematische overwegingen 1 1 Differentiatiecriterium Wetgevingstechnische overwegingen Internationale overwegingen Strafprocessuele overwegingen Instrumentele overwegingen; strafdoelen 1 1 _ Resterende argumenten
-
-
-
-
I I
Het ontbreken van overwegingen
1 I
Tussenbalans a. IJkpunten De algemene toelichting op deze titel verwijst voor wat betreft de beginselen waarvan bij de behandeling der herhaling als verzwarende omstandigheid van misdrijf en overtreding wordt uitgegaan, naar de uiteenzetting in de algemene toelichting bij artikel 41 Sr inzake verhoging der strafbaarheid. Daar wordt opgemerkt dat de Code Pénal recidive als strafverzwarende omstandigheid zowel kende bij misdrijven als bij wanbedrijven als bij overtredingen en dat het daarbij niet uitmaakte voor wat voor feit daarvoor veroordeeld was. Ditzelfde gold voor het Belgische wetboek. Het Duitse wetboek daarentegen nam alleen strafbare recidive aan bij veroordeling wegens hetzelfde feit of een ander gelijksoortig misdrijf als waarvoor de schuldige vroeger was veroordeeld. Bij een nadere beschouwing van de in deze titel opgenomen bepalingen valt op dat er in 1886 een onderscheid is gemaakt naar recidive bij misdrijven uit winstbejag of met bedrieglijk oogmerk gepleegd, recidive bij geweldsmisdrijven en recidive bij belediging en drukpersmisdrijven. Uit de toelichting blijkt niet waarom voor dat onderscheid gekozen is. Wel lijkt het erop dat voor wat betreft de recidiveregeling als zodanig aansluiting is gezocht bij het Duitse stelsel en recidive vooral betrekking moet hebben op hetzelfde feit of soortgelijke feiten. Ten aanzien van de recidive bij misdrijven uit winstbejag wordt in 1886 opgemerkt dat strafverhoging bij recidive niet toepasselijk moet worden verklaard indien tijdens het plegen van het misdrijf de straf niet is uitgevoerd of kwijtgescholden en het recht tot uitvoering nog niet is verjaard. Immers, het motief der strafverzwaring is gelegen in de omstandigheid dat de ondergane straf haar werking heeft gemist. Door herhaling van het misdrijf is gebleken dat de straf geen uitwerking heeft gehad en de misdadiger legt ipso facto grotere zedelijke verdorvenheid aan de dag dan waarop de strafwetgever bij het bepalen van het quantum van de straf had gerekend. Deze overwegingen zijn duidelijk instrumenteel van aard, aangezien zij samenhangen met strafdoelen, waarbij met name preventie benadrukt wordt. Hierop werd echter gereageerd met de stelling dat de presumptie der meerdere zedelijkheid niet zozeer gelegen is in het gemis aan verbetering door de straf, maar in het
•
i
.1;41 I
XXXI Bepalingen over herhaling van misdrijf aan verschillende titels gemeen
641
feit der herhaling zelf. Terwijl de strafmaat zich in de regel richt op de subjectieve zijde van het misdrijf, naar de misdadige wil die zich in een enkel feit heeft geopenbaard, moet de grotere verdorvenheid die blijkt uit de herhaling van gelijksoortige misdrijven, perse zwaarder worden gestraft, onafhankelijk van de uitvoering van de straf. De ondergane veroordeling is op zichzelf het bewijs van de meerdere slechtheid en de rechtvaardiging van een zwaardere straf dan die welke de wetgever als regel heeft aangenomen. Het motief der strafverzwaring is derhalve gelijksoortig aan dat hetwelk de strafmaat in artikel 57 bepaalt en duidt op de subjectieve ernst van het feit. Genoemd motief geldt echter meer in het algemeen voor strafverzwarende of strafverlichtende recidivebepalingen en zijn niet specifiek bedoeld voor misdrijven waarbij het winstbejag of bedrieglijk oogmerk centraal staat. Verder is het opvallend dat tevens wordt gewezen op het feit dat de in de eerste recidivebepaling genoemde feiten, zoals diefstal, verduistering, bedrog, valsheid in geschrift en bankbreuk allen uit ongeoorloofd winstbejag of met bedrieglijk opzet worden gepleegd, waarin vooral de subjectieve ernst van het feit naar voren komt. b. Conclusie - In deze titel staat de subjectieve ernst op de voorgrond en speelt de objectieve ernst van het feit een ondergeschikte rol. - Er is gedifferentieerd naar drie verschillende soorten recidive; misdrijven uit winstbejag of met bedrieglijk oogmerk, geweldsmisdrijven en recidive bij beledigingen drukpersmisdrijven. Het is echter opmerkelijk dat nergens blijkt waarom voor dit onderscheid is gekozen. - In deze titel spelen instrumentele overwegingen een rol. Daarbij betreft het zowel overwegingen die samenhangen met de strafdoelen als executie- en penitentiairrechtelijke overwegingen.
"I
(>1
Wet indeling geldboetecategorieën
642
Wet indeling geldboetecategorieën Bij de invoering van de Wet indeling geldboetecategorieën bleek het niet goed mogelijk om aansluiting te zoeken bij het dan bestaande stelsel van boetemaxima. De opvattingen die de wetgever bij de invoering van het Wetboek van Strafrecht in 1886 daaromtrent huldigde, zijn fundamenteel anders dan die welke aan het ontwerp van de Wet vermogenssancties ten grondslag hebben gelegen. Immers, in 1886 zag de wetgever de vrijheidsstraf als de sanctie voor misdrijven. Deze opvatting had tot gevolg dat op de meeste van de in het Wetboek van Strafrecht opgenomen misdrijven in het geheel geen boete gesteld werd en daar waar wel een geldboete werd opgenomen, was het maximum daarvan in verhouding tot de primair bedreigde vrijheidsstraf zeer laag. Aangezien in de loop der jaren de waardering voor de geldboete aanzienlijk is toegenomen, komt dit ook tot uitdrukking in nieuwe in het Wetboek van Strafrecht opgenomen bepalingen. Het gevolg is echter dat er een betrekkelijk willekeurig mozaïek van geldboetemaxima is ontstaan welke gekenmerkt werd door een chaotische grilligheid, waarin geen betrouwbaar aanknopingspunt te vinden is voor de indeling van misdrijven in boetecategorieën. Een betere maatstaf bieden daarentegen de maxima van de in het Tweede boek bedreigde vrijheidsstraffen. Immers, bij de totstandkoming is getracht de relatieve zwaarte van de als misdrijf strafbaar gestelde feiten in de hoogte van die maxima tot uitdrukking te brengen. Hoewel thans niet meer alle gezichtspunten die daarbij een rol speelden in dezelfde mate gelding hebben, biedt het toen vastgelegde en naderhand op enkele onderdelen gewijzigde patroon nog steeds een verantwoorde grondslag voor de waardering van de ernst der onderscheiden feiten. Het vinden van deugdelijke criteria voor de indeling in boetecategorieën is hier, nu de duur van de vrijheidsstraf noch de hoogte van de boetemaxima eenduidige aanknopingspunten opleveren, echter niet eenvoudig. Daarom is na een afweging van de verschillende mogelijkheden gekozen voor een indeling waarbij zowel op de bestaande boetemaxima als, voor zover mogelijk, op de maximumduur van de vrijheidsstraf wordt gelet. Duidelijk daarbij is dat de geldboete de vrijheidsstraf nimmer zal kunnen vervangen. Wel zal de geldboete op ruimere schaal kunnen worden toegepast dan nu het geval is, hetwelk in het bijzonder geldt bij de strafbare feiten die nu worden afgedaan met een korte vrijheidsstraf. Het betreft echter niet uitsluitend de minder zware delicten. Met name bij de bestrijding van de ernstige vermogenscriminaliteit is gebleken dat het ontbreken van passende sancties een belemmering vormt voor een doelmatig strafrechtelijke handhaving. Dit geldt onder meer ingeval er sprake is van een rechtspersoon als dader, aangezien daaraan geen vrijheidsstraf kan worden opgelegd. In dat geval dient het op het strafbare feit gestelde boetemaximum voldoende ruimte te laten om een passende straf op te leggen en kan het ontbreken daarvan nimmer een reden zijn om vervolging achterwege te laten. Hoge geldboetes spelen echter ook een rol bij natuurlijke personen, met name ingeval van de fraudebestrijding is deze problematiek klemmend. Bij levensdelicten en misdrijven tegen de veiligheid van de Staat kan men zich afvragen of daarbij de mogelijkheid voor het opleggen van een geldboete wenselijk is. Uiteraard dient in dat soort gevallen grote terughoudendheid en zorgvuldigheid betracht te worden indien overwogen zou worden om een geldboete op te leggen. Niettemin kan een geldboete een adequaat middel zijn bij de verschillende vormen van daderschap, poging en medeplichtigheid. Het feit dat de geldboete hoogst zelden zal worden opgelegd behoeft op
CD t‘,11
1-7,1
Wet indeling geldboetecategorieën
643
zichzelf nog geen reden te zijn om de oplegging ervan onmogelijk te maken door de betrokken delicten niet in een geldboetecategorie in te delen. Een verantwoord uitgangspunt zou aldus kunnen zijn dat bij de indeling in geldboetecategorieën zoveel mogelijk wordt voorkomen dat bij het ontbreken van de mogelijkheid om een passende straf op te leggen de rechter zich gedwongen ziet om een vrijheidsstraf op te leggen. Dit uitgangspunt leidt ertoe dat bij de indeling de geldboetemaxima niet te krap mogen worden gesteld. Aansluiting bij de duur van de op die feiten gestelde vrijheidsstraffen leidt ertoe dat de categorie met een boetemaximum van 500 gulden moet worden gereserveerd voor overtredingen omdat daarmee het verschil tussen misdrijven en overtredingen enigszins gewaarborgd blijft. Nadere bestudering van de gehanteerde strafmaxima in het Wetboek leert dat bij de lichtere en middelzware misdrijven de maxima van drie maanden, zes maanden, een jaar en, wat minder uitgesproken, zes jaar relatief veel voorkomen, terwijl bij de zware delicten de strafmaxima van negen, twaalf, vijftien jaar en levenslang of twintig jaar ongeveer even vaak voorkomen. Het ligt vanuit die optiek voor de hand om de tweede categorie (geldboete tot 5000 gulden) te reserveren voor delicten waarop een vrijheidsstraf van ten hoogste drie maanden staat. De strafbare feiten waarop meer dan vier maanden, maar ten hoogste een jaar is gesteld vormen getalsmatig een zeer aanzienlijke groep van lichtere delicten. Wordt het strafmaximum meer dan een jaar, dan gaan de strafniveaus betrekkelijk snel omhoog naar twee, drie jaar en hoger. Dit alles leidt tot de volgende hoofdindeling: - Categorie 11 (5000 gulden): feiten waarop een vrijheidsstraf van vier maanden of minder is gesteld. - Categorie III (10.000 gulden): feiten waarop meer dan vier maanden doch ten hoogste een jaar vrijheidsstraf staat. - Categorie IV (25.000 gulden): feiten waarop meer dan een jaar doch ten hoogste zes jaar vrijheidsstraf staat. - Categorie V (100.000): feiten waarop meer dan zes jaar vrijheidsstraf staat. Voor het onderhavige onderzoek leidt deze wet tot de conclusie dat het bij een zoektocht naar de grondslag voor het wettelijk strafmaximum juist is om in beginsel de vrijheidsstraf centraal te stellen. Opvallend is voorts dat de differentiatie die bij de vrijheidsstraffen nogal eens wordt toegepast nauwelijks kan doorwerken in de geldboetemaxima. Daar is de indeling in geldboetecategorieën te grof voor. Meer in het algemeen geldt kennelijk dat precisie vooral relevant is bij het vaststellen van strafmaxima voor vrijheidsstraffen.