Jezus’ onbegrijpelijke liefde voor Petrus Ds. C.G. Vreugdenhil – Johannes 21: 15-17
Zingen: Lezen: Zingen: Zingen: Zingen:
Psalm 95: 1, 2 Johannes 21: 1-17 Psalm 86: 3, 6, 8 Psalm 116: 1, 10 Psalm 119: 88
De tekst voor de prediking vindt u in Johannes 21 de verzen 15 tot en met 17: Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij liever dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, Gij weet dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Weid Mijn lammeren. Hij zeide wederom tot hem ten tweeden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, gij weet dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Hoed Mijn schapen. Hij zeide tot hem ten derden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden maal tot hem zeide: Hebt gij Mij lief, en zeide tot Hem: Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid Mijn schapen. Dit Schriftwoord spreekt ons over: Jezus’ onbegrijpelijke liefde voor Petrus. We letten op de volgende drie aandachtspunten: 1. Zes stille getuigen tegen Petrus 2. Drie verootmoedigende vragen aan Petrus 3. Een alwetend God, beleden door Petrus Gemeente, ik neem u in gedachten mee naar het strand aan het meer van Galiléa. De Heere Jezus had tegen Zijn discipelen gezegd dat Hij hen zou voorgaan naar Galiléa. Daar zouden ze Hem zien. Zullen we er eens bij gaan staan op dat stille strand van Galiléa's meer? Terwijl de morgenzon is opgegaan en de nevel nog hangt boven het rustige water van de zee van Tibérias, staat daar een Man aan de oever. Het is de Heere Jezus, Die Zijn discipelen de wonderlijke opdracht had gegeven om het net aan de rechterzijde van het schip te werpen, waarop ze zouden vangen. In eigen kracht hadden ze niets gevangen. Op het bevel van de Heere Jezus hadden ze heel veel gevangen. Dat betekent: in Gods kracht en op Zijn Woord, geeft Hij de zegen op het werk in Zijn Koninkrijk. Stil hebben de discipelen met de Heere Jezus de maaltijd gebruikt. Niemand durfde die stilte te verbreken. Ook Petrus, die anders nogal vrijmoedig was, hield zijn mond. Er zal heel wat door hem heengegaan zijn. Ze hebben zo’n duidelijke les gehad over het vissen van mensen. Er zál zegen zijn. Maar… zal Petrus daar ook nog aan mee mogen doen? Hij www.prekenweb.nl
1/10
Ds. C.G. Vreugdenhil – Jezus’ onbegrijpelijke liefde voor Petrus
is het niet waard. Op het kritieke moment heeft hij het af laten weten. Zo’n dienstknecht kan de Heere Jezus toch niet meer gebruiken? Vandaar dat Petrus in onze tekst in het openbaar in zijn ambt wordt hersteld. De Heere Jezus verbreekt de stilte. Er volgt een heel wonderlijk gesprek, dat eigenlijk alleen Simon Petrus geldt. Toch doet de Heere Jezus dit in het openbaar. Zes discipelgetuigen zijn er bij, als Petrus hersteld wordt in zijn ambt. Met opzet is er dit onderhoud aan het strand van het meer van Galiléa. Hoewel, de band tussen de Heere Jezus en Petrus is eigenlijk al hersteld. Petrus had zijn Meester al teruggevonden. De Heere Jezus had Zijn verdwaalde schaap opgezocht, gevonden en het met hem persoonlijk in orde gemaakt. Jezus heeft hem opgezocht onder vier ogen. Maar aan dat herstel gaat eerst iets vooraf: een gesprek. Misschien zouden we zelfs moeten zeggen: een rechtsgeding, waarin vlijmscherpe vragen worden gesteld en heel schuchtere antwoorden worden gegeven. Het is wel een rechtsgeding van de liefde. Het komt voort uit de liefde van de Heere Jezus. Hij is zo vol liefde! Geen striemende aanklachten worden hier gehoord. Geen felle verwijten krijgt Petrus naar zijn hoofd geslingerd. Alles ademt hier de lankmoedigheid en de goedertierenheid van God. En toch gaat het er heel rechtvaardig aan toe. Weet u wat er gebeurd is? Het is heel wonderlijk eigenlijk. De zonde van Petrus wordt hier aan de orde gesteld, zonder die met name te noemen. Dat is heel wonderlijk. Juist dat aan de orde stellen zonder naam, maakt het Petrus zo benauwd. Laten we eens gaan luisteren naar onze eerste gedachte: 1. Zes stille getuigen tegen Petrus Er vallen geen harde woorden. Er zijn stille getuigen. Stille getuigen kunnen ons soms dubbel aanklagen. Een stuk ijzer met de bloedsporen van het slachtoffer eraan, kan meer zeggen dan een toespraak van een uur lang door de officier van justitie. Zo gaat dat hier op het strand van Galiléa’s meer. Er zijn zes stille getuigen. In de eerste plaats een ‘getuige à charge’. Weet u wat dat is? Dat is de zee van Tibérias, die daar voor hen ligt. Dat gladde water, dat daar ligt te schitteren in het licht van de ochtendzon. Petrus, kijk eens wat daar voor je ligt! Man, weet je het nog? Je staat hier op historische grond, want vroeger ben je op deze plaats samen met je broer, door de Heere Jezus geroepen. O, wat een smartelijke herinnering. Hier, aan dit strand, aan de rand van het water van deze zee, is hij tot discipel geroepen. Maar in het huis van Kajafas is hij discipel af geraakt. En nu staat Petrus hier opnieuw met Jezus bij zich. Nu mag hij een nieuw begin gaan maken. Dat is de eerste getuige: het water van de zee van Tibérias. Het klaagt hem aan. Het herinnert hem aan vroeger. Nu de tweede getuige. Wat ligt daar op de grens tussen het kabbelende water en het strand van het meer? Een net vol vissen. Dat is al eens eerder gebeurd, na een nacht van vruchteloos ploeteren. Maar toen had Petrus, overweldigd door de majesteit van de Heere Jezus, uitgeroepen: Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens (Luk.5:8). Hij had de Naam van Jezus beleden. Maar daar, in Jeruzalem, had hij iets anders www.prekenweb.nl
2/10
Ds. C.G. Vreugdenhil – Jezus’ onbegrijpelijke liefde voor Petrus
geroepen: ‘Ik ken Hem niet, ik weet niet Wie Hij is.’ Daar had hij zijn Meester verloochend. De tweede getuige: het net vol vissen. De derde getuige. Wat ligt daar te gloeien op het strand? Een kolenvuur. Een kólenvuur! Dat moet Petrus wel aanvliegen, want er was toen ook een kolenvuur, in die nacht toen hij zijn Meester verloochend had, in de zaal van Kajafas. Toen hij zich warmde bij het vuur en toen dat meisje vroeg: ‘Jij bent ook één van Hem?’ Dat kolenvuur brandde in die nacht toen Jezus hem aankeek en daarmee wilde zeggen: ‘Petrus, ken jij Mij niet?’ Dat is de derde getuige: het kolenvuur op het strand. De vierde getuige. Hij staat er in levenden lijve bij. Het is de apostel Johannes. Ziet u hem staan, de discipel die Jezus liefhad? Hij was daar ook op die binnenhof, bij de hogepriester. Johannes heeft zijn vloeken gehoord. Johannes heeft z’n ontkenningen, z’n verloochening gehoord. Als de Heere Jezus nu straks gaat vragen: ‘Petrus, heb je Mij lief?’ en als hij daar ‘ja’ op gaat zeggen, wat moet Johannes dan niet denken? Die heeft hem het tegendeel horen zeggen! Dat was de vierde getuige: Johannes. De vijfde getuige. Al de uitwendige omstandigheden gaan Petrus aanklagen en zijn zonde hem onder ogen brengen, want wat horen we daar? Driemaal een stem. Driemaal een stem in de nacht: ‘Ik weet niet wat gij zegt, ik ken de Mens niet.’ Nu driemaal een stem in de morgen: ‘Hebt gij Mij liever dan deze?’, ‘Hebt gij Mij lief?’ en ‘Hebt gij wel een band met Mij?’ De vijfde getuige: die stem. Gemeente, als toen die zesde getuige er niet geweest was, zou Petrus door de grond gegaan zijn. De zesde getuige: de blik van de Heere Jezus. Die blik waarmee Hij Zijn vallende discipel vasthield in dat nachtelijk uur, toen Petrus zijn zonden weerspiegeld zag in de ogen van Zijn lijdende Borg. Diezelfde blik ziet hij hier weer. Een blik in het morgenlicht, vol beschamende liefde. De zesde getuige: de blik van de Heere Jezus. Gemeente, Christus legt soms onze zonden bloot door stille getuigen. Door uitwendige omstandigheden. Die plaats, waar we terugkomen, waar een grote zonde bedreven is. Die kamer… dat geld… die woning… die mensen... en vult u het zelf maar in. Soms legt Hij de zonde in ons leven bloot door de prediking van zijn Woord. Hier doet Hij het door stille getuigen aan het strand van Galiléa’s meer. Vandaag legt Hij ook onze zonden bloot. Het Woord zal ook vandaag tot ontdekking zijn, opdat u en ik met Petrus beschaamd ons hoofd zullen buigen. Misschien zijn er wel jongeren in ons midden die bij het horen van Petrus’ brutale ontkenningen in die donkere nacht, dachten: hoe kan hij dat nu toch doen? Hij was toch een discipel van de Heere Jezus? Of misschien zijn er ouderen in ons midden die zeggen: ‘Hoe is dat nu toch mogelijk?’ Dan zegt de geschiedenis van onze tekst: wacht eens even, leg de hand eens op de mond, want ben ík dat niet? Bent ú dat niet? Wordt ons hier niet een spiegel voorgehouden? Hebben wij, jongens en meisjes, de Heere Jezus nooit verloochend, toen je één uurtje plezier dacht te hebben met je vrienden of vriendinnen op een plaats waar je niet hoorde? Jij, die belijdenis gedaan hebt, heb je de Heere Jezus nooit verloochend nadat je Zijn Naam beleden hebt hier www.prekenweb.nl
3/10
Ds. C.G. Vreugdenhil – Jezus’ onbegrijpelijke liefde voor Petrus
voorin de kerk? Wij ouderen, hoe vaak verloochenen wij de Heere Jezus door te zwijgen waar we soms spreken moesten, of te spreken waar we zwijgen moesten? Schieten we niet allen schromelijk tekort? Wie komt hier niet in het rechtsgeding met Christus? Als we door het licht van de Heilige Geest, Die via het Woord van God in ons leven komt, ontdekt worden wie we zelf zijn voor God, dan gaan we niet boven Petrus staan. Misschien durven we niet eens meer naast hem te gaan staan. Petrus zegt hier nog dat hij Jezus liefheeft. Misschien moeten we dan wel onder hem gaan staan. We lezen ook nergens van zijn medediscipelen, dat ze Petrus ter verantwoording geroepen hebben. Ze kenden ook hun eigen ongelovige en trage hart. Gemeente, de Heere Jezus wil ook ons, één voor één, in dit rechtsgeding betrekken. Hij stelt ons onze heimelijke zonden vlijmscherp voor ogen. Weet u waarom? Omdat Hij Zijn liefde kwijt wil aan zichzelf aanklagende mensen. Mensen die belijden dat ze een mishagen aan zichzelf hebben, zich voor God verootmoedigen en hun reinigmaking in Christus zoeken. In dat licht mogen ook wij onze zonden belijden, ons hoofd buigen en ons hart laten verbrijzelen door Zijn weergaloze liefde. Dat was onze eerste gedachte: zes stille getuigen: de zee, het net, het kolenvuur, Johannes, die stem en die blik van Jezus. We gaan naar ons tweede aandachtspunt: 2. Drie verootmoedigende vragen aan Petrus Daar klinkt Jezus’ stem, na de maaltijd die ze gehouden hebben aan de oever van het meer. Hij richt Zich speciaal tot die ene: tot Simon. Simon, zoon van Jonas, zo klinkt het, hebt gij Mij liever dan dezen? Simon! Dat is een klap. Alleen die naam al. Dat is zijn oude naam. Er was een tijd geweest dat de Heere Jezus die oude naam van Simon heeft doorgestreept. Dat heeft toen als muziek in zijn oren geklonken. ‘Uw naam zal voortaan niet meer Simon zijn, maar Petrus.’ En dat betekent ‘rotsman’. En: ‘Op deze belijdenis – dat Ik de Christus ben, de Zoon van de levende God – zal Ik Mijn gemeente bouwen.’ Maar toen in die vreselijke nacht, in de zaal van Kajafas, heeft hij niet alleen zijn Meester verloochend, toen heeft hij ook zijn nieuwe naam, die hij gekregen had, verloochend. Toen werd hij weer Simon. Zo spreekt de Heere Jezus hem hier aan: Simon, zoon van Jonas. Hij wijst hem op zijn afkomst, op zijn geboortenaam, op wie hij in zichzelf is. Gemeente, dat is heel verootmoedigend, als de Heere ons bij onze oude naam noemt en ons daarmee bij onze afkomst bepaalt. ‘Wie bent u eigenlijk, en waar komt u vandaan? Wie bent u in uzelf?’ Die verootmoediging hebben u en ik zo hard nodig. Weet u waarom? Omdat de zonde zo diep geworteld is in ons leven. Omdat we mensen zijn die zo op onszelf gericht zijn. Mensen die hoogmoedig worden met ontvangen genade. Petrus was dat ook. Daarom moest hij zo’n diepe val maken. De Heere wil dat Petrus zich schaamt aan de oever van het meer. Hij wil dat u en ik ons ook schamen, omdat we het er zo slecht afbrengen, omdat we soms zo kunnen denken dat we beter zijn dan iemand anders.
www.prekenweb.nl
4/10
Ds. C.G. Vreugdenhil – Jezus’ onbegrijpelijke liefde voor Petrus
Simon, zoon van Jonas. Dat is aan de ene kant verootmoedigend. Jezus bepaalt hem bij zijn afkomst, wie hij is in zichzelf. Maar tegelijkertijd is het boordevol troost, want de Heere zegt niet: ‘Simon, grote verloochenaar die je bent; op jou kan Ik helemaal niet aan en Ik zal je ook nooit meer vertrouwen. Hoe durf je Mij hier onder ogen te komen? Maak dat je wegkomt!’ De Heere weet wat van Zijn maaksel is te wachten. Wat is dat toch heerlijk, dat we niet op onze geestelijke tenen behoeven te lopen om bij God aangenaam te kunnen zijn, maar dat Hij gevallen zondaren opzoekt. De Heere wist dat Petrus spijt had van zijn verloochening. Wat een heerlijke boodschap, dat God in Christus Zich neerbuigt. Niet tot de beste discipelen, niet tot Zijn trouwste volgelingen. Maar ook juist aan ontrouwe verloochenaars komt Hij vragen: ‘Hebt u Mij echt wel lief, want Ik zie het niet zo in uw leven?’ De Heere is precies op de hoogte en toch zoekt Hij ons op om Zijn liefde mee te delen, om Zichzelf in al Zijn heerlijkheid en rijkdom als Middelaar te openbaren. Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij liever dan dezen? Dat is een pijnlijke vraag, een beschamende en diep ontdekkende vraag. Hij windt er geen doekjes om. Hij legt de vinger op de zere plek. Jezus zegt tegen Petrus: Hebt gij Mij liever dan dezen? Liever dan, méér lief dan… Daar krijgt de hoogmoed van Petrus in één keer de nekslag. Want hij was toch die voortvarende discipel, die altijd uitblonk in ijver voor de Heere? Hij stak in eigen oog ver boven de andere discipelen uit. Hij voerde altijd het woord. En hij had zulke grote woorden gesproken, maar daar was niets van terechtgekomen. Meer lief dan... Vroeger zou hij gezegd hebben: ‘Natuurlijk, Heere, ik heb U meer lief dan alle anderen!’ Dat heeft hij ook letterlijk gezegd. Hij heeft echt gedacht dat hij beter was dan de anderen. Hij heeft gezegd: ‘Heere, al zullen ze U allen verlaten, ik niet.’ Wat heb je dan een dunk van jezelf! Hij heeft ook gezegd: ‘Al moest ik ook met U sterven, ik zal U geenszins verloochenen.’ Ook zei hij: ‘Heere, ik zal mijn leven voor U zetten, en ik ben bereid om met U de dood in te gaan.’ Dat is wel anders uitgepakt. Toen het er maar even op aan kwam, liet hij alles los. Toen is hij gevlucht. Toen heeft hij zijn Meester verloochend. ‘Simon, denk je nu nog steeds, na alles wat er gebeurd is, dat je beter bent dan de andere discipelen? Dat je Mij meer liefhebt dan de anderen? Liever dan dezen, dan de discipelen, de anderen?’ Zal Petrus opstaan en huilend weglopen? Nee, je hoort Simon niet over die oude naam. Hij zegt niet: ‘Ik ben Petrus en natuurlijk heb ik U lief.’ Hoe slecht heeft hij het er afgebracht. Minder dan alle anderen. Daarom komt die vraag van ‘meer dan’, aan als een nekslag, die Petrus neervelt. Zijn hoogmoed krijgt hier als het ware de genadeslag. Ook wij worden hierin betrokken. Er moet maar eens iemand in een bepaalde zonde vallen. Dan blijkt wel dat we niet beter zijn dan Petrus. Dan denkt ons hoogmoedige hart: ‘Maar ik ben toch beter…’ Dan zeggen we: ‘Dat zou ik nooit doen.’ Of: ‘Kijk nou eens naar dat gezin… dat komt in mijn gezin niet voor!’ Of: ‘Ik ben toch dieper ingeleid dan die of die.’
www.prekenweb.nl
5/10
Ds. C.G. Vreugdenhil – Jezus’ onbegrijpelijke liefde voor Petrus
O, dat ‘ik’! Dat hoogmoedige ‘ik’ moet de genadeslag ontvangen. Wat doen we de Heere toch veel verdriet door onze zonden. Als je dat ziet, zeg je met Paulus: ‘Heere, in mezelf ben ik niet anders dan vleselijk, verkocht onder de zonde.’ Wat is de reactie van Petrus? Hij schaamt zich diep. Hij voelt zich onwaardig. Hij buigt het hoofd en zegt: Ja, Heere, Gij weet dat ik U liefheb. Ik heb een relatie met u. Verder komt Simon niet. Hoger durft hij niet te grijpen, na alles wat er gebeurd is. Dat ‘meer dan de anderen’ laat hij weg. Dit antwoord betekent in zijn leven al een geweldige omkeer. Petrus’ zelfverzekerdheid en hoogmoed is gebroken, na alles wat er gebeurd is. Nu buigt hij het hoofd, want alle dingen getuigen tegen hem. Zes stille getuigen hebben we gezien. O, die verloochening! Daarom zegt hij: Ja, Heere, Gij weet dat ik U liefheb. Ik heb een band met U. Misschien vraagt iemand: Hoe durft Petrus dat nog te zeggen? Hij had eigenlijk moeten zeggen: ‘Nee, Heere Jezus, het is toch wel gebleken dat ik U niet liefheb. Ik heb toch gezworen dat ik U niet kende, dat ik zelfs Uw vriend niet was, dat ik niet bij U hoorde.’ Toch… Petrus had de Heere echt lief. Daarom zegt hij ook: Ja, Heere, Gij weet dat ik U liefheb. ‘Ondanks mijn zonden, mijn diepe val, mijn verloochening, ondanks dat al mijn zonden tegen mij getuigen. Heere, U weet, dat ik er spijt van heb, dat ik er berouw van heb. Diep in mijn hart heb ik U lief, Heere.’ Inderdaad, de Heere Jezus weet dat. Die liefde in het hart van Petrus, had de Heere Jezus Zelf gegeven. Het geheim van die liefde is dat zij noopt tot wederliefde. Hij was de eerste, telkens opnieuw, in het leven van Petrus. En daarom mag Petrus hier toch zeggen dat hij de Heere lief heeft. ‘Gíj weet het!’ Petrus plaatst zichzelf met zijn liefde niet in het middelpunt. Hij zegt niet: ‘Ik weet het dat ik U liefheb.’ Nee: ‘Heere, Gíj weet het.’ En daarin vertrouwt hij zich toe aan het weten van de Heere Jezus. Gemeente, zou u dat durven zeggen? Jongelui, zouden jullie dat durven zeggen? Wanneer de Heere vraagt: ‘Heb je Mij lief?’, zeg je dan met heel je hart ‘ja’? Of zit er iemand die heel schuchter zegt: ‘Ik zou zo graag ‘ja’ zeggen, maar er getuigt tegen mij ook zoveel...’ Zeg dan maar met Petrus: ‘Heere, Gij weet toch dat ik U liefheb. Tegen Uw weergaloze liefde kan ik niet op. U bent naar deze wereld gekomen om Uw ziel tot een schuldoffer te stellen. U hebt aan dat kruis op Golgotha willen hangen. U hebt Uw armen uitgebreid en laten doornagelen met de spijkers van mijn zonde.’ Petrus blijft Jezus toch trouw, ondanks zijn zonde, ondanks zijn verloochening. En dan doet de Heere Jezus een wonderlijk ding, tot troost voor al diegenen onder ons die niet boven Petrus kunnen staan. Hij gaat in Zijn vragen aan Petrus afdalen naar het niveau van de gevallen Petrus. Hoe doet de Heere Jezus dat? Wel, Petrus zou gezakt zijn als ‘rotsman’, wanneer de Heere op Zijn niveau gebleven was. Het gaat net als bij de afslager. Misschien hebt u wel eens een veiling meegemaakt, met zo’n grote klok. De wijzer begint hoog en zakt steeds verder naar beneden, tot je het knopje indrukt en ‘mijn’ roept. Jezus begint heel erg hoog bij een mens die zo hoog met zichzelf stond. ‘Hebt gij Mij lief, meer dan de andere discipelen?’ Als Simon daar niet op www.prekenweb.nl
6/10
Ds. C.G. Vreugdenhil – Jezus’ onbegrijpelijke liefde voor Petrus
kan antwoorden dat hij de Heere Jezus inderdaad meer lief heeft dan de anderen, slaat Jezus af naar de tweede vraag. Hij daalt wat lager naar Petrus af. Jezus vraagt nu: Hebt gij Mij lief? Maar Hij laat de woordjes ‘meer dan dezen’ nu weg. ‘Sta je niet meer boven de anderen, Petrus? Heb je Mij lief náást de anderen, net als de anderen, gelijk met die andere discipelen, die Mij niet verloochend hebben?’ Opnieuw is dit als een schot in het hart van deze man. Het brengt hem verder tot verootmoediging. Hij is veranderd. Daarvoor heeft hij in die nacht van bitter wenen teveel doorgemaakt. Hij is niet hooggevoelende meer, hij vreest. Hier staat een mens met een gebroken hart. Weer komt dat schuchtere antwoord: Ja, Heere, Gij weet dat ik U liefheb. Opnieuw gebruikt Petrus een ander Grieks woordje voor ‘liefhebben’ dan Jezus doet. Dat woordje betekent: ‘Heere, U weet dat ik zonder U niet meer leven kan. Dat ik U toch niet meer kan missen, Heere Jezus.’ Het ‘meer dan’ Johannes of Jakobus of Thomas laat hij weg. Het moet veeleer zijn: minder dan…! Gemeente, wat zegt ú, als de Heiland u zo aankijkt? Zegt u: ‘Heere, één ding kan ik niet ontkennen, dat er een band is gekomen tussen U en mij. Uw Woord heb ik lief gekregen en iedere keer opnieuw als Uw beeld, Heere Jezus, uit de Bijbel tevoorschijn komt, springt mijn hart op van vreugde. Dan zeg ik: Ja, Hij is het!’ Wat heerlijk om onze eigen naam en onze eigengerechtigheid te verliezen en om onze zaligheid in deze vragende en zoekende Heiland te mogen vinden. Dan komt die kruiselingse gang in ons leven, met name in onze arbeid in het Koninkrijk van God! Dan is het net als bij Petrus: naarmate Simon al kleiner en kleiner wordt in zichzelf, naar die mate krijgt hij van de Heere Jezus een opdracht, die al groter en groter wordt. In de eerste plaats zegt Jezus: Weid Mijn lammeren, de gemakkelijke schapen, zouden wij zeggen. In de tweede plaats: Hoed Mijn schapen, ook de grote schapen. In de derde plaats: Weid Mijn schapen. Er staat eigenlijk: ‘Wees volledig herder, ook over de lastige, bokkige schapen.’ Petrus wordt in zijn ambt hersteld. Wat een wonder! Maar… liefde moet bewezen worden. Het is gemakkelijk om te zeggen dat je Christus lief hebt, maar het zal moeten blijken in de bereidheid om Hem te dienen. En wat doet Jezus nu? We lezen in vers 17a: Hij zeide tot hem ten derde maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Op deze stille morgen aan het strand van het meer van Galiléa vraagt de Heere dit voor de derde maal aan Petrus. En deze laatste vraag is boordevol erbarmen. Dat wordt een vraag voor de kleinste en de geringste in ons midden, voor de meest aangevochten zondaar. Voor mensen die de Heere Jezus gisteren nog verloochend hebben en die bang zijn dat ze het morgen weer zullen doen. Wonderlijk, de Heere Jezus gebruikt deze derde keer voor ‘liefhebben’ het Griekse woord dat Petrus steeds had gebruikt en dat meer wijst op een band van vriendschap en genegenheid. Deze derde vraag is een vraag voor mensen die de Heere Jezus niet kunnen missen. Een vraag voor iemand die klein geworden is in zichzelf. ‘Simon, kun je Mij dan echt niet meer missen?’ www.prekenweb.nl
7/10
Ds. C.G. Vreugdenhil – Jezus’ onbegrijpelijke liefde voor Petrus
Gemeente, zo laag daalt de Heere Jezus nu tot ons af. Jezus stelt deze vraag: ‘Kunt u Mij echt niet meer missen, is er een band met Mij gekomen, door het Woord? Dan hoeft u Mij ook niet meer te missen. Kom dan maar’, zegt Jezus, ‘en leg je hand in de Mijne door je helemaal toe te vertrouwen aan Mij. Dan mag je met Mij door het leven. Ik maak je tot Mijn bruid. Ik heb je lief.’ Zo kun je zonder de Heere Jezus niet meer verder door dit leven. Dan is er een band met Hem. Hoe je dat ervaart? Ach, dan is Hij je dierbaar geworden, dan heb je Hem toch lief gekregen. In alle omstandigheden van je leven heb je een Borg nodig gekregen, Die verzoening doet over alles wat er in de weg staat tussen God en je hart. Je hebt honger en dorst gekregen naar Hem. Dan gaan we dat schuchtere antwoord van Petrus overnemen: Ja, Heere. Wat heerlijk, dat Simon ook deze derde keer niet behoeft te zwijgen op die laatste vraag: ‘Simon, hebt u een band met Mij? Wat is Simon, zoon van Jonas, daarop uw antwoord?’ En hij zeide: ‘Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb. U weet dat ik U niet meer missen kan.’ Tot zover ons tweede aandachtspunt. We gaan naar het derde, maar we zingen eerst uit Psalm 116 de verzen 1 en 10: God heb ik lief, want die getrouwe HEER’ Hoort mijne stem, mijn smekingen, mijn klagen; Hij neigt Zijn oor, ‘k roep tot Hem, al mijn dagen; Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer. Ik zal Uw naam met dankerkentenis Verheffen, U al mijn geloften brengen; ‘k Zal liefd’ en lof voor U ten offer mengen, In ‘t heiligdom, waar ‘t volk vergaderd is. 3. Een alwetend God beleden door Petrus We lezen vers 17: Hij zeide tot hem ten derden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden maal tot hem zeide: Hebt gij Mij lief, en zeide tot Hem: Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb. Petrus werd bedroefd. Waarom? Het staat ook in de tekst: omdat de Heere Jezus hem tot driemaal toe herinnert aan zijn verloochening. Het schijnt dat de Heere Jezus hem niet gelooft. Dat Hij twijfelt aan zijn liefde. Petrus wordt wel heel erg in het nauw gedreven door de Heere Jezus. Er mag niets meer blijven zitten tussen Petrus en Hem. We zagen dat de Heere Jezus afdaalt tot het niveau van Petrus. Eerst: ‘Hebt gij Mij meer lief dan de anderen?’ Dan: ‘Hebt gij Mij net zo lief als de anderen?’ Tenslotte: ‘Petrus, héb je Mij eigenlijk wel lief? Ben je Mij wel genegen. Is het echt wel waar?’ Dan wordt Petrus bedroefd. Hij breekt in snikken uit. Over zijn wangen lopen dezelfde soort tranen als in de nacht van de verloochening. O, het is waar, hij heeft zijn Meester verloochend. Hij is het niet waard dat de Meester hem nog gelooft. Hij heeft het er naar
www.prekenweb.nl
8/10
Ds. C.G. Vreugdenhil – Jezus’ onbegrijpelijke liefde voor Petrus
gemaakt dat de Heere denkt: ‘Die Petrus, daar kan Ik absoluut niet van op aan. Die heeft zulke grote woorden gezegd, en er blijkt niets van in zijn leven.’ Weet de Heere Jezus dan niet dat hij Hem liefheeft? Heere, Gij weet alle dingen. Hij beroept zich op de alwetendheid van Christus. Hij zegt: ‘Heere, kijkt U dan maar in mijn hart. U hebt toch Zelf die liefde in mijn hart gewerkt?’ Hij kent zijn hart. Hij belijdt zijn zonden. Petrus is er blij mee, dat de Heere alles weet. U ook? Het is een troost dat je geloven mag: de Heere is alwetend; Hij weet alle dingen; Hij ziet alle dingen. Gij weet dat ik U liefheb. Nee, nu heeft hij geen grote woorden meer. Hij durft zichzelf, als het ware, niet meer te vertrouwen. Hij beroept zich, in diepe droefheid over dat drie keer vragen, op de alwetendheid van de Heere. Dat maakt deze zo schuchtere belijdenis van de gevallen apostel tot een oersterke belijdenis. Een belijdenis voor het aangezicht van Hem, Die de harten kent en de nieren proeft. Gij weet... Dat werkt zo bevrijdend! Weet u wat zo verstikkend is? Ik, ik, ik. Al zullen ze nu allen aan U geërgerd worden, ik niet. Al zullen ze U allen verlaten, ik niet… Dat ‘ik’ van Petrus ligt nu helemaal op de grond. Nu is het niet meer ‘ik’, maar ‘Gij’, ‘Gij’, ‘Gij, Heere’. Wat is dat heerlijk, gemeente. Om niet meer op jezelf gericht te zijn, maar van jezelf af te zien. Het anker uit te werpen buiten jezelf. ‘Gij, Heere, Gij zijt het schild dat mij bevrijdt.’ Niet: ik moet dit en dat hebben of eerst zus en zo zijn, voordat ik voor U goed genoeg ben. Maar: ‘Gij, Heere, Gij nodigt zo ruim en rijk met Uw doorboorde handen.’ Gij weet… Dat geeft zoveel kracht en zoveel houvast. Dat maakt een mens vrij. Zelfs vrij van de aantijgingen van de duivel, die tot wanhoop toe probeert in te fluisteren: ‘U? Jezus liefhebben? Dacht u dat? En die verloochening dan? En die zonden dan? Hoe zit het dan met dit en dat?’ Het maakt je ook vrij van je eigen hart, dat je zo vaak veroordelen kan. De Bijbel zegt: Indien ons hart ons veroordeelt, God is meerder dan ons hart (1 Joh.3:20). ‘Gij weet het, Heere.’ Nu rust Simons belijdenis niet meer op zijn eigen onderzoek. Nu mag hij zeggen: ‘Heere, Gij weet dat ik in mijzelf een zondaar ben en blijf. Dat ik vallen kan, ook als apostel. Ik weet soms niet eens wat ik aan mezelf heb, want als ik het goede wil doen, ligt het kwade me bij. Toen heb ik toch die dingen gedaan, die ik eigenlijk niet wilde. Ik heb U verloochend. Maar, Heere, Gij weet alle dingen.’ Simon durft het zelf niet meer uit te maken. Daarvoor is teveel gebeurd. Maar nu neemt hij zijn toevlucht tot de alwetendheid van Christus. Met eigen zwakheid en broosheid beroept hij zich op de alwetendheid van Hem, Die alles weet. ‘Heere, waar anders heen dan tot U alleen? Gij kent mij, Gij doorgrondt mijn daân. Gij weet...’ Dan bouwen we ook niet meer op het oordeel van mensen. Dat is zo betrekkelijk. Je kunt soms wel eens een geestelijke klap krijgen van de één of ander, misschien rondom het doen van belijdenis, of rondom het gaan naar de tafel van het Heilig Avondmaal. Dat kan soms pijn doen. Maar dan mag je zeggen: ‘Heere, Gij weet toch alle dingen. U weet toch, www.prekenweb.nl
9/10
Ds. C.G. Vreugdenhil – Jezus’ onbegrijpelijke liefde voor Petrus
Heere, dat ik U lief heb. Dat U die liefde Zelf in mijn hart gelegd hebt. U weet toch dat ik een band met U heb. U weet toch dat ik U niet meer kan missen?’ Maar je buigt wel je hoofd, en je ogen vullen zich met tranen. Petrus werd bedroefd. Misschien is het gisteren of vorige week wel helemaal mis gegaan en heb je jezelf op sleeptouw laten nemen door vrienden die je van God afvoerden. Je hebt Zijn Naam te schande gemaakt met je gedrag. En nu zit je met de brokken. Je voelt de pijn van die verloochening. Het staat levensgroot tussen jou en de Heere in. Het kan een vader en moeder zijn, die te snel toegaven om de lieve vrede wil... Of een zakenman, die zijn geweten geweld aan deed... Je leven getuigt tegen je en toch… toch kun je de Heere niet missen en heb je spijt van je verkeerde daden. En kijk nu eens naar die onbezweken trouw van de Heere Jezus! Gemeente, jongelui, het gaat erom dat we een liefdeband hebben met deze Christus. Mag u het zeggen: ‘Heere, ik verlang er zo naar om steeds van U te horen en om de vergeving van zonden te ontvangen, Heere, Gij weet het, ik heb U lief. Gij hoort mijn stem, mijn smekingen en mijn klagen’? Jezus kijkt u aan in dit woord tot Petrus. Hij zegt: ‘U die Mij lief hebt, u die een band met Mij hebt, zult u Mij niet meer verloochenen?’ Anders valt u in dezelfde zonde als Petrus in de zaal van Kajafas. En wat heeft hij daar een spijt van gehad. En als u Hem lief hebt, hebt u daar ook verdriet van. Luister eens naar wat Petrus later schrijft in zijn brief: Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout; opdat wij, der zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt. Want gij waart als dwalende schapen; maar gij zijt nu bekeerd tot de Herder en Opziener uwer zielen (1 Petr.2:24-25). Amen.
Slotzang: Psalm 119: 88 Gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond Uw trouwe hulp; stier mij in rechte sporen; Gelijk een schaap heb ik gedwaald in ‘t rond, Dat, onbedacht, zijn herder heeft verloren; Ai, zoek Uw knecht, schoon hij Uw wetten schond; Want hij volhardt naar Uw geboôn te horen.
Deze preek is eerder gepubliceerd in de prekenserie ‘Een zaaier ging uit…’ (deel 23)
www.prekenweb.nl
10/10