Jeugdzorg op orde Ontwerp van een ordeningsmodel voor preventieve, curatieve en repressieve interventies
Eindrapportage 20 december 2005
Tom van Yperen Mirte Loeffen Gert van den Berg Lianne Lekkerkerker NIZW Jeugd / Collegio
©2005 NIZW / Collegio Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming.
Auteurs Tom van Yperen (NIZW Jeugd) Mirte Loeffen (Collegio) Gert van den Berg (NIZW Jeugd) Lianne Lekkerkerker (stagiaire NIZW Jeugd) Het project ‘Ordeningsmodel preventieve, curatieve en repressieve jeugdzorg’ wordt uitgevoerd met subsidie van het ministerie van VWS. Het eindrapport van dit project is te downloaden van www.jeugdinterventies.nl Informatie over deze publicatie is te verkrijgen bij: NIZW Jeugd Postbus 19152 3501 DD Utrecht Telefoon (030) 230 63 53 Fax (030) 231 96 41 E-mail:
[email protected]
2
INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING .................................................................................................................... 5 1. INLEIDING ........................................................................................................................... 7 2. VRAAGSTELLING............................................................................................................... 9 3. HET ORDENINGSMODEL: FUNDAMENTEN EN AANPAK ....................................... 11 3.1 HET VERTREKPUNT .......................................................................................................... 11 3.2 HET VRAAGSTUK VAN DE STELSELKENMERKEN: DE AANPAK .......................................... 14 4. BENADERINGEN IN DE INDELING VAN STELSELKENMERKEN .......................... 15 4.1 INLEIDING ........................................................................................................................ 15 4.2 WETTELIJKE KADERS ....................................................................................................... 15 4.3 DE WERKSOORTEN........................................................................................................... 19 4.4 FUNCTIEAANDUIDINGEN .................................................................................................. 28 4.5 LIJNAANDUIDINGEN ........................................................................................................ 30 4.6 AANDUIDING VAN BEREIK ............................................................................................... 30 5. UITWERKING EN EERSTE TEST VAN HET MODEL .................................................. 33 5.1 INLEIDING ........................................................................................................................ 33 5.2 ILLUSTRATIE VAN DE WERKING VAN HET MODEL: EEN SIMULATIE ................................... 34 5.3 BESPREKING VAN DE ERVARINGEN .................................................................................. 37 6. DISCUSSIE EN CONCLUSIES.......................................................................................... 39 6.1 VRAAGSTELLING EN BELANGRIJKSTE RESULTATEN ......................................................... 39 6.2 KANTTEKENINGEN........................................................................................................... 39 6.3 HOE VERDER?.................................................................................................................. 41 LITERATUUR......................................................................................................................... 43 BIJLAGEN............................................................................................................................... 45 BIJLAGE 1. INVULLING RUBRIEKEN VAN DE ASSEN VAN HET ORDENINGSMODEL ................... 45 BIJLAGE 2. INVULLING RUBRIEKEN VAN DE ASSEN BIJ HET THEMA ‘STELSELKENMERKEN’... 49 BIJLAGE 3. OEFENING RUBRICERING STELSELKENMERKEN INTERVENTIES ............................ 51
3
4
SAMENVATTING Het belang van de uitvoering van overzichtsstudies naar de aard, het toepassingsgebied en de effectiviteit van preventieve, curatieve en repressieve interventies voor jeugdigen en hun opvoeders neemt de laatste jaren toe. De studies moeten helder maken waar lacunes bestaan in het bestaande aanbod, in het bijzonder als het gaat om de aanwezigheid van effectief gebleken interventies. Om dit soort studies mogelijk te maken is een ordeningsmodel nodig aan de hand waarvan het aanbod is te typeren. Doel van het onderhavige project is een voorstel te doen voor een dergelijk ordeningsmodel. Bij de uitwerking van het model is de ordening van de Databank Effectieve Jeugdinterventies als uitgangspunt genomen. De typering en ordening van interventies gebeurt daarin aan de hand van een aantal thema´s. Per thema is een set van zogeheten ´assen´ ontwikkeld die op een flexibele manier te gebruiken zijn om het aanbod te ordenen, al naargelang de vraag van de gebruiker. Voorgesteld is om voorlopig de volgende set van assen te hanteren. Thema
Assen
Rubricering voorhanden?*
A. Doelgroepkenmerken
A1. Belangrijkste risico of probleem
A1. Ja (DEI; zie bijlage 1)**
A2. Leeftijd van de jeugdige(n)
A2. Ja (DEI; zie bijlage 1)
A3. Voor allochtonen geschikte interventies
A3. Ja (DEI; zie bijlage 1)
B1. Inhoudelijke typering
B1. Nee**
B. Inhoudelijke kenmerken C. Vormkenmerken
C1. Gebruikelijk aantal contacten
C1. Ja (DEI; zie bijlage 1)
C2. Perso(o)n(en) waarop interventie is gericht
C2. Ja (DEI; zie bijlage 1)
C3. Individuele interventie of groepsinterventie
C3. Ja (DEI; zie bijlage 1)
C4. Locatie van uitvoering
C4. Ja (DEI; zie bijlage 1)
D. Kwaliteitskenmerken
D1. Type uitgevoerd effectiviteitsonderzoek
D1. Ja (DEI; zie bijlage 1)
D2. Mate van effectiviteit
D2. Ja (DEI; zie bijlage 1)
E. Stelselkenmerken
Te hanteren assen zijn nog niet vastgesteld
Nee
* DEI = rubricering voorhanden in de codetabellen van de Databank Effectieve Jeugdinterventies (DEI). ** Een project voor de standaarddefiniëring van aan deze rubricering ten grondslag liggende classificatie is in voorbereiding bij NIZW Jeugd. De resultaten worden naar verwachting medio 2006 opgeleverd.
Elke as bevat rubrieken waarmee een interventie is te typeren. Op basis van die typeringen zijn overzichten te maken, die helpen uit te zoeken of het aanbod van interventies lacunes vertoont of niet, en waar zich eventuele lacunes voordoen. Voor de meeste thema’s en assen zijn reeds codetabellen voorhanden. Dat geldt nog niet voor de inhoudelijke typering van de interventies (gaat het bijvoorbeeld om een vorm van voorlichting, opvoederstraining, farmacotherapie, cognitieve gedragstherapie, een systeemtherapie?) en voor de typering naar de stelselkenmerken (in welk deel van het stelsel is de interventie te vinden?). Voor de inhoudelijke typering is naar verwachting medio 2006 een rubricering gereed. In dit project zijn enkele voorstellen uitgewerkt ten aanzien van het laatstgenoemde thema: de typering naar stelselkenmerken. Daarbij zijn aanvankelijk vijf assen onderscheiden, elk met een set van rubrieken (zie ook bijlage 2): • •
Wettelijke kaders (met als rubrieken onder meer de WCPV, WMO, WJZ, AWBZ en het BW); Functies (rubrieken zijn: Groep 1. Voorlichting, informatie, advies; Groep 2. Signalering, verwijzing en toegang; Groep 3. Stimulering, ondersteuning, hulp, behandeling, Groep 4. Verblijf; Groep 5. Coördinatie, casusregie en casemanagement); 5
• •
•
Lijnen (Rubrieken: Pedagogische basisvoorzieningen / Nuldelijn; Eerstelijn; Gespecialiseerde jeugdzorg / Tweedelijn); Bereik (Rubrieken: Universele interventies; Selectieve interventies voor risicogroepen; Selectieve interventies voor risico-individuen; Interventies bij geïdentificeerde lichte problematiek; Interventies bij geïdentificeerde zwaardere problematiek); Werksoorten (o.a. Jeugdwelzijnswerk; Jeugdgezondheidszorg; Licht ambulante hulp aan jeugdigen; Leerlingzorg; Bureau Jeugdzorg; Zorg voor jeugd met een lichte verstandelijke beperking (lvg-jeugd); Jeugdhulpverlening; Jeugd-geestelijke gezondheidszorg (ggz) en Uitvoering van sancties)
In een expertmeeting is gebleken dat het draagvlak voor de constructie van een ordeningsmodel als geheel voldoende is. Weinig consensus is er echter over de relevantie en de inhoudelijke uitwerking van de genoemde stelselassen. Ook de eerste ervaringen met de toepassing van de assen voor de stelselkenmerken leiden tot enkele kritische kanttekeningen.
Het doel van de ordening. De vraag ‘waar dient de ordening voor?’ blijkt bijzonder veel discussie op te roepen. In een expertmeeting is benadrukt dat het van belang is om een strikt onderscheid te maken in (1) een intern werkmodel ten behoeve van de Databank Effectieve Jeugdinterventies en de onderzoeksprogrammering en (2) een uitwerking ten behoeve van stelseldiscussies. Het hier voorgestelde model is voor het eerstgenoemde bedoeld (een intern werkmodel). Kwaliteit van de assen. Naar de kwaliteit van de stelselassen is in dit beperkte project geen onderzoek verricht. Op basis van de eerste impressies met het rubriceren van interventies blijken die voor functies, bereik en een ‘ingedikte’ versie van werksoorten redelijk hanteerbaar en betrouwbaar. De assen voor wettelijke kaders en lijnen en de uitgebreide versie van werksoorten lijken op basis van de eerste ervaringen weinig tot niet betrouwbaar en hanteerbaar. Nut van de assen. In de bijeenkomsten die in het kader van het project zijn gehouden, is gebleken dat de meningen over welke as nu wel of niet zinvol is nogal uiteen lopen. Gebruikte termen en definities. De gebruikte termen en definities zullen soms in het veld verwarring oproepen. Gezien het interne karakter van het gebruik van het ordeningsmodel hoeft dit niet zo erg te zijn. Zolang de gebruikers maar weten wat ermee bedoeld wordt, is er geen probleem. Voor de communicatie met ´de buitenwereld´ volstaat dat echter niet. Daarvoor is het nodig de rubrieken verder uit te werken in voor de diverse werksoorten herkenbare termen en voorbeelden.
Gelet op de investering die nodig is voor de verdere uitwerking, is consensus over welke stelselassen de prioriteit moeten krijgen van groot belang. Vanuit het project is het volgende te adviseren. • De assen voor functies en bereik worden in het kader van de Databank Effectieve Jeugdinterventies in de eerste helft van 2006 verder uitgewerkt. • Welke overige assen verder worden uitgewerkt (wettelijke kaders, lijnen en/of werksoorten), is afhankelijk van de discussie over het belang van elk. In het onderhavige project is – in navolging van een andere recente studieN - voorgesteld de as voor werksoorten te schrappen en de werksoorten onder te brengen bij de rubrieken voor de as voor lijnen.
N
=Zie noot op p.41.=
6
1. INLEIDING Zicht krijgen op effectiviteit van preventieve, curatieve en repressieve interventies is één van de thema’s van Operatie Jong. Het plan van aanpak voor dit thema geeft drie sporen aan om dit inzicht tot stand te brengen: onderzoeksprogrammering, toetsing en certificering, en één of meer databanken. Het beoogde inzicht moet meerwaarde hebben uit oogpunt van jeugdzorgketenbeleid en efficiënt tot stand komen. Hiervoor is een integraal model noodzakelijk dat de jeugdketen op relevante kenmerken inzichtelijk maakt en bedoelde interventies hierin onderbrengt. Het projectteam van Operatie Jong ziet dit model als noodzakelijk om recht te kunnen doen aan overeenkomsten en verschillen, bij het onderkennen van lacunes en overlappingen van bestaande initiatieven en om het zicht op de effectiviteit van interventies en het gebruik daarvan te verbeteren. Er zijn verschillende kwesties aan de orde ten aanzien van een indeling van interventies:
2
•
Eenheid van taal. De vorming van een eenduidige definitie van begrippen in de sector is een eind op wegO. Over de grenzen van de deelsectoren heen valt echter nog het een en ander af te stemmen. De basis van alle ordening is uniformiteit in terminologie. Het maken van een ordening houdt dus tevens in dat op onderdelen verdere eenheid van taal dient te worden geschapen.
Meerdimensionaliteit van het vraagstuk. Interventies laten zich zelden op een informatieve manier langs één as ordenen. Al naar gelang de behoefte aan informatie is een bepaald type rubricering zinvol. Voorbeelden van rubriceringsmogelijkheden zijn: o doelgroepkenmerken (om welke jeugdigen en opvoeders met wat voor risico’s en problemen gaat het?); o inhoudelijke kenmerken (wat zijn de doelen van de interventie, welke inhoudelijke achtergrond hebben ze?); o vormkenmerken (waar wordt de interventie uitgevoerd, wat voor personele capaciteit is ermee gemoeid?); o kwaliteitskenmerken (wat is het ontwikkelingsstadium van de interventie, hoe stevig is de onderbouwing, wat is bekend over de effectiviteit?); o stelselkenmerken (wat is de functie, wie is de financier, in welke sector/instelling wordt dit normaal gesproken aangeboden?). De kunst is voor die assen te kiezen die het beste passen bij het doel van de ordening.
Betrouwbaarheid, validiteit en hanteerbaarheid. Voor elke gehanteerde ordening geldt dat deze moet voldoen aan een aantal basale kwaliteitseisen: o Betrouwbaarheid: degenen die interventies indelen, moeten dat met een redelijke mate van overeenstemming doen. o Validiteit: de indeling moet voldoende beantwoorden aan zijn doel. o Hanteerbaarheid: een interventie moet zonder veel werk en hoofdbrekens in te delen zijn.
Zie bijvoorbeeld - Platform Jeugdgezondheidzorg (februari 2005). Advies bij Handboek eenheid van taal. Woerden: Platform JeugdgezondheidszorgK=Platform Jeugdgezondheidzorg (februari 2005). Richtlijn Handboek eenheid van taal. Woerden: Platform JeugdgezondheidszorgK== Centraal Informatiepunt Jeugdzorg (juni 2001). Gegevenswoordenboek jeugdzorg. Den Haag: Ministerie van VWS. - College voor zorgverzekeningen (2003). Functiegerichte aanspraken. Een gids voor uitleg in de praktijk. Diemen: CVZ.=
7
Algemene stelregel is dat naarmate de indeling grotere belangen dient, de normen voor de kwaliteit hoger gesteld moeten worden en de eisen strenger gehandhaafd moeten worden. Ordeningen die voorhanden zijn, zijn nog nauwelijks op dit soort kwaliteitseisen getoetst. Kernprobleem is nu dat er op dit moment nog geen ordeningsmodel voor het veld van jeugd en opvoeding voorhanden is waarin deze kwesties voldoende zijn opgelost. Zaak dus om dit op te pakken. Het NIZW Jeugd en Collegio hebben met financiële ondersteuning van het ministerie van VWS een project uitgevoerd om te komen tot een eerste opzet van het genoemde ordeningsmodel. Uit de hierna volgende bespreking zal blijken dat er veel elementen voor een bruikbare ordening voorhanden zijn. Eén van de stukken die in de puzzel echter nog ontbreken betreft het feit dat er nog geen helderheid is over de manier waarop de interventies in het stelsel ten opzichte van elkaar te positioneren zijn. Het project spitst zich dan ook toe op het vraagstuk hoe op dit punt meer helderheid is te creëren. Aan de hand van een eerste tussenrapport is in een voorbespreking met enkele belanghebbendenP de te volgen lijn verkend. Duidelijk is daarin geworden dat die lijn mede afhankelijk is van de informatiebehoefte die er leeft bij verschillende partijen. Ook werd duidelijk dat die behoefte het gemakkelijkste is te exploreren aan de hand van een aantal concrete voorbeelden. Een tweede tussenrapport is in een expertmeeting besprokenQ. Daarin is een aantal zaken naar voren gekomen: • Het draagvlak voor de constructie van een beschrijvend ordeningsmodel is op zich voldoende aanwezig. • Veel discussie is er echter over het exacte doel en de inhoudelijke uitwerking van onderdelen van het ordeningsmodel. De standpunten lopen daarover nogal uiteen. In dit rapport worden de bevindingen beschreven die zijn opgedaan bij de poging om een eerste opzet van het ordeningsmodel te creëren. In hoofdstuk 2 wordt de algemene vraagstelling van het onderhavige project nader toegelicht. In hoofdstuk 3 worden de principes geschetst waarmee getracht wordt het vraagstuk op te lossen. De aandacht gaat daarbij uit naar de elementen die voor de ordening voorhanden zijn, alsook naar de ontbrekende stukjes van de puzzel. Hoofdstuk 4 werkt de belangrijkste onderdelen van het vraagstuk van de ordening van de jeugdvoorzieningen uit. Hoofdstuk 5 biedt een aantal illustraties van hoe het ordeningsmodel werkt en wat voor informatie het oplevert. Mede aan de hand van in bijeenkomsten verzameld materiaal en de eerste ervaringen met het model volgt in hoofdstuk 6 een kritische bespreking van de voorstellen en geven we een advies over de vraag ‘hoe verder?’
3
d.d. 9 september 2005. Deelnemers: Hr. W. Kuijvenhoven (ministerie van VWS), Hr. G.J. Rietveld (ministerie van VWS), Mw. E. Deijkers (Ministerie van Justitie) en Hr. T. van Yperen (NIZW Jeugd) 4 d.d. 20 oktober 2005. Deelnemers: Hr. J. Buinink (MO-Groep), Hr. K. Diephuis (adviseur), Mw. P. Deijkers (Ministerie van Justitie), Mw. W. Kleiman (Ministerie van Justitie), Hr. F. Pijpers (GGD Amsterdam), Hr. P.M.M. Bonke (IPO), Hr. W. Slot (PI Research), Hr. J. Baecke (BMC), Mw. A. Willems-Goethals (Loket Vroeghulp Regio Midden-Brabant), Mw. A. Schutte (VNG), Hr. G.J. Rietveld (Ministerie van VWS), Hr. W.P. Kuijvenhoven (Ministerie van VWS), Mw. S.M. Pomp (Ministerie van VWS), mw. M. Vroom (Ministerie van VWS), Hr. D. van Veen (LCOJ / NIZW Jeugd), Hr. G. van den Berg (NIZW Jeugd), Mw. M. Loeffen (Collegio), Mw. L. Lekkerkerker (NIZW Jeugd), Hr. T. van Yperen (NIZW Jeugd). Een nadien aangepaste versie is nog ter becommentariëring voorgelegd aan: Mw. M. Mercx (ZonMw), Hr. F. Pijpers (GGD Amsterdam), Mw. M.P.H.M. Kobussen (OKZ Den Bosch / Platform JGZ), Hr. L. Stokx (RIVM) en Hr. P. Verkerk (TNO-PG).
8
2. VRAAGSTELLING Het projectteam van Operatie Jong heeft de volgende vraagstelling voor het project geformuleerd: 1. Hoe zou een eerste opzet, model of denkraam voor de bedoelde beschrijving en ordening van het aanbod van de preventieve, curatieve en repressieve jeugdzorg er uit kunnen zien? 2. Met welke interventies zou deze eerste opzet op grond van definities en afbakening gevuld kunnen worden? 3. Welke assen, kenmerken, of criteria zijn essentieel voor hun systematische beschrijving en ordening naar overeenkomsten en verschillen? 4. Welke vulling van het model is redelijkerwijs mogelijk gegeven de beschikbare tijd? Het projectteam van Operatie Jong stelt de volgende eisen bij het uit te werken model: Het moet de drie delen van de jeugdketen omvatten: het preventieve, het curatieve en het repressieve deel. Het model moet zo goed als mogelijk aansluiten op ordeningsmodellen die voor sommige sectoren op verschillende terreinen al bestaan of in ontwikkeling zijn, in het bijzonder die van Collegio op het gebied van jeugdzorg en het lokaal jeugdbeleid. Voor de inventarisatie van de interventies die voor opname in het model in aanmerking komen wordt gebruik gemaakt van bestaande databanken en inventarisaties (al dan niet nog in ontwikkeling), wat databanken betreft in ieder geval de Databank Effectieve Jeugdinterventies (DEI) van het NIZW Jeugd; wat inventarisaties betreft in ieder geval de lijst van de Inventgroep effectieve interventies en de lijst van het NIZW Jeugd van effectieve dan wel veelbelovende of kansrijke interventies op het gebied van opvoedingsondersteuning. De beschrijving van de interventies in het model volgt die van de Databank Effectieve JeugdInterventies. Als afbakening stelt het projectteam het volgende voor: Interventies kunnen projecten en programma’s zijn, trainingsmethoden, behandel- en begeleidingsvormen, alsook werkwijzen in het kader van informatieverstrekking, signalering, risicotaxatie en diagnosestelling, toeleiding en coördinatie van zorg. In aanmerking komende interventies zijn interventies waarvan de toepassing in de jeugdketen van strategische betekenis moet worden geacht; op basis van verkregen bewijs, brede consensus dan wel anderszins op basis van plausibiliteit. Van deze interventies krijgen díe interventies prioriteit, waarvan de toepassing of ontwikkeling afhankelijk is van financiering met Nederlandse collectieve en semicollectieve middelen. Gebieden waar het om gaat zijn volgens het projectteam van Operatie Jong in ieder geval: 1. Ontwikkelingsstimulering / voor- en vroegschoolse educatie. 2. Jeugdwelzijnswerk. 3. Kinderopvang. 4. Jeugdgezondheidszorg. 5. Opvoedingsondersteuning/pedagogische hulp. 6. Leerlingzorg. 7. Arbeidsmarkttoeleiding. 8. Jeugdzorg (inclusief bureau jeugdzorg, licht ambulante hulp, Advies- en Meldpunt Kindermishandeling / AMK, jeugdbescherming, jeugdreclassering,
9
jeugdhulpverlening, zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen (zorg voor lvg-jeugd), geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen / jeugd-ggz). 9. Instellingen die sancties uitvoeren (bijvoorbeeld Halt-bureaus, uitvoerders van taak- en leerstraffen, justitiële jeugdinrichtingen, justitiële opvanginrichtingen, justitiële behandelinrichtingen, jeugdreclassering). Beantwoording van de vraagstelling moet een integraal model opleveren dat de jeugdzorgketen op relevante kenmerken inzichtelijk maakt en waarin interventies ondergebracht kunnen worden.
10
3. HET ORDENINGSMODEL: FUNDAMENTEN EN AANPAK 3.1 Het vertrekpunt Het belang van de uitvoering van overzichtsstudies naar de aard, het toepassingsgebied en de effectiviteit van preventieve, curatieve en repressieve interventies voor jeugdigen en hun opvoeders neemt de laatste jaren toe. De studies moeten helder maken waar lacunes bestaan in het bestaande aanbod, in het bijzonder als het gaat om de aanwezigheid van effectief gebleken interventies. Op landelijk niveau worden op dit moment twee activiteiten uitgevoerd om in dit licht het bestaande aanbod in kaart te brengen: •
•
Het NIZW Jeugd werkt aan de opbouw van de Databank Effectieve Jeugdinterventies, die overzicht geeft van veelbelovende en effectieve interventies in het veld van jeugd en opvoeding (zie www.jeugdinterventies.nl). Daarnaast geeft de databank informatie over overige Nederlandse interventies die in de sector voorkomen - maar nog niet veelbelovend of effectief zijn – en legt ze een verbinding met belangrijke databases in het buitenland. ZonMw heeft van het ministerie van VWS de opdracht een onderzoeksprogramma te maken voor de ontwikkeling van een effectief jeugdzorgaanbod. In het kader daarvan start binnenkort een programmeringstudie.
Voor zowel de genoemde databank als de onderzoeksprogrammering is het van belang een ordeningsmodel te hanteren aan de hand waarvan het aanbod van interventies is te typeren. Met behulp van een dergelijk model is aan te geven ten aanzien van welke thema’s kennis reeds voorhanden is, en op welke terreinen nader onderzoek vereist is. Doel van het onderhavige project is een voorstel te doen voor een dergelijk ordeningsmodel. Bij de uitwerking van het model is de ordening van de Databank Effectieve Jeugdinterventies als uitgangspunt genomen. In deze databank geldt de aanname dat in de typering en ordening van interventies een aantal thema´s aan de orde is: A. Doelgroepkenmerken: voor welke jeugdigen of gezinnen is een interventie geschikt? B. Inhoudelijke kenmerken: op wat voor inhoudelijke kaders en theorieën is de interventie gebaseerd? Gaat het bijvoorbeeld om een cognitieve therapie, een vorm van ervaringsleren of een systeemtheoretische aanpak? C. Wat zijn de vormkenmerken van de interventie: hoeveel contacten zijn ermee gemoeid? Op welke personen is de interventie gericht? Gaat het om een groepsinterventie of om een individueel uitgevoerde aanpak? Waar wordt de interventie uitgevoerd (thuis, in de instelling, op straat)? D. Wat kan men zeggen van de kwaliteit van de interventie? Is er onderzoek gedaan naar de effecten en wat voor onderzoek is dat dan? Wat valt er over de effecten van de interventie te zeggen op basis van dat onderzoek?
11
E. Waar is de interventie te positioneren in ons stelsel: onder welke functie(s) valt de interventie, langs welke weg loopt de financiering en door welke voorziening(en) of werksoort wordt de interventie toegepast? Per thema is een set van zogeheten ´assen´ ontwikkeld die op een zeer flexibele manier te gebruiken zijn om het aanbod te ordenen, al naargelang de informatiebehoefte van de gebruiker. Voor de ordening van de interventies wordt voorgesteld om voorlopig de volgende set van assen te hanteren (Figuur 1). Figuur 1. Thema’s en assen ordening interventies Thema Assen A. Doelgroepkenmerken
B. Inhoudelijke kenmerken C. Vormkenmerken
D. Kwaliteitskenmerken
Rubricering voorhanden?*
A1. Belangrijkste risico of probleem
A1. Ja (DEI)**
A2. Leeftijd van de jeugdige(n)
A2. Ja (DEI)
A3. Voor allochtonen geschikte interventies
A3. Ja (DEI)
B1. Inhoudelijke typering
B1. Nee**
C1. Gebruikelijk aantal contacten
C1. Ja (DEI)
C2. Perso(o)n(en) waarop interventie is gericht
C2. Ja (DEI)
C3. Individuele interventie of groepsinterventie
C3. Ja (DEI)
C4. Locatie van uitvoering
C4. Ja (DEI)
D1. Type uitgevoerd effectiviteitsonderzoek
D1. Ja (DEI)
D2. Mate van effectiviteit
D2. Ja (DEI)
E. Stelselkenmerken * DEI = rubricering voorhanden in de codetabellen van de Databank Effectieve Jeugdinterventies (DEI) ** Een project voor de standaarddefiniëring van aan deze rubricering ten grondslag liggende classificatie is in voorbereiding bij NIZW Jeugd.
Elke as bevat rubrieken waarmee een interventie is te typeren. Op basis van één of meerdere van de aangegeven assen zijn de interventies vervolgens in groepen in te delen en in overzichten te presenteren, al naar gelang de informatiebehoefte. Bijvoorbeeld, als de vraag is: welke interventies zijn er voor jeugdigen met verschillende problemen bij verschillende leeftijden? maakt men gebruik van de assen: A1 (Belangrijkste risico of probleem) en A2 (Leeftijd van de jeugdige). De rubrieken van de twee assen leveren in combinatie een ‘sorteerbak’ met ‘vakjes’ op waarin alle interventies die voorhanden zijn, kunnen worden ingedeeld. Figuur 2 laat een voorbeeld zien. Figuur 2. Ordening van interventies naar risico/problematiek en leeftijd Optie A2: Leeftijd As A1: Belangrijkste risico of probleem Psychosociaal functione ren jeugdige
0-3 jaar
4-5 jaar
6-9 jaar
10-12 jaar
13-16 jaar
≥17 jaar
Totaal
Internaliseren
3
4
8
9
9
7
11
Externaliseren
3
6
10
12
11
8
16
Denk/ cogn stoornis
2
2
2
3
4
4
4
Persoonlijkheid etc.
-
-
-
-
-
-
0
-
-
-
-
-
-
0
Lichaam
Middelen en gokken
-
-
-
-
-
-
0
Ontwikkeling / vaardigheden
8
9
6
4
3
2
16
Gezin en opvoeding
6
9
14
16
11
7
19
Jeugdige / overige omgeving
2
4
8
5
9
7
15
Overig
-
-
-
-
-
-
0
Totaal
12
16
20
21
19
14
36
12
De verticale as van de sorteerbak bestaat uit as A1 (Belangrijkste risico of probleem). Die as heeft 17 rubrieken. Omwille van de eenvoud presenteren we daarvan alleen de rubrieken voor psychosociaal functioneren. Van de overige rubrieken tonen we alleen de hoofdgroepen. Ter verdere illustratie zijn in de vakjes de interventies gerubriceerd die momenteel in de Databank Effectieve Jeugdinterventies als veelbelovend of effectief zijn aangemerkt. (zie bijlage 3 voor een nadere toelichting). Als een interventie een aantal keren voorkomt, heeft dat te maken met het feit dat deze voor verschillende probleem- en/of leeftijdsgroepen geschikt is. Binnen elk vakje is met behulp van de andere assen weer een verdere differentiatie te maken. Bijvoorbeeld, binnen de rubriek ‘Externaliseren’ is aan te geven welke interventies er zijn voor thuis, op school, in de instelling etc (zie Figuur 3). Figuur 3. Ordening van interventies binnen de rubriek ‘Externaliseren’ naar leeftijd en locatie As C4: Locatie van uitvoering As A2: Leeftijd jeugdige (in jaren)
Externalis eren
0-3
4-5
6-9
10-12
13-16
≥ 17
Totaal
Thuis / in het gezin
3
3
4
5
6
5
6
Op school
-
1
4
4
2
2
6
In basisvoorziening
-
1
1
2
1
-
2
Pleeggezin
-
-
-
-
-
-
0
Zorginstelling
-
1
3
5
5
3
7
Gesloten justitiële inrichting
-
-
-
2
4
3
4
Gesloten niet-justitiële voorziening
-
-
-
2
3
3
3
Overig en niet gespecificeerd
-
1
2
2
2
1
2
Totaal
3
6
10
12
11
8
16
Dit is binnen elke rubriek te herhalen met weer andere assen. De mate en de volgorde waarin de uitsplitsing gebeurt, is afhankelijk van de informatiebehoefte die men heeft. Door op deze wijze overzichten samen te stellen, is uit te zoeken of het aanbod van interventies lacunes vertoont of niet, en waar zich eventuele lacunes voordoen. Uit het overzicht in Figuur 1 is op te maken dat voor de meeste thema’s en assen reeds codetabellen voorhanden zijn (zie bijlage 1 voor een gedetailleerder overzicht). Zo is in de periode 1999-2001 voor de rubricering van risico’s en problemen (as A1) door het Trimbosinstituut en NIZW Jeugd een uitgebreid systeem ontwikkeld, dat aansluit op internationale classificaties (zoals de International Classification of Primary Care / ICPC-2; International Classification of Diseases and Health Related Problems / ICD; de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders / DSM-IV). Voor één as en één thema geldt dat er nog geen uitontwikkelde rubricering voorhanden is. As B1. Inhoudelijke typering. Hiervoor is reeds veel voorwerk gedaanR. Een eerste ontwerp van een rubricering is beschikbaar. Daarin worden rubrieken voorgesteld voor bijvoorbeeld farmacotherapie, verschillende soorten psychotherapie, soorten methodische hantering van leefgroepklimaat, soorten interventies gericht op taalvaardigheden of algemeen verstandelijke ontwikkeling, etc. De toetsing van dit ontwerp verdient echter nog de nodige aandacht. Vermoedelijk zal in het eerste kwartaal van 2006 in het kader van R
Zie Yperen, T.A. van, C. Konijn, & I. ten Berge (1999). Registratie van gewenste en uitgevoerde zorg. Verslag van een pilotstudie voor de jeugdzorg van Gelderland. Utrecht: NIZW/Trimbos-instituut.
=
13
de verdere ontwikkeling van de Databank Effectieve Jeugdinterventies een meer definitief voorstel voor de inhoudelijke typering beschikbaar komen. Thema Stelselkenmerken. De vraag is hier op welke wijze de voorzieningen in het stelsel op een informatieve manier in te delen zijn. Moet dat volgens een indeling van wettelijke kaders, functies, financieringscategorieën, andere rubrieken?
In dit document worden enkele voorstellen uitgewerkt ten aanzien van het thema Stelselkenmerken. De vraag is welke assen en rubrieken hier mogelijk zijn om interventies te ordenen om daarmee dubbelingen, hiaten en lacunes op het spoor te komen in het aanbod aan interventies in de jeugdzorgketen. 3.2 Het vraagstuk van de stelselkenmerken: de aanpak Een eerste stap om ordening aan te brengen ten aanzien van de stelselkenmerken, is na te gaan welke werksoorten en voorzieningen bij jeugdproblematiek betrokken zijn. Het gaat daarbij onder meer om de voorzieningen voor ontwikkelingsstimulering, voor- en vroegschoolse educatie, opvoedingsondersteuning/pedagogische hulp, jeugdwelzijnswerk, kinderopvang, jeugdgezondheidszorg, preventie en bestrijding van kindermishandeling, jeugdzorg (incl. jeugdbescherming, jeugd-ggz en zorg voor lvg-jeugd), arbeidsmarkttoeleiding, preventie en bestrijding van jeugdcriminaliteit door instellingen die sancties uitvoeren (bijvoorbeeld Haltbureaus, uitvoerders van taak- en leerstraffen, justitiële jeugdinrichtingen, justitiële opvanginrichtingen, justitiële behandelinrichtingen, jeugdreclassering). Ten aanzien van de leerlingzorg geldt dat dit niet uitputtend is meegenomen (zo zijn alle vormen van regulier en speciaal onderwijs, alsook de onderwijswetgeving, buiten beschouwing gelaten, behalve waar deze relevant is voor het onderwijsachterstanden beleid). Ook de jeugdgezondheidszorg is niet uitputtend weergegeven. Het accent is gelegd op de (preventieve) psychosociale en pedagogische zorg; de reguliere medische voorzieningen (zoals het vaccinatiebeleid en de screening op lichamelijke aandoeningen) hebben in dit project minder de aandacht gekregen. Op grond van wetteksten, rapporten en websites is verder gezocht naar de specificatie van de genoemde werksoorten en voorzieningen. Gezien de korte looptijd van het project (vier maanden) en de beperkte omvang (230 uur) is dat summier gedaan, zonder gedetailleerd onderzoek naar de achtergrond en bedoelingen van indelingen. Vervolgens is met behulp van de beschrijvingen gezocht naar overlappingen, overeenkomsten en parallellen in de aanduidingen. Ook weer gezien de beperkte looptijd en omvang van het project moest hier worden volstaan met een impressionistische bewerking van de verzamelde informatie. Er kon bijvoorbeeld niet gewerkt worden met een wetenschappelijk gefundeerde inhoudsanalyse (uitgevoerd door een aantal onafhankelijk van elkaar werkende beoordelaars) om teksten te analyseren, of met methoden van ´concept mapping´. De resultaten moeten dan ook opgevat worden als een eerste poging om tot een rubricering te komen. Een vervolgtraject zal gericht moeten zijn op het vinden van consensus over de vraag of de rubricering de stelselkenmerken adequaat dekt en onderscheidt.
14
4. BENADERINGEN IN DE INDELING VAN STELSELKENMERKEN 4.1 Inleiding In hoofdstuk 2 zijn de werksoorten en voorzieningen genoemd waarop het onderhavige project betrekking heeft. In dit hoofdstuk worden een aantal ordeningsprincipes ten aanzien van de stelselkenmerken verkend. In paragraaf 4.2 komen de wettelijke kaders aan bod. Paragraaf 4.3 is gewijd aan de werksoorten die in het stelsel te onderscheiden zijn. In 4.4 spitst de analyse zich toe op de functionele indeling van het stelsel. Paragraaf 4.5 gaat in op een indeling volgens de indeling die in de somatische zorg bekend is: nulde, eerste en tweedelijn. In 4.6 snijden we een soortgelijke indeling aan, maar dan geënt op de preventieliteratuur: universele, selectieve en geïndiceerde interventies. Het hoofdstuk besluit met een discussie van de mogelijke relaties tussen de functies die zijn beschreven. 4.2 Wettelijke kaders Volgens de eerste benadering zijn interventies in te delen naar het wettelijk kader waarbinnen ze aan te bieden zijn. In deze paragraaf passeren de verschillende kaders kort de revue. De Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV)S In de WCPV staat in de artikelen 2 en 3 van paragraaf 2 (Gemeentelijke taken) dat de gemeenteraad in ieder geval zorg draagt voor: • het verwerven van inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking; • het bijdragen aan opzet, uitvoering en afstemming van preventieprogramma’s; • het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, waaronder in ieder geval wordt verstaan het signaleren en bestrijden van risicofactoren op het gebied van de openbare geestelijke gezondheidszorg; • het bereiken en begeleiden van kwetsbare personen en risicogroepen; • het functioneren als meldpunt voor signalen van crisis of dreiging van crisis bij kwetsbare personen en risicogroepen; • het bieden van psychosociale hulp bij rampen; • het tot stand brengen van afspraken tussen betrokken organisaties over de uitvoering van de openbare geestelijke gezondheidszorg. Zij draagt verder zorg voor de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg. Artikel 1 van de WCPV beschrijft de jeugdgezondheidszorg als preventieve gezondheidszorg ten behoeve van personen in de leeftijd van nul tot negentien jaar, bestaande uit de in artikel 3a, tweede lid, bedoelde taken. In dat artikel staat onder meer: • het op systematische wijze volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van jeugdigen en van gezondheidsbevorderende en – bedreigende factoren; • het ramen van de behoeften aan zorg; • de vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen; • het geven van voorlichting, advies, instructie en begeleiding; • het formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen. Dit houdt kort gezegd in: monitoren, informeren, signaleren en interveniëren. Deze activiteiten kan men scharen onder de zogeheten nulde en eerste lijn. S
=Bron: www.overheid.nl, onder Wet- en regelgeving.=
15
De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO)7 De Wet Maatschappelijke Ondersteuning maakt per 1 januari 2006 de gemeente verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning. Oftewel: gemeenten moeten het mogelijk maken dat alle inwoners maatschappelijk kunnen meedoen. Voor kwetsbare groepen is extra aandacht. De WMO omschrijft ‘maatschappelijke ondersteuning’ in negen prestatievelden: 1. Het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten. 2. Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden. 3. Het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning. 4. Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers. 5. Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem. 6. Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer. 7. Het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang. 8. Het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen. 9. Het bevorderen van verslavingsbeleid. Voor het preventieve jeugdbeleid hebben VWS, het IPO, de VNG en de MOgroep in dit kader vijf gemeentelijke taken afgesproken8: • informatie en advies; • signalering; • doorgeleiding; • licht pedagogische hulp; • coördinatie van zorg. Onderwijswetgeving op het terrein van onderwijsachterstandenbeleid V De artikelen 165 van de Wet op het primair onderwijs, 152 van de Wet op de expertisecentra en 118a en 267 van de Wet op het voortgezet onderwijs stellen dat bij algemene maatregel van bestuur er elke vier schooljaren een landelijk beleidskader wordt vastgesteld. Dat landelijke beleidskader moet de landelijke doelstellingen vermelden van het beleid inzake onderwijsachterstandenbestrijding. Onder onderwijsachterstanden worden in dit kader verstaan die negatieve effecten op leer- en ontwikkelingsmogelijkheden van leerlingen, die het gevolg zijn van sociale, economische en culturele omstandigheden. Het landelijke beleidskader geeft tevens aan hoe de landelijke overheid het beleid inzake de onderwijsachterstanden evalueert. De gemeente dient telkens voor een periode van vier jaren een onderwijsachterstandenplan vast te stellen. In dat plan zijn de landelijke doelstellingen van het beleid uitgewerkt en zijn de middelen en de activiteiten aangegeven waarmee het beleid wordt uitgevoerd. Het plan heeft betrekking op basisscholen, speciale scholen voor T
=Bron: http://www.minvws.nl/dossiers/wmo-awbz/wmo-beleid/default.asp (gedownload op 24 augustus 2005)=
8
Bron: Brief van de Staatssecretaris van VWS aan de Tweede Kamer (18 juni 2003, TK 2002-2003, 28606 nr 8) =Bron: wetten.overheid.nl=
9
16
basisonderwijs, scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, scholen zoals bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs en andere instellingen. Het Landelijk beleidskader Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid 2002-2006 geeft aan dat de doelen van dit beleid zijn: • Voor- en vroegschoolse educatie: verbetering van de startcondities van kinderen bij binnenkomst in de basisschool. Dit houdt in: tijdige signalering van achterstanden, verwijzing van vooral consultatiebureaus naar voorschoolse voorzieningen en aanbieden van programma´s voor voor- en vroegschoolse programma´s. • Ondersteuning schoolloopbaan: hieronder vallen ondersteuningsactiviteiten die erop gericht zijn deelname van zogeheten ‘doelgroepleerlingen’ (allochtonen leerlingen en autochtone risicokinderen) aan verschillende vormen van voortgezet onderwijs, secundair beroepsonderwijs en hoger onderwijs meer overeenkomst met die van nietdoelgroepleerlingen. • Bestrijding van voortijdig schoolverlaten: lokaal wordt vastgelegd hoe voortijdig schoolverlaten wordt teruggedrongen. Daarvoor zijn – aldus het beleidskader afspraken nodig over de inzet en samenwerking van onderwijsinstellingen, jeugdzorg, politie en maatschappelijk werk. • Beheersing van de Nederlandse taal: dit omvat onder meer het organiseren van aanbod (in school en buitenschools) ter bestrijding van achterstanden op het gebied van de Nederlandse taal. • Aanpak onderwijskansenbeleid: hiervoor wordt lokaal vastgelegd hoe de middelen voor achterstandenbestrijding door de gemeente worden ingezet op grond van een lokale analyse van de ernst van de problematiek. Wet op de jeugdzorg (WJZ)NM In de Wet op de jeugdzorg zijn de volgende taken voor het bureau jeugdzorg vastgelegd: • bezien of een cliënt zorg nodig heeft in verband met opgroei-, opvoedings- of psychiatrische problemen, dan wel in verband met problemen van een cliënt, niet zijnde een jeugdige, die het onbedreigd opgroeien van een jeugdige belemmeren. Als zorg nodig blijkt, geeft het bureau daarvoor een besluit af dat recht geeft op deze zorg (het indicatiebesluit, art. 5 en volgende); • uitvoeren van de voogdij en de voorlopige voogdij over een cliënt (art. 10, lid 1a en 1b); • uitvoering jeugdreclassering en begeleiding bij scholing- en trainingsprogramma´s voor jeugdige delinquenten (art. 10, lid 1c en 1d); • het fungeren als advies- en meldpunt kindermishandeling (AMK, art. 10, lid1e); • het verlenen van ambulante jeugdzorg mits deze beperkt blijft tot enkele contacten. (art. 10, lid 3b); • het ondersteunen van de cliënt bij het realiseren van de benodigde zorg. Zorgaanbieders in de jeugdzorg hebben volgens de Wet op de jeugdzorg de volgende taken: • het bieden van hulp (observatiediagnostiek, verblijf en jeugdhulp, art. 18 en volgende); • de coördinatie van hulp (art. 24, lid 3). Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) NM
=Bron: www.overheid.nl, onder Wet- en regelgeving. Zie ook: www.jeugdzorg.nl =
17
De AWBZ kent de volgende functies die in het kader van de thuiszorg, de jeugd-ggz en de zorg voor lvg-jeugd relevant zijn11: • Huishoudelijke verzorging. Huishoudelijke verzorging omvat het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de verzekerde dan wel van de leefeenheid waartoe de verzekerde behoort, te verlenen door een instelling. • Persoonlijke verzorging. Persoonlijke verzorging omvat het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid, te verlenen door een instelling. • Verpleging. Verpleging omvat verpleging in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking of een lichamelijke handicap, gericht op herstel of voorkoming van verergering van de aandoening, beperking, of handicap te verlenen door een instelling. • Ondersteunende begeleiding Ondersteunende begeleiding omvat ondersteunende activiteiten in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem, gericht op bevordering of behoud van zelfredzaamheid of bevordering van de integratie van de verzekerde in de samenleving, te verlenen door een instelling. • Activerende begeleiding. Activerende begeleiding omvat door een instelling te verlenen activerende activiteiten gericht op (a) herstel of voorkomen van verergering van gedrags- of psychische problematiek, of (b) het omgaan met de gevolgen van een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. • Behandeling. Behandeling omvat behandeling van medisch-specialistische, gedragswetenschappelijke of specialistisch-paramedische aard gericht op herstel of voorkoming van verergering van een somatische, psychogeriatrische, of psychiatrische aandoening, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, te verlenen door een instelling of door een psychiater of zenuwarts of door een psychotherapeut. Bij psychotherapeutische behandeling die niet gepaard gaat met verblijf in een instelling, (…) heeft de verzekerde tot achttien jaar aanspraak op ten hoogste vijftig zittingen. Burgerlijk wetboek (BW) De algemene taak van de Raad voor de Kinderbescherming is: het waarborgen van het fundamentele recht van ieder kind op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en uitgroei naar zelfstandigheid.12 Specifieke taken daarbij zijn:13 11
Besluit zorgaanspraken AWBZ (op www.overheid.nl onder Wet- en regelgeving). Zie ook: Voorbeeldformulieren Aanvraag voor het opstellen van een ontwerp indicatiebesluit en Ontwerp indicatiebesluit bureau jeugdzorg. Ondersteuningsprogramma Jeugdzorg 2003-2004. NIZW Jeugd en MOgroep. (www.jeugdzorg.nl). In de nieuwe Zorgverzekeningswet die in 2006 in werking treedt, verschuift een groot deel van de verblijfsfunctie van de AWBZ naar de woonsector. Delen van de huishoudelijke verzorging vallen onder de WMO. Op termijn gaan wellicht ook (delen van de) ondersteunende en activerende begeleiding naar de WMO. Extramurale GGZ-zorg en het eerste jaar van de intramurale GGZ-zorg verschuiven van de AWBZ naar de zorgverzekeringswet. (Bron: www.minvws.nl/dossiers/wmo-awbz/awbz). 12 Artikel 238 e.v. bk 1 van het Burgerlijke Wetboek
18
• • • •
bescherming: onderzoek, rekwestrerende taak; scheiding en omgang: onderzoek, advies aan de rechter; straf: onderzoek, informeren officier van justitie en rechter, hulpverlening op gang brengen, coördinatie taakstraffen (werkstraf of leerstraf), casusregie; adoptie, afstands- en afstammingsvragen.
Wetboek van strafrecht, Wetboek van strafvordering en Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen Het Wetboek van Strafrecht bevat bepalingen ten aanzien van de straffen die een kinderrechter kan opleggen aan jeugdige personen die een delict hebben gepleegd (bijzondere bepalingen voor jeugdige personen, art. 77a t/m art. 77gg). Het gaat dan om de volgende straffen: • jeugddetentie; • taakstraf; • geldboete. Daarnaast kan een opsporingsambtenaar, na toestemming van de officier van justitie, een jeugdige verdachte voorstellen om deel te nemen aan een project. Bovendien kan een officier van justitie met de verdachte een transactie overeenkomen. Het Wetboek van Strafvordering (art. 488 t/m art. 505) onderscheidt de volgende modaliteiten die van toepassing kunnen zijn: • voorlopige hechtenis; • onderzoek; • behandeling (achter gesloten deuren). De Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen noemt de volgende maatregelen: • verblijf in een beperkt beveiligde inrichting; • verblijf in een normaal beveiligde inrichting. 4.3 De werksoorten Binnen het stelsel zijn verschillende werksoorten aan te duiden. Deels gaat het hier om historisch gegroeide benamingen, deels om aanduidingen die nauw verwant zijn aan een bepaalde doelgroep of een bepaalde discipline. Het gaat hier om een bijzonder rijk geschakeerd aanbod waarvan het moeilijk is een uitputtend overzicht te bieden. Lastig is ook dat de benamingen van werksoorten niet wederzijds uitsluitende voorzieningen dekken. We noemen in deze paragraaf de meest bekende, zonder de pretentie volledig te zijn. Ontwikkelingsstimulering Ontwikkelingsstimulering vindt plaats in de vorm van programma’s voor voor- en vroegschoolse educatie (VVE-programma’s). Het kader daarvoor wordt gevormd door het Gemeentelijk Onderwijsachterstandenbeleid (GOA), waarvan de wettelijke grondslag in paragraaf 4.2 is beschreven. VVE-programma’s hebben de functie (dreigende) onderwijsachterstand van jonge kinderen te voorkomen. Een bekend nader onderscheid binnen deze werksoort is die naar de locatie van uitvoering: • De thuissituatie (homebased, kind- of gezinsgericht). • Een kindercentrum of school (centrebased, centrumgericht). 13
Bron: http://www.kinderbescherming.nl > Taken en werkwijze > Taken (gedownload 24 aug. 2005)
19
• Homebased én centrebased (deze variant is het meest effectief gebleken). 14 De beschrijving van de programma´s laat zien dat deze vaak twee ingrediënten bevatten: (1) het voorlichten van opvoeders over ontwikkeling van kinderen en activiteiten van ouders die deze ontwikkeling stimuleren en (2) training en ondersteuning van opvoeders in ontwikkelingsgerichte activiteiten en direct op het kind gerichte activiteiten. Jeugdwelzijnswerk Het jeugdwelzijnswerk kan traditioneel worden onderverdeeld in verschillende werksoorten: kinderwerk, jongerenwerk, vrijwillig jeugd- en jongerenwerk, sportbuurtwerk, jongereninformatie en tieneropvang. De taken van deze werksoorten worden – als het gaat om de verantwoordelijkheid van de gemeente – voorgeschreven door de nieuwe Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO):15 informatie en advies, signalering, toeleiden naar en wegwijs maken in het hulpaanbod, pedagogische hulp en coördinatie van zorg. Kinderopvang viel tot voor kort tevens onder het jeugdwelzijnswerk. Sinds 1 januari 2005 valt deze voorziening onder de Wet Kinderopvang, die regelt dat de werksoort een ‘markt´ is geworden, waarop de gemeente een toezichthoudende taak heeft. Opvoedingsondersteuning Eén van de gemeentelijke taken in het kader van de WCPV is het bieden van licht pedagogische hulp. Hieronder is onder meer de lichte vorm van opvoedingsondersteuning te rekenen. De bekendste taken van deze opvoedingsondersteuning zijn16: • Informeren. Ouders op het moment dat zij daaraan behoefte hebben, voorzien van informatie over de opvoeding en verzorging van hun kind, het stimuleren van de ontwikkeling van hun kind, de voorzieningen in de wijk voor kinderen en ouders, zoals kinderopvang, onderwijs, vrijetijdsbesteding en hulpverlening. Deze informatie wordt via gemakkelijk toegankelijke voorzieningen aangeboden (onder meer via internet, opvoedtelefoon, bibliotheek of opvoedwinkel). • Adviseren. Het gaat hier om praktische adviezen en suggesties aan ouders, in kortdurende contacten. Meer contacten zijn er als de ouders steun en kortdurende begeleiding krijgen bij de uitvoering van een bepaald advies. • Signaleren is het waarnemen van veranderingen in de situatie van een kind en diens ouders, en het overwegen wel of niet tot actie over te gaan om op het juiste moment hulp te bieden als dat nodig is. • Praktische steun. Voor alle ouders is er praktische steun in de vorm van kinderbijslag, ouderschapsverlof en kinderopvang. Andere vormen van steun zijn steun van mensen uit het eigen sociale netwerk, zoals de oppas, en steun van medeopvoeders zoals peuterleidsters, leerkrachten, kinderwerkers en sportcoaches. Wanneer de draaglast de draagkracht van ouders overstijgt, zijn meer specialistische ondersteuningsvormen beschikbaar, zoals gezinsverzorging en praktisch-pedagogische thuishulp. • Sociale steun. Aanbod kan bestaan uit wijkgebonden activiteiten waarbij ouders elkaar ontmoeten (groepsconsultatiebureau, speelplaatsen, moeder-en-kindinloop, spelbijeenkomsten, moedercentra, vadercentra, ouderkamers, ouderbijeenkomsten, gespreksgroepen en oudercursussen) en activiteiten die ervaringsdeskundigen of 'paraprofessionals' inzetten als bron voor steun in risicogroepen zoals Home Start of Moeders Informeren Moeders.
14
Voor nadere informatie over ontwikkelingsstimulering, zie www.ontwikkelingsstimulering.nl Zie de Contourennota voor de WMO: Ministerie van VWS (2004). Op weg naar een bestendig stelsel voor langdurige zorg en maatschappelijke ondersteuning. Den Haag: ministerie van VWS. 16 Bron: http://www.opvoedingsondersteuning.info (augustus 2005)
NR
20
Er bestaan naast de lichte vormen van opvoedingsondersteuning ook intensieve varianten. Deze zijn merendeels te vinden bij de werksoorten van de gespecialiseerde jeugdzorg (zie verderop). Licht ambulante hulp aan jeugdigen Licht pedagogische hulp bestaat niet alleen uit opvoedingsondersteuning. Tevens is hieronder de lichte ambulante hulp aan de jeugdigen zelf te rekenen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om kortdurende sociale vaardigheidstrainingen bij beginnende problematiek, of om lichte ondersteuning van jeugdigen met dreigend schooluitval. Voor de uitvoering van deze interventies komen zeer uiteenlopende voorzieningen in aanmerking. Welke deze uitvoering daadwerkelijk voor hun rekening nemen, verschilt van gemeente tot gemeente. Ook bureau jeugdzorg voert, zij het in beperkte mate, een deel van dit aanbod uit. NT
Leerlingzorg Naast de gebruikelijke pedagogische taken van de school ontstaat er in toenemende mate een zorgstructuur in en rondom de school: • Schoolmaatschappelijk werk (op schoolniveau). Het schoolmaatschappelijk werk kent de volgende functies: vormgeving van de zorgverbreding in het onderwijs, psychosociale hulpverlening aan leerlingen en ouders, informatieve hulpverlening aan leerlingen, ouders en leerkrachten, verwijzing en coördinatie, preventie en consultatie, signalering en belangenbehartiging met betrekking tot het schoolklimaat, registratie en rapportage.NU • Consultatieteams (op schoolniveau). Deze teams bieden advies, coördinatie en begeleiding. De bedoeling van deze teams is effectievere samenwerking tussen schoolinterne en schoolexterne leerlingenzorg. Onder schoolexterne leerlingenzorg wordt alle hulp en begeleiding verstaan die niet geboden wordt door de school. • Een loket voor Weer Samen Naar School (WSNS) en jeugdzorg (bovenschoolse organisatie) en Multidisciplinair team verbonden aan WSNS (bovenschoolse organisatie). • Samenwerking speciaal onderwijs gebundeld in regionale expertisecentra (REC’s) en jeugdzorg. De functie van deze samenwerking is de verbetering van: toeleiding naar zorg en onderwijs, indicatiestelling, nazorg en crisisopvang en onderwijszorgaanbod, oftewel onderwijs-zorgarrangementenNR. • Samenwerking zorgaanbieders en Regionale Opleidingscentra (ROC’s) bij het vormgeven en integraal uitvoeren van gemeenschappelijke onderwijstrajecten. • Reboundvoorzieningen. zijn onderwijsvoorzieningen, bedoeld voor de tijdelijke opvang van leerlingen die om gedragsmatige redenen niet te handhaven zijn in de actuele schoolsituatie. Van deze voorzieningen is nog geen eenduidige beschrijving beschikbaar, maar grosso modo kunnen ze het volgende bieden: laagdrempelige opvang aan voortijdige schoolverlaters, inventariseren van de problemen samen met de jongere en diens ouders, opstellen van een plan van aanpak, uitbrengen van een advies voor een passende vorm van onderwijs en toeleiding naar werk en/of jeugdzorg. • Activiteiten van de Leerplichtambtenarij. De leerplichtambtenarij kent voorwaardenscheppende instrumenten, nalevinginstrumenten en regie-instrumenten. Een in dit kader relevant voorwaardenscheppend instrument is interveniëren door NT
=Bron: www.lcoj.nl (1 sept.2005)=
18
Bronnen: www.kennisnet.nl/po/leerlingzorg (1 sept. 2005)
=
21
informeren. Informatie kan ouders bijvoorbeeld weerhouden van luxe verzuim. Nalevinginstrumenten zijn: vroegtijdig signaleren en zorg (zoals deelname aan signaleringsnetwerken en aan projecten voor langdurige uitvallers) en drang en dwang (zoals de Halt-afdoening en de BASTA-maatregel). Ten aanzien van de regie zijn de volgende functies te noemen: informatie-uitwisseling (bijvoorbeeld in het kader van vroegsignalering), afstemming van activiteiten, monitoring van voortgang en het genereren van beleidsgegevens (bijvoorbeeld ten behoeve van innovatie)19. Aanpak voortijdig schoolverlaten en arbeidsmarkttoeleiding Arbeidsmarkttoeleiding is een vorm van bemiddeling waarbij de gemeentelijke overheid burgers zonder betaald werk een grotere kans op de arbeidsmarkt wil bieden. In het geval van jongeren betreft het een vorm van bemiddeling die aansluit op trajecten waarin onderwijs en jeugdzorg al samenwerken in de aanpak van het voortijdig schoolverlaten. Behalve de gemeente (onder meer in de persoon van de leerplichtambtenaar) zijn daar bijvoorbeeld het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI), het bureau jeugdzorg, aanbieders van jeugdzorg, onderwijsinstanties en voorzieningen voor voortijdig schoolverlaters bij betrokken. Om samenwerking tussen al deze partijen tot stand te brengen en goed te laten verlopen zijn de Regionale Meld- en Coördinatiepunten ingesteld. Deze hebben de wettelijke taak om voortijdig schoolverlaten te melden en om de aanpak daarvan te coördineren. Verder hebben zij tot taak om gevallen van voortijdig schoolverlaten te registreren. In de samenwerking van de verschillende betrokken instanties die moet leiden tot een vervolg van de schoolloopbaan, een leer-/werktraject of een betaalde baan, kan men verschillende functies onderscheiden: informatie, advisering, begeleiding, bijscholing en training. Deze krijgen gestalte in een groot aantal interventies, bijvoorbeeld: trajectbegeleiding, casemanagement, loopbaanbegeleiding, schoolmaatschappelijk werk, schakelklas, time-out, screeningsonderzoek en faalangsttraining.20 Brede school De brede school is een samenwerkingsverband tussen partijen die zich bezighouden met opgroeiende kinderen. Het doel van het samenwerkingsverband is het vergroten van de ontwikkelingskansen van kinderen. Onderwijs en welzijn zijn in ieder geval participanten. Kinderopvang, peuterspeelzaal, sport, cultuur, bibliotheek en andere instellingen kunnen ook ON een onderdeel van de brede school zijn. Mogelijke invullingen van de brede school zijn voorschoolse opvang voor 2- tot 4-jarigen, schoolmaatschappelijk werk, buitenschoolse opvang voor 4- tot 12-jarigen, of een verlengde schooldag met bijvoorbeeld sportieve en kunsteducatieve activiteiten en tienerprojecten. Het aanbod kan zich ook richten op activiteiten voor ouders zoals opvoedingsondersteuning, cursussen en een ouderkamer. In het voortgezet onderwijs richt het aanbod zich meer op thema's als veiligheid en voortijdig schoolverlaten. Ook sport- en cultuurinstellingen zijn belangrijke partners in het voortgezet onderwijs. De activiteiten zijn vooral gericht op leerlingen in de eerste twee leerjaren van het Voorbereidend Middelbaar Beroepsonderwijs (VMBO).OO Jeugdgezondheidszorg De jeugdgezondheidszorg is een werksoort die één van de schakels vormt in de keten van voorzieningen als huisartsenzorg, kraamzorg, verloskundigen, school en jeugdzorg. Volgens
19
Zie voor meer informatie www.voortijdigschoolverlaten.nl .
OM
=Bron: www.voortijdigschoolverlaten.nl ON =Bron: www.bredeschool.nl (1 sept. 2005F= OO =Bron: http://www.minocw.nl/bredeschool/factsheet.html (1 sept. 2005)=
22
OP
het Besluit jeugdgezondheidszorg heeft deze werksoort – in lijn met de eerder genoemde WCPV – een basistakenpakket. Het zogeheten basistakenpakket jeugdgezondheidszorg bestaat uit een uniform deel en een maatwerkdeel. Het uniform deel wordt in principe uitgevoerd bij alle jeugdigen in alle gemeenten en omvat de volgende werkzaamheden: • Het op systematische wijze volgen en signaleren van de ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van jeugdigen en gezondheidsbevorderende en –bedreigende factoren. Dit omvat: a) het afnemen van een algemene anamnese bij de jeugdige; b) het beoordelen van de lichamelijke verschijning van de jeugdige; c) het meten en beoordelen van de groei van de jeugdige; d) het beoordelen van de ontwikkeling van de jeugdige; e) het beoordelen van het functioneren van de jeugdige; f) het beoordelen van medisch-biologische parameters van de jeugdige; g) het beoordelen van het gedrag van de jeugdige; h) het beoordelen van het sociaal milieu van de jeugdige; i) het beoordelen van het fysiek milieu van de jeugdige; j) het in kaart brengen van het zorgsysteem rondom de jeugdige. • Het ramen van de behoefte aan zorg. Dit houdt in: a) het schatten van de verhouding tussen draaglast en draagkracht van de jeugdige en van het gezin waartoe hij behoort; b) het schatten van de behoefte aan advies en voorlichting van de jeugdige en van het gezin waartoe hij behoort; c) het inventariseren van de zorg die de jeugdige reeds ontvangt; d) het nagaan of de jeugdige tot één of meer risicogroepen behoort. • De vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen of ziekten en het aanbieden van vaccinaties. Dat houdt onder meer in: a) het nagaan of bij de jeugdige sprake is van oogpathologie, b) het nagaan of bij de jeugdige sprake is van maldescensus testis, c) het nagaan of bij de jeugdige sprake is van congenitale hartafwijkingen, d) het nagaan of bij de jeugdige sprake is van spraak- of taalstoornissen, e) het nagaan of bij de jeugdige sprake is van perceptief gehoorverlies, f) het zonodig aanbieden van vaccinaties (bijvoorbeeld bof, difterie, mazelen, polio, rodehond en hepatitis B ). In de uitwerking van het Besluit jeugdgezondheidszorg zijn deze werkzaamheden in het uniforme deel geordend en uitgewerkt in zes productgroepen: • U1 Monitoring en signalering (het systematisch volgen van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van jeugdigen en het signaleren van mogelijke verstoringen daarin), • U2 Inschatten zorgbehoefte (inschatten welke jeugdigen en ouders en welke groepen jeugdigen en ouders welke zorg nodig hebben), • U3 Screening en vaccinaties (aan ieder kind worden screeningen en vaccinaties aangeboden), • U4 Voorlichting, advies, instructie en begeleiding (individueel of in groepen voor jeugdigen en ouders), • U5 Beïnvloeden gezondheidsbedreigingen, 23
Besluit van 5 november 2002, houdende nadere uitwerking van de gemeentelijke taken op het gebied van de jeugdgezondheidszorg (Besluit jeugdgezondheidszorg); zie ook www.platformjgz.nl)
23
•
U6 Zorgsystemen netwerken, overleg en samenwerking (waaronder beleidsontwikkeling, afstemming tussen instellingen en zorgcoördinatie op individueel niveau).OQ
Het maatwerkdeel van het basistakenpakket wordt ook uitgevoerd in alle gemeenten, maar de gemeente heeft daarbij de keuze in de mate waarin en de wijze waarop de producten worden aangeboden. Het betreft de zorg die niet aan alle kinderen en opvoeders op dezelfde wijze hoeft te worden aangeboden, maar betreft doelgroepspecifieke zorg. Het Besluit jeugdgezondheidszorg duidt dit aan als de werkzaamheden die worden afgestemd op de specifieke zorgbehoeften van jeugdigen alsmede op lokale of regionale demografische en epidemiologische gegevenheden. Het gaat hier om het volgende: • Het ramen van de behoefte aan zorg, voor zover het gaat om a) het ramen welke zorgverlening op maat nodig is; b) het ramen welke risicogroepgerichte zorg nodig is. • Het geven van individu- of groepsgerichte voorlichting, advies, instructie en begeleiding. • Het formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen: a) het formuleren welke individuele maatregelen, afgestemd op het gezin van de jeugdige, nodig zijn, b) het formuleren welke maatregelen, afgestemd op de groep gezinnen waartoe het gezin van de jeugdige behoort, nodig zijn, c) het formuleren welke individuele maatregelen, afgestemd op buurt of school van de jeugdige, nodig zijn, d) het formuleren welke maatregelen, afgestemd op de groep buurten of scholen waartoe de buurt of school van de jeugdige behoort, nodig zijn. Ook hier zijn de taken geordend en nader uitgewerkt in de zes productgroepen die bij het uniforme deel zijn genoemd. Verschil is dat de invulling van deze taken per gemeente kan variëren. Om de taken handen en voeten te geven, beschikt de werksoort over uiteenlopende instrumenten en interventies, zoals Samen Starten, video hometraining (VHT), een aanpak voor huilbaby’s, voorlichtingsprogramma’s voor jonge ouders en interventies op scholen. De belangrijkste instellingen, werksoorten of samenwerkingsverbanden die de genoemde taken uitvoeren, zijn de GGD’s, kinderartsen, Thuiszorg (uitvoerder van de consultatiebureaus), Teams voor VroegTijdige Onderkenning van Ontwikkelingsstoornissen (VTO-teams) en Teams voor Integrale Vroeghulp Bureau jeugdzorg Bureau BMC heeft de taken van bureau jeugdzorg zoals die in de wet zijn vastgelegd als volgt 25 vertaald: • Cliëntgebonden hoofdtaken zijn: aanmelding en acceptatie in vrijwillig kader, opstelling diagnostisch beeld, indicatiestelling, uitvoeren van casemanagement, het verlenen van licht ambulante hulp, beoordelen of een verzoek tot onderzoek aan de Raad voor de Kinderbescherming of het AMK nodig is. • Overige cliëntgebonden taken zijn: uitvoeren bezwaar en beroep, uitvoeren van (voorlopige) voogdij, uitvoeren (voorlopige) gezinsvoogdij, uitvoeren jeugdreclassering, fungeren als AMK. 24
Voor details zie www.platformjgz.nl BMC / Bestuur & Management Consultants (2004). Producten en parameters kostprijsberekening bureaus jeugdzorg. Leusden: BMC (zie ook www.jeugdzorg.nl) 25
24
Collectieve, niet-cliëntgebonden taken zijn: het bieden van hulp en steun bij opvoedingsvragen, reageren op signalen van derden (outreachende contacten), versterken van voorliggende voorzieningen, adviseren van jeugdigen over telefonisch voorgelegde vragen of problemen (kindertelefoon), uitvoeren 24-uurs bereikbaarheid en beschikbaarheid, uitvoeren bureaudienst, zorgvraag in kaart brengen/monitoring.) De eerste taak – het bezien of een cliënt zorg nodig heeft – is in het zogeheten referentiewerkmodel voor bureau jeugdzorg nader uitgewerkt in de volgende deeltaken26: • Aanmelding en acceptatie in vrijwillig kader; • analyse (globale, uitgebreide en gerichte); • opstellen diagnostisch beeld; • vaststellen benodigde zorg (indicatiestelling); • plan; • uitvoering; • evaluatie. •
(Gezins)voogdij27. Het uitvoeren van gezinsvoogdij is, zoals gezegd, één van de taken van bureau jeugdzorg. Dit houdt de uitvoering van de volgende taken in: • toezicht houden op de jeugdige (in geval van een ondertoezichtstelling/OTS) • hulp en steun bij de opvoeding aan de ouders bieden (bij een OTS); • volledige verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de jeugdige bij ontheffing of OU ontzetting van de ouders uit het gezag. Daarnaast heeft de gezinsvoogd binnen bureau jeugdzorg verschillende taken op het gebied van toezicht bij strafrechtelijke zaken. Dat zijnOV: • toezicht houden bij de uitvoering van een leer- of taakstraf; • toezicht houden bij een voorwaardelijke invrijheidsstelling uit jeugddetentie; • de jeugdige hulp en steun bieden bij de uitvoering van bijzondere voorwaarden; • de jeugdige hulp en steun bieden bij de schorsing van voorlopige hechtenis; • begeleiden van en toezicht houden op jeugdigen die in het kader van een vrijheidsstraf deelnemen aan een scholings- en trainingsprogramma ; • begeleiden van en toezicht houden op jeugdigen aan wie, verblijvend in een justitiële jeugdinrichting, proefverlof verleend wordt. AMK. De AMK-taken die het bureau jeugdzorg uitvoert, bestaan uit zeven functies30: • Het eerste contact. Doel is een optimale toegang tot het AMK voor mensen die een advies of consult vragen inzake (een vermoeden van) kindermishandeling en voor personen die een melding (van een vermoeden van) kindermishandeling willen doen. • Advies en consult. Doel is: advies- en consultvragers zijn in staat op een adequate wijze om te gaan met de (vermoedelijke) kindermishandelingsituatie die aanleiding vormde tot het contact met het AMK. • Meldingen in ontvangst nemen. Een optimale toegang tot het AMK voor degenen die een melding van een (vermoeden van) kindermishandeling wensen te doen.
26
Ordina Public Management Consulting (2003). Referentiewerkmodel Bureau Jeugdzorg. Nieuwegein: Ordina. Bronnen: Van Hout, A., & Spinder, S. (2000). Leiding geven aan verandering.Utrecht: Vedivo. OU =Bron: Ministerie van VWS (2004). Informatiebrochure. Wet op de jeugdzorg. Den Haag: ministerie van VWS (zie ook: http://www.justitie.nl/Images/fo-wet-jeugdzorg_tcm10-60956_tcm74-31551.pdf).= OV Bronnen: Wet op de jeugdzorg, artikel 10. Wetboek van Strafrecht, artikel 77. Wetboek van Strafvordering, arikel 493. Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, artikel 3 en artikel 31.= 30 Bronnen: Baeten, P. (2004). Protocol van handelen: bij vermoedens van kindermishandeling in relaties van afhankelijkheid en onvrijheid. Utrecht: NIZW; Wet op de jeugdzorg, art. 11 27
25
•
• •
•
Onderzoeken en beoordelen. Te komen tot een deskundig oordeel over onder meer de vraag of er sprake is van enigerlei vorm van kindermishandeling, onderliggende problematiek, benodigd(e) onderzoek(en), diagnostiek, ondersteuning, hulpverlening en/of bescherming. Verwijzen en overdragen. De melding in het vervolgcircuit brengen, gericht op nader onderzoek, diagnostiek, ondersteuning, hulpverlening en/of bescherming. Coördineren en op gang brengen van hulpverlening. Afstemming van de bemoeienis van de verschillende instellingen en personen die betrokken zijn bij onderzoek, diagnostiek, ondersteuning, hulpverlening en/of bescherming ten aanzien van het gemelde kind en/of het gezin. Feedback geven aan melders.
Jeugdreclassering. De reclassering heeft in het bureau jeugdzorg de volgende taken31: • Begeleiden van en toezicht houden op jeugdigen als onderdeel van het afdoen van een strafbaar feit door het Openbaar Ministerie of de rechter. Hieronder valt ook intensieve trajectbegeleiding, waarbij de hulpverlener veel minder jeugdigen begeleidt en dus meer tijd heeft per jeugdige. • Vrijwillige begeleiding na doorverwijzing door de Raad voor de Kinderbescherming vanwege een proces-verbaal. • Tenuitvoerleggen van de leerstraf sociale vaardigheidstraining. • Begeleiden bij Scholings- en Trainingsprogramma's (STP). • Rapporteren en adviseren aan de Raad voor de Kinderbescherming, de rechter en de officier van justitie. • Nazorg bij jeugddetentie. Zorg voor lvg-jeugd De zorg voor jeugdigen met een lichte verstandelijke beperking (zorg voor lvg-jeugd) valt onder de AWBZ. Conform dat regime is het gebruikelijk om in deze werksoort zes functies te onderscheiden: huishoudelijke verzorging, persoonlijke verzorging, verpleging, ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding en behandeling. Zie paragraaf 4.2 voor een nadere omschrijving. Jeugd-ggz Voor de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-ggz) geldt hetzelfde als voor de zorg voor lvg-jeugd. Conform het wettelijk regime is het gebruikelijk de zes functies te onderscheiden die ook bij de zorg voor lvg-jeugd zijn genoemd. In de jeugd-ggz worden binnen de functie begeleiding en behandeling ook begrippen gebruikt als training, therapie en psycho-educatie (specialistische voorlichting) om het aanbod nader te typeren. Jeugdhulpverlening Conform de Wet op de jeugdzorg worden er in de jeugdhulpverlening (i.e. de jeugdzorg waarop een cliënt aanspraak kan maken in het kader van de wet) drie typen zorg onderscheiden, te weten jeugdhulp, verblijf en observatiediagnostiek. Elk van deze zijn bij de uitwerking van de wet nader onderverdeeld32.
31 Bron: Ministerie van VWS (2004). Informatiebrochure. Wet op de jeugdzorg. Den Haag: ministerie van VWS. (ook: http://www.justitie.nl/Images/fo-wet-jeugdzorg_tcm10-60956_tcm74-31551.pdf)== PO =Uit: Van der Vondervoort, A.G.M., & Sinnema, E. (2004). Naar een nieuw stelstel voor de financiering van het jeugdzorgaanbod,.Eindrapport. Amstelveen: Deloitte.
26
• • •
De jeugdhulp wordt onder verdeeld in vier zorginhoudelijke hoofdtypen, namelijk: ondersteunende, specialistische en therapeutische jeugdhulp en crisisinterventie. Verblijf wordt onder verdeeld in vier hoofdtypen pedagogisch klimaat, namelijk: vervangend, orthopedagogisch, intensief orthopedagogisch klimaat en crisisopvang. Observatiediagnostiek wordt ingezet als een verblijfsfunctie nodig is om goed te kunnen observeren en diagnosticeren t.b.v. een adequate indicatiestelling. De verblijfssituatie kan worden geboden via elk van de beschreven typen van verblijf. Er worden vier typen observatiediagnostiek onderscheiden: gedragsobservatie, gedragsobservatie en functieonderzoek, gedragsobservatie en medisch/psychiatrisch onderzoek en gedragsobservatie, functieonderzoek en medisch/psychiatrisch onderzoek. PP
Uitvoering van sancties In de wet staan hiervoor onder meer genoemd: jeugddetentie, taakstraf, geldboete, voorlopige hechtenis, onderzoek, behandeling (achter gesloten deuren). Strikt genomen valt de uitvoering van sancties niet onder de zorg ´achter het bureau jeugdzorg´, omdat hiervoor geen indicatiestelling nodig is. Toeleiding naar de sancties gebeurt immers via het strafrechtelijke circuit. Voor zover met deze sancties echter ook pedagogische doelen worden nagestreefd, zijn ze te beschouwen als interventies die een bijdrage leveren aan jeugdzorg. De afdoeningen van de strafbare feiten die het Justitieel Documentatiesysteem registreert, kunnen worden ingedeeld in negen categorieën. Binnen deze categorieën komen afdoeningen voor jeugdigen en volwassenen voor. • Vrijheidsbeperkende maatregelen, zoals plaatsing in een inrichting voor jeugdigen of jeugdterbeschikkingstelling met bevel tot behandeling. • Onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen, zoals jeugddetentie of plaatsing in een tuchtschool. • Taakstraffen. Hieronder vallen de werkstraf, de onbetaalde arbeid ten algemenen nutte, de leerstraf en het leerproject. • Voorwaardelijke vrijheidsstraffen. • Geldboetes. • Transacties. • Beleidssepot, bijvoorbeeld vanwege een gering feit, of door het geven van enkel een berisping. • Bijkomende straffen, zoals maatregel van schadevergoeding, teruggave in beslaggenomen goederen. • Technische uitspraken/afdoeningen, zoals vrijspraak.
PP
==Bron: Wetboek van Strafvordering, artikel 486 – 505.=
27
4.4 Functieaanduidingen De term ‘functie’ staat voor een globale aanduiding van een doel van aanbod, een type activiteit of een taak van een voorziening. De functieaanduiding is deels een aanduiding van een inhoudelijk kenmerk, deels een aanduiding van de positie van een interventie in het stelsel. In de voorgaande paragrafen zijn daar al elementen van genoemd. Overzien we de verschillende beschrijvingen, dan valt naast de diversiteit ook de overlap op. De vraag daarbij is of de overeenkomstige functies in de uiteenlopende werksoorten niet onder één noemer te scharen zijn. Op grond van voorgaande beschrijvingen is door ons een globale ordening gemaakt naar de functies. Daarin zijn vijf zogeheten ‘functiegroepen’ onderscheiden (en een categorie ‘Overig’). Uitgangspunt daarbij is dat in elke groep taken van uiteenlopende voorzieningen te scharen zijn. Voor de goede orde: de groepering is alleen gebeurd op grond van het type activiteit en laat de uiteenlopende mate van specialisatie, toepassing op onderscheiden doelgroepen en de intensiteit van het aanbod buiten beschouwing. De gebruikte labels zijn voorlopige werkbegrippen.We lichten elke rubriek kort toe. •
•
•
•
•
Groep 1. Voorlichting, informatie, advies. Hier gaat het om interventies die voornamelijk bestaan uit voorlichtingsactiviteiten, of waarin voorlichting, informatie of advies een duidelijk en doelbewust onderdeel vormt. Een voorbeeld hiervan is Moeders Informeren Moeders (MIM). Groep 2. Signalering, verwijzing en toegang. Deze categorie omvat activiteiten gericht op het onderkennen van risico’s of problemen en/of het toeleiden naar een aanbod. Interventies zullen niet gauw uitsluitend deze functie omvatten. Meestal zal het gaan om een aanbod waarin deze functie een nadrukkelijk en doelbewust onderdeel uitmaakt. Groep 3. Ondersteuning, hulp, behandeling. In deze categorie vallen onder meer de ontwikkelingsstimulering, opvoedingsondersteuning, trainingen, therapieën enzovoort. Hier zullen de meeste interventies in terechtkomen. Deze rubriek is met behulp van de as voor Inhoudelijke typering (B1) verder te differentiëren naar het soort interventie (bijvoorbeeld het type ontwikkelingsstimulering, verschillende soorten opvoedingsondersteuning, verschillende soorten psychotherapie, soorten farmacotherapie, soorten methodische hantering van leefgroepklimaat, etc.). Zoals in paragraaf 3.1 is opgemerkt, zal die nadere differentiatie medio 2006 mogelijk worden. Groep 4. Verblijf. Hieronder vallen alle verblijfsvormen in de sector, variërend van gewoon verblijf (zoals kinderopvang) tot verblijf in een gesloten inrichting. Deze groep is verder op te splitsen in gewone verblijfsvormen als pedagogische basisvoorzieningen en verschillende soorten gespecialiseerde verblijfsvormen. Verblijf in het kader van gespecialiseerde zorg zal in de meeste gevallen een combinatie inhouden van functiegroep 3 en 4. Groep 5. Coördinatie, casusregie en casemanagement. Sommige interventies zetten voornamelijk in op het creëren van een goede samenhang in aanbod. Die worden hieronder geschaard. Dat geldt ook voor alle andere taken op het terrein van coördinatie, casusregie, gezinscoaching, casemanagement e.d. Groep 6. Overig. Alles wat niet in de voornoemde rubrieken past, wordt hier ondergebracht.
28
In figuur 4 is te zien welke functies bij welke werksoorten of voorzieningen aan de orde zijn. De drie typen zorg die men in de jeugdhulpverlening kan onderscheiden (zie p.26) zijn hier apart opgenomen. De functiegroepen zijn te gebruiken om de interventies te rubriceren naar het type activiteiten dat in deze voorzieningen wordt uitgevoerd. Daarbij zijn – voor zover nodig – meerdere rubrieken te gebruiken. Figuur 4. Groepering van taken en typen aanbod naar functiegroepen Functiegroepen Groep 1. Groep 2. Groep 3. Groep 4. Voorlichting, Signalering, Ondersteuning, Verblijf informatie, advies verwijzing en hulp, behandeling toegang Jeugdwelzijn Jeugdwelzijn Jeugdwelzijn Jeugdwelzijn
Groep 5. Coördinatie, casusregie en casemanagement
Groep 6. Overig
Kinderopvang Ontwikkelingsstimulering (training, ondersteuning);
Ontwikkelingsstimulering (voorlichting); Opvoedingsondersteuning (Informeren, adviseren)
Opvoedingsondersteuning (signaleren)
Opvoedingsondersteuning (praktische en sociale steun)
Leerlingzorg
Leerlingzorg
Leerlingzorg
Jeugdgezondheidszorg (bijvoorbeeld Groeiboek)
Jeugdgezondheidszorg (monitoring, risicotaxatie, registratie)
Jeugdgezondheidszorg (o.a. cursussen, licht pedagogische hulp)
AMK (advies en consult)
AMK (meldingen ontvangen, onderzoeken en verwijzen / overdragen)
bureau jeugdzorg (advies aan jeugdigen, voorliggende voorzieningen)
bureau jeugdzorg (aanmelding, acceptatie, diagnose, indicatie)
Jeugd-ggz (psychoeducatie)
Leerlingzorg (Rebound, Brede school)
Leerlingzorg (o.a. leerplichtambtenaar) Jeugdgezondheidszorg (zorgcoördinatie)
Jeugdgezondheidszorg (overige taken)
AMK (coördinatie / AMK (overige op gang brengen taken) hulp)
bureau jeugdzorg (licht pedagogische hulp, bieden hulp en steun bij opvoedingsvragen)
bureau jeugdzorg (casemanagement)
(Gezins)voogdij
(Gezins)voogdij
Jeugd-reclassering
Jeugd-reclassering
Jeugd-ggz
Jeugd-ggz
Jeugd-ggz
Zorg voor lvgjeugd
Zorg voor lvgjeugd
Zorg voor lvgjeugd
bureau jeugdzorg (overige taken)
Jeugdhulpverlening Jeugdhulpverlening Jeugdhulpverlening Jeugdhulpverlening (observatiediagn.) (jeugdhulp: onder- (observatiediagn. steunend, speciaen verblijf: vervanlistisch, therapeugend, orthopedagotisch, crisishulp) gisch, intensief orthopedagogisch, crisisopvang) Sancties Sancties (onderzoek) Sancties (behandeling) Sancties (detentie)
29
4.5 Lijnaanduidingen In de gezondheidszorg is het gebruikelijk om voorzieningen in te delen in drie domeinen: de nulde-, eerste- en tweedelijnsvoorzieningen. Een soortgelijke rubricering hanteert het ministerie van VWS in het kader van het Kennisprogramma Jeugd.34 Het ministerie heeft deze indeling in het kennisprogramma als een leidend principe voor de typering van de sector voorgesteld. Nuldelijns voorzieningen (Pedagogische basisvoorzieningen) Alle kinderen in Nederland krijgen te maken met de pedagogische basisvoorzieningen. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering. Gezien vanuit het zorgaanbod behoren tot dit domein onder meer de thuiszorg (waaronder de consultatiebureaus), de GGD’s, de kinderopvang, de programma´s voor groei- en ontwikkelingsstimulering en jeugdwelzijn die tot doel hebben het verbeteren van opvoedings- en ontwikkelingsvoorwaarden. Eerstelijnsvoorzieningen Eerstelijnsvoorzieningen zijn op lichte hulpverlening gericht en zijn er voor kinderen met een licht probleem waarbij hulpverlening niet gebaseerd is op voor de tweedelijn geïndiceerde en doorverwezen zorg. Gemeenten zijn grotendeels verantwoordelijk voor de goede uitvoering. Hierbij horen onder meer de lichte hulpverleningsfuncties uit de voorgenomen Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), zoals de functies van het preventieve jeugdbeleid. Voorbeelden zijn maatschappelijk werk en eerstelijns psychologische hulp. Tweedelijnsvoorzieningen (Gespecialiseerde jeugdzorg) Binnen dit domein vallen de Raad voor de Kinderbescherming (inclusief de uitvoering van taak- en leerstraffen), het bureau jeugdzorg en de voorzieningen en hulpvormen waarvoor bureau jeugdzorg een indicatie afgeeft. De provincies en grootstedelijke regio´s zijn verantwoordelijk voor het aanbod. Het gaat om zorg waarop aanspraak bestaat op grond van de Wet op de jeugdzorg. Daaronder vallen ook de tweedelijns zorg van de jeugd-ggz en de zorg voor lvg-jeugd. 4.6 Aanduiding van bereik De indeling van de vorige paragraaf loopt enigszins parallel aan het onderscheid in universele, selectieve en geïndiceerde interventiesPR, dat in de preventie-literatuur veel gehanteerd wordt36: • Universele interventies worden toegepast op de algemene bevolking, zonder nadere selectie op risico of probleem. • Selectieve interventies zijn gericht op bepaalde risicogroepen. • Geïndiceerde interventies zijn bedoeld voor groepen met een bepaalde (beginnende) problematiek. 34
Ministerie van VWS (2005). Kaders voor VWS Kennisprogramma Jeugd. Den Haag: ministerie van VWS.
PR
=Mrazek, P.J., & Haggerty, R.J. (1994). Reducing risks for mental disorders. Frontiers for preventive intervention research. Washington DC: National Academy Press. = 36
Onder meer: Ince, D. et al. (2001). Veelbelovend en effectief. Overzicht van preventieve projecten en programma’s in de domeinen gezin, school, jeugd, wijk. Eerste editie CtC-gids. Utrecht: NIZW. Berger, M., & Menger, R. (2002). Op weg naar veelbelovende en effectieve programma’s voor risicojongeren. Utrecht: NIZW.
30
Het probleem bij deze indeling is dat in de jeugdzorg de term ‘geïndiceerde zorg’ staat voor het aanbod dat uitsluitend verkrijgbaar is op basis van een indicatiestelling van bureau jeugdzorg. Het gaat daarbij niet meer om een preventief aanbod. PT
De Inventgroep stelt een nadere invulling voor die dit probleem oplost. Universele preventieve interventies Deze zijn gericht op de gehele populatie van ouders, andere opvoeders en kinderen. Hieronder valt algemene opvoedingsvoorlichting, psycho-educatie, algemene oudercursussen en voorlichting over ontwikkeling en gedrag. Middelen die hieronder vallen zijn onder meer tijdschriften, boeken, websites, tv-programma’s, folders, groepsbijeenkomsten en dergelijke. Selectieve interventies Hier onderscheidt de Inventgroep feitelijk twee soorten preventieve interventies: • Interventies gericht op risicogroepen. Deze richten zich volgens de Inventgroep meestal op demografisch (bijvoorbeeld alleenstaande tienermoeders), geografisch (achterstandswijken) afgebakende doelgroepen of doelgroepen met een bepaald kenmerk dat samenhangt met een verhoogde prevalentie van problemen. Deze zogeheten risicogroepbenadering houdt vaak in dat men voorlichting of training op individueel of groepsniveau aanbiedt aan subpopulaties waarvan men weet dat ze een verhoogd risico hebben. • Interventies gericht op geselecteerde individuen met een verhoogd risico. Individuen worden hier eerst gescreend op de aanwezigheid van bepaalde risicofactoren. Pas wanneer deze factoren daadwerkelijk aanwezig blijken te zijn, krijgen de personen een interventie aangeboden. Dat kan een individueel of een groepsgewijs aanbod zijn. Interventies bij geïdentificeerde problemen (“Geïndiceerde interventies”) De Inventgroep spreekt niet van ‘Interventies bij geïdentificeerde problemen’ maar van ‘geïndiceerde interventies’. We komen daar zo op terug. De Inventgroep schaart onder deze groep de interventies voor groepen met een bepaalde (beginnende) problematiek. Zij onderscheidt hier weer twee typen: • Vroegtijdige interventie bij signalen van risicoprocessen. Dit zijn vroege interventies gericht op individuen die risicotrajecten zijn ingegaan. Er zijn eerste signalen van beginnende problematiek die gerelateerd kunnen zijn aan ernstiger vormen van internaliserende en externaliserende problematiek en zorgwekkende opvoedingssituaties. Dit worden ook wel de ‘high risk’-personen genoemd. Wij spreken hier liever van personen met (signalen van) lichte problematiek, omdat daaronder dan ook nazorg is te scharen bij jeugdigen en opvoeders die zwaardere problemen te boven zijn gekomen maar die nog aangewezen zijn op lichte hulpvormen. • Interventies in termen van zorg en behandeling bij vastgestelde problemen. Hier gaat het om behandeling, hulp of zorg bij vastgestelde problemen (‘clinical interventions’). Volgens de Inventgroep gaat het hier om de eerder genoemde ‘geïndiceerde zorg’ volgens het spraakgebruik in de jeugdzorg. Wij spreken hier van zorg voor personen met zwaardere problematiek.
37
Hermanns, J., Öry, F. & Schrijvers, G. (2005). Helpen bij opgroeien en opvoeden: eerder, sneller en beter. Een advies over vroegtijdige signalering en interventies bij opvoed- en opgroeiproblemen. Den Haag: Ministerie van VWS.
31
Zoals gezegd spreekt de Inventgroep niet van ‘Interventies bij geïdentificeerde problemen’ maar van ‘geïndiceerde interventies’. De laatstgenoemde term zorgt echter voor nogal wat verwarring, zo hebben wij gemerkt. Het wekt immers de suggestie dat voor dit aanbod een indicatiestelling vereist is. Voor zover dit gaat om aanbod in de tweede lijn, geldt dat ook zo; als het echter gaat om een eerstelijns aanbod, is een indicatie niet per definitie vereist. Nog verwarrender is dat het afhankelijk is van de context of een interventie verstrekt wordt met een indicatiestelling of niet. Bijvoorbeeld, een sociale vaardigheidstraining is in het kader van een leerstraf of als onderdeel van een jeugdzorgprogramma aan te duiden als ‘geïndiceerd’. Dezelfde training is echter ook in te zetten als een licht aanbod bij beginnende problematiek. Er is dan niet noodzakelijk een indicatie vereist. Een oplossing is om in plaats van ‘geïndiceerde interventies’ te spreken van ‘interventies bij PU geïdentificeerde problematiek’. Nadeel daarvan is weer dat dit indruist tegen een inmiddels zowel nationaal als internationaal ingeburgerd spraakgebruik. We stellen daarom voor om bij de term ‘interventies bij geïdentificeerde problematiek’ voorlopig consequent erachter tussen haakjes de term ‘geïndiceerde interventies’ te vermelden.
PU
=Conform het voorstel van Wim Slot op de expertmeeting van 20 okt. 2005. Hij verwijst daarbij naar onder meer: GAP Committee on preventive psychiatry (1999). Violent behavior in children and youth: Preventive intervention from a psychiatric perspective. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 38, 235-241.=
32
5. UITWERKING EN EERSTE TEST VAN HET MODEL 5.1 Inleiding De vraag die in dit project centraal staat is met welke assen en rubrieken stelselkenmerken aan te duiden zijn om interventies op een informatieve manier te ordenen. Met ‘informatief’ wordt hier bedoeld: het helpt dubbelingen, hiaten en lacunes in het aanbod aan interventies in de jeugdzorgketen op het spoor te komen. In hoofdstuk 3 van dit rapport presenteerden we een figuur waarin de verschillende thema’s en assen zijn samengevat die bij het ordenen van interventies te betrekken zijn (Figuur 1). Het hokje van de stelselkenmerken (vak E) was in dat schema leeg. Op grond van het voorgaande is dat vak nu met een aantal mogelijkheden aan te vullen. In Figuur 5 staan deze op een rij. De rubrieken bij elke as zijn opgenomen in bijlage 2. Figuur 5. Thema’s en assen ordening interventies Thema Assen A. Doelgroepkenmerken
B. Inhoudelijke kenmerken C. Vormkenmerken
Rubricering voorhanden?*
A1. Belangrijkste risico of probleem
A1. Ja (DEI)**
A2. Leeftijd van de jeugdige(n)
A2. Ja (DEI)
A3. Voor allochtonen geschikte interventies
A3. Ja (DEI)
B1. Inhoudelijke typering
B1. Nee (verwacht: medio 2006)
C1. Gebruikelijk aantal contacten
C1. Ja (DEI)
C2. Perso(o)n(en) waarop interventie is gericht
C2. Ja (DEI)
C3. Individuele interventie of groepsinterventie
C3. Ja (DEI)
C4. Locatie van uitvoering
C4. Ja (DEI)
D. Kwaliteitskenmerken
D1. Type uitgevoerd effectiviteitsonderzoek
D1. Ja (DEI)
D2. Mate van effectiviteit
D2. Ja (DEI)
E. Stelselkenmerken
E1. Wettelijke kaders
E1. Ja (zie bijlage 2)
E2. Functies
E2. Ja (zie bijlage 2)
E3. Lijnen
E3. Ja (zie bijlage 2)
E4. Bereik
E4. Ja (zie bijlage 2)
E5. Werksoorten
E5. Ja (zie bijlage 2)
* DEI = rubricering voorhanden in de codetabellen van de Databank Effectieve Jeugdinterventies (DEI; zie bijlage 1) ** Een project voor de standaarddefiniëring van aan deze rubricering ten grondslag liggende classificatie is in voorbereiding bij NIZW Jeugd.
Hoe werkt nu het voorgestelde model? Zijn de assen voor de stelselkenmerken zoals die nu zijn uitgewerkt betrouwbaar en hanteerbaar? Om deze vragen te beantwoorden zijn de interventies die in de Databank Effectieve Jeugdinterventies zijn beschreven met behulp van de assen en de rubrieken getypeerd. Doel van deze eerste oefening was tweeledig. In de eerste plaats moest dit illustratiemateriaal opleveren van de werking van het model. Ten tweede moest het een eerste impressie geven van de praktische bruikbaarheid van het ordeningsmodel. Bij de oefening is als volgt te werk gegaan. Aan de hand van beschrijvingen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies zijn interventies getypeerd met behulp van de assen en de rubrieken in bijlage 1 en 2. Dat gebeurde in twee rondes. De eerste betrof 14 interventies. Hierbij zijn alle assen gebruikt.39 De tweede ronde betrof alle 36 interventies die
PV
=De gehanteerde interventies en de resultaten van deze ronde zijn bij de auteurs opvraagbaar.
33
in de databank voorkomen (stand november 2005). Hierbij zijn twee assen die bij de eerste ronde weinig hanteerbaar en betrouwbaar bleken te zijn niet meer meegenomen. We benadrukken dat het hier gaat om een eerste oefening die een impressie oplevert van de hanteerbaarheid en de betrouwbaarheid. De beperkte omvang van het project stond geen wetenschappelijke studie naar interbeoordelaarbetrouwbaarheid en bruikbaarheid toe. Voorts geldt dat de interventies die zijn geclassificeerd niet dekkend zijn voor wat er geboden wordt in de sector. Veel beschrijvingen van interventies zijn nog voor de databank in productie. Getracht is in de onderhavige oefening een mix mee te nemen van interventies uit het preventieve, licht ambulante, curatieve en repressieve deel van de jeugdzorg. De voorbeelden moeten dan ook gezien worden als een simulatie: stel dat dit ons totale interventie-arsenaal van veelbelovende en effectieve interventies zou zijn, waar vallen dan gaten?QM
5.2 Illustratie van de werking van het model: een simulatie Om de illustraties weer te geven, maken we weer gebruik van het ‘sorteerbak-principe’ van het ordeningsmodel. Dat houdt in dat – door assen van het model te combineren – er een set van ‘vakjes’ ontstaat waarin de interventies in te delen zijn (zie ook paragraaf 3.2). • •
•
De verticale as van de sorteerbak laten we omwille van de eenvoud weer bestaan uit de rubrieken voor psychosociaal functioneren, en voor de rest alleen de hoofdgroepen. De horizontale as laten we afwisselend bestaan uit de verschillende mogelijkheden om stelselkenmerken te ordenen. We tonen daarbij de resultaten als we ordenen op werksoort, functiegroepen en bereik. De ordeningen naar wettelijke kaders en lijnen zijn niet in de illustraties meegenomen, omdat de rubricering lastig bleek uit te voeren (in paragraaf 5.3 wordt daar nader op ingegaan). De vakjes vullen we steeds met interventies die in de databank zijn ondergebracht.
In figuur 6 zijn de interventies geordend met de werksoorten als invalshoek. Deze zijn hier omwille van de overzichtelijkheid ‘ingedikt’ in drie typen: Gemeentelijk of lokaal aanbod, bureau jeugdzorg en curatieve/repressieve jeugdzorg. De verdeling van de interventies vertoont een te verwachten patroon: zowel in het gemeentelijk als bij het curatieve aanbod komen we in de verschillende rubrieken redelijk veel interventies tegen. Bij bureau jeugdzorg treffen we de minste interventies aan. Treffend is te zien dat in de rubriek die de combinatie vormt van ‘Ontwikkeling / vaardigheden’ en ‘Gemeentelijk/lokaal’ veel interventies vallen. Dit komt doordat er tamelijk veel ontwikkelingsstimuleringsprogramma’s in deze categorie vallen. Met behulp van het ordeningsmodel zijn deze interventies nader te typeren naar ‘Type uitgevoerd onderzoek en mate van effectiviteit’ (as D1/D2). Dat zal duidelijk maken hoeveel van de getoonde programma’s ook als ‘evidence based’ te boek staan en welke nader onderzoek verdienen.
QM
=Oorspronkelijk was de bedoeling de simulatie uit te breiden met nep-interventies, omdat er mogelijk te weinig interventies beschikbaar zouden zijn uit de databank. Deze – overigens heel gemakkelijk uit te voeren – aanvulling blijkt achteraf niet nodig om de illustraties voldoende te laten spreken. Voorts was het de bedoeling om – voor zover de beschikbare tijd dat toestond – interventies die zijn aanbevolen in het rapport van de Inventgroep mee te nemen. Rubricering van die interventies vergde echter het opvragen van veel informatie aanvullend op het rapport, hetgeen niet paste in de looptijd van het project. =
34
Figuur 6. Ordening van interventies naar risico/problematiek en Werksoorten Optie E2: Werksoorten (ingedikt) As A1: Belangrijkste risico of probleem Psychosociaal functioneren jeugdige
Gemeentelijk/lokaal
Bureau jeugdzorg
Curatieve/repressieve jeugdzorg
Totaal
Internaliseren
5
-
6
11
Externaliseren
7
1
9
16
Denk/ cogn stoornis
1
-
3
4
Persoonlijkheid etc.
-
-
-
0
Middelen en gokken
-
-
-
0
Lichaam
-
-
-
0
12
1
4
16
9
2
10
19
10
-
5
15
Overig
-
-
-
0
Totaal
22
2
14
36
Ontwikkeling / vaardigheden Gezin en opvoeding Jeugdige / overige omgeving
Opmerkelijk in Figuur 6 is dat interventies ontbreken in de rubrieken voor ‘Lichaam’, ‘Persoonlijkheid’ (waarin onder meer vallen de risico´s of problemen in de identiteitsontwikkeling, ervaren toekomstperspectief en specifieke persoonlijkheidsstoornissen) en ‘Gebruik van middelen en gokken’ (omvat onder meer risico op of problemen met verslaving en overmatig gokken). Dat er niets in de vakjes voor ‘Lichaam’ staat is logisch. Immers, het accent in dit project is gelegd op de (preventieve) psychosociale en pedagogische zorg. De medische voorzieningen (zoals het vaccinatiebeleid en de screening op lichamelijke aandoeningen) heeft in dit project minder de aandacht gekregen (zie ook paragraaf 3.2). Zouden deze in de simulatie zijn meegenomen, dan zou dus in deze rubriek een betere vulling aangetroffen zijn.Ten aanzien van de rubrieken ‘Persoonlijkheid’ en ‘Middelen en gokken’ valt duidelijk een gat in het aanbod dat tot nu toe in kaart is gebracht. Figuur 7 maakt weer een ordening, maar nu met de functies als invalshoek. Figuur 7. Ordening van interventies naar risico/problematiek en functiegroepen Optie E3: Functiegroepen As A1: Belangrijkste risico of probleem
Psychosociaal functioneren jeugdige
Groep 1: Voorlichting, informatie, advies
Groep 2. Groep 3. SignaleStimulering, ring, ondersteuverwijzing ning, hulp, en toegang behandeling
Groep 4. Verblijf
Groep 5. Coördinatie, casusregie, casemanagement
Groep 6. Overig
Totaal
Internaliseren
4
-
11
-
-
-
11
Externaliseren
3
-
15
3
1
-
16
Denk/ cogn stoornis
1
-
4
-
-
-
4
Persoonlijkheid etc.
-
-
-
-
-
-
0
-
-
-
-
-
-
0
Lichaam
Middelen en gokken
-
-
-
-
-
-
0
Ontwikkeling / vaardigheden
5
2
15
1
-
-
16
Gezin en opvoeding
8
-
17
2
1
-
19
Jeugdige / overige omgeving
3
1
15
3
1
-
15
Overig
-
-
-
-
-
-
0
Totaal
11
2
34
3
1
-
36
35
Er zijn redelijk veel interventies die componenten bevatten van ‘Voorlichting, informatie of advies’ (Groep 1). Relatief weinig interventies zijn te categoriseren onder ‘Signalering, verwijzing en toegang’ (Groep 2). Dat is geen verrassing, omdat het in dit project hoofdzakelijk gaat om interventies, en niet om signalerings- en diagnostische instrumenten. In principe zijn deze instrumenten wel in het ordeningsmodel onder te brengen. Zouden deze in de simulatie zijn meegenomen, dan zou dus in deze kolom een betere vulling aangetroffen zijn. Zoals te verwachten, vallen de meeste interventies in de Groep 3 (‘Stimulering, ondersteuning, etc.’). Deze zijn met behulp van de as voor de inhoudelijke typering van de interventies (B1) weer op te splitsen in onder meer de verschillende soorten van ontwikkelingsstimulering, diverse typen opvoedingsondersteuning, verschillende therapiesoorten en medicamenteuze behandelingen. Uit de figuur blijkt ook dat er een aantal interventies is dat de verblijfsfunctie dekt (Groep 4). Zonder uitzondering gaat het hier om combinaties met ondersteuningsvormen of behandelingen. Weinig interventies dekken groep 5 (Coördinatie). Hier wijst de simulatie duidelijk op een lacune. Men kan zich afvragen of – gezien het belang van een samenhangend aanbod – er voldoende veelbelovende en effectieve interventies zijn die de coördinatie-functie afdoende geïncorporeerd hebben. Figuur 8 ordent de interventies ten slotte naar het bereik. Figuur 8. Ordening van interventies naar risico/problematiek en bereik Optie E5: Bereik As A1: Belangrijkste risico of probleem
Psychosociaal functioneren jeugdige
Universele interventies
Selectieve, preventieve interventies
Interventies voor geïdentificeerde problematiek
Geselecteerde groepen
Geselecteerde individuen
(Signalen van) lichte problemen
Totaal
Zwaardere problematiek
Internaliseren
3
-
1
4
7
11
Externaliseren
3
-
3
1
10
16
Denk/ cogn stoornis
-
-
-
2
3
4
Persoonlijkheid etc.
-
-
-
-
-
0
Middelen en gokken
-
-
-
-
-
0
-
-
-
-
-
0
Ontwikkeling / vaardigheden
-
4
8
2
4
16
Gezin en opvoeding
1
-
8
2
10
19
Jeugdige / overige omgeving
4
2
4
1
5
15
Overig
-
-
-
-
-
0
Totaal
4
4
12
5
15
36
Lichaam
Hier valt op dat er weinig universele en preventieve interventies voor geselecteerde groepen zijn. Vooral het gebrek aan universele preventieve interventies op het terrein van ontwikkeling en vaardigheden valt op. Dat wekt geen verbazing. Zo merkt de Inventgroep op “Er is overigens nog weinig informatie beschikbaar over wat effectieve vroegtijdige interventies zijn voor een breed publiek”QN.
QN
=Hermanns, J., Öry, F. & Schrijvers, G. (2005, pag 55). Helpen bij opgroeien en opvoeden: eerder, sneller en beter. Een advies over vroegtijdige signalering en interventies bij opvoed- en opgroeiproblemen. Den Haag: ministerie van VWS.
=
36
5.3 Bespreking van de ervaringen Een goed ordeningsmodel voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid, validiteit en hanteerbaarheid. Naar deze eigenschappen is in de korte looptijd van dit project geen onderzoek gedaan. Wel is met de rubriceeroefening die in de vorige paragraaf is gepresenteerd enige ervaring opgedaan die licht werpt op de kwaliteit van de assen. Wettelijke kaders Dit blijkt een moeilijke en niet betrouwbaar te hanteren classificatie. Aan een interventie is doorgaans niet te zien uit welke koker ze wordt betaald. Dat geeft problemen bij het indelen. Wetgeving en praktijk blijken bovendien twee verschillende perspectieven te vertegenwoordigen. De praktijk staat voor hoe het is, de wet schrijft voor hoe het zou moeten zijn. In combinatie met het vorige punt (aan een interventie is op zich vaak niet te zien waar hij thuishoort), leidt dit per definitie tot een indeling van interventies die veel discussie uitlokt. De rubriceer-oefeningen zijn voer voor debat over de inrichting van het stelsel. Het voeren van dat debat streeft echter het doel en de reikwijdte van dit project voorbij. Betrouwbare en hanteerbare toepassing van deze as vergt dan ook dat er eerst meer duidelijkheid komt over welke interventies die nu in de praktijk te vinden zijn onder welk wettelijk regime vallen of zouden moeten vallen. Werksoorten Het indelen van de interventies naar de uitgebreide rubricering van werksoorten blijkt ook niet gemakkelijk. Feitelijk geldt hier hetzelfde probleem als bij de wettelijke kaders: aan een interventie is vaak niet te zien waar die thuishoort. Bovendien is ook hier de vraag waar een interventie thuishoort, te beantwoorden naar de huidige óf de gewenste praktijk. Zo is het de vraag of interventies als ‘Drukke Kinderen’ en ‘Beter omgaan met pubers’ niet alleen in het gemeentelijke circuit thuishoren, maar ook in het bureau jeugdzorg ‘mogen’ worden geplaatst. In de beschrijvingen van de interventies wordt daar niets over gemeld. Meer in het algemeen geldt dat het bijzonder moeilijk blijkt om een eenduidige rubricering van de werksoorten te maken. Dat komt omdat er verschillende ordeningen door elkaar lopen: de indeling naar instellingen en deelsectoren (zoals bureau jeugdzorg, zorg voor lvg-jeugd) en de indeling naar thema (bijvoorbeeld opvoedingsondersteuning, ontwikkelingsstimulering). De indeling van de interventies blijkt wel gemakkelijk te maken als de ‘ingedikte’ variant gebruikt wordt (gemeentelijk, bureau jeugdzorg, curatieve/repressieve jeugdzorg). In dat geval gaat er wel veel informatie verloren. In hoofdstuk 6 komen we op dit punt terug. Functies Een indeling van interventies naar de functies blijkt vrij gemakkelijk uit te voeren. Dat heeft onder meer te maken met het feit dat het meeste aanbod in groep 1 (‘Voorlichting, informatie, advies’) en/of groep 3 (‘Ondersteuning, hulp, behandeling’) is te scoren. Of ook andere groepen van toepassing zijn, is vaak moeilijker te zien. Als rubrieken van deze as nader uitgesplitst zullen gaan worden met behulp van de inhoudelijke typering van de interventies (as B1), zullen de indelingsproblemen vermoedelijk wat groter worden. Maar over het algemeen lijkt de functie-as redelijk hanteerbaar. Nulde-, eerste-, of tweedelijnsvoorzieningen De plaatsing van interventies die duidelijk tot de nulde- of de tweedelijn horen, blijkt niet moeilijk. De betrouwbaarheid van het indelen wordt echter flink aangetast door twijfel over plaatsing van interventies in de eerste lijn. Hierbij stuit men op de vraag wat eigenlijk de
37
definitie is van een eerstelijnsinstelling als het gaat op ontwikkelings- en opgroeiproblemen. Het kennisprogramma van VWS, waarin de indeling is voorgesteld, biedt daarvoor slechts beperkte handvatten. Ook de beschrijvingen van de interventies bieden daarvoor geen aanknopingspunten. Duidelijk is dat de makers of eigenaars van de interventies zich niet storen aan de indeling naar de verschillende lijnen. Denkbaar is ook dat een bepaalde interventie in verschillende contexten te plaatsen is, zoals een sociale vaardigheidstraining zowel in de eerste lijn als in de tweede lijn (als onderdeel van een breder zorgprogramma) in te zetten is. Wellicht is een oplossing te vinden door een meer expliciete koppeling te maken tussen enerzijds de lijnindeling en anderzijds de indeling in werksoorten. Dit punt komt in hoofdstuk 6 terug. Bereik De interventies waren op deze as over het algemeen redelijk in te delen, al moeten er voor de afbakening van de rubrieken ook hier scherpere definities komen. Lastig is dat er in de literatuur daarvoor nauwelijks aanknopingspunten te vinden zijn. Voordeel is wel dat er in de beschrijving van de interventies geregeld staat aangegeven of het om een universeel programma, een preventieve interventie voor risicogroepen of –individuen of om een interventie voor geïdentificeerde problematiek gaat.
38
6. DISCUSSIE EN CONCLUSIES 6.1 Vraagstelling en belangrijkste resultaten De projectgroep van Operatie Jong formuleerde de volgende vraagstelling voor dit project: 1. Hoe zou een eerste opzet, model of denkraam voor de bedoelde beschrijving en ordening van het aanbod van de preventieve, curatieve en repressieve jeugdzorg er uit kunnen zien? 2. Met welke interventies zou deze eerste opzet op grond van definities en afbakening gevuld kunnen worden? 3. Welke assen, kenmerken, of criteria zijn essentieel voor hun systematische beschrijving en ordening naar overeenkomsten en verschillen? 4. Welke vulling van het model is redelijkerwijs mogelijk gegeven de beschikbare tijd? Deze vragen hebben de leidraad gevormd voor de opbouw en invulling van het model. Daarbij is de ordening van de Databank Effectieve Jeugdinterventies als uitgangspunt genomen. De typering en ordening van interventies gebeurt daarin aan de hand van een aantal thema´s. Per thema is een set van zogeheten ´assen´ ontwikkeld die op een zeer flexibele manier te gebruiken zijn om het aanbod te ordenen, al naargelang de informatiebehoefte van de gebruiker. Elke as weerspiegelt een essentieel kenmerk waarmee een interventie is te typeren. Die typering geschiedt per as aan de hand van een aantal rubrieken. Op basis daarvan zijn overzichten te maken, die helpen uit te zoeken of het aanbod van interventies lacunes vertoont of niet, en waar zich eventuele lacunes voordoen. In het ordeningsmodel missen nog assen voor de typering van interventies naar stelselkenmerken. Daar heeft de opdracht zich in dit project op toegespitst. Voor deze kenmerken zijn in eerste instantie vijf assen onderscheiden. • Wettelijke kaders • Functies • Lijnen • Bereik • Werksoorten Ook hiervoor zijn per as rubrieken gemaakt waarmee de interventies zijn te kenmerken. Een eerste oefening met het model laat zien dat een dergelijke ordening interessante informatie kan opleveren. Ten aanzien van de uitwerking gelden echter wel een aantal kritische kanttekeningen. 6.2 Kanttekeningen In een expertmeeting is gebleken dat over het algemeen het draagvlak voor de constructie van een beschrijvend ordeningsmodel als geheel voldoende is. Veel discussie is er echter over de relevantie en de inhoudelijke uitwerking van de stelselkenmerken. Ook de eerste ervaringen met de toepassing van de assen voor de stelselkenmerken leiden tot enkele kritische kanttekeningen.
Het doel van de ordening. De vraag ‘Waar dient de ordening voor?’ blijkt bijzonder veel discussie op te roepen. In de expertmeeting is benadrukt dat het van belang is om hier een strikt onderscheid te maken in enerzijds een intern werkmodel ten behoeve van de databank en de onderzoeksprogrammering en anderzijds een uitwerking ten 39
behoeve van stelseldiscussies. Het draagvlak voor het eerste (intern werkmodel) lijkt niet zo´n probleem. Draagvlak voor het laatste (een ordeningsmodel ten behoeve van een stelseldiscussie) is echter gering. Het kan daarom niet genoeg benadrukt worden dat de functie van het model een ‘interne’ is. Het biedt een ordening ten behoeve van beschrijving en overzicht van interventies in de Databank Effectieve Jeugdinterventies en ten behoeve van de onderzoeksprogrammering. Die ordening helpt duidelijk te maken waar overlappingen en lacunes zitten in het aanbod van effectieve interventies en in het onderzoek naar die effectiviteit. Niet meer en niet minder.
Kwaliteit van de assen. Op basis van de eerste impressies met het rubriceren van de kenmerken van de interventies aan de hand van de stelselassen lijken er twee in het gebruik redelijk tot voldoende betrouwbaar en hanteerbaar te zijn: die voor functies en de ‘ingedikte’ versie van werksoorten. Daarbij geldt de kanttekening dat de uitgebreide as voor werksoorten (zonder indikking) weinig hanteerbaar lijkt te zijn. Probleem is hier dat er veel discussie mogelijk blijkt te zijn over de vraag of een aangeduide werksoort nu een type instelling vertegenwoordigt (bijvoorbeeld kinderopvang), een discipline (bijvoorbeeld maatschappelijk werk) of een deelsector (bijvoorbeeld jeugdgezondheidszorg). De as voor bereik lijkt redelijk betrouwbaar en hanteerbaar. De overige twee assen (wettelijke kaders en lijnen) lijken op basis van de eerste ervaringen weinig tot niet betrouwbaar en hanteerbaar. De kans is groot dat de betrouwbaarheid en hanteerbaarheid van de assen te verbeteren is door nadere literatuurstudie te verrichten naar de operationele definitie van de rubrieken, expert- en consensusbijeenkomsten te houden om de definities aan te scherpen en studies uit te voeren waarin de operationalisaties worden uitgetest. Dergelijke (intensieve) trajecten zijn overigens alleen aan te bevelen als er redelijke overeenstemming bestaat over het nut van de te onderscheiden assen en rubrieken.
Nut van de assen. In de bijeenkomsten die in het kader van het project zijn gehouden, is gebleken dat de meningen over welke as nu wel of niet zinvol is nogal uiteen lopen. Er is – met andere woorden - geen duidelijke consensus over welke assen primair van belang of het meest interessant zijn. Dat hoeft op zich geen probleem te zijn. Kenmerk van het ordeningsmodel is juist dat het door een brede set van assen een flexibele opzet heeft, zodat er uiteenlopende ordeningen te maken zijn, al naargelang de interesse en informatiebehoefte. Het is wel een probleem voor zover in de verdere ontwikkeling van de assen nog het nodige geïnvesteerd moet worden. Immers, in dat geval is het van belang dat de investering over het algemeen als zinvol wordt ervaren. Gebrek aan consensus over de relevantie van de assen kan zich ook op dat punt gaan wreken.
Gebruikte termen en definities. De gebruikte termen en definities zullen soms in het veld verwarring oproepen. Goed voorbeeld daarvan is de discussie die in de expertmeeting is ontstaan over het begrip ´geïndiceerde interventies´. Het begrip ´geïndiceerd´ heeft binnen elke werksoort zijn eigen betekenis, zo bleek in de discussie. Gezien het interne karakter van het gebruik van het ordeningsmodel hoeft dit niet zo erg te zijn. Zolang de gebruikers maar weten wat ermee bedoeld wordt, is er geen probleem. Voor de communicatie met ´de buitenwereld´ volstaat dat echter niet, omdat daarbij van belang is dat een gehanteerde term herkenning oproept. Elke rubriek zal dan ook met een nadere omschrijving en met voorbeelden uitgewerkt moeten worden.
40
6.3 Hoe verder? Gezien de kanttekeningen die bij het hier gepresenteerde voorstel voor de stelselassen zijn geplaatst, moet het voorstel gezien worden als een eerste stap. Vooral gelet op de investering die – afhankelijk van de assen waarmee gewerkt zal gaan worden – noodzakelijk is in de verdere aanscherping van de definities van de rubrieken, is het vinden van consensus over welke assen de prioriteit moeten krijgen van groot belang. Eén van de vervolgstappen is de verbetering van de kwaliteit van de assen die niet voldoende betrouwbaar of hanteerbaar lijken te zijn. Het gaat hier dan met name om de volgende vraagstukken.
42
•
Ten aanzien van de as voor wettelijke kaders geldt dat er meer duidelijkheid moet komen over welke interventies onder welk wettelijk regime te plaatsen zijn. We sluiten niet uit dat dit een bijzonder lastig vraagstuk is. Zoals gezegd is vaak aan interventies ´sec´ niet te zien waaronder ze ressorteren. Daarbij komt dat de discussie over de vraag welke interventies volgens de huidige praktijk onder welke regimes vallen de belangen van uiteenlopende partijen raakt. Om die reden is aan te bevelen om eerst te besluiten of de investering in die discussie in verhouding staat met het doel van het ordeningsmodel en het nut dat de partijen aan deze as hechten.
•
Ook voor de werksoorten lijkt een nadere analyse en aanscherping van belang. Zoals gezegd, spelen er in de aanduiding van de werksoorten verschillende principes tegelijk mee. De ‘indikking’ die wij hebben gebruikt (gemeentelijk, bureau jeugdzorg, curatieve/repressieve jeugdzorg) is een mogelijkheid om problemen in dit kader te vermijden. In een recent afgeronde studie ten behoeve van de onderzoeksprogrammering van ZonMw stelde Konijn een andere mogelijkheid voor: tracht consensus te vinden over een indeling van werksoorten naar de lijnen in het stelsel.QO Deze indeling ziet er dan – volgens die studie - mogelijk als volgt uit: o Pedagogische basisvoorzieningen (werksoorten: gezondheidszorg, kinderopvang / peuterspeelzalen, screening en signalering van jeugdgezondheidszorg, onderwijswelzijn, algemene preventieprojecten, jeugdwelzijnswerk); o Eerste lijn (onderwijszorg, preventieve projecten op scholen, lichte opvoedingsondersteuning, jeugd- en schoolmaatschappelijk werk, eerstelijnspedagogen en –psychologen, Halt); o Gespecialiseerde jeugdzorg (REC, onderwijs-zorgarrangementen, uitvoerders van taak- en leerstraffen, gezinsvoogdij en jeugdreclassering, zorg voor lvgjeugd, jeugd-ggz, provinciale jeugdhulp(verlening), justitiële jeugdzorg). Met deze indeling zijn de definitieproblemen nog niet geheel opgelost. Zo is bijvoorbeeld de vraag of onderwijs-zorgarrangementen wellicht ook onder de eerste lijn te rekenen zijn. En is bureau jeugdzorg nu een eerstelijns- of tweedelijnsvoorziening? Afgezien van deze indelingskwesties is een voordeel van de constructie dat er twee vliegen in één klap te slaan zijn. De werksoorten worden immers in grovere rubrieken ´ingedikt´, hetgeen over het algemeen leidt tot een betere betrouwbaarheid en hanteerbaarheid van een indeling. De aparte as voor werksoorten
Konijn, C. (2005). Plan van aanpak Programmeringsstudie Jeugd. Concept, 20 november 2005. Utrecht: NIZW Jeugd.
41
kan daarmee komen te vervallen. Tegelijk wordt de invulling van de lijnrubrieken geconcretiseerd. •
Ten aanzien van de indeling in functies geldt dat de rubricering die hier wordt gehanteerd verder is aan te vullen met voorbeelden. Het materiaal daarvoor is met de hier uitgevoerde studie inmiddels voldoende voorhanden. Tevens is de rubriek voor ‘Stimulering, ondersteuning, behandeling etc.’ in de loop van 2006 verder op te splitsen met behulp van de dan in het kader van de Databank Effectieve Jeugdinterventies ontwikkelde inhoudelijke rubricering van interventies (as B1).
•
Voor opmerkingen over de verdere ontwikkeling van de as voor de Lijnen verwijzen we naar de discussie over de werksoorten.
•
De rubrieken voor het bereik hebben een nadere aanscherping van de omschrijving van de rubrieken nodig. Aan de hand van de nu reeds gerubriceerde interventies is dat aan de hand van definities en voorbeelden uit te werken. Deze uitwerking zal in het kader van de Databank Effectieve Jeugdinterventies in de eerste helft van 2006 zijn beslag krijgen.
Samenvattend is te stellen dat op de assen in de komende tijd verdere uitwerking behoeven. In de eerste helft van 2006 gebeurt dat in het kader van de Databank Effectieve Jeugdinterventies voor de assen met betrekking tot functies en bereik. De vraag of de andere assen verder uitwerking krijgen, is afhankelijk van de waarde die aan deze indelingen wordt gehecht en de investering die daarvoor nodig is. Voortzetting van de discussie hierover lijkt van belang.
42
LITERATUUR Baeten, P. (2004). Protocol van handelen: bij vermoedens van kindermishandeling in relaties van afhankelijkheid en onvrijheid. Utrecht: NIZW. Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, artikel 3 en artikel 31. Bekhoven, C. van, K. Boelhouwers, A. Bothof, C. Konijn en T. van Yperen (2000). Intersectorale registratie van problematiek en resultaat in de jeugdzorg II. Over de invoering van de ISIS-tabellen Aard van de problematiek van cliënten en beëindiging van de zorg. Utrecht: Trimbos-instituut / NIZW. Berger, M., & Menger, R. (2002). Op weg naar veelbelovende en effectieve programma’s voor risicojongeren. Utrecht: NIZW. BMC Bestuur & Management Consultants (2004). Producten en parameters kostprijsberekening bureaus jeugdzorg. Leusden: BMC Brief van de Staatssecretaris van VWS aan de Tweede Kamer (18 juni 2003, TK 2002-2003, 28606 nr 8) Centraal Informatiepunt Jeugdzorg (juni 2001). Gegevenswoordenboek jeugdzorg. Den Haag: ministerie van VWS. College voor zorgverzekeningen (2003). Functiegerichte aanspraken. Een gids voor uitleg in de praktijk. Diemen: CVZ. Handboek KWIS. Kwaliteitsgerichte informatie systemen voor de sturing van hulpverleningsprocessen in instellingen voor kinderen en jeugdigen. Uitgave 2001. Amsterdam: Concern/Bureau Welzijnsmarketing. Hermanns, J., Öry, F. & Schrijvers, G. (2005). Helpen bij opgroeien en opvoeden: eerder, sneller en beter. Een advies over vroegtijdige signalering en interventies bij opvoed- en opgroeiproblemen. Den Haag: ministerie van VWS. Hout, A. van, & Spinder, S. (2000). Leiding geven aan verandering.Utrecht: Vedivo. Ince, D. et al. (2001). Veelbelovend en effectief. Overzicht van preventieve projecten en programma’s in de domeinen gezin, school, jeugd, wijk. Eerste editie CtC-gids. Utrecht: NIZW. Ministerie van VWS (2004). Informatiebrochure. Wet op de jeugdzorg. Den Haag: ministerie van VWS. Ministerie van VWS (2004). Op weg naar een bestendig stelsel voor langdurige zorg en maatschappelijke ondersteuning. Den Haag: ministerie van VWS. Ministerie van VWS (2005). Kaders voor VWS Kennisprogramma Jeugd. Den Haag: ministerie van VWS. Mrazek, P.J., & Haggerty, R.J. (1994). Reducing risks for mental disorders. Frontiers for preventive intervention research. Washington DC: National Academy Press. Ordina Public Management Consulting (2003). Referentiewerkmodel Bureau Jeugdzorg. Nieuwegein: Ordina Platform Jeugdgezondheidzorg (februari 2005). Advies bij Handboek eenheid van taal. Woerden: Platform Jeugdgezondheidszorg. Platform Jeugdgezondheidzorg (februari 2005). Richtlijn Handboek eenheid van taal. Woerden: Platform Jeugdgezondheidszorg. Vondervoort, A.G.M. van de, & Sinnema, E. (2004). Naar een nieuw stelstel voor de financiering van het jeugdzorgaanbod. Eindrapport. Amstelveen: Deloitte. Voorbeeldformulieren Aanvraag voor het opstellen van een ontwerp indicatiebesluit en Ontwerp indicatiebesluit bureau jeugdzorg. Ondersteuningsprogramma Jeugdzorg 2003-2004. NIZW Jeugd en Mogroep.
43
World Health Organization (1995). The International Classification of Diseases and health Related Problems, Tenth Revision (ICD-10). Geneva: World Health Organization. Zeijl, E. (red.) (2003). Rapportage Jeugd 2002. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Internetreferenties - Voor de specifieke taken van de Raad voor de Kinderbescherming: www.kinderbescherming.nl , onder Taken en werkwijze, Taken - Voor de taken van de Brede School: www.bredeschool.nl en www.minocw.nl/bredeschool/factsheet.html - Voor de taken van leerlingzorg: www.kennisnet.nl/po/leerlingzorg en www.lcoj.nl - Voor de taken van de leerplichtambtenaar en de RMC-functie: www.voortijdigschoolverlaten.n - Voor de taken van opvoedingsondersteuning: http://www.opvoedingsondersteuning.info - Voor verschillende wetteksten: www.overheid.nl , onder Wet- en regelgeving - Voor WMO-beleid: www.minvws.nl/dossiers/wmo-awbz/wmo-beleid/default.asp
44
BIJLAGEN Bijlage 1. Invulling rubrieken van de assen van het ordeningsmodel A1. Belangrijkste risico of probleem Onderstaand systeem vormt een integratie van drie invalshoeken: (a) De multi-axiale classificatie van de International Classification of Diseases and Health Related Problems (ICD-10; World Health Organization, 1995) en de zustersystemen International Classification of Primary Care / ICPC en Diagnostic and Statistical Manual of mental Disorders (DSM-IV); (b) de Intersectorale Registratie van de problematiek (ISIS-problematiektabel; zie Van Bekhoven e.a., 2000; Centraal Informatiepunt Jeugdzorg, 2001); (c) Zorgdomeinen van de Kwaliteits Informatie Systeem (Handboek KWIS, 2001). Voor elke hoofdrubriek is een set van subrubrieken beschikbaar. In een binnenkort te starten project zullen deze subrubrieken van nadere definities worden voorzien, voor zover deze nog niet voorhanden zijn. Er bestaan voor het onderstaande systeem voorts uitgewerkte conversietabellen en trefwoordsystemen. Eén rubriek of meerdere rubrieken zijn te gebruiken. Psychosociaal functioneren jeugdige Internaliseren: emoties, angst en stemming (DEI code 7; ISIS code 111 + 119)
Toelichting: omvat o.a. omgaan met verlegenheid, angsten normaal voor de ontwikkelingsleeftijd, risico´s ten aanzien van emotioneel welbevinden, internaliserende problematiek, fobische (angst)stoornissen, stemmingsstoornissen (affectieve stoornissen), andere angststoornissen, obsessieve-compulsieve stoornis (dwangstoornis), dissociatieve stoornissen, overige neurotische stoornissen, emotionele stoornissen met specifiek begin op de kinderleeftijd, sociale functiestoornissen met specifiek begin op kinderleeftijd en adolescentie (electief mutisme, hechtingsstoornis), emotionele risico´s of emotionele problemen met verwerking ingrijpende gebeurtenissen, emotionele reactie op ernstige stress en aanpassingsstoornissen, rouwreactie, verlies van een affectieve relatie, gebeurtenissen die een verlies van eigenwaarde teweegbrengen, angstaanjagende persoonlijke ervaring. Externaliseren: ADHD, gedragsproblemen en delinquentie (DEI code 10; ISIS code 112)
Toelichting: omvat o.a. opstandigheid, houding van de jeugdige die probleemgedrag bevordert, externaliserend probleemgedrag, druk gedrag en gedragsproblemen, hyperkinetische stoornissen / ADHD, gedragsstoornissen (agressieve gedragsstoornis, antisociale gedragsstoornis, disruptieve gedragsstoornis, oppostionele en opstandige gedragsstoornis), risico op of feitelijk delinquent gedrag. Voor de codering van delinquentie liggen voorstellen voor een nadere rubricering klaar. Denken, denkstoornissen en overige cognitieve stoornissen (DEI code 6; ISIS code 113 + 114)
Toelichting: omvat o.a. denkproblemen, geheugenproblemen, oriëntatieproblemen, organische psychische problemen niet ten gevolge van psychoactieve middelen, psychose, schizofrenie, schizotypische problemen, waanverschijnselen, autisme, autistiforme stoornis, syndroom van asperger, syndroom van Rett. Omvat niet: Organische psychische problemen ten gevolge van psychoactieve middelen (zie rubriek 9). Persoonlijkheid, geweten, identiteit (DEI code 8; ISIS code 115 + 116)
Toelichting: omvat o.a. risico´s of problemen in de persoonlijkheid(sontwikkeling) of identiteit(sontwikkeling), ervaren gebrek aan toekomstperspectief, gebrek aan realistische toekomstaspiraties, genderidentiteitsproblemen, stoornis van seksuele voorkeur (parafiliën), psychische en gedragsstoornissen samengaand met seksuele ontwikkeling en oriëntatie, specifieke en andere persoonlijkheidsstoornissen. Gebruik van middelen en gokken (DEI code 9; ISIS code 120)
Toelichting: omvat o.a. risico op of problemen met overmatig gebruik / verslaving psycho-actieve middelen (alcohol, drugs), psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van psycho-actieve middelen, overmatig gebruik van medicijnen, overmatig gokken, pathologisch gokken, misbruik van middelen die geen afhankelijkheid veroorzaken. Gezondheid en lichaam Gezondheid en lichamelijk functioneren (DEI code 1; ISIS code 200)
Toelichting: omvat o.a. problemen of risico´s ten aanzien van lichamelijke ziekte, aandoening of handicap, beperking van ADL, zelfverzorging, zelfhygiëne, gezonde levenswijze, psychosomatische of aan lichamelijke functies gerelateerde risico´s, problemen of stoornissen (bijvoorbeeld seksualiteit, zindelijkheid, slapen), somatoforme stoornissen, ongewenste zwangerschap Omvat niet: gebruik van middelen (zie rubriek 9), onvoldoende verzorging binnen het gezin (zie rubriek ###), risico´s of problemen in motoriek of spraak (zie rubrieken 2 en 3).
45
Specifieke en algemene ontwikkelingsfuncties Algemene ontwikkeling (DEI code 4; ISIS code 310)
Toelichting: omvat o.a. aanleiding tot stimulering algemene ontwikkeling of exploratie, problemen met hoge intelligentie, zwakbegaafdheid en borderline-intelligentie, (licht) verstandelijke handicap, zwakzinnigheid Schoolprestaties (DEI code 5; ISIS code 320)
Toelichting: omvat o.a. aanleiding tot stimulering leervoorwaarden, school- of studievaardigheden, problemen met schoolprestaties of leerachterstand in het basis-, voortgezet of hoger onderwijs Bewegen / motoriek (DEI code 2; ISIS code 392)
Toelichting: omvat o.a. aanleiding tot stimulering motorische functies, problemen in motorische vaardigheden, specifieke ontwikkelingsstoornissen van motorische functies. Taal en spraak (DEI code 3; ISIS code 391)
Toelichting: omvat o.a. aanleiding tot stimulering taalontwikkeling of spraak, problemen in taal of spraak, specifieke ontwikkelingsstoornissen van spraak of taal, stotteren en stamelen, ongecoördineerde spraak. Gezin en opvoeding Gezin en opvoeding (DEI code 13; ISIS code 400)
Toelichting: omvat o.a. risico´s of problemen in het pedagogisch klimaat, opvoeding verzorging, problemen ouderkindrelatie, verwaarlozing / mishandeling in gezin, seksueel misbruik kind binnen het gezin, instabiele opvoedingssituatie, conflicten tussen opvoeders, echtscheidingsproblematiek, onvoldoende ervaringsgerichte opvoeding, overmatige ouderlijke pressie, problemen opvoeder of ander gezinslid (bijv. ziekte, handicap, invaliditeit, delinquentie, psychiatrische problematiek), gebrekkig sociaal netwerk, problemen met familie, geïsoleerd gezin, problemen van het gezin met huisvesting, financiën, instanties, gezin is slachtoffer van vervolging of discriminatie, migratie of acculturatieprobleem van het gezin. Jeugdige en overige omgeving Functioneren jeugdige in spel en school (DEI code 11; ISIS code 510)
Toelichting: omvat o.a. functioneren van jeugdige in chêche, speelzaal, school, problemen met groepsleden, leerkrachten, disharmonische relaties met leeftijdsgenoten, gepest worden, motivatieproblemen, spijbelen / verzuim, problemen met school-, of beroepskeuze. Omvat niet: risico´s of problemen t.a.v. schoolprestaties (zie DEI code 5 en ISIS code 320). Functioneren in werk (DEI code 12; ISIS code 510)
Toelichting: omvat o.a. problemen met collega’s of werkgever, motivatieproblemen en verzuim, werkloosheid jeugdige, beroepsprobleem. Risico’s of problemen t.a.v. sociaal netwerk jeugdige, vrienden en vrije tijd (DEI code 14; ISIS code 520)
Toelichting: omvat o.a. problemen jeugdige met vrijetijdsbesteding, problemen jeugdige verbandhoudend met relaties, partner-relatieprobleem, gebrek van jeugdige aan sociaal netwerk, geïsoleerd bestaan jeugdige, risicovolle of problematische vriendenkring. Omvat niet: risico’s of problemen t.a.v. sociaal netwerk van het gezin (zie DEI code 13 en ISIS code 400) Geld en wonen jeugdige (DEI code 15; ISIS code 591 + 592)
Toelichting: omvat o.a. problemen met zwerven, thuisloosheid, vinden van een woning, uitzetting, problemen met geld Omvat niet: risico’s of problemen t.a.v. geld en wonen gezin (zie DEI code 13 en ISIS code 400) Omgeving jeugdige (DEI code 16; ISIS code 594)
Toelichting: omvat o.a. seksueel misbruik buiten het gezin, onrust of hoge doorstroming in de buurt, op school of op werk, beperking in kwaliteit chêche, speelzaal of school, verkrijgbaarheid van drugs of wapens, maatschappelijke normen die probleemgedrag bevorderen, geweld in de media
Overig Overige en niet gespecificeerde risico’s of problemen jeugdige (DEI code 16; Overige ISIS codes)
Toelichting: omvat o.a. Problemen jeugdige met hulpverleners of (vertegenwoordigers van) instanties, problemen met justitiële instanties (problemen met optreden politie, problemen i.v.m. vreemdelingenwet, problemen met strafrechtelijke procedures), religieus of geestelijk probleem.
46
A2. Leeftijd van de jeugdige(n) Eén of meerdere rubrieken zijn te gebruiken.
1: 2: 3: 4: 5: 6:
0-3 jaar (inclusief prenatale zorg: -9 tot 0 maanden) 4-5 jaar 6-9 jaar 10-12 jaar 13-16 jaar 17 jaar en ouder
A3. Voor allochtonen geschikte interventies
0: 1: 2: 3: 9:
Interventie bedoeld voor zowel allochtonen als autochtonen, zonder specifieke voorzieningen voor allochtonen Interventie bedoeld voor zowel allochtonen als autochtonen, met specifieke voorzieningen voor allochtonen Interventie uitsluitend bedoeld voor autochtonen Interventie uitsluitend bedoeld voor allochtonen Niet gespecificeerd
B1. Inhoudelijke typering Deze tabel wordt in 2006 uitgewerkt.
C1. Gebruikelijk aantal contacten Selecteer één rubriek.
1: 2: 3: 4: 5: 6: 7: 9:
1-5 contacten 6-10 contacten 11-15 contacten 16-20 contacten 21-30 contacten 31 contacten of meer Variabel aantal contacten (expliciet als zodanig aangegeven) Niet gespecificeerd of onbekend
C2. Perso(o)n(en) waarop interventie is gericht
1: 2: 3: 4: 5: 9:
Jeugdige Primaire opvoeder Gezin Leken en vrijwilligers Beroepskrachten Overige en niet gespecificeerde doelgroep
C3. Individuele interventie of groepsinterventie Eén of meerdere rubrieken zijn te gebruiken.
1: 2: 3: 9:
Individueel; Groepsgewijs; Afwisselend individueel en groepsgewijs; Individueel of groep niet gespecificeerd of niet relevant.
47
C4. Locatie van uitvoering
1: Thuis / in het gezin. De interventie wordt bij de jeugdige in het gezin of in zijn eigen woning (of kamer) uitgevoerd. 2: Op school. De interventie wordt in de school (voor basis-, speciaal, of voortgezet onderwijs) van de jeugdige uitgevoerd. 3: In basisvoorziening in de buurt of stad. De interventie wordt geboden in een basisvoorziening, zoals buurthuis, sportclub, huisartsenpraktijk, consultatiebureau, bibliotheek, peuterspeelzaal, kinderopvang (niet de school). 4: Pleeggezin. De interventievorm vindt bij het pleeggezin van de jeugdige plaats. 5: Zorginstelling. De interventie wordt toegepast in een instelling voor ambulante zorg, dagbehandeling of residentiële zorg aan jeugdigen en/of opvoeders. 6: Gesloten justitiële inrichting 7: Gesloten niet-justitiële instelling 9: Overige en niet gespecificeerde locatie
D1/D2. Type uitgevoerd effectiviteitsonderzoek en mate van effectiviteit A. Directe aanwijzingen voor de effectiviteit Kruis één rubriek aan (van 0-5 de hoogst mogelijke) om het onderzoek naar de effectiviteit algemeen te typeren. Voor de wijze van codering is een uitgebreid hulpsysteem beschikbaar. 0: Er is geen Nederlands onderzoek naar de effectiviteit van de hier beschreven interventie. 1: Er is minstens één Nederlands onderzoek (geen veranderings- of (quasi-)experimenteel onderzoek°) dat voor de hier beschreven interventie positief effectA laat zien. 2: Er is minstens één Nederlands veranderingsonderzoek* dat voor de hier beschreven interventie positief effectA laat zien. 3: Er is minstens één Nederlands (quasi-) experimenteel onderzoek** dat voor de hier beschreven interventie positief effectA laat zien. 4: Er is minstens één Nederlands (quasi-) experimenteel onderzoek in de praktijk*** dat voor de hier beschreven interventie positief effectA laat zien. 5: Er is minstens één Nederlands (quasi-) experimenteel onderzoek in de praktijk en met follow-up**** dat voor de hier beschreven interventie positief effectA laat zien. 8: Overig. De typering past niet bij rubriek 0-5 (licht toe). Gebruik deze bijvoorbeeld als de makers of uitvoerders bepaalde studies aanvoeren, maar andere belangrijke studies niet, of als er veel onduidelijkheden zijn. 9: Het is (vooralsnog) onbekend of er directe aanwijzingen voor de effectiviteit zijn, vanwege problemen met de beschikbaarheid of de interpretatie van bronnenmateriaal. B. Indirecte aanwijzingen voor de effectiviteit Kruis één rubriek aan om het effectiviteitsonderzoek algemeen te typeren. De rubrieken 1-5 worden nog niet gebruikt; overwogen wordt deze in een latere fase van de ontwikkeling van de databank te gaan scoren. 0: Er is geen onderzoek aangevoerd dat de theorie achter de aanpak empirisch onderbouwt. Er zijn geen effectstudies naar soortgelijke interventies aangevoerd. 1: Er is onderzoek aangevoerd dat de theorie achter de aanpak van de interventie empirisch onderbouwt. Of er is onderzoek van onbekende aard naar soortgelijke interventies aangevoerd, dat een positief effectB laat zien. Er zijn verder geen veranderingsonderzoeken of (quasi-) experimentele effectstudie naar soortgelijke interventies bekend. 2: Er is veranderingsonderzoek en/of hoogstens één (quasi-) experimentele effectstudie, al dan niet in de praktijk of met follow-up, dat een positief effectB laat zien. 3: Er zijn twee of meer (quasi-) experimentele effectstudies, al dan niet met follow-up, naar soortgelijke interventies uitgevoerd, die een positiefB effect laten zien. 4: Er zijn twee of meer (quasi-) experimentele effectstudies met follow-up naar soortgelijke interventies uitgevoerd, die een positief effectB laten zien. 5: Er zijn vier of meer (quasi-) experimentele effectstudies met follow-up naar soortgelijke interventies uitgevoerd, die een positief effectB laten zien. 8: Overig. Omschrijf kort de aard en de resultaten van de aangevoerde studies. 9: Het is (vooralsnog) onbekend of er indirecte aanwijzingen voor de effectiviteit zijn, vanwege problemen met de beschikbaarheid of de interpretatie van bronnenmateriaal. A
Positief effect = Voor de studie(s) zijn de resultaten samen te vatten als ´effectief´ of ´deels effectief´ en er zijn naar schatting geen of verhoudingsgewijs weinig (< 20% van het totale aantal) studies die geen of negatief effect uitwijzen. Indien er studies zijn die geen of negatief effect laten zien en de gemiddelde effectgrootte d is bekend, dan is deze groter dan .20. B Positief effect = Door de interventie zijn de cliënten beter af (indien gemiddelde effectgrootte bekend: d > .20). Indien gemiddelde d niet bekend: er zijn naar schatting geen of verhoudingsgewijs weinig (< 20% van het totale aantal) studies die geen of negatief effect uitwijzen. ° / * / ** / *** / **** Voor definitie van deze termen, zie www.jeugdinterventies.nl
48
Bijlage 2. Invulling rubrieken van de assen bij het thema ‘Stelselkenmerken’ E1. Wettelijke kaders Eén of meerdere rubrieken zijn te gebruiken.
Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) Wet op de jeugdzorg (WJZ) Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) Burgerlijk wetboek (BW) Wetboek van strafrecht, Wetboek van strafvordering en Beginselenwet Jji (WVS/BJ)
E2. Functies Eén of meerdere rubrieken zijn te gebruiken.
Groep 1. Voorlichting, informatie, advies Groep 2. Signalering, verwijzing en toegang Groep 3. Stimulering, ondersteuning, begeleiding, jeugdhulp, behandeling Groep 4. Verblijf Groep 5. Coördinatie, casusregie en casemanagement Groep 6. Overig
E3. Lijnen Eén of meerdere rubrieken zijn te gebruiken. De onderstaande toelichting op de rubrieken geldt als een eerste voorzet voor nadere studie en consensusvorming (zie ook paragraaf 6.3 van dit rapport).
Pedagogische basisvoorzieningen (Nuldelijn) Omvat bijvoorbeeld de werksoorten: gezondheidszorg, kinderopvang / peuterspeelzalen, screening en signalering in jeugdgezondheidzorg, onderwijswelzijn, algemene preventieprojecten, jeugdwelzijnswerk Eerstelijn Omvat bijvoorbeeld de werksoorten: onderwijszorg, preventieve projecten op scholen, lichte opvoedingsondersteuning, jeugd- en schoolmaatschappelijk werk, eerstelijnspedagogen en –psychologen, HALT Gespecialiseerde jeugdzorg (Tweedelijn) Omvat bijvoorbeeld de werksoorten: Gespecialiseerde jeugdzorg, REC, onderwijs-zorgarrangementen, uitvoerders van taak- en leerstraffen, gezinsvoogdij en jeugdreclassering, LVG-zorg, jeugd-ggz, provinciale jeugdhulp(verlening), justitiële jeugdzorg
E4. Bereik Eén of meerdere rubrieken zijn te gebruiken.
Universele interventies Selectieve interventies: geselecteerde risicogroepen Selectieve interventies: geselecteerde risicoindividuen Interventies bij geïdentificeerde lichte problematiek (Geïndiceerde interventies bij - signalen van - lichte problematiek) Interventies bij geïdentificeerde zwaardere problematiek (Geïndiceerde interventies bij zwaardere problematiek ‘clinical interventions’)
E5. Werksoorten In de studie is aanvankelijk deze as onderscheiden. Bij de simulatie is de as ´ingedikt´ naar drie rubrieken: Gemeentelijk/lokaal, Bureau jeugdzorg en Curatieve/repressieve jeugdzorg. Uiteindelijk voorstel is de as te schrappen en de rubrieken onder te brengen bij ´Lijnen´.
49
Eén of meerdere rubrieken zijn te gebruiken. Ontwikkelingsstimulering (Gemeentelijk/lokaal) Jeugdwelszijnswerk (Gemeentelijk/lokaal) Opvoedingsondersteuning (Gemeentelijk/lokaal) Licht ambulante hulp an jeugdigen (Gemeentelijk/lokaal) Leerlingzorg (Gemeentelijk/lokaal) Arbeidsmarkttoeleiding (Gemeentelijk/lokaal) Jeugdgezondheidzorg (Gemeentelijk/lokaal) Bureau Jeugdzorg Zorg voor lvg-jeugd (Curatieve/repressieve jeugdzorg) Jeugd-ggz (Curatieve/repressieve jeugdzorg) Jeugdhulpverlening (Curatieve/repressieve jeugdzorg) Uitvoering van sancties (Curatieve/repressieve jeugdzorg)
50
Bijlage 3. Oefening rubricering stelselkenmerken interventies Deze notitie laat de eerste resultaten zien van het toepassen van het concept-ordeningsmodel dat ontwikkeld is door het Expertisecentrum Jeugdzorg en Collegio. Doel van deze eerste oefening was de praktische bruikbaarheid van het ordeningsmodel te beproeven. Het bood de mogelijkheid om problemen bij het gebruik op het spoor te komen en om mogelijke oplossingen daarvoor uit te proberen. Bij de oefening is als volgt te werk gegaan. Aan de hand van beschrijvingen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies zijn interventies getypeerd met behulp van de assen en de rubrieken in bijlage 1 en 2. Dat gebeurde in twee rondes. De eerste betrof 14 interventies. Hierbij zijn alle assen gebruikt. De tweede ronde betrof alle 36 interventies die in de databank voorkomen (stand november 2005). Hierbij zijn twee assen die bij de eerste ronde weinig hanteerbaar en betrouwbaar bleken te zijn (wettelijke kaders en lijnen) niet meer meegenomen. We benadrukken dat het hier gaat om een eerste oefening die een impressie oplevert van de hanteerbaarheid en de betrouwbaarheid van de assen. De beperkte omvang van het project stond geen wetenschappelijke studie naar interbeoordelaarbetrouwbaarheid en bruikbaarheid toe. Voorts geldt dat de interventies die zijn geclassificeerd niet dekkend zijn voor wat er geboden wordt in de sector. Veel beschrijvingen van interventies zijn nog voor de databank in productie. Getracht is in deze eerste oefening een mix mee te nemen van interventies uit het preventieve, licht ambulante, curatieve en repressieve deel van de jeugdzorg. De geordende interventies zijn: Beeldcommunicatie Beeldcommunicatie is een vorm van speltherapie voor kinderen van 3 tot 12 jaar die ingrijpende gebeurtenissen hebben meegemaakt. Hierdoor is hun relatie met de omgeving verstoord geraakt. De therapie wil de pedagogische relatie tussen de kinderen en hun ouders en omgeving herstellen. Beeldcommunicatie bestaat uit spelsessies met de kinderen in combinatie met ouderbegeleiding. Beter met Thuis Dit programma is een intensieve vorm van jeugdzorg voor kinderen van 6 tot 15 jaar die voor residentiële hulp in aanmerking komen. Het is gericht op het ontlasten van ouders en kind, het vergroten van de opvoedingscompetentie van de ouders, het behandelen van de kindproblemen, het bevorderen van de communicatie binnen het gezin en het optimaal benutten van het sociale netwerk. Beter Omgaan met Pubers Het betreft hier een opvoedingscursus voor laagopgeleide ouders van pubers in de leeftijd van 12 tot 18 jaar. Doel is te voorkomen dat problemen met de pubers escaleren en hulpverlening nodig is. Big Brothers, Big Sisters (BBBS) Big Brothers, Big Sisters (BBBS) koppelt individuele kinderen en jongeren in risicosituaties aan volwassen vrijwilligers die activiteiten met hen ondernemen. Doel is de jeugdigen beter te laten functioneren in het dagelijks leven en hun zelfredzaamheid te vergroten. Denken en voelen Denken en voelen is een training voor groepjes jongeren tussen 12 en 18 jaar in (semi-) residentiële voorzieningen. Doel is de jongeren te leren situaties rationeler en realistischer te beoordelen, zodat ze minder emotionele problemen hebben, zich effectiever gedragen en daardoor gelukkiger zijn. Drukke kinderen Deze interventie is een cursus voor ouders van kinderen van 4 tot 12 jaar die opvoedingsproblemen hebben door het drukke gedrag van hun kind. Doel van de cursus is voorkomen van verergering van de problemen door de ouders inzicht te bieden in het drukke gedrag van hun kind en door hen vaardigheden te leren om ermee om te gaan. Equip Equip is een groepstherapeutisch programma bestemd voor antisociale en/of delinquente jongeren van 12 tot 20
51
jaar. Het programma is gericht op het doorbreken van het egocentrisme en op het aanleren van verantwoordelijkheid voor eigen handelen. Eye Movement Desensitization & Reprocessing (EMDR) Eye Movement Desensitization & Reprocessing (EMDR) is een behandelmethode voor kinderen, jeugdigen en volwassenen die lijden aan traumagerelateerde stoornissen, waaronder Acute Stress Stoornis (ASS) of Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS). Functionele Gezinstherapie Functional Family Therapy (FFT) Functionele Gezinstherapie is bedoeld voor jongeren van 11 tot 18 jaar met gedragsproblemen (waaronder crimineel gedrag) en hun gezinnen. De therapie wil het functioneren van de jongere en het gezin verbeteren en de kans op herhaling van crimineel gedrag verkleinen. Gezins-Cognitieve Gedragstherapie (Gezins-CGT) Gezins-Cognitieve Gedragstherapie is een behandeling voor angststoornissen van kinderen van 8 tot 18 jaar. Het gezin van het kind wordt bij de behandeling betrokken. Ook worden eventuele angststoornissen van de ouders aangepakt. Groepsmediatietherapie Groepsmediatietherapie is een therapie voor ouders van kinderen tussen de 4 en de 12 jaar met ADHD. Het doel is de ouders te helpen om adequaat inhoud te geven aan hun ouderrol, waardoor zij de gedragsproblemen bij hun kinderen kunnen verminderen. Home-Start Home-Start is een preventieprogramma. Ervaren vrijwilligers ondersteunen ouders met tenminste één kind van zes jaar of jonger in de thuissituatie om te voorkomen dat alledaagse problemen uitgroeien tot ernstige en langdurige problemen. Instapje Instapje is een gezinsgericht stimuleringsprogramma. Het heeft als doel de onderwijskansen te vergroten van kinderen (12 tot 18 maanden) die in achterstandssituaties verkeren. Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling (IOG) Deze interventie betreft een vorm van Intensieve Pedagogische Thuishulp (IPT), gericht op gezinnen met meervoudige en ernstige problemen en/of een langdurige hulpverleningsgeschiedenis. Het doel is tweeledig: het kind kan in een veilig gezinsklimaat opgroeien en zich ontwikkelen en de gezinsleden hebben meer vaardigheden om gebruik te maken van hun sociale netwerk. De behandeling duurt gemiddeld vijf maanden, waarin de hulpverlener het gezin twee keer per week thuis op zoekt. Intensieve Psychiatrische Gezinsbehandeling (IPG) IPG is een vorm van Intensieve Pedagogische Thuishulp (IPT), gericht op gezinnen met meervoudige en ernstige problemen en/of een langdurige hulpverleningsgeschiedenis. Bij een of meer gezinsleden speelt psychiatrische problematiek. Doel van de interventie is tweeledig: het kind kan in een veilig gezinsklimaat opgroeien en ontwikkelen en de gezinsleden hebben meer vaardigheden om gebruik te maken van hun sociale netwerk. De behandeling duurt gemiddeld zes maanden, waarin de hulpverlener het gezin twee tot drie keer per week thuis opzoekt. Jeugdhulp Thuis Jeugdhulp Thuis is een vorm van Intensieve Pedagogische Thuishulp voor gezinnen met ernstige en complexe problemen, waaronder opvoedingsproblemen. Doel van de hulp is een aanvaardbare opvoedingssituatie in het gezin te scheppen. De hulpverlener werkt intensief met het gezin samen en probeert vooral de sociale steun rond het gezin te versterken. Kaleidoscoop Kaleidoscoop is een educatief programma voor kinderen van 2,5 tot 6 jaar, afgeleid van het Amerikaanse High/Scope programma. Het wordt uitgevoerd in een doorgaande lijn van de peuterspeelzaal naar groep 1 en 2 van de basisschool. Doel van Kaleidoscoop is het vergroten van de onderwijskansen van kinderen in achterstandssituaties.
52
Levensvaardigheden Levensvaardigheden is een lesprogramma voor leerlingen in het voortgezet onderwijs om hen te ondersteunen bij het ontwikkelen en behouden van sociale en emotionele vaardigheden. Minder boos en opstandig Het gaat hier om een behandelprogramma voor kinderen van 8 tot 12 jaar met een agressieve of opstandige gedragsstoornis, eventueel in combinatie met ADHD, en hun ouders. Doel is vermindering van het probleemgedrag van het kind door de opvoedingsvaardigheden van de ouders en de sociale vaardigheden van de kinderen te verbeteren. Moeders informeren Moeders (MIM) MIM is een programma voor voorlichting en opvoedingsondersteuning van moeders met een eerste kind tussen 0 en 18 maanden. De bedoeling is het zelfvertrouwen, de zelfredzaamheid en het zelfzorgvermogen van de moeders te vergroten en hun sociale netwerk te versterken. Opstap Opstap is een gezinsgericht stimuleringsprogramma. Het heeft als doel de onderwijskansen te vergroten van kinderen (4 tot 6 jaar) die in achterstandssituaties verkeren. Opstapje Opstapje is een gezinsgericht stimuleringsprogramma. Het heeft als doel de onderwijskansen te vergroten van kinderen (2 tot 4 jaar) die in achterstandssituaties verkeren. Opvoeden:zó ! Opvoeden: zo! is een opvoedingscursus voor ouders in achterstandssituaties met kinderen in de leeftijd van drie tot twaalf jaar. Doel is vergroting van de opvoedingscompetentie van ouders, door hen bewust te maken van de beïnvloedingsmogelijkheden van het gedrag van hun kinderen, en hen te leren van deze mogelijkheden gebruik te maken. Orthopedagogische Video Gezinsbehandeling (OVG) Orthopedagogische Video Gezinsbehandeling (OVG) is een vorm van Intensieve Pedagogische Thuishulp voor gezinnen met opvoedingsproblemen. De communicatie tussen ouders en kind is ernstig verstoord, maar verder functioneren de gezinnen nog redelijk. OVG wil een uithuisplaatsing voorkomen of verkorten en de ontwikkelingsmogelijkheden van het kind vergroten. Daarnaast leren de ouders vaardigheden om de opvoeding beter aan te kunnen. Overstap Overstap is een preventief stimuleringsprogramma, bedoeld leesachterstanden te voorkomen bij kinderen in groep 3 van de basisschool die in een achterstandsituatie verkeren. Piramide Piramide is een educatieve methode voor peuterspeelzalen en groep 1 en 2 van de basisschool. Het programma wil de ontwikkeling van kinderen stimuleren, zodat ze met succes de basisschool kunnen volgen. Praten met kinderen Praten met Kinderen is een preventieprogramma, gericht op ouders van kinderen tussen 12 en 15 jaar met lichte externaliserende gedragsproblemen die lichte opvoedingsproblemen ervaren. De interventie beoogt te voorkomen dat de gedragsproblemen van het kind uitgroeien tot ernstiger probleemgedrag. Programma Alternatieve Denkstrategieën (PAD) Het Programma Alternatieve Denkstrategieën is een programma om de sociaal-emotionele ontwikkeling te stimuleren van kinderen van 6 tot 12 jaar in het regulier en speciaal basisonderwijs. Psycho-educatieve gezinsinterventie KOPP Het gaat hier om een kortdurende interventie, bestemd voor gezinnen met een kind van 4 tot 14 jaar waarin een of beide ouders een psychiatrische stoornis heeft. Doel is te voorkomen dat kinderen zelf problemen ontwikkelen. Dit wordt bereikt door het stimuleren van de communicatie binnen het gezin en het versterken van de veerkracht van de kinderen.
53
Residentieel Gedragstherapeutisch Behandelingsprogramma (RGB) Het RGB is bestemd voor jongeren met ernstig antisociaal gedrag die in een residentiële setting verblijven. Hoofddoel is het leren van vaardigheden aan jongeren zodat zij de taken waarvoor zij nu en in de toekomst worden gesteld op een adequate wijze kunnen vervullen. Het programma heeft daarnaast ook tot doel om hulpverleners een gemeenschappelijk kader te bieden voor de behandeling van antisociaal gedrag van jongeren. De interventie wordt momenteel veel toegepast onder de noemer sociaal competentiemodel. Stap Door Stap Door is een preventieprogramma gericht op het verkleinen van onderwijsachterstanden. Het is een tutorprogramma dat insteekt op leesvaardigheid, en bedoeld is voor leerlingen uit groep 4 en groep 7 (tutoren) en voor ouders van leerlingen uit groep 4. Startblokken en Basisontwikkeling Startblokken is een educatieve methode voor peuterspeelzalen. Basisontwikkeling werkt met dezelfde methode in groep 1 tot en met 4 van de basisschool. De programma´s bevorderen een brede persoonsontwikkeling. Doel van de programma's is om de kansen op schoolsucces te vergroten. Stemmingmakerij Stemmingmakerij is een groepsgerichte, preventieve interventie, in cursusvorm, bestemd voor jongeren tussen de 15 en 19 jaar die last hebben van een hoog niveau van depressieve klachten. Het doel is depressieve symptomen te verminderen en depressieve stoornissen op te heffen. Taakspel Taakspel is een universeel preventieprogramma. Het bestaat uit een groepsgerichte aanpak voor leerlingen van groep 4 en 5 van het basisonderwijs, waarbij leerlingen middels een spel leren zich beter aan klassenregels te houden. Doel is het verbeteren van taakgericht gedrag en het verminderen van regelovertredend gedrag bij de kinderen, en het bevorderen van een positief onderwijsklimaat. Uiteindelijk doel is beginnend probleemgedrag in een vroeg ontwikkelstadium te verminderen en om te buigen in een positiever gedrag. VertrekTraining VertrekTraining wil de kans op thuisloosheid van jongeren na vertrek uit een opvangcentrum of internaat verminderen en al bestaande thuisloosheid bestrijden. In een individuele training van tien weken leren de jongeren zelfstandig te wonen en een sociaal netwerk op te bouwen. VRIENDEN VRIENDEN is een individuele of groepsinterventie voor jeugdigen van 7 tot en met 16 jaar die last hebben van angststoornissen en depressieve klachten. Het programma leert in tien bijeenkomsten vaardigheden en technieken aan om de angst of depressie aan te pakken. Voor de ouders zijn er vier bijeenkomsten. VRIENDEN kan ook als preventieprogramma worden gebruikt, bijvoorbeeld op school.
54