jeugdcatalogus West Brabant West Matrix
Criteria Verwijsmodel
GGD Amsterdam versie 2013
2015.223/IV/AvB
Werken met de matrix maatschappelijke redzaamheid Wat is de matrix maatschappelijke zelfredzaamheid? De matrix maatschappelijke zelfredzaamheid is een instrument, gebaseerd en aansluitend op de integrale leefdomein benadering, om op 8 domeinen van het dagelijks leven de redzaamheid van (kwetsbare) personen te beoordelen. Alle gegevens over het functioneren van een persoon druk je op de matrix uit in een oordeel over de mate van zelfredzaamheid van die persoon op dat moment. Het instrument is eenvoudig te hanteren en geeft een volledig beeld van het functioneren omdat op alle levensdomeinen de mate van zelfredzaamheid van de persoon gemeten wordt. Wat is zelfredzaamheid? Je kan zelfredzaam worden genoemd als je een acceptabel niveau van functioneren hebt gerealiseerd op de gebieden (domeinen) waarmee jij, en iedereen in de Nederlandse samenleving, in het dagelijks leven te maken krijgt. Zelfredzaamheid is niet ‘alleenredzaamheid’. Om een acceptabel niveau van functioneren te behouden of te bereiken kan, of moet, je gebruik maken van de vaardigheden, expertise, middelen en mogelijkheden van anderen. ‘Anderen’ zijn bijvoorbeeld familie en vrienden, maar ook hulpverleners kunnen helpen in het behouden of bereiken van een acceptabel niveau van functioneren. Zelfredzaamheid is wel vragen om de hulp van anderen wanneer je die nodig hebt om een acceptabel niveau van functioneren te behouden of te bereiken. Je moet niet alleen hulp vragen aan degene die je kan helpen, je moet je vraag ook zo stellen dat de ander begrijpt hoe hij/zij je kan helpen zelfredzaam te worden of zelfredzaam te blijven. Bovendien moet je op tijd hulp vragen, als je wacht tot een ander jouw problemen opmerkt en voor jou hulp gaat vragen, ben je niet zelfredzaam. Zelfredzaamheid definiëren we in het algemeen dan als: Het zelf realiseren van een acceptabel niveau van functioneren op de belangrijke domeinen van het dagelijks leven. Indien nodig door de juiste hulp te organiseren op het moment dat een daling van je functioneringsniveau dreigt of plaatsvindt, die je niet zelf kan voorkomen of verhelpen. Voor wie is de matrix maatschappelijke zelfredzaamheid bedoeld? De matrix maatschappelijke zelfredzaamheid (ZRM) is bedoeld voor alle personen in Nederland. Er zijn twee versies van de matrix maatschappelijke zelfredzaamheid ontwikkeld. Eén voor volwassenen en één voor kinderen/jeugdigen. De domeinen van de matrix maatschappelijke zelfredzaamheid zijn passend gemaakt voor de doelgroepen. Matrix maatschappelijke zelfredzaamheid voor volwassenen De matrix maatschappelijke zelfredzaamheid kun je volledig invullen voor alle personen in Nederland met een leeftijd tussen de 18 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd. Voor deze groep (volwassenen) zijn altijd alle domeinen van toepassing. Bovendien mag je op alle domeinen van de matrix tenminste voldoende zelfredzaamheid (score 4) verwachten of nastreven: je kunt van volwassenen verwachten dat zij zelf een acceptabel niveau van functioneren realiseren en op tijd de juiste hulp organiseren voor de obstakels en problemen die ze tegenkomen. Voor pensioengerechtigden gelden niet alle domeinen van de matrix maatschappelijke zelfredzaamheid. Denk bijvoorbeeld aan het domein werk en dagbesteding. Pensioengerechtigden zijn per definitie niet meer verplicht om betaalde arbeid te verrichten of een opleiding te volgen die hen in staat stelt betaalde arbeid te gaan verrichten.
19-08-2015
104
2015.223/IV/AvB
Matrix maatschappelijke zelfredzaamheid voor jeugdigen Jeugdigen tot 18 jaar kunnen worden beoordeeld met de matrix maatschappelijke zelfredzaamheid voor jeugdigen. Maar bij het invullen van de matrix moet rekening gehouden worden met het volgende: een minderjarige is in grote mate afhankelijk van de (volwassen) persoon die voor hem/haar (wettelijk) verantwoordelijk is. De volwassene moet namens, en voor de minderjarige hulp organiseren zodat deze een acceptabel niveau van functioneren krijgt of behoudt. Waarmee houd ik rekening mee bij de uitleg van de score? Bij het uitleggen en waarderen van de scores moet je een aantal factoren meewegen. Cliënten hebben op deze zgn. zwaartefactoren niet direct een mate van zelfredzaamheid, ze zijn daarom ook niet opgenomen in de matrix maar spelen wel een rol in de waardering en interpretatie van de scores. De zwaartefactoren zijn: het cognitief vermogen en beheersing van de Nederlandse taal. Informatie over de zwaartefactoren beschouw je in relatie tot de zelfredzaamheid van de cliënt. Of en hoe het cognitief vermogen een rol speelt in de mate van zelfredzaamheid, is niet altijd eenvoudig te beoordelen. Bij vermoeden dat er iets niet goed zit op basis van hoe de cliënt reageert of zich gedraagt maar kun je (nog) niet met zekerheid zeggen dat het cognitief vermogen van de cliënt beperkt is. Bij twijfel kan er gebruik gemaakt worden van de screener LVB. Beheersing van de Nederlandse taal kun je verdelen in spreken, lezen, schrijven en verstaan. Omdat een beperkt vermogen om, bijvoorbeeld, Nederlands te lezen een heel andere mogelijkheid vormt dan een beperkt vermogen om Nederlands te verstaan, raden wij aan om de talbeheersing zoveel mogelijk te specificeren. Wanneer het onmogelijk is om specifieke informatie over de taalbeheersing te verzamelen, dan is enige informatie (bijvoorbeeld de aanwezigheid van een taalbelemmering) natuurlijk beter dan helemaal geen informatie. Hetzelfde geldt voor de andere zwaartefactoren. Zowel voor de beheersing van de Nederlandse taal als het cognitief vermogen geldt dat ze geen rol hoeven te spelen bij de zelfredzaamheid van een cliënt. Cliënten die de Nederlandse taal slecht beheersen of een beperkt cognitief vermogen hebben kunnen zeer zelfredzaam zijn als ze maar tijdig en adequaat hulp vragen als ze dat nodig hebben. Waarom is het meten van de zelfredzaamheid belangrijk? De mate van zelfredzaamheid is belangrijk om te meten omdat je hierdoor kunt beoordelen op welke domeinen de cliënt ondersteuning nodig heeft. Bij de matrix maatschappelijke zelfredzaamheid zie je in één opslag hoe zelfredzaam de cliënt is op de verschillende gebieden. De mate van zelfredzaamheid kan gekoppeld worden aan de zorgbehoefte en de mate van begeleiding. De mate van zelfredzaamheid geeft de onderzoeker inzicht in of deze cliënt ondersteuning nodig heeft en op welk gebied. Tevens is de matrix een hulpmiddel om overzicht te houden en resultaten te meten. Wat meet ik met de matrix maatschappelijke zelfredzaamheid? Met de zelfredzaamheidsmatrix (ZRM) meet je hoe zelfredzaam iemand is. Alle gegevens over het functioneren van een persoon druk je op de ZRM uit in een oordeel over de mate van zelfredzaamheid van die persoon op dat moment.
19-08-2015
105
2015.223/IV/AvB
Deze mate van zelfredzaamheid is een uitkomst. Hoe zelfredzaam iemand is in termen van een score op de ZRM is een resultaat, het gevolg van allerlei factoren en processen die hebben geleid tot de mate van zelfredzaamheid op dit moment. Met de ZRM kijk je dus alleen naar de uitkomst en laat je de oorzaken zoveel mogelijk buiten beschouwing. Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste zijn oorzaken niet altijd zichtbaar en moeilijk in kaart te brengen (bijvoorbeeld persoonlijkheid, cultuur en motivatie). Ten tweede is de manier waarop deze factoren elkaar en de uitkomst (zelfredzaamheid) beïnvloeden heel ingewikkeld. Je beoordeelt de zelfredzaamheid dus zonder afspraken te doen over de manier waarop dit zo is gekomen. De mate van zelfredzaamheid is een momentopname. Met de ZRM beoordeel je hoe zelfredzaam iemand nu is. Je maakt als het ware een foto van iemands functioneren. In het algemeen kun je informatie over het functioneren van een persoon langer dan 30 dagen geleden buiten beschouwing laten. Net zoals je de geschiedenis niet meeneemt in je beoordeling, is het ook belangrijk dat je de beoordeling op de ZRM niet baseert op de toekomst. Je ziet het functioneren op dit moment, en je verwacht dat dit functioneren waarschijnlijk zal leiden tot een ander niveau van functioneren, maar dit weet je niet zeker. Jouw verwachting van wat waarschijnlijk zal gebeuren verschilt van andere beoordelaars. Bovendien hebben allerlei factoren nog invloed op wat waarschijnlijk zal gebeuren. In je beoordeling van de mate van zelfredzaamheid op dit moment, ga je dus alleen uit van wat je ziet. Alleen wat nu gebeurt telt. Welke niveaus van zelfredzaamheid heeft de ZRM? Ieder domein is ingedeeld in vijf niveaus: het laagste niveau de minimale redzaamheid, tot het hoogste niveau de maximale/volledige redzaamheid. De onderverdeling van 1 tot en met 5 hebben de volgende typeringen: - ‘acuut probleem’ (niveau 1) - ‘niet zelfredzaam’ (niveau 2) - ‘beperkt zelfredzaam’ (niveau 3) - ‘voldoende zelfredzaam’ (niveau 4) - ‘volledig zelfredzaam’ (niveau 5) De zelfredzaamheid wordt in beeld gebracht door per subdomein één score toe te kennen. In de figuur hieronder kun je zien wat de niveaus betekenen in termen van zelfredzaamheid. Om de indeling in vijf niveaus te verduidelijken, is deze ook weergegeven voor twee concepten die sterk gerelateerd zijn aan zelfredzaamheid, namelijk zorgbehoefte en begeleidingsbehoefte.
Zelfredzaam
19-08-2015
1 ACUUT
2 NIET
3 BEPERKT
4 VOLDOEND E
5 VOLLEDIG
Acute problematiek. De situatie is onhoudbaar.
Cliënt is niet zelfredzaam. Situatie verslechtert als niet wordt ingegrepen.
Beperkte zelfredzaamhe id. Situatie is stabiel maar minimaal toereikend.
De cliënt is voldoende zelfredzaam.
De zelfredzaamheid is bovengemiddeld goed.
106
2015.223/IV/AvB
Zorg
De cliënt heeft direct (meer) zorg nodig.
Grote zorgbehoefte waar de cliënt niet zelf in kan voorzien.
Cliënt heeft een zorgbehoefte waarin deels wordt voorzien.
In eventueel aanwezige zorgbehoefte is voorzien.
De cliënt heeft geen zorgbehoefte.
Begeleiding
Extra intensieve begeleiding is acuut noodzakelijk.
Extra begeleiding is nodig.
Begeleiding kan verbeterd worden.
Begeleiding is voldoende.
Begeleiding is onnodig.
De niveaus van zelfredzaamheid op één domein sluiten elkaar uit. Bij de beoordeling op de ZRM kies je steeds één van de vijf niveaus per domein. Je kunt niet ‘beperkt zelfredzaam’ en ‘voldoende zelfredzaam’ tegelijk zijn op een domein, of een ‘acuut probleem’ hebben in de zelfredzaamheid op een domein en tegelijkertijd ‘niet zelfredzaam’ zijn op datzelfde domein. Je functioneert op het ene of op het andere niveau op een domein. De niveaus van zelfredzaamheid op een domein zijn ordinale categorieën. Dit betekent dat ‘beperkt zelfredzaam’ zijn op een domein beter is dan ‘niet zelfredzaam’ zijn op dat domein maar slechter dan ‘voldoende zelfredzaam’ zijn op dat domein. Maar het betekent ook dat je iemand geen score van bijvoorbeeld 2 ½ (‘net niet beperkt zelfredzaam’) kunt geven op een domein van de ZRM. De mate van zelfredzaamheid van een persoon is op het lagere of het hogere niveau. De ZRM heeft geen ruimte tussen de vijf niveaus van zelfredzaamheid. Welke domeinen heeft de ZRM? De ZRM heeft 8 domeinen. Voor volwassenen: - Gezondheid en veiligheid - Wonen en huishouding - Werk en dagbesteding - Sociaal netwerk - Activiteiten in de samenleving - Financiën en inkomen - Belangenbehartiging - Opvoeding en ouderschap Tabel 1. Vereenvoudigde weergave van de matrix maatschappelijke redzaamheid Matrix maatschappelijke redzaamheid Domeinen Score Gezondheid en veiligheid 1 2 3 4 5 Wonen en huishouding 1 2 3 4 5 Werk en dagbesteding 1 2 3 4 5 Sociaal netwerk 1 2 3 4 5 Activiteiten in de samenleving 1 2 3 4 5 Financiën en inkomen 1 2 3 4 5 Belangenbehartiging 1 2 3 4 5 Opvoeding en ouderschap 1 2 3 4 5
19-08-2015
107
2015.223/IV/AvB
Voor jeugdigen: - Activiteiten in huis / ADL - Activiteiten in samenleving - Ontwikkelingstaken – leren & ontwikkeling - Onderwijs en werk - Gezondheid en veiligheid - Sociaal netwerk - Financiën en inkomen - Belangenbehartiging Tabel 2. Vereenvoudigde weergave van de matrix maatschappelijke redzaamheid Matrix maatschappelijke redzaamheid Domeinen Score Activiteiten in huis / ADL 1 2 3 4 5 Activiteiten in de samenleving 1 2 3 4 5 Ontwikkelingstaken – Leren 1 2 3 4 5 en ontwikkeling Onderwijs en werk 1 2 3 4 5 Gezondheid en veiligheid 1 2 3 4 5 Sociaal netwerk 1 2 3 4 5 Financiën en inkomen 1 2 3 4 5 Belangenbehartiging 1 2 3 4 5 Deze domeinen zijn geselecteerd vanuit het kwaliteitskader gehandicaptenzorg en de support Intensity Scale (SIS voor volwassenen en jeugdigen). Zij zijn ook binnen APP uitgangspunt bij inrichting van het plan. Wat zijn de indicatoren in een cel van de ZRM? Voor ieder niveau op ieder domein van de ZRM zijn indicatoren opgesteld die het specifieke niveau van zelfredzaamheid op het specifieke domein van zelfredzaamheid karakteriseren en typeren. De indicatoren gaan over belangrijke aspecten en kenmerken van het domein en zijn een weergave van het niveau van zelfredzaamheid op dit aspect van het domein. De indicatoren bieden je handvatten voor de beoordeling en richtlijnen voor de verzameling van informatie. Aan de hand van de indicatoren kun je een betrouwbaar oordeel over de mate van zelfredzaamheid geven. Je vergelijkt de situatie van de cliënt met de situatie die beschreven is in de cellen van de ZRM en bepaalt in welke cel deze overeenkomen. Vervolgens vergelijk je de situatie van de cliënt met de volgende indicator in dezelfde cel van de ZRM. Wanneer de situatie van de cliënt overeenkomt met de meerderheid van de indicatoren in de cel van de ZRM kun je de mate van zelfredzaamheid op dat domein op dat niveau beoordelen. Het zijn indicatoren, wat betekent dat niet iedere cliënt altijd precies voldoet aan alle indicatoren voor het niveau van zelfredzaamheid op het domein. Je kunt de indicatoren interpreteren als criteria waaraan personen die op dat niveau van zelfredzaamheid functioneren in het algemeen voldoen. Hoe scoor ik cliënten met de ZRM? De ZRM is een beoordelingsinstrument. Als hulpverlener geef je jouw oordeel over de mate van zelfredzaamheid van de cliënt en dit oordeel druk je uit in een score op de ZRM. De domeinen en indicatoren van de ZRM schrijven voor welke informatie je nodig hebt om een oordeel te vormen maar niet hoe je de informatie verzamelt.
19-08-2015
108
2015.223/IV/AvB
De informatie die je nodig hebt om tot een oordeel te komen kun je uit drie bronnen halen: de cliënt en zijn netwerk; de collega; de administratie. In theorie kan elk van deze bronnen voldoende informatie geven voor een betrouwbaar oordeel. In praktijk wordt de score op de ZRM veelal op basis van informatie van de cliënt gegeven en wordt informatie van collega’s en uit administratie enkel aanvullend gebruikt. De eerste en voornaamste bron van informatie is de cliënt (en ouders) zelf. De situatie en het functioneren van de cliënt op de acht domeinen kunnen gespreksonderwerpen zijn in een intake-, voortgans-, evaluatie-, of uitstroomgesprek. Je kunt de ZRM tijdens het gesprek bij de hand houden als ‘topiclijst’ en de scores (direct) na het gesprek invullen, of de ZRM tijdens het gesprek invullen. De tweede bron van informatie zijn je collega’s binnen je eigen organisatie en hulpverleners van andere (partner-)organisaties die recent contact hebben gehad met de cliënt. Wanneer collega’s de cliënt ook hebben gesproken of op een andere manier contact hebben gehad met de cliënt (bijvoorbeeld op huisbezoek zijn geweest, of de cliënt op straat zijn tegengekomen) kun je hun informatie ook gebruiken om tot een oordeel over de mate van zelfredzaamheid van de cliënt te komen. Hetzelfde geldt voor hulpverleners en medewerkers van andere instellingen die recent contact hebben gehad met de cliënt. Zij hebben mogelijk aanvullende informatie die relevant kan zijn voor een beoordeling van de cliënt op de ZRM. De derde bron van informatie die je kunt gebruiken om tot een score op de ZRM te komen zijn administratieve systemen. Recente meldingen in registratiesystemen, casusregisters, cliëntdossiers en andere administratieve systemen waar je mogelijk inzage in hebt, kunnen informatief zijn bij het scoren van cliënten op de ZRM. Bij het scoren van de ZRM ga je uit van het hoogste niveau van zelfredzaamheid. Bij ieder domein dat je beoordeelt kijk je eerst of een cliënt aan de (het grootste deel van) de indicatoren voor ‘volledig zelfredzaam’ voldoet. Wanneer dat niet het geval is, bekijk je de indicatoren in de cel ‘voldoende zelfredzaamheid’ en beoordeel je of deze indicatoren de zelfredzaamheid van de cliënt op dit domein goed weergeven. Wanneer dit niet het geval is, bekijk je de indicatoren één niveau daaronder, en zo verder totdat je bij het niveau komt dat de zelfredzaamheid goed weergeeft. Dat wil zeggen, de situatie van de cliënt komt overeen met (het grootste deel van) de indicatoren in die cel. Vervolgens verzeker je jezelf ervan dat de indicatoren één niveau daaronder geen goede weergave zijn van de waargenomen zelfredzaamheid (check), en geef je het oordeel. Hieronder is schematisch weergegeven hoe je tot de beoordeling van de zelfredzaamheid op een domein komt. START
NEE Komt situatie overeen met indicatoren voor ‘acuut probleem’?
Komt situatie overeen met indicatoren voor ‘niet zelfredzaam’?
OORDEEL Komt situatie overeen met indicatoren voor ‘beperkt zelfredzaam’?
CHECK JA
19-08-2015
Komt situatie overeen met indicatoren voor ‘voldoende zelfredzaam’?
Komt situatie overeen met indicatoren voor ‘volledig zelfredzaam’?
NEE
NEE
109
2015.223/IV/AvB
Wanneer score je cliënten op de mate van zelfredzaamheid? De cliënten met een algemene hulpvraag kunnen worden gescoord op de mate van zelfredzaamheid. De uitkomst geeft een indicatie van de zorgbehoefte van de cliënt. Hieraan gekoppeld kan gekeken worden welke zorg ingezet gaat worden. Aan het einde van het zorgtraject of tijdens een tussentijdse evaluatie kan de matrix van maatschappelijke zelfredzaamheid opnieuw ingevuld worden. Het verschil (of stabilisatie) in de mate van zelfredzaamheid tussen de eerste en de tweede meting kan gebruikt worden ter verantwoording van de ingezette zorg. Wat kan ik met de score op de ZRM? Wat je kunt met de score is afhankelijk van hoe je de ZRM gebruikt. Hieronder volgt een (onvolledig) overzicht van mogelijke gebruiksdoelen die volgen uit de verschillende manieren waarop je de ZRM kan toepassen. Één ZRM-score voor één cliënt. Je kunt deze score gebruiken om de begeleiding of behandeling te plannen, of de hulpvraag te verduidelijken. Jan is niet zelfredzaam met betrekking tot zijn financiën: hij is mogelijk gebaat bij schuldhulpverlening. ZRM-scores van één cliënt op meerdere momenten Je kunt de scores gebruiken om de ontwikkeling of voortgang van de cliënt in de tijd weer te geven, om begeleiding of behandeling aan te passen. Jan is meer redzaam geworden met betrekking tot beheren van zijn financiële zaken; hij kan zijn schulden zelf gaan beheren.
19-08-2015
110
2015.223/IV/AvB
Ingevulde zelfredzaamheid matrix Wmo DOMEIN Mate van begeleiding 1. Gezondheid en veiligheid • Lichamelijk welbevinden
1-acute problematiek Extra intensieve begeleiding is acuut noodzakelijk
2-niet zelfredzaam
3-beperkt zelfredzaam
4-voldoende zelfredzaam
5-volledig zelfredzaam
Extra begeleiding is nodig.
Begeleiding kan uitgebreid worden
Begeleiding is voldoende
Begeleiding is onnodig
De cliënt heeft een chronische lichamelijke aandoening en verwaarloost zichzelf lichamelijk.
De cliënt heeft een chronische lichamelijke aandoening die regelmatig behandeling vereist. De cliënt kan door gezondheidsproblemen niet zelfstandig functioneren. De cliënt heeft een psychische aandoening die regelmatig behandeling vereist. De cliënt kan door psychische gezondheidsproblemen niet zelfstandig functioneren. De leefstijl van de cliënt zorgt voor ernstige problemen.
Milde lichamelijke gezondheidsproblemen zorgen voor matige functioneringsmoeilijkheden. De cliënt overziet de consequenties van de gezondheidsproblemen niet.
Incidentele lichamelijke gezondheidsproblemen zorgen voor enkele functioneringsmoeilijkheden.
De cliënt heeft geen lichamelijke gezondheidsproblemen en kan zichzelf zelfstandig verzorgen.
Milde psychische gezondheidsproblemen zorgen voor matige functioneringsmoeilijkheden. De cliënt overziet de consequenties van de psychische gezondheidsproblemen niet.
Incidentele psychische gezondheidsproblemen zorgen voor enkele functioneringsmoeilijkheden.
De cliënt heeft geen psychische gezondheidsproblemen. Niet meer dan de dagelijkse beslommeringen of zorgen.
De leefstijl van de cliënt zorgt voor problemen.
De leefstijl van de cliënt zorgt zelden voor problemen.
De cliënt heeft een gezonde leefstijl.
De cliënt heeft problemen met het voeren van een huishouden. De cliënt heeft moeite met het structureren van taken en het maken van een planning.
De cliënt voert het huishouden grotendeels zelf uit, maar heeft aansporing nodig bij het structureren van taken en het maken van een planning.
De cliënt voert de huishouding zelfstandig uit en heeft hierbij geen hulp nodig.
•
Psychisch welbevinden
De cliënt heeft een psychische aandoening. De cliënt heeft acute psychische hulp nodig.
•
Leefstijl
De leefstijl van de cliënt zorgt voor acute problemen.
2. Wonen en huishouding • Huishouden voeren
19-08-2015
Het huishouden van de cliënt is verwaarloosd. De cliënt doet geen huishoudelijke taken en maakt niet schoon. De cliënt staat geen hulp toe.
De cliënt is niet in staat tot het voeren van een huishouden. De cliënt staat wel hulp toe.
111
2015.223/IV/AvB
•
Beheren van eigendommen
3. Werken en dagbesteding • Arbeid/ dagbesteding •
Onderwijs/ scholing
4. Sociaal netwerk • Familie
•
Relaties
•
Communicatie
19-08-2015
De woning van de cliënt is verwaarloosd en niet meer bewoonbaar of de cliënt is dakloos.
De cliënt kan de woning niet zelfstandig onderhouden.
De cliënt is zelf niet in staat tot het onderhouden van de woning. De cliënt vraagt wel hulp als er iets kapot is.
De cliënt kan de woning zelf onderhouden maar heeft hierbij aansporing nodig.
De cliënt onderhoudt de woning zelfstandig en op een duurzame manier.
De cliënt heeft geen dagbesteding en veroorzaakt overlast. De cliënt volgt geen onderwijs of scholing en veroorzaakt overlast.
De cliënt heeft geen dagbesteding maar veroorzaakt geen overlast. De cliënt volgt geen onderwijs of scholing maar veroorzaakt geen overlast.
De cliënt heeft georganiseerde dagbesteding.
De cliënt heeft tijdelijk werk of volgt een traject dat naar (betaald) werk leidt (opleiding, jobcoaching of re-integratie). De cliënt volgt onderwijs of scholing.
De cliënt heeft vast betaald werk.
De cliënt heeft een gebrek aan noodzakelijke steun van partner en/of familie en is niet in staat de relatie met partner en/of familieleden te onderhouden. De cliënt heeft geen contacten buiten een eventueel negatieve vriendenkring of leeft in een ernstig sociaal isolement.
De partner en/of familieleden kunnen de cliënt geen steun bieden. De cliënt heeft moeite met het onderhouden van de relaties met partner en/of familieleden.
De cliënt heeft enige steun van partner en/of familie. De cliënt heeft veel ondersteuning nodig bij het onderhouden van de relaties met partner en/of familieleden.
De cliënt heeft voldoende steun van partner en/of familie maar heeft wel enige ondersteuning nodig bij het onderhouden van de relatie met partner en/of familieleden.
De cliënt heeft voldoende steun van partner en/of familie en kan zelf zijn relatie met partner en/of familieleden onderhouden.
De cliënt heeft nauwelijks contacten buiten een eventueel negatieve vriendenkring. De cliënt heeft een blijvend, belangrijk probleem als gevolg van actief of passief terugtrekken uit sociale relaties. De cliënt heeft moeite met het begrijpen van anderen en/of heeft moeite met het goed uitdrukken van zichzelf.
De cliënt heeft enige contacten buiten eventueel negatieve vriendenkring. De cliënt heeft duidelijk problemen in het maken of onderhouden van ondersteunende relaties.
De cliënt heeft voldoende steun van vrienden en weinig contacten met een eventueel negatieve vriendenkring.
De cliënt heeft een gezond sociaal netwerk.
De cliënt ondervindt enige problemen met het begrijpen van anderen en/of heeft enige moeite met het goed uitdrukken van zichzelf.
De cliënt is redelijk vaardig op communicatief gebied. De cliënt heeft hier wel af en toe ondersteuning bij nodig.
De cliënt is op communicatief gebied goed vaardig. De cliënt kan zichzelf goed uitdrukken en begrijpt anderen goed.
De cliënt heeft grote problemen met het begrijpen van anderen en heeft moeite met het goed
De cliënt volgt onderwijs of scholing maar heeft hier ondersteuning bij nodig.
112
De cliënt heeft een opleiding hoger dan startkwalificatie (havo, vwo of mbo-2).
2015.223/IV/AvB
5. Activiteiten in de samenleving • Gebruik van algemene voorzieningen
uitdrukken van zichzelf. Hierdoor gaat de cliënt sociale situaties uit te weg. Niet van toepassing omdat de cliënt in een crisissituatie zit.
•
Deelname aan clubs en verenigingen
De cliënt neemt niet deel aan clubs en verenigingen omdat de cliënt in een crisissituatie zit.
•
Invullen vrije tijd
Niet van toepassing omdat de cliënt in een crisissituatie zit.
6. Financiën en inkomen • Financiën
•
Inkomen
•
Materieel welzijn
19-08-2015
De cliënt is maatschappelijk geïsoleerd en/of heeft zeer beperkte sociale vaardigheden en/of een gebrek aan motivatie om deel te nemen. De cliënt kan door zeer beperkte sociale vaardigheden niet deelnemen aan clubs en verenigingen. De cliënt heeft daarnaast een gebrek aan motivatie. De cliënt ondervindt grote problemen met het invullen van zijn vrije tijd.
De cliënt heeft hoge en groeiende schulden.
De cliënt heeft een spontaan en/of ongepast uitgavenpatroon. Er zijn groeiende schulden.
De cliënt heeft geen inkomsten. De cliënt heeft geen inkomen en kan daardoor niet tegemoet komen aan zijn basisbehoeften.
De cliënt heeft onvoldoende inkomsten. De cliënt heeft onvoldoende inkomsten om aan zijn basisbehoeften tegemoet te komen.
De cliënt is nauwelijks participerend in de maatschappij.
Er is sprake van enige maatschappelijke participatie.
De cliënt is actief participerend in de maatschappij.
De cliënt ondervindt problemen bij het deelnemen aan activiteiten van clubs en verenigingen door beperkte sociale vaardigheden.
De cliënt kan redelijk deelnemen aan activiteiten van clubs en verenigingen. Hij heeft hiervoor wel enige ondersteuning nodig.
De cliënt kan zelfstandig deelnemen aan de activiteiten van clubs en verenigingen.
De cliënt heeft moeit met het indelen van zijn vrije tijd. De cliënt heeft continu aansturing nodig.
De cliënt kan zijn vrije tijd redelijk zelfstandig indelen maar heeft hierbij wel ondersteuning nodig.
De cliënt kan zijn vrije tijd zelfstandig indelen.
De cliënt heeft een gepast uitgavenpatroon. Eventuele schulden zijn stabiel en/of er is sprake van bewindvoering of inkomensbeheer. De inkomsten van de cliënt zijn minimaal/beperkt. De cliënt komt met zijn inkomsten minimaal aan zijn basisbehoeften tegemoet.
De cliënt heeft een gepast uitgavenpatroon en beheert eventuele schulden zelf en deze schulden verminderen.
De cliënt voert zelfstandig een goed financieel beheer (o.a. goede planning).
De inkomsten van de cliënt zijn voldoende. De cliënt komt met zijn inkomsten aan zijn basisbehoeften tegemoet.
De inkomsten van de cliënt zijn ruim voldoende. De cliënt beschikt over ruim voldoende financiële middelen om tegemoet te komen aan zijn basisbehoeften.
113
2015.223/IV/AvB
7. Belangenbehartiging • Zelfbepaling
De cliënt kan geen eigen keuzes maken.
De cliënt kan beperkt eigen keuzes maken (kiezen tussen twee dingen) maar kan de gevolgen van de keuzes niet inzien. De persoonlijke ontwikkeling van de cliënt stagneert.
De cliënt kan over simpele onderwerpen een eigen keuze maken, maar heeft een beperkt vermogen om de gevolgen van zijn keuzes in te zien.
De cliënt kan zelfstandig een keuze maken als hij hier eerst over wordt geïnformeerd. De cliënt heeft voldoende inzicht in de gevolgen van zijn keuze.
De cliënt kan alle keuzes zelfstandig maken en heeft goed inzicht in de gevolgen van zijn keuzes.
De persoonlijke ontwikkeling van de cliënt gaat moeizaam. De cliënt moet hierin gestuurd worden.
De cliënt heeft moeite met het bewaken van zijn eigen persoonlijke ontwikkeling en moet hierin gestimuleerd worden. In de meeste gevallen kan de cliënt zijn belangen behartigen, soms heeft hij hierbij hulp nodig.
De cliënt is in staat om zijn eigen persoonlijke ontwikkeling te bewaken.
•
Persoonlijke ontwikkeling
De persoonlijke ontwikkeling van de cliënt is ernstig in het geding.
•
Belangen
De cliënt is niet in staat de belangen te behartigen. Dit leidt tot afwijzing van de hulpverlening.
De cliënt is niet in staat zijn belangen te behartigen, maar krijgt hulp daarbij.
De cliënt heeft moeite met het zelf behartigen van zijn belangen en heeft hierbij (gedeeltelijk) hulp nodig.
De lichamelijke gezondheid van het kind is ernstig in gevaar door lichamelijke verwaarlozing of mishandeling. Het kind heeft in het afgelopen jaar meer dan 3 keer een ernstig ongeluk gehad in of om het huis. Ouder houdt geen toezicht op de leefstijl van het kind. Het geestelijk welzijn van kind is direct in gevaar. Er is sprake van geestelijke
Er zijn beperkingen op het gebied van lichamelijke basiszorg, maar de veiligheid van kind is hierdoor niet direct in gevaar. Kind heeft regelmatig (3 keer in het afgelopen jaar) ongelukken in of om het huis. Er is vermoeden van lichamelijke mishandeling of verwaarlozing. Ouder houdt niet systematisch toezicht op de leefstijl van het kind.
Lichamelijke basiszorg is meestal op orde. Geen melding van lichamelijke mishandeling of verwaarlozing. Kind heeft meerdere keren (2 keer in het afgelopen jaar) ongelukken in of om het huis en/of er zijn enkele vermijdbare risico’s voor de lichamelijke veiligheid. Er wordt beperkt toezicht gehouden op een gezonde leefstijl van het kind.
Lichamelijke basiszorg is voldoende. Zelden (1 keer in het afgelopen jaar) een ernstig ongeluk in en om het huis en geen vermijdbare risico’s voor de lichamelijke veiligheid. De ouder ziet toe op een gezonde leefstijl van het kind.
Lichamelijk basiszorg is op orde. Geen ongelukken in of om het huis en er is een veilige fysieke omgeving. Ouder stimuleert een gezonde leefstijl van het kind.
De ouder stimuleert de ontwikkeling niet en is niet betrokken. Ouder stelt geen grenzen of stelt grenzen niet
De ouder stimuleert de ontwikkeling beperkt en is matig betrokken. Geen melding van geestelijke mishandeling of verwaarlozing. Ouder stelt
De ouder stimuleert de ontwikkeling van het kind voldoende en is voldoende betrokken. Ouder stelt consequent leeftijdadequate
De ouder stimuleert de ontwikkeling van het kind optimaal. Ouder is optimaal betrokken bij de opvoeding. Ouder stelt
8. Opvoeding en ouderschap • Lichamelijke verzorging
•
Opvoedingstaken
19-08-2015
114
De cliënt is in staat zijn eigen belangen zelfstandig te behartigen.
2015.223/IV/AvB
mishandeling of verwaarlozing. De ouder isoleert kind en/of zet aan tot ongewenst/fout gedrag.
leeftijdsadequaat en/of toont beperkt interesse in relaties tussen kind en leeftijdsgenoten en/of ouder ontmoedigt maatschappelijk wenselijk gedrag. Vermoeden van geestelijke mishandeling.
leeftijdsadequate grenzen maar is niet consequent en/of toont weinig interesse in relaties tussen kind en leeftijdsgenoten en/of is beperkt actief in de ontwikkeling van kind.
grenzen en toont interesse in relaties tussen kind en leeftijdsgenoten. Ouder toont voldoende affectie en sluit meestal aan bij de behoeften van het kind.
•
Onderwijs
Leerplichtig kind staat niet ingeschreven bij een school en/of gaat niet naar de les.
Leerplichtig kind is frequent (meer dan 5 keer per maand) afwezig en/of heeft geen mogelijkheden om huiswerk te maken. Ouder zijn niet betrokken bij school.
Leerplichtig kind is regelmatig (2-5 keer per maand) afwezig en/of heeft beperkte mogelijkheden om huiswerk te maken. Ouders zijn minimaal betrokken bij school.
Leerplichtig kind is zelden (maximaal 1 keer per maand) afwezig en/of heeft voldoende mogelijkheden om huiswerk te maken. Ouder zijn voldoende betrokken bij school.
•
Ouderrelatie
Ouders hebben geen contact met elkaar.
De communicatie tussen ouders over de opvoeding verloopt problematisch. Er vindt minimale afstemming plaats over de opvoeding en taakverdeling.
Ouders ondervinden enige problemen wat betreft de communicatie over de opvoeding. Er vindt niet altijd afstemming plaats over de opvoeding en taakverdeling.
Ouders stemmen regelmatig af over de opvoeding en taakverdeling.
19-08-2015
115
consequent leeftijdsadequate en redelijke grenzen. Bevordert relaties tussen kind(eren) en leeftijdsgenoten. Ouder toont affectie en sluit aan bij de behoeften van het kind. Leerplichtig kind is nooit zonder geldige reden afwezig in de les. Kind heeft goede mogelijkheden om huiswerk te maken. Ouders zijn zeer betrokken bij school. De ouders hebben een goede ouderrelatie. Er is afstemming over de opvoeding en taakverdeling.