1. COMA Henri Serruysziekenhuis, Oostende 11.27 PM Het noodweer was opnieuw in alle hevigheid losgebarsten. De wind rukte huilend aan de bomen op de zo goed als lege parking en liet de ramen van het ziekenhuis in hun kassen trillen. Gutsend stortte de regen uit de hemel neer terwijl dikke stapelwolken de maan aan het zicht onttrokken. Binnen, op de vijfde verdieping, in de afdeling ‘Intensieve Zorgen’, viel er van het gure herfstweer maar weinig te merken. Het bezoekuur was al een tijd geleden afgelopen en de brede, lange gang was - op twee verpleegsters na die net aan hun avondronde waren begonnen - helemaal verlaten. Hun schuifelende voetstappen en het getik van de regen tegen de ramen was het enige wat er te horen viel. De gordijnen waren dichtgetrokken en de spots in het plafond gedoofd - enkel de wandverlichting verspreidde nog een zachte gloed die de anders zo kille, steriele omgeving nu welhaast warm en welkom deed aanvoelen. ‘Hier moeten we zijn,’ hield de oudste en molligste verpleegster halt voor een deur, terwijl ze een snelle blik wierp op de patiëntenlijst in haar hand. Even snel als ze haar pas had ingehouden, hielden haar brede heupen op met wiegen. ‘Jasper Vanhulle,’ las haar veel jongere collega nieuwsgierig over haar schouder. Ze zwaaide de deur open. Een bliksemschicht kraakte door de zwaarbewolkte hemel en liet met een griezelige, blauwe flits het lichaam in de kamer oplichten. Het geroffel van de donder galoppeerde er snel in het duister achteraan. Een akelige spanning werd voelbaar; aarzelend stapte ze naar binnen. Vanhulle lag roerloos op zijn bed. Alleen zijn borstkas bewoog, op het ritme van de beademingsapparatuur, langzaam op en neer. Een kluwen van draden verbond hem aan allerlei toestellen die met korte bieptonen zijn toestand in de gaten hielden. ‘Wat is hém overkomen?’ vroeg het jonge (overigens niet onaardige) verpleegstertje. Ze deed vandaag voor het eerst haar dienst op deze afdeling en had de hele avond nog niet opgehouden met vragen stellen. ‘Een schietpartij,’ wreef de andere vrouw zachtjes, bijna liefkozend, door zijn zwarte haren. Vanhulle zelf gaf geen krimp en ook de monitor liet niet blijken dat zijn hart al was het maar één tel sneller sloeg. ‘Een flik?’ vroeg het jonge meisje weer, niet zonder enige zweem van sensatie in haar stem. ‘Hij ziet er niet uit als een crimineel…’ De oudere vrouw knikte zachtjes. ‘Hij was de beste,’ keek ze op. Er blonken tranen in haar ogen.
1
‘Hoe lang ligt hij hier al?’ ‘Enkele maanden. Zijn toestand is stabiel, maar hij boekt geen vooruitgang.’ Een nieuwe donderslag, ditmaal akelig dichtbij, liet hen beiden opschrikken. Het jonge verpleegstertje veerde recht en stapte zenuwachtig naar de deur. ‘Ik voel me hier niets op mijn gemak,’ trilde haar stem. ‘Na een tijdje went het wel,’ glimlachte haar collega fijntjes, terwijl ze teder over Vanhulles voorhoofd en wangen streek. ‘Je grootste angst is de stilte in je zelf.’ Ze keek nog een laatste keer naar het verweesde lichaam op het ziekenbed en stond tenslotte ook op. Met een lichte, nauwelijks hoorbare zucht liep ze haar collega in het gangpad achterna. De deur viel met een doffe klik in het slot en het geluid van haar voetstappen stierf al snel weg in het beuken en gieren van de wind die buiten steeds wilder tekeer ging. Vanhulle bleef alleen achter. Even roerloos en stil als voorheen, alsof er nooit iemand in de kamer was binnengekomen, laat staan hem had aangeraakt of over hem had gepraat. En toch was er iets veranderd. Er hing een onverklaarbare spanning in de lucht, een gevoel alsof er elk ogenblik iets kon gebeuren. De bliksem kraakte door de lucht, gevolgd door een harde donderslag en het geluid van brekend glas. Luttele seconden later klonken er snelle voetstappen en gesmoorde angstkreten. De lichten op de gang knipperden, sputterden nog even tot leven en vielen tenslotte helemaal weg, de ziekenboeg in een volstrekte duisternis onderdompelend.
2
2. RUSSISCHE ROULETTE
Op een verlaten en donkere plek, ergens in Oostende… 11.56 PM De ruimte was kil en donker. Overal hing er een muffe, doordringende geur die als een ranzig parfum door de muren werd uitgezweet. In de schemering vielen – gezeten aan een lange, eikenhouten tafel – zes silhouetten te bespeuren. Alleen de man aan het hoofd kon zich vrij bewegen, de anderen waren met hun voeten aan de tafelpoten geketend. Het flakkerende licht van een kaarsstomp danste op hun gezichten en tekende hun harde gelaatstrekken nog scherper tegen het duister af. In bange afwachting keken ze voor zich uit. De man aan het uiteinde roffelde met zijn handen op het blad. Zijn ogen waren verborgen achter een nevel van sigarettenrook die traagjes opsteeg van zijn hand en in ijle flarden langs zijn gezicht naar het plafond opklom. Hij sprak met een harde tongval en zijn stem raspte schor in zijn keel. ‘Iemand heeft geklikt,’ nam hij een vluchtige trek van zijn sigaret. Hij liet de rook in een lange, ononderbroken stroom langs zijn neusgaten ontsnappen. Speurend gleed zijn blik langs de tafel. Er viel een ongemakkelijke stilte waarbij alleen het stormen van de zee gedempt tot in deze verlaten plaats binnendrong. De man zuchtte. ‘Ik dacht al dat jullie niet te snel geneigd zouden zijn om te praten.’ Hij gaf een knip met zijn vingers. Een vrouw, die tot dan toe onopgemerkt was gebleven, maakte zich los uit een nis en stapte naar voren in het schaarse licht. Ze legde een revolver in zijn nonchalant uitgestrekte hand. Met een snelle beweging klapte hij de cilinder open, stopte er één enkele kogel in en draaide hem vervolgens in het rond. Niemand van de gevangenen durfde de stilte te doorbreken, maar aan hun ontstelde gezichten was duidelijk dat er een golf van paniek door hen heen was gegaan. ‘Ikarov, jij eerst,’ schoof hij de Colt tot vlak bij de man over de tafel. ‘Nee… nee, alsjeblieft,’ stotterde hij. ‘Ik weet… ik weet het niet. Ik heb geen informatie. O, alsjeblieft,’ barstte de tengere gevangene nu in tranen uit, ‘Ik heb een vrouw… kinderen…’ ‘Als je me niets kunt vertellen,’ onderbrak de scherpe stem hem bijna achteloos, ‘doe dan wat je gevraagd wordt. Zoniet… - hij wreef met zijn zwarte handschoen over een veel moderner, halfautomatisch pistool dat hij uit de binnenzak van zijn overjas had gevist – zal ík het werk moeten afmaken.’ De man verstarde, onderdrukte een laatste snik en hield de loop tegen zijn slaap. Met een wanhopige, holle blik in zijn ogen haalde hij de trekker over…
3
De knal bleef uit; in de plaats daarvan klonk er een nauwelijks hoorbaar klikje. Nog steeds te veel in shock om opgelucht te kunnen lijken, legde de man het wapen opnieuw neer op tafel en schoof het, met de wijzers van de klok, naar zijn buurman. ‘Jouw beurt, Boris,’ raspte de stem opnieuw. Ondanks de gulzig om zich heen grijpende duisternis, was zichtbaar dat deze man anders was. Hij glimlachte mild en vertoonde niet het minste teken van opwinding. Met een kalme zekerheid nam hij de Colt vast, bracht hem langzaam naar zijn hoofd en… leek zich toen te bedenken. In de plaats daarvan richtte hij het wapen op de man aan het hoofd van de tafel. Deze beantwoordde zijn aanvallende houding met hetzelfde gebaar. ‘Je schat je kansen wel erg hoog in,’ had hij het moeilijk zijn stem te beheersen. ‘Ik heb de dood al meermaals onder ogen gezien,’ antwoordde Boris kalm, ‘al moet ik toegeven dat het wél de eerste keer is dat ik mijn verrader recht in het gezicht kijk.’ De man aarzelde. Toen klonk er een schot die de nieuwsgierig neergestreken meeuwen verschrikt deed opvliegen.
4
3. SPOEDOPERATIE Henri Serruysziekenhuis, Oostende 00.09 AM Met een schok opende Vanhulle zijn ogen. Het rumoer op de gang drong maar nauwelijks tot hem door. Zijn hoofd tolde en een misselijkmakend gevoel welde op in zijn maag. Het duurde een hele tijd voor hij besefte waar hij was; verdwaasd staarde hij in het rond. De in het zwart geklede man stond voor hem, zijn revolver met een triomfantelijke grijns op Vanhulle gericht. Zonder aarzelen haalde hij de trekker over. Het schot klonk zo dichtbij dat het zijn trommelvliezen bijna deed barsten. De kogel boorde zich diep in zijn borstkas en
verspreidde zich als een vlammenzee in zijn lichaam.
Vanhulle hoorde zijn naam schreeuwen, maar hij kon niet meer antwoorden – de mensenzee om hem heen vervaagde en een allesdoordringende duisternis onttrok het zicht aan zijn ogen. Steeds dieper zonk hij weg in een bodemloze poel van leegte… Badend in het angstzweet veerde Vanhulle recht in zijn bed. De werkelijkheid van zijn situatie drong met een pijnlijk besef tot hem door. Hoe lang zou hij hier al gelegen hebben? Verbijsterd trok hij zijn zuurstofmasker los, rukte de draden van zijn lijf en ging op de rand van zijn bed zitten. In de verte, als in een onwezenlijke droom, klonken opgewonden stemmen. De zware najaarsstorm had een raam op het gangpad doen barsten waardoor de hele verpleging nu in rep en roer stond. Niemand had dan ook de tijd om het wonder op te merken dat zich zopas in deze eenzame ziekenkamer had voltrokken. Vanhulle stapte voorzichtig naar de deur. De grond wankelde onder zijn voeten. Hij had het gevoel alsof hij zich op het dek van een schip in stormachtige zee voortbewoog. Strompelend liep hij de donkere gang op, in de tegenovergestelde richting van het lawaai dat als een slijpmachine in zijn hoofd snerpte. Hij zocht steun bij de muur, zijn zicht en evenwichtsvermogen als door een overdadige hoeveelheid alcohol aangetast. Wankelend daalde hij de trap af, gangen in en uit, zonder doel voor ogen of ook maar één seconde na te denken over waar hij heen ging. Vanhulle was zo opgelucht dat hij zich opnieuw kon bewegen dat hij het niet meer aandurfde om stil te staan; bang dat hij opnieuw zou verstarren in dezelfde bewegingsloosheid als hij zich al die tijd had bevonden - machteloos en overgeleverd aan krachten buiten hem waarop alle grip hem scheen te ontsnappen. Hij had geen idee hoeveel tijd er al was verstreken of waar hij zich ook maar ergens bevond, toen hij opnieuw een gang inliep. Anders dan alle andere plaatsen waar hij als in een roes voorbij was gelopen, viel er een smalle lichtstreep uit een openstaande deur naar buiten. Vanhulle vertraagde zijn pas. Hij hoorde stemmen. Nieuwsgierig sloop hij dichterbij…
5
Een lichaam lag op de operatietafel, ondergedompeld in een stilte die slechts onderbroken werd door de rauwe stemmen van een vrouw en een man die in er in opperste concentratie overheen waren gebogen. Met een scalpel sneed de vrouw de buikwand open. Net als de man gingen haar haren schuil onder een groen hoofdkapje, maar bij haar vertoonde het boven op haar hoofd een uitstulping waar ze haar staart had opgestoken. Haar vingers glipten als verraderlijke slangen door de wonde naar binnen, haalden er een bloederige massa uit naar boven en legden deze in de gretig opengestrekte handen van de man. Ze wisselden een paar korte woorden in een taal die Vanhulle niet begreep en lachten een holle lach. Vanhulle zag de kamer als een tol voor zijn ogen draaien. Hij verloor zijn evenwicht en viel kokhalzend op de grond, zich niet meer bewust van de zwarte lakschoenen van de man die als een mokerslag tegen zijn slaap terechtkwamen. Stikkend hapte hij naar lucht, kronkelend in felle stuiptrekkingen, tot ook deze laatste bewegingen helemaal stilvielen.
6
4. NOODOPROEP Oosteroever, Oostende 07.46 AM De politiehelikopter vloog laag boven de smalle duinenreep. Het kloppend geluid van de schroeven klonk zwaar in de vroege ochtend, maar werd al snel weggeblazen door de wind die opnieuw van over zee opkwam. Als een kudde schapen dreef ze de wolken voor zich uit, terwijl de zon zwakjes boven de horizon uitklom. Ondankbaar viel de regen neer uit de lucht op de flikken die met man en macht het duinengebied aan het uitkammen waren. Een zwarte BMW die aan volle snelheid over het zanderige pad kwam aangestoven, liet hen uit hun drukke bezigheden opschrikken. Knerpend kwamen de wielen op het mulle wegdek tot stilstand. Een man stapte uit: lang, mager en met bleke gelaatstrekken. Hij drukte zijn bril wat rechter op zijn neus, trok een blazer aan boven het dienstwapen op zijn borst en beende met snelle passen in de richting van de afsluiting. ‘Goedemorgen,’ kroop hij, met een korte hoofdknik op een stel agenten die net een kopje hete koffie aan het slurpen waren, onder het lint door. De blauwe zwaailichten van een tiental politiewagens, als stille getuigen aanwezig op deze plaats van misdaad, knipten onheilspellend in het ontwakende schemerduister. De man wurmde zich voorbij de combi’s en mikte nonchalant een muntje in zijn mond; zijn mantel wapperend achter zich aan. Haastig stapte hij verder in de richting van een bunker waar forensische specialisten drukdoende heen en weer liepen. Van op een vijftal meter afstand hield een stel rechercheurs hun vorderingen nauwlettend in de gaten. ‘Gregory!’ De vrouw klonk opgelucht. Ze maakte zich los uit het groepje dat voor het overige alleen uit mannen bestond en stapte glimlachend op hem af. ‘Je bespaart me net een analyse van de laatste voetbaluitslagen,’ grijnsde ze. ‘Ah, wordt er over voetbal gepraat dan?’ veinsde de man belangstelling, maar zijn stem klonk plagerig. ‘Ik heb je gemist,’ hield ze hem tegen terwijl ze hem strak in de ogen keek. ‘Waarom ben je zo lang weggebleven?’ De wind huilde. Hij greep rusteloos in het zand om zich heen, wierp zich op de hoge duintoppen en floot rond de bunkers in een akelige treurzang. De man wendde zijn ogen af en zweeg een poosje. ‘Dat leg ik je later wel uit, Shila,’ klonk er een merkwaardige krop in zijn keel. Hij streelde haar zachtjes door haar lange, amandelbruine haren - ‘mijn god, ik was bijna vergeten hoe mooi je was.’ Hij sloeg zijn arm om haar heen en stapte met haar verder in de richting van de andere agenten. ‘Wat hebben jullie gevonden,’ polste hij ondertussen.
7
‘Zes lijken,’ zei ze, ‘vier vastgeketend met hun voet aan een tafel - allen gedood met één enkele kogel in het hoofd.’ ‘Wat gruwelijk,’ hield hij even zijn pas in, ‘dat lijkt wel een afrekening in het milieu! Zijn er nog meer details?’ De politiehelikopter cirkelde opnieuw laag over het gebied. Het gebrom van de motor overstemde haar antwoord. De sterke luchtverplaatsing blies haar haren achteruit zodat haar fijne, knappe gezicht goed zichtbaar werd. Gregory kon een bewonderende blik niet verbergen. De andere agenten hadden hem nu ook opgemerkt. Eén ervan nam nog een hap van zijn broodje Martino, plooide de rest terug in het zakje en wuifde enthousiast. Hij zwaaide met een doorweekte krant en murmelde iets over de voetbaluitslagen. Gregory stapte grijnzend op hem af. ‘Ga maar,’ sloeg Shila verveeld haar ogen op. Haar GSM zoemde in haar jaszak. Ze nam op: een mannenstem kraakte aan de andere kant van de lijn, maar de wind en het geluid van de helikopter maakten het voor haar onmogelijk om te horen wat er gezegd werd. ‘Hallo… hallo…’ verschool ze zich tussen twee bunkers voor de aanzwellende storm. Toen leek het wel alsof ze door de bliksem werd geslagen. ‘Shila… Vanhulle hier.’
8
5. SCHIETPARTIJ Eén week later Wapenplein, Oostende 08.12 PM Het bakje kwam met een lichte trilling in beweging. Vanhulle keek Shila verwachtingsvol aan; bedeesd glimlachte ze terug. Een sirene loeide: met een schok trokken de armen van de reuzeninktvis hen mee de lucht in, hoog boven het gewoel van de massa uit. Een paar tellen later begonnen de twee politie-inspecteurs aan een wilde kermisrit. De avond was vroeg ingevallen. De kermisattracties baadden in een felle neongloed en er heerste een opgewonden, vrolijke drukte. Vanhulle voelde de wind door zijn haren ruisen – gespannen keek hij toe hoe onder hem het volk zich als een colonne mieren tussen de tientallen attracties en eetkraampjes voortbewoog. Al die tijd hadden hij en Shila bijna geen woord gewisseld. Ze had zijn terugkeer maar moeilijk kunnen verwerken. Na zijn ongeval had ze haar leven met veel moeite terug op de rails gekregen en net nu de toekomst er opnieuw wat beloftevol uitzag, had Vanhulle plotseling zijn herintrede gemaakt. Véél te plotseling. ‘Je ziet er bezorgd uit,’ deed hij moeite om boven het loeiharde gedreun van de muziek uit te komen. Hij wilde zijn hand op haar knie leggen, maar ze trok hem terug. Vanhulle haalde snel zijn hand door zijn haren om geen mal figuur te slaan, maar zijn grimas kon niet verbergen dat haar reactie als een bittere steek door zijn hart was gegaan. De muziek stopte en het bakje bleef even bewegingsloos in de lucht hangen. Vanhulle liet onwillekeurig zijn speurdersblik over het wapenplein glijden. Een jonge moeder sleurde een blèrend kind achter zich aan, een stel tieners stond wat stoer te doen bij de botsauto’s en twee oude, opgemaakte dames smulden gretig van een zak oliebollen. Alles was rustig en kalm. Of toch niet? ‘Godverdomme,’ vloekte hij plotseling. Shila keek hem geschrokken aan, maar Vanhulle schonk geen aandacht aan haar. Hij rukte als bezeten aan de veiligheidsbeugel die hem op zijn plaats hield en schreeuwde naar de man aan het bedieningspaneel. ‘Zet me aan de grond,’ zwaaide hij als door het dolle heen met zijn politiekaart. ‘Zet me aan de grond – nu meteen!’
9
De man aan de kassa had er best zijn schik in. Hij nam een nieuwe trek van zijn sigaret, gooide nog een deuntje door de ether en liet de bakjes een wilde salsa dansen terwijl de ogen van de reuzeninktvis vurig rood oplichtten. ‘Godverdomme,’ schreeuwde Vanhulle opnieuw, ‘vuile smeerlap - zet me aan de grond!’
Tevergeefs - de attractie won opnieuw aan snelheid en zijn stem ging verloren in het gedreun van de zware bassen. Vanhulle keek verwilderd om zich heen. ‘Jasper, alsjeblieft,’ klonk Shila’s stem bijna smekend, ‘wat bezielt je toch?’ ‘Het is die vent uit het hospitaal, Shila,’ stamelde hij met een lege blik, ‘ik weet het bijna zeker!’ ‘Welke gast, Jasper?’ ‘Godverdomme, Shila, ze stelen organen! Ik zag het in het ziekenhuis… Ik kon er niets aan doen, ik was te zwak, maar deze keer zal ik het niet zomaar laten gebeuren.’ Zijn ogen vernauwden zich. Shila wilde hem kalmeren door haar handen op zijn schouders te leggen, maar hij duwde haar nors van zich af. Met een stalen blik haalde hij zijn revolver uit de holster en vuurde drie keer in de lucht. De attractie kwam abrupt tot stilstand. Vanhulle sprong uit het bakje en verdween, met getrokken wapen, in het holst van de nacht.
10
6. ACHTERVOLGING Parking Kursaal, Oostende 08.57 PM Buiten adem verschool Vanhulle zich achter een betonnen zuil. Zijn hart raasde als bezeten door zijn lijf. Een tiental meter verder opende de forse man de kofferbak van een zwarte Sedan, propte er het geknevelde lichaam in en sloeg hem met een harde klap terug dicht. Het geluid klonk hol in de ondergrondse parkeergarage waar voor het overige enkel zachte, klassieke muziek uit de boxen klonk. Vanhulles hersenen draaiden op volle toeren. Hij zou die kerel meteen kunnen inrekenen als hij dat wilde. Maar wat dan? Ongetwijfeld was deze man maar een radertje binnen een veel groter netwerk. Als hij nú ingreep, werd het bijna onmogelijk om nog tot het hart van de criminele organisatie door te kunnen dringen. Dit soort zware jongen was niet meer dan lijkenvlees, geen maffiahond die zijn eigen hachje voor hem op het spel zou willen zetten. En ongetwijfeld wist deze kerel zélf niet wie er aan het hoofd stond van de bende – zolang hij op tijd zijn deel van de buit kreeg, werd hij vast niet verondersteld dit soort kritische vragen te stellen. De wagen startte en reed met gedoofde lichten uit zijn standplaats. Met piepende banden vlamde hij verder in de richting van de uitgang. Vanhulle dook opnieuw weg in het duister. De spanning gierde door zijn lichaam; hij kreeg zin in een sigaret. Nu niet, vermande hij zichzelf. Zijn eigen wagen stond een verdieping lager, hij had geen tijd meer te verliezen. Zonder verder na te denken zette hij het op een lopen, het donkere trapgat in. De zwarte Sedan was net de slagbomen gepasseerd toen Vanhulle de helling naar de uitgang opreed. Hij zag nog juist hoe de wagen, nog steeds met gedoofde lichten, in de richting van het stadspark raasde. Haastig stopte hij zijn kaartje in het automaat. ‘Kaart--geweigerd,’ kraakte een neutrale robotstem. Vanhulle voelde het bloed uit zijn hoofd wegtrekken. In zijn haast was hij vergeten zijn parkeerkaart te ontwaarden. ‘Godverdomme,’ gooide hij de deur van zijn Mercedes open. De auto achter hem begon te toeteren, maar de bestuurster hield daar wijselijk mee op toen Vanhulle haar zijn politiekaart liet zien. Woedend sloeg hij met zijn vuist op de groene knop tot hij werd doorverbonden met de meldkamer. ‘Vincoz Park, goedenavond, waarmee kan ik u hel…’ ‘Open onmiddellijk de slagboom – ik ben een flik!’ ‘Heeft u uw kaart ontwaard aan het apparaat, mijnheer?’
11
‘Godverdomme, snotaap, open die verrekte slagboom of ik laat je de nor indraaien voor tegenwerking van een gerechtelijk onderzoek!’ Het bleef even stil aan de andere kant. Vanhulle kookte. Hij stopte zijn hand onder zijn vest, leek zich nog even te bedenken, en trok toen – opnieuw – zijn wapen. De vrouw achter hem gaf een gilletje en dook weg onder het dashboard. De jongeman sputterde nog even tegen door het toestel. Met één enkel, raak schot legde Vanhulle hem het zwijgen op. Verward keek hij in het rond en rende de straat op waar hij een taxi liet halt houden. ‘Uitstappen!’ richtte hij zijn revolver. Een ogenblik lang gebeurde er niets; luttele seconden waarin Vanhulle met getrokken wapen voor de taxi stond, terwijl de rook van de uitlaatgassen om hem heen kronkelde en de wind zijn blazer strak tegen hem aan blies. Toen ging de passagiersdeur traagjes open. ‘Alsjeblieft…’ stapte de oude man met trillende, opgeheven handen naar buiten. Hij durfde Vanhulle niet aan te kijken en hield zijn blik op de grond gericht. ‘Wegwezen,’ siste Vanhulle. Daarna zakte hij zijn arm en schoot één van de koplampen stuk. ‘Uitstappen!’ riep hij nogmaals. Met een lijkbleek gezicht stapte de chauffeur nu ook uit. Hij hield zijn handen in de lucht en stapte voorzichtig weg van de wagen. Vanhulle aarzelde niet langer, stapte in en stoof met kille blik de inktzwarte nacht in.
12
7. DOOD SPOOR Prinsenlaan, Oostende 00.42 AM De auto reed snel door de verlaten straten; gespannen keek Shila door de druppels op het raampje naar buiten. Haar afspraakje met Vanhulle, om na al die maanden opnieuw wat verloren tijd in te halen, was uitgemond in een nachtmerrie. Hij was veranderd. Vroeger kon Jasper ook best driftig zijn, maar zo razend als deze avond had ze hem nog nooit meegemaakt. Met een rilling probeerde ze de gebeurtenissen van zich af te zetten, maar de waanzinnige blik in Vanhulles ogen bleef als een spookbeeld op haar netvlies gebrand staan. Onwillekeurig dwaalden haar gedachten af naar wat er eerder deze avond was gebeurd… Nadat Vanhulle uit de kermisattractie was gesprongen, had ze in volle paniek Gregory opgebeld. Nog geen kwartier later had hij haar opgepikt. Ze was teveel overstuur geweest om hem te vertellen wat er tussen haar en Vanhulle was voorgevallen en Gregory had uiteindelijk geen verdere vragen gesteld. Hij had haar net bijna aan haar appartement afgezet toen haar GSM plotseling rinkelde. Het was Vanhulle – hij was erin geslaagd de geheimzinnige figuur van op de kermis te volgen tot aan zijn huis en had het adres doorgegeven zodat ze met hun eigen ogen zouden kunnen vaststellen dat hij het bij het rechte eind had. Met veel tegenzin hadden ze uiteindelijk rechtsomkeer gemaakt, in de richting van de Prinsenlaan.
‘We zijn er,’ verminderde Gregory zijn druk op het gaspedaal. Shila schrok op uit haar gedachten. Gregory reed traagjes voorbij het herenhuis, keek bezorgd naar het licht op de eerste verdieping en parkeerde de wagen een eindje verder in de straat. De hele rit had hij gezwegen, te veel in zijn eigen gedachten verzonken om zich over de zorgen van iemand anders te kunnen ontfermen. Shila vond het niet erg, ze was al lang opgelucht dat hij bij haar was. ‘Ik ben blij dat je hem dat gekke idee uit zijn hoofd hebt kunnen praten,’ trok hij zijn sleutels uit het contact. ‘Ik ook,’ klikte Shila zich los. Ze stapte uit en trok haar kraag recht voor de stevige najaarswind. ‘Het is beter dat Jasper zich nu wat op de achtergrond houdt. Ik ben bang dat hij gekke dingen zou doen – volgens mij heeft die langdurige coma zijn oordeelsvermogen stevig aangetast.’
13
Gregory knikte, blijkbaar opgelucht dat ze zijn onuitgesproken mening deelde. Ze stapten nog een stukje zwijgend verder onder de zo goed als kale kastanjebomen en hielden tenslotte halt voor een brede, marmeren trap die naar de deur van een statig herenhuis leidde. De wind speelde in de blaadjes die op de treden lagen en in de verte jankte er een sirene. ‘Kom,’ nam Gregory haar bij de hand mee naar boven, ‘laten we dit snel afwerken – dan hebben we nog wat tijd om straks gezellig samen te zijn.’ Het opgewekte deuntje van de bel stond in schril contrast met de reden van hun bezoek. Shila had het gevoel alsof ze tijdens een begrafenisstoet vrolijk de ijsjeswagen voorbij zag rijden. Ondanks de spanning kon ze een lach niet onderdrukken. ‘Wat…’ keek Gregory haar vreemd aan, maar het gestommel van voeten op de trap en het licht dat plots aanfloepte in de gang, lieten hem de rest van zijn woorden inslikken. Instinctief deden ze beiden een stap achteruit toen ze hoorden hoe er een grendel wegschoof en het slot met een klik werd opengedraaid. Langzaam draaide de deur open. Een stokoud vrouwtje keek hen verwilderd aan. ‘Euh… excuseert u ons, mevrouw,’ stamelde Shila. ‘Goedenavond, mevrouw, sorry voor het storen,’ nam Gregory het kordaat van haar over. ‘Ik ben Gregory en dit is mijn collega Shila. Wij zijn beiden inspecteurs bij de Gerechtelijke Politie (op dat ogenblik slaakte de vrouw een geschrokken kreetje, maar Gregory deed alsof hij het niet merkte). Wij komen hier in verband met een onderzoek naar organenhandel. We hebben informatie dat zich in uw huis een nieuw slachtoffer zou bevinden.’ Het oude dametje draaide bijna van haar stokje en ging, happend naar lucht, in een stoel zitten. Shila nam haar hand vast en sprak haar kalmerend toe. ‘Dit is erover,’ siste ze naar Gregory, ‘een kind merkt dat hier niets aan de hand is!’ ‘Wel, nu we hier toch zijn, stel ik voor dat ik vlug eventjes het huis verken,’ zuchtte Gregory die merkelijk even verveeld zat met deze situatie als haar zelf, ‘zo hoeft achteraf niemand te beweren dat we ons werk niet grondig hebben gedaan. Ontferm jij je ondertussen maar verder over dit arme vrouwtje.’ Nauwelijks tien minuten later stond hij al terug beneden en namen ze, onder het uiten van een heleboel verontschuldigingen, afscheid van het oudje. Woest stapte Shila naar de wagen terwijl ze het nummer van Vanhulle opriep. Het was zijn antwoordapparaat. ‘JASPER – VANHULLE… kan uw oproep niet beantwoorden. Spreek een boodschap in na de biep of druk af om het gesprek te beëindigen.’
14
‘Luister goed, Jasper,’ had ze moeite om haar woede in te tomen, ‘ik weet niet wat jou bezielt, maar je zit duidelijk met een groot probleem. Zoek hulp en laat het werk voor wat het is, voor je jezelf pas goed in de nesten werkt.’
Veel harder dan nodig was, drukte ze op de rode toets. Gregory reed langzaam weg en keek haar opgelucht aan. ‘Jouw huis of het mijne?’ vroeg hij.
15