Japske Rotsrover & andere verhalen 2010 - 2013
Jasper Verkroost
japskerotsrover.wordpress.com
Inhoudsopgave 2010 Een leraar heeft altijd gelijk................................................................... 3 Links en rechts .................................................................................... 4
2011 Zandzee.............................................................................................. 6 Vergeetmijnietje .................................................................................. 8
2012 Wat is stilte? ..................................................................................... 11 Tomorrow is another day .................................................................... 12 Gevallen engel ................................................................................... 13 Japske Rotsrover................................................................................ 15 Whole lotta rozen ............................................................................... 17 Snip ................................................................................................. 20
2013 The piano man................................................................................... 22
2
Een leraar heeft altijd gelijk 6 december 2010 Ik leerde lezen toen ik zes jaar was. Vanaf dat moment las ik geen boeken, ik verslond ze. Soms moest ik twee keer per week naar de bibliotheek waar je in die tijd drie boeken per keer mocht lenen. Dit tot groot enthousiasme van mijn vader, die leraar Nederlands was. Mijn moeder zag het wat genuanceerder: ze draaide ‘s avonds soms de stoppen eruit om mij tot slapen te dwingen, een opvoedkundige maatregel die werd ondergraven door de zaklamp die ik van mijn oma kado kreeg zodra haar dit ter ore kwam. Tien jaar later had ik bijna alle B- en C-boeken gelezen, en leefde ik voor de wekelijkse tafel met nieuwe jeugdromans in de bibliotheek. En toen kwam het moment dat mijn leraar Nederlands aankondigde dat we “voor de lijst” moesten gaan lezen. Hij zei het niet letterlijk, maar het kwam erop neer dat we “voor zijn lijst” moesten gaan lezen. Alle pogingen om een aantal van mijn meest geliefde jeugdromans in te brengen werden steevast afgewezen met de mededeling dat dat geen literatuur was. “Maar wie bepaalt er dan wat literatuur is?”, probeerde ik in het begin nog wel eens. “Ik”, was antwoord van de leraar, en daarmee werd elke vorm van discussie verder onmogelijk. Die opstelling zal ongetwijfeld te maken hebben gehad met een akkefietje dat een paar maanden eerder had plaatsgevonden. Hij had in een spellingsproefwerk een fout gemarkeerd die ik betwiste. De leraar kapte de discussie uiteindelijk af met de mededeling dat hij al twintig jaar in het vak zat, en wie ik was die durfde te beweren dat hij ongelijk had. Toen maakte ik in mijn jeugdige onschuld een kapitale fout: ik stapte naar mijn vader, en wat nog veel erger was: hij gaf me gelijk. Een sterk gevoel voor rechtvaardigheid heb ik altijd al gehad, dus zette ik in de volgende les de leraar voor de hele klas voor schut. Wat volgde was een wijze les, die me in de rest van mijn schooltijd is bijgebleven. Regel 1: “een leraar heeft altijd gelijk” Regel 2: “in alle gevallen waarvoor dit niet geldt, zie regel 1″ Hij had natuurlijk het laatste woord en slaagde er nog bijna in me met een 3 voor de leeslijst m’n diploma te ontnemen, ware het niet dat ik me met het schrijven van een bezielend betoog tijdens het eindexamen nog net wist te redden. Want zakken op Nederlands, hoe had ik dan mijn vader nog onder ogen kunnen komen? Daarna heb ik bijna 20 jaar geen boek gelezen. Een groepsreis in 2006 met louter lezers bracht uiteindelijk die oude liefde weer tot bloei. Het tempo is sindsdien wat aangepast aan mijn huidige leven: nu lees ik geen 20 boeken per maand meer, maar per jaar, maar het plezier is weer net zo groot als ik me uit mijn vroegste jeugd nog weet te herinneren.
3
Links en rechts 23 december 2010 Maandagavond vijf over zes. Het knarsende geluid van een sleutel die in het slot wordt gestoken doorbreekt de stilte in het huis. “Als hij een niet al te zware dag heeft gehad mogen we binnen een kwartier naar buiten”. “Wat nou zware dag Links, die jongen heeft de hele dag als een zoutzak op een stoel naar een scherm zitten staren. Maar het schijnt dat je daar je geld mee kan verdienen”. “Je wil zeggen dat we naar buiten mogen als het vanavond goed tussen z’n oren zit?”. “Juist, zo is dat”. “Dan vrees ik het ergste Rechts, kijk maar eens naar buiten”. “Die paar druppels regen bedoel je? Jij bent ook zo’n watje. Als je het maar niet in je hoofd haalt om hem zich weer te laten verstappen, zoals eind vorig jaar. Dan staan we weer weken binnen, alleen maar omdat jij bang bent voor een beetje water. Ooit gehoord van een hardloopschoen die bang is voor water?”. “Kom op, denk even na! Minder dan een week tot z’n eerste halve marathon. Dit is onze laatste kans om te schitteren tijdens een wedstrijd. Je weet wat er daarna met ons gaat gebeuren”. “Ja ja, houd er maar over op. Laten we ons concentreren op vandaag, morgen komt vanzelf wel”. “Pff, ga jij nu ineens de filosoof uithangen?” “Ssssst, zie jij wat ik zie? Korte broek.. thermohemdje.. We mogen naar buiten!” “Gaat lekker hè Links, hij heeft er zin in vanavond”. “Ik constateer dat de druppels langzaam het stadium van een regenbui beginnen te naderen”. “Het lot heeft nou eenmaal bepaald dat wij in Nederland oud gaan worden, denk nou eens één keertje positief!”. “Positief is dat ik over een uurtje bij de verwarming sta te drogen terwijl ik de Spits van vanochtend kan lezen”. “Als jij niet positief blijft kan die jongen niet lopen, en als hij niet kan lopen gebeuren er ongelukken”. “Ja ja, ik heb gewoon m’n dag niet ok?”. “Links, wat ga je doen?” “Dat daar is een hele grote plas hoor!” “Daar kun je niet omheen!” “Wedden?” “Links, neeeeeee!”. “Wat nu, waarom staan we plotseling stil?” “Wat denk je, achterlijke idioot, hij heeft z’n enkel verstuikt omdat jij zo’n rare uitwijkmanouvre moest maken”. “Weet jij hoe nat zo’n plas water is?”
4
“Wat zei je nou net nog een half uur geleden over onze laatste kans? Dat is over zes dagen, hoe gaat die enkel ooit nog hersteld zijn voor die tijd?”. “Hij is wel eigenwijs he?” “Links, hij gaat een halve marathon lopen met een pijnlijke enkel, hij is een held”. “Denk nou niet dat ik me niet ontzettend schuldig heb gevoeld afgelopen week!”. “Dus onze neuzen wijzen vandaag dezelfde kant uit? Jij gaat dat laatste beetje demping in die halve zool van je gebruiken om hem te laten vliegen zodat hij z’n enkel niet voelt?” “Je kunt op me rekenen Rechts, vandaag zijn we een team. We gaan er een droomafscheid van maken!”.
5
Zandzee 31 maart 2011 “Heb jij nog water?”. We zijn net een nomadennederzetting gepasseerd op de grens van twee vegetatiezones. Achter ons ligt de woeste rotsachtige woestijn, waarin je je met zijn gele, bruine, en grijze kleurtinten bijna op een andere planeet waant. Het enige aardse zijn de schaarse boompjes met hun stugge naalden, het favoriete avondeten van de kamelen die ons vergezellen. Voor ons ligt een uitgestrekt gebied van zandduinen, die in een bijna hypnotiserend patroon in elkaar overgaan. In woestijnterminologie heet dit een “zandzee”, en voor het eerst begrijp ik waarom: vervang de kleur van het fijne lichtgele zand door dat van het diepblauwe water en je waant je midden op een woeste zee . Een zee met stilstaande golven, en dat maakt het geheel nog surrealistischer. De tijd lijkt hier geen betekenis meer te hebben.. Het is half november maar nog steeds dik twintig graden. De zon schijnt onbarmhartig, van het eerste ochtendgloren tot het einde van de middag. Wolken zijn een bezienswaardigheid, het is één van de droogste plekken op aarde. We hebben al een flinke wandeling achter de rug en het is dorstig weer. Iedereen heeft watergebrek vandaag. “Je mag wel wat van mij hebben”, zeg ik gedachteloos. “Heb je dan zelf nog wel genoeg?”. Ik knik, hoewel ik weet dat het niet zo is. Ik schenk meer dan de helft van mijn fles in de hare, ze protesteert niet langer. Voor mij ligt de zee, klaar om bedwongen te worden. Ik word ruw wakker geschud uit mijn dromen als onze gids aangeeft dat we het golvende zand helaas rechts moeten laten liggen omdat we anders niet voor het donker bij ons kamp zijn. Zeven hoofden knikken braaf, twee kijken elkaar samenzweerderig aan. De lichtjes in haar ogen zijn onmiskenbaar. Als met een beetje treuzelen de rest van de groep honderd meter vooruit is, slaan we rechtsaf. We sprinten een maagdelijke duin op en laten groepjes van twee paar voetafdrukken achter in het zand. Het laatste stuk lopen we, het is behoorlijk zwaar. Bovengekomen doemt de Moeder aller Zandduinen voor ons op. Ik probeer haar over te halen, ze twijfelt. Vanaf ons uitzichtpunt zien we dat de rest als miniscule kleine poppetjes is uitgewaaierd over de vlakte links onder ons. We hebben al een flinke achterstand opgelopen. Ik ben teleurgesteld als ze de zekerheid besluit te verkiezen boven het avontuur. Nu twijfel ik ook: mee met haar of de zandduin op? Ik negeer de dorst nog even en besluit toch verder naar boven te gaan, ik haal haar straks wel weer in. Onze wegen scheiden zich, en dapper klim ik verder. Dat valt tegen, ik ben moe. Als ik eindelijk boven ben blijkt mijn droomuitzicht te worden verpest door nog veel meer zandduinen. Niet fotogeniek genoeg besluit ik, en als ik op adem ben gekomen trek ik één lange sprint naar beneden. Van “even inhalen” blijkt geen sprake. Zelfs als ik snelwandelend door het mulle zand verder ga, haal ik haar nauwelijks in. Ik moet er bijna een Sahara-hardloopwedstrijd van maken om een half uur later eindelijk langszij te komen. “Ik heb af en toe wel even achterom gekeken of je niet te ver achterop raakte”, reageert ze olijk, als ik een moeilijk gezicht trek. Natuurlijk ben ik wel benieuwd of dit het normale tempo
6
is waarmee ze op zaterdagmiddag door de winkelstraatjes van Rotterdam slentert. Hardlopen, wandelen, en roeien passeren de revue. “O ja, ik heb ook nog de Fietselfstedentocht gedaan”. Op mijn vraag of ze niet moe was na die 240km op één dag haalt ze haar schouders op. Even heb ik het gevoel naast Superwoman te lopen, totdat ze begint te klagen dat ze toch wel erg veel dorst heeft. En we hebben beiden geen druppel water meer. Op dat moment halen we onze reisleidster in. De rest van de groep blijkt al ver achter ons te liggen, die zijn we ongemerkt rechts gepasseerd. “Ik wacht op de anderen, lopen jullie maar verder, gewoon rechtdoor”. Maar wat is rechtdoor in de woestijn? Op goed geluk dan maar. Niet veel later komt een pick-up ons tegemoet. Achterin zit onze Libische gids. Achter het stuur blijkt een vriend van hem te zitten, en samen gaan ze de rest van onze groep ophalen. De gids wijst ons waar het kamp ongeveer ligt, en rijdt verder. We kijken elkaar kort aan: dit is valsspelen! En ondanks onze uitgedroogde lichamen zetten we nog even een marstempo in. Niemand anders dan wij mogen als eerste dat kamp bereiken. Op het moment dat we het in een kuil voor ons zien liggen, horen we in de verte het geronk van een motor: de jeep! Met een ultieme krachtsinspanning rennen we samen het laatste stuk, de helling af in een volle sprint, en ploffen uitgeput neer op de matjes die al voor ons zijn uitgespreid. Gewonnen! Als de reisleidster arriveert biedt ze aan de overwinningsrun helling af naar het kamp voor ons op foto in scene te zetten als aandenken. De vele glazen muntthee na afloop van de fotoshoot smaakten nog nooit zo zoet..
7
Vergeetmijnietje 25 april 2011 Heel lang geleden in een land ver van hier leefde eens een meisje. Vergeetmijnietje, zo heette ze, woonde in een klein dorp samen met haar vader en moeder. Het was een armoedig dorp, want de inwoners moesten een groot deel van de opbrengsten van hun land afstaan aan Tirana, de wrede heerser van het koninkrijk. Zo bleef er nauwelijks iets te eten over, de inwoners waren dan ook vaak ziek. Gelukkig had Vergeetmijnietje een bijzondere gave: van bloemblaadjes maakte ze drankjes tegen allerlei kwaaltjes, waarmee ze de meeste mensen weer kon genezen. Zo hadden ze ondanks het zware leven elkaar nog, niet beter wetende omschreven zij dit als “gelukkig zijn”. De gave van Vergeetmijnietje was wijd en zijd bekend, en soms kwamen er zelfs mensen van buiten het dorp om een drankje. Maar Tirana moest niets hebben van de “duivelse kunsten” van Vergeetmijnietje, en zinde al lange tijd op het juiste moment om haar als heks te kunnen vervolgen. Op een goede dag verscheen er een bode aan de rand van het dorp. “Een bericht van Tirana voor Vergeetmijnietje”, schreeuwde de dorpsomroeper even later vanaf het plein, terwijl hij zwaaide met een verzegelde enveloppe. Toen iedereen op het plein was verzameld en het rumoer verstomde, opende Vergeetmijnietje de brief en las met trillende stem voor: “Beste Vergeetmijnietje, ik heb een zoon van jouw leeftijd, Trouw geheten. Hij is erg ziek, en mijn dokters kunnen niets voor hem doen. Ik ontbied je in mijn kasteel in de hoop dat je met één van je drankjes zijn leven kunt redden. Ik stuur een ruiter die je morgenvroeg komt ophalen. Hoogachtend, Tirana”. Meteen na de laatste woorden stegen kreten van verbazing op uit het publiek. Er kon geen sprake van zijn dat Vergeetmijnietje hier op in zou gaan. Ondertussen was de moeder van Vergeetmijnietje naast haar komen staan. “Laten we de beslissing aan haar zelf overlaten”, zei ze. “Wat wil jij, m’n kind?”. Vergeetmijnietje hoefde niet lang na te denken. “Trouw heeft niets kwaads gedaan. Bovendien breng ik jullie allemaal in gevaar als ik zou weigeren. Ik ga naar het kasteel van Tirana”, zei ze zachtjes. Er steeg een goedkeurend gemompel uit het publiek op. En zo vertrok ze bij het krieken van de volgende dag achterop het paard van de gezant die Tirana had gestuurd. Na een week geduldig kleine hoeveelheden van haar drankjes aan Trouw toe te dienen ging zijn toestand zienderogen vooruit, waarna de dokters de behandeling van haar overnamen. Maar in plaats van dank zag Tirana hierin de bevestiging dat Vergeetmijnietje inderdaad een heks was en liet haar in de diepste kerkers gooien. Tirana was zeer tevreden: hij had zijn zoon nog en kon definitief afrekenen met Vergeetmijnietje, waardoor de bevolking van de dorpen nog afhankelijker van hem zou worden. Ondertussen was Trouw helemaal opgeknapt en vroeg zijn vader om Vergeetmijnietje persoonlijk te mogen gaan bedanken, in de veronderstelling dat ze weer terug was gekeerd in haar dorp. Maar Tirana walgde bij dat verzoek. Hij liet Trouw in de waan en verbood hem contact met haar te zoeken. Hij hoopte nog steeds dat Trouw hem eens zou opvolgen als zijn tijd er op zou zitten.
8
Maar Trouw was niet de zoon die zijn vader in hem zag. Hij kon Vergeetmijnietje niet uit zijn hoofd zetten. Een paar dagen later, toen de avond was gevallen sloop hij in alle stilte naar de stallen. Hij had het laatste drankje wat hij van Vergeetmijnietje had gekregen meegenomen, misschien kon hij daar nog een paar dorpelingen mee helpen. Hij zadelde zijn beste paard, en reed in vol galop naar het dorp waar hij de volgende ochtend aankwam. Wat hij daar aantrof was mensonterend: nu Vergeetmijnietje er niet meer was, waren er allerlei ziektes uitgebroken. Trouw reed door naar het plein waar juist een vergadering bezig was om de situatie te bespreken. “Beste burgers, ik ben Trouw, de zoon van Tirana”, begon hij, waarop de samengestroomde menigte in paniek alle kanten begon uit te rennen. Trouw wist wel dat zijn vader niet zo geliefd was, maar wist niets van het schrikbewind dat hij voerde. “Vrees niet, ik kom in vrede”, zei hij terwijl hij van zijn paard afsteeg. Hij had een paar manden met fruit meegenomen voor Vergeetmijnietje, die hij tevoorschijn haalde. De inwoners keken vol ongeloof naar al het lekkers. Was hij te vertrouwen? “Ik ben op zoek naar Vergeetmijnietje, ze heeft mijn leven gered”, vervolgde hij. “Ze is nooit teruggekomen van het kasteel, we zijn doodongerust”, sprak haar vader, die langzaam naderbij was gekomen. “En we worden allemaal ziek omdat er geen drankjes meer zijn”. Trouw besefte dat hij door zijn vader was misleid. Er was geen tijd meer te verliezen. Onmiddellijk begon hij aan de terugweg naar het kasteel. Ondertussen had Tirana ontdekt dat Trouw er vandoor was gegaan. Dit klusje zou hij zelf gaan opknappen. Op een brug over een afgrond, niet ver van het kasteel kwamen Tirana en Trouw tegenover elkaar tot stilstand. “Je hebt mij ten schande gemaakt door naar het dorp te gaan”, brieste Tirana. “Vader, ik heb gezien hoe erg de dorpelingen lijden, u ben een slecht mens. Ik houd van Vergeetmijnietje, wat heeft u met haar gedaan?”. “Je kunt haar krijgen, als je van me kunt winnen in een duel. Als ze haar in het kasteel inmiddels niet als heks hebben verbrand tenminste. Kap het uiteinde van de brug achter je weg, ik doe het hetzelfde. We starten op het midden, de eerste die achterwaarts in het ravijn stort verliest”. Trouw besefte dat hij geen keuze had. Toen beiden naar het midden van de brug liepen, trok Tirana zijn zwaard, Trouw was op zijn zakmes na ongewapend. Hij wrikte een loszittende balk uit de brug om zich te verdedigen. Al snel had Tirana zijn zoon naar de rand van de brug gedreven, hij moest een list verzinnen. “Vader, het ziet er slecht voor me uit, laat me nog eenmaal drinken, alvorens u uw genadestoot uitdeelt”. Tirana stond toe hoe zijn zoon het laatste flesje van Vergeetmijnietje tevoorschijn haalde. Trouw had geen idee wat de uitwerking van een heel flesje op een gezond mens zou zijn, maar hij moest iets proberen. Hij sloeg het flesje in één keer achterover. Opnieuw nam hij de balk in z’n handen wachtend op de genadeklap. Toen Tirana toesloeg merkte Trouw dat hij de klap nu gemakkelijk kon pareren. Hij voelde zich oppermachtig, en dreef met de balk voor zich uit Tirana snel naar het andere uiteinde van de brug. “Wat krijgen we..”, begon Tirana, voordat Trouw hem na een korte aarzeling over de afgrond duwde, en Tirana met een ijselijke gil in het ravijn stortte. Trouw gebruikte de balk om het kapotte deel van de brug te overbruggen en rende zo snel zijn benen hem konden dragen naar het kasteel.
9
Er was niemand bij de ingang, en Trouw spoedde zich door het kasteel naar de buitenplaats. Daar stond Vergeetmijnietje midden op het terrein vastgebonden aan een paal. Tromgeroffel voerde de spanning op. “Stop, dit is een bevel! Tirana is dood, en volgens de regels van het koninkrijk ben ik de nieuwe koning”. In eerste instantie werd Trouw niet heel serieus genomen, maar toen het stoffelijke overschot van Tirana onderaan de brug werd gevonden, schikten men zich vlot naar de nieuwe situatie. De eerste maatregel die Trouw als nieuwe koning doorvoerde was het verlagen van de belastingen tot een kwart. Vergeetmijnietje en Trouw werden al snel onafscheidelijk, en niet veel later werd er een huwelijksdatum vastgesteld. Iedereen uit het dorp van Vergeetmijnietje werd op het kasteel uitgenodigd voor een groot feest dat drie dagen duurde. Daarna veranderde er een hoop: de dorpelingen, bevrijd van het juk van Tirana, konden zich nu prima zelf redden. De drankjes van Vergeetmijnietje waren niet langer nodig. Niet alleen Vergeetmijnietje en Trouw, maar ook alle onderdanen leefden nog lang en gelukkig..
10
Wat is stilte? 26 maart 2012 Er lijkt weinig discussie mogelijk over wat we onder het begrip “stilte” verstaan. Volgens Van Dale is dit “de afwezigheid van geluid of beweging”. Toch zijn er situaties waarin deze definitie niet zo zwart/wit is. Dinsdagochtend in de stiltecoupé van de trein naar Schiphol. Aan de overkant van het gangpad zit een vrouw van in de veertig zeer iritant te hummen. Net als ik overweeg om er wat van te gaan zeggen staat ze op. Even heb ik de hoop dat ze de coupé gaat verlaten, maar nee. Mevrouw Humhum loopt naar het einde ervan om een ouder echtpaar, dat op nauwelijks hoorbare toon een conversatie voert, de les te lezen over het begrip “stilte”. De vrouw van het echtpaar verontschuldigd zich door te zeggen dat haar man moeilijk kan horen en dat ze dus even wat harder moest praten. Humhum maakt echter duidelijk dat ze daar niets mee te maken heeft, en dat de oudjes hun waffel moeten houden of anders kunnen opkrassen. Hoewel ik hun reactie niet kan zien hoor ik verder niets meer van het ongetwijfeld geschrokken echtpaar. Tevreden keert Humhum terug naar haar plaats. De trein is dan nog niet eens vertrokken uit Nijmegen. Een paar minuten later zet een meisje van een jaar of twintig iets verderop in de coupé haar MP3-speler aan. Een managerstype naast haar maakt een geïriteerde opmerking over de muziek. De jonge dame, die zeker niet op haar mondje is gevallen, gooit als reactie een paar stevige vloeken in de strijd. Vervolgens gebeurt er één minuut niets, dan gilt het MP3-meisje “Verdomme, blijf met je gore poten van m’n IPod af”. De manager, die kennelijk geen zin heeft om een scene te trappen, staat op en loopt onze kant uit. Als de man Humhum passeert flirt ze op bijna passionele wijze “Weet dat ik hélémaal achter u sta, naast mij is nog een plekje speciaal voor u vrij”. De man weet zich even geen raad, en kijkt wanhopig om zich heen. Maar de zojuist aangeboden plaats is echt de enige in zijn blikveld die nog beschikbaar is, en dus gaat hij met enige tegenzin zitten. Vervolgens begint Humhum -in de stiltecoupé- een monoloog tegen de arme man over normen en waarden. Het MP3-meisje maakt een cynische opmerking over het feit dat natuurlijk iedereen stil moet zijn in deze coupé. Daarop begint Humhum op een belerend toontje met “Meisje dit, meisje dat” tegen haar. Even denk ik dat ze haar gaat uitnodigen voor de plaatselijke kerkdienst op zondagmorgen. Het MP3-meisje voegt nog wat krachttermen toe en verlegt haar aandacht dan weer naar haar muziek. Als ze op station Arnhem uitstapt krijgt mevrouw Humhum nog wel een dikke middelvinger als afscheidskado. Ook de manager, die waarschijnlijk nog wel verder moet reizen, weet niet hoe snel hij een andere plek moet vinden, en verlaat haastig de coupé. De rust keert terug, hoewel.. een paar minuten later hoor ik weer dat hele iritante “Hum hum hum hum hum”. Omdat er in de coupé inmiddels wel genoeg te doen is geweest om het begrip “stilte” besluit in niet te reageren. Lezen kan ik ook niet meer, en dus doe ik m’n boek weg en probeer een tukje te doen. Stilte is zeker niet zo eenduidig als het lijkt. Van Dale heeft namelijk nog een tweede definitie in petto: “Aanmaning tot rust”..
11
Tomorrow is another day 16 april 2012 De laagstaande zon trekt lange schaduwen over het wit-gele zand, en zet de omgeving in een warme oranje gloed. Een ontspannen wandeldag nadert zijn einde, en we naderen de kampplek waar we de nacht zullen doorbrengen. “Wat gaan we morgen doen?”, vraag ik de gids die naast mij loopt. Hij antwoordt niet direct, maar kijkt me in plaats daarvan onderzoekend aan. “Waarom wil je dat weten?”, vraagt hij uiteindelijk voorzichtig. Nu ben ik degene die niet direct met een antwoord komt. Op een dergelijk voor de hand liggende vraag was dit wel het laatste antwoord wat ik had verwacht. Maar ik herpak me en besluit dan maar naar de bekende weg te vragen. “Nou, omdat ik benieuwd ben wat we morgen gaan doen, dan kan ik me er alvast op verheugen”. “Geniet je nu dan niet van de omgeving, de rust, en de mensen om je heen?”. Die man spreekt echt in raadselen. “Ja, natuurlijk wel. Maar waarom vraag je dat eigenlijk?” “Ik snap jullie Westerlingen niet zo goed. Jullie willen altijd precies weten hoe laat het is, hoe lang en hoe ver nog tot de volgende plek, en vooral wat we morgen gaan doen”. Ik schrik een beetje van zijn confronterende reactie, en besluit te verzwijgen dat ik meestal ook nog bezig ben met wat ik vorige maand heb gedaan, vorige week, gisteren, en wat ik de komende dagen, weken en maanden nog zal gaan doen. “Hoe kun je nou echt genieten van het hier en nu als je al bezig bent met de dag van morgen?” Terwijl we stilzwijgend naast elkaar verder lopen denk ik na over wat hij heeft gezegd. Zou de kwaliteit van mijn leven hier en nu op dit exacte moment echt aangetast worden als ik al bezig ben met de dag van morgen? “Er wordt ons van jongs af aan geleerd altijd vooruit te kijken, en plannen te maken voor zowel de korte als de lange termijn. We zijn elke dag wel bezig met de dag van morgen. Ik heb daar eigenlijk nooit zo over nagedacht”. “Zullen we voor het restant van de vakantie eens proberen om die gedachte los te laten? Op deze plek telt alleen het hier en nu. Er is nog geen morgen, die ligt nog ver achter de horizon verborgen. Wees geduldig, je zult hem vanzelf zien als de tijd daar rijp voor is.”. Het klinkt als een aanlokkelijk idee. Door alle dagen voor en na vandaag uit te bannen verdwijnen ineens al mijn zorgen. Want als ik naar mezelf kijk op enkel dit moment, wandelend, ademend, genietend, omgeven door tonnen en tonnen met zand, dan is er alleen rust. Ik besluit de raad van de jonge gids ter harte te nemen. Nog nooit was ik zo ontspannen en uitgerust als op het einde van deze vakantie..
12
Gevallen engel 4 oktober 2012 De lucht is grijs en er dwarrelen wat vlokjes sneeuw naar beneden. De eerste van deze winter, denkt Ben terwijl hij het tempo nog wat verder opvoert. Overal om hem heen zijn de lichten inmiddels ontstoken. Hun schijnsel weerspiegelt in de plassen op het asfalt onder hem, veroorzaakt door de regen van eerder die dag. Zijn reflecterende hesje maakt optimaal gebruik van al dat licht, zodat hij ook in deze tijd van het jaar na het werk nog z’n vaste rondje kan lopen. Nu begint hij aan de klim, de hellingshoek zet extra druk op z’n spieren en dwingt hart en longen tot een uiterste inspanning. Even ziet hij sterretjes, maar als hij met z’n ogen knippert wordt de blik weer helder. Glashelder, want ondanks het weer lijkt de omgeving buitengewoon contrastrijk, en vol leven. Buiten adem komt hij boven. Ondanks dat z’n blik strak vooruit is gericht ziet hij in z’n ooghoeken iets dat hem afleidt. “Fiets.. meisje.. gevallen..” registreren zijn hersens in een split second. Maar hij rent verder, denkend aan het mantra van zijn hardlooptrainer. “Tijdens het hardlopen telt alleen het hardlopen”. De zin maalt een paar keer door z’n hoofd. “Hulpeloos..”. Ineens hamert dat vierde woord bij hem binnen, en abrupt staat hij stil. Hijgend van de inspanning heeft hij even een moment nodig om tot zichzelf te komen, dan draait hij zich om. Hij staat vrijwel op het midden van de brug, 100 meter achter hem zit ze daar nog steeds, haar armen om een knie geslagen en het hoofd naar de grond gericht. Haar fiets ligt naast haar op het fietspad, dat verder verlaten is. Een stilleven in een wereld die langzaam verandert in een winterlandschap. Iets dat hij niet kent in zichzelf drijft hem naar haar toe. Hij loopt joggend terug, maar pas als hij een paar stappen van haar verwijderd is lijkt ze te ontwaken uit een droom en kijkt verschrikt op. Ben deinst achteruit. Hakkelend zoekt hij naar woorden. “Heb je je bezeerd, is alles goed?”. Het meisje kijkt hem zwijgend aan. Ze heeft tranen in haar ogen. Ze klemt haar handen, die rood zien van de kou, nog wat steviger om haar knie heen. “Ik ben gevallen, ik had ineens geen gevoel meer in m’n handen”, zegt ze zacht. Ben bekijkt haar eens wat beter. Hij schat haar begin twintig, waarschijnlijk een studente van de universiteit. Ze is somber gekleed in een donkerblauwe broek, een zwarte gevoerde winterjas, en een zwarte sjaal. Opvallend is de afwezigheid van handschoenen. “Gaat het met je knie? Waarom had je geen handschoenen aan? Kan ik je helpen?”. De vragen buitelen over elkaar heen, en ondanks dat hij al een paar minuten stil staat wordt z’n ademhaling allerminst rustiger. “Mijn handschoenen zijn vandaag op school uit m’n jas gestolen”, zegt ze, gevolgd door een snik, alsof daarmee alle vragen zijn beantwoord. Hij blijft even besluiteloos voor haar staan, dan herpakt hij zich. Hij knielt bij haar neer, en trekt zijn loophandschoenen uit. Voorzichtig reikt hij met zijn handen naar de hare. “Kom ik help je overeind” zegt hij, en ze laat hem begaan als hij haar handen pakt. Eén moment is ze heel dicht bij hem, een paar van haar haren strelen zachtjes zijn gezicht als hij haar optrekt,
13
en even kijkt hij recht in haar azuurblauwe ogen. Als ze staat lijkt het mee te vallen met haar gekwetste rechter knie. Ben houdt haar handen in de zijne en voelt de warmte met de koude vermengen. Het meisje slaat haar ogen neer. Haar sombere zwarte jas wordt langzaam wit van de sneeuw. Zo staan ze even doodstil tegenover elkaar. “Ik moet nu weer verder”, zegt ze, en trekt haar handen voorzichtig los uit de zijne. Ben tilt haar fiets overeind. Deze lijkt de valpartij op wat krassen na goed te hebben doorstaan. “Neem dan tenminste mijn handschoenen”, zegt hij zonder er echt bij na te denken. De ogen van het meisje lichten even op, en het lijkt alsof de zon terstond door het wolkendek breekt. Ze protesteert niet, als Ben ze langzaam over haar kleine handen schuift. Ze zijn wel wat aan de grote kant, maar zo blijven ze tenminste warm. Ze trekt een grimas als ze haar rechter knie buigt en op de fiets stapt, maar geeft geen kik. En zonder een woord of nog één keer om te kijken verdwijnt ze. Ben blijft haar nakijken totdat ze helemaal is opgeslokt door de steeds witter wordende wereld.
14
Japske Rotsrover 25 oktober 2012 Vermoeid van de inspanning bereikte hij eindelijk de top van de pass. Het was er verder doodstil, zelfs de wind leek haar adem te hebben ingehouden. Zover het oog hem reikte zag hij de glooiende vormen van bergen. Van boven meest kaal, maar meer naar onder begroeid met naaldbomen, uiteindelijk uitmondend in complete bossen. Diverse paadjes slingerende vanuit de onmetelijke diepte naar boven. Beneden hem, heel in de verte kon hij zelfs de eerste dorpjes ontwaren. Wat een duizelingwekkend uitzicht, even vergat hij waarvoor hij hier was gekomen. Japske controleerde de uitrusting in zijn leren tas. Het boek wat hem zo dierbaar was legde hij voorzichtig op een steen, dat kon hem nu niet meer helpen. Vervolgens kwam er een groot mes tevoorschijn. Hij hoopte maar dat de aanblik daarop afschrikwekkend genoeg zou zijn. Tenslotte haalde hij een stuk brood en een fles water uit de tas. Hij nam een strategische positie tussen twee rotsblokken in vanwaar hij wel naar beneden kon kijken, maar zelf niet was te zien. Het grote wachten was begonnen. Hij moest zijn ingedommeld door de monotonie van het wachten en de langzaam hoger klimmende zon. Met een schok schrok hij wakker, al wist hij in eerste instantie niet waarvan. Maar ja, daar was het weer. De stilte werd doorbroken door een geritsel in de verte. Zijn hart sloeg een slag over toen hij ook voetstappen hoorde die een knisperend geluid maakte op het grindpad beneden hem. Even overwoog hij nog om te vluchten, maar hij besefte dat hij zijn vader dan nooit meer onder ogen zou kunnen komen. Hij haalde het mes uit z’n leren holster, posteerde zich in een bocht van het pad achter een hoog rotsblok en hield z’n adem in. De stappen waren nu heel dichtbij. Op het moment dat een schaduw in de bocht van het pad verscheen sprong hij tevoorschijn met getrokken mes. In een flits stond hij oog-in-oog met een oude man met een lange baard, versleten kleren, een wandelstok en een juten zak op z’n rug. De man deed hevig geschrokken een paar passen naar achteren, struikelde over een steen, en viel languit op de grond. Langzaam kwam hij met het mes vooruit gestoken op de oude man af. Toen hij recht voor hem stond zag hij de angst in zijn ogen, maar omdat de man verder niet reageerde wist hij even niet wat hij moest doen. “Dit is een overval, als u alle spullen afgeeft zal u verder niets gebeuren. Echt niet”, zei hij en hoopte maar dat de man de onzekerheid in zijn stem niet zou horen. De man herpakte zich en smeekte om zijn zak te mogen behouden. “Ik ben maar een oude arme man. Beneden in het dorp heb ik een zieke vrouw. Aan de andere kant van deze pass ligt een dorp waar ik wat spulletjes probeer te ruilen voor medicijnen. Alstublieft, in naam van mijn vrouw, spaart u mij”. Japske besefte dat dit moeilijker ging worden dan hij had verwacht. Over de psychologie van een overval had hij nooit onderricht gehad. “In naam van mijn vader, dwingt u mij niet mijn mes te gebruiken”, zei hij met trillende stem, en hij boog zich voorover naar de borst van de man. “Wacht, ik zie dat je daar een boek hebt, houd je van lezen?”. Japske was uit het veld geslagen door de plotselinge wending. Toch was hij geraakt door de
15
interesse van de man voor zijn boek. “Ja, ik houd van lezen. Mijn oma heeft me dat geleerd toen ze nog leefde, maar ik heb maar één boek”. De ogen van de oude man lichtten op. “Lezen is het mooiste wat er is jongen”. Japske was te verbouwereerd om te reageren, en de man ging verder. “Ik reis regelmatig tussen deze twee dorpen, en kan je zoveel boeken bezorgen als je maar wilt. Japske dacht koortsachtig na, eerst over de boeken, en toen over z’n vader. “Weet je wat een list is?”, vroeg de man. Japske schudde zijn hoofd. “Dat betekent dat wij samen slimmer zijn dan jouw vader”. Zwaar hijgend kwam Japske de grot binnenlopen. Zijn vader, een reusachtig man, wachtte hem al op bij de ingang. Hij aanschouwde zijn zoon. Hij had gescheurde kleren, schrammen over armen en benen, en een bebloed mes in zijn ene, en een juten zak in de andere hand. “Vader, ik heb gevochten als een leeuw, maar de man was heel sterk. Desondanks heb ik hem flink toegetakeld met mijn mes, en hem zijn bagage afgepakt. Helaas zat er slechts één zilveren ketting in zijn zak”. Er brak een glimlach door op het gezicht van zijn vader, die eindigde in een bulderende lach. “Wie had dat ooit nog gedacht van mijn Japske de Dromer. Niet slecht zoon, helemaal niet slecht voor de eerste keer. Kom binnen, ik vraag je moeder om meteen een feestmaal te bereiden, dit moeten we vieren!”. Toen Japske naar binnen liep kon zijn vader de glimlach die om zijn lippen speelde niet zien, maar evenmin kon Japske de traan zien die zijn vader snel uit zijn ooghoek wegveegde. _____________________ Meer Japske Rotsrover op: http://japskerotsrover.wordpress.com/2013/06/02/japske-rotsrover/
16
Whole lotta rozen 8 november 2012 Anna ‘Wat is er schat?’. Anna hoort haar man diep zuchten en vraagt zich af of hij vandaag weer problemen heeft gehad. ‘Die steken in m’n hoofd.. ze, ze zijn terug’. ‘Zat Bert je weer dwars vandaag?’ Edward slaat hard met zijn vuist op tafel. ‘Hou er over op!’ Het serviesgoed protesteert luid rinkelend en er klotst koffie over de rand van de kopjes. ‘Misschien moet je toch eens..’. Een luide bons tegen het raam van de keuken brengt haar abrupt tot zwijgen. Het glas trilt in haar sponning. ‘Dat is Godverdomme nu de laatste keer geweest’. Edward staat op uit z’n stoel en beent naar de keuken. ‘Eddie lieverd, wat ga je doen? Het zijn maar kinderen’. Ze schrikt als ze een moment later het geluid van metaal op metaal hoort. Nog voor ze bij de keuken is komt haar man weer tevoorschijn. Ze slaat haar hand voor haar mond. ‘Ed, alsjeblieft niet doen’. Ze pakt haar man bij een arm als hij de deur van de huiskamer opent. ‘Niet mee bemoeien nu’. In een poging om los te komen maakt Edward een slaande beweging met zijn arm naar achter, recht in haar gezicht. Anna voelt zich duizelig worden, en vindt zichzelf even later op de grond terug. Haar man is verdwenen. Instinctief probeert ze meteen weer op te staan, maar een regen van sterretjes doet haar zich aan de eetkamertafel vastgrijpen. Ze hapt naar adem. Waar is Edward? Ze doet een nieuwe poging, nu gaat het wat beter, al voelt ze zichzelf nog steeds misselijk. Wankelend loopt ze naar het raam van de keuken. Buiten ziet ze Edward die een jongen van een jaar of twaalf heeft ingesloten, terwijl hij naar zijn rozen wijst. Altijd weer die verdomde rozen! Soms lijkt het wel of hij meer van z’n rozen houdt dan van haar. Dan ziet ze dat hij zijn rechter hand heft. Koud staal blikkert in het laatste zonlicht van de dag. Anne voelt zich opnieuw misselijk worden maar weet zich staande te houden door met haar polsen op het aanrechtblad te leunen. Haar blik gaat koortsachtig van links naar rechts: Ed, groot en dreigend, de jongen, ineengedoken en met zijn rug tegen de muur van het huis, hij kan geen kant op. Dan begint de jongen te schreeuwen. Anna voelt een golf van misselijkheid opkomen. Eerst wordt haar blik wazig, en dan glijden haar armen van het aanrecht langs de keukenkastjes naar beneden. Het laatste wat ze voelt is het contact met de koude keukenvloer onder haar. Marc ‘Jan, Jan, naar mij’. Marc staat driftig te zwaaien naar zijn vriend. Ziet ie dan niet dat hij helemaal vrij staat? Hij veegt het zweet van z’n voorhoofd en gaat helemaal op in een spelletje paaltjesvoetbal. Wekenlang hebben ze niet kunnen ballen in de straat omdat plotseling de rij bomen op het
17
trottoir was verdwenen. Volgens zijn ouders omdat de wortels de stoep kapot maakten. Ja ja, het zal wel. Maar toen hij vandaag uit school kwam wachtte er tot zijn grootte vreugde een nieuw rijtje jonge boompjes, op hun plaats gehouden door een ijzeren band. Marc had meteen een aantal vrienden opgetrommeld waaronder Jan, natuurlijk Jan, zijn allerbeste vriend die aan de overkant van de straat woonde. Hij ziet Jan een aantal kap- en schijnbewegingen maken. Dat duurt allemaal veel te lang. Maar daar komt ie dan toch, de perfecte voorzet. Marc concentreert zich, de tienduizenden toeschouwers op de tribunes houden hun adem in, het is nu alles of niets. De bal is perfect op maat, hij neemt hem vol op de wreef en.. met een grote boog verdwijnt de bal diep in de tuin van De Rozenkweker, de schrik van de straat. Buiten zijn gezichtsveld klinkt een doffe bons. Marc staart even besluiteloos naar de tuin waarin zijn bal zojuist is verdwenen. ‘Kom op, help me die bal te zoeken!’. Maar zijn vrienden maken geen aanstalten om richting de tuin te gaan. ‘Jan?’ Jan kijkt hem stoïcijns aan. Inmiddels stappen Ben en Maarten op hun fietsen en maken aanstalten om te vertrekken. Jan doet nu een paar stappen naar achteren, in de richting van zijn huis. ‘Losers! Ik ga die bal zelf wel ophalen.’ Hij voelt hoe de adrenaline door zijn lichaam giert als hij over het hekje stapt. Hij moet eerst door een paar struiken alvorens hij vrij zicht op de tuin heeft. Onmiddellijk ziet hij zijn bal liggen, vlak bij de muur van het huis in een struik met dieprode rozen. Als een dief in de nacht sluipt hij door de tuin tot hij bij de struik is. Na enig wrikken laat deze zijn kostbare bezit los, een echte leren bal die hij nog van z’n oma heeft gekregen. Gelukkig is hij onbeschadigd. ‘Zo jongeman, laat die bal maar los’, klinkt het bars achter hem. Marc schrikt zo dat hij bijna in de rozenstruik valt, maar hij weet zich nog net staande te houden, wat ten koste gaat van een paar lelijke schrammen. Als hij zich omdraait kijkt hij in een gezicht dat pure haat uitstraalt. Hij staat als versteend aan de grond. ‘Dat was één keer teveel jongeman, nu heb ik je vaak genoeg gewaarschuwd’. ‘Het spijt me meneer, het zal nooit meer gebeuren’. ‘Smoesjes, ik heb niet al die uren zitten zwoegen in mijn tuin om hem in één klap kapot te laten maken door zo’n rotjongen als jij’. Dan worden zijn ogen groot van schrik. Hij doet een vertwijfelde poging om te vluchten, maar voordat hij een meter ver is, voelt hij een ijzeren klem om zijn arm sluiten. Hij raakt in paniek: deze gek gaat hem vermoorden. ‘Help, help, help!’, gilt hij van pure angst, en in de hoop dat iemand hem te hulp zal komen, maar het lijkt wel of de straat ineens is uitgestorven. Edward ‘Wat is er schat?’ Edward maakt zich los uit zijn overpeinzingen. Hij voelt een scherpe steek in z’n voorhoofd. Hij kan er niet meer tegen. Elke dag weer dat getreiter van zijn leidinggevende. In het begin was
18
hij er nog wel eens tegenin gegaan, maar toen hem fijntjes was medegedeeld dat zijn houdbaarheid bijna was verstreken had hij er knarsetandend het zwijgen toe gedaan. Hij moest wel, op zijn leeftijd kwam hij nergens meer aan de bak. ‘Zat Bert je weer dwars vandaag?’ Woedend slaat hij op tafel. ‘Hou er over op!’. Een nieuwe pijnscheut trekt door z’n voorhoofd. Laat haar alsjeblieft niet weer over Bert beginnen, alsjeblieft. ‘Misschien moet je toch eens..’. Een knal tegen de ruit van het keukenraam legt zijn vrouw het zwijgen op. Heel even is hij gelukkig, dan denkt hij aan zijn rozen, zijn lieve rozen. Nu voelt hij een helse pijn in zijn voorhoofd. Dat was weer één van die rotjongens in de straat. Hij háát kinderen, maar nu gaat hij er wat aan doen. ‘Dat is Godverdomme nu de laatste keer geweest’ Kokend van woede loopt hij naar de keuken, en opent de besteklade. Hij rommelt wat in de lade tot hij heeft gevonden wat hij zocht: het prachtig nieuwe koksmes uit de bestekset die ze op hun 30-jarige huwelijksfeest hebben gekregen. Nu moet hij snel zijn, voordat ze er met de bal vandoor zijn. Anna probeert hem tegen te houden, maar haar woorden dringen niet tot hem door. Hij voelt dat ze hem bij zijn arm pakt. ‘Niet mee bemoeien nu’. Met alle kracht die hij in zich heeft rukt hij zich los en is met een paar stappen bij de voordeur. Heel even komt er een soort van kalmte over hem en geruisloos opent hij de deur. Hij is net op tijd! ‘Zo jongeman, laat die bal maar los’. Hij doet zijn best z’n stem zo angstaanjagend mogelijk te laten overkomen. Dit mist zijn uitwerking niet want de jongen tuimelt bijna met bal en al de rozenstruik in. ‘Dat was één keer teveel jongeman, nu heb ik je vaak genoeg gewaarschuwd’. ‘Het spijt me meneer, het zal nooit meer gebeuren’. ‘Smoesjes, ik heb niet al die uren zitten zwoegen in mijn tuin om hem in één klap kapot te laten maken door zo’n rotjongen als jij’. Hij voelt een nieuwe steek, en klemt het mes nog wat steviger in zijn hand. Dan tilt hij zijn hand op tot de hoogte van zijn hoofd. De jongen doet een vertwijfelde poging er vandoor te gaan, maar hij grijpt hem bij zijn arm. Nu kan hij echt geen kant meer uit. De jongen begint te schreeuwen, hij heeft het gevoel in een droom te zijn terechtgekomen. Een hele levensechte droom. Een angstige droom, en er klopt iets niet. Weer een steek. Met een schok schrikt hij wakker. Nu pas realiseert hij zich weer dat hij dat mes alleen maar had gepakt om zijn bal lek te prikken. God, één waanzinnig moment had hij het gevoel dat hij hem moest vermoorden. Verward laat hij de jongen los die het huilend op een lopen zet. Hij heeft geen interesse meer in de bal, noch in zijn rozen. Zijn vrouw had gelijk: er is echt iets mis met hem, en morgenvroeg gaat hij meteen een afspraak met zijn huisarts maken.
19
Snip 15 november 2012 Jan loopt door een drukke winkelstraat. Vandaag, zo heeft hij zich voorgenomen, gaat hij eindelijk weer eens wat nieuwe kleding kopen. Uit pure noodzaak. Dat er op zaterdag daags voor kerstmis meer mensen op dat idee zouden kunnen komen, daar had hij niet aan gedacht. Hij had er sowieso niet zo bij stilgestaan dat het bijna kerstmis was, maar nu kan hij er niet meer omheen. De hele stad is versierd met slingers, kerstballen, en lichtjes, overal klinkt muziek en op het plein stond een enorme kerstboom. Hij is zo-even ternauwernood ontsnapt aan een grote kerstman die met een luid ‘Ho ho ho’ op hem af was gestormd. Inmiddels is hij weer een beetje tot rust gekomen, maar het ongemakkelijke gevoel temidden van de mensenmassa blijft. Ze lijken allemaal een duidelijk doel te hebben: ze lopen dure kledingzaken in, om er met volle tassen weer uit te komen. Jan is zo’n kledingwinkel zelf wel eens binnen geweest, gewoon om te kijken wat een broek kost, en een trui, een winterjas, of alleen maar een t-shirt van een bekend merk. Sindsdien komt hij er niet meer. Hij haast zich naar de discount store. Muziek wordt daar nooit gespeeld, het licht van de tlbalken is fel en overzichtelijk. Hij weet dat het hem weer rustig zal maken. Om zichzelf toch te kunnen trakteren heeft hij net voor één euro een frietje zonder saus gekocht, en is nu op zoek naar een afvalbak om het zakje in te deponeren. Bij de afvalemmer blijft het zakje aan z’n vingers plakken, waardoor het uiteindelijk naast in plaats van in het gat verdwijnt. Hij bukt om het op te rapen, en ziet iets zwarts liggen, een zwarte portemonnee! Zijn hart begint sneller te kloppen als hij hem opraapt. Het ding glimt van nieuwigheid en weegt zwaar in z’n hand. Hij kijkt even om zich heen of iemand hem heeft gezien. Maar nee, hij is onzichtbaar als altijd, en er lijkt ook niet iemand heel driftig op zoek naar verloren geld. Hij stopt de portemonnee snel in de binnenzak van z’n jas, en loopt vervolgens willekeurig een aantal straten in en uit. Als hij voor z’n gevoel ver genoeg verwijderd is van de vindplaats haalt hij het kleinood tevoorschijn. Voorzichtig maakt hij hem open, een wirwar van vakken en vakjes komt hem tegemoet, hij wordt er zenuwachtig van. Er zit ook een middenvak in, en als hij dat openmaakt worden z’n ogen groot van verbazing. Hij gaat met z’n vingers langs de vele biljetten in verschillende coupures. Er schieten allerlei beelden door hem heen, en zijn gedachten dwalen af. Hij loopt met zijn moeder in de stad. ‘Jan, we gaan jou vandaag eens helemaal in het nieuw steken. Zondag komen er veel belangrijke mensen, en dan moeten we een goede indruk maken’. ‘Is dat niet heel erg duur?’, probeert Jan, die niet veel zin heeft om de komende uren als levende paspop te moeten fungeren. ‘Geld speelt geen rol jongen’, daarvan hebben meer dan genoeg. ‘Status, daar draait alles om in het leven’. Zijn moeder opent haar portemonnee en laat de gloednieuwe bruine briefjes van honderd gulden door haar vingers ritselen.
20
Jan zet grote ogen op. Veel liever had hij die mooie modelspoorbaan gehad, maar verder dat de folder van Bart Smit, waarin het ding met een bedrag van drie cijfers groots werd aangeprezen is hij nooit gekomen. Met al dat geld moest dat toch mogelijk zijn. Maar op verjaardagen werd hem steevast verteld dat hij geen kado’s nodig had. Hij had immers de liefde van zijn ouders, wat meer kon hij wensen? Nou, vriendjes bijvoorbeeld, die bij hem zouden komen spelen, maar nooit kwamen omdat hij niets had om mee te spelen. Jan loopt verder. De liefde van zijn ouders heeft hij al lang niet meer, en geld evenmin. Hij is zoals zijn vader het eens fijntjes noemde “mislukt in het leven”, en sindsdien is het contact met hen in snel tempo verwaterd. Ik heb m’n ouders en hun zogenaamde nepliefde helemaal niet nodig, denkt Jan vastberaden bij zichzelf. En hun geld ook niet. Ik kan ook gelukkig zijn zonder geld, maar vandaag heb ik kennelijk extra veel geluk. Hij denkt na. Eigenlijk heeft hij geen idee welke kledingzaak hij moet hebben. Op goed geluk loopt hij terug richting het centrum. Op de hoek van de straat komt een hele vrolijke winkel hem tegemoet. In de etalages worden puzzels, poppen, ja zelfs hele kastelen, en natuurlijk de nieuwste computergames aangeprezen. Jan bedenkt zich niet en loopt naar binnen. Die kleding kan best nog wel even wachten.
21
The piano man 24 januari 2013 Met soepele vingerbewegingen beroert hij de toetsen. Even sluit hij zijn ogen terwijl hij gedachteloos verder speelt. De wind giert om het huis, en zorgt voor mysterieuze fluittonen in de kieren van de zolderkamer. Ze lijkt een duet met hem te willen aangaan, twee oerkrachten die samen de doodse stilte trotseren. Mark kijkt door het dakraam. De wolken trekken in snel tempo langs de hemel die zo nu en dan wordt verlicht door de bijna volle maan. Deze zet op haar beurt de grote eik voor het huis in een spookachtig schijnsel. Hij denkt na terwijl hij de droevige tonen tot zich laat komen. “I wrote a song for you”, neuriet hij zachtjes mee. Ja, als hij dat eens zou kunnen. Beneden hoort hij de voordeur slaan. Hij kijkt op de wekkerradio die op het zwarte nachtkastje naast zijn bed staat: het blauw verlichte display springt net naar 20:17. Het zal toch niet weer! Waarom kan Ellen niet gewoon een avondje wegblijven, net als alle andere studenten in het huis op de donderdagavond? Hij stopt even met spelen, en luistert aandachtig. Een paar minuten lang neemt de wind de regie over en overstemt alle geluiden onder hem. Dan hoort hij voetstappen op de trap naar de eerste verdieping: Ellen of.. Suzy. Hij zucht en droomt heel even weg. Hij wordt ruw wakker geschud als hij een deur hard hoort slaan. Dan is het weer stil. Ellen dus. Nu twijfelt hij. Hij heeft geen zin in weer een ruzie. Na afloop voelt hij zich dan altijd zo uit het veld geslagen. Dat geeft hem het gevoel dat hij niet mag leven. Van de andere kant had hij zich na de drukke week zo verheugd op dit avondje. Hij besluit het nummer nog één keer van voor af aan te spelen, om zijn verwarde gevoelens tot bedaren te brengen. Hopelijk heeft ze vanavond een klein beetje coulance met hem. Hij geniet als de schrille klanken van het intro zijn kamertje verlichten. “Look at the stars, look how they shine for you”. Hij legt zijn hart en ziel in het nummer en wordt wat rustiger. De contouren om hem heen vervagen, hij voelt zich licht in z’n hoofd worden, en heeft het gevoel dat hij zweeft. Ver weg buiten zijn geest hoort hij een krakend geluid. Het duurt een moment voor de impact tot hem doordringt. Abrupt stopt hij met spelen. De laatste traptrede naar de zolder! De rust is nu helemaal weg en met een bonkend hart wacht hij op wat er gaat komen.
22