JAARVERS L A G 2009
Ruud Ruud de de Moor Moor Centrum Centrum
Open Open Universiteit Universiteit
rdmc.ou.nl rdmc.ou.nl
Inhoudsopgave 1
Inleiding
6
2
Onderzoeksprogramma 2.1 Aanpak 2.2 Output 2.3 Strategische samenwerking
7 7 7 8
3
Themalijnen 3.1 Themalijn Assessment en coaching 3.2 Themalijn Netwerkleren 3.3 Themalijn Kennisinfrastructuur 3.4 Themalijn Kwaliteit van Professionalisering
9 9 13 17 19
4
Managementverslag Vraagsturing 2009 4.1 De vraagsturingsprojecten 2009 4.2 Positionering en taken Programmaraad RdMC 4.3 Aandachtspunten 4.4 Bijdrage vraagsturing aan kernvariabelen 4.5 Aanbevelingen voor het vraagsturingstraject voor 2010
20 20 22 22 23 24
5
Voorbereiding vraagsturing 2010 5.1 Bijstelling kaders naar budget 5.2 Kaders naar inhoud 5.3 Vraagverheldering
26 26 27 27
6
Ondersteuning 6.1 Virtuele Werk- en Leeromgeving (VWL) 6.2 Communicatie 6.3 Wikiwijs en Leraar24
28 28 29 30
7
Bedrijfsvoering 7.1 Lijst van gedetacheerde medewerkers/inhuur extern 7.2 Accountantsverklaring 2009 (incl. begroting en realisatie)
32 32 34
Bijlagen
39
1. Uitgebreid verslag onderzoek inclusief publicaties c.a.
40
2. Vraagsturingsprojectevaluaties i.s.m. ITS Project 1. Coaching als bouwsteen voor professionaliseren Project 2. Feedbackscan VO Project 3. Professionalisering van medewerkers in het Koning Willem I College Project 4. SBL PLATFORM ZELFEVALUATIE Project 5. Onderwijsteams: Spil in de lerende organisatie Project 6. Van Krimp naar Kans Project 7. Allochtoon talent in uitvoering Project 8. Leernetwerk vmbo-mbo stimuleringsinitiatief Project 9. Blended coaching Fontys Opleidingscentrum Speciale Onderwijszorg Project 10. Netwerkleren in de Hofscholen Project 11. Lerende netwerken binnen Lucas Onderwijs
64 64 68 71 76 80 85 90 94 98 102 107
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
3
Project 12. Ondersteuningsomgeving integratie leerlingen met het syndroom van Down in het regulier onderwijs Project 13. Professionalisering van docenten in het ontwikkelen en gebruiken van digitale leermiddelen Project 14. Voltooien Kennisbank Rekenen en implementatie op pabo’s en in basisscholen Project 15. Gebruik en effect van Didiclass-videocasussen Project 16. Informatievaardigheden in een ict-rijke omgeving Project 17. Inventarisatie misconcepten economische vakken Project 18. Minor doorlopende rekenlijnen PO VO Project 19. Constructie van een Interactieve LeerOmgeving Rekendidactiek (CILOR) Project 20. Doorontwikkeling simulatieprogramma 1-zorgroute Project 21. Ontwikkeling lessenserie Mens en Natuur Project 22. Doorontwikkeling en implementatie kennisbank natuurkunde Project 23. Naar andere didactische werkvormen Project 24. IOP (IBOVO, OERAL, PATS) Project 25. School als professionele organisatie Project 26. Doorontwikkeling en opschaling van prestatieregister.nl Project 27. Latijn, bekwaam en bevoegd!? Project 28. Verdieping – verbreding leraarschap LD Project 29. Doorlopende leerlijnen PO/VO Project 30. Resultaatverbetering havo-docent als kritische succesfactor Project 31. Schoolontwikkeling in eigen beheer
112 118 122 128 131 135 140 146 152 157 163 167 171 175 176 180 184 190 194 199
Copyright © 2010, Ruud de Moor Centrum, Open Universiteit, Heerlen, Nederland. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd systeem, of openbaar gemaakt, in enigerlei vorm of op enigerlei wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande, schriftelijke toestemming van de uitgever. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, or otherwise, without the prior written permission of the publisher.
4
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Voorwoord Het Ruud de Moor Centrum Open Universiteit bevindt zich in de finale fase in transformatie van meer productgericht naar procesgericht, van aanbod naar vraag. Daaraan is in 2009 heel hard gewerkt. In 2009 is ruim 35% van onze activiteiten gericht op de uitvoering van 31 vraagsturingsprojecten. Ruim 300 leraren en ruim 1400 scholen hebben samen met het RdMC gewerkt aan hun professionalisering. Dit heeft een schat aan kennis opgeleverd die in 2010 in meer dan 40 publicaties zal worden verspreid in het onderwijs. Talloze instrumenten zijn ontwikkeld en tijdens vele congressen hebben wij in workshops onze expertise uitgedragen. Met stakeholders zijn nauwe samenwerkingsverbanden aangegaan, niet in de laatste plaats in inspirerende projecten als Leraar 24 en WikiWijs. In 2009 is een nauwere focus op het brede veld van professionalisering ontwikkeld. Het proces van vraagsturing is verder verbeterd, onder andere door informatiebijeenkomsten. Voor de eerste keer hebben we de vraagverhelderingsfase toegevoegd. Dit heeft erin geresulteerd dat al in 2009 nauwe contacten zijn gelegd voor de projecten voor 2010. Alle door de programmaraad goedgekeurde projectplannen voor 2010 waren in december 2009 al klaar en er zijn contracten met de 31 partijen afgesloten. In alles wat wij doen neemt praktisch wetenschappelijk onderzoek naar ‘wat werkt, waar en waarom’ samen met de gebruikers, een cruciale en substantiële plaats in. Als basis dient het nieuwe onderzoeksprogramma 2009 – 2011. Het is hét leidende document waarmee het Ruud de Moor Centrum vorm en richting geeft aan onderzoek. Met de realisatie van de gepresenteerde aanpak verstevigt het Ruud de Moor Centrum zijn unieke expertisepositie. Ik dank OCW voor het vertrouwen en alle scholen, leraren en partners die intensief met ons hebben samengewerkt. Ik ben trots op het vele goede werk dat is verricht en zie uit naar 2010 waarin we onze rol als expertisecentrum voor professionalisering van leraren en het versterken van de beroepsgroep waarmaken en verder zullen uitbouwen.
J.J.M. (Jos) Kusters Msm Directeur Ruud de Moor Centrum Open Universiteit
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
5
1 Inleiding In dit jaarverslag is gekozen als eerste de onderzoeksambitie van het Ruud de Moor Centrum te verwoorden. Het Ruud de Moor Centrum is uniek doordat zij haar universitaire onderzoeksopdracht realiseert in co-creatie met grote aantallen docenten en scholen in de dagelijks praktijk op de werkplek. Daarmee wordt evidence based onderzoek verricht dat aangeeft hoe professionalisering van leraren waar werkt en waarom. De resultaten van het onderzoek in 2009 hebben veel onderzoeksgegevens opgeleverd en zijn al in 2009 of worden in begin 2010 verspreid. In hoofdstuk 2 is de samenvatting van het onderzoeksprogramma opgenomen, het complete rapport is bijgevoegd in Bijlage 1. Hoofdstuk 3 handelt over de themalijnen, de programmatische indeling van RdMC; Assesment & Coaching, Netwerkleren, Kwaliteit van Professionaliseren en Kennisinfrastructuur. Deze programma’s van het basisdeel zijn vertaald in een groot divers aantal activiteiten. Hoofdstuk 4 beschrijft de resultaten van de vraagsturingsprojecten. Na een voorzichtige start in 2008 heeft een groot deel van 2009 in het teken gestaan van de vraagsturingsprojecten. Uitermate boeiend en leerzaam om met groepen leraren in alle sectoren aan het werk te gaan met hun professionalisering en concrete resultaten te boeken. De aanvragers waren tevreden en hebben de verwachting dat de bijdrage van het RdMC tot daadwerkelijke professionalisering heeft geleid. Alle projecten zijn naast de aanvragers zelf en medewerkers van het RdMC door een extern onderzoeksbureau (ITS) geëvalueerd (zie bijlage 2). In hoofdstuk 5 is de voorbereiding opgenomen voor de vraagsturingsprojecten 2010. Deze aanvraagprocedure is gestart in 2009 nadat de programmaraad samen met RdMC de procedure en projecten 2008 en 2009 heeft geëvalueerd. In 2009 heeft een zeer groot aantal aanvragers het beschikbare budget 3 maal overvraagd! Na de zomer is bij alle geaccordeerde projecten een vraagverheldering traject gestart. En nieuwe succesvolle maar intensieve aanpak, waar gezamenlijk met de scholen en docenten de vragen en beoogde doelen concreter zijn gemaakt. De activiteiten van VWL en communicatie worden in hoofdstuk 6 verantwoord. Dit zijn activiteiten die in het basisdeel worden uitgevoerd ter ondersteuning van de expertise functie, de instrumenten en de vraagsturingsprojecten. Daarnaast wordt kort stilgestaan bij de samenwerkingsprojecten Leraar24 en Wikiwijs, beide revolutionaire en succesvolle projecten ter ondersteuning van de professionalisering van leraren. Hoofdstuk 7 betreft financiën. De begroting en realisatie, de intern en externe inhuur en de accountantsverklaring geven gedetailleerd inzicht in de financiële boekhouding en resultaten.
6
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
2 Onderzoeksprogramma In dit stuk wordt kort aangegeven wat voor 2009 de onderzoeksoutput, de aanpak van het onderzoek van het RdMC, de financiering, de in- en externe samenwerking, de kwaliteitsbewaking en de verspreiding van kennis en valorisering is. In bijlage 1 treft u een uitgebreid onderzoeksverslag.
2.1
Aanpak
In het onderzoek van het RdMC wordt een onderzoeksmatige invulling gegeven aan zogenaamd ‘modus 2’onderzoek, waarin vraaggestuurde ‘cocreatie’ centraal staat. Organisatorisch zijn in 2009 een aantal activiteiten ondernomen om de voorwaarden te scheppen waarmee een begin gemaakt kan worden met het realiseren van dit type onderzoek. Er is een onderzoeksstuurteam gevormd onder leiding van de hoogleraar/hoofd Onderzoek. Ook is een Wetenschappelijke raad ingesteld die mede de wetenschappelijke kwaliteit van de output bewaakt. Daarnaast is er promovendi-overleg, overleg van promotoren en er worden onderzoekscolloquia georganiseerd. Binnen de voorgestane ‘modus 2’-onderzoeksbenadering is in 2009 veel aandacht besteed aan de vraagsturingsprojecten. Zo is (in de nota ‘Vraagverheldering’) een procedure vastgesteld waarin van vraagverheldering, ondersteuning bij selectie (kern)variabelen tot en met eindrapportage op allerlei manieren ondersteuning en procedures worden aangereikt. Er wordt gebruik gemaakt van interne onderzoeksambassadeurs en er is vier keer per jaar hooglerarenoverleg. Projecten worden daarnaast ook ondersteund door middel van SPSS Data Collection (PASW). Uitgangspunt is verder dat het onderzoek, dat in de verschillende vraagsturingsprojecten wordt uitgevoerd, ook past binnen de jaarprogramma’s en de strategienota van het RdMC. Cruciaal is daarnaast dat het naadloos past binnen de kaders van de opdracht van het ministerie van OCW: het onderzoek wordt daarom regelmatig met het ministerie van OCW kortgesloten. Het onderzoek moet verder aan een aantal standaard kwaliteitscriteria voor wetenschappelijk onderzoek voldoen. Met het oog hierop is in 2009 een Publicatienota vastgesteld. Naast de interne inspanningen de onderzoeksorganisatie binnen het RdMC af te stemmen op de taakstelling, is in 2009 ook extern onderzoek uitgezet dat betrekking heeft op een aantal vraagsturingsprojecten op het terrein van de kwaliteit van onderwijs.
2.2
Output
Wat betreft het verspreiden van kennis is een brede strategie gevolgd. In 2009 is een aantal publicaties verschenen die betrekking hebben op vraagsturingsprojecten uit 2008. Een overzicht van de wetenschappelijk onderzoeksoutput voor 2009 is bijgevoegd in bijlage 1. Er is een onderscheid gemaakt tussen wetenschappelijke publicaties en vakpublicaties. Valorisatie van kennis vindt op verschillende manieren plaats. Een speciale plaats wordt daarbij ingenomen door de reeds genoemde EAPRIL. Ook SKOLA speelt hierin een rol. SKOLA is een samenwerkingsverband waarin alle organisaties die praktijkgericht onderzoek verrichten hun kennis bundelen. Kennis en andere output van het RdMC wordt verder breed gedissemineerd via diverse conferenties zoals aangegeven in de bijlage. Zo is binnen het RdMC in 2009 actief aan een aantal wetenschappelijke circuits en organisaties deelgenomen. Genoemd kunnen worden: EARLI, AERA, VOR (ORD-conferentie), NeLLL, VELON/VELOV (VELON /VELOV conferentie), SITE (Society for Information Technology & Teacher Education) ATEE (Association for Teacher Education in Europe - ATEE conference), ISLS (International Society of the Learning Sciences - International Conference for the Learning Sciences) en EADTU (European Association of Distance Teaching Universities).
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
7
Publicaties en conferenties zijn niet de enige methoden de opbrengsten van onderzoek breed te verspreiden. Zo werden in 2009 in totaal 61 persberichten verspreid. Ook werd meegewerkt aan een groot aantal interviews op radio en televisie en opiniërende bijdragen aan kranten en tijdschriften. In 2009 werd contact gelegd met de redactie van het onderwijstijdschrift Didactief. Afgesproken is dat het blad in 2010 uitgebreid aandacht zal schenken aan de praktische implicaties van de activiteiten van het RdMC. In 2009 is tevens een vaste bijdrage geleverd aan het blad Onderwijsinnovatie.
2.3
Strategische samenwerking
Samenwerking vanuit het RdMC vindt plaats binnen de Open Universiteit (OU), op nationaal niveau en internationaal. Binnen de OU zijn belangrijke samenwerkingspartners het Centre for Learning Sciences and Technologies (CELSTEC) en het Netherlands Laboratory for Lifelong Learning (NeLLL) waarin de RdMC-promotietrajecten worden opgenomen in een nieuwe programmalijn. De hoogleraar/hoofd Onderzoek (Rob Martens) heeft in 2009 zitting genomen in de Wetenschapscommissie van de OU en de Supervisory Board van NeLLL. In nationaal verband zijn relaties en samenwerkingsverbanden aangegaan met diverse partners. Genoemd kunnen worden: het Nederlands Instituut voor Onderwijs en Opvoedingszaken (NIVOZ), Kennisnet, KPC Groep, andere LPC’s en andere SLOA-instellingen. Daarnaast wordt samengewerkt met Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN), Hogeschool Iselinge, Faculteit der Gedragswetenschappen van UT, Faculteit Psychologie van UL, TIER (Top Institute for Evidence based Education Research van UM), Eindhoven School of Education (ESoE), Academische opleidingsscholen Limburg en de PO-raad. Vanuit het RdMC zijn verschillende stafleden lid van het Interuniversitair Centrum voor Onderwijsonderzoek, ICO. Op internationaal niveau is er een bijzondere relatie met de EAPRIL: European Association for Practitioner Research on Improving Learning. De programmaleider Onderzoek van het RdMC is mede-oprichter van EAPRIL. De EAPRIL is een welbewuste poging de resultaten van onderwijsonderzoek geschikt te maken voor de praktijk. Verder bestaat samenwerking met het Institut für Bildungswissenschaft und Medienforschung van de FernUniversität Hagen.
Het is tot slot van belang hier op te merken dat de onderzoeksactiviteiten van het RdMC niet alleen gericht zijn op (beginnende) leraren, opleiders en begeleiders in lerarenopleidingen en in scholen, maar ook op beleidsmakers, deskundigen in de media en alle anderen die op basis van belangstelling en/of professionele activiteiten betrokken zijn bij de innovatie van trajecten die bijdragen aan de professionalisering van leraren. Vraagsturingsprojecten spelen daarin een cruciale rol. Daarnaast is een actieve medewerking aan en ondersteuning van promotietrajecten voor leraren voor het RdMC van veel belang, uit het oogpunt van strategie voor de toekomst.
8
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
3 Themalijnen
3.1
Themalijn Assessment en coaching
Duurzame professionalisering van onderwijsgevenden is een kritische succesfactor voor de kwaliteit van onderwijs. Zowel beginnende leraren als lang in het onderwijs werkzame leraren zullen moeten blijven werken aan hun professionele ontwikkeling. Vanuit de themalijn Assessment & Coaching lag de focus op de ondersteuning van leraren en hun werkomgeving om meer inzicht te krijgen in c.q. een gefundeerd oordeel te vormen over de eigen professionele ontwikkeling incl. de loopbaanontwikkeling en het daaruit voortvloeiende professionaliseringsproces. De integratie van digitale instrumenten en face to face coaching op de werkplek vormde daarbij een specifiek aandachtspunt. Binnen deze themalijn zijn 4 speerpuntprojecten uitgevoerd: Duurzaam leren en duurzaam beoordelen Dit project richtte zich op het stimuleren van bewustwording bij leraren over de beoordelingspraktijk, de dialoog te stimuleren met schoolleiders en leraren, tussen leraren onderling, tussen leerlingen en leraren en tussen leraren en ouders. In het bijzonder over het waarom van beoordelen (de functie) en de effecten van beoordelen op korte en lange termijn. In 2009 lag het accent vooral op de beoordelingspraktijk van onderwijsgevenden (leraar in relatie tot de leerlingen) in PO- en VO en MBO-scholen. In 2010 zou het accent worden verlegd naar het (op duurzame professionalisering gerichte) beoordelen van leraren zelf. (Inmiddels is die vervolgfase komen te vervallen en niet opgenomen in het jaarprogramma 2010). In het project is samengewerkt met het lectoraat Duurzaam beoordelen van Hogeschool Arnhem Nijmegen (dr. Dominique Sluijsmans). Het project heeft de volgende resultaten opgeleverd • een visiedocument m.b.t. beoordelen (functie, werkwijze, effect) • activiteiten om bewustwording bij leraren te stimuleren van de eigen beoordelingspraktijk (lees-, kijk-, doeactiviteiten), maar ook informatie over het effect van beoordelen op leerlingen • een brochure en waaier ‘kijk op beoordelen’ • website ‘kijk op beoordelen’ (rdmc.ou.nl/kijkopbeoordelen) • bezoekers site in de periode sept-dec.2009: 1500 • drie workshops: VELON-congres (Gent), OMO (Tilburg) en OGVO (Venlo). Het onderzoek in het kader van dit project was kleinschalig en besloeg drie punten: • Literatuuronderzoek over dit onderwerp (kennis vergaren over de functie en consequenties van beoordelen) • Praktijkonderzoek bij leraren van de huidige praktijk over duurzaam beoordelen door vragenlijstonderzoek en interviews • Gebruikersonderzoek van de checklist – de proefversie van de website (150 respondenten). N.B. De geplande vakpublicaties zijn helaas niet gerealiseerd in verband met langdurige ziekte van Dominique Sluijsmans (lector HAN).
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
9
Inspirator De Inspirator is in 2008 als website beschikbaar gekomen met als doel om leraren te inspireren stil te staan bij hun professionele ontwikkeling en praktijkvoorbeelden van andere leraren te laten zien en tevens eigen praktijkvoorbeelden van professionalisering op de werkplek in te brengen Er is in 2009 een evaluatie- en usability onderzoek uitgevoerd met als doel om te beslissen hoe verder te gaan: aanpassen, splitsen website, netwerkvorming en dergelijke. Het onderzoek liet zien dat leraren de website wel gebruikten om kennis te nemen van de praktijkvoorbeelden van anderen maar weinig genegen waren om actief praktijkkennis in te brengen en te delen. Op basis van de uitkomst van het onderzoek is daarom besloten om de website aan te passen waarbij in de nieuwe versie vooral ligt op het laten zien van praktijkvoorbeelden. Daarnaast wordt leraren gevraagd om mee te werken aan onderzoek naar werkplekleren. De site is in de nieuwe vorm in de lucht via www.ou.nl/inspirator Zelfevaluatie als spil voor professionele ontwikkeling Dit project was gericht op het exploiteren, onderhoud en stimuleren van het gebruik van zelfevaluatieinstrumenten door leraren. Het project is nauw verbonden met de samenwerking met SBL (zie vraagsturingsproject 4 – Leerkracht in beeld). Het project heeft de volgende resultaten opgeleverd: I. Beheer en exploitatie van de bestaande zelfevaluatieinstrumenten (hele jaar 2009) N.B. Alle RdMC-zelfevaluatieinstrumenten zijn zowel toegankelijk via de portal van het RdMC als via www.leerkrachtinbeeld.nl A. Digitale Competentiematrix De digitale competentiematrix is verbeterd (o.a. twee zoekfuncties toegevoegd) en tevens zo ingericht dat de mogelijkheid bestaat om eigen videofilmpjes te uploaden (vgl. YouTube). In totaal zijn 59 competentiekaarten toegevoegd. (31 kaarten voor de BVE sector en 28 kaarten voor het VMBO). Ook zijn videofilmpjes aan de competentiekaarten gelinkt. Het onderdeel BVE is zo goed als gevuld; de VMBO sector is ook goed gevuld en vervolgens zijn filmpjes uit Proformas gelinkt aan de bestaande kaarten van de schooltypes PO en VO. Op 17 augustus is de nieuwe Digitale Competentiematrix gereed gekomen. De gebruikershandleiding bij dit instrument is ook aangepast. http://portal.rdmc.ou.nl/competentie/ B. Proformas Dit instrument gaat verder dan de digitale competentiematrix en biedt gebruikers de gelegenheid om op een systematische manier aan de hand van videomateriaal te kijken naar competenties. Het gebruik van dit instrument door leraren blijft beperkt. Hoewel het wel positief wordt gewaardeerd kost het systematisch gebruik ervan de nodige tijd. Om die reden is vooral de digitale competentiematrix uitgebreid met videolinks. C. Feedbackscan VO (leerlingenfeedbackscan) Deze is bijgesteld, waardoor deze nog gebruikersvriendelijker geworden en uitgebreid is met een demoversie. De persoonlijke pagina is helemaal aangepast. Er is een heel apart menu bijgekomen om de resultaten te bekijken. Ook kan de gebruiker zelf zijn wachtwoord veranderen. Mocht de leraar van baan veranderd zijn dan kan hij de school ook aanpassen. Een belangrijke wijziging betreft de benchmarkfunctie die is geactiveerd. Ook is de gebruikershandleiding aangepast en is een FAQ op de site geplaatst. Tevens is in een oogopslag te zien hoeveel docenten zich geregistreerd hebben en hoeveel scans er afgenomen zijn. D. Leraar als Persoon (LaP) Er zijn in 2009 een groot aantal wijzigingen en aanvullingen in dit instrument aangebracht. De belangrijkste zijn:
10
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
• •
• •
•
• •
De feedback is verbeterd. Er is een andere indeling gemaakt. Eerst was de indeling ‘Persoonlijke kwaliteiten, opvattingen en motivatie’. Dit is nu veranderd in een onderdeel ‘Wat kan ik?’ en een onderdeel ‘Wat wil ik?’ Het aantal testen/schalen is uitgebreid. De gebruikers hoeven niet meer alle testen/schalen te maken; wel is daardoor de koppeling met de 7 SBL competenties vervallen. De achtergrondinformatie is geheel herschreven; aanvulling voor wat betreft de nieuwe onderdelen en een meer consequente opbouw, meer één lijn. De normeringen zijn onderzocht en zo nodig aangepast. Testen die nog niet genormeerd waren, zijn genormeerd.
Verschillende docenten van lerarenopleidingen hebben een training gehad als begeleider van de LaP. Tevens is binnen Fontys de LaP ingezet bij zo’n 60 studenten. De LaP is ook gebruikt in een pilot waarbij Loyalis betrokken is geweest. E. Liks/Actie reactie in School Dit instrument is in 2008 als prototype ontwikkeld. Het gebruik ervan is mede daardoor beperkt. II. Normering instrumenten Waar van toepassing zijn de zelfevaluatieinstrumenten genormeerd (met name LaP) III. De Navigator De Navigator is een kwaliteitsmonitor voor digitale zelfevaluatieinstrumenten die leraren en begeleiders een handreiking biedt bij het kiezen en beoordelen van de kwaliteit van online zelfevaluatieinstrumenten. In samenspraak met diverse deskundigen (o.a. COTAN) zijn de criteria ontwikkeld en is een papieren versie van de Navigator ontwikkeld. IV. Aantal gebruikers instrumentarium zelfevaluatie Het aantal gebruikers – dat was gepland om minimaal 250 - is riant overschreden. De stand van zaken is (gerekend van 1 januari tot 18 december) dat wij 1201 gebruikers hebben. Uitgesplitst in LaP (376); Proformas (44); Feedbackscan (709 geregistreerde docenten en 676 afgenomen scans); Liks ( 72 accountaanvragen waarvan 39 gebruikers die het programma daadwerkelijk doorlopen hebben). Het gebruik van de digitale competentiematrix is eveneens hoog maar omdat daarvoor geen toegangsaccount nodig is, kunnen geen exacte aantallen worden vermeld (aantal hits op de site > 15000). V. • • • •
• •
• •
presentaties (met regionaal c.q. landelijk bereik) over de zelfevaluatieinstrumenten in 2009: Januari NOT Utrecht 27 maart workshop Actie Reactie in School in Hilversum 8 april beurs IPON Utrecht 22 april is een klein artikel verschenen in het blad Didaktief over het gebruik van de Feedbackscan in dit artikel is ook een link aangebracht naar de site Leerkracht in Beeld 24 juni twee workshops in Venlo (Academische School): congres over Professionalisering van docenten 30 september Zwolle: studiemiddag ’Competenties in de Vingers krijgen’ georganiseerd door Sector bestuur Onderwijsarbeidsmarkt (SBO), Ruud de Moor Centrum en Stichting AsBeCo: lancering nieuwe site Leerkracht in Beeld 2 november workshop kennismaking met de zelfevaluatie instrumenten Hogeschool van Amsterdam 1 december congres HRM in het onderwijs te Nijmegen (informatiemarkt): doelgroep HRM professionals
VI. Onderzoeksrapport m.b.t. het gebruik van instrumenten voor zelfevaluatie (december 2009) Loopbaanontwikkeling en coaching op de werkplek Dit project had als doel: • Inzicht in de kenmerken en rol van coaching bij zelfevaluatie door leraren Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
11
• • • •
Inzicht in loopbaanspecifieke elementen van coaching Inzicht in de randvoorwaarden voor succesvolle coaching (Praktijk)inzicht in loopbaanontwikkeling van leraren Coaches van (beginnende) leraren een handreiking bieden voor de coaching van leraren bij hun professionalisering.
Door middel van literatuur- en praktijkonderzoek is een bijdrage geleverd aan het realiseren van deze doelen. Het project heeft de volgende concrete resultaten opgeleverd: A. Rapport ‘Coaching? Er is toch niks mis met mij!’ waarin kenmerken en de rol van coaching bij zelfevaluatie door leraren – loopbaanspecifieke elementen van coaching – randvoorwaarden voor succesvolle coaching – coachingsmodellen worden beschreven (voor coaches en managers). B. Brochure ‘Coaching? Hoezo?’ (voor leraren en coaches) N.B. Praktijkonderzoek vormde onderdeel van deze projecten. De onderzoeksresultaten/-rapporten zijn vermeld bij de projectresultaten.
12
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
3.2
Themalijn Netwerkleren
De kwaliteit van het onderwijs wordt door tal van factoren bepaald en vraagt permanent aandacht. Een strategische benadering legt de verantwoordelijkheid voor leren en ontwikkeling meer bij de professionals zelf. Bij de professionele ruimte die ontstaat, horen ook andere vormen van leren, zoals: kenniskringen, intervisie en professionele leergemeenschappen. Deze vormen hebben met elkaar gemeen dat ze gebaseerd zijn op netwerkleren. Netwerkleren kan in de kern omschreven worden als actief creëren van relaties tussen professionals gericht op het uitwisselen en ontwikkelen van kennis en het gezamenlijk oplossen van problemen. Het RdMC is al jaren een centrale speler rond netwerkleren van onderwijsgevenden. Daarbij willen we de participatie van leraren in leernetwerken ten behoeve van hun professionalisering blijvend stimuleren en faciliteren. Gelet op het feit dat netwerkleren nog geen gemeengoed is in de onderwijssector, heeft het RdMC als taak mede richting te geven aan de theoretische en praktische uitwerking van netwerkleren. Voor het bevorderen van netwerkleren in het Nederlandse onderwijs kiest het RdMC voor een aanpak, waarbij gezamenlijk met deelnemers en al werkende weg hier vorm en inhoud gegeven wordt. Vanuit enkele kansrijke situaties - waar al sprake is van enige netwerkvorming of waar een sterke ambitie tot netwerkvorming aanwezig is – wil het RdMC de netwerkhouding bij professionaliseren bevorderen, versterken en koppelen tot grotere gehelen. Binnen deze themalijn zijn in 2009 vijf speerpuntprojecten uitgevoerd:
Leraren inzicht geven bij het functioneren in leernetwerken Functioneren in leernetwerken gaat niet vanzelf. In de praktijk doen zich tal van problemen voor waarmee onderwijsgevenden moeten leren omgaan. In juni 2008 is begonnen met het ontwikkelen van de wiki Professionaliseren via leren op de werkplek (www.rdmc.nl/wiki). In de maanden daarna is deze wiki gevuld en gereviewd door het hele team met netwerkleren als focus. Ook heeft er een redactieslag plaatsgevonden. Eind november 2008 is de wiki openbaar gemaakt. In 2009 was dit project gericht op •
•
•
ontwikkelonderzoek om antwoord te vinden op de vraag: Hoe krijgen we vele actieve gebruikers die samen met het RdMC de wiki uitbreiden en actualiseren? gebruikersonderzoek om zicht te krijgen op de gebruikers. Wie zijn zij? En wat zijn hun verwachtingen van, ervaringen met en behoeften van de wiki? Hiervoor werd Google analytics gebruikt en is een vragenlijst ontwikkeld. evaluatieonderzoek gericht op de vraag: “Hoe wordt de wiki gebruikt en wat is het effect van het gebruik van de wiki op de netwerkleeractiviteiten van de gebruikers?”.
Ter beantwoording van de onderzoeksvragen is een literatuurstudie gedaan, tweemaal een wikiweek georganiseerd (in juni en november), een vragenlijst afgenomen en loggings geanalyseerd. Deze hebben geleid tot een uitbreiding van de wiki en een procesverslag met de belangrijkste aanbevelingen.
Het detecteren van broedplaatsen voor netwerkleren Netwerkleren is een veelbelovende manier om het leven lang leren van docenten vorm te geven. Hiermee wordt namelijk bestaande kennis en expertise erkend en benut. In navolging van de vele pilots die op het gebied van Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
13
communities of practice zijn uitgevoerd door het RdMC, werd in 2009 ingezet op het detecteren en initiëren van broedplaatsen. Het detecteren van broedplaatsen voor netwerkleren is belangrijk omdat deze een goede mogelijkheid bieden om snel en efficiënt netwerkleren als methode voor professionalisering te bevorderen. De doelstellingen van dit project waren tweeledig: 1. Ontwikkelen van een scan om de levensvatbaarheid van leernetwerken in kaart te brengen. 2. Nieuwe aanvragen voor vraagsturingsprojecten 2010 te scannen om broedplaatsen voor netwerkleren te identificeren. Resultaten van dit project zijn: 1. Er is een scan ontwikkeld om de levensvatbaarheid van leernetwerken in kaart te brengen. Dit is een vragenlijst van 86 items die online kan worden afgenomen. De scan wordt voor iedere afname voorzien van specifieke achtergrond vragen die in samenspraak met de aanvragende partij worden opgesteld. Eind 2009 en begin 2010 werd de scan afgenomen bij een aantal organisaties. De scan heeft een goede betrouwbaarheid. Het instrument zal in 2010 verder doorontwikkeld moeten worden m.b.t. het ontwikkelen van referentienormen en het bouwen van een standaard online vragenlijst die scores op organisatieniveau direct kan teruggeven. 2. Bij een aantal vraagsturingsprojecten voor 2010 is of zal de scan worden afgenomen om broedplaatsen voor netwerkleren te identificeren. Van de vraagsturingsprojecten voor 2010 zijn de volgende vijf organisaties als broedplaats onderzocht (tussen haakjes staat tijdstip afname) • SKOzoK, overkoepelend bestuur, project Geef de Leerkracht de middelen voor zijn vak terug (november 2009) • MosaLira, project ‘Verbonden in Leren’ (december 2009) • VM2, project Professionaliseren/Versterken Praktijknetwerken VM2 (januari 2010) • Bisschop Möllerstichting, project Samenwerken en samen leren (januari 2010) • Vereniging Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs, project Van IOP naar ITP met uitstroomprofiel (februari 2010)
Faciliteren van broedplaatsen voor leernetwerken Binnen dit project staan werkzaamheden centraal rond het verstevigen en verzelfstandigen van eerdere gestarte communities en leernetwerken. De focus lag in 2009 bij de communities rond NHL en het startende leernetwerk bij Baken Trinitas. Daarbij gaat het onder meer om begeleiders van het netwerk te ondersteunen, vormen van netwerkleren op gang brengen en de opzet van een (organisatorische- en technische) infrastructuur te faciliteren. M.b.t. NHL zijn de werkzaamheden voornamelijk gericht op de inzet van communities bij het competentiegericht onderwijs in de opleidingen van Educatie en Techniek. Er is onderzocht of het werken in communities en hiervan afgeleid netwerken hiervoor een goede werkwijze is. De onderzoekresultaten zijn gepresenteerd tijdens een symposium op 10 november 2009 te Leeuwarden. Internationaal zijn de resultaten in november gepresenteerd bij de EAPRIL te Trier. Het eindrapport van de samenwerking tussen NHL en RdMC komt binnenkort beschikbaar als RdMC-rapport. M.b.t. Baken Trinitas Gymnasium, een startende school in Almere, waren de werkzaamheden vooral gericht op de Werkgroep Onderwijs (WGO). De WGO is bezig een rolwisseling te realiseren, namelijk van het zelf werken aan onderwijsontwikkeling naar het stimuleren van onderwijsontwikkeling door de hele school. De focus van de samenwerking tussen Baken Trinitas Gymnasium en het RdMC is komen te liggen op het organiseren van netwerkleren. In het kader hiervan zijn in 2009 enkele pilots gedaan, die hebben geleid tot de aanvraag van een vraagsturingsproject in 2010. Deze aanvraag is toegekend.
14
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Facilitatoren van leernetwerken ondersteunen Dit project draaide om begeleiders van broedplaatsen in een leernetwerk te professionaliseren of ondersteunen. De belangrijkste focus daarbij was facilitatoren ‘op te leiden’ zodat zij leraren kunnen begeleiden bij de deelname aan leernetwerken. De doelen daarvan waren: • Het zichtbaar maken van de huidige leading practices rond leernetwerken van leraren. • Facilitatoren helpen om hun leernetwerken optimaal te laten functioneren. • Facilitatoren ondersteunen om onderling met elkaar kennis en expertise te ontwikkelen. In 2009 is daartoe het Leernetwerk Facilitatoren gecontinueerd, en is gestart met het opzetten en leernetwerken van peer coaches en rond de onderzoekende leraar. Het Leernetwerk Facilitatoren (LNF) is door het RdMC in het leven geroepen om ervaringen, werkwijzen, materialen enz. uit te wisselen rond het faciliteren van netwerkleren (faciliteren in de betekenis van stimuleren van netwerkleren en niet financieren). Het netwerk bestaat uit RdMC-medewerkers en externe contacten afkomstig uit basis- voortgezet en hoger onderwijs. De activiteiten van het LNF in 2009 behelsden twee cultuurcafés waarin de leden van het netwerk in een informele sfeer face to face ervaringen met elkaar uitwisselden, een face to face miniconferentie, waarin men kleine workshops voor elkaar verzorgde, een videoconferentie waarin één lid van het netwerk centraal stond, een online brainstorm over het programma van LNF in 2010 en het uitgeven van elektronische nieuwsbrieven. Ervaringen zijn vastgelegd in een wiki. Daarnaast is er onderzoek verricht naar de ervaringen van pioniers op het gebied van netwerkleren in het Nederlandse onderwijs. De hoofdpunten uit dit onderzoek zijn in november gepresenteerd op de EAPRIL-conferentie te Trier. Het uitgebreide (onderzoek)rapport is in 2009 afgerond en zal in 2010 beschikbaar zijn. In 2009 is gestart met het opzetten van een leernetwerk rond peer coaching. Na succesvolle implementaties op een aantal scholen van het door het RdMC ontwikkelde VIP-model voor peer coaching (tussen 2006 en 2008) werd het plan opgevat om een website te ontwikkelen rondom peer coaching met als doel het ontwikkelen van een netwerk van mensen uit het onderwijs die zich in hun eigen praktijk bezighouden met peer coaching als middel tot professionalisering (leraren, IB’er, zorgcoördinatoren, management van scholen). Op de website www.peercoaching.nl staat o.a.: • een kennis- en materialenbank: op de site is alles te vinden dat nodig is om peer coaching binnen een school van de grond te krijgen • mogelijkheid tot uitwisseling van ervaringen en ontwikkelde kennis rondom peer coaching door bezoekers van de site. In de eerste helft van 2009 is de site in de lucht gegaan. Vervolgens zijn diverse interventies gepleegd om het netwerk startende te krijgen, en is er onderzoek (via een vragenlijst) gedaan naar het effect van die interventies. Deze zijn vastgelegd in een procesverslag, hebben geleid tot verbeterpunten van de site en mogelijk vervolgacties die in 2010 gedaan kunnen worden. Daarnaast is gestart met het ontwikkelen van een netwerk rondom het thema onderzoekende leraar. Dit netwerk heeft als doel het stimuleren van kennisdeling en kennisontwikkeling over een bepaald thema en daarmee onderzoek voor de praktijk toegankelijk maken, ervaringkennis delen, informatie over de stand van zaken van ‘praktijkonderzoek’ te ontsluiten, de resultaten van onderzoek te presenteren, hulp te bieden aan docenten die met onderzoek aan de slag willen en scholen en leraren de mogelijkheid bieden zich te profileren op gebied van onderzoek. Uit een eerste peiling onder de verschillende doelgroepen leek er voldoende draagvlak te zijn om een leernetwerk te starten. In de tweede fase bleek het echter erg lastig om docenten actief te betrekken bij de opbouw van het leernetwerk. De opgedane kennis en verzamelde informatie wordt door het RdMC in 2010 ingezet worden binnen een vraagsturingsproject rondom de onderzoekende leraar. Dit is een project met het lectoraat leerstrategieën van de Fontys Lerarenopleiding Tilburg (FLOT), waarbij aangesloten wordt bij het bestaande initiatief CORF.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
15
Stimuleren netwerkleren voor professionalisering van onderwijsgevenden Bij netwerkleren geschiedt professionalisering veelal niet planmatig en is die vaak informeel door sociale interactie. Dat is een groot verschil met formeel leren dat in grote lijnen door anderen wordt opgelegd. Voor veel leraren lijkt de opgelegde structuur van het formeel leren, met daarin feedbackgesprekken en het opstellen van een POP, minder waardering op te roepen als het gaat over hun eigen professionalisering. In dit project zijn in 2009 een gericht aantal blended professionaliseringstrajecten aangeboden. In het voorjaar van 2009 de online workshop ‘introductie netwerkleren’ verzorgd. Aan deze workshop hebben zestien mensen deelgenomen. Deze deelnemers kwamen vanuit zeer uiteenlopende praktijksituaties, van directeur van een basisschool tot coördinator van de praktijkopleiding voor verpleegkundigen en projectleider bij de taalacademie. Deze workshop duurde in totaal zeven weken. Deelnemers hebben de workshop positief gewaardeerd. Met name de synchrone online bijeenkomsten waren een succesfactor van deze workshop. De workshop is uitgebreid geëvalueerd. De opzet van de workshop is bijgesteld, en bijhorende draaiboeken en webomgeving zijn generiek gemaakt. Anderzijds is er in september 2009 een nazomerschool georganiseerd voor beslissers in scholen en communities waarmee het RdMC een werkrelatie heeft (voornamelijk uit vraagsturingsprojecten van 2009). Deze was bedoeld om de ervaringen en inzichten rond netwerkleren te verbinden en thematisch te bundelen om vervolgens de focus te verleggen naar een uitdaging: hoe brengen we het netwerkleren in en over scholen een stap verder? De nazomerschool had 26 deelnemers uit 18 instellingen die gezamenlijk kennis rond deze vraag hebben uitgewisseld en ontwikkeld. Deze zijn vastgelegd op cloudworks.ac.com. Op advies van de deelnemers, en degene die niet hebben kunnen deelnemen, gaat het RdMC deze activiteiten in 2010 continueren. Deels in de diepte op locatie in verticale netwerken, d.w.z. met management en docenten van scholen, van lerarenopleidingen, met ondernemers, pers maar ook vooral met ouders en leerlingen. Maar vooral ook om gezamenlijk, met betrokkenheid van alle huidige en gewezen aanvragers van vraagsturingsprojecten continu in netwerkverband kennis rond netwerkleren te ontwikkelen.
16
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
3.3
Themalijn Kennisinfrastructuur
De themalijn Kennisinfrastructuur is onderverdeeld in drie domeinen: • vakdidactische kennisbanken • pedagogisch-didactische bekwaamheid van leraren • handelingsbekwaamheid rondom de ‘zorg voor leerlingen’ De volgende resultaten zijn gerealiseerd:
Domein vakdidactische kennisbanken Speerpunt 1 - Stimuleren gebruik kennisinfrastructuur door inzet open courseware Binnen dit speerpunt is allereerst het project Open Courseware / Open Leermethodes uitgevoerd. Tijdens de uitvoering in loop van 2009 is besloten dat er prioriteit lag bij het ontwikkelen van open courseware, zoals vermeldt in jaarplan 2009. Dit besluit is mede genomen door reactie van het veld. Daartoe is besloten de nadruk te leggen op het verder verspreiden en stimuleren van gebruik kennisbanken Science uitgevoerd. Dit project had als doelstelling de gebruiksmogelijkheden van de kennisbanken science uit te dragen naar de sector opleidingen en veld. Allereerst hebben twee groepen masterstudenten (Fontys Lerarenopleiding Tilburg voor de kennisbank scheikunde en de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden voor de kennisbank biologie) leren werken met deze kennisbanken. Voorts zijn de kennisbanken natuurkunde en scheikunde gepresenteerd en gedemonstreerd op de Woudschotenconferenties. Tenslotte heeft het bureau Turpin Vision de schermopmaak voor de kennisbanken science geactualiseerd. Speerpunt 2 - Stimuleren bijdragen leraren aan kennisomgevingen en kwaliteitscontrole daarop Dit speerpunt is gecombineerd met speerpunt 2 van het domein pedagogisch-didactische bekwaamheid van leraren en speerpunt 2 het domein handelingsbekwaamheid rondom ‘zorg voor leerlingen’. Speerpunt 3 - Ontwikkelen en duurzame exploitatie kennisinfrastructuur In 2008 is het RdMC begonnen met het verzamelen van methodes die scholen zelf hebben ontwikkeld, en deze met toestemming van de ontwikkelaars als open leermaterialen te beschikking te stellen. Eind januari 2009 zijn de voor de vakken wiskunde, natuurkunde, biologie, scheikunde, techniek (science), economie en muziek zijn de eerste open methodes eind januari beschikbaar. In de maanden daarna zijn in totaal 14 open methodes ontsloten. Daarnaast zijn er persberichten, artikelen in landelijke dagbladen (Telegraaf, Volkskrant, VO-magazine) en een paper rond “zeven mythes over open leermiddelen” gepubliceerd. Een samenvatting van deze paper is in Onderwijs Innovatie opgenomen (juni 2009). De activiteiten rond open methodes zijn vanuit RdMC in april 2009 gestopt, mede in verband met mogelijk inteferentie met Wikiwijs. Daarnaast is voor dit speerpunt een handleiding geschreven voor het maken van lesmateriaal. In 2008 is samen met de vakdidactiek Duits het platform LEONED gerealiseerd. Dit platform is ook in 2009 onderhouden en geactualiseerd. Voorts is al een min of meer continue en doorlopende activiteit gewerkt aan de basis actualisatie van de kennisbanken science.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
17
Domein pedagogisch-didactische bekwaamheid van leraren Speerpunt 1 - Stimuleren gebruik kennisinfrastructuur door inzet open courseware Dit speerpunt is gecombineerd met speerpunt 1 van het domein vakdidactische kennisbanken. Speerpunt 2 - Stimuleren bijdragen leraren aan kennisomgevingen en kwaliteitscontrole daarop • Online workshop voor Primair Onderwijs ‘Kennismaken met competenties’. • Online workshop Differentiatie in het Primair Onderwijs ‘Omgaan met verschillen tussen leerlingen.’ Speerpunt 3 - Ontwikkelen en duurzame exploitatie kennisinfrastructuur a. ‘Palet PO' • Opgeschoonde Palet PO en gepubliceerd in de vernieuwde omgeving. http://paletpo.rdmc.ou.nl/ • Deels opgeschoonde Palet VO gepubliceerd in de vernieuwde omgeving. http://paletvo.rdmc.ou.nl/ • Palet MC gepubliceerd in de vernieuwde omgeving. http://paletmc.rdmc.ou.nl/ b. Didiclass gebruikersdag november 2009
Domein handelingsbekwaamheid rondom ‘zorg voor leerlingen’ Speerpunt 1 - Stimuleren gebruik kennisinfrastructuur door inzet open courseware Dit speerpunt is gecombineerd met speerpunt 1 van het domein vakdidactische kennisbanken. Speerpunt 2 - Stimuleren bijdragen leraren aan kennisomgevingen en kwaliteitscontrole daarop Hoewel enkele online workshops waren voorzien gekoppeld aan de ondersteuningsomgeving leerlingen met downsyndroom is na overleg met betrokken instanties als de stichting downsyndroom geconstateerd dat aparte workshops geen toegevoegde waarde hadden en dat de betreffende kennis beter geïntegreerd kon worden in de ondersteuningsomgeving zelf. Binnen deze speerpunt is voor de oriëntatie op de 1-zorgroute het volgende gerealiseerd: • beschrijving van het simulatieprogramma 1-zorgroute, • met daarin geïntegreerd een overzicht van de gebruiksmogelijkheden van het programma • deze beschrijving is oproepbaar vanuit het simulatieprogramma Speerpunt 3 - Ontwikkelen en duurzame exploitatie kennisinfrastructuur Het simulatie programma 1-zorgroute is verbeterd en uitgebreid: • aanvraagformulier voor een account • helpdeskfunctie (zowel voor technische als inhoudelijke vragen) • een beschrijving van het programma geïntegreerd in het simulatieprogramma M.b.t. de virtuele stage Downsyndroom is opgeleverd: • het complete filmmateriaal ten behoeve van het computerprogramma Virtuele stage Downsyndroom (beschikbaar via John Jeninga / videolab RdMC)
18
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
3.4
Themalijn Kwaliteit van Professionalisering
Binnen de themalijn Kwaliteit van Professionalisering zijn de volgende speerpuntprojecten gerealiseerd: Speerpunt 1 - Het valoriseren van kwaliteit Samen met SBO en andere organisaties was het RdMC betrokken bij het project ‘Competenties in de vingers krijgen’. Op aanvraag van het regionale platform MES (Meppel –Emmeloord-Steenwijk), het regionale platform Groningen Stad en Haren en de Stichting AsBeCO is samen met SBO een project gestart. Al deze aanvragers wilden aan de slag met assessments bij aankomende leraren/beroepsbeoefenaren in het kader van integraal personeelsbeleid. Vele tientallen docenten waren betrokken bij assessments en dat leverde per leerkracht een specifieke rapportage op met eigen portfolio. Per aanvrager was er daarbij sprake van een specifieke context. Op 30 september 2009 vond er in Zwolle een grootschalige afsluitende manifestatie plaats met presentaties/discussies/markten met relevante tools. Van deze afsluitende manifestatie is een video gemaakt. Bovendien is er een publicatie Competenties in de vingers krijgen in druk. Speerpunt 2 - De school als professionele organisatie Doelstelling van dit project ‘sporen van betekenisvolle praktijk’ boven tafel proberen te krijgen. Deze doelstelling heeft zijn beslag gekregen in de Jos van Kemenade Award, een wisseltrofee met professionaliseringscheque voor de school of onderwijsorganisatie die het meeste werk maakt van een excellent leerklimaat voor leraren. In 2009 werd deze prijs toegekend aan Heliomare Onderwijs in Wijk aan Zee, onder meer omdat deze instelling al haar leraren stimuleert om een mastertitel te halen. Speerpunt 3 - Conceptueel kader IN-MOVE Professionalisering van docenten is bij uitstek ook een tailor made traject, dat recht moet doen aan de eigenheid van elke school. Bij vijf scholen is gevolgd hoe professionalisering op maat gestalte krijgt. Van iedere school is een videoportret gemaakt. Professionalisering op maat moet recht doen aan het specifieke karakter van iedere school. Dat roept natuurlijk de vraag op naar de stuurbaarheid en planbaarheid van dergelijke trajecten. Door het RdMC is het Kenniscentrum Beroep Onderwijs (KBA) in Nijmegen gevraagd hier studie naar te verrichten. Het KBA heeft hiertoe naast een literatuurstudie ook experts geraadpleegd en veldstudies uitgevoerd. De resultaten zijn neergelegd in Kwaliteitsmanagement Informeel Leren Docenten. Deze publicatie verschijnt in 2010. Speerpunt 4 - Onderzoek inzake de themalijn Kwaliteit van Professionalisering Professionalisering op de werkplek door (in)formeel leren roept de vraag op hoe de opbrengst van deze leerprocessen zichtbaar kan worden gemaakt. Zowel de betrokken docenten als de arbeidsorganisaties waarvan zij deel uitmaken vragen hierom. Deze ‘witte vlek’ binnen de themalijn Kwaliteit van Professionalisering is op verzoek van het RdMC in kaart gebracht en ontsloten door het Expertisecentrum EVC, een onderdeel van CINOP in den Bosch, onder de titel ‘Meerdere wegen naar professionalisering’. ‘Validering en certificering informeel leren docenten’ is een rapport uitgebracht dat in 2010 ook als formele publicatie van het RdMC zal verschijnen. De publicatie is gebaseerd op literatuurstudie, consultatie van deskundigen en casestudies.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
19
4 Managementverslag Vraagsturing 2009 In 2009 zijn 31 vraagsturingsprojecten gestart. De beschrijving en evaluatie per project (zie bijlage 2) is mede tot stand gekomen door de aanvragers, het ITS en het RdMC. Het werk is daarmee echter nog niet afgerond. Naast deze verslaglegging wordt er verder voortgebouwd op de projectervaringen om de opgedane kennis en inzichten te verbreden. Dit gebeurt primair via korte verslaglegging met do’s en don’ts op de RdMC portaal. Verder is ITS momenteel nog bezig een overkoepelende rapportage te maken van de 2009 vraagsturingsprojecten. Ook worden van de 2009 nog meer (voornamelijk kwantitatieve) data verzameld, deels via promotieprojecten. Deze gegevens zullen in de loop van 2010 beschikbaar komen.
4.1
De vraagsturingsprojecten 2009
Overzicht projectplannen tbv Jaarverslag 2009 nr
Aanvrager
Projecttitel
Inzet RdMC
1
Onderwijsgemeenschap Venlo & Omstreken /
Coaching als bouwsteen voor
0,5 fte
Blariacum college
professionaliseren
Aob, i.s.m. SBL, LAKS, VO-Raad
De Feedbackscan VO als instrument
2
0,2 fte
bij professionalisering van beginnende leraren 3
Koning Willem I College
Professionalisering van medewerkers
1,2 fte
4
SBL
SBL platform zelfevaluatie
1,1 fte
5
Leeuwenborgh Opleidingen
Onderwijsteams: Spil in de lerende organisatie
0,6 fte
6
Stichting Voortgezet Onderwijs Parkstad Limburg
Van krimp naar Kans
0,8 fte
7
ROC Midden Nederland
Allochtoon talent in uitvoering
0,2 fte
8
Consortium VMBO-MBO stimuleringsinitiatief
Leernetwerk vmbo-mbo stimuleringsinitiatief
0,1 fte
9
Fontys OSO
E-coaching
0,5 fte
10
Hofscholen Bergeijk
Geef de leerkracht zijn vak terug
0,3 fte
11
Lucas Onderwijs
Lerende netwerken binnen Lucas Onderwijs
0,8 fte
12
INNOVO - Prooses - HU-Seminarium voor
Ondersteuningsomgeving integratie leerling
0,7 fte
Orthopedagogiek
met
in het Koning Willem I College
Syndroom van Down in het Regulier Onderwijs 13
Stichting Digilessen VO.nl
Professionalisering van docenten in het
2,5 fte
ontwikkelen en gebruiken van digitale leermiddelen 14
NVRWO
Voltooien Kennisbank Rekenen en
2,0 fte
implementatie op pabo's en in basisscholen 15
Iselinge Hogeschool,
Gebruik en effect van Didiclass-
Noordelijke Hogeschool Leeuwarden
videocasussen:
0,3 fte
een flankerend onderzoek 16
Ichtus College Kampen /
Informatievaardigheden in een ICT-rijke
Zeeuwse Bibliotheek
omgeving
1,2 fte
17
Vecon
Inventarisatie misconcepten
0,8 fte
18
Freudenthalinstituut
Minor doorlopende rekenlijnen PO VO
0,6 fte
19
Freudenthalinstituut
Constructie van een Interactieve
0,8 fte
LeerOmgeving Rekendidactiek (CILOR) 20 21
20
WOSO
Doorontwikkeling 1 - zorgroute
0,6 fte
Pleincollege Eckart Eindhoven,
Ontwikkeling lessenserie voor het nieuwe
0,35 fte
Pleincollege Nuenen
leergebied Mens Natuur
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
door samenwerking van docenten in een digitale communicatie- en ontwikkelruimte 22
Fontys Tilburg
Doorontwikkeling en implementatie kennisbank 0,2 fte
23
Dominicuscollege
Naar andere didactische werkvormen
24
Alliantie VO Nijmegen
IOP: Ibovo - Oeral - Pats
0,9 fte
25
PO-Raad
Professionele ontwikkeling van de sector PO
1,7 fte
Lerarenopleiding Hogeschool Rotterdam
Doorontwikkeling en opschaling van
0,5 fte
en 12 VO-scholen
prestatieregister.nl
natuurkunde
26
0,3 fte
27
Strabrecht College / Orionscholen
Latijn, bekwaam en bevoegd?
0,4 fte
28
Pius X-College / Onderwijsstichting De Kempen
Verdieping - Verbreding leraarschap LD
0,3 fte
29
Conexus
Doorlopende Leerlijnen
0,6 fte
30
SG VO-Best
Resultaatverbetering havo -
0,5 fte
Docent als kritische succesfactor 31
Havo Notre Dame des Anges
Gerust ontwikkelen
0,4 fte
Spreiding naar sector* PO
10
VO
16
MBO
4
HBO
8
Instellingen
2
*sommige projecten beslaan meerdere sectoren Spreiding naar regio Zuid Holland
2
Noord Brabant
9
Gelderland
4
Limburg
3
Utrecht
2
Overijssel
1
Landelijk
10
Proceswaardering door de aanvragers ++
24 %
8
+
36 %
12
0
21 %
7
-
9%
3
--
0%
0
Projectnummer 2 AOB is niet gestart Resultaatwaardering door de aanvragers ++
33 %
11
+
27 %
9
0
24 %
8
-
6%
1
--
0%
0
Projectnummer 2 AOB is niet gestart Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
21
Conclusie: ruime meerderheid van de aanvragers is tevreden over de procesgang en de resultaten. Een zeer gering aantal aanvragers is negatief.
4.2
Positionering en taken Programmaraad RdMC
In 2008 werd, op verzoek van het Ministerie van OCW, een Programmaraad ingesteld voor het Ruud de Moor Centrum. Het Ministerie van OCW positioneert de Programmaraad in een onafhankelijke rol waarin zij een oordeel geeft over met name de programma-activiteiten voor de vraagsturingsprojecten , die natuurlijk niet los staan van het basisdeel. De Programmaraad heeft in 2009 de volgende samenstelling: • drs. L.M.L.H.A. Hermans, MKB Nederland; • R.G. Hoffman, docent Scholengemeenschap Lelystad, docent van het jaar 2006 VO; • M. van der Klooster, Christelijke Basisschool Palmenhof en docent van het jaar 2006 PO; • drs. T.A. Maas, zelfstandig adviseur; • drs. Y. Moerman-van Heel, Koning Willem I College Mbo; • drs. F.C.H. Slangen, voormalig voorzitter KRO en CvB lid Fontys Hogescholen; • drs. C.E.J.M. Thoolen, Thorbecke Voortgezet Onderwijs VO. De Programmaraad wordt ondersteund door een technisch voorzitter in de persoon van de directeur van het Ruud de Moor Centrum, en door een secretaris, eveneens vanuit het Ruud de Moor Centrum. Taken en vergadercyclus van de Programmaraad Op vier momenten in de jaarlijkse beleidscyclus is een duidelijke rol voor de Programmaraad voorzien: Medio februari: vaststelling criteria en proces vraagsturing Medio juni: het geven van een onafhankelijk besluitvormend oordeel over de vraagsturingsaanvragen Medio september: inhoudelijke bijeenkomst met ontwikkelingen, visie, focus en strategische koers als belangrijkste discussie items Medio november: de Programmaraad blikt terug op de behaalde resultaten van het centrum.
4.3 • • • • •
•
•
Aandachtspunten Projecten die passen in staand beleid van de aanvrager zijn kansrijker personele wisselingen zowel bij RdMC als aanvragers verstoren de voortgang de ambities bij de start zijn erg hoog zowel bij RdMC als aanvragers het startproces duurt vaak langer dan gepland en zet daarmee druk op het vervolg betrokkenheid en beschikbaarheid van leraren is een continu aandachtspunt vooral bij landelijke projecten en grotere scholengemeenschappen projectbemensing (intern bij aanvragers) is cruciaal, immers het merendeel dient door leraren te worden uitgevoerd kennisimplementatie kost veel tijd, de looptijd van projecten is vaak te kort en mede daardoor ontstaat er veel vraag naar vervolgondersteuning.
Door de aanvragers wordt met name gewaardeerd dat het RdMC zich houdt aan afspraken, goed bereikbaar is, flexibel, deskundig en goede persoonlijk contacten onderhoud.
22
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
4.4
Bijdrage vraagsturing aan kernvariabelen
In de evaluatie van de vraagsturingsprojecten 2009 is bekeken in welke mate de projecten bijgedragen hebben aan belangrijke aspecten op het gebied van het werk en de professionalisering van leraren. Kernvariabelen zijn de belangrijkste aspecten van professionalisering die het RdMC helpen bij het onderzoek naar wat werkt, waar en waarom. Het gaat hierbij om een inschatting áchteraf. Zowel de projectleiders vanuit het Ruud de Moor Centrum als de aanvragers zijn hierover door het ITS bevraagd. Dit heeft in 21 van de 31 projecten geleid tot een waardering. Hieronder vatten we de uitkomsten daarvan in woord en tabel samen. Zowel aanvragers als RdMC-ers constateren achteraf dat de vraagsturingsprojecten vooral hebben bijdragen aan de pedagogisch-didactisch bekwaamheid en de vernieuwingsbereidheid van betrokken leraren (variabele 5 en 6), en dat projecten bijdragen aan dat leraren leren van anderen. Dit is geen verrassing daar dit ook volgt uit de speerpunten van het RdMC, waarbij ze ook als beoordelingscriteria hebben gegolden (respectievelijk nadruk op pedagogisch-didactisch, innovatie en leren in netwerken). Wat verder opvalt, is dat de aanvragers in het algemeen positiever zijn over de effecten van projecten op genoemde variabelen dan RdMC zelf. Vooral de bijdrage aan verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen wordt door aanvragers positiever gewaardeerd. Daarnaast geven aanvragers aan dat de projecten bijdragen aan de motivatie voor verzorgen van onderwijs en de bijdragen aan effectiever bereiken van de onderwijsdoelen.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
23
Aanvragers
RdMC
kernvariabelen
geen
beetje
Veel
geen
beetje
veel
Verminderen van werkbelasting
4
6
4
5
1
3
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
1
4
12
1
8
8
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
2
8
4
0
9
5
De vakinhoudelijke bekwaamheid
1
7
11
2
6
8
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
0
8
12
0
4
13
De vernieuwingsbereidheid (didactiek,
0
6
13
0
4
13
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
2
6
6
3
5
6
Leraren leren van anderen
1
6
13
0
6
13
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van
6
6
4
6
3
2
Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar
1
8
9
2
9
8
Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
0
10
10
1
10
6
Verbetering van de kwaliteit van het handelen met
1
5
11
2
10
6
1
5
12
3
5
10
20
85
121
25
80
101
leermiddelen, inhoud)
hun onderwijs
leerlingen Het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen
Bovenstaande overzichten zijn tot stand gekomen door over de verschillende projecten heen de beschikbare resultaten die door het ITS gevonden zijn bij elkaar op te tellen. De antwoordmogelijkheden in de bevraging door het ITS liepen uiteen van “geen” tot “veel”. De categorieën “beetje” en “soms” zijn ten behoeve van bovenstaand overzicht samengevoegd, evenals de categorieën “redelijk veel” en “veel”. Waar nodig, bijvoorbeeld omdat twee aanvragers hun mening hebben gegeven, is gemiddeld. Niet alle onderscheiden aspecten waren even herkenbaar voor de projectleiders dan wel aanvragers. Ook “niet van toepassing” was dan ook een van de antwoordcategorieën. Deze hebben we in bovenstaande tabel achterwege gelaten. We hebben hiervoor gekozen om daar waar de aspecten wel herkenbaar waren, zicht te bieden op in welke mate deze dan van belang geacht werden.
4.5
Aanbevelingen voor het vraagsturingstraject voor 2010
De externe evaluatie leverde belangrijke bouwstenen voor de opzet van vraagsturing in 2010, waarbij meer dan de helft van de OCW-subsidie middels vraagsturing zal worden ingevuld. Bovendien bleek de uitvoering van vraagsturingsprojecten in 2008 en 2009 tot voortschrijdend inzicht te leiden. Voorafgaand aan de feitelijke start om te komen tot de invulling van vraagsturing voor 2010 heeft samen met de Programmaraad een uitvoerige evaluatie plaatsgevonden. Dit leidde tot de volgende verbeterpunten: • Kaders in de tijd: starten met mailing in februari in 2009 zodat er meer ruimte in de tijd ontstaat; aanscherpen van het aanvraagformulier; organiseren van regionale voorlichtingsbijeenkomsten; indieningstermijn vastleggen met einddatum 11 mei 2009; beoordeling door managementteam van ingediende aanvragen aan de hand van een uitgewerkt beoordelingsschema; advies van managementteam aan Programmaraad; besluit van Programmaraad in vergadering van 2 juni 2009 over welke aanvragers hun projectplan mogen gaan uitwerken (go/op de reservelijst/no go); indienen van gedetailleerd projectplan door aanvragers met een go op uiterlijk 1 oktober 2009; laatste interne check in oktober 2009 of de ingediende plannen een adequate
24
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
•
•
uitwerking zijn van de eerder ingediende aanvragen; opname van de goedgekeurde projectplannen in het werkprogramma naar OCW voor 2010; terugblik in Programmaraad van 18 november 2009 op doorlopen traject; Kaders naar budget: afzien van de uitvoering van kleine projecten met de daarbij behorende kleinschaligheid en versnippering en opteren voor een minimale omvang van 1 fte vanuit het RdMC; een eigen bijdrage van de aanvragers van minimaal 25% in enigerlei vorm; Kaders naar inhoud: inzetten op teams en niet op individuele leraren; noodzaak van aanwijsbaar commitment van management; focus op professionalisering middels werkplekleren; voorkeur voor projecten, die zich richten op het primaire proces en op het functioneren van docenten; projecten moeten een symbiose zijn tussen het oplossen van locale/regionale problemen en het genereren van generieke, landelijk bruikbare kennis.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
25
5 Voorbereiding vraagsturing 2010 In 2009 is minimaal 35% van de OCW-subsidie voor naar vraagsturingsprojecten gegaan (zie hoofdstuk 7 financiën). Conform meerjarenafspraak zou het vraagsturingsaandeel in 2010 minimaal 50% moeten zijn. Om vraagsturing in 2010 te realiseren zijn daartoe in 2009 de volgende stappen gezet: de vraagsturingsprojecten zijn qua proces en werkwijze door een externe partij geëvalueerd. Deze zijn vastgelegd in een RdMC-rapport (ITS 2009) deze zijn nader aangevuld met eigen inzichten opgedaan bij de start van uitvoering vraagsturingsprojecten 2008 en 2009 (zie hoofdstuk 4) met hulp van deze twee bouwstenen heeft de Programmaraad de vraagsturing 2008 en 2009 uitvoerig geëvalueerd. Deze heeft geleid tot verbeterpunten in tijd, budget en inhoud/criteria. aanscherpen criteria en aanvraagformulier mailing in februari in 2009 drie goed bezochte regionale voorlichtingsbijeenkomsten in maart en april (Eindhoven, Zwolle en Den Haag); uiteindelijk zijn 92 voorstellen ingediend voor einddatum 11 mei 2009; aangevraagde volume voor ondersteuning bedroeg 125.000 uur, drie maal het beschikbare budget. adviesbeoordeling door managementteam RdMC van ingediende aanvragen aan de hand van een uitgewerkt beoordelingsschema op basis van vastgestelde kaders en criteria; advies van managementteam aan Programmaraad; besluit van Programmaraad in vergadering van 2 juni 2009 over welke aanvragers hun projectplan mogen gaan uitwerken. Van de 92 aanvragen kregen er 30 een positief besluit, werden er 5 op de reservelijst geplaatst en kregen de overige een afwijzing; periode juli-oktober ondersteuning aanvragers bij opstellen projectplan. Betrokkenheid RdMC-ers bij vraagverheldering bleek essentieel te zijn om te komen tot heldere, ondubbelzinnige projectaanvragen met volstrekt eenduidige projectplannen, het scherp vastleggen van verplichtingen over en weer, een tijdspad zonder ruis, enzovoort. indienen van gedetailleerd projectplan door aanvragers; laatste interne check in oktober 2009 of de ingediende plannen een adequate uitwerking zijn van de eerder ingediende aanvragen; opname van samenvatting projectplannen in het werkprogramma naar OCW voor 2010; terugblik in Programmaraad van 18 november 2009 op doorlopen traject; voor eind december werd een wederzijds contract afgesloten met aanvragers waarbij definitief projectplan als bijlage diende.
•
•
•
• • •
•
•
• •
•
• •
• • •
Uiteindelijk heeft dit geleid tot 32 vraagsturingsprojecten. In 2010 zal circa k€5.000 van de beschikbare k€7.780 naar vraagsturing gaan, waarvan circa k€3.700 naar directe inzet t.b.v. de projectaanvragen. De resterende bedragen zijn gekoppeld aan programmaraad, tenderprocedure en generieke lessen over alle aanvragen heen (onderzoeksprogramma).
5.1
Bijstelling kaders naar budget
Gezien de ervaringen met vraagsturingsprojecten in 2008 en 2009 is afgezien van de uitvoering van kleine projecten met de daarbij behorende kleinschaligheid en versnippering. De programmaraad heeft begin 2010 besloten dat aanvragen een minimale omvang van 1000 uren naar RdMC-expertise moest bedragen. Daarnaast geldt een eigen bijdrage van de aanvragers van minimaal 25% in enigerlei vorm. Verder is, gezien subsidiesystematiek, vastgehouden aan het feit dat projectaanvragen maximaal een kalenderjaar mogen lopen.
26
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
5.2
Kaders naar inhoud
Voor de start van de aanvraagprocedure zijn de verschillende inhoudelijke voorwaarden door de programmaraad aangescherpt. De volgende aspecten zijn daarbij naar het veld gecommuniceerd: • • •
•
• • •
• • • • •
De mate waarin het project kansrijk is bij te dragen aan evidence based wetenschappelijk onderzoek. De mate waarin een project aanwijsbaar bijdraagt aan de professionalisering middels werkplekleren. De focus ligt op professionalisering in pedagogisch didactisch perspectief, een leven lang leren en team- en schoolontwikkeling. Met een voorkeur voor projecten, die zich richten op het primaire proces en op het functioneren van docenten De mate waarin sprake is van een generieke vraag op het terrein van professionaliseren van leraren op de werkplek in teams of netwerken waardoor resultaten van het project ook voor andere scholen van belang zijn. De mate waarin projecten leiden tot overdraagbare expertise, instrumenten of resultaten. De mate waarin lerarenteams of netwerken bij het project zijn betrokken (zowel direct als indirect). De mate waarin aanwijsbaar sprake is van commitment van het management die tot uiting komt in actieve betrokkenheid en zorg voor inbedding van de resultaten in de eigen organisatie (professionele dialoog). De wijze waarop andere scholen of netwerken bij het project (kunnen) worden betrokken. De mate waarin een bijdrage kan worden geleverd aan de kwaliteitsagenda’s van het onderwijs. De mogelijkheden tot spreiding van de aanvragen over de beschikbare capaciteit van het RdMC. De mate waarin de inzet van ICT-middelen (tijd- en plaatsonafhankelijkheid) een rol speelt. De bijdrage van het project aan innovatie van onderwijs.
Deze zijn ook als zodanig opgenomen in aanvraagformulier en vertaald als criteria in uitgewerkt beoordelingsschema.
5.3
Vraagverheldering
De ervaringen met het tot stand komen van de vraaggestuurde projecten in 2009 en 2010 laten zien dat voor – door de Programmaraad geaccepteerde – projecten met name een zorgvuldig uitgevoerde definitiefase - waarvan de vraagverheldering weer onderdeel is - een cruciale succesfactor is. Deze verzwaarde inzet op eenduidige projectplannen werd ook nog ingegeven door een andere overweging. Vraagsturingsprojecten moeten niet alleen een oplossing bieden voor lokale of regionale problemen, maar moeten ook evidence based generieke kennis opleveren: wat werkt wel en wat niet en waarom? Die laatste doelstelling vereist voor elk project een zodanige onderzoeksopzet dat naderhand ook kan worden vastgesteld wat werkt en wat niet. Voor elk project is daarom een team van zogeheten ‘vraagverhelderaars’ (inhoudelijke experts en onderzoekers) samengesteld dat samen met de aanvragers een doorwrocht projectplan moet opleveren. Voor dit traject van vraagverheldering is een heel format met tijdpad uitgewerkt. De praktijk van 2009 wijst uit dat het geen sinecure is om te komen tot projectplannen die helder de doelen/activiteiten/doorlooptijden enzovoort omschrijven en die tegelijkertijd zodanig zijn opgezet dat na afloop middels onderzoek de opbrengst kan worden bepaald. Van onwil of dergelijke is daarbij geen sprake. Veeleer manifesteert zich hier het al langer onderkende probleem dat vraagsturingsprojecten, waarbij twee nieuwe partners aan elkaar moeten wennen, waarbij de doorlooptijd maximaal één jaar is en waarbij schooljaar en kalenderjaar niet synchroon lopen, bijna per definitie een te korte doorlooptijd hebben voor een zorgvuldige voorbereiding en uitvoering. Daarnaast is het evident dat veel scholen wel groot belang hechten aan professionaliseren, maar zelf nog geen uitgekristalliseerde visie hebben waar ze naartoe willen en op welke wijze. Opvallend is ook dat weinig scholen met hun leraren overleggen op welke wijze ze de professionalisering vorm kunnen geven. Veelal is er nog sprake van een top-downbenadering.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
27
6 Ondersteuning 6.1
Virtuele Werk- en Leeromgeving (VWL)
De ondersteuning ten behoeve van de projecten uit de organisatie zelf en uit de vraagsturing, m.a.w. de basisvoorziening, is de eerste hoofdlijn van de werkzaamheden van VWL. Bestaande producten en diensten worden door VWL beheerd en waar nodig geactualiseerd. Het betreft het onderhoud van wat op het portaal van het Ruud de Moor Centrum staat en het toevoegen van nieuwe producten en diensten (ontwerp, ontwikkeling/implementatie en exploitatie) of nieuwe versies van producten en diensten (ontwikkeling/implementatie en exploitatie). • Nieuwe webapplicaties zoals Rekenles in Beeld, Zorgroute SEO, Kijk op beoordelen, Kennisbank (generiek), Leerkracht in beeld en Online Professioneel Ontwikkelplan (POP). • Grondige herziening en actualisatie van bestaande webapplicaties zoals Feedbackscan, Competentiematrix, Prestatieregister en Zorgroute. • Actualisatie van bestaande webapplicaties zoals Leerkracht als Persoon (LaP), Proformas, Leerkracht in Kritische Situaties (Liks & Aris), RdMC videoportaal, scanplatform en nieuwsbriefplatform. De tweede hoofdlijn van de werkzaamheden van VWL betreft de specifieke ontwikkeltaken: samenhangende webomgeving; beheer en actualisatie evenals onderzoekstools en -voorzieningen voor gebruikers en doelgroepen. Naast de ontwikkelinspanningen voor de projecten uit de organisatie zelf en de vraagsturing zijn de volgende activiteiten in 2009 als eigenstandige activiteiten door VWL opgepakt: •
•
•
•
•
•
•
•
•
28
Verdere ontwikkeling en implementatie van het User Centered Design bij het Ruud de Moor Centrum. Het User Centered Design of UCD is het centraal stellen van de behoeften, wensen en mogelijkheden van gebruikers bij ieder onderdeel van het ontwerpproces. UCD beoogt systemen te creëren die begrijpelijk, voorspelbaar en beheersbaar zijn. Webapplicaties zoals het portaal van het RdMC, Feedbackscan, scanplatform, nieuwsbriefplatform, Kijk op beoordelen, e.a. werden aangepast om te voldoen aan deze UCD gedachte. Verder werden bepaalde technische aspecten van dit UCD generiek doorontwikkeld. Implementatie en configuratie van online onderzoekstools en –voorzieningen zoals een scanplatform (op basis van LimeSurvey), nieuwsbriefplatform (op basis van phplist), wikiplatform (op basis van MediaWiki), blogplatform (op basis van Wordpress), e.a. Verdere configuratie van de Sharepoint-omgeving ten behoeve van de stimulatie van co-creatie en coontwikkeling waarbij de leerkrachten uit het veld actief worden betrokken bij de ontwikkeling van producten, diensten en instrumenten. Voorstudie naar de inzet van onderzoekstools voor het bepalen van het gebruik en het bereik van de producten en diensten van het RdMC, onder meer met behulp van logging van gebruikersdata. Hierbij is eind 2009 al een start gemaakt van de implementatie en configuratie van dergelijke systemen (bijvoorbeeld Google Analytics). Bijdrage geleverd aan het Sharetec-project van de Open Universiteit, meer specifiek CELSTEC. De infrastructuur van Sharetec (met als protocol PMH OAI) werd gekoppeld aan de infrastructuur van het RdMC applicaties voor MMBase, dit op test als acceptatieniveau. Bijdrage geleverd aan het functioneel ontwerp van Identity Management van de Open Universiteit breed. Daarnaast werd de infrastructuur van Identity Management gekoppeld aan de infrastructuur van de RdMC webapplicaties voor zowel MMBase als Sharepoint, dit op test als acceptatieniveau. Mogelijke uitkomst voor 2010 zou een eenmalige aanmeldprocedure voor de RdMC-producten en -diensten zijn. Bijdrage geleverd aan het oplossen van technische problemen met de RdMC servers in samenwerking met de ICTS dienst van de Open Universiteit. Verder werd er ook ondersteuning geboden bij de verdere ontwikkeling van Content-E als platform om leermateriaal te delen. Opstellen van requirements en opvolging van werkzaamheden van ingehuurde ict-consultants (Finalist extern en ICTS intern). Algemene ict-ondersteuning geboden aan RdMC medewerkers, zoals hulp bij invoeren van gegevens in webapplicaties, opzetten van videoconferencing, enzovoort. Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
6.2
Communicatie
Naast de vele intensieve directe communicatie in de vraagsturingsprojecten in 2009 (projectniveau) heeft de afdeling Communicatie zich ingezet (corporate niveau) om de naamsbekendheid van het Ruud de Moor Centrum te vergroten (kennisdoelstelling). Daarnaast heeft Communicatie bijgedragen aan de inhoudelijke bekendheid met de instrumenten en de ondersteuning die het RdMC biedt onder de doelgroepen. Hierdoor is het gebruik van de instrumenten en het aantal aanvragen tot ondersteuning vergroot (gedragsdoelstelling). Op het portaal van het RdMC werden 60.000 unieke bezoeken geregistreerd en er werd drie keer meer ondersteuning aangevraagd dan de beschikbare capaciteit in uren. Voor het bereiken van deze resultaten zijn de volgende middelen ingezet.
Beurzen, bijeenkomsten en evenementen Het RdMC heeft zich geprofileerd tijdens onderwijsbeurzen als de NOT, IPON, I&I Lunteren en HRM & het onderwijs. Op onder andere deze beurzen zijn inhoudelijke workshops gegeven over uiteenlopende onderwerpen. Een overzicht hiervan is te raadplegen bij de rubriek onderzoek. Daarnaast zijn er verschillende bijeenkomsten georganiseerd zoals Symposium Organising Learning and Development at work, netwerk- en studiemiddagen en in samenwerking met AsBeCo een studiemiddag Competenties in de Vingers Krijgen. Op verschillende studiecentra van de Open Universiteit zijn voorlichtingsbijeenkomsten gehouden waar de doelgroep geïnformeerd werd over de ondersteuning die het RdMC lerarenteams biedt bij verdere professionalisering. In 2009 werd voor de eerste keer de Jos van Kemenade Award uitgereikt aan de school met het beste klimaat voor leraren om zich te ontwikkelen.
Advertenties en redactionele aandacht In verschillende onderwijstijdschriften is geadverteerd voor het RdMC algemeen, en specifiek voor de mogelijkheid ondersteuning aan te vragen en de Jos van Kemenade Award. Door het versturen van persberichten en het onderhouden van persoonlijk contact met de pers, is regelmatig redactionele aandacht besteedt aan projecten en evenementen in vakmedia in print en online.
Brochures, publicaties, nieuwsbrief, direct mailactie Er zijn productbrochures en publicaties in 2009 verschenen. Zie rubriek onderzoek voor de publicatielijst. De corporate brochure is vervangen door een broodtrommel met daarin een set ansichtkaarten met inhoudelijke informatie en een setje om te versturen. Met de direct mailactie voor het po, vo en mbo die in oktober met de broodtrommels is ingezet, hebben we ruim 10.000 leraren bereikt.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
29
Digitale nieuwsbrief Om de doelgroep op regelmatige basis in aanraking te laten komen met het RdMC en te informeren over projecten en instrumenten, is er tien keer een digitale nieuwsbrief verschenen. Vanwege de naamsbekendheid en inhoudelijke bekendheid met het RdMC is het belangrijk nieuwe abonnees te werven. In 2009 hebben we actief nieuwe abonnees geworven via beurzen en de inzet van de broodtrommels.
Wikiwijs en Leraar24 Communicatie participeert samen met Kennisnet, SBL en Teleac in de communicatiegroep van Leraar24 en samen met Kennisnet in de communicatiegroep Wikiwijs.
6.3
Wikiwijs en Leraar24
Het RdMC heeft mede de taak om opgedane kennis in (vraagsturings)projecten te generaliseren en in de breedte te valoriseren. Het verspreiden van de opgedane kennis, zowel de wetenschappelijke kennis als de ontwikkelde praktische instrumenten, is hierbij essentieel. Deze valorisatie en verspreiding worden effectiever als er verbinding wordt gezocht met andere instellingen en andere landelijke interventies. Het RdMC heeft zich hiervoor verbonden aan Leraar24 en Wikiwijs: landelijke innovatieprogramma’s, waarbij zowel de opgedane wetenschappelijke kennis als de soms wat minder ‘harde’ kennis uit de vraagsturingsprojecten worden benut.
Leraar24 Leraar24 is een samenwerkingsverband van SBL, Teleac, Kennisnet en RdMC. Dit online platform van, voor en door leraren heeft de doelstelling leraren te ondersteunen in hun (verdere) professionalisering. Het richt zich net als het RdMC op de professionalisering van docenten. Het onderscheid zit in de wijze waarop. Leraar24 richt zich voornamelijk op (het verleiden tot) professionaliseren door de kracht van het beeld. Met praktische video’s en inhoudelijke dossiers worden uiteenlopende vraagstukken uit het onderwijs behandeld. Het RdMC levert hier met name een inhoudelijke bijdrage. Via Leraar24 worden opgedane ervaringen en kennis uit vraagsturingsprojecten verder gevaloriseerd en verspreid. Men wordt 'aangestoken' door positieve ervaringen van collega's: ervaringen worden zo makkelijker zichtbaar en collectief.
Wikiwijs Wikiwijs is een manier om de ontwikkeling en het gebruik van open digitaal leermateriaal te bevorderen. Wikiwijs is een platform waar leraren/docenten kennis over en ervaringen met open leermateriaal uitwisselen en zo nodig professionele ondersteuning vinden. Daarbij beoogt Wikiwijs bij te dragen aan de professionalisering van docenten. Het geeft leraren nieuwe mogelijkheden om meer met de inhoud van hun onderwijs bezig te zijn en zich daarin verder te professionaliseren. De positie van het RdMC binnen de Open Universiteit maakt het mogelijk om jarenlange ervaring met digitaal en afstandsonderwijs te verbinden met professionaliseringsinzichten, opgedaan in de afgelopen zeven jaar. Daarbij kan het RdMC samen met Kennisnet de ervaringen die zijn opgedaan met de voorlopers benutten1 om juist andere scholen binnen Wikiwijs optimaal te ondersteunen.
1
Sinds 2008 is RdMC, onder andere via vraagsturingsprojecten, ook actief betrokken bij voorlopers als DigilessenVO en Digischool en heeft het zelfstandig het initiatief rond OER als OpenER en open methodes geïnitieerd. 30
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
De OU/RdMC vervullen de regierol samen met Kennisnet en leveren een bijdrage aan de programmalijnen onderzoek, content, professionaliseren en communicatie.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
31
7 Bedrijfsvoering 7.1
32
Lijst van gedetacheerde medewerkers/inhuur extern
Medewerker
Organisatie
Amelsvoort van. P.
ST-groep (Sociotechnische Organisatie Adviesgroep)
Andringa. J.
Aansluiting.nu
Ast van. M
Hogeschool van Utrecht
Barosan. I.
Technische Universiteit Eindhoven
Beeksma. M.
Manpower Uitzendorganisatie B.V.
Bender. M.
Ons Middelbaar Onderwijs OMO
Berge ten. H.
Do It Consulting
Besten den. N.
Diephuis en Van Kasteren onderwijsadviseurs B.V.
Boer de. P.
Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt (KBA)
Bos. R.
Finalist IT Group B.V.
Brouwer. C.
Iselinge Hogeschool
Bruin. H.
Almeerse Scholen Groep
Castelijns. J.
NIVOZ/Ned.Instituut voor ondw. en opv.zaken
Cauwenberghe van. C.
Onderwijsinspectie
Claessen. J.
Stichting Educatie en Management LLL
Coenders. M.
Netwerk Leerarchitectuur WDL
Croes. E.
Manpower Uitzendorganisatie B.V.
Danse. V.
Synthetron NV
Das. L.
Meles Technisch Bureau VOF
Deloitte Accountants B.V.
Deloitte Accountants B.V.
Dijkema. L.
Synthetron NV
Dobbelaere de. J.
St. Fontys Hogescholen
Dresen. M.
St. Fontys Hogescholen
Dungen van den. M.
CINOP
Eerd van. G.
Diephuis en Van Kasteren onderwijsadviseurs B.V.
Engelsen den. M.
Engelsen den /Credutien
Gennip van. H.
ITS Nijmegen.
Geurten van der. T.
St. Fontys Hogescholen
Gielen. P.
IVA Tilburg
Groot de. S.
Manpower Uitzendorganisatie B.V.
Heijden van der. B.
Heijden Van Der Woord en Beeld
Hermans. V.
Manpower Uitzendorganisatie B.V.
Hertog den. J.
Universiteit Utrecht/Administr. Service Centrum GW
Hoekman. E.
Stichting Carmelcollege
Houting den. M.
Saxion Hogescholen
Hövels. B.
Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt (KBA)
Hoven van der. G.
LogicaCMG Nederland BV
Hubbers. E.
Technische Universiteit Eindhoven
Huijsmans. C.
Huijsmans en Megens Tekstadvies VOF
Hulsebosch. J.
Netwerk Leerarchitectuur WDL
Jansen. F.
Kennisconsult
Jeninga. J.
St. Fontys Hogescholen
Joosten. W.
Manpower Uitzendorganisatie B.V.
Kasteren van. R.
Diephuis en Van Kasteren onderwijsadviseurs B.V.
Kennis. R.
Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt (KBA)
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Keppels. E.
Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt (KBA)
Kessel van. N.
ITS Nijmegen.
Knarren. J.
St. Fontys Hogescholen
Kommers. H.
ST-groep (Sociotechnische Organisatie Adviesgroep)
Kuijk van. J.
ITS Nijmegen.
Laat de. M.
UU/IVLOS
Lam. J.
UU/IVLOS
Lenferink. M.
Saxion Hogescholen
Leurink. L.
SLO
Luipers. S.
Netwerk Leerarchitectuur WDL
Maagdenberg. W.
St. Fontys Hogescholen
Meulengraaf van der. R.
Finalist IT Group B.V.
Neut van der. I.
IVA Tilburg
Poorthuis. J.
Netwerkimpuls
Post. R.
Technische Universiteit Eindhoven
Pouw. E.
Human Company BV
Sanders. J.
LogicaCMG Nederland BV
Schijns. M.
Manpower Uitzendorganisatie B.V.
Sinnige. S.
Sinnige Tekst
Slochteren van. G.
Diephuis en Van Kasteren onderwijsadviseurs B.V.
Sluijsmans. D.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Smeets. L.
Manpower Uitzendorganisatie B.V.
Smit. W.
CINOP
Spruyt. M.
Kessels and Smit
Staal. H.
Blue Skies
Steinmetz. P.
Mondial College
Teurlings. C.
IVA Tilburg
Tjepkema. S
Kessels and Smit
Vedder. J.
NVORWO Ned. Ver. Ontw. Rekenonderw.
Venema. B.
Didici
Verdonschoy. S.
Kessels and Smit
Vermeulen. M.
IVA Beleidsonderzoek en Advies unit Organisatieon
Vink. R.
IVA Tilburg
Voorham. J.
Stichting Confessioneel Onderwijs Lucas
Wagemaker. S.
Schoevers Bedrijfsopleidingen
Weffers. H.
Technische Universiteit Eindhoven
Wester. M.
ITS Nijmegen.
Wichen van. C.
Stichting Conexus
Wijngaarden van. P.
Kessels and Smit
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
33
7.2
34
Accountantsverklaring 2009 (incl. begroting en realisatie)
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
35
36
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
37
38
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Bijlagen
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
39
1. Uitgebreid verslag onderzoek inclusief publicaties c.a. Jaarverslag Onderzoek 2009 RdMC Managementsamenvatting 1. Inleiding 2. Missie van het onderzoek van het RdMC 3. Financiering 4. Samenwerking intern en extern 5. Werkzaamheden en kwaliteitsbewaking 6. Kennis verspreiden en valorisering 7. Strategie voor de toekomst Referenties - De Onderzoeksoutput van het RdMC in 2009 - Persberichten - Personeelsopbouw, academische vorming en samenstelling Wetenschappelijke raad en Redactiecommissie Colofon
40
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Managementsamenvatting Voor u ligt het Jaarverslag over de onderzoeksactiviteiten van het Ruud de Moor Centrum in het jaar 2009. Alvorens in te gaan op de onderzoeksoutput, waarvan achterin deze bijlage een overzicht is opgenomen, wordt aandacht besteed aan de missie van het onderzoek van het RdMC, de financiering, de in- en externe samenwerking, de kwaliteitsbewaking, de verspreiding van kennis en valorisering en de strategie voor de toekomst. In deze samenvatting vindt u een korte beschrijving van de belangrijkste aspecten van samenwerking, kwaliteitsbewaking en verspreiding van kennis zoals gerealiseerd in 2009. Samenwerking Samenwerking vanuit het RdMC vindt plaats binnen de Open Universiteit (OU), op nationaal niveau en internationaal. Binnen de OU zijn belangrijke samenwerkingspartners het Centre for Learning Sciences and Technologies (CELSTEC) en het Netherlands Laboratory for Lifelong Learning (NeLLL) waarin de RdMC-promotietrajecten worden opgenomen in een nieuwe programmalijn (programmalijn 5). De programmaleider Onderzoek heeft in 2009 zitting genomen in de Wetenschapscommissie van de OU en de Supervisory Board van NeLLL. In nationaal verband zijn relaties en samenwerkingsverbanden aangegaan met diverse partners. Genoemd kunnen worden: het Nederlands Instituut voor Onderwijs en Opvoedingszaken (NIVOZ), Kennisnet, KPC Groep, andere LPC’s en andere SLOA-instellingen. Daarnaast wordt samengewerkt met Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN), Hogeschool Iselinge, Faculteit der Gedragswetenschappen van UT, Faculteit Psychologie van UL, TIER (Top Institute for Evidence based Education Research van UM), Eindhoven School of Education (ESoE), Academische opleidingsscholen Limburg en de PO-raad. Vanuit het RdMC zijn verschillende stafleden lid van het Interuniversitair Centrum voor Onderwijsonderzoek, ICO. Op internationaal niveau is er een bijzondere relatie met de EAPRIL: European Association for Practitioner Research on Improving Learning. De programmaleider Onderzoek van het RdMC is mede-oprichter van EAPRIL. De EAPRIL is een welbewuste poging de resultaten van onderwijsonderzoek geschikt te maken voor de praktijk. Verder bestaat samenwerking met het Institut für Bildungswissenschaft und Medienforschung van de FernUniversität Hagen. Onderzoek In het onderzoek van het RdMC wordt een onderzoeksmatige invulling gegeven aan zogenaamd ‘modus 2’onderzoek, waarin vraaggestuurde ‘cocreatie’ centraal staat. Organisatorisch zijn in 2009 een aantal activiteiten ondernomen om de voorwaarden te scheppen waarmee een begin gemaakt kan worden met het realiseren van dit type onderzoek. Er is een onderzoeksstuurteam gevormd onder leiding van de hoogleraar/hoofd Onderzoek. Ook is een Wetenschappelijke raad ingesteld die mede de wetenschappelijke kwaliteit van de output bewaakt. Daarnaast is er promovendi-overleg, overleg van promotoren en er worden onderzoekscolloquia georganiseerd. Binnen de voorgestane ‘modus 2’-onderzoeksbenadering is in 2009 veel aandacht besteed aan de vraagsturingsprojecten. Zo is (in de nota ‘Vraagverheldering’) een procedure vastgesteld waarin van vraagverheldering, ondersteuning bij selectievariabelen tot en met eindrapportage op allerlei manieren ondersteuning en procedures worden aangereikt. Er wordt gebruik gemaakt van interne onderzoeksambassadeurs en er is vier keer per jaar hooglerarenoverleg. Projecten worden daarnaast ook ondersteund door middel van SPSS Data Collection (PASW). Uitgangspunt is verder dat het onderzoek, dat in de verschillende vraagsturingsprojecten wordt uitgevoerd, ook past binnen de jaarprogramma’s en de strategienota van het RdMC. Cruciaal is daarnaast dat het naadloos past binnen de kaders van de opdracht van het ministerie van OCW: het wordt daarom regelmatig met het ministerie van OCW kortgesloten. Het onderzoek moet verder aan een aantal standaard kwaliteitscriteria voor wetenschappelijk onderzoek voldoen. Met het oog hierop is in 2009 een Publicatienota vastgesteld.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
41
Naast de interne inspanningen de onderzoeksorganisatie binnen het RdMC af te stemmen op de taakstelling, is in 2009 ook extern onderzoek uitgezet dat betrekking heeft op een aantal vraagsturingsprojecten op het terrein van de kwaliteit van onderwijs. Output Wat betreft het verspreiden van kennis is een brede strategie gevolgd. In 2009 is een aantal publicaties verschenen die betrekking hebben op vraagsturingsprojecten uit 2008. Een overzicht van de wetenschappelijk onderzoeksoutput voor 2009 is achterin deze bijlage bijgevoegd. Er is een onderscheid gemaakt tussen wetenschappelijke publicaties en vakpublicaties (rubrieken 3 tot en met 5). Valorisatie van kennis vindt op verschillende manieren plaats. Een speciale plaats wordt daarbij ingenomen door de reeds genoemde EAPRIL. Ook SKOLA speelt hierin een rol. SKOLA is een samenwerkingsverband waarin alle organisaties die praktijkgericht onderzoek verrichten hun kennis bundelen. Kennis en andere output van het RdMC wordt verder breed gedissemineerd via diverse conferenties zoals aangegeven in rubriek 7, achterin deze bijlage. Zo is binnen het RdMC in 2009 actief aan een aantal wetenschappelijke circuits en organisaties deelgenomen. Genoemd kunnen worden: EARLI, AERA, VOR (ORDconferentie), NeLLL, VELON/VELOV (VELON /VELOV conferentie), SITE (Society for Information Technology & Teacher Education) ATEE (Association for Teacher Education in Europe - ATEE conference), ISLS (International Society of the Learning Sciences - International Conference for the Learning Sciences) en EADTU (European Association of Distance Teaching Universities). Publicaties en conferenties zijn niet de enige methoden de opbrengsten van onderzoek breed te verspreiden. Zo werden in 2009 in totaal 61 persberichten verspreid (een overzicht vindt u achterin deze bijlage). Ook werd meegewerkt aan een groot aantal interviews op radio en televisie en opiniërende bijdragen aan kranten en tijdschriften (achterin deze bijlage, rubriek 8). In 2009 werd contact gelegd met de redactie van het onderwijstijdschrift Didactief. Afgesproken is dat het blad in 2010 uitgebreid aandacht zal schenken aan de praktische implicaties van de activiteiten van het RdMC. In 2009 is tevens een vaste bijdrage geleverd aan het blad Onderwijsinnovatie. Het is tot slot van belang hier op te merken dat de onderzoeksactiviteiten van het RdMC niet alleen gericht zijn op (beginnende) leraren, opleiders en begeleiders in lerarenopleidingen en in scholen, maar ook op beleidsmakers, deskundigen in de media en alle anderen die op basis van belangstelling en/of professionele activiteiten betrokken zijn bij de innovatie van trajecten die bijdragen aan de professionalisering van leraren. Vraagsturingsprojecten spelen daarin een cruciale rol. Daarnaast is een actieve medewerking aan en ondersteuning van promotietrajecten voor leraren voor het RdMC van veel belang, uit het oogpunt van strategie voor de toekomst.
42
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
1.Inleiding
De Open Universiteit ontwikkelt en verzorgt open hoger afstandsonderwijs en is tevens een partner voor lerarenopleidingen en scholen voor de professionalisering van leraren. Binnen de Open Universiteit is de expertise op het gebied van deze professionalisering samengebracht in het Ruud de Moor Centrum (RdMC). Dit centrum doet ondermeer praktijkgericht onderzoek en verricht evaluatie van professionaliseringsactiviteiten ten behoeve van leraren. Deze taken worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met scholen voor primair en voortgezet onderwijs, lerarenopleidingen, sectororganisaties, en andere afdelingen en organisatieonderdelen van de Open Universiteit. De werkzaamheden van het RdMC resulteren in een breed scala aan kennis, producten en diensten, die ondersteunend kunnen zijn voor bijvoorbeeld flexibilisering of leren op de werkplek. De output van het RdMC bestaat naast bijdragen op het internet uit publicaties en instrumenten. Deze output is niet alleen gericht op (beginnende) leraren, opleiders en begeleiders in lerarenopleidingen en in scholen, maar ook op beleidsmakers, deskundigen in de media en alle anderen die op basis van belangstelling en/of professionele activiteiten betrokken zijn bij de innovatie van trajecten die bijdragen aan de professionalisering van onderwijsgevenden. In het voorliggende jaarverslag Onderzoek wordt in het kader van het uitgevoerde onderzoek eerst een schets gegeven van missie, financiering, samenwerking, strategie, kwaliteitsbewaking en valorisatie. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste onderzoeksoutput van het kalenderjaar 2009. Zoals uit de vermelde termen blijkt beperkt het verslag zich niet tot de output van onderzoek in enge zin. Ook wordt aandacht besteed aan twee belangrijke aspecten die met onderzoek samenhangen. In de eerste plaats betreft dit de kwaliteitsbewaking van het onderzoek waarbij de (interne) onderzoeksorganisatie van het RdMC een belangrijke rol speelt. In de tweede plaats heeft dit betrekking op de implementatie van de onderzoeksresultaten ten behoeve van de onderzoekspraktijk. Kennis verspreiden en valorisering zijn hier de kernbegrippen. Het verslag dient gelezen te worden tegen de achtergrond van het RdMC Onderzoeksprogramma 2009-2011 (Martens, 2009).
2. Missie van het onderzoek van het RdMC
Het Ruud de Moor Centrum bevindt zich in 2009 in een transformatiefase van meer productgericht naar procesgericht, van aanbod naar vraag. Daartoe is een scherpere focus op het brede veld van professionalisering noodzakelijk. Het Ruud de Moor Centrum richt zich op professionalisering op de werkplek, met behulp van informeel leren en inzet van ICT voor leraren, in combinatie met het management, op onderwijskundig en didactisch terrein. Het RdMC heeft als universitair expertisecentrum een expliciete verantwoordelijkheid om systematisch wetenschappelijk inzicht te verzamelen in de werking van de producten en diensten die zij aanbiedt. Door met goed onderzoek inzicht te verwerven in wat wel en wat niet werkt en waarom, kan het RdMC zijn werk generaliseren en zo dus ‘valoriseren’ naar een veel breder deel van het Nederlandse onderwijs. Het centrale uitgangspunt van het onderzoeksprogramma dat in 2009 is vastgesteld voor de periode 2009-2011, is gericht op verbetering van de onderwijspraktijk. Meer in het bijzonder betreft het het identificeren van factoren die het professionaliseren van de docent door bevordering van leren op de werkplek (vaak met behulp van benaderingen die plaats- en tijdonafhankelijk zijn, zoals met ICT) bevorderen of hinderen. Daarbij gaat het er steeds om na te gaan of een project bij de behoefte aansloot, of het effectief en efficiënt was, of docenten het gebruikten en waardeerden en of het tot de veronderstelde gedragsverandering geleid heeft. Belangrijke overkoepelende variabelen daarbij zijn de cognitieve belasting die toepassingen met zich meebrengen (bijv. Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
43
Sweller, 2005) en de mate waarin deze toepassingen door docenten als motiverend worden ervaren, vanuit de overtuiging dat de motivatie van docenten een van de kernvariabelen is bij het al dan niet slagen van onderwijsinnovaties en succesvolle professionalisering van docenten (Ryan & Deci, 2000). Het gaat daarbij om inzicht in verschillende typen motivatie en de invloed die de perceptie van contextuele factoren daarop uitoefent. Daarnaast zijn ook aspecten aan de orde zoals useability, effectiviteit en efficiëntie van de ingreep/toepassing. Vaak is de docent de belangrijkste actor in het onderzoek, maar het kan ook gaan om teams van leerkrachten en ook om leerlingen. Belangrijk is dat juist vanwege het belang vraagsturing voor het RdMC, veel onderzoek (in vraagverheldering) steeds weer flexibel moet inspelen op vragen en problemen in de praktijk en er dus ook flexibel moet worden omgegaan met selectie van (afhankelijke) variabelen bij het onderzoeken van effecten van projecten. Het onderzoeksprogramma van het Ruud de Moor Centrum dekt in zijn volle breedte alle vormen van sociaalwetenschappelijk onderwijsonderzoek: van promotieonderzoek tot gebruikersonderzoek. In sommige projecten wordt gebruik gemaakt gemaakt van action research, waarvoor ook protocollen en instrumentarium ontwikkeld worden. De gerichtheid van het onderzoeksprogramma op de onderwijspraktijk sluit zeker niet uit dat er ook vernieuwend of fundamenteel theory driven onderzoek kan plaatsvinden. Zoals aangegeven heeft het RdMC als centrale missie het professionaliseren van de docent met behulp van werkplekleren, waarbij vaak gebruik wordt gemaakt van tijd- en plaatsonafhankelijk leren. Dit is in volledige overeenstemming met het strategisch meerjarenplan dat in 2009 is vastgesteld en dat de werktitel Stradivarius (RdMC, 2009) draagt. Onder werkplekleren verstaan we het leren dat tijdens het uitoefenen van het beroep plaatsvindt, vaak, maar niet noodzakelijk, non-formeel of informeel (Kreijns & Dresen, 2008). Vaak is dit leren een ongeplande activiteit (Verloop & Kessels, 2006). Professionaliseren is moeilijk te definiëren, niet in de laatste plaats omdat het vaak informeel of zelfs onbewust verloopt (Reynders, 2008). Het gaat in ieder geval om het al dan niet bewust up-to-date houden van alle noodzakelijke vaardigheden die een onderwijsgevende nodig heeft om leerlingen of studenten optimaal voor te bereiden op een beroep of vervolgopleiding. Onder andere Weggeman (2007) voegt hier nog aan toe dat professionals innoveren, goed samenwerken en kennis delen, en regelmatig laten zien plezier te hebben in hun werk. Uit meta-analyses (onder andere Kendall & Marzano, 2008) weten we dat verbeteringen in de professionalisering van leraren tot belangrijke positieve effecten leiden bij de leerlingen. Het RdMC-onderzoeksprogramma is, ook in het beginjaar 2009, gericht op onderzoek met een aantoonbare relevantie voor de onderzoekspraktijk. Het gaat er bijvoorbeeld om na te gaan of een project bij de behoefte aansloot, het effectief en efficiënt was, docenten het gebruikten en waardeerden en of het tot de veronderstelde gedragsverandering geleid heeft. Anders gezegd, de drie W’s: Wat Werkt Waarom? Zo wordt gewerkt aan zogeheten evidence-informed practice. Verder is van groot belang dat het onderzoek van hoge kwaliteit is en zodanig generaliseerbaar dat het van academisch wetenschappelijk niveau is. Zo onderscheidt het programma zich van het vaak meer op de lokale praktijk gerichte onderzoek dat in het (hoger) onderwijs aan belang wint (zie HBO-raad, 2009). Een belangrijk aspect hierbij is de bijdrage aan wetenschappelijke theorievorming. Het balanceren tussen zowel hoge eisen aan paktijkrelevantie als aan wetenschappelijk niveau is overigens al langere tijd een typische karakteristiek van onderwijsonderzoek dat aan de Open Universiteit plaatsvindt. Een ‘professionele school’ met gemotiveerde, leven lang lerende docenten, die op die manier kwantitatief en kwalitatief het docentenkorps vormen dat Nederland nodig heeft, is van groot belang, maar is tevens een punt van aanhoudende zorg (bijvoorbeeld Hendriks, 2008). Daarbij komt dat veel auteurs aangeven dat het huidige systematisch onderzoek naar het werkplekleren van leraren schaars en ontoereikend is, terwijl het wel degelijk cruciaal is voor de ontwikkeling van het onderwijs. Daarmee is de relevantie van de centrale onderzoeksthema’s van het RdMC-onderzoeksprogramma in onze ogen zeer hoog (comform onder andere Bastiaens, 2007; Bergen & Vermunt, 2008; Coonen, 2005; Gerrichhauzen, 2007; Stijnen, 2003, 2007; Vermeulen, 2003; Verloop & Kessels, 2006).
44
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Deze paragraaf samenvattend kan worden gesteld dat de expertiseopbouw die het RdMC ambieert bij het professionaliseren van docenten(teams) gaat over ‘wat werkt waarom’. Vaak gaat het om informeel leren op de werkplek met behulp van ICT. Het betreft hiermee een maatschappelijk zeer relevant onderdeel van de levenlang-leren-thematiek, dat niet alleen beantwoordt aan de taakstellende opdracht vanuit het ministerie van OCW, maar ook volledig past binnen het instellingsplan van de OU en de uitgangspunten van het in paragraaf 6 nog nader te noemen Netherlands Laboratory for Lifelong Learning (NeLLL).
3. Financiering
Wat de input van het programma voor 2009 betreft is uitgegaan van bijna 20% van de vrij besteedbare middelen uit de begroting. Dit is ongeveer een miljoen euro die geoormerkt is voor onderzoek. Tot de output van het onderzoeksprogramma wordt gerekend: - de opbouw van een systematisch kennisbestand, - promotietrajecten, - diverse soorten publicaties (variërend van rapportenreeks tot proefschriften en internationale SSCI-publicaties), - onderzoeksinstrumenten en kwaliteitsbevorderende maatregelen, - systematische disseminatie van resultaten naar de onderwijspraktijk. In 2009 is begonnen om bij alle rapportages vanuit het RdMC waarbij een onderzoekscomponent aan de orde is, de onderzoeksmatige en redactionele kwaliteit te waarborgen vanuit het onderzoeksprogramma. Tevens is een begin gemaakt met de implementatie van resultaten (zie voor details de volgende paragrafen). De hoogleraar/programmaleider onderzoek is verantwoordelijk voor de genoemde onderzoeksactiviteiten. Aan het onderzoeksprogramma zijn behalve de interne hoogleraren ook externe hoogleraren met (in een aantal gevallen) een nulbenoeming verbonden, die een belangrijke adviserende functie hebben. Het Ruud de Moor Centrum wordt gefinancierd door het Ministerie van OCW.
4. Samenwerking intern en extern Samenwerking vanuit het RdMC vindt plaats binnen de OU, op zowel nationaal als internationaal niveau. Binnen de OU Het onderzoek van het RdMC past binnen de kaders die de Open Universiteit stelt aan onderzoek (vaak passend binnen onderzoek in het kader van leven lang leren). Belangrijk in dit verband is de aansluiting die er is bij het OU-brede overkoepelende onderzoeksprogramma van het reeds genoemde NeLLL (zie http://www.ou.nl/eCache/DEF/18/832.html ). Afgesproken is dat de RdMC-promotieprojecten worden opgenomen in een nieuwe programmalijn bij NELLL (programmalijn 5). Verder vindt samenwerking plaats via de OU-Wetenschapscommissie. In het bijzonder in relatie tot CELSTEC wordt gestreefd naar nadrukkelijke samenwerking in onderzoeksprojecten. In 2009 heeft dit geresulteerd in het gezamenlijk begeleiden van twee promotietrajecten. In dit kader heeft de programmaleider Onderzoek in 2009 zitting genomen in de Wetenschapscommissie van de OU en de Supervisory Board van NeLLL. Nationaal Sterke inbedding in een (in beperkte mate ook internationale) samenwerkingsstructuur van onderzoeksorganisaties buiten de Open Universiteit, die globaal genomen eenzelfde combinatie maken van onderwijsonderzoek en onderwijspraktijk, is belangrijk. Er is daarom gestreefd naar systematische samenwerking met instituten en organisaties die complementair zijn aan wat het RdMC ambieert op onderzoeksgebied. Meer concreet zijn met de volgende organisaties in 2009 samenwerkingsafspraken gemaakt: - Het Nederlands Instituut voor Onderwijs en Opvoedingszaken (NIVOZ).
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
45
Het NIVOZ is sterk gericht op veranderingsprocessen in het onderwijs en op kwalitatieve verdieping van het onderwijs door het beantwoorden van fundamentele ‘waarom’-vragen. Meer dan het RdMC is het NIVOZ gericht op het leerlingperspectief. Er is concrete samenwerking op het gebied van instrumentontwikkeling, promoties en doorverwijzing daar waar het gaat om verdieping over ontwerpvragen. - Kennisnet Kennisnet heeft een eigen onderzoeksfocus, waarbij het professionaliseren van docenten een belangrijke speerpunt is. Kennisnet is sterk complementair aan wat RdMC doet: sterker gericht op ICT en meer fungerend als ‘kennismakelaar’, en vaak in een rol als uitbesteder van onderzoeksgelden. Kennisnet doet geen zelfstandig academisch onderzoek. Twee medewerkers van Kennisnet zullen een promotietraject bij het RdMC volgen op het terrein van nieuwe vormen van assessment (deze promovendi worden ook wel aangeduid als ‘gastpromovendi’of ‘buitenpromovendi’). - KPC Groep, andere LPC’s en andere SLOA-instellingen Er zijn samenwerkingsafspraken omtrent ‘satelliet organisatie’ in vraagsturingsprojecten. Er is inhoudelijke samenwerking op onderzoeksthemalijnen met SLOA-instellingen en in promotietrajecten. Twee medewerkers van het KPC promoveren bij het RdMC als buitenpromovendi. - Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) Tussen de OU en HAN bestaat er een overkoepelende samenwerkingsovereenkomst. Daarnaast is er inhoudelijke samenwerking. Een medewerker van de HAN promoveert bij het RdMC als gastpromovendus. - Iselinge Hogeschool Met Iselinge Hogeschool is er een samenwerkingovereenkomst. Een medewerkster promoveert bij het RdMC als buitenpromovenda. - Faculteit Gedragswetenschappen, UT Met de Faculteit der Gedragswetenschappen is er inhoudelijke samenwerking, ook in promotietrajecten. - Instituut Psychologie, Faculteit Sociale Wetenschappen, UL Met het Instituut Psychologie van de Leidse Faculteit Sociale Wetenschappen wordt samengewerkt op het gebied van onderwijsonderzoek. Er zijn een tweetal gedeelde promotieprajecten. - TIER (Top Institute for Evidence Based Education Research), UM, UvA, RUG Met TIER is in 2009 een afspraak gemaakt tot samenwerking op het gebied van effectiviteitsonderzoek. - Eindhoven School of Education (ESoE) Met de ESoE heeft in 2009 overleg plaatsgevonden over inhoudelijke samenwerking. - Academische opleidingsscholen Limburg Ook in 2009 is het RdMC actief betrokken bij deze ontwikkeling. Zo wordt actief deelgenomen aan landelijk overleg ter zake. - PO-raad Het RdMC en de PO-raad voeren een gezamenlijk onderzoek uit naar professionaliseringsactiviteiten van docenten. Hierbij wordt ook een internationale, vergelijkende studie verricht. - ICO Een aantal onderzoekers bij het RdMC is staflid van het Interuniversitair Centrum voor Onderwijsonderzoek (ICO).
46
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Internationaal Een bijzondere rol heeft het RdMC in de EAPRIL, European Association for Practitioner Research on Improving Learning. Dit is een dochterorganisatie van de EARLI. EAPRIL is potentieel van groot belang voor de profilering en internationale versterking van het onderzoeksprogramma (zie www.eapril.org ). Het RdMC heeft hierin een voortrekkersrol gezocht. De programmaleider Onderzoek van het RdMC is mede-oprichter van EAPRIL. De EAPRIL is een welbewuste poging de resultaten van onderwijsonderzoek veel meer dan te doen gebruikelijk geschikt te maken voor de praktijk (zie ook Stijnen, Martens & Dieleman, 2009). Verder bestaat samenwerking met de FernUniversität Hagen (BRD). Meer in het bijzonder is er een relatie met het Institut für Bildungswissenschaft und Medienforschung.
5. Werkzaamheden en kwaliteitsbewaking
Het onderzoeksprogramma van het RdMC reikt nadrukkelijk verder dan alleen de promotieprojecten. Uit het onderzoeksprogramma blijkt dat geprobeerd wordt een nadrukkelijke invloed uit te oefenen op de kwaliteit van functioneren van het gehele RdMC. Er wordt een onderzoeksmatige invulling gegeven aan modus 2-onderzoek, waarin vraaggestuurde ‘cocreatie’ centraal staat. Ter wille van de duidelijkheid splitsen we deze paragraaf in werkzaamheden en inpassingen primair gericht op de hoogleraren en promovendi en vervolgens de andere, ‘bredere’ werkzaamheden. Hoogleraren en promoties In verschillende personele functies binnen het RdMC wordt onderzoek verricht. De personele en budgettaire verantwoordelijkheid voor het onderzoeksprogramma berust bij de hoogleraar/hoofd onderzoek van het RdMC die het onderzoek coördineert. Hij wordt in 2009 in belangrijke mate ondersteund door een onderzoeksstuurteam dat in principe bestaat uit enkele hoogleraren en/of UHD’s van het RdMC met een belangrijke rol in de (dagelijkse) begeleiding van promovendi. Er is in 2009 een wetenschappelijke raad ingesteld waarin drie hoogleraren met een (inter)nationale reputatie op de onderzoeksterreinen en een groot (inter)nationaal netwerk zitting hebben. Deze raad wordt voorgezeten door de programmaleider Onderzoek, en is met name belangrijk om de wetenschappelijke kwaliteit van de output te bewaken. Hij fungeert tevens als belangrijke ambassadeur in relevante netwerken (zie achterin deze bijlage onder Personeelsopbouw, rubriek C). Door de taakstellende aard van de RdMC-financiering is een strikt wetenschappelijke onderzoeksvisitatie minder opportuun voor het RdMC-brede onderzoek. Dat vergroot het belang van de raad als instrument voor kwaliteitshandhaving. Daarnaast is er promovendi-overleg (elke maand). Promovendi presenteren delen van hun onderzoek en onderzoeksresultaten. Alle hoogleraren en UHD’s die betrokken zijn bij de begeleiding van promovendi nemen sinds 2009 deel aan het promotorenoverleg (elke zes weken). Ook worden onderzoekscolloquia georganiseerd (vijf per jaar). In 2009 zijn alle promotieprojecten binnen het RdMC onder de loep genomen. Daarbij zijn inhoudelijk de criteria gevolgd die daartoe door de Onderzoeksschool ICO zijn opgesteld. De wetenschappelijke raad heeft in 2009 ook alle lopende en nieuwe promotieprojecten beoordeeld. Een aantal promotieprojecten is na deze (deels externe) toetsing beëindigt, nieuwe projecten zijn opgestart. Voor het RdMC zijn met name ook de zogeheten buitenpromovendi (ook wel gastpromovendi) belangrijk. De raad heeft ook een meer toetsende rol, achteraf . Deze toetsing is vanzelfsprekend specifiek gericht op de wetenschappelijke kwaliteit. De verwevenheid tussen het onderzoeksprogramma en het werk in de programmalijnen blijkt verder uit het feit dat de meeste medewerkers in de lijnen onderzoek- en ontwikkelwerk combineren, bijvoorbeeld 40% promotietijd en 60% ontwikkeltijd. Tot slot wordt vanuit het RdMC ook medewerking verleend aan vier promotietrajecten die elders lopen.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
47
Modus 2-onderzoeksbenadering Het onderzoeksprogramma probeert nadrukkelijk invloed uit te oefenen op alle aspecten van vrijwel alle overige werkzaamheden aan het RdMC. Veel aandacht is besteed aan de vraagsturingsprojecten 2009. Er is een procedure gemaakt, waarin van vraagverheldering, ondersteuning bij selectievariabelen tot en met eindrapportage op allerlei manieren ondersteuning en procedures worden aangereikt.
Om de wetenschappelijke kwaliteit nog meer te borgen wordt intern gebruikgemaakt van ‘onderzoeksambassadeurs’. Dat zijn medewerkers met een specifieke onderzoeksmatige kwaliteit en affiniteit. Zij worden ingezet als belangrijke schakel tussen het onderzoeksprogramma en de programmalijnen. Deze ambassadeurs kwamen in 2009 elke maand bij elkaar. De andere hoogleraren van het RdMC hebben in 2009, naast een kwaliteitsbevorderende verantwoordelijkheid, een belangrijke netwerk- en look-outfunctie. Ze worden regelmatig geconsulteerd in het zogeheten hooglerarenoverleg (vier keer in 2009). Ter ondersteuning van de vraagsturingsprojecten is in 2009 een nota ‘Vraagverheldering’ vastgesteld (Martens & Vermeulen, 2009). Aan de hand van dit document worden medewerkers ook geholpen greep te krijgen op een goed verloop van de projectuitvoering. Zo wordt op bepaalde cruciale tijdstippen en plannings- en uitvoeringsmomenten gewerkt met een zogenaamde stoplichtprocedure. Medewerkers kunnen zo aangeven wanneer bijvoorbeeld de uitvoering van een project in gevaar is of deadlines niet gehaald dreigen te worden. Projecten worden daarnaast ook ondersteund door middel van SPSS Data Collection. Voor het ontwikkelen van kennis en expertise is het nodig dat er gegevens worden verzameld en onderzoek gedaan wordt. De resultaten van de vraagsturingsprojecten moeten vastgelegd en toegankelijk gemaakt worden. Essentieel voor een dergelijk proces is het verzamelen van allerlei data. Het RdMC streeft ernaar om bij alle projecten metingen uit te voeren op een aantal kernvariabelen op gebied van docentprofessionalisering. Hiervoor is het noodzakelijk dat deze
48
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
variabelen bij alle projecten op dezelfde manier worden verzameld, opgeslagen en geanalyseerd. Na een oriëntatie op mogelijke softwarepakketten die de hele workflow van dataverzameling, databeheer en data-analyse kunnen uitvoeren, is PASW Data Collection van SPSS naar voren gekomen als meest passend bij de doelen van het RdMC. Het programma PASW Data Collection biedt de mogelijkheid om de hele workflow rond dataverzameling en voor online self-assessmenttools te organiseren. Dit pakket is eind 2009 aangeschaft. In 2010 zal het programma in gebruik genomen worden. Uitgangspunt is verder dat het onderzoek, dat in de verschillende vraagsturingsprojecten wordt uitgevoerd, ook past binnen de jaarprogramma’s en de strategienota van het RdMC. Daarnaast is het cruciaal dat het naadloos past binnen de kaders van de opdracht van het ministerie van OCW, en daarom regelmatig met het ministerie van OCW wordt kortgesloten. Het onderzoek moet verder aan een aantal standaardkwaliteitscriteria voor wetenschappelijk onderzoek voldoen. Daarover is in 2009 een Publicatienota vastgesteld (Stijnen & Martens, 2009). Om de kwaliteit van de output te ondersteunen is in 2009 voor de belangrijkste publicaties een redactiecommissie gevormd. Zij neemt op de eindversie een go/no go-beslissing. De commissie bestaat uit een voorzitter die hoogleraar is, de hoogleraar Onderzoek, en een ondersteuning door een of twee commissieleden uit de wetenschappelijke staf (zie achterin deze bijlage onder Personeelsopbouw, rubriek C). Uiteraard moet het onderzoek passen binnen de kaders die de Open Universiteit stelt aan onderzoek (zie achterin deze bijlage onder Personeelsopbouw, rubriek B). Als verdere bevordering van de kwaliteit en de samenwerking met het overige onderzoek dat aan de Open Universiteit, zoals bij CELSTEC wordt verricht, zijn er in 2009 twee (promotie)projecten opgenomen in het OU-brede programma van het Netherlands Laboratory for Lifelong Learning (NeLLL). Zoals reeds opgemerkt maakt de hoogleraar Onderzoek sedert 2009 deel uit van de Wetenschapscommissie en de Supervisory Board van NeLLL. Naast de genoemde interne inspanningen om de onderzoeksorganisatie binnen het RdMC af te stemmen op de taakstelling, is in 2009 ook extern onderzoek uitgezet dat betrekking heeft op een aantal vraagsturingsprojecten die betrekking hebben op kwaliteit van onderwijs. Meer in het bijzonder betrof dit onderwerpen als: ‘Kwaliteitsmanagement informeel leren van docenten’ (KBA), ‘Meerdere wegen naar professionalisering, validering en certificering van informeel leren van docenten’ (CINOP), ‘Ruimte voor professionalisering. Formele regelingen voor professionalisering van leraren en het gebruik ervan’(ITS), en ‘Professionalisering van leraren in het buitenland: een inventarisatie van de stand van zaken in twaalf Europese landen’ (ITS). Over deze onderwerpen verschijnen in het voorjaar 2010 publicaties. Bij het RdMC onderzoeksprogramma staat co-creatie met onderwijsprofessionals hoog op de agenda. Het is een uitgangspunt in de vraagsturingsprojecten en daarmee ook voor een belangrijk deel van het RdMC-onderzoek. Ook disseminatie is daar een belangrijk onderdeel van (zie paragraaf 6). Daarmee heeft het RdMConderzoeksprogramma belangrijke kenmerken van het zogeheten modus 2-onderzoek.
6. Kennisverspreiding en valorisering De werkzaamheden van het RdMC leiden tot kennis, producten en diensten, die ondersteunend zijn voor bijvoorbeeld flexibilisering of leren op de werkplek. Deze ‘output’ wordt breed verspreid. In de inleiding werd al duidelijk gesteld dat bijdragen op het internet worden geleverd en daarnaast belangrijke producten bestaan uit publicaties en andere vormen van kennisdeling. In het najaar van 2009 is besloten te starten met een reeks publicaties onder de titel ‘Ruud de Moor Centrum rapporten’. In deze reeks van rapporten zullen bijvoorbeeld resultaten van professionalisering op de werkplek schriftelijk worden vastgelegd, die een geformaliseerd of afgerond karakter hebben. Het zal daarbij niet alleen gaan om dissertaties, oraties, achtergrondinformatie of ‘stand-van-zaken’-overzichten, maar ook om praktisch gerichte publicaties voor het gehele onderwijsveld. Ook kunnen de rapporten verslag leggen van voorlopige onderzoeksresultaten en bevindingen. Zoals aangegeven zullen de eerste rapporten in het voorjaar van 2010 verschijnen.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
49
In 2009 is een aantal publicaties verschenen die betrekking hebben op vraagsturingprojecten uit 2008. Deze worden vermeld achterin deze bijlage, rubriek 6. Een overzicht van de wetenschappelijke onderzoeksoutput in de vorm van wetenschappelijke publicaties en vakpublicaties voor 2009, is bijgevoegd achterin deze bijlage (rubrieken 3 tot en met 5). Valorisatie van kennis vindt op verschillende manieren plaats. Een speciale plaats wordt daarbij ingenomen door de reeds genoemde EAPRIL, European Association for Practitioner Research on Improving Learning in education and professional practice (voorheen PBPR- conference, nu EAPRIL-conference). Zoals gezegd is het RdMC mede-initiatiefnemer geweest voor deze associatie. Ook moet hier gewezen worden op SKOLA. SKOLA is een samenwerkingsverband waarin alle organisaties die praktijkgericht onderzoek verrichten hun kennis bundelen. Kennis en andere output van het RdMC wordt verder breed gedissemineerd via diverse conferenties (zie achterin deze bijlage, rubriek 7). Zo is binnen het RdMC in 2009 actief aan de volgende wetenschappelijke circuits en organisaties deelgenomen: . EARLI (twee jaarlijks, SIG meetings en PhD conference); . AERA (AERA conference); . VOR (ORD conferentie); . NeLLL (NeLLL meetings); . VELON/VELOV (VELON/VELOV conferentie); . SITE, Society for Information Technology & Teacher Education (SITE conference); . ATEE, Association for Teacher Education in Europe (ATEE conference); . ISLS, International Society of the Learning Sciences (International Conference for the Learning Sciences); . EADTU, European Association of Distance Teaching Universities, (EADTU conference). Conferenties worden alleen bezocht indien er ook een paper of poster gepresenteerd wordt of wanneer er een belangrijke strategische reden is, zoals deelname aan relevante netwerken. Publicaties en conferenties zijn niet de enige methoden de opbrengsten van onderzoek breed te verspreiden. Zo werden in 2009 in totaal 61 persberichten verspreid (zie achterin deze bijlage). Ook werd meegewerkt aan een groot aantal interviews op radio en televisie en (opiniërende) bijdragen aan kranten en tijdschriften (zie achterin deze bijlage, rubriek 8). In 2009 werd contact gelegd met de redactie van Didactief. Afgesproken is dat er in 2010 uitgebreid aandacht zal worden geschonken aan de praktische implicaties van de activiteiten van het RdMC. In 2009 is een vaste bijdrage geleverd aan het blad Onderwijsinnovatie. Uit het voorafgaande is te zien dat de onderzoeksactiviteiten van het RdMC niet alleen gericht zijn op (beginnende) leraren, opleiders en begeleiders in lerarenopleidingen en in scholen, maar ook op beleidsmakers, media en alle anderen die op basis van belangstelling en/of professionele activiteiten betrokken zijn bij de innovatie van trajecten die bijdragen aan de professionalisering van leraren.
7. Strategie voor de toekomst
Binnen het RdMC wordt naar groei van het onderzoeksprogramma gestreefd. Groei in termen van nationale impact, output, invloed op de werkprocessen en kwaliteit van het hele RdMC, zowel qua omvang en reputatie, als onderzoekskwaliteit. Op termijn wordt gestreefd naar één wetenschappelijke publicatie per 0,5 fte inzet op
50
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
jaarbasis. In 2009 werden reeds 40% van de vraagsturingsprojecten onderzocht op de manier zoals eerder aangegeven. Ook is in die gevallen een (op de praktijk gericht) rapport beschikbaar op de website van het RdMC. Verder wordt gestreefd naar een verhoging van de wetenschappelijke output van minstens 20% in 2010 en 2011. Zoals beschreven is in 2009 een start gemaakt met het ontwikkelen van onderzoeksinstrumenten en -procedures voor bijvoorbeeld vraagverheldering. Dit zal verder worden gesystematiseerd in de periode 2010-2011. Omtrent de strategie voor het aanvragen van externe (onderzoekssubsidie-)middelen zoals in het programma ‘Onderwijsbewijs’ of het NWO programma, alsook het verrichten van betaalde onderzoeksprogramma’s wordt de strategie nader bepaald in samenhang met het actieprogramma RdMC. In 2009 zijn de kwaliteitscriteria voor onderzoek en publicaties zoals verwoord in de Publicatienota en de Vraagsturingsnota vooral toegepast op de meer wetenschappelijk georiënteerde output. In 2010 en 2011 zullen deze criteria geleidelijk ook (voor zover mogelijk) van toepassing worden voor alle output van het RdMC, waaronder nadrukkelijk de vraagsturingsprojecten. Zoals te zien is wordt met het onderzoeksprogramma niet primair gestreefd naar een internationale onderzoeksvisitatie. Daarvoor is de gerichtheid op de OCW-taakstelling te dominant. Dat heeft een relatief sterke nationale oriëntatie tot gevolg. Waar wetenschappelijke artikelen vaak Engelstalig zijn is de voertaal in het programma daarom Nederlands. Afrekencriteria voor het programma zijn onder andere aantoonbare stijging van de kwaliteit van handelen binnen het RdMC, een verbeterde reputatie en een toename van het aantal publicaties en promoties. Een apart punt betreft toekomstige activiteiten met betrekking tot de eerder genoemde gastpromovendi of buitenpromovendi (vooral uit het HBO). Het ministerie van OCW bepleit sinds 2008 een krachtige kwaliteitsimpuls bij het opleiden van leraren (Ministerie van OCW, 2008). Hierbij wordt benadrukt dat meer onderwijsgevenden gepromoveerd zouden moeten zijn. Vaak zal het hierbij gaan om promoties met een onderwijskundige of onderwijspsychologische vraagstelling, gekoppeld aan een relatief praktijkgerichte insteek. Dit is onderdeel van de kwaliteitsagenda van het ministerie van OCW. In juni 2008 hebben voormalig minister Plasterk en de HBO-raad afgesproken dat 10% van de docenten in het HBO in 2017 beschikt over een PhD of participeert in een promotietraject. Dat betekent een grote groei van het aantal promotietrajecten (Ministerie van OCW, 2008). Ook in kenniskringen rondom lectoren wordt dit actiever gestimuleerd. Het in 2009 vastgestelde onderzoeksprogramma van het RdMC speelt hier nadrukkelijk op in. Een onderzoeksprogramma met relatief veel ‘buitenpromovendi’ is een uitstekende manier om de unieke positie van het RdMC als academisch expertisecentrum, geworteld in de onderwijspraktijk, tot zijn recht te laten komen. Om de begeleiding en professionalisering van de gastpromovendi (die vaak letterlijk op afstand werken) te bevorderen, is samenwerking met HBO-instellingen gezocht. In 2009 zijn er leernetwerken gestart rond peer coaching en rond de ‘onderzoekende leraar’. Hiermee wordt geprobeerd de praktijkgerichte onderzoekshouding van leraren via een leernetwerk te verbeteren en te faciliteren, waarbij nadrukkelijk de mogelijkheden worden onderzocht om binnen zo’n leernetwerk de diverse buitenpromovendi mee te nemen. Hierbij kan mogelijk ook aangehaakt worden vanuit de taskforce leraren. Nieuwe initiatieven die leiden tot instrumentarium voor promoverende docenten kunnen zo ook gezamenlijk worden opgepakt. In 2009 waren vier gastpromovendi aan het RdMC ‘verbonden’.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
51
Referenties
Bastiaens, Th. (2007). Onderwijskundige Innovatie: Down to earth. Over realistische elektronische ondersteuning bij leren en instructie. Inaugurele rede. Heerlen: Open Universiteit Nederland, Ruud de Moor Centrum. Bergen, Th., & Vermunt, J. (2008). Het leren van leraren op de werkplek. Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 29, 45-53. Coonen, H. (2005). De leraar in de kennissamenleving. Beschouwing over een nieuwe professionele identiteit van de leraar, de innovatie van de lerarenopleiding en het management van de onderwijsvernieuwing. Inaugurele rede. Heerlen: Open Universiteit Nederland, Ruud de Moor Centrum. (Ook verschenen als handelseditie bij uitgeverij Garant). Gerrichhauzen, J. (2007). De lerende en onderzoekende docent. Inaugurele rede. Heerlen: Open Universiteit Nederland, Ruud de Moor Centrum. HBO Raad (2009). Green Paper. Naar een nieuwe verenigingsagenda. Den Haag: HBO Raad. Hendriks, L. (2008). De professionele school: utopie of uitdaging? In: M. Dresen, W. Wijnen, & J. Zuylen (Eds.) Schoolcultuur voor professionalisering. Onderwijsvernieuwing, 6. 15-22. Kendall, J.S., & Marzano, R.J. (2008). Designing & Assessing Educational Objectives. New York: SAGE Publications Inc. Kreijns, K., & Dresen, M. (2008). Stond professionaliseren de afgelopen week op uw agenda? In: M. Dresen, W. Wijnen, & J. Zuylen (Eds.) Schoolcultuur voor professionalisering. Onderwijsvernieuwing, 6. 23-31.
Martens, R. (2009). RdMC Onderzoeksprogramma 2009-2011 Succesvol leven lang leren op de werkplek: onderzoek naar de praktijk van docentprofessionalisering. Heerlen: Open Universiteit Nederland/Ruud de Moor Centrum.
Martens, R., & Vermeulen, M. (2009). Van projectplan tot Working Paper van het RdMC. Heerlen: Open Universiteit Nederland/Ruud de Moor centrum. Ministerie van OCW (2008). Krachtig meesterschap. Kwaliteitsagenda voor het opleiden van leraren 2008-2011. Den Haag: Ministerie van OCW. Reynders, L. (2008). Wie wil er nu professionaliseren? In: M. Dresen, W. Wijnen, & J. Zuylen (Eds.) Schoolcultuur voor professionalisering. Onderwijsvernieuwing, 6. 33-45. Tilburg: Mesoconsult. Ruud de Moor Centrum (2009). Stradivarius: Strategische koers RdMC. Heerlen: Ruud de Moor Centrum. Ryan, R.M., & Deci, E.L. (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic motivation, social development, and well being. American Psychologist, 55, 68-78. Stijnen, P.J.J. (2003). Leraar worden: ‘under construction’? (Inaugurele rede). Heerlen: Open Universiteit Nederland. Ruud de Moor Centrum voor professionalisering van onderwijsgevenden. Stijnen, P.J.J. (2007). Onderzoek en bewaking onderzoekskwaliteit bij RdMC. Heerlen, Open Universiteit Nederland, Ruud de Moor Centrum. 52
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Stijnen, P.J.J., & Martens, R.L. (2009). Publicatienota Ruud de Moor centrum. Separate, geactualiseerde en verdere uitwerking van het onderzoeksprogramma 2009-2011 van het Ruud de Moor Centrum. Heerlen: Open Universiteit Nederland/Ruud de Moor centrum. Stijnen, Sjef, Martens, Rob, Dieleman, Arjan (2009). De moeilijke weg naar praktijkrelevant onderwijsonderzoek. Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, 27(4), 219-238. Verloop, N., & Kessels, J. (2006). Opleidingskunde: ontwikkelingen rond het opleiden en leren van professionals in het onderwijs en bedrijfsleven. Pedagogische Studiën, 83, 301-321. Vermeulen, M. (2003). Een meer dan toevallige casus. De tekorten aan leraren bezien als aansluitingsvraagstuk tussen opleiding en arbeidsmarkt in het hoger onderwijs. Inaugurele rede. Heerlen: Open Universiteit Nederland, Ruud de Moor Centrum. Weggeman, M. (2007). Leidinggeven aan professionals? niet doen! Schiedam: Scriptum.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
53
De onderzoeksoutput van het RdMC in 2009
Deze output is in een aantal categorieën onderverdeeld: 1. Dissertaties 2. Oraties 3. Wetenschappelijke publicaties: SSCI en ICO geaccepteerd 4. Overig wetenschappelijke publicaties: niet-ICO geaccepteerd 5. Vakpublicaties 6. RdMC rapportages 7. Congres- en conferentiebijdragen 8. Overige bijdragen en presentaties
1. Dissertaties Geen 2. Oraties Geen 3. Wetenschappelijke publicaties: SSCI- en ICO-geaccepteerd Bastiaens, Th. J. (2009). Information and Communication Technology in HRD. In: Swanson, R.A. en E.F. Holton, Foundations of Human Resource Development, 435-448. San Francisco: Berret-Koehler. Bijnens H., Op de Beeck I., De Gruyter J., Van Petegem W., Reynolds S., Bacsich P., et al (2009). Reviewing Traces of Virtual Campuses: From a Fully Online Virtual Campus to a Blended Model. In: Stansfield, M. & Connolly, T. Institutional Transformation through Best Practices in Virtual Campus Development: Advancing ELearning Policies, 163-178. Hershey: IGI Global.
Brabander, C.J. de, Rozendaal, J. S., & Martens, R. L. (2009). Investigating efficacy expectancy as criterion for comparison of teacher- versus student-regulated learning in higher education. Learning Environments Research: An International Journal, 12, 191-207.
Deimann, M., Weber, B. & Bastiaens, T. (2009). Entwicklung und Verbreitung eines Tests zur Analyse der Willensstärke in Schule und Hochschule. Unterrichtswissenschaft, 37(4), 362-379.
Martens, R ., de Brabander, C., Rozendaal, J., Boekaerts, M., & van der Leeden, R.. (in press). Inducing mind sets in self-regulated learning with motivational information. Educational Studies, in press.
Thurlings, M., Kreijns, K., Bastiaens, Th.J. & Stijnen, S. (2009). Video Intervision Peer Coaching in Teacher Professionalization: First Online Explorations. In C. Maddux (Ed.) Research Highlights in Information Technology and Teacher Education 2009, 319-329. Chesapeake, VA: Society for Information Technology and Teacher Education (SITE).
54
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
4. Overige wetenschappelijke publicaties: niet-ICO geaccepteerd Bastiaens, T.H.J., Stijnen, P.J.J. (2009). Career Development through E-learning: The Importance of a Competence-Based Learning Approach. Malaysian Journal of Distance Education Jurnal Pendidikan Jarak Jauh Malaysia, 10 (1), 1-19. Schuwer, R., Mulder, F. (2009). OpenER, a Dutch Initiative in Open Educational Resources. Open Learning: The Journal of Open and Distance Learning, 24(1), 67-76. Stijnen, Sjef, Martens, Rob, Dieleman, Arjan (2009). De moeilijke weg naar praktijkrelevant onderwijsonderzoek. Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, 27(4), 219-238. 5. Vakpublicaties Bijsterveld, C., Groot Kormelink, J., Schuwer, R. (2009). Open leermiddelen bij universiteiten: de tweede fase. Surfspace, http://www.surfspace.nl/nl/Artikelen/Pages/Openleermiddelenbijuniversiteitendetweedefase.aspx. Hertog, J. den, Zwaneveld, B (met medewerking van Driesche, K. van) (2009). Rekenles in beeld. Verslag van het ontwerpproces van een interactieve leeromgeving. Panama-post 28(4), 30-39. Koper, R., Schuwer, R. (2009). Van producten naar diensten: levenlang-lerendiensten en open leermiddelen. In Schlusmans, K., Van den Boom, G., Van der Klink, M., Joosten-ten Brinke, D., Hoefakker, R., & Wessels, L. (2009). Een leven lang eigenwijs studeren: het onderwijs van de Open Universiteit Nederland, 291-298. Heerlen: Open Universiteit Nederland,. Martens, R. (2009). De docent als enthousiaste ontwerper van eigen digitaal leermateriaal. In A. ten Brummelhuis & M. van Amerongen (red.), Hier heb ik niets aan!, 84-89. Zoetermeer: Stichting Kennisnet. Martens, R. (2009). Motivationele effecten van mobile learning in het SBO. Rapportenreeks onderwijsstudies. Leiden: Universiteit Leiden. Martens, R. (2009). Hoe zo innovatief? In: Eigentijds onderwijs. Verantwoord innoveren in het VO, oktober 2009, 8-9. (Twee dvd’s en magazine). Utrecht : VO-raad. Ros, A., Timmermans, R., Hoeven, van der, J. & Vermeulen, M. (2009). Leren en laten leren. MESO focus, 75. Alphen aan den Rijn: Kluwer. Schuwer, R. Jansen, D. (2009). Zeven mythes over open leermiddelen. OnderwijsInnovatie, 2009 (2), 26-28. Heerlen: Open Universiteit. Someren, K. van, Doornebos-Klarenbeek, D. & Walhout, J. (2009). Een pakkend begin. Ruim 30 concrete voorbeelden voor het economieonderwijs om goed van start te gaan. Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum. Streun, Anne van, Zwaneveld, Bert & Drijvers, Paul (met bijdragen van Wesker, Lidy). (2009). Statistiek voor wiskunde A en C. Van beschrijving van een steekproef naar conclusies over een populatie. In Anne van Streun, Bert Zwaneveld & Paul Drijvers (red), Katernen Handboek wiskundedidactiek. Utrecht: ELWIeR. Walhout, J. & Brand-Gruwel, S. (2009). Informatievaardigheden brandstof bij leven lang leren. Mediacoach, vaktijdschrift over jeugd en mediawijsheid, 2, 22-25. Wessels, L., & Martens, R. (2009). Onderzoek en onderwijs: spanningsveld en vruchtbare wisselwerking. In K. Schlusmans e.a. (red.), Een levenlang eigenwijs studeren. Het onderwijs van de Open universiteit Nederland. (pp. 223-236). Heerlen: Open Universiteit Nederland. Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
55
Zwaneveld, B., Perrenet, J.C., & Van Diepen, N. (2009). Positie van het vak informatica in havo/vwo. Tijdschrift voor Didactiek der bèta-wetenschappen, 26(1&2), 37-54. 6. RdMC-rapportages Kuijk, van, J., André, S. (2009). Leraar als Persoon. Productevaluatie voor het Ruud de Moor Centrum. Nijmegen: ITS. Kuijk, van, J., André, S. (2009). Kennisbank Wiskunde. Productevaluatie voor het Ruud de Moor Centrum. Nijmegen: ITS. Kuijk, van, J., André, S. (2009). Feedbackscan VO. Productevaluatie voor het Ruud de Moor Centrum. Nijmegen: ITS. Kuijk, van, J., André, S. (2009). Simulatieprogramma 1-zorgroute. Productevaluatie voor het Ruud de Moor Centrum. Nijmegen: ITS. Kuijk, van, J., André, S. (2009). Didiclass. Productevaluatie voor het Ruud de Moor Centrum. Nijmegen: ITS. Kuijk, van, J., Wester, M., Kessel, van, N. (2009) Evaluatie vraaggestuurde projecten Ruud de Moor Centrum. Nijmegen: ITS. Martens, R. (2009). RdMC Onderzoeksprogramma 2009-2011 Succesvol leven lang leren op de werkplek: onderzoek naar de praktijk van docentprofessionalisering. Heerlen: Open Universiteit Nederland/Ruud de Moor Centrum. Martens, R., & Vermeulen, M. (2009). Van projectplan tot Working Paper van het RdMC. Heerlen: Open Universiteit Nederland/Ruud de Moor centrum. Stijnen, P.J.J., & Martens, R.L. (2009). Publicatienota Ruud de Moor centrum. Separate, geactualiseerde en verdere uitwerking van het onderzoeksprogramma 2009-2011 van het Ruud de Moor Centrum. Heerlen: Open Universiteit Nederland/Ruud de Moor centrum. 7. Congres- en conferentiebijdragen Bastiaens, Th., Bacsich, P., Reynolds, S., Schreurs, B. & Op de Beeck, I. (2009). Reviewing Traces of Virtual Campuses: Looking for Critical Success Factors. Paper gepresenteerd op Edmedia 2009, Honolulu, Hawaii. Deimann, M., & Bastiaens, T. (2009). The role of volition in distance education: An exploration of its capacities. Paper gepresenteerd op de jaarlijkse bijeenkomst van AERA: 'Disciplined Inquiry: Education Research in the Circle of Knowledge', San Diego, CA, USA. Evers, A., Kreijns, K., Van der Heijden, B., & Gerrichhauzen, J. (2009, June). An organizational perspective on the professional development of teachers: A test of an elaborated model for the predictive validity of th organizational factors for professional development. Paper gepresenteerd op de 10 International Conference on Human Resource Development: Research and Practice across Europe, Newcastle, Engeland. Evers, A., Kreijns, K., & Van der Heijden, B. (2009, mei). Een model voor het organisatorisch perspectief op de professionalisering van docenten. Poster gepresenteerd op de 36ste Onderwijsresearchdagen (ORD), Leuven, Belgium.
56
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Grgurina, N., & Zwaneveld, B. (2009). The aim of computer science in secondary education. WCCE2009. Bento Gonzalves (Brazilië): 27 juli 2009. Hooijer, J.G. (2009, november). Student Communities of practice and teacher participation. Paper gepresenteerd op de European Association for Practitioner Research on Improving Learning (EAPRIL-) Conference, 2009, Trier, Duitsland. Janssen, S., Kreijns, K., Bastiaens, Th., Stijnen, S. & Vermeulen, M. (2009, mei). Guidance and the Quality of Professional Development Plans. Paper gepresenteerd op de 36ste Onderwijs Research Dagen, 2009, Leuven, België. Janssen, S., Kreijns, K., Bastiaens, Th. & Stijnen, S. (2009, augustus). The Influence of Guidance on the Quality of Professional Development Plans. Paper gepresenteerd op de Biennial JURE Conference, Amsterdam, Nederland. Laat, M.F., de(2009, november). A networked learning perspective on teacher professional development. Keynote Address at the 4th EAPRIL conference, 9-12. Trier, Duitsland. e Martens, R. (2009, februari). In vrijheid leren in de virtuele wereld. Workshop op het10 Nationale e-learning congres, Eindhoven, Nederland.
Martens, R. (2009). Wat hebben multimedia en motivatie met elkaar te maken? Keynote-lezing op de IRIS-ICTstudiemiddag. Uithoorn, Nederland. Martens, R. (2009, mei). Leerling 0,0 of 2.0? Keynote-lezing op het SBO Nationaal Congres E-learning 2.0 in het onderwijs. Rotterdam: WTC, Nederland. Martens, R. (2009, juni). Waarom toetsing zo vaak de motivatie bedreigt. Keynote-lezing op het SBO Nationaal Congres Toetsen en beoordelen in het hoger onderwijs. Eindhoven: Sofitel, Nederland. Martens, R. (2009, november). Leren van leraren d.m.v. d.v. Lezing bij Kennisnet Leraar24 symposium. Utrecht, Nederland. Martens, R. (2009, november). Echte autonomie van de docent. Keynote-lezing bij de uitreiking van de Jos van Kemenade-award. Den Haag, Nederland. Münstermann, H.W.G. & Bie, M.D. de (2009). Professionaliseringswensen en behoeften van leraren. Posterpresentatie op het VELOV/VELON-congres, Gent, België. Schreurs, B., Op de Beeck, I., Reynolds, S., Cortoos, N., Bacsich, P. & Bastiaens,Th. (2009). Re.ViCa: An International Investigation into the Virtual Campus Phenomenon. Paper gepresenteerd op de ICDE/ EADTU World Conference, Maastricht, Nederland. Schreurs, B., Op de Beeck, I., Reynolds, Bacsich, P. & Bastiaens,Th. (2009). Reviewing Virtual Campuses: Trends in the world. Paper gepresenteerd op de ICL Conference, Villach, Oostenrijk. Schreurs, B., Op de Beeck, I., Reynolds, S., Cortoos, N., Bacsich, P., Bastiaens,Th. (2009). Reviewing Traces, Trends, and Success Factors of Virtual Campuses. Paper gepresenteerd op de ABED Conference , Fortaleza, Brasil. Schuwer, R. & Kramer, M. (2009). Wikiwijs in het onderwijs. Congres Kiezen voor kansen, Amersfoort, 15 mei 2009.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
57
Schuwer, R. & Kramer, M. (2009). Wikiwijs in het onderwijs. Congres Innovatiekracht Onderwijs, Amsterdam, 4 juni 2009. Schuwer, R. (2009). OER in The Netherlands. ICDE 2009, Maastricht, 8 juni 2009. Schuwer, R. (2009). OER in The Netherlands. Open Educational Resources: Philosophy, Reality and Implementation - Workshop at UTPL, Loja, Ecuador, 24 September 2009. Schuwer, R. (2009). Professionalisering van docenten in het ontwikkelen en gebruiken van digitale leermiddelen. Congres Leermiddelen op drift, Tilburg, 1 oktober 2009. Schuwer, R. (2009). OER in The Netherlands. OCW Symposium, Delft, 9 oktober 2009. Schuwer, R. (2009). OER in The Netherlands. Conference OER Brazil, Sao Paolo, 29-30 oktober 2009. Schuwer, R. (2009). Wikiwijs, van idee naar realiteit. Onderwijscolloquium OUNL, Heerlen, 12 november 2009. Schuwer, R. (2009). Wikiwijs, van idee naar realiteit. Symposium NKBW, Amsterdam, 15 december 2009. Schuwer, R., & Huizer, R. (2009). Wikiwijs, van idee naar realiteit. Onderwijsdagen, Utrecht, 11 november 2009. Sluijsmans, D., Dresen, M., Knarren, J., Martens, R., & Wijnen, W. (2009, februari). Met het oog op de toekomst: naar beoordelen voor duurzaam leren. Workshop op de VELOV/VELON conferentie, Gent: Universiteit Gent, België. Spandaw. J., & Zwaneveld, B. (2009, januari/februari). Modelling in mathematics’ teachers’ professional development. Cerme 6. Lyon, Frankrijk. Thurlings, M., Vermeulen, M., Bastiaens, Th. & Stijnen, S. (2009, november). Teachers providing each other feedback within reciprocal peer coaching: What does the literature say, and what does the practice say? Paper gepresenteerd op EAPRIL, Trier, Duitsland. Thurlings, M. (2009, augustus). Online peer coaching for teacher professionalization: First explorations. Poster gepresenteerd op de Biennial JURE Conference, Amsterdam, Nederland. (Daarbij ook paper uitgedeeld). Thurlings, M., Bastiaens, Th., Stijnen, S. & Vermeulen, M. (2009, mei). Video Intervisie Peer coaching: Een beschrijvend onderzoek. Paper gepresenteerd op de Onderwijs Research Dagen, Leuven, België. Thurlings, M., Kreijns, K., Bastiaens, Th. J. & Stijnen, S. (2009). Online VIP Teacher Professionalization: First Online Explorations. Paper gepresenteerd op de SITE 2009, Charleston (SC), USA.
Van Nuland, H. J. C., Boekaerts, M., & Martens, R. L. (2009, augustus). Dynamic processes when motivating the individual in secondary education. Paper gepresenteerd op de Biennial EARLI Conference, als onderdeel van het symposium Dynamic aspects in regulation of motivated learning with a focus on intervention, Amsterdam, Nederland.
Van Nuland, H. J. C., Boekaerts, M., & Martens, R. L. (2009, augustus). Challenges and issues when motivating students in pre-vocational secondary education. Paper gepresenteerd op de Biennial JURE Conference, Amsterdam, Nederland
58
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Vrieling, E., Brouwer, N., Bastiaens, T. & Stijnen, S. (2009). Procesgeoriënteerde ontwerpprincipes voor lerarenopleidingen primair onderwijs en de ontwikkeling van de ‘Vragenlijst Zelfgestuurde Leermogelijkheden’. Paper gepresenteerd op de Onderwijs Research Dagen, Leuven, België. Vrieling, E., Brouwer, N., Bastiaens, T. & Stijnen, S. (2009, augustus). Promoting SRL in primary teacher education and measuring effects on student teachers’ motivation and use of metacognitive skills. Paper gepresenteerd op de Biennial JURE Conference, Amsterdam, Nederland. Walhout, J., Brand-Gruwel, S., & Martens, R. (2009). Adaptive instruction to foster students' information problem solving skills: learning to organize digital information. Poster gepresenteerd op de 4th Practice-Based and Practitioner Research Conference (EAPRIL), Trier, Duitsland. Zwaneveld, B. (2009, juni). Leraarschap in ander perspectief. Slotconferentie Academische School Limburg, Venlo, Nederland. Zwaneveld, B. (2009, mei) . Competenties voor het doen van onderzoek door docenten in de Academische School Limburg. OnderwijsResearchDagen 2009, Leuven, België. 8. Overige bijdragen en presentaties Bastiaens, T. (2009). Gestaltung und Entwicklung von neuen Medien. Studienbrief 33084. Hagen: Fernuniversität in Hagen. Bastiaens, T. (2009). Expertise (column). Expertise. nieuwsbrief voor het hoger onderwijs, 3(1). Eindhoven: SBO. Bastiaens, T. (2009). Alles gaat gemakkelijker, sneller en meer geïntegreerd (column). Expertise. nieuwsbrief voor het hoger onderwijs, 3(2). Eindhoven: SBO. Bastiaens, T. (2009). Het belang van conferentiebezoek: inspiratie (column). Expertise. nieuwsbrief voor het hoger onderwijs, 3(3). Eindhoven: SBO. Bastiaens, T. (2009). Social Software- een kort overzicht voor dummies (column). Expertise. nieuwsbrief voor het hoger onderwijs, 3(4). Eindhoven: SBO. Bastiaens, T. (2009). Connectivisme (column). Expertise. nieuwsbrief voor het hoger onderwijs,3(5). Eindhoven: SBO. Bastiaens, T. (2009). Afstandsonderwijs en e-learning (column). Expertise. nieuwsbrief voor het hoger onderwijs, 3(6). Eindhoven: SBO. Bastiaens, T. (2009). De wereld is open (column). Expertise. nieuwsbrief voor het hoger onderwijs, 3(7). Eindhoven: SBO. Bastiaens, T. (2009). De generatiestrijd rondom nieuwe technologie (column). Expertise. nieuwsbrief voor het hoger onderwijs, 3(8). Eindhoven: SBO. Bie, M.D. de (2009). Studenten met een Lerarenbeurs aan de OU - stand van zaken notitie mei 2009. Taskforce lerarendossier. Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum. Breukers, Huub , Stevens, Marion & Bie, Marion de, Studenten services in vogelvlucht. In: Open Universiteit Nederland 25 jaar jubileumboek. Heerlen: Open Universiteit Nederland. (in druk) Bijlsma, L., Schuwer, R., Vrie, E. van de (2009). Informatica Open Educational Resources. NIOC, 8 april 2009.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
59
Evers, A., Kreijns, K., Van der Heijden, B. I. J. M., & Gerrichhauzen, J. Modeling an organizational perspective on teachers’ professional development. Human Resource Development Review. (submitted) Evers, A. (2009, mei). Organising Learning and Professional Development at Work. Symposium, Open Universiteit, Heerlen. http://cop.rdmc.ou.nl/symposium/default.aspx Goes, M., Delea, P. & Laat, M. de (2009). Onderzoek netwerkleren Stimuleringsinitiatief vmbo-mbo. In Balk, T en Weeber, F. (red), Eindverslag Consortium Stimuleringsinitiatief vmbo-mbo. Het netwerk voelde als een reünie met goede vrienden (pp 22 – 27). Millingen aan de Rijn: Balk Consultancy. Hooijer, J., Goes, M., Delea, P. & Beeksma, M. (2009). Communities of Practice by Communication & Multimedia Design (CMD). Een onderzoek naar Communities of Practice bij de opleiding CMD van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden. Heerlen: RdMC. Korenhof, M. (2009). Netwerkleren en de Hofscholen en de netwerkkaart. Videofilm op Leraar24, interview met Monique Korenhof. Korenhof, M. (2009). De netwerkkaart en de Hofscholen. Het gebruik van TheBrain als tool. Videofilm op Leraar24, interview met Maarten de Laat. Korenhof, M. (2009). Netwerkleren werkt op de Hofscholen. in Nieuwsbrief Ruud de Moor Centrum, 24 sep 2009. http://www.ou.nl/eCache/DEF/2/14/522.bz0xMTc5MDM.html Martens, R. L. (2009). Educational innovation (with ICT) and intrinsic motivation. Januari 2009, Erasmus Universiteit Rotterdam, Institute of psychology. Lecture Martens, R. (2009). Deelname aan TV debat over CITO-toetsen voor L1 vandaag, 2-2-2009. Martens R. (2009). Simpel idee bleek gouden greep. Met de nintendo DS leren terwijl je speelt. Interview in Vives, 92, 12-14. Martens, R. (2009). Toetscultuur leidt tot schooluitval. Interview Trouw, 6-2-2009, p. 6. Martens, R. Deelname aan paneldiscussie en TV opname Eigentijds onderwijs. VO-raad congres, Nieuwegein, 19-3-2009. Martens, R. (2009). TV interview n.a.v. item over effecten geldelijke toetsprestatiebeloningen voor leerlingen. RTL 4 journaal, editie NL, 20-4-2009. Martens, R. (2009). Werkdruk grote zorg voor veel docenten. Interview Volkskrant, 18-4-2009. Martens, R. (2009). Onderwijs, waar moet dat heen. Hoofdartikel n.a.v. paneldiscussie. Volkskrant. 18-4-2009, p. 16-19. Martens, R. (2009). School stampt examen erin. Interview Parool, 13-5-2009, p. 6. Martens, R. (2009). Betaald blokken voor eindexamensucces. Interview Nederlands Dagblad, 13-5-2009, p. 4. Martens, R. (2009). School alleen is niet meer genoeg. Interview GPD bladen, o.a. Eindhovens dagblad, Dagblad van het Noorden, Provinciale Zeeuwse Courant, 14-5-2009, p. 10. Martens, R. (2009). Deelname paneldebat op strategie summit onderwijs, 10 juni 2009. Velsen, Nederland. Martens, R. (2009). Deelname aan paneldebat Game over, over de invloed van de virtuele realiteit op de hedendaagse beeldcultuur. Georganiseerd door filmhuis de Spiegel i.s.m. Cultura Nova en Kunstencentrum Kus. Heerlen: SCHUNCK-glaspaleis, 31-8-2009,. Martens, R. (2009). Talent en omgeving, de rol van motivatie. Talentcollege tijdens Grande finale Nationale debatcyclus onderwijs. Putten: Kasteel Vanenburg, 14-10-2009.
60
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Martens, R. (2009). Wat wil de docent? Docentprofessionalisering en motivatietheorie. Lezing voor Fontys hogescholen. Sittard, 22-10-2009. Martens, R. (2009). De docent als ontwikkelaar van digitale leermaterialen. Lezing voor uitgeverij Zwijsen. Tilburg: 26-11-2009. Schuwer, R. (2009). Digilessen VO, nulmeting, de eerste resultaten. Arrangeursdag, Heemskerk, 15 april 2009. Schuwer, R. (2009). Professionalisering van docenten in het ontwikkelen en gebruiken van digitale leermiddelen. Arrangeursdag, Heemskerk, 15 april 2009. Stijnen, Sjef (2009). Over leren en onderwijs. In J.G.C. Dohmen, & M.C.E.M. Draaisma (red.), Een kwestie van grensoverschrijding. Liber Amicorum P.E.L. Janssen (pp. 305-319). Nijmegen: Wolf Legal Publishers. Zwaneveld, B. (2009). About the Ruud de Moor Center. Stafcolloquium Institut für Pädagogik der Naturwissenschaften. Kiel. Persberichten 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34.
9 dec 2009 9 dec 2009 8 dec 2009 27 nov 2009 27 nov 2009 24 nov 2009 20 nov 2009 19 nov 2009 10 nov 2009 5 nov 2009 5 nov 2009 3 nov 2009 29 okt 2009 22 okt 2009 2 okt 2009 29 sep 2009 25 sep 2009 24 sep 2009 17 sep 2009 11 sep 2009 9 sep 2009 4 aug 2009 22 jul 2009 15 jul 2009 15 jul 2009 proces? 9 jul 2009 3 jul 2009 1 jul 2009 30 jun 2009 26 jun 2009 25 jun 2009 22 jun 2009 22 jun 2009 16 jun 2009
Een opleiding Onderwijsinnovatie speciaal voor leraren Van OER naar stOER Terugblik van een congresganger Uitreiking Jos van Kemenade Award in beeld Succesvolle deelname RdMC aan eerste conferentie EAPRIL Referentiekader taal en rekenen: rondetafelgesprek met OCW Competentiematrix met videobeelden Heliomare Onderwijs grote winnaar Jos van Kemenade Award 2009 Enquête over wiki Landelijke gebruikersdag Didiclass Kijk op beoordelen: nieuwe website coacht leraar bij beoordelen Werk maken van professionaliseren: het online Professioneel Ontwikkelplan Vijf scholen genomineerd voor Jos van Kemenade Award RdMC presenteert onderzoeksrapport ‘excellente’ CMD opleiding van NHL Leerkracht in Beeld afgestemd op wensen docenten Meldt u aan om de uitreiking van de Jos van Kemenade Award bij te wonen Simulatieprogramma werken met gedrag Netwerkleren werkt op de Hofscholen Online hot seat-debatten over netwerkleren Wereldwijde zorgen over informatica in onderwijs Ding mee naar de jos van Kemenade Award! Kennis van kennisbanken Funderen van onderwijsvernieuwingen: nieuwe working paper RdMC Jos van Kemenade Award: excellent leerklimaat gezocht Hoe kan een onderzoekende houding bijdragen aan de kwaliteitsverbetering van het primaire Leermiddelen op drift: RdMC neemt met workshop deel aan conferentie Studiemiddag ‘Competenties in de Vingers Krijgen’ Samenwerking Ruud de Moor Centrum en Cals College Nieuwegein Symposium Organising learning and professional development at work Nominatie JURE voor promovendus RdMC Didiclass publiceert boek Gezocht: scholen met innovatief leerklimaat voor leraren RdMC overspoeld door aanvragen Online Open Dag: Professionaliseren met een wiki Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
61
35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61.
26 mei 2009 26 mei 2009 15 mei 2009 22 mei 2009 22 apr 2009 21 apr 2009 20 apr 2009 20 apr 2009 9 apr 2009 9 pr 2009 9 apr 2009 9 apr 2009 9 apr 2009 9 apr 2009 19 mrt 2009 17 mrt 2009 22 feb 2009 16 feb 2009 9 feb 2009 5 feb 2009 4 feb 2009 4 feb 2009 4 feb 2009 3 feb 2009 3 feb 2009 28 jan 2009 21 jan 2009
Bijdrage RdMC in uitgave ELWIeR Fontys-studenten winnen Henk Peer-prijs 2009 voor economieonderwijs Studiemiddag voor docenten aan de lerarenopleiding en pabo Wikiwijs operationeel in 2010 Minisymposium wiskundedidactiek op het Nederlands Mathematisch Congres 2009 Cash voor punten Lesmethoden economie Rob Martens in de pers Assessment voor leerlingen met de Zelfconfrontatiemethode Gratis ondersteuning voor lerarenteams Workshop RdMC tijdens het congres Consortium voor Innovatie Leernetwerk Technology Stewards Informatiebijeenkomst Open Methodes Uitnodiging Symposium Organising learning and professional development at work Leerling bovenbouw, onderwijsassistent onderbouw Gesprekswijzer in Didaktief Panama conferentie 2009 in Noordwijkerhout Symposium Basisschool in beweging: grensverleggend kansen creëren Rob Martens in Trouw Hoe stimuleer je professionalisering? Of … is dit onmogelijk? Werk mee aan ons onderzoek! Werk mee aan Rekenles in beeld Complete lesmethodes voor vmbo, havo en vwo nu gratis online Workshop Introductie Netwerkleren Onderzoek naar onderwijs in wiskundig modelleren VIP-model van Peer coaching Leraar24 officieel gelanceerd door minister Plasterk Kennisbank Natuurkunde op de Woudschotenconferentie
Personeelsopbouw, academische vorming en samenstelling Wetenschappelijke raad en Redactiecommissie A. Personeelsopbouw en personele bezetting In verschillende functies binnen het RdMC (de exacte en actuele profielen zijn te vinden in de universitaire functieprofielen omschrijving UFO) wordt onderzoek verricht. Budgettair is bijna één miljoen euro geoormerkt voor onderzoek. Het gaat om ongeveer 25 mensen (inclusief externe promovendi). In fte is dit 7,4. B. Academische vorming en professionalisering Voor de medewerkers die onderzoek uitvoeren wordt het lidmaatschap van ICO en VOR en aansluiting bij NeLLL indien mogelijk bevorderd om de nodige academische ‘vorming’ en netwerken te bereiken. Opleiding van promovendi kan hieruit voornamelijk geput worden en wordt waar nodig verder ondersteund vanuit het RdMC. Deel van de academische vorming en professionalisering betreft ook de eerder genoemde congres- en conferentiebijdragen waar gerapporteerd wordt over diverse onderzoeksresultaten. In promotieprojecten is standaard een bedrag van 4.500 euro begroot voor twee nationale en twee internationale conferentiebezoeken. Promovendi worden gestimuleerd zelfstandig aanvullende financieringsbronnen te zoeken en kosteneffectief te reizen. De procedure voor nieuwe aanvragen voor promoties is zoveel mogelijk vormgegeven op basis van de procedure zoals gehanteerd wordt voor de ‘jonge’ promovendi die aangesloten zijn bij NeLL en de algemeen gebruikelijke normen zoals bijvoorbeeld NWO hanteert voor Aio plaatsen.
62
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Inhoudelijk dienen als uitgangspunten voor onderzoek van RdMC de volgende begrippen: toespitsen op de rol van de docent, empirisch, controleerbaar, herhaalbaar (leren van ervaringen), duurzaamheid van kennis, expliciteren, verantwoorden, openstellen voor kritiek en schriftelijke evaluatie. De context van het RdMC-onderzoek is altijd: er is een relatie met tekorten aan docenten, professionalisering van beginnende en zittende docenten, werkplekleren en plaats-, tijd- en tempo-onafhankelijkheid. Er is naar gestreefd om bij alle rapportages vanuit het RdMC waarbij een onderzoekscomponent aan de orde is, de onderzoeksmatige en redactionele kwaliteit te waarborgen vanuit het onderzoeksprogramma. Zoals elders aangegeven is de streefnorm op termijn een wetenschappelijke publicatie per jaar per 0,5 fte onderzoekscapaciteit. C. Samenstelling Wetenschappelijke raad en Redactiecommissie De samenstelling van de Wetenschappelijke raad was in 2009: – Prof. dr. Tj. Bastiaens – Prof. dr. H. Coonen – Prof. dr. M. Vermeulen De Programmaleider onderzoek Prof. dr. R.L. Martens treedt op als voorzitter. De samenstelling van de Redactiecommissie was in 2009: – Prof. dr. P.J.J. Stijnen (voorzitter) – Prof. dr. R.L. Martens – Wisselend naar onderwerp een of twee leden uit de wetenschappelijke staf (inclusief de hoogleraren) – Waar relevant en mogelijk ook een vertegenwoordiger van de afnemende partij.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
63
2. Vraagsturingsprojectevaluaties i.s.m. ITS Project 1. Coaching als bouwsteen voor professionaliseren Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Onderwijsgemeenschap Venlo & Omstreken 0,6 fte Brede scholengemeenschap van VMBO tot en met VWO Onderwijzende personeel van de OGVO (Onderwijs Gemeenschap Venlo & Omstreken)
1 Aanleiding Er zijn diverse redenen om de professionele ontwikkelingen van leraren te stimuleren. De belangrijkste reden is de te verwachten verbetering van de leeropbrengsten van de leerlingen. Een leraar die permanent werkt aan de verbetering van zijn eigen functioneren, zal naar verwachting een positief effect hebben op de leerresultaten van leerlingen. Tevens kan de school als organisatie haar voordeel doen met de professionele ontwikkeling van leraren omdat langs deze weg leraren beter in staat zijn inhoudelijke en onderwijskundige verbeteringen in de school te realiseren. Het is de opvatting van de Onderwijsgemeenschap Venlo en Omstreken (OGVO) dat iedere leraar zich moet blijven professionaliseren, zich steeds moet blijven ontwikkelen. Passend binnen dit kader heeft OGVO besloten hun leraren o.a. coaching, scholingen en een gesprekscyclus (bijv.ontwikkelgesprek) aan te bieden.
2 Betrokken partijen De Onderwijsgemeenschap Venlo en Omstreken (OGVO) en het Ruud de Moor Centrum (RdMC) geven samen vorm aan het project ‘Coaching als bouwsteen voor professionalisering’. Het coachteam van het Blariacumcollege vervult hierin een voortrekkersrol. In het projectplan wordt gesproken over het instellen van een stuurgroep met daarin de aanvrager en het RdMC en een klankbordgroep bestaande uit coaches van andere campussen. OGVO is opdrachtgever en het RdMC coördineert, initieert en rapporteert.
3 Verwachtingen en doelen OGVO wil er naar toe dat iedere docent jaarlijks een ontwikkelgesprek voert in het kader van zijn professionalisering. Om docenten voor te bereiden op dit gesprek is een adequate begeleidingsstructuur binnen de school één van de belangrijkste eisen. OGVO kiest ervoor om een coach te faciliteren die samen met de docent beschikt over een waaier aan feedbackinstrumenten. OGVO wil een proces in gang zetten waarin iedere docent deelneemt aan coaching zodat hij voorbereid is op zijn ontwikkelgesprek. Binnen dit proces zal de docent samen met de coach zijn ontwikkelbehoeften in kaart brengen en concretiseren. De zelfsturing van de docent zal hier centraal staan, de school biedt verschillende mogelijkheden om de ontwikkelbehoeften in kaart te brengen, maar de docent beslist waarvan hij gebruik maakt. De verwachting is dat de docent zo in staat gesteld wordt zijn loopbaan vorm te geven. Het doel van het project is docenten, coaches en teamcoördinatoren meer zicht te geven op de manier waarop docenten hun loopbaan ‘het beste’ vorm geven. Kenmerken van docenten In het kader van dit gezamenlijk project van OGVO en RdMC is binnen de drie campussen van OGVO een onderzoek uitgezet onder docenten om vast te stellen: • Welke beelden coaches/teamcoördinatoren en docenten hebben over het functioneren van de docent. • Welke kenmerken van de docent van invloed zijn op (verdere) professionele ontwikkeling. • In welke mate de feedback van een coach/teamcoördinator invloed heeft op de verdere
64
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
ontwikkeling van een docent. Het doel van het onderzoek is zicht te krijgen op de combinatie van persoonskenmerken die (mogelijk) bepalen of een persoon al dan niet vrijwillig aan coaching deelneemt. De uitkomsten van het onderzoek biedt OGVO mogelijk handvatten, om het professionaliseringsbeleid aan te passen. Dit gedeelte van het project zal worden gebruikt in het kader van de promotie van de projectleider van het Ruud de Moor Centrum. Met dit promotieonderzoek hoopt zij een antwoord te kunnen geven op de vraag ‘Hoe stimuleer je docenten om te professionaliseren?’ Feedbackmethodes Docenten kunnen diverse feedbackmethodes hanteren om de kwaliteit van hun werkuitvoering in kaart te brengen, zoals: werkbegeleiding, collegiale consultatie, wederzijds les-/werkbezoek, school-video-interactie-begeleiding, coachingscyclus, supervisie, teamcoaching, intervisie en leerlingenenquêtes. Docenten vinden het lastig om op basis van deze feedbackmethodes leervragen te formuleren en effectief over te gaan tot professionaliseren (onderzoek van deelproject professionaliseren van docenten Academische School Limburg). Om deze stap te vergemakkelijken kunnen coaches worden ingezet. De coach moet hiervoor echter bepaalde competenties hebben. Competenties van een basiscoach Een coach kan samen met een docent zijn/haar ontwikkelbehoeften verkennen en vorm geven. Deze cruciale rol van de coach vereist dat de coach zelf ook aan een aantal minimumeisen voldoet en dus competent is in zijn/haar vak als basiscoach.
4 Procesverloop RdMC heeft zich als uitvoerder van het onderzoek gehouden aan het projectplan. De OGVO had hierbij de rol van opdrachtgever. De geplande activiteiten zijn op tijd uitgevoerd. Bij de uitvoering van het project is voortdurend mondeling en schriftelijk overleg geweest tussen RdMC en OGVO waarbij de onderzoeksvragen over professionalisering zijn aangescherpt, kennis is uitgewisseld en ideeën zijn ontwikkeld om een ‘coachende cultuur’ binnen OGVO te implementeren. De hoofdactiviteit van het project betrof met name het via onderzoek inzicht krijgen in de problematiek met betrekking to coaching. Kenmerken van docenten Het doel van het onderzoek was zicht te krijgen op de combinatie een aantal persoonskenmerken die bepalen of een persoon al dan niet vrijwillig aan coaching deelneemt. Om de beoogde resultaten te bereiken is gewerkt met koppels met aan de ene kant de docent en aan de andere kant voor eerstejaars en tweedejaars docentencoaches en bij de overigen hun teamcoördinator. In het project hebben 119 koppels meegedaan. Feedbackmethodes In januari 2009 is de OGVO gestart met het project ‘Coaching als bouwsteen voor professionaliseren’. Na de voorjaarsvakantie kregen alle docenten een uitnodiging om deel te nemen aan een onderzoek. Er is aan docenten 408 een lijst van feedbackmethodes voorgelegd en gevraagd welke van deze methodes ze gebruiken, hoe tevreden ze over die methodes zijn, waarom ze er tevreden/ontevreden over zijn en wat ze met de uitkomsten van de verschillende feedbackmethodes gaan doen. Docenten hadden eveneens de mogelijkheid om de gegeven lijst van feedbackmethodes aan te vullen. Deelname aan onderzoek: 198 docenten. De deelname per campus ligt tussen de 48 en 49 %, de verdeling over campussen is ongeveer gelijk. Competenties van een basiscoach Daarnaast is onderzoek verricht naar de praktijk van coaching in het onderwijs. Er zijn interviews gehouden met 17 coaches en managers van in totaal 11 scholen, waaronder de drie campussen van OGVO. Door middel van een gerichte literatuurstudie is gezocht naar onderbouwing van die praktijk. De coaches van het Blariacumcollege
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
65
hebben een bijdrage geleverd aan het uitvoeren van zowel het praktijkonderzoek als de literatuurstudie. Een aantal coaches van de twee andere OGVO campussen zijn geïnterviewd. De samenwerking met het RdMC is door het OGVO als plezierig ervaren. De medewerker van het RdMC was tijdens het project goed bereikbaar en is de gemaakte afspraken steeds nagekomen wat betreft de uitvoering van activiteiten en het op tijd opleveren van producten. De opdrachtgever is tevreden over het feit dat het RdMC zich heeft gehouden aan het projectplan. Het RdMC heeft een belangrijke rol gespeeld bij het initiëren van GVO een bewustwordingsproces wat betreft de professionalisering van leraren. Het RdMC is de afgesproken inzet nagekomen. De aanvrager is tevreden en wil de samenwerking met de RdMC continueren.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling Op elk van de drie genoemde onderdelen zijn vooral op basis van het onderzoek en de gesprekken een aantal resultaten te noemen die van belang zijn voor de aanvrager van dit project en het Ruud de Moor Centrum. Kenmerken van docenten Binnen OGVO wordt nauwelijks aan coaching van zittend personeel gedaan. Wat de reden hiervan is kan uit dit onderzoek niet worden afgeleid, maar het idee is dat coaching te weinig zichtbaar is in de organisatie. Met andere woorden te weinig docenten weten dat er coaching wordt aangeboden binnen OGVO. In 2010 dient in een vervolgproject te worden nagegaan hoe er een ‘coachende cultuur’ binnen OGVO kan worden geïntroduceerd om leraren te stimuleren tot professionaliseren. Feedbackmethodes Ongeveer de helft van de OGVO docenten heeft in het uitgezette onderzoek hun persoonlijk gebruik en hun mening over de feedbackmethodes aangegeven. De conclusie uit het onderzoek is dat docenten willen professionaliseren door middel van verschillende activiteiten. In 2010 dient in een vervolgproject te worden nagegaan welke feedbackmethodes aan docenten kunnen worden aangeboden om hun professionalisering mede te ondersteunen.Competenties van een basiscoach Op basis van de interviews met coaches en managers én literatuurstudie is een competentieprofiel van een coach opgesteld om een docent te ondersteunen bij het vertalen van de uitkomsten van de feedbackmethoden naar een ontwikkelbehoefte, inclusief de opleidingseisen die je aan deze coach moet stellen. In 2010 worden in een vervolgproject aanvullende profielen voor coaches beschreven zodat docenten de keuze krijgen uit meerdere vormen van caoching. Op deze manier wordt een meer individuele ondersteuning van de docent mogelijk. Aanbevelingen vanuit de uitgevoerde activiteiten zijn: • Een aantal instrumenten (feedback methodes) dient te worden opgenomen in het integraal personeelbeleid, rekening houdend met de beperkingen van de methodes die gebleken zijn uit het onderzoek. Verdere analyse van de instrumenten (aanvullend aan de mening van de docent) zoals validiteit en betrouwbaarheid zijn nodig. • Naast het gebruik van een feedbackmethode zijn andere activiteiten nodig om te komen tot professionalisering, zoals bijvoorbeeld de inzet van coaches in de gesprekscyclus. Coaching dient een prominente plaats binnen de organisatie te krijgen om op die manier docenten beter te ondersteunen in hun professionaliering. RdMC en OGVO hebben door het project (veel) meer inzicht gekregen hoe leraren, coaches en teamcoördinatoren hun carrière willen invullen binnen de instelling.
6 De bijdrage aan de kernvariabelen In dit project is men randvoorwaardelijk bezig geweest en men had in dit stadium nog niet de intentie rechtstreekse interventies met docenten vorm te geven. Het is dus moeilijk in deze evaluatie aan te geven in hoeverre de activiteiten in dit project hebben bijgedragen aan kernvariabelen bij docenten zoals de vermindering 66
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
van werkbelasting, de motivatie voor het verzorgen van onderwijs, de motivatie om in het onderwijs te blijven werken, aan vakinhoudelijke bekwaamheid etc. Wanneer mede dankzij de uitkomsten van dit project de randvoorwaarden binnen OGVO voor professionalisering van hun docenten geoptimaliseerd zijn, kunnen dergelijke effecten bij docenten wel worden gemeten.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen Het onderzoek is geplaatst in het licht van de ontwikkeling van het personeelsbeleid. Coaches zijn gefaciliteerd om mee te werken aan het onderzoek en op de drie campussen hebben een aantal collega’s van de onderzoekers de deelname aan het onderzoek gestimuleerd. Het project is op tijd afgerond, maar heeft formeel langer geduurd doordat de goedkeuring van het profiel basiscoach op bestuurlijk niveau langer op zich heeft laten wachten.
8 Wensen en toekomstverwachtingen In 2010 wordt in een vervolg vraaggestuurd project nagegaan hoe er een ‘coachende cultuur’ binnen OGVO kan worden geïmplementeerd. Verder zullen er nog meer coachingsprofielen worden beschreven; bijvoorbeeld de ervaren en excellente coach. Op bestuurlijk niveau zullen uitspraken gedaan worden over het beleid van OGVO ten opzichte van coaching. Na de goedkeuring van de profielen kunnen deze worden geïmplementeerd. Op basis van het onderzoek naar de feedbackmethodes en het inhoudelijk bekijken van een aantal van deze methodes, wordt ten slotte een waaier aan methodes samengesteld die docenten kunnen gebruiken om een betere kijk te krijgen op hun competenties.
9 Samenvatting en conclusies Het project heeft binnen OGVO een bewustwordingsproces op gang gebracht wat betreft de professionalisering van leraren. Er was een uitstekende samenwerking tussen OGVO en RdMC. De contacten verliepen heel plezierig en afspraken werden goed nagekomen. De toegevoegde waarde van het project: er is kennis uitgewisseld over professionalisering, vragen over professionalisering zijn aangescherpt en het project schept de condities om de professionalisering van docenten binnen de organisatie op een hoger plan te tillen. De opdrachtgever is zeer tevreden met de opbrengsten van het project.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
67
Project 2. Feedbackscan VO
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
AOb, LAKS, SBL en de VO-raad 0,2 fte Voortgezet onderwijs (Beginnende) Leraren
1 Aanleiding De Feedbackscan VO is een product waaraan het Ruud de Moor Centrum (RdMC) al enige jaren gewerkt heeft en dat in samenwerking met het onderwijsveld is ontwikkeld. Het product wordt aan leraren aangeboden op de website van het RdMC. De Feedbackscan heeft tot doel om leraren feedback te geven op hun handelen in de groep. De Feedbackscan wordt ingevuld door leerlingen en de leraar krijgt geautomatiseerd een verslag van de resultaten. De leraar bepaalt wat hij met deze scanresultaten doet. De AOb, het LAKS, SBL en de VO-raad wilden in dit vraaggestuurde project vanwege de expertise van het RdMC samen bekijken in hoeverre de Feedbackscan VO gebruikt zou kunnen worden als instrument voor de kwaliteit van professionalisering. Met name beginnende leraren zou een betrouwbare en valide handreiking geboden moeten worden bij het bevragen van leerlingen over hun functioneren. Het initiatief voor de aanvraag is afkomstig van de AOb. Dit mede omdat de AOb constateerde dat initiatieven waren genomen die er naar de mening van het AOb op een onjuiste manier leiden tot openbare beoordeling van leraren. Regelmatige contacten tussen het RdMC en de AOb zijn verder mede een reden geweest voor de aanvraag.
2 Betrokken partijen Bij dit project is de AOb de belangrijkste partner en tevens aanvrager. Op het moment van het indienen van het projectplan was de AOb nog in overleg met de VO-raad en het LAKS over de Feedbackscan. Er werd eind 2008 door de AOb vanuit gegaan dat dit niet zou leiden tot wijzigingen van het projectplan. De contacten tussen AOb, en het LAKS, de VO-raad en het SBL waren volgens het AOb niet wat ze hadden moeten zijn. Er is niet doorgezet en er is bijvoorbeeld nooit een werkgroep ontstaan om het project – en daarmee het onderwerp en het belang van de Feedbackscan - in elk van de organisaties en met name binnen de AOb te institutionaliseren. Dit ondanks dat elk van de partijen enthousiast was. Het project heeft hiermee binnen het AOb geen ‘eigenaar gekregen’ en is ‘gesneuveld in de brij’. Voor het project zou volgens het projectplan een stuurgroep en een klankbordgroep ingericht worden. De eerste was bedoeld voor het volgen van het project en het nemen van beslissingen. De klankbordgroep zou vooral bestaan uit leraren. Deze groep had een adviserende functie. De groep zou tevens gebruikt worden om het instrument te testen. Daarnaast zou er een ontwikkelgroep ingesteld worden. Deze groep zou bestaan uit deelnemende scholen, het RdMC en de AOb/SBL. Geen van deze groepen is uiteindelijk ingesteld.
3 Verwachtingen en doelen De aanvragers verwachten met het instrument te kunnen bijdragen aan een versterking van de professionalisering van leraren. Als doelen/resultaten zijn in het projectplan opgenomen: - er is een netwerk van leraren om het instrument in de praktijk te laten landen en kennis hierover te delen; - er zijn resultaten bekend van het gebruik van het instrument bij het netwerk beginnende leraren; - de aanvragers (AOb, LAKS, SBL, VO-raad) beschikken over een gebruikersonderzoek met valide gebruikerservaringen.
68
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Elk van deze activiteiten is in het projectplan van oktober 2008 uitgebreid beschreven. In het oorspronkelijke projectplan van eind 2008 zijn geen wijzigingen aangebracht. Wel heeft de projectleider begin 2009, nadat het project niet snel van de grond kwam, geprobeerd het projectplan verder in te vullen. Feitelijk is er echter niets aan veranderd omdat het project van de zijde van de aanvrager niet op gang kwam.
4 Procesverloop Het project is begin 2009 ondanks verzoeken hiertoe (schriftelijk, telefonisch, e-mail) van verschillende medewerkers van het RdMC niet van de grond gekomen. Geen van de vooraf samengestelde groepen zijn geformeerd of ooit bij elkaar geweest. De redenen hiervan zijn het RdMC onbekend. Het AOb geeft aan dat redenen hiervoor niet aan het RdMC zijn doorgegeven en dat er in feite sprake was van een overgangssituatie, waarbij twee medewerkers vanwege pensionering bij het AOb zijn vertrokken. Zij beiden hadden de aanvraag verzorgd. Andere belangrijke redenen waren dat binnen het AOb er nooit gesproken is over de tijd die het gehele project zou kosten, hoe het ingepland zou worden, hoeveel tijd er voor bepaalde activiteiten was en welk afspraken er gemaakt zouden moeten worden met geledingen binnen de organisatie. Het had daarmee geen prioriteit binnen het AOb, had geen plaats binnen de plannen van de betreffende sector en is daarmee niet van de grond gekomen. Halverwege het jaar is er na herhaald verzoek van het RdMC overleg geweest met een nieuwe beleidsmedewerker van de AOb. Het initiatief hiervoor was afkomstig van het RdMC. In dit overleg zijn zeer gedetailleerde nieuwe afspraken gemaakt en op schrift gesteld voor de rest van de projecttijd. Zo zou het project op kleinere schaal van start gaan in september en een looptijd hebben tot december 2009. De AOb zou in overleg met het RdMC hiervoor een oproep doen bij haar leden. Ook zou over de Feedbackscan een artikel opgenomen worden in het AOb-blad. Verder zou ook het RdMC adverteren voor het benaderen van leraren. Gestreefd werd naar vier regionale bijeenkomsten met leraren die met de Feedbackscan aan de slag zouden gaan. Dit zouden netwerken moeten worden waar leraren ervaringen over het werken met de Feedbackscan zouden kunnen uitwisselen. Verder werd afgesproken dat de AOb contact op zou nemen met VO-raad, LAKS en SBL voor verdere samenwerking. Het RdMC tenslotte zou bekijken of bij andere scholen die projectaanvragen hebben ingediend, de Feedbackscan eveneens ingezet zou kunnen worden. Ondanks de gemaakte afspraken is het project ook deze keer niet van de grond gekomen. Het is het RdMC tot op heden onduidelijk waarom het project ook deze keer niet is opgestart. Verondersteld werd door het RdMC dat het project binnen de AOb – en vermoedelijk ook niet bij de partners SBL, VO-raad en LAKS – (nog steeds) geen eigenaar heeft gevonden. Dit heeft volgens het AOb zeker een rol gespeeld. Belangrijker was echter dat het plan dit keer gesneuveld is door de grote hoeveelheid werk die op de beoogde trekker binnen de AOb afkwam. De hoeveelheid werk en de planning van het project werden een onderschoven kindje. Ook de ervaring dat het moeilijk is de medewerking van scholen (leraren) te verkrijgen en de mogelijke scepsis daarover binnen het AOb, hebben een mogelijke rol gespeeld. Het RdMC heeft daarna nog pogingen ondernomen om opnieuw contacten te leggen en het AOb verzocht actie te ondernemen. Uiteindelijk zijn de contacten vanuit het RdMC in het najaar gestopt en is het project door het RdMC als verloren beschouwd. Het AOb betreurt het dat het project niet van de grond is gekomen en geeft aan dat door een combinatie van factoren dit vooral bij de AOb ligt. De verantwoordelijkheid voor het niet van de grond komen van het project ligt volgens de AOb dan ook volledig bij de AOb. De relatie met de samenwerkende partners of het RdMC zijn hier niet op van invloed geweest.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling Omdat het project ondanks afspraken met de aanvrager niet van de grond is gekomen, zijn er geen producten ontwikkeld en heeft geen kennisontwikkeling plaatsgevonden.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
69
De AOb geeft aan dat voor hen in ieder geval duidelijk is dat een dergelijk project binnen de eigen organisatie een plek moet krijgen. Het moet ingepast worden in het beleid, moet passen in het beleidskader en moet een verantwoordelijke krijgen binnen de organisatie die er voor gaat.
6 De bijdrage aan de kernvariabelen Het project is niet opgestart. Bijdragen aan een verdere professionalisering van (beginnende) leraren zijn er dan ook niet.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen Het RdMC geeft aan dat ondanks dat vooraf risicofactoren in het projectplan zijn benoemd, een dergelijke situatie als nu ontstaan in dit project niet voorzien had kunnen worden. Gezien de betrouwbaarheid van de AOb, de contacten tussen AOb en het RdMC en het feit dat het AOb zelf initiatiefnemer was, gaf het RdMC vertrouwen dat het project succesvol zou kunnen zijn. Het RdMC is van mening dat het voldoende heeft gedaan om het project vlot te trekken. Dit heeft echter wel veel energie gekost en het idee van ‘trekken aan een dood paard’ geeft altijd frustratie. Achteraf gezien was het volgens het RdMC misschien beter geweest om na drie maanden de aanvrager een officiële brief te schrijven en ze daarin min of meer te dwingen een besluit over het vervolg van het project te nemen. Gezien het redelijk unieke van de ontstane situatie is dit echter geen standaard binnen het RdMC. Een andere mogelijkheid die door het RdMC wordt geopperd om aanvragers serieus te laten omgaan met projecten, is het in rekening brengen van gemaakte kosten van het RdMC bij het in gebreke blijven. Ook dit is geen standaard binnen het RdMC. Het AOb ziet vooral de gebrekkige inkadering van het project binnen het AOb en de overvolle agenda van de trekker als belangrijkste redenen voor het niet van de grond komen van het project. De heldere afspraken die halverwege het jaar over het project met het RdMC gemaakt zijn, hebben daar volgens de AOb helaas niets meer aan kunnen veranderen. Het verdient volgens het AOb aanbeveling om voorafgaand aan elk project dergelijke aspecten altijd mee te nemen in de planning en te bezien in hoeverre de planning realistisch is.
8 Wensen en toekomstverwachtingen Het RdMC heeft geen enkele verwachting meer dat er nog iets met dit project gebeurt. Mogelijk dat het onder strikte condities en voorwaarden nog eens een project kan worden omdat het RdMC sowieso met het product Feedbackscan blijft werken en op zoek gaat naar verbetering en uitbreiding. In ieder geval krijgt het geen vervolg in een vraaggestuurd project 2010. De AOb onderschrijft het belang van het onderwerp (gebruik van een Feedbackscan). Verkeerd gebruik ervan baart het AOb (en vermoedelijk ook de partners) immers zorgen. Mogelijkheden om in de toekomst hier met het RdMC aan te werken ziet het AOb wel, maar dan moet zeker binnen het AOb het project beter ingekaderd worden en moeten er duidelijk aangegeven worden wie er wat mee wil. Ook de planning binnen het AOb en afspraken met eventuele partners en het RdMC moeten dan helder zijn.
9 Samenvatting en conclusies Dit vraaggestuurd project bouwt voort op een bestaand product van het RdMC. De AOb heeft het initiatief genomen voor dit project en heeft daar andere organisaties bij betrokken. Ondanks grote inzet van het RdMC om het project van de grond te krijgen, is dit niet gelukt. Hoewel deze situatie redelijk uniek is binnen de vraaggestuurde projecten heeft het RdMC niet direct – standaard - oplossingen hiervoor. Voor programmamanagers en projectleiders is dit frustrerend en weinig stimulerend. Tot op de dag van vandaag is het voor het RdMC ook onduidelijk waarom het project niet opgestart is zoals gepland. Bij de aanvrager heeft het project door een combinatie van factoren niet de aandacht en de plaats gekregen die men er van verwacht had.
70
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Project 3. Professionalisering van medewerkers in het Koning Willem I College
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Koning Willem I College (KW1C) 1,2 fte Middelbaar beroepsonderwijs Leraren en organisatie
1 Aanleiding Het Koning Willem I College (KWIC) is al enkele jaren in het kader van integraal personeelsbeleid en aangemoedigd door de Wet Beroepen in het onderwijs (Wet BIO) bezig met het professionaliseren van leraren en de organisatie. Hiervoor is onder andere het project ‘Blijvend Bekwaam’ opgestart. Dit is een langlopend project (2008-2012). In het jaar 2008 heeft het KWIC hierbij ondersteuning aangevraagd in de vorm van een vraaggestuurd project bij het Ruud de Moor Centrum (RdMC). Omdat deze samenwerking succesvol is verlopen (Van Kuijk, e.a 2008) en voor beide partijen de samenwerking van nut was, is de samenwerking wederom in de vorm van een vraaggestuurd project 2009 gecontinueerd. Het projectplan hiervoor is in onderling overleg tot stand gekomen. Eerder bereikte resultaten en nog te ontwikkelen aspecten vormden de basis voor dit plan.
2 Betrokken partijen In dit project zijn het Koning Willem I College en het Ruud de Moor Centrum de enige samenwerkingspartners. Bij het project zijn diverse medewerkers van het KWIC (management, middenmanagement, leraren, beleidsmedewerkers Center for Training and Learning (CTL), IT-ondersteuning) betrokken. Hetzelfde geldt voor het RdMC. Zowel in de projectleiding als in stuurgroepen als bij onderzoek zijn verschillende personen van het RdMC in beeld. Twee personen van het RdMC zijn in hoofdzaak bij het project betrokken. De keuze voor deze personen is gebaseerd op eerdere ervaringen in het mbo, op eerder uitgevoerde projectactiviteiten en op basis van onderzoek en onderzoekscapaciteiten. De projectorganisatie bestaat uit een stuurgroep en uit verschillende deelprojecten die elk een deelprojectleider hebben. Een medewerker van het RdMC is projectleider van het gehele project en is tevens secretaris van de stuurgroep. Er is voor de dubbelfunctie van de projectleider van het RdMC gekozen omdat hij bij alle deelprojecten betrokken was. Ten opzichte van het eerste jaar, toen er alleen ‘Blijvend Bekwaam’ was, zijn er dit jaar 3 deelprojecten bijgekomen. Doordat één persoon (van het RdMC) in alle vier de subwerkgroepen zit, was het logischer om deze persoon te benoemen tot overallprojectleider. Doelmatigheid was dus de reden daarvoor. De overallprojectleider heeft een dubbelrol, omdat hij ook in de stuurgroep zit. Daar is hij geen secretaris. De projectleider is verantwoordelijk voor de uitvoering van het project, roept projectleiders bij elkaar en is voorzitter van het overleg met de deelprojectleiders. Overigens treedt de projectleider van vorig jaar (medewerker KWIC) op als klankboord, tutor, counterpart, sparringpartner en informatiebron.
3 Verwachtingen en doelen Zowel op het terrein van HRM (functiebouwwerk, nieuwe leergangen en professionalisering in ook andere dan de traditionele klassensituatie) als op het terrein van het HRD-beleid (persoonlijk ontwikkelplan, instrumenten ter ondersteuning ontwikkelingsplan, coaching en begeleiding bij ontwikkelingsplan) heeft de aanvrager verwachtingen voor de lange termijn. Meer concreet dienen met het project van 2009 de volgende resultaten gerealiseerd te worden: concept van een vernieuwd functiebouwwerk en daaruit voortvloeiend competentieprofiel schaal 11; ontwikkeling en uitvoering van vier van de acht leergangen; werkwijze van professionalisering in de Waterfabriek is beschreven en geëvalueerd ontwikkelen conceptinstrument dat gedrag van leraren in de klas zichtbaar maakt;
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
71
opstellen onderzoeksrapport waarin uitgevoerd activiteiten in kader Blijvend Bekwaam staan beschreven (procedures, effectiviteit, coaching en begeleiding, problemen en oplossingen) Elk van deze activiteiten zijn in het projectplan van eind 2008 beschreven. In het begin van 2009 is er wel gesproken over veranderingen, maar die hebben niet geleid tot een nieuw projectplan. Wel is er een verfijningsnotitie door het KWIC geschreven waarin de uit te voeren activiteiten helder verwoord zijn evenals de acties die er bij horen en wie wat doet. -
4 Procesverloop In grote lijnen heeft de projectorganisatie gewerkt als bedoeld en is er regelmatig overleg geweest. Hierdoor ontstonden korte lijnen en was er steeds goed contact met de verschillende betrokkenen van het KWIC. De deelprojectleiders zijn twee keer bijeen geweest. De toegevoegde waarde van dit overleg was gering, omdat de deelprojecten inhoudelijk weinig verwantschap vertoonden, maar wel pasten in de gezamenlijke ambitie van het KWIC, namelijk professionaliseren van leraren. De onderzoeksactiviteiten hebben zich vooral over de twee deelprojecten uitgestrekt (Waterfabriek en Blijvend Bekwaam). Het algehele projectleiderschap van het RdMC is ook het KWIC goed bevallen. Gezien de coördinatie voor de verschillende onderdelen lag het projectleiderschap van het RdMC volgens het KWIC voor de hand. Het KWIC geeft aan dat zijn rol als sparringpartner en informant voldoende uit de verf is gekomen. Kortom: een goede verdeling van taken. Bij het concept functiebouwwerk had het KWIC zoals gepland het initiatief. Binnen het KWIC is dit uitgevoerd door personeelszaken. De rol van het RdMC hierbij was volgens zowel RdMC als KWIC gering en vooral volgend te noemen. Voor het RdMC was vooral het resultaat van belang, omdat dit richting gaf aan de professionalisering van leraren. Voor het KWIC is het een begin waaraan andere instrumenten gekoppeld zouden moeten worden. Dit moet nog (digitaal) plaatsvinden. Ook bij het opstellen van de leergangen lag het initiatief zoals gepland geheel bij het KWIC. Zowel het RdMC als het KWIC spreken over een bescheiden adviesrol voor het RdMC. KWIC heeft om leraren te kwalificeren ter bevordering van LB naar LC, in eerste instantie vier – en later nog meer - leergangen ontwikkeld (leergang CGO, leergang Leids Didactisch Model, leergang Technology Enhanced Learning en Leergang Toetsing en Examinering) en deze zijn door het interne Center for Teaching and Learning van het KWIC ook uitgevoerd bij een kleine groep leraren. Het ging hierbij volgens het KWIC zowel om leraren die promotie zouden kunnen maken als om het plegen van onderhoud. Leraren kregen hiervoor studietijd en overlegd wordt met hogescholen of er mogelijkheden zijn voor koppeling aan een master. In de Waterfabriek is in een levensechte situatie (waar water gebotteld en verkocht werd) een alternatieve leerweg voor de opleiding van leerlingen ontwikkeld en deze biedt ook mogelijkheden voor de professionalisering van personeel. Zoals gepland is dit door beide partners gezamenlijk aangepakt. Het RdMC is hierbij vooral sparringpartner geweest in discussie met de directeur en de projectleider van de Waterfabriek inzake methodiek van professionaliseren. Het opstellen van een professionaliseringsplan en het adviseren inzake professionalisering van leer- en werkmeesters stonden centraal. Het in kaart brengen van de beginsituatie van betrokken leer- en werkmeesters, wat men nog wilde leren (wensen) en het maken van observatieschema’s behoorden hiertoe. Voor zowel leraren als voor het RdMC en het CTL was de derde leerweg een taaie materie en een moeilijk proces, maar wel interessant omdat een alternatieve professionaliseringsroute ontwikkeld werd. Het KWIC was zeer geëngageerd en uitvoerig betrokken bij de verschillende activiteiten in dit deelproject. Het KWIC is tevreden over wat er hierbij dit jaar gerealiseerd is. Het interactief pop-formulier is verder doorontwikkeld door het RdMC in samenwerking met het KWIC. Daarnaast is het door het RdMC interactief en digitaal gemaakt, uitgetest en aangepast. De ervaringen die in voorgaande jaren hiermee zijn opgedaan, zijn in het formulier verwerkt. Het KWIC heeft vooral in de voorfases hierbij een rol gespeeld (ontwikkelen). Het pop-formulier wordt al gebruikt door leraren van het KWIC. Ook buiten deze school
72
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
kan er gebruik van worden gemaakt. Het KWIC had het digitale proformulier graag in het eigen systeem ondergebracht. Dit is nog niet gelukt vanwege technische problemen. Het concept instrument gedragsobservaties is door het RdMC ontwikkeld en het KWIC heeft hier steeds feedback op gegeven. Het KWIC geeft aan dat men nog bezig is met de verdere ontwikkeling. Wat de onderzoeksactiviteiten betreft is er een verslag van een onderzoek naar de bevindingen van leraren / teams die deel hebben genomen aan pilots over het maken van een pop. Ook zijn er met teams en individuele leraren gesprekken gevoerd hierover. Dit onderzoek is uitgevoerd door het RdMC. Hoewel het een onderzoek bij een relatief kleine groep betreft, blijkt dat er positieve resultaten geboekt zijn op het terrein van het opstellen van een pop. Tot echte gedragsverandering hebben de activiteiten vaak nog niet geleid. Deze worden het komende jaar onderzocht. Het KWIC geeft aan dat het jammer is dat het aantal ‘vrije pops’ nog te gering is om een goede vergelijking te kunnen maken tussen ‘vrije’ pops en ‘begeleide’ pops. Het KWIC maakt verder een verslag van de werkzaamheden die dit jaar zijn ondernomen en wat daarvan de resultaten zijn. Aan dit verslag wordt nog gewerkt. Het doel van dit verslag is te komen tot een werkmodel voor hoe een dergelijke operatie het beste aan te pakken is. De overdraagbaarheid naar andere scholen is een aspect daarbij. In het verslag wordt aandacht besteed aan een theoretische verkenning van professionalisering, aan de beschrijving van de context, de uitgevoerde activiteiten en de resultaten die bereikt zijn. Aanknopingspunten voor verdere acties / activiteiten vormen een belangrijk aspect. Een voorbeeld hiervan is het focussen op teamontwikkelingsplannen en via deze op persoonlijke ontwikkelingsplannen. Over de contacten met het RdMC, het zich houden aan afspraken en de bereikbaarheid van het RdMC is het KWIC goed te spreken. In een convenant zijn verder afspraken gemaakt voor een verdere samenwerking. De projectplanning is volgens het KWIC redelijk goed gevolgd en de inzet van medewerkers van het RdMC was steeds als afgesproken. Hoewel er veel activiteiten ontwikkeld zijn waarbij veel personen betrokken zijn, waren de activiteiten van de ontwikkeling van de leergangen en het functiebouwwerk min of meer afgescheiden van de overige taken. Deze eerste lagen vooral op het bordje van het KWIC. De overige activiteiten waren vooral activiteiten waarbij het RdMC intensief betrokken was.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling Beide partijen hebben de verwachting dat vrijwel alle producten en activiteiten (inclusief onderzoek) zoals verwoord in de projectaanvraag, eind 2009 of begin 2010 gerealiseerd zijn. Niet alle producten hebben echter al hun definitieve plaats gekregen zoals bijvoorbeeld het digitale pop-formulier. Het KWIC geeft aan dat de uitgevoerde processen en ontwikkelde instrumenten zowel bij directeuren, teamleiders als bij leraren onderdeel moeten gaan uitmaken van de normale gang van zaken. Gesproken wordt over revitalisering. Om hier mede vorm aan te geven is door het RdMC en KWIC in 2009 gezamenlijk een projectaanvraag voor een vraaggestuurd project 2010 opgesteld en ingediend. De aanvraag is gehonoreerd. Het KWIC krijgt door het project steeds meer duidelijk dat individuele professionalisering beter kan plaatsvinden binnen een team en gekoppeld aan een team. In 2010 zal de aandacht daar dan ook nog meer op gericht zijn. Verder is gebleken dat de zinvolheid van instrumenten steeds benadrukt moet worden. Bewustmaking van alle niveaus is een belangrijke factor in dit proces. Vandaar dat het KWIC inzet op (re)vitaliseren van de gesprekscyclus en de professionalisering en daarbij behorende instrumenten. Wat ook duidelijk is geworden bij zowel de leiding van het KWIC als bij leraren is wat een goed en wat een minder goed persoonlijk ontwikkelingsplan is. Het KWIC geeft verder aan dat het meedenken en mee ontwikkelen van het RdMC in dit project van het KWIC van belang en noodzakelijk was. Het onderzoeksdeel moet bewijzen leveren dat het werkt.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
73
6 De bijdrage aan de kernvariabelen In de tabel staat de verwachting van de bijdrage van het project aan de professionalisering van leraren. Het RdMC baseert zich bij zijn inschatting op ongeveer 65 leraren die in 2009 en voorgaande jaren aan de pilot ‘Blijvend Bekwaam’ hebben deelgenomen. Het KWIC baseert zich bij hun inschatting van bijdragen aan de kernvariabelen op ongeveer 120-150 leraren en leidinggevenden die op een of ander moment betrokken zijn geweest bij het project. verwachting
aanvrager
bijdrage RdMC 1.
Verminderen van werkbelasting
nvt
een beetje
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
veel
een beetje/ redelijk veel
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
veel
een beetje/ redelijk veel
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
nvt
een beetje/ redelijk veel
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
nvt
een beetje/ redelijk veel
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
veel
een beetje/ redelijk veel
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
nvt
nvt
8.
Leraren leren van anderen
veel
een beetje/ redelijk veel
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
nvt
nvt
veel
een beetje
11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
veel
een beetje/ redelijk veel
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
nvt
een beetje/ redelijk veel
13. Het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen
nvt
een beetje
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar
Het RdMC verwacht vooral een bijdrage op het terrein van de motivatie, de vernieuwingsbereidheid, het leren van anderen, het bereiken van eigen leerdoelen en het krijgen van inzicht in het eigen functioneren. Het KWIC ziet op veel aspecten een redelijke bijdrage.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen De verplichting om een pop te schrijven zou volgens het RdMC mogelijk gezien kunnen worden als een knelpunt, maar is dat feitelijk niet. De verplichting bestaat namelijk alleen in theorie. Deze wordt nooit geëffectueerd en heeft dus nauwelijks consequenties. Wel leidt het er toe dat medewerkers personeelszaken leraren moeten blijven stimuleren een pop te maken. Dit heeft volgens het RdMC wel effect. Het KWIC geeft aan dat ze nadenken hoe ze het vrije gebruik van het popformulier kunnen stimuleren. Een directe oplossing is nog niet voorhanden. Er is bijvoorbeeld gezocht naar een manier om het maken van een pop te belonen, maar veel verder dan zoeken is het niet gekomen. De nieuwe HRD-directeur wil nu de gesprekscyclus reactiveren en revitaliseren. De pop en de bereikte resultaten vormen hierin belangrijke aandachtspunten. Het feit dat er een HRD-directeur is aangesteld, is zowel volgens het RdMC als het KWIC bevorderend voor de activiteiten en ontwikkelingen in het project. Deze directeur staat er voor open en heeft een bredere scoop dan personeelszaken sec. De medezeggenschapsraad kan zich niet in alle onderdelen van het traject vinden en ze hebben mede daardoor de uitvoeringsnotitie personeelsbeleid in hun besluitvorming ‘aangehouden’. Veel van de activiteiten binnen KWIC blijven hierdoor in de pilotstatus en kunnen niet integraal uitgerold worden. Volgens het RdMC is dit voor hen niet direct een probleem. Het KWIC geeft aan dat ze veel hebben geïnvesteerd om de mr zo goed mogelijk over het traject te informeren en op deze wijze de mr achter de plannen te krijgen. Voor een deel heeft het onthouden van de goedkeuring van de mr volgens het KWIC namelijk wel tot vertraging geleid en een rem gezet op het totale proces van professionalisering. De mr heeft vooral moeite met het ‘onderhouden’ van bekwaamheidseisen en de functieomschrijvingen van LB, LC en LD.
74
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Vooral de afdelingsdirecteuren zijn belangrijk. Als die niet achter de activiteiten en ontwikkelingen staan, lukt het niet. KWIC zet hier ambassadeurs in die overige directeuren moeten stimuleren. Er wordt volgens het KWIC vooral ingezet op teamontwikkeling. Dit omdat blijkt dat dit de beste wijze is om tot individuele ontwikkeling te komen. Voor deze teamontwikkeling is een systematiek ontwikkeld. De inzet van leraren die deelgenomen hebben aan de verschillende onderdelen van het project moet niet onderschat worden. Deze vormen voor hen een serieuze belasting en daar moet in een dergelijk project rekening mee gehouden worden . Een belangrijke slaagfactor is volgens zowel het RdMC als het KWIC dat het maken van een pop moet plaatsvinden in een ingebedde structuur van bijvoorbeeld een team. Dan is het maken en uitvoeren van een pop succesvol. Het digitale popformulier voorziet in een grote behoefte. Docenten kunnen nu veel meer zelfstandig een goede pop maken.
8 Wensen en toekomstverwachtingen Voor het KWIC maakt het vraaggestuurd project onderdeel uit van een langer lopend project met als doel professionalisering van personeel en organisatie. Het project krijgt in 2010 een vervolg in de vorm van eveneens een vraaggestuurd project. Hierbij wordt voortgebouwd op de resultaten uit het vraaggestuurde project 2009. Het maken van een gedragsinstrument, het ontwikkelen van een methodiek voor professionalisering van leermeesters en werkmeesters in de Waterfabriek, het maken van teamontwikkelplannen en het maken van een kwalitatieve analyse van persoonlijke ontwikkelplannen staan hierbij centraal. Revitalisering van de gesprekscyclus en bewustmaking van de instrumenten als een pop zijn daarbij belangrijk.
9 Samenvatting en conclusies In dit langer lopend project wordt steeds voortgebouwd op eerdere ontwikkelingen en activiteiten. De geplande activiteiten en beoogde producten voor 2009 zijn alle gerealiseerd en ook voor 2010 is er een vraaggestuurd project aangevraagd en gehonoreerd. Ook hierin wordt voortgebouwd op eerdere ontwikkelingen. De projectorganisatie heeft gefunctioneerd zoals bedoeld en daardoor zijn korte lijnen en directe contacten met belangrijke personen mogelijk gebleken. De bijdrage aan kernvariabelen is volgens de partners in dit project naar verwachting op een aantal aspecten groot. Hoewel instrumenten en ontwikkelingen nog niet alle breed zijn uitgerold in de instelling, zijn de eerste resultaten over het gebruik van pop en professionaliseringsactiviteiten positief. Tot echte gedragveranderingen hebben ze echter nog niet geleid. Daarvoor was de tijd te kort. In 2010 wordt hier onderzoek naar gedaan.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
75
Project 4. SBL PLATFORM ZELFEVALUATIE
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
SBL 1,10 fte PO, VO en MBO Leraren
1 Aanleiding In de wet BIO is aangegeven dat de leraar dient te voldoen aan de bekwaamheidseisen, zoals opgesteld door de Stichting Beroepskwaliteit Leraren en ander onderwijspersoneel (SBL). Het is wenselijk dat leraren, als professionele beroepsbeoefenaren, (voortdurend) hun eigen functioneren evalueren. Door het eigen functioneren te evalueren kunnen leraren waarschijnlijk beter zelf sturing geven aan hun ontwikkeling (zelfevaluatie) en die ontwikkeling vervolgens verder vorm en inhoud geven. In de praktijk gaat dit niet altijd makkelijk. Er is bij leraren behoefte om over een waaier van zelfevaluatie-instrumenten te kunnen beschikken waaruit zij kunnen kiezen. Een aantal van deze (digitale) zelfevaluatie- instrumenten is reed ontwikkeld, maar het is niet altijd bekend waar deze te vinden zijn en in welke samenhang. Anders gezegd: het is voor een leraar lastig om zelf de geschikte en tevens kwalitatief goede instrumenten te vinden. Daarnaast is het ook belangrijk voor een leraar om te kijken naar de kansen en mogelijkheden die de schoolorganisatie biedt voor zijn of haar ontwikkeling. In 2008 is door SBL en RdMC reeds een samenwerking gestart waarin een aantal zelfevaluatie instrumenten van SBL en RdMC in een eerste versie van een gemeenschappelijke werkomgeving (www.leerkrachtinbeeld.nl) bij elkaar zijn gebracht. SBL werkt met RdMC samen in diverse projecten. SBL stelt dat men niet formeel als opdrachtgever optreedt in het onderhavige project.
2 Betrokken partijen In dit vraaggestuurd project zijn de enige samenwerkingspartners SBL en RdMC. Voor de uitvoering van het project is een stuurgroep (fungeert als opdrachtgever) en een klankbordgroep gepland. Daarnaast wordt in het projectplan een projectteam genoemd. Er is een duidelijke taakverdeling tussen het RdMC (doen van onderzoek en een website maken) en SBL (via landelijk dekkend netwerk zorg dragen voor implementatie) afgesproken.
3 Verwachtingen en doelen Met het project Platform zelfevaluatie beoogde SBL samen met RdMC voor leraren een aantrekkelijke digitale omgeving te ontwerpen en uit te bouwen waardoor leraren de mogelijkheden zouden krijgen om zichzelf en hun scholen te kunnen evalueren. Op de website www.leerkrachtinbeeld.nl zijn bestaande zelfevaluatie-instrumenten overzichtelijk bij elkaar gezet. Deze site kan leraren tevens, in het kader van hun professionele ontwikkeling, stimuleren en ondersteunen bij de zelfevaluatie. De samenwerking tussen de betrokken partijen was enerzijds gericht op het ter beschikking stellen van een vollediger aanbod van kwalitatief goede (digitale) zelfevaluatie-instrumenten voor leraren en anderzijds op het behalen van kwaliteitsvoordelen.
4 Procesverloop
76
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Het projectteam is regelmatig bij elkaar gekomen voor overleg. De stuurgroep is eveneens een paar keer bijeen geweest. In dit overleg zijn de projectresultaten op haalbaarheid besproken en is het projectplan in overleg bijgesteld. Het projectteam droeg zorg voor de uitvoering van de projectactiviteiten. Er was een duidelijke taakverdeling en een prettige samenwerking tussen SBL en RdMC. Een deel van de leraren werkte op actieve wijze mee binnen het platform zelfevaluatie. Een deel van de leraren heeft verder een oordeel gegeven over de meerwaarde van het platform. Een externe reviewgroep tenslotte is betrokken bij de kwaliteitsbewaking van de zelfevaluatie-instrumenten. Via www.lerarenweb.nl is gecommuniceerd over de stand van zaken binnen het project en over landelijke bijeenkomsten. Daarnaast is het SBL-netwerk via de SBL-nieuwsbrief geïnformeerd over de ontwikkelingen. Ook via de RdMC Nieuwsbrief is over het project gecommuniceerd. Leraren zijn uitgenodigd om feedback te geven op de website en zij zijn tijdens specifieke bijeenkomsten geïnformeerd over het thema 'zelfevaluatie'. In de eerste versie van www.leerkrachtinbeeld.nl heeft SBL de volgende instrumenten en werkvormen ingebracht ter ondersteuning van zelfevaluatie. Het gaat dan om de instrumenten CheckList, de Quickscan, de Feedbackscan en de SO-scan. De werkvormen zijn: beroepsbeelden, beroepsopvattingen en sleutelervaringen. Het RdMC heeft de volgende instrumenten geïntroduceerd: de Competentiematrix, Proformas, Leraar als Persoon (LaP), Leraren in Kritische Situaties (LiKS) en de (leerlingen)feedbackscan VO. De hernieuwde site ‘Leerkracht in beeld’ (LIB) is op basis van evaluaties van docenten inhoudelijk en technisch verbeterd. De site was eind september 2009 gereed en op het congres ‘Competenties in de Vingers Krijgen’, te Zwolle, ‘officieel’ gepresenteerd. Gebruikers van de site LIB zijn gevraagd naar hun ervaringen met de gebruikte instrumenten en hun waardering hierover uit te spreken. Daarnaast hebben docenten van het MaasWaal College, die deelgenomen hebben aan een RdMC–POP/loopbaancursus (en waarin het gebruik van LIB is gepromoot) feedback gegeven. Op de site is een prominente plek ingeruimd voor de reacties en tips van gebruikers. Er zijn twee workshop gehouden bij het Blariacum College te Venlo en een workshop bij de Hogeschool van Amsterdam over ‘Zelfevaluatie en de site LIB’. De flyer ‘Leerkracht in Beeld’ gemaakt door RdMC is op een aantal beurzen en bijeenkomsten voor leraren uitgedeeld. SBL heeft een inlegvel voor in de SBLbrochure over de website gemaakt De respons van de leraren in het onderzoek om inzicht te krijgen in het gebruik van zelfevaluatie-instrumenten en de site Leerkracht in Beeld was zeer matig.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling In dit project zijn de volgende producten opgeleverd: • Een eerste versie van een openbare digitale werkomgeving voor (a.s.) leraren, gericht op zelfevaluatie en getest door (a.s.) leraren: www.leerkrachtinbeeld.nl. • Een ‘ZOEK’-functie op de nieuwe site in plaats van het geplande “stappenplan /stroomschema”. • De mogelijkheid voor leraren om een persoonlijk profiel in de werkomgeving aan te maken c.q. een exportfunctie te gebruiken voor het transporteren van data naar een digitaal portfolio. Daarnaast zijn een aantal activiteiten verschoven naar 2010 en zijn activiteiten vervallen. Activiteiten verschoven naar 2010 zijn: • Onderzoeksrapport over het gebruik van zelfevaluatie-instrumenten en de site Leerkracht in Beeld (januari 2010). • Onderzoeksrapport over gebruikservaringen met de werkplaats en het platform (januari 2010). • Een digitaal handboek over zelfevaluatie in relatie met de materialenmap die SBL voornemens is te realiseren (zomer 2010). Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
77
• •
• •
De inhoudelijke bijdrage van leraren aan het stimuleren van zelfevaluatie (4 á 5 in plaats van 10); de SBL gaat dit verder oppakken. Een Handleiding hoe leraren te enthousiasmeren en te motiveren zijn voor zelfevaluatie door regiomedewerkers en trainers (in relatie met de materialenmap die SBL voornemens is te realiseren). Er zal een train-de-trainer programma ontwikkeld worden. Na goedkeuring van SBL op de site plaatsen van een conceptvragenlijst over de kwaliteitscriteria voor digitale zelfevaluatie-instrumenten (Navigator). Mini-conferentie over zelfevaluatie; te organiseren door SBL, in overleg met het RdMC.
De volgende producten zijn om met name technische redenen (niet haalbaar) komen te vervallen: • “Stappenplan /stroomschema” voor de aanpak van zelfevaluatie als onderdeel van de werkomgeving, omdat . • Een centrale inlogmogelijkheid voor zowel de RdMC- (VWL) als de SBL-instrumenten. • Een eenvoudige koppeling in de werkomgeving naar het lerarenregister. • Inzicht in de mogelijkheden om de data die de verschillende digitale instrumenten van SBL en RdMC opleveren, op diverse niveaus aan elkaar te koppelen, mede gerelateerd aan het genereren van een samenhangende totaalrapportage t.a.v. competenties. RdMC en SBL hebben geleerd dat het lastig is docenten bij het onderzoek te betrekken, een deel van geplande activiteiten (technisch) niet uitvoerbaar was en het project meer tijd kostte dan gepland.
6 De bijdrage aan de kernvariabelen Het is (nog) niet mogelijk in deze evaluatie aan te geven in hoeverre de activiteiten in dit vraaggestuurde project hebben bijgedragen aan kernvariabelen bij docenten zoals de vermindering van werkbelasting, de motivatie voor het verzorgen van onderwijs, de motivatie om in het onderwijs te blijven werken, aan vakinhoudelijke bekwaamheid etc.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen Door de partners in dit project worden de volgende knelpunten en oplossingen hiervoor naar voren gebracht. Knelpunten • Het RdMC zou (praktijk)onderzoek verrichten in relatie tot de zelfevaluatie-instrumenten (zowel wat betreft kwaliteit, gebruik en validering van de instrumenten) en zorg dragen voor de technische aspecten van de website. In de praktijk bleek het uitvoeren van dit onderzoek lastiger uitvoerbaar dan gedacht. • SBL zou via het Platform zelfevaluatie zorg dragen voor een landelijk dekkend netwerk van leraren die voor andere leraren en scholen via face-to-face contacten en workshops kunnen bijdragen aan de sensibilisering en implementatie van de zelfevaluatie-instrumenten. De uitgestippelde strategie bleek in de praktijk traag te verlopen. Gehanteerde oplossingen bij ervaren knelpunten: • Het gebruikersonderzoek van zelfevaluatie instrumenten en de site Leerkracht in Beeld had een zeer matige respons. Acties om de respons te verhogen leverden (bijna) niets op. • Extra wervings-/promotieacties om de respons te verhogen. Er is o.a. op de site een prominentere plek ingeruimd voor evaluatie van de site en voor tips en reacties. Dit heeft echter (bijna) geen resultaten opgeleverd. • Een deel van de geplande opbrengsten van producten en kennisontwikkeling is (voorlopig) vervallen en verschoven naar 2010.
8 Wensen en toekomstverwachtingen
78
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Er is geen vraaggestuurd project voor 2010 aangevraagd. Activiteiten met betrekking tot het onderzoek naar gebruik van zelfevaluatie-instrumenten en het opzetten van een landelijk dekkend netwerk voor de implementatie van de zelfevaluatie zijn voor een (groot) deel verschoven naar 2010, omdat de geplande activiteiten niet uitvoerbaar bleken in 2009. RdMC en SBL hebben een samenwerkingsconvenant gesloten. De activiteiten voor 2010, inclusief de taakverdeling tussen RdMC en SBL zijn de volgende: • Na goedkeuring van SBL op de site plaatsen van een conceptvragenlijst over de kwaliteitscriteria voor digitale zelfevaluatie-instrumenten (Navigator). • Zorg dragen voor de inhoudelijke bijdrage van leraren aan het stimuleren van zelfevaluatie (4 á 5 in plaats van 10); de SBL gaat dit verder oppakken. • Zelfevaluatie als item in Leraar24. • Het linken van een scan voor speciaal onderwijs (SO-scan) aan Leerkracht in Beeld. SBL neemt dit voor haar rekening. • De continuïteit van de site m.b.t. techniek en inhoud veiligstellen. • De ‘doorontwikkeling’ van instrumenten, met name de Feedbackscan; • Onderzoeksrapport opstellen over het gebruik van zelfevaluatie-instrumenten en de site Leerkracht in Beeld. • Onderzoeksrapport opstellen over gebruikservaringen met de werkplaats en het platform.De organisatie van een mini-conferentie door SBL over zelfevaluatie in januari 2010. • Het presenteren van workshops over ‘doorlopende leerlijnen po-vo’ en het nut van zelf assessments voor leerkrachten op een onderwijsmiddag voor de Schooladviesdienst Wassenaar, 11 maart 2010. SBL neemt dit voor haar rekening. • Het opstellen van een digitaal handboek over zelfevaluatie in relatie met de materialenmap die SBL voornemens is te realiseren. • Een handleiding opstellen hoe leraren te enthousiasmeren en te motiveren voor zelfevaluatie door regiomedewerkers en trainers (in relatie met de materialenmap die SBL voornemens is te realiseren). Er zal een train-de-trainer programma ontwikkeld worden. • Een mini-conferentie organiseren over zelfevaluatie; (SBL, in overleg met het RdMC). • Het schrijven van artikelen voor o.a. bij Meso Focus en het onder de aandacht brengen van de site bij ‘het’ schoolleiderscongres.
9 Samenvatting en conclusies SBL wil samen met RdMC in het project Platform zelfevaluatie voor leraren een aantrekkelijke digitale omgeving ontwerpen en uitbouwen. Leraren krijgen daardoor mogelijkheden om zichzelf en hun scholen te evalueren. Op de website www.leerkrachtinbeeld.nl zijn bestaande zelfevaluatie-instrumenten en werkvormen overzichtelijk bij elkaar gezet. De samenwerking tussen SBL en RdMC is naar wens verlopen. De respons van de leraren in het onderzoek om inzicht te krijgen in het gebruik van zelfevaluatie instrumenten en de site Leerkracht in Beeld was matig. Acties om de respons te verhogen hadden (bijna) geen resultaat. Een deel van de geplande oplevering van producten is vervallen en een deel van de geplande activiteiten voor 2009 is verschoven naar 2010.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
79
Project 5. Onderwijsteams: Spil in de lerende organisatie
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Leeuwenborgh Opleidingen 0,6 fte Middelbaar beroepsonderwijs Docententeams bestaande uit docenten (LB, LC) en trainers
1 Aanleiding Leeuwenborgh Opleidingen heeft professionalisering van zijn personeel als speerpunt opgenomen in het strategisch beleid van de komende jaren. Structurele professionalisering van onderwijsgevenden is onder andere noodzakelijk om het competentiegericht onderwijs (CGO) te kunnen implementeren dat studenten in staat stelt om de vereiste kennis, vaardigheden en beroepshouding verwerven. Aan de onderwijsinhoudelijke invoering van CGO wordt al enige jaren gewerkt met behulp van proeftuinen en experimenten. Ook heeft Leeuwenborgh zijn organisatie opnieuw ingericht om CGO optimaal te kunnen realiseren met als uitgangspunt dat de deelnemer centraal staat en de onderwijsteams een prominente positie innemen in de organisatie. Niet alleen de invoering van CGO maar ook het werken in meer zelfstandige en verantwoordelijke onderwijsteams vereist competentieontwikkeling van de docenten. Leeuwenborgh vindt het belangrijk dat medewerkers kansen krijgen zich te ontwikkelen en blijven leren in hun werksituatie. Dat geldt zowel leraren en leidinggevenden. Het doel van de aanpak is het verbeteren van de kwaliteit van het werk, het vergroten van de wendbaarheid van de organisatie, het verhogen van de employability en het welbevinden van medewerkers en het optimaliseren van de relatie met de werkgever. Leeuwenborgh Opleidingen heeft in oktober 2008 bij het RdMC een projectplan voor een vraaggestuurd project ingediend, omdat men op de hoogte was van de activiteiten van het RdMC op het terrein van professionalisering.
2 Betrokken partijen De partners in dit vraaggestuurd project zijn het RdMC en Leeuwenborgh Opleidingen. Verder is bureau Kessels Smits bij dit project betrokken. In het projectplan wordt gesproken over een projectorganisatie met een projectgroep (projectleider Leeuwenborgh Opleidingen, RdMC en projectleiders deelprojecten), een klankbordgroep en verschillende deelprojectgroepen.
3 Verwachtingen en doelen Er zijn twee hoofddoelen in dit project vastgelegd. Deze zijn: 1. Structurele professionele ontwikkeling van teams. De structurele professionele ontwikkeling van docenten in teams te realiseren (resultaat gericht werken, reflecteren op eigen functioneren en de professionele dialoog) door het ontwikkelen en uittesten van een methodiek om te komen tot een teamontwikkelingsplan. Deze methodiek gaat vervolgens als richtsnoer dienen voor de overige teams van Leeuwenborgh en wordt ingezet om structurele professionalisering onderdeel te laten worden van de teamdoelstellingen. 2. De introductie van een intern 'professionaliseringscentrum' gericht op de professionalisering van de gehele organisatie, waarbij het accent ligt op leren op de werkplek, geïntegreerd in de professionele ontwikkeling en onderwijsontwikkeling.
80
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
4 Procesverloop In het projectgroepoverleg is de voortgang van het project bewaakt en werden de noodzakelijke, gewenste bijstellingen van de oorspronkelijke planning besproken en goedgekeurd. Structurele professionele ontwikkeling van teams Met behulp van een teamscan zijn teams geselecteerd die gingen participeren in het project. Het doel was om via kleine prikkels gedragsveranderingen bij leraren teweeg te brengen met name gericht op resultaatgericht werken en hen te laten reflecteren over huidig en toekomstig (team)gedrag. In maart 2009 is het traject met twee teams van start gegaan. Er zijn vijf sessies van team zorg en vier sessies van team techniek geweest. Voor en na elke sessie kwam(en) de werkgroep bijeen om de sessies voor te bereiden en na te bespreken. Regelmatig was er ook overleg met de opleidingsmanagers van beide teams, meestal op hun eigen verzoek, maar ook op verzoek van de werkgroepleden. De rol van RdMC was vooral informatie te verschaffen over het optimaliseren van de professionele ontwikkeling van teams. De aanvrager is zeer tevreden over de inbreng van RdMC. Introductie van een intern 'professionaliseringscentrum' Ruim vier maanden is besteed om de vraagstelling van de opdrachtgever te verhelderen. In september 2009 is er een plan van aanpak opgesteld. In het project wil men effectief aansluiten bij positieve ontwikkelingen (de pareltjes, de vonken) in de organisatie en deze te verdiepen (via reflectie) in plaats te verbreden. Het adagium is: ‘bottom- up’, aansluiten bij eigen ontwikkelingen en niet van boven af opleggen. Vervolgens is samen met bureau Kessels Smit een oriëntatie uitgevoerd onder docenten, beleidsmakers en bestuurders van scholen wat betreft de professionalisering. Op basis van de bevindingen is een notitie en webontwerp voor een Toolbox opgesteld met o.a. tools bij leerblokkades, leerfuncties en leervoorkeuren voor alle schooltypen o.a. mbo. Dit laatste om een beeld te schetsen van een ‘bottom-up’ aanpak. De doelen van de professionele ontwikkeling van teams uit het projectplan zijn op de volgende wijze geoperationaliseerd: • De mogelijkheden van (informeel) leren op de werkvloer zullen worden versterkt. De interventies van RdMC zullen gericht zijn op de teams, de leidinggevenden en individuele docenten om te leren (informeel) te leren. • Met behulp van het concepten ‘creatieve spanning’ en ‘taakspanning’ zal de motivatie om te leren (‘leerspanning’) bij alle betrokkenen worden aangewakkerd. • De invoering van CGO en resultaatverantwoordelijkheid bij teams zullen verder vorm uitgewerkt. • De implementatie van een nieuwe rol van de leidinggevenden in een nieuwe ‘leerinfrastructuur’ zal worden gestimuleerd. • De individuele medewerkers zullen worden gestimuleerd te reflecteren over hun loopbaan en hun eigen ontwikkeling. • Positieve ervaringen en ervaringen van good practices binnen de organisatie zullen worden verspreid om draagvlak te creëren voor de gekozen aanpak. Het RdMC heeft zich gehouden aan het projectplan en is in overleg met de opdrachtgever daar soms van afgeweken. De activiteiten zijn veelal uitgevoerd op de momenten zoals was gepland. Leidinggevenden en teams waren enthousiast over de aanpak en de opbrengsten van het project. RdMC heeft de afgesproken inzet geleverd. De contacten met RdMC zijn door betrokkenen als zeer plezierig ervaren. Het RdMC was goed bereikbaar en hield zich aan afspraken. De opdrachtgever wil in de toekomst graag blijven samenwerken met RdMC
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
81
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling De uitvoering van het project heeft geleid tot de volgende concrete resultaten: • overzicht van vereiste CGO competenties per team; • uitvoering van assessments; • teamontwikkelingsplannen; • persoonlijke ontwikkelingsplannen van docenten; • concept - methodiek teamontwikkelingsplannen zijn klaar (als basis voor het werken met nieuwe teams in 2010); • notitie ontwerp professionaliseringscentrum m.b.t. leerinfrastructuur Leeuwenborgh; • ontwerp van een website. Alle partijen binnen Leeuwenborgh Opleidingen hebben veel van het project geleerd. Leidinggevenden hebben beter zicht gekregen op hoe complex de verhoudingen tussen medewerkers zijn. Teams hebben geleerd nauwkeuriger hun doelen te formuleren en efficiënter te werken. Het RdMC heeft geleerd dat reflecteren over werkprocessen voor lerarenteams soms een lastige opgave is.
6 De bijdrage aan de kernvariabelen Een inschatting van de bijdragen van het project aan de kernvariabelen op het terrein van de professionalisering van docenten staat in de onderstaande tabel. Zowel RdMC als Leeuwenborgh Opleidingen baseren zich daarbij op het werken met twee teams van 15-20 personen.
1.
Verminderen van werkbelasting
RdMC
Aanvrager
Nvt
Nvt
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
Nvt
Nvt
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
Nvt
Nvt
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
Nvt
Nvt
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
Nvt
Nvt
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
Nvt
Nvt
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
Nvt
Nvt
8.
Leraren leren van anderen
(Redelijk) veel
(redelijk) veel
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
Nvt
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar
(redelijk) veel
(redelijk) veel
11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
(redelijk) veel
(redelijk) veel
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
Nvt (evt.op langere
13. Het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen
redelijk veel (als
termijn) redelijk veel
een lerende organisatie)
Het project was gericht op het systematisch vormgeven van professionalisering van het functioneren van twee teams en gericht op het expliciteren van de eigen leerdoelen, het inzicht krijgen in eigen functioneren en het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen van de betreffende teams. Het project was niet gericht op de inhoud van het professionaliseren.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen Er worden door de partners zowel positieve factoren genoemd in de samenwerking als ook knelpunten en slaagfactoren. Deze zijn over verschillende aspecten te verdelen.
82
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Aanwezige positieve voorwaarden in de relatie tussen betrokken partijen: • De samenwerking tussen Leeuwenborgh opleidingen en Ruud de Moor Centrum verloopt in een open, positieve, constructieve en coöperatieve sfeer. Aanwezige positieve voorwaarden binnen Leeuwenborgh zijn: • Zowel de opleidingsmanagers als de docenten vinden het project een zeer zinvolle exercitie. • Draagvlak binnen de organisatie. Een publicatie in een onderwijsblad over het project creëerde draagvlak voor het project binnen de organisatie. • Zowel de opleidingsmanagers als de docenten zien (de verlenging van) het project als een kwaliteitsimpuls. Knelpunten voor het functioneren van het RdMC: • Men ervaart onzekerheden in het uitwerken van de methodiek wat betreft o.a. de nog te ontwikkelen competentieprofielen, het abstractieniveau van de resultaten en het realiseren van maatwerk naar de teams. • De voortgang van het teams verloopt moeizamer dan verwacht, omdat geplande bijeenkomsten werden uitgesteld in verband met onder andere het ‘werkverdelingsbeleid’. Slaagfactoren voor het functioneren van het RdMC zijn: • Inzicht in de complexiteit van schoolorganisaties en communicatiestromen bij het maken van afspraken met medewerkers en het afstemmen van werkprocessen met secretariaat, P&O, teamleiders en de teams zelf. • Inzicht in succesfactoren binnen de teams die leiden tot teamfunctioneren en het opstellen van teamontwikkelingsplannen (TOP’s). • Inzicht in reflectievermogen en de professionele dialoog. Knelpunten binnen Leeuwenborgh Opleidingen zijn: • De invoering van het vernieuwde ‘functiebouwwerk’ was vertraagd, waardoor er nog geen duidelijkheid was voor docenten wat betreft loopbaanperspectieven in de eigen organisatie op de korte termijn en het invoeren van nieuwe functies, die wenselijk/noodzakelijk zijn voor de verdere kwalitatieve organisatieontwikkeling op de langere termijn. Knelpunten voor het intern functioneren teams zijn: • Het was voor teams lastig om regelmatig, met korte tussenpozen, voor de sessies bij elkaar te komen in verband met de werkdruk van de individuele leden. • Het kunnen benoemen van de resultaten en de koppeling kunnen maken naar de competenties bleek moeilijk. • Er waren onduidelijke doelstellingen van teams waardoor men niet koersvast is. • Het onvermogen bij teamleden tot abstract denken. • Het gevoel van ‘veiligheid’ binnen de teams. • Het is voor teams lastig om de resultaten van hun inspanningen vast te stellen. • Het ontbreken van teamactiviteitenplannen waardoor de voortgang van de teamontwikkelplannen werd vertraagd.
8 Wensen en toekomstverwachtingen Op basis van de positief ervaren, in gang gezette ontwikkelingen is door Leeuwenborgh Opleidingen een aanvraag voor een vervolgproject in 2010 gedaan. Die aanvraag is gehonoreerd. Middels een publicatie in ‘Leeuwenborgh communiceert’ en via informatiebijeenkomsten voor de opleidingsmanagers is de werving van nieuwe pilotteams inmiddels goed in gang gezet. Verder zal n.a.v. de notitie een uitwerking aangaande werkplekleren, professionaliseren ‘bottom-up’ verder vorm gegeven worden.
9 Samenvatting en conclusies Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
83
Het project heeft een toegevoegde waarde voor de opdrachtgever. Bij Leeuwenborgh Opleidingen is men zeer enthousiast over de aanpak en de opbrengsten van het project. Het project heeft een leerproces op gang gebracht in alle geledingen van de organisatie. Leidinggevenden hebben beter zicht gekregen hoe medewerkers op de werkvloer tegen (de implementatie van) het beleid aankijken en hoe complex de verhoudingen tussen medewerkers zijn. Teams hebben geleerd nauwkeuriger hun doelen te formuleren als voorwaarde om te kunnen evalueren of doelen zijn bereikt. Verder hebben ze geleerd om de koppeling te maken tussen resultaten, activiteiten en competenties. Medewerkers kunnen daardoor meer zicht krijgen of ze efficiënt werken. Het vermogen om daarover te kunnen reflecteren is bevorderlijk, maar voor de teams niet makkelijk. De opdrachtgever en de uitvoerder van het onderzoek zijn positief over de stimulerende samenwerking bij de uitvoering van het inspirerende project en de verkregen inzichten op het gebied van aspecten van de lerende school, teamfunctioneren en reflectie en professionele dialoog bij docenten.
84
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Project 6. Van Krimp naar Kans
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Stichting Voortgezet Onderwijs Parkstad Limburg (SVOPL) 0.8 fte Voortgezet onderwijs Leraren
1 Aanleiding De Stichting Voortgezet Onderwijs Parkstad Limburg (SVOPL) heeft in 2008 in het kader van teruglopende leerlingenaantallen een project opgestart Van Krimp naar Kans. De intentie is om de tijdelijke boventalligheid die hierdoor ontstaat te benutten om de kwaliteit van het onderwijspersoneel te verbeteren. Dit project dat een groot aantal activiteiten op het terrein van professionalisering omvat (van tweedegraads naar eerstegraads, kweekvijvertrajecten, vmbo-ontwikkeling, professionaliseringscentrum) loopt vanaf september 2008. Het Ruud de Moor Centrum is gevraagd bij een aantal van deze activiteiten ondersteuning te verlenen. Er bestonden al eerder contacten tussen een van de scholen onder dit bestuur en het RdMC. Verder heeft de fysieke nabijheid van het bestuur / de scholen en het RdMC en het wederzijds vertrouwen de contacten vergemakkelijkt.
2 Betrokken partijen Bij dit project zijn de zes scholen van de SVOPL (met in totaal 860 leraren) betrokken. Er is een (externe) projectleider voor het gehele project van Krimp naar Kans die verantwoordelijk is voor de communicatie, coördinatie en inhoudelijke bijdragen. Er is gekozen voor extern omdat dit intern met de krapte bij de centrale staf van het bestuur niet te realiseren was. Bovendien is de projectleider ook al op andere terreinen actief voor het bestuur. Verder is er een projectgroep ingericht die met name verantwoordelijk is voor de uitvoering van projectactiviteiten. De projectleider rapporteert rechtstreeks aan het College van Bestuur. Er is geen stuurgroep ingesteld. De projectleider van het RdMC is vooral belast met de coördinatie van de activiteiten van het RdMC in het vraagsturingsproject. Om de 14 dagen zou er afwisselend een inhoudelijke dan wel een procesmatige bijeenkomst van de projectgroep zijn. Het SVOPL is leidend in dit project. Vanuit het Ruud de Moor Centrum nemen vanwege de diverse projectonderdelen die verschillende expertise vragen, meer personen deel aan dit project. Het RdMC is ondersteunend in dit project. In het project zijn verder twee keer externen betrokken die ondersteunend zijn geweest bij projectactiviteiten. In het projectplan is sprake van een intern en extern communicatieplan met diverse activiteiten door de aanvrager en het RdMC.
3 Verwachtingen en doelen Het vraaggestuurde project heeft betrekking op een aantal onderdelen van het veelomvattende project Van Krimp naar Kans. Dit laatste project omvat een grote hoeveelheid maatregelen en activiteiten om vanuit een krimpsituatie een impuls te geven aan professionalisering en deze te verankeren in de schoolorganisatie. Het onderhavige vraagsturingsproject richt zich concreet op de volgende activiteiten en doelen: - een schoolscan werkplekleren en een rapportage hierover; - een online leernetwerk; - inrichting van een expertgroep professionalisering en ontwerp van een professionaliseringscentrum; - ontwerp en introductie van een Loopbaanrotonde in de scholen; Elk van deze activiteiten is in het oorspronkelijke projectplan en in de bijstelling daarvan in maart 2009 uitgebreid beschreven. Het oorspronkelijke projectplan is bijgesteld om meer duidelijkheid te krijgen over wat er van het RdMC verwacht werd in elk van de projectonderdelen. Deze zijn in de bijgestelde versie dan ook nader uitgewerkt en gespecificeerd.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
85
4 Procesverloop Het project is traag op gang gekomen. Dit vanwege onduidelijkheid over de rol van het RdMC bij de verschillende activiteiten en omdat het niet wilde lukken activiteiten van de grond te krijgen (‘grip te krijgen op het project’). Beide problemen zijn tijdens het gehele projectjaar min of meer blijven bestaan, ook vanwege de onduidelijkheid wie feitelijk projectleider was/ zou moeten zijn. Volgens het RdMC heeft het communicatieplan nauwelijks gewerkt en was de werkvloer (leraren en p&o-medewerkers) slechts beperkt op de hoogte van het project en de voortgang ervan en heeft het RdMC geen contacten kunnen leggen met leraren en medewerkers van p&o. Ook hadden de projectactiviteiten bij schoolleiders weinig prioriteit, heeft het externe projectleiderschap minder goed gewerkt, was de relatie tussen de externe projectleider en het RdMC niet optimaal en werd volgens het RdMC met regelmaat ‘de boot afgehouden’ omdat scholen nog niet toe zouden zijn aan veranderingen. Binnen het SVOPL is er regelmatig gecommuniceerd met het CvB en incidenteel met de schoolleiders. Het college heeft bij de verschillende stukken steeds gemeend deze te moeten ‘aanhouden’ omdat ze wel voldeden als aanzet voor eigen beleidsstukken, maar nog te weinig operationeel waren, nog geen toepasbare instrumenten bevatte. Ook was het bij de aanvang van het project bij SVOPL al duidelijk dat één jaar vraaggestuurd project te weinig tijd zou zijn om concrete instrumenten in handen te hebben. De SVOPL-projectleider vermoedt dat deze beide zaken door hem nog beter gecommuniceerd hadden moeten worden. Nu leidde het tot andere verwachtingen bij de beide partijen: RdMC wilde naar leraren en SVOPL wilde aanhouden en impact en consequenties overzien. Dit heeft de rest van het project parten gespeeld. Na een aantal maanden zijn de bijeenkomsten van de projectgroep gestopt en heeft de communicatie tussen aanvrager en RdMC zich vooral afgespeeld via de e-mail of is die zelfs helemaal gestopt. De verschillende verwachtingen zijn hier volgens het SVOPL debet aan. Het was niet zo dat men niet wilde maar men kwam niet verder omdat beide partijen voor het vervolg wat anders voor had. Het RdMC heeft op verschillende manieren geprobeerd meer grip te krijgen op de activiteiten en activiteiten voorgesteld, maar dit is volgens de projectleider van het RdMC niet echt gelukt. Dit neemt niet weg dat een aantal activiteiten met succes zijn afgerond. De geplande Schoolscan werkplekleren is binnen de daarvoor gestelde tijd door het RdMC ontwikkeld, besproken met projectleider en CvB, uitgetest en ingevuld door ongeveer een kwart van de leraren op de zes scholen. De rapportage is afgerond en besproken. De bijstelling ervan is nog niet besproken met de projectleiding en CvB en met de schoolleiders. Dit gebeurt in maart 2010. Intentie is om mede op basis van dit onderzoek enkele concrete professionaliseringsactiviteiten te benoemen in relatie tot het versterken van ‘werkplekleren’. Het RdMC had het voortouw in deze activiteit en zowel over het proces als het product is het RdMC tevreden. Het product is ook op andere scholen in te zetten. Het SVOPL verwachtte dat het RdMC een min of meer kant en klare vragenlijst zou hebben voor dit onderzoek. Dit bleek niet het geval te zijn en moest ontwikkeld worden. Het SVOPL heeft vanwege de expertise van het RdMC dit onderdeel overgelaten aan het RdMC. Zelf heeft men docenten gestimuleerd deel te nemen en geadviseerd over de vragenlijst (niet te lang, online, alleen belangrijke items). Hoewel de respons geringer was dan verwacht, is het SVOPL tevreden over de bruikbaarheid van de resultaten. Het werkplekleren dat als resultaat van de scan opgepakt had moeten worden door de scholen is nog niet van de grond gekomen. Het SVOPL wil de resultaten van de scan in maart 2010 bespreken met het RdMC en de schoolleiders en er dan concrete acties aan verbinden. Wat betreft het online leernetwerk heeft het RdMC wel een voorstel ingediend, maar hier is niets mee gedaan door de scholen / de aanvrager. Het SVOPL geeft aan dat vanwege reorganisaties, fusie en de nieuwe website dit voorstel inderdaad niet is uitgevoerd. Het is ‘geparkeerd’ en zal later zeker opgepakt worden. De loopbaanrotonde is door het RdMC uitgewerkt, op papier gezet en besproken. Uiteindelijk heeft dit geleid tot een Startnotitie, met aanvulling voor HRM. Deze is besproken door / met projectleider en CvB en gevraagd is wijzigingen/ toevoegingen aan te brengen. Daarvoor zou volgens het RdMC de projectleider een voorzet geven. Dit is niet meer gebeurd. Dit betekent ook dat de uitvoering ervan niet heeft plaatsgevonden. De aanvrager is volgens het RdMC tevreden met deze beleidsnotitie. Het RdMC is tevreden over de notitie, maar betreurt het dat 86
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
niet een bredere groep p&o-medewerkers en ook leraren direct betrokken zijn geweest bij het opstellen ervan. De aanvrager is inderdaad tevreden met het resultaat als aanzet voor een beleidsnotitie. Het is echter nog geen concreet instrument waarmee het SVOPL naar de scholen en de docenten kan. De rol van SVOPL bestond vooral uit het becommentariëren en bespreken van de verschillende stukken. De expertgroep en het geplande ontwerp voor een professionaliseringscentrum zijn niet van de grond gekomen. Na de radiostilte over de loopbaanrotonde heeft het RdMC het initiatief genomen om via schoolportretten (scholen die ervaring hebben met het opzetten van professionaliseringsactiviteiten / professionaliseringscentrum) een praktisch instrument te maken voor scholen die een dergelijk centrum op willen zetten, inclusief een toolkit. Hiervoor is een extern bureau ingehuurd door het RdMC en ook zijn rechtstreeks met medewerkers van p&o van de aanvrager gesprekken hiervoor gevoerd. Het CvB en de projectleider van SVOPL zijn op de hoogte gesteld van dit initiatief. Wat het professionaliseringscentrum betreft geeft het SVOPL aan dat de scholen de p&o-poot anders gaan opzetten en dat men deze plannen eerst wilde bespreken met het nieuwe hoofd p&o. De initiatieven rond de schoolportretten en de toolkit vervullen binnen het SVOPL vooralsnog geen substantiële rol in de beleidsontwikkeling. Wel wordt aangegeven dat het goed is dat het RdMC dit heeft opgepakt. Het is de verwachting van het RdMC dat dit instrument eind van het jaar / begin volgend jaar gereed is en ook gebruikt kan worden voor andere scholen / besturen. Belangrijk in het proces is verder volgens het RdMC dat de SVOPL-projectleider meer gefunctioneerd heeft als commentator van ontwikkelingen / stukken dan dat hij sturing heeft gegeven aan het project voor het RdMC. Dit betekende dat het RdMC veel zelf helder moest krijgen en zelf initiatieven moest nemen. Een verschil van interpretatie over hoe de relatie tussen RdMC (leidend-volgend) en SVOPL (opdrachtgever-opdrachtnemer) er uit zou moeten zijn ligt hier mede aan ten grondslag. Ook het SVOPL vindt dit een moeilijk punt. Volgens de externe projectleider is dit blijven wringen. Van belang is hierbij dat het SVOPL zelf wil bepalen wanneer stukken of instrumenten klaar zijn om de scholen in te gaan. Het ‘aanhouden’ door het CvB van door het RdMC geleverde notities is een besluit en wil eigenlijk zeggen ‘even stoppen’ en ‘een pas op de plaats maken’. Dit wil tevens zeggen dat er dan niet naar docenten en de scholen gegaan kan worden. Ten slotte geeft de SVOPL-projectleider aan dat hij het ‘duwen en trekken’ toch wat positiever ervaren heeft. Mogelijk had hij wel duidelijker moeten communiceren over het besluit van het CvB en dat er dus geen initiatieven richting scholen / docenten konden plaatsvinden. Het SVOPL is van mening dat het contact met de medewerkers van het RdMC over het geheel genomen goed verliep en dat het RdMC zich steeds aan de afspraken hield. Ook de bereikbaarheid was voldoende. Of het SVOPL nog met het RdMC wil samenwerken hangt af van de vraag of het centrum een meerwaarde heeft. In het project is niet altijd duidelijk geweest welke persoon van het RdMC welke expertise inbracht en hoe die effectief voor de scholen ingezet kon worden. De rol van de programmaleiding bijvoorbeeld was niet duidelijk. Niet altijd werd de verwachte expertise geleverd. De planning is verder goed gevolgd al is niet alles – om de gegeven redenen – uitgevoerd. In grote lijnen heeft RdMC ook geleverd wat afgesproken was.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling In dit project zijn de meeste geplande producten – schoolscan werkplekleren, onderzoek werkplekleren, ontwerp loopbaanronde - gerealiseerd. Daarnaast is er voor het eind van het jaar een instrument met schoolportretten waaruit scholen / besturen kunnen putten die een professionaliseringscentrum willen oprichten. In veel gevallen gaat het zowel volgens het RdMC als het SVOPL om notities die bedoeld zijn om (nog) beleid te maken en waar het bestuur / de scholen mee aan de slag kunnen. Het feitelijk uitvoeren van activiteiten met / voor leraren en anderen (werkplekleren, online leernetwerk, loopbaanrotonde) is niet van de grond gekomen. Omdat men geen contacten met leraren heeft kunnen krijgen betekent het dat dit vraaggestuurd project voor leraren in de praktijk (nog) geen invloed heeft gehad. Voor de projectleider van het RdMC is vanuit dit project duidelijk geworden dat er in vraaggestuurde projecten beter niet met instellingen samengewerkt kan worden die een extern projectleider aanstellen. Verder is het RdMC van mening dat duidelijker aangeven moet worden in het begin van een project dat het ook directe contacten met Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
87
leraren wil (‘activiteiten bottom up’). Naast het stimuleren van leraren voor professionaliseringsactiviteiten is ook draagvlakvergroting voor de plannen en activiteiten van groot belang. Tenslotte moeten er volgens het RdMC eveneens in het begin duidelijker afspraken komen over de noodzaak van co-productie van activiteiten door betrokkenen en het RdMC. Voor het SVOPL is door dit project duidelijk geworden dat er meer gewerkt moet worden met het opdrachtgever– opdrachtnemermodel. De aanvrager kan en moet dan helder aangeven wat hij aan expertise verwacht. De vraagsturing zoals die nu bij RdMC aanwezig is, is daarom minder interessant voor SVOPL. Dit is ook een van de redenen dat er voor 2010 geen vraaggestuurd project is aangevraagd. Het RdMC geeft aan dat het opdrachtgever-opdrachtnemermodel conflicteerd met het cocreatiemodel in de vraaggestuurde projecten. De samenwerkingsovereenkomst tussen RdMC en SVOPL, die voor elk vraaggestuurd project wordt getekend met daarin allerlei voorwaarden, kan in de praktijk de problemen zoals hierboven beschreven volgens het RdMC ook niet voorkomen. De dynamiek en het tempo van het project wordt in belangrijke mate bepaald door de aanvrager,
6 De bijdrage aan de kernvariabelen In dit project zijn er nauwelijks contacten geweest met leraren. Bijdragen aan de professionele ontwikkeling van leraren zijn dan ook niet op te tekenen.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen Uit de verslagen van de projectorganisatie en het gesprek met de projectleider van het RdMC en de externe projectleider van SVOPL komt naar voren dat de rol van het RdMC in het project en die van de projectleider van het SVOPL niet helemaal duidelijk was. Ook waren de uit te voeren activiteiten niet altijd helder. Ondanks nadere uitwerking van de projectactiviteiten heeft dit slechts een deel van de problemen opgelost. Wel zijn enkele activiteiten tot tevredenheid afgerond. De onduidelijkheid over de rollen van het RdMC en de projectleider SVOPL (en de verwachtingen over en weer) zijn de hele looptijd van het project ‘in de lucht blijven hangen’. De rol van het RdMC wordt door het RdMC zelf als ‘u vraagt, het RdMC draait’ omschreven. Het RdMC had bovendien de indruk dat ze aan elke activiteit moest ‘sleuren’ om iets gerealiseerd te krijgen. Verder heeft het RdMC de indruk dat het draagvlak bij zowel (decentraal) management als bij leraren niet hoog is. Ook hier heeft het RdMC getracht oplossingen aan te dragen, maar veelal werd de boot door de externe projectleider en het CvB afgehouden. Het SVOPL spreekt hier, zoals gemeld, liever van aanhouden. Duidelijk is dat verwachtingen over en weer niet overeenkwamen en dat het RdMC graag de scholen in ging en het SVOPL hier terughoudend mee was omdat er nog geen concrete instrumenten waren. De communicatie daarover was onvoldoende en SVOPL had nog duidelijker deze bewuste keuze van het CvB tot aanhouden en de redenen ervan (het bestuur / de scholen zouden nog verkeren in stadium van strategische beleidsvorming, te veel verschillen tussen scholen, loopbaanrotonde eerst bespreken / testen met HRM-medewerkers) moeten benadrukken. In het projectplan is als risico het ontbreken van draagvlak bij scholen en docenten is genoemd. Het RdMC heeft de spanning tussen centrale en decentrale wensen wel geconstateerd, maar deze niet kunnen beïnvloeden. SVOPL geeft hierbij aan dat de verschillende stukken steeds besproken zijn in de directieraad (CvB en de scholen). Gezamenlijk is hier volgens het SVOPL het besluit genomen stukken / activiteiten aan te houden en deze in te zetten voor de beleidsvorming. RdMC wilde blijven inzetten op de directe contacten met scholen en leraren. Dit is niet gerealiseerd. Ook het aanstellen een nieuw hoofd bij de afdeling p&o en de nog niet goed ingerichte p&o organisatie en afstemming met hrm portefeuille hebben volgens het RdMC en het SVOPL vertragend gewerkt in dit project.
88
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
8 Wensen en toekomstverwachtingen Het project krijgt in 2010 geen vervolg in de vorm van een vraaggestuurd project. Dit zou volgens het RdMC wel wenselijk zijn, gezien de meer beleidsmatige activiteiten die in 2009 zijn uitgevoerd. Het RdMC heeft op een aanvraag aangestuurd, maar de SVOPL heeft hier ondanks herhaald verzoek niet op gereageerd. Op het moment van de aanvraagprocedure 2010 was het het SVOPL nog niet duidelijk wat ze zou moeten vragen. De samenwerking zal dan ook niet worden voortgezet in 2010. Mogelijk gaat er in de toekomst nog samengewerkt worden, maar dan zal dat volgens het SVOPL op andere condities zijn. Het RdMC verwacht dat de laatst geplande activiteit - het ontwerp van het professionaliseringscentrum - in de vorm van schoolportretten voorjaar 2010 gereed is.
9 Samenvatting en conclusies Dit vraaggestuurd project maakt onderdeel uit van een groter project binnen het aanvragende bestuur. Er is een externe projectleider, die al voor het bestuur werkte, aangesteld en het RdMC is vooral uitvoerend en coördinerend ten aanzien van uitvoerende activiteiten. Vanaf het begin is er onduidelijkheid geweest over de verhouding tussen de SVOPL-projectleider (leidend) en de rol van het RdMC (coördinerend). Niet alle activiteiten zijn uitgevoerd en leraren zijn in dit vraaggestuurd project niet direct betrokken geweest. Dit laatste is een belangrijk verschil van inzicht geweest tussen het SVOPL en het RdMC en heeft vrijwel het gehele project een rol gespeeld. Het RdMC wilde activiteiten ontplooien richting leraren, terwijl het SVOPL van mening was dat ontwikkelde producten en processen nog niet gereed waren om leraren erbij te betrekken. Als aanzetten tot beleidsdocumenten voldeden ze wel. Er komt geen vervolg vraaggestuurd project voor 2010 en een eventuele samenwerking tussen beide partners zal op een andere leest gestoeld moeten worden.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
89
Project 7. Allochtoon talent in uitvoering
Titel Aanvrager Inzet het RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Allochtoon talent in uitvoering ROC Midden-Nederland 0,2 fte Middelbaar beroepsonderwijs sector techniek (installatietechniek) Vakdocenten middelbaar beroepsonderwijs
1 Aanleiding Op de locatie Amersfoort van het ROC Midden Nederland wordt een geïntegreerd traject beroepsopleidende leerweg (BOL) niveau 2 installatietechniek geboden met veel aandacht voor het pedagogisch klimaat, waarin de deelnemers kunnen ontdekken wie zij zijn, wat zij kunnen en wat zij willen. Een geïntegreerd traject is een gecombineerd aanbod van Nederlands als Tweede Taal met vakken uit de beroepsopleiding en algemeen vormende vakken. De deelnemers zijn oudere allochtone NT2-leerlingen, veelal met vluchtelingenstatus of deelnemers die nog maar kort in Nederland zijn. Een aantal deelnemers stroomt door naar de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) niveau 3, de dichtstbijzijnde locatie binnen het ROC is Nieuwegein. Op deze locatie was sprake van een heel andere onderwijscultuur en onderwijsaanpak waarbij het vak centraal staat. De deelnemers werd onderwijs gegeven aan de hand van mappen met alle opdrachten. Een aantal deelnemers bleek daar niet mee uit de voeten te kunnen. De directe relatie met de praktijk werd onder meer als gemis ervaren. Een betrokken leraar signaleerde de kloof tussen de BOL- en BBL-opleidingen en het ontbreken van een onderwijsdialoog tussen docenten van beide leerwegen. Deze docent kende via een bestaand netwerk de huidige projectleider van het RdMC. Nadat die zijn verhaal had gehoord, diende de docent een aanvraag voor het onderhavige project in. Het is daarmee een project dat direct van de werkvloer komt.
2 Betrokken partijen De projectleider komt vanuit het RdMC. De projectleider is verantwoordelijk voor alle door het RdMC te ondernemen acties inclusief onderzoek. De leraar die het project heeft aangekaart, is facilitator vanuit ROC Midden-Nederland. Hij is verantwoordelijk voor alle acties binnen het ROC Midden Nederland zoals het regelen van bijeenkomsten en ondersteuning en het aanspreken van mensen. De facilitator heeft via een informatieve mail zijn directeur, de sectordirecteur en het CvB op de hoogte gesteld. Over voortgang en ontwikkeling van het netwerk beslissen projectleider en facilitator samen. Deze rolverdeling is zowel de projectleider vanuit het RdMC als de facilitator vanuit het ROC goed bevallen.
3 Verwachtingen en doelen Doel is volgens het projectplan de dialoog over onderwijs te verbeteren tussen docenten onderling, tussen docenten van de BOL- en de BBL-opleiding en met de deelnemers waarbij de inrichting en vormgeving van beide leerwegen kritisch tegen het licht wordt gehouden. Deze onderwijsdialoog wordt als een professionaliseringsstap beschouwd om de cultuurverschillen te slechten en om het onderwijs beter te maken. Het doel is nagestreefd door het opzetten van een leernetwerk rond de overgang van BOL2 naar BBL3. Beoogde projectresultaten zijn: • Eind 2009 is er een functionerend netwerk rond het thema van de overgang BOL2 geïntegreerd traject naar BBL3. Hiervan maken alle desbetreffende docenten deel uit. Het gaat hier om twee opleidingen die op verschillende locaties gehuisvest zijn. • De ervaringen die in dit netwerk worden opgedaan met deze manier van werken worden langs verschillende in- en externe kanalen bekend gemaakt en voor alle geïnteresseerden beschikbaar gesteld.
90
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
4 Procesverloop Het project van het RdMC is gericht op het ontwikkelen van het netwerk en meer indirect op het professionaliseren van leraren (op de netwerklijn en op de leerlijn). BOL- en de BBL-docenten hebben samen ervaringen uitgewisseld over verbetering van de aansluiting en afstemming van het onderwijsaanbod voor deze specifieke doelgroep. Ze hebben samengewerkt aan oplossingen voor problemen die zij tegenkomen. Er is in het projectjaar een tamelijk informeel netwerk van circa tien docenten afkomstig van de locaties Amersfoort en Nieuwegein tot stand gekomen. Het meest actief daarbinnen is de kerngroep bestaande uit twee leraren van de BOL- en twee leraren van de BBL-opleiding. De kerngroepleden hebben direct te maken met het onderwijs aan en de begeleiding van de beoogde allochtone doelgroep. Er zijn vier bijeenkomsten geweest waarbij naast de kerngroepleden een wisselend aantal collega’s heeft meegedaan. Deelnemers ontmoeten elkaar ook buiten deze bijeenkomsten voor overleg en gezamenlijke bezoek aan workshops. Vooral de kerngroep overlegt regelmatig. De planning is grotendeels gerealiseerd. Er zijn in het projectjaar netwerkbijeenkomsten georganiseerd waarin kennis delen centraal stond. Er is gewerkt aan een logboek met de ondernomen acties van de netwerkfacilitator en de reflectie daarop van betrokkenen. Er zijn ook enkele weblogs geschreven. Er is een workshop gehouden op de managementconferentie voor de bve-sector. De medewerker Onderwijsflexibilering en Innovatie zou de activiteiten van het leernetwerk in relatie tot andere netwerken binnen de instelling monitoren en zorgen voor een review-bijeenkomst. Na vertrek van de betreffende medewerker is dit onderdeel buiten beeld geraakt. De interventies vanuit het RdMC hebben bestaan uit supervisie van de netwerkfacilitator binnen de school. Gezamenlijk zijn netwerkbijeenkomsten voorbereid en geëvalueerd. De te zetten stappen, werkvormen en de voortgang zijn doorgesproken. Vanuit het RdMC zijn de netwerkbijeenkomsten en de locaties ook daadwerkelijk bezocht. Voor de projectleider van het RdMC hebben de contacten met de netwerkfacilitator centraal gestaan. Gezien de kleinschaligheid van het project waardoor een stuurgroep ontbrak en door de wederzijdse sympathie moest de projectleider van uit het RdMC waken voor een te informele aanpak. Dat betekende de projectplannen niet uit het oog verliezen en niet alleen af te gaan op het gevoel ‘het loopt toch lekker’. De projectleider het RdMC omschrijft zijn ondersteuning als ‘licht, maar nuttig omdat er toch wel degelijk iets gebeurt’. De facilitator geeft aan dat er op basis van wederzijds vertrouwen is samen gewerkt. ‘Alleen was het ons niet gelukt. Dat er iemand heeft mee gekeken over de schouder, heeft erg geholpen’. De netwerkfacilitator vanuit het ROC is een gedreven docent die goed contact kan leggen en die enthousiast aandacht vraagt voor het project. Zijn enthousiasme is soms een valkuil geweest; de projectleider vanuit het RdMC zorgde dan voor de nodige relativering. De docent heeft een brede blik en heeft contacten met andere onderwijsondersteunende organisaties. De facilitator omschrijft zichzelf als ‘inspirator en zoekend tegelijk’. Centraal staat het eerder genoemde logboek met stappen en interventies van de facilitator van het netwerk. Hierop wordt nog met betrokkenen gereflecteerd. Bij de reflecties speelt het eerder opgestelde schema met binnen- en buitenvragen een rol evenals de vragen over de netwerk- en de leerlijn. De vragen bij de analyse van dit logboek zijn gericht op het effect van de interventies en de effectiviteit van de gekozen organisatievorm, de rollen en taken. De projectleider van het RdMC heeft het voortouw genomen bij het samenstellen van het logboek; hij heeft hier een aantal uren voor. Dat levert een aantal do’s en don’ts op die op de website van het RdMC over het netwerkleren komt te staan. Het logboek levert ook het verhaal of verslag op over het netwerk. Er is in het voorjaar gebruikersonderzoek (‘barometer’) verricht. De uitkomsten hiervan keren terug in het logboek. Uit de eerste barometer kwam naar voren dat de deelnemers positief zijn over de contacten in het netwerk en dat ze nieuwe ideeën hebben gehoord. De balans tussen ‘halers en brengers’ bleek nog onevenwichtig. Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
91
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling Tussen de BOL-opleiding Installatietechniek te Amersfoort en de BBL-opleiding Installatietechniek te Nieuwegein is er een tamelijk informeel functionerende groep van docenten gegroeid die elkaar heeft leren kennen evenals elkaar werkwijzen. De kenniskloof als zodanig is gedicht. De onderwijskloof is nog niet gedicht, maar er zijn aanzetten tot ander onderwijs waarbij ideeën van de andere locatie worden overgenomen. Het haast blindelings werken aan de hand van mappen in de BBL is voorbij. Er is aandacht gekomen voor taalondersteuning. Naast de kerngroep is er een buitenkring die ook het een en ander heeft opgepikt. Het project heeft geleid tot goede lijntjes tussen de BOL- en BLL-opleiding installatietechniek voor allochtoon talent. Wat de allochtone deelnemers zelf ervaren van de veranderingen is niet systematisch nagegaan. De aanvrager heeft de indruk dat de deelnemers die als positief beleven. Voor Leraar24 worden nog twee filmpjes gemaakt naar aanleiding van de projectervaringen ter borging en enthousiasmering van anderen; deze komen in de loop van 2010 beschikbaar. Daarbij komen ook cursisten en een werkgever aan het woord. Dit is in feite een nieuw project. Voor het RdMC levert de analyse van het logboek met stapjes en interventies do’s en don’ts op rond het werken met en leren in netwerken. Deze komen op de website van het RdMC. Voor het ROC is de opbrengst subtiel. De facilitator: ‘Als je goed kijkt, is er veel gebeurd. Het RdMC heeft mij leren kijken naar waar het om draait. Ik had verwacht dat mijn collega’s zich heel bewust zouden zijn van hun eigen handelen en van hoe een en ander aan te pakken. Dat beeld klopt niet. En toch gebeurde er veel: gaandeweg tekende zich een gezamenlijk pad af. We zijn niet blijven hangen in de botsing van twee onderwijsculturen: de pedagogische en de vakdidactische. In de kerngroep is een goede band ontstaan. Daarbij ervaren we dat we hetzelfde doel hebben: onze jongens kansen bieden.’
6 De bijdrage aan de kernvariabelen De bijdrage van het project aan de professionalisering van leraren en het behulpzaam zijn bij hun beroepsuitoefening (oordeel gebaseerd op vier leraren, leden van de kerngroep)
1.
Verminderen van werkbelasting
Het RdMC
Aanvrager
geen bijdrage
redelijk veel
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
redelijk veel
redelijk veel
3.
De motivatie voor het beroep van leraar
-
redelijk veel
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
een beetje
redelijk veel
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
een beetje
redelijk veel
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
redelijk veel
redelijk veel
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
geen bijdrage
-
8.
Leraren leren van anderen
redelijk veel
redelijk veel
9.
Tijdsbesparing voor leraren
geen bijdrage
geen bijdrage
10. Het bereiken van de leerdoelen
een beetje
redelijk veel
11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
een beetje
redelijk veel
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
een beetje /
redelijk veel
redelijk veel
Door te participeren in het netwerk hebben de kernleden redelijk veel van elkaar geleerd wat een positieve bijdrage heeft geleverd aan het vergroten van hun vernieuwingsbereidheid en hun bekwaamheden.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen De grootste succesfactor is de docent geweest die het idee heeft bedacht en die het project heeft aangevraagd. Hij heeft als facilitator gefungeerd. ‘Een docent die tussen de collega’s staat.’ Hij heeft gevoel voor netwerken, een brede blik en hij kan mensen enthousiast maken en zet door. Een andere belangrijke factor is geweest dat
92
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
deze docent / facilitator van buiten is ondersteund bij zijn aanpak. Zonder deze externe lijn was het waarschijnlijk niet zo van de grond gekomen. Een negatieve factor was het ontbreken van faciliteiten voor het project: de leraren hebben geen extra tijd gekregen, het maken van afspraken ging dan ook vaak gepaard met gezucht. Het management heeft het project niet actief gestimuleerd, er is eerder sprake van gedogen. Black Board is naast het fysieke netwerk als digitaal netwerk ingezet. Het fungeerde daarbij vooral als archief: verslagen en documenten, relevante links en enkele weblogs. Ict speelde amper een rol in dit project.
8 Wensen en toekomstverwachtingen Of het netwerk ook nog zal blijven bestaan als de ondersteuning vanuit het RdMC volgende jaar stopt, is volgens de projectleider van het RdMC ongewis. De facilitator vanuit het ROC verwacht dat de kerngroep blijft doorgaan: ‘we hebben elkaar gevonden rond een gezamenlijk doel.’
9 Samenvatting en conclusies Het project is vanuit de werkvloer tot stand gekomen dankzij de inzet van een betrokken en enthousiaste leraar die tevens de rol van facilitator heeft gespeeld. Vanuit het RdMC is deze facilitator gecoacht en zijn de interventies en de gekozen organisatievorm geanalyseerd. Dit heeft leerpunten opgeleverd. Er is een informeel werkende groep van vier leraren van twee locaties die functioneert en met elkaar oplossingen vindt voor praktijkvragen. Hierom heen is een buitengroep die af en toe betrokken is. Dit heeft geleid tot goede lijntjes tussen de BOL- en BLL-opleiding installatietechniek voor allochtoon talent. Het project heeft weinig middelen toegekend gekregen. Het RdMC is voornemens projecten van een dergelijke omvang in de toekomst niet meer uit te voeren. Het project is echter een voorbeeld van een bottom-up-project. Als het ware tegen de verdrukking in heeft een docent er voor gezorgd dat er een project gekomen is en dat er zonder bemoeienis van het management iets van de grond is gekomen. Volgens de RdMC-projectleider zou nagedacht moeten worden over hoe dit soort behoeften en initiatieven uit het veld gehonoreerd kunnen blijven worden (via een soort knipkaartsysteem voor ondersteuning?).
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
93
Project 8. Leernetwerk vmbo-mbo stimuleringsinitiatief
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Consortium VMBO-MBO stimuleringsinitiatief 85 uur Bovenbouw vmbo en niveau 1 tot en met 4 van het mbo - Sector Zorg en welzijn breed. Docenten Zorg en welzijn in de beroepskolom vmbo-mbo
1 Aanleiding Het Consortium VMBO-MBO stimuleringsinitiatief heeft in 2007 een leernetwerk geformeerd bestaande uit zes scholen voor vmbo, hun mbo-partner en regionale instellingen en/of bedrijven, gespreid over Nederland. Dit netwerk streeft naar het ontwikkelen van één leerlijn vmbo-mbo aan de hand van bestaande good practices in scholen voor de sector Zorg en Welzijn breed. In 2009 heeft het leernetwerk voor het laatst subsidie ontvangen. Dat tweede jaar is in afgeslankte vorm doorgewerkt, het is tevens oogstjaar geweest. Hierbij zou het professionaliseren van de deelnemers tot effectieve en efficiënte participanten van het leernetwerk ruim aandacht krijgen. Dit is gestimuleerd via reflectie op het eigen functioneren in het leernetwerk en het samenwerken met anderen in het leernetwerk. Het leernetwerk zag zich voor de taak gesteld wegen te vinden om – na 2009 wanneer de subsidie stopt – zelfstandig verder te gaan. Hiervoor heeft men aangeklopt bij het RdMC.
2 Betrokken partijen Onderwijsinstellingen voor vmbo en mbo, verdeeld over zes regionale clusters / projecten, participeren in het landelijk leernetwerk. Elk cluster werkt lokaal aan een eigen project waaraan docenten Zorg en Welzijn uit vmbo en mbo samenwerken met instellingen uit het werkveld. Vertegenwoordigers van deze clusters participeren in het landelijke leernetwerk. De landelijke bijeenkomsten zijn begeleid door een medewerker van het Netwerk Leerachitectuur. Vanuit het Consortium VMBO-MBO is een projectleider aangesteld waarmee het RdMC productief heeft samenwerkt. De projectleider vanuit het Consortium vond de onderzoekers van het RdMC ‘zeer toegankelijk’. De projectbijdrage van het RdMC heeft bestaan uit het doen van onderzoek gericht op de vraag hoe een leernetwerk op gang te houden en hoe er voor te zorgen dat het opgebouwde leernetwerk zonder stimulering van externen blijft doorgaan.
3 Verwachtingen en doelen In het projectplan is als doel geformuleerd om in samenspraak met de netwerkdeelnemers hen dusdanig te helpen professionaliseren dat zij het landelijke netwerk de komende jaren zelfstandig kunnen voortzetten en in hun regio uitbreiden en de resultaten verspreiden. Deze oorspronkelijk gestelde projectdoelen bleken te ambitieus gezien het beschikbare projectbudget. Besloten is daarom alle aandacht te concentreren op het doen van onderzoek.
4 Procesverloop Er zijn zes landelijke bijeenkomsten van het leernetwerk in het schooljaar 2008-2009 geweest, de laatste in mei 2009. Deze bijenkomsten zijn professioneel georganiseerd met een variëteit aan werkvormen. De bijeenkomst duurde een dag en er kwamen tussen de 50 tot 100 mensen. Tot in de middag was er voor de deelnemers aan het netwerk een leerexpeditie naar de projecten met een sterk inhoudelijke inslag. De bedoeling was samen actief te leren vanuit een actueel vraagstuk. Later in de middag volgde steeds een miniconferentie voor de regio, bestemd voor de deelnemers, collega scholen en belangstellenden uit de regio. Hierbij stond het project centraal van de school die gastheer was. Zowel onderwijsinhoudelijke als onderwerpen op het gebied van organisatieverandering zijn aan de orde gekomen. Bijvoorbeeld: het wat en hoe van doorlopende leerlijnen,
94
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
competentiegericht onderwijs, begeleiden van leerlingen, de veranderformule toepassen, vijf sleutels voor innovatie. De rode draad door al deze thema’s was het verbeteren van de aansluiting tussen vmbo en mbo. Na afloop hebben de deelnemers steeds een nieuwsbrief ontvangen waarin op heldere wijze de uitkomsten van de leernetwerkdag staan beschreven. Het RdMC heeft geen taak gehad bij de voorbereiding en uitvoering van deze bijeenkomsten. Wel hebben medewerkers van het RdMC aan enkele bijeenkomsten deelgenomen waarbij ze volgens de projectleider van het Consortium hun inhoudelijke expertise op een goede manier hebben ingebracht. De hoofdbijdrage van het RdMC vormde het onderzoek naar het functioneren van het netwerk. Dit beschrijvend exploratief onderzoek heeft drie onderzoeksvragen. 1. Welke faal- en succesfactoren zijn aan te wijzen en hoe kunnen deze eraan bijdragen dat het leernetwerk zelfdragend wordt? 2. Welke organisatievorm heeft dit leernetwerk en is dit effectief? 3. Hoe draagt de deelname aan het leernetwerk bij aan de professionalisering van de deelnemers? De vragen voor de vragenlijst zijn grotendeels gebaseerd op de Netwerkscan, een onderzoeksinstrument dat door het RdMC is ontwikkeld. Dit is een van de eerste keren dat met dit instrument data zijn verzameld. Als er later nog meer gegevens verzameld zijn, kunnen nadere analyses worden verricht. Voor het onderzoek is gekozen voor een gecombineerde aanpak waarbij zowel via een kwantitatief als een kwalitatief benadering zicht op werkzame factoren en het functioneren van het netwerk verkregen is. Het onderzoek omvatte drie onderdelen: een online vragenlijst; een tiental interviews gehouden met sleutelfiguren en zes evaluatiegesprekken. In totaal is met vijfentwintig mensen gesproken. De beoogde onderzoeksgroep heeft bestaan uit de kernleden van de projectclusters plus actieve actoren die regelmatig deelnamen, in totaal 94 personen. Aan de online vragenlijst hebben in de drukke periode voor de zomervakantie 45 personen meegedaan (respons 48 procent). De projectleider en het Consortium zijn tevreden met deze respons. Bij de respondenten waren leidinggevenden oververtegenwoordigd, vanuit het mbo is nauwelijks meegedaan. Door de anonimiteit is niet duidelijk in hoeverre de deelnemers aan de online vragenlijst overlappen met de geïnterviewde sleutelfiguren en gesprekspartners bij de evaluatie per project. De projectplanning is grotendeels gerealiseerd.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling In november 2009 is de rapportage – het belangrijkste resultaat van het project – opgeleverd: ‘Onderzoek naar de succes- en faalfactoren bij het leernetwerk Consortium VMBO-MBO’. De uitkomsten verkregen via de vragenlijst en via de gesprekken bleken in dezelfde lijn te liggen en elkaar te ondersteunen. Samenvatting van de onderzoeksresultaten Er is een reeks succes- en faalfactoren naar voren gekomen waarvan het relatieve gewicht echter niet duidelijk is. Gewezen wordt op het belang van structurele verankering bij het management, voldoende tijdfaciliteiten van deelnemers en de keuze van onderwerpen die de directe onderwijspraktijk raken en die tot resultaten leiden. De netwerken zijn in kaart gebracht: ‘wie met wie waarover praat’. De meeste deelnemers blijken vooral betrokken bij het eigen lokale cluster van vmbo-mbo-instellingen en niet bij clusteroverstijgende en landelijke contacten. De belangstelling voor de landelijke bijeenkomsten daalt in de loop van het jaar. De deelnemers zien deze bijeenkomsten vooral als kennisuitwisseling en niet zo zeer als eigen professionalsering. Voor het landelijke netwerk wordt aanbevolen een lichte projectorganisatie op te zetten die een of twee keer per jaar een leernetwerkdag organiseert. Uit de gesprekken komt naar voren dat een digitaal platform daarbij als ondersteuning wenselijk is (hoewel er weinig gebruik is gemaakt van de website die vanuit het RdMC voor het onderzoek is gemaakt). Aan de sleutelfiguren die thans het netwerk dragen, wordt door de onderzoekers ook voor de toekomst een dragende rol toegekend. Zij kunnen zorgen voor het vervolg van het leernetwerk.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
95
In het najaar van 2009 is het ministerie een eindverslag (‘Het netwerk voelde als een reünie met goede vrienden’) aangeboden met een overzicht van de opbrengsten van het leernetwerk en de zes lokale projecten. De samenvatting van de onderzoeksresultaten maakt hier deel van uit. De aanvrager vindt de uitkomsten van het onderzoek herkenbaar en een juiste weergave van de feitelijke situatie. De uitkomsten en aanbevelingen zijn echter weinig verrassend. De projectleider van het Consortium vindt een belangrijk aandachtspunt dat netwerken beschikken over een digitale omgeving waar mensen kunnen ‘halen en brengen’. Volgens de projectleider van het RdMC is het door de aanvrager op prijs gesteld dat de – wellicht niet zo verrassende – uitkomsten op papier staan. Daarmee kan anderen duidelijk gemaakt worden aan welke randvoorwaarden voldaan moet zijn om zinvol met een leernetwerk aan de slag te zijn. Wat is de waarde voor het RdMC zelf? Bij de start van het project stond voorop ervaring op te doen met het in kaart brengen van een bestaand netwerk en uit de verkregen gegevens en resultaten bruikbare richtlijnen en adviezen destilleren voor andere onderwijssituaties. Volgens de projectleider van het RdMC heeft het niet geleid tot nieuwe inzichten rond succes- en faalfactoren. Wel is het inzicht verscherpt in hoe netwerken er in concreto uitzien. Nieuw is de visualisatie van een netwerk waarbij duidelijk is ‘wie met wie praat’. Op basis van de gevonden patronen is zichtbaar te maken wie sleutelfiguren zijn.
6 De bijdrage aan de kernvariabelen De bijdrage van het project aan de professionalisering van leraren en het behulpzaam zijn bij hun beroepsuitoefening (oordeel gebaseerd op 50 – 100 leraren)
1.
Verminderen van werkbelasting
RdMC
Aanvrager
n.v.t.
-
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
n.v.t.
-
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
n.v.t.
-
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
redelijk veel
een beetje redelijk veel
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
redelijk veel
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
redelijk veel
redelijk veel
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
n.v.t.
-
8.
Leraren leren van anderen
redelijk veel
redelijk veel
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
nog niet
-
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar
redelijk veel
-
11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
redelijk veel
een beetje
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
redelijk veel
-
13. Het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen
redelijk veel
-
Door te participeren in het netwerk hebben de deelnemers redelijk veel van elkaar geleerd wat een positieve bijdrage heeft geleverd aan het vergroten van hun vernieuwingsbereidheid en hun bekwaamheden.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen Vanuit het RdMC is als groot knelpunt gesignaleerd de geringe tijd voor het onderzoek. In feite is meer dan de dubbele tijd geïnvesteerd om het onderhavige resultaat te realiseren. De projectleider van het stimuleringsinitiatief, de aanvrager, stelt dat de onderzoekers van het RdMC te laat op de rijdende trein zijn gestapt. Omdat het RdMC de projectperiode laat samen vallen met het kalenderjaar terwijl onderwijsinstellingen het schooljaar als tijdseenheid volgen, hebben de onderzoekers alleen maar de laatste bijeenkomsten in 2009 kunnen bijwonen. In 2008 zijn veel bijeenkomsten geweest en in mei 2009 was al de laatste bijeenkomst.
96
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
De projectleider van het stimuleringsinitiatief merkt verder op dat landelijke netwerken voordelen kunnen hebben boven lokale netwerken. In lokale netwerken kunnen concurrentieoverwegingen tussen instellingen de vrije uitwisseling belemmeren. Bovendien is het mogelijk dat door de vele, reeds bestaande werkcontacten men al een beetje op elkaar is uitgekeken. Verder wijst deze projectleider op het belang dat een (landelijk) netwerk door een extern iemand wordt aangestuurd. Deze neutrale persoon kan deelnemers gemakkelijker aanspreken op gemaakte afspraken.
8 Wensen en toekomstverwachtingen De RdMC-projectleider acht het wenselijk dat vanuit het RdMC meer bekend is van wat er feitelijk in het leernetwerk gebeurt. Zeker in de beginfase is dat handig. De RdMC-onderzoekers vinden het jammer dat de onderzoeksuitkomsten niet rechtstreeks gepresenteerd konden worden voor de deelnemers. Zo is niet duidelijk hoe het onderzoek ‘valt’ en wat er met de uitkomsten gebeurd. De projectleider van het stimuleringsinitiatief verwacht niet dat de scholen doorgaan met hun lokaal project nu de middelen zijn weggevallen. ‘Na twee jaar treden in een netwerk slijtageverschijnselen op’. Wel is het de bedoeling dat er eenmaal per jaar nog wel een landelijke bijeenkomst wordt georganiseerd. De informele contacten die tussen de instellingen gegroeid zijn, blijven waarschijnlijk wel bestaan. Inmiddels komen er weer nieuw netwerken tot stand voor een deel bestaande uit dezelfde deelnemers waarvoor uit andere bronnen financiële middelen te verkrijgen zijn. Verder geeft projectleider van het stimuleringsinitiatief in overweging om leernetwerken die voor het RdMC interessant zijn, te subsidiëren wat betreft de te maken kosten voor de ondersteuning.
9 Samenvatting en conclusies Het project van RdMC heeft bestaan uit het doen van kwalitatief en kwantitatief onderzoek (gesprekken en vragenlijst) waaraan betrokkenen in behoorlijke mate hebben meegedaan. De (leer)netwerkscan vragen van RdMC zijn hierbij voorgelegd. Dit heeft opgeleverd dat faal- en succesfactoren benoemd konden worden. De deelnemers geven aan dat hun deelname aan het netwerk heeft bijgedragen aan hun professionalisering waarbij ze meer van lokale contacten hebben opgestoken dan van de landelijke bijeenkomsten. Er zijn aanbevelingen geformuleerd over de eventuele voortgang van het landelijke netwerk. De beperkte middelen (tijd) voor het project waren ontoereikend, de planning is wel gehaald. Het is niet duidelijk in welke mate het onderzoek voor de praktijk effectieve handvatten biedt om leernetwerken in de lucht te houden. De impact van het onderzoek had groter kunnen zijn als de uitkomsten direct aan de deelnemers gepresenteerd hadden kunnen worden. De aanvrager is tevreden.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
97
Project 9. Blended coaching Fontys Opleidingscentrum Speciale Onderwijszorg
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Fontys Opleidingscentrum Speciale Onderwijszorg 0,5 fte Post hbo-master Special Educational Needs Opleiders/begeleiders lerarenopleiding Special Educational Needs (SEN)
1 Aanleiding De begeleiding en coaching van studenten vergt veel tijd. Vooral het praktijkonderzoek (het meesterstuk) dat studenten in het kader van de Master Special Educational Needs uitvoeren, vraagt een intensieve begeleiding. De studenten zijn over het hele land verspreid evenals de opleidingsplaatsen. De aanvrager heeft behoefte aan mogelijkheden om studenten ook asynchroon, tijd- en plaats onafhankelijk, te kunnen begeleiden en coachen. Hiermee zou een efficiencyslag gemaakt kunnen worden. Het project is mede bedoeld om de opleiding meer ict-minded te maken en om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van E-learning.
2 Betrokken partijen Er is een projectteam met een tweehoofdige projectleiding: een medewerker van het RdMC en een medewerker vanuit de Fontys-opleiding. De samenwerking tussen Fontys en het RdMC is goed verlopen. Er is een uitwisseling van ideeën en ervaringen geweest. Centraal heeft gestaan het leernetwerk van docenten die het E-coachingstraject volgen. De projectleider vanuit het RdMC is daarvan de moderator. Het leernetwerk is gestart met acht mensen, inmiddels zijn er zo’n vijftien deelnemers. In het projectplan waren een kwaliteitsbewakingsgroep en een stuurgroep voorzien. Deze zijn echter niet tot leven gekomen en zijn ook niet gemist.
3 Verwachtingen en doelen Het projectplan vermeldt twee doelstellingen. 1. Het ontwerpen van een model/werkwijze voor blended coaching: een uitbreiding van de bestaande begeleidings- en coachingspraktijk met elektronische middelen. 2. Het opzetten van een zelfdragend netwerk van opleiders van Fontys Opleidingscentrum Speciale Onderwijszorg die gebruik (leren) maken van blended coaching bij de begeleiding van studenten. Om deze doelen te verwezenlijken is met een aantal betrokkenen docenten / begeleiders in de vorm van een leernetwerk2 actief verkend welke mix van media en E-coaching past bij docenten en studenten van Fontys Opleidingscentrum Speciale Onderwijszorg. Daarbij is het de bedoeling dat geleerd kan worden van elkaars ervaringen. In het leernetwerk zelf zijn ook diverse vormen van E-coaching toegepast (‘practice what you preach’). Het is de bedoeling geweest dat de deelnemers de technieken die ze tijdens de bijeenkomsten van het netwerk leren gebruiken, gaan toepassen bij de eigen studenten die ze begeleiden. Bij blended coaching worden naast persoonlijke contacten uiteenlopende media ingezet bij coaching en begeleiding van studenten. Voorbeelden van in het project verkende media zijn: video-conferencing, Skype, chat,
2
De volgende definitie is aangehouden in het project: Netwerkleren kan in de kern worden omschreven als het participeren in of creëren van relaties tussen lerenden, met als doel het uitwisselen en ontwikkelen van kennis en ervaringen rond leervragen om gezamenlijk praktijkproblemen op te lossen en de eigen vakbekwaamheid te verbeteren. 98
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
mail, elektronische leeromgeving. Elk medium kent voordelen maar ook beperkingen. Het directe, persoonlijke contact is de meest ‘rijke’ vorm; in veel situaties en fasen van het begeleidingsproces is persoonlijk contact echter niet nodig maar kan volstaan worden met digitale vormen.
4 Procesverloop Voor het leernetwerk van docenten zijn diverse video-conferenties gehouden naast bijeenkomsten waar de deelnemers op locatie aanwezig waren. Tijdens de bijeenkomsten is kennisgemaakt met uiteenlopende E-media. Het heeft geruime tijd geduurd voordat de technische obstakels overwonnen waren en voordat de deelnemers waarvan de ict-competenties sterk varieerden, de toepassing enigszins onder de knie hadden. Deelnemers bleken regelmatig terug te vallen in oude routines met een voorkeur voor een persoonlijke benadering van de student. Tijdens bijeenkomsten toonde iedereen zich erg enthousiast maar als na de bijeenkomst actie ondernomen moest worden dan moest menigeen daartoe menigmaal worden opgepept. Het was de bedoeling dat ieder de competentie-scan zou doen en dat de ervaringen met de verschillende media zouden worden vastgelegd in een logboek. Deze zelfreflectie is niet van de grond gekomen. In plaats daarvan zijn de deelnemers vragenlijsten voorgelegd. Als elektronische leeromgeving is gebruik gemaakt van Sharepoint. Het gebruik hiervan is hoofdzakelijk beperkt gebleven tot de informatie- en archieffunctie zoals de handleiding voor Skype. De deelnemers konden hier de verslagen en de achtergrondinformatie raadplegen. Vanuit het RdMC is de theorie over netwerkleren en over het gebruik van E-media (‘media richness theorie’) onder de aandacht gebracht. Het werken met de media is vervolgens begeleid. Het werken met Sharepoint is gefaciliteerd. Verder zijn vanuit het RdMC vragenlijsten gemaakt, voorgelegd en geanalyseerd en zijn twee evaluatieve voortgangsverslagen opgesteld. Vanuit Fontys is naast het mee verzorgen van de projectleiding tijd geïnvesteerd in de persoonlijke benadering, het technisch ondersteunen en motiveren van de deelnemers aan het netwerk.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling Er is een leernetwerk tot stand gekomen waaraan rond de vijftien docenten participeren. Docenten waarderen de bijeenkomsten en wat geboden is. Ze hebben leerervaringen opgedaan. De deelnemers zijn zich bewust geworden van de mogelijkheden en beperkingen van diverse media en in welke fase van coaching welk medium is geëigend. Een enkeling heeft ervaring opgedaan met video-conferencing. Het gebruik van Skype is nog het meest aangeslagen. Skype is een werkbaar en haalbaar medium gebleken voor coachingsdoeleinden. De netwerkbijeenkomsten hebben grotendeels in het teken gestaan van kennismaken met media voor coaching: ‘learning to use’. Hoewel op de eerste bijeenkomst veel aandacht is besteed aan de hardware en software en er verder technische ondersteuning voor de deelnemers is geregeld, bleef de techniek toch een struikelblok vormen. De netwerksite voor E-coaching is onderbenut gebleven. Achteraf gezien heeft het projectteam te weinig rekening gehouden met de technische obstakels en digitale onwennigheid van de deelnemers. Het was de bedoeling om ook te komen tot ‘use to learn’, maar zo ver is het in het projectjaar niet gekomen. De deelnemers zijn niet of nauwelijks toegekomen aan het benaderen van hun studenten met nieuwe vormen van E-coaching. De docenten willen volgend jaar op eigen kracht doorgaan met het netwerk. Een jaar wordt als te kort gezien om resultaat te boeken. De opgedane ervaringen en inzichten hebben niet geleid tot een modelmatige opzet van E-coaching. Een model of protocol voor blended coaching waarvan in het projectplan sprake was, kon niet tot stand gebracht worden. Er zijn wel aanzetten. Het project heeft een uitgebreid eindverslag met advies opgeleverd voor Fontys. Daarin staan adviezen over hoe blended coaching stapsgewijs kan worden geïmplementeerd aangevuld met organisatorische en didactische aandachtspunten. Er is onder meer een competentieprofiel opgesteld voor de blended coach. Dit advies is door het projectteam gezamenlijk opgesteld, inclusief de projectleider vanuit Fontys. De directie van het Opleidingscentrum Speciale Onderwijszorg gaat zich over het advies buigen en zal daarbij naar verwachting een verbinding leggen met het beleidsdocument waarin de E-visie van de opleiding is geformuleerd. De FontysRuud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
99
projectleider vindt het eindresultaat, een advies in plaats van een modelmatige opzet voor coaching, toch voldoende gezien de ondervonden strubbelingen en weerbarstigheid van de materie. Voor het RdMC heeft het project een bevestiging opgeleverd dat het leren in netwerken ook voor opleiders goed mogelijk en positief uitpakt. Het inzicht in de factoren die een rol spelen bij netwerkleren, is aangescherpt. Een belangrijk leerpunt is ‘Wees realistisch in verwachtingen’. De projectleiding zegt zich te weinig bewust geweest te zijn van de beduchtheid van de deelnemers voor nieuwe media en ict-toepassingen. De ict-vaardigheden blijken sterker uiteen te lopen dan verwacht, soms eisen heel basale technische zaken eerst alle aandacht op. Er gaat dan een hele tijd heen voordat de inhoudelijke zaken waarom het eigenlijk te doen is, aan de orde komen. Onderzoek Het project is oorspronkelijk gedacht in de vorm van een ontwerponderzoek waarbij door de deelnemers in het netwerk ervaringen worden opgedaan over mogelijke mediatoepassingen bij begeleiding en coaching. Het ontwerponderzoek is niet als zodanig van de grond gekomen. Er zijn wel twee uitvoerige voortgangsverslagen gemaakt waarbij de ervaringen zijn verzameld en geëvalueerd. De docenten hebben de logboekjes, bedoeld om met hun ervaringen vast te leggen, nauwelijks of niet ingevuld. De deelnemers aan het netwerk hebben mede daarom drie keer een vragenlijst gekregen. Daarbij moesten ze wel keer op keer worden herinnerd om ze tot deelname te bewegen. Het ontwerp is er niet gekomen, de inzichten hebben – zoals gezegd – geleid tot een advies over het vervolg. Vanuit de aanvrager is opgemerkt dat het RdMC niet expliciet genoeg de opzet en doelen van het onderzoek heeft aangegeven.
6 De bijdrage aan de kernvariabelen
Betrokkenen vinden het lastig om te beoordelen wat de bijdrage van het project zal zijn op de professionalisering van leraren. Het project was namelijk gericht op opleiders van studenten speciaal onderwijs. Er is gescoord met de vijftien opleiders uit het leernetwerk voor ogen. De verwachting is dat de vernieuwingsbereidheid toeneemt door kennismaking met methoden voor coaching op afstand en dat dit op termijn tijdwinst gaat opleveren. Verder hebben de deelnemers van elkaar geleerd en zijn hun ict-vaardigheden vergroot.
1.
Verminderen van werkbelasting
?
tijdelijk meer
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
geen bijdrage,
redelijk veel
was al 100% 3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
geen bijdrage,
n.v.t.
was al 100% 4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
n.v.t.
geen bijdrage
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
?
een beetje
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
redelijk veel
redelijk veel
(E-didactiek) 7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
redelijk veel
redelijk veel
8.
Leraren leren van anderen
redelijk veel
redelijk veel
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar 11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
100
redelijk veel
tijdelijk meer
geen bijdrage /
een beetje /
een beetje
redelijk veel
een beetje
redelijk veel
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
een beetje
een beetje
13. Het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen
een beetje
een beetje
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen De deelnemers aan het netwerk zijn persoonlijk door het projectteam gevraagd. Alle deelnemers kregen een webcam voor gebruik op hun (Fontys)laptop. De deelnemers hebben de bijeenkomsten als positief beleefd. Dat ze daarbij in een veilige omgeving hebben kunnen oefenen waarbij ook ‘domme’ vragen gesteld mochten worden, speelt daarbij zeker een rol. De deelnemers waren daardoor open en betrokken. Naast de goede sfeer vormde ook het samen van elkaar leren een pluspunt. De docenten / begeleiders komen uit een schoolcultuur waarin het reflecteren op het eigen handelen vertrouwd is. De keuze voor leren in de vorm van een netwerk in plaats van in de vorm van een cursus, heeft volgens betrokkenen meerwaarde gehad. Niettemin bleek het buiten de bijeenkomsten vaak nodig om ‘aan de kar te trekken’ teneinde de deelnemers te bewegen om de afgesproken taken uit te voeren. Dat is enerzijds een kwestie van tijdgebrek (er waren geen extra uren beschikbaar gesteld), anderzijds ook van de neiging terug te vallen op vertrouwde routines. Vanuit Fontys is hierbij nog gewezen op de typische situatie van het Opleidingscentrum Speciale Onderwijszorg waarin de docenten / begeleiders over het land gespreid werken, vaak vanuit thuis. Deze ‘zzp’ers’ zijn gewend autonoom te functioneren. De geboden digitale hulpmiddelen zoals de E-media, de elektronische leer- en werkomgeving (Sharepoint) en de logboekjes zijn maar ten dele gebruikt. Absolute voorwaarde voor het welslagen van de inzet van E-media voor coaching en begeleiding is dat de techniek feilloos werkt. De techniek en de technische vaardigheden speelden daarbij aanvankelijk parten. Er waren grote verschillen in digitale vaardigheden tussen docenten. Er is geen rekening gehouden met het feit dat het project- en het cursusjaar niet synchroon lopen. Daardoor konden docenten moeilijk studenten vinden die halverwege het schooljaar op een andere dan de bekende manier begeleid wilden worden. Hierdoor is weinig ervaring opgedaan in het coachen van studenten met verschillende media.
8 Wensen en toekomstverwachtingen Er komt geen vervolg vanuit het RdMC. Vermoedelijke reden volgens de projectleiding: er moest streng worden geselecteerd uit de grote hoeveelheid aanvragen en de doelgroep zou niet helemaal passen bij de regeling. De verwachting is dat het leernetwerk ook in 2010 doorgaat op eigen kracht, mits het voldoende gefaciliteerd wordt door Fontys, in het bijzonder voor de technische en persoonlijke ondersteuning. Het modereren van het netwerk is immers voorwaarde voor het welslagen. Een advies over de vervolgstappen is door het projectteam aan de leiding aangeboden. Daarbij is uitbreiding van het netwerk en de aansluiting bij initiatieven rond E-learning belangrijk.
9 Samenvatting en conclusies Een vijftiental opleiders heeft ervaring opgedaan met diverse nieuwe media om studenten op afstand te begeleiden. De clou was te ontdekken wat de mogelijkheden van deze media zijn en in welke situatie en bij welke begeleidingsvraag het ene communicatiemiddel beter past dan het andere. Dit heeft plaatsgevonden in de vorm van een leernetwerk, waarbij naast digitale contacten ook bijeenkomsten zijn georganiseerd. Technische hobbels en de overschatting van de beheersing van digitale vaardigheden leidden er toe dat de verkenning van de mogelijkheden minder vorderingen heeft gemaakt dan beoogd was. Verder belemmerde het niet-synchroon lopen van projectjaar en cursusjaar de daadwerkelijke toepassing van de nieuwe media bij de coaching van studenten die niet halverwege willen switchen van aanpak. Desalniettemin zouden de deelnemers aan het leernetwerk overtuigd zijn geraakt van het nut van de aangereikte media (vooral Skype). De leerpunten van deze expeditie zijn vastgelegd in een advies voor de opleiding over de implementatie van ictmiddelen voor de begeleiding en coaching van studenten. Het management gaat daar werk van maken.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
101
Project 10. Netwerkleren in de Hofscholen
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Hofscholen Bergeijk: de basisscholen Thomas van Aquino, Prinses Beatrix, Beisterveld, St. Jozef 0,3 fte Basisonderwijs Leerkrachten, directies, studenten en stagiaires Hofscholen Bergeijk (vier basisscholen)
1 Aanleiding Vier basisscholen in Bergeijk die als Hofscholen al een aantal jaren vergaande samenwerking en ontwikkeling van hun onderwijs nastreven, willen ook bevorderen dat hun leerkrachten zich verder ontwikkelen en leren van elkaar. Enkele jaren geleden is een omslag gemaakt, waarbij veel tijd is geïnvesteerd om leerkrachten weer aan het woord te laten komen: ze krijgen alle ruimte om te vertellen wat hen echt bezig houdt. In 2009 is daarom in het project ‘Geef de leerkracht de middelen voor zijn vak terug’ onderzocht welke condities en aanpakken rondom netwerkleren leerkrachten helpen om structureel aan de eigen- en onderwijsontwikkeling te werken. Bij deze samenwerking staat het delen van kennis en ervaring centraal.
2 Betrokken partijen Betrokken zijn vier basisscholen: 40 tot 50 leerkrachten, de schoolleiding en een kerngroep. De kerngroep bestaat uit de directieleden, begeleider(s) van het RdMC en leerkrachten van de vier scholen die om de paar maanden overleggen. Deze kerngroep zorgt er voor dat de geboden ondersteuning aansluit bij de leerbehoeften van leerkrachten en dat een bottom-up benadering gewaarborgd blijft. Daarnaast is er nog regelmatig apart informeel overleg tussen projectleider RdMC en de directieleden (‘de Hofheren’). De aanvrager is van mening dat vanuit het RdMC een goede ondersteuning is en wordt geboden, vooral wat betreft de beschrijving en analyse van de procesgang en hoe het delen van kennis gestimuleerd kan worden. Op eigen kracht waren de scholen zeker niet zo ver gekomen.
3 Verwachtingen en doelen De aanvrager verwacht dat de verandercapaciteit van de deelnemende scholen wordt vergroot, wanneer de teams in staat zijn hun eigen ontwikkeling en innovatie zodanig ter hand te nemen dat er collectieve leerprocessen in scholen plaatsvinden. Om deze doelstelling te bereiken, begeleidt het RdMC de vier scholen met het tot stand brengen van netwerkleren waarbij passende werkvormen en interventies (online workshops, peer coaching, activerende studiedagen) worden ingezet. Het is de bedoeling om via deze werkvormen collectieve en informele leerprocessen op gang te brengen en structureel te ondersteunen. Uiteindelijk moet deze aanpak ingebed raken in de eigen schoolorganisatie. In het project is daarom veel aandacht voor kennisoverdracht en het in kaart brengen van kennis en ervaring van de teamleden zodat deze gedeeld kunnen worden. Volgens de aanvrager hebben leerkrachten moeite hun eigen ontwikkeling primair te stellen. Dat is voor hen doorgaans een sluitpost, ze zijn geneigd eerst alle aandacht te geven aan de activiteiten die steeds weer nodig zijn om het onderwijs van iedere dag vlekkeloos te laten verlopen. De uitdaging van dit project is geweest om ‘werk’ en ‘ontwikkeling’ weer met elkaar te verbinden. Daarom is gekozen voor het netwerkleren. Uitgangspunt bij het tot stand brengen van netwerkleren vormt steeds de alledaagse praktijk van de leerkrachten. De interventies zijn er opgericht via concrete vragen uit de eigen onderwijspraktijk en door de inzet van zelf gekozen inhoudelijke proeftuintjes leerkrachten te laten ontdekken welke aanpak voor netwerkleren het beste werkt voor de Hofscholen.
102
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
4 Procesverloop Er zijn diverse werkvormen/activiteiten ingezet ter ondersteuning van netwerkleren, door deze activiteiten zijn processen in gang gebracht en leernetwerken ontstaan. Zie het overzicht hieronder met de interventies vanuit het RdMC en de bijbehorende activiteiten tot februari 2010. Activiteit
Toelichting
Zes studiedagen om ervaring op te
Het begrip netwerkleren en leernetwerken is gemeengoed geworden. Er zijn 14
doen met netwerkleren: aandacht
leernetwerken ontstaan die bestaan uit 3 tot 8 leerkrachten, meestal van verschillende
voor werkvormen en inhoud
scholen. In twee proeftuintjes is geëxperimenteerd met diverse werkvormen: VIP, begeleiding via Sharepoint, online discussie in Sharepoint, Skype.
Netwerkkaarten maken tijdens
Deze activiteit is geslaagd: er zijn nieuwe leernetwerken ontstaan, naast de twee
studiedag
proeftuintjes. Kennis en kunde van mensen is zichtbaar gemaakt en kan nu worden gedeeld. Om de verkregen kenniskaarten te ontsluiten, is de TheBrain geïntroduceerd. In de beginfase is deze tool met enthousiasme gebruikt.
Training TheBrain voor ict-ers
Er is een handleiding geschreven. In 2010 wordt onderzocht of met de inzet van nog eenvoudiger middelen hetzelfde doel van kennisdelen bereikt kan worden.
Proeftuintje Intervisiemodel VIP
Vier deelnemers hebben kennis gemaakt met peercoaching via VIP: V: Video, I = Intervisie, P = Peer coaching. Deelnemers zijn enthousiast over deze werkvorm en willen verder. Dit onderdeel wordt in een promotieonderzoek tegen het licht gehouden.
Proeftuintje Online workshop over
De deelnemers hebben gedurende acht weken kennis gemaakt met online werkvormen
oudercontacten
voor netwerkleren. De deelnemers vinden de workshop relevant voor hun onderwijspraktijk. Treden op als ambassadeurs voor deze manier van werken. Enthousiast over Skype. Elementen hiervan zoals webdiscussies worden bij andere netwerken geïntroduceerd.
Witte weken (vanaf zomervakantie
Organisatorische maatregel waardoor de leernetwerken de ruimte krijgen kennis uit te
maandelijks)
wisselen. Deze weken zijn grotendeels vrij gepland van vergaderingen. In 2010 wordt onderzocht of dit effectief is.
Introductie inzet leernetwerkcoach
•
Alle leernetwerken hebben de checklist ingevuld en aangegeven in welke fase (‘kiem, ontwerp, werken, groei’) hun leernetwerk zich bevindt. Op basis daarvan is advies met vervolgacties uitgebracht.
•
De leernetwerkcoach krijgt tot taak leernetwerken naar behoeften verder te ondersteunen. Dit moet nog van de grond komen. RdMC traint de coaches.
De activiteiten zijn grotendeels volgens de planning verlopen. De planning is in de beginfase wel aangepast aan wat reëel mogelijk is. In 2009 is door Teleac gefilmd tijdens de studiedagen voor de Hofscholen. Voor Leraar24 zijn twee videoproducten gereed gekomen: over netwerkleren en de netwerkkaart. In 2010 komen nog twee filmpjes (‘Zo geef je wat terug aan het onderwijsveld’). De verwachting is dat het project uiteenlopend en bruikbaar materiaal oplevert voor het algemene onderzoek van RdMC naar de vormgeving en effectiviteit van coaching en netwerkleren. De effectiviteit van de diverse interventies en werkvormen vormen een onderdeel hiervan. Er is dit projectjaar geen gericht onderzoek gedaan, dat staat voor 2010 op het programma. Wel zijn er al veel gegevens verzameld. In november 2009 is de Netwerkscan afgenomen bij alle SKOzoK-scholen, de standaardvragenlijst van RdMC. Over een jaar volgt een tweede afname. Verder is beperkt gebruik gemaakt van de online barometer bij de online workshop. In 2010 wordt op drie momenten een checklist afgenomen, waarmee de stand van zaken van het leernetwerk zichtbaar wordt gemaakt. Hierbij kan dieper op de procesgang worden ingegaan dan bij barometer. Er zijn diverse onderzoeksdagboek en evaluaties beschikbaar die zicht bieden op de gang van zaken.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
103
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling Er is een tussen- en een eindevaluatie gehouden. Er zijn veertien leernetwerken tot stand gekomen, het gros met leerkrachten uit verschillende scholen. Veel van deze netwerken moeten nog wel tot wasdom komen. Via de netwerken zijn collectieve leerprocessen in gang gezet. Een belangrijke opbrengst is dat er een positieve attitude ten opzichte van netwerkleren is gegroeid bij leerkrachten en teams. Er is een begin gemaakt met het verbinden van ‘werk’ en ‘ontwikkeling’. De operationele doelstelling zoals geformuleerd in het projectplan lijkt daarmee gehaald. Voor de aanvrager is ook duidelijk geworden dat het leren in netwerken voortdurend moet blijven gestimuleerd worden, door leidinggevenden en anderen, om het leren op gang te houden. De geïnterviewde leerkracht merkt op dat in haar netwerk relatief veel aandacht is besteed aan technische vaardigheden (Skype). Voor RdMC is belangrijk geweest dat de kennis over het daadwerkelijk functioneren van netwerken is verdiept. Het RdMC heeft de mogelijkheid gehad om de nieuwe tools en aanpakken uit te testen. Zo is voor de Hofscholen voor het eerst TheBrain gekoppeld aan de marktplaatsactiviteit, waarmee de expertise van leerkrachten in kaart gebracht kan worden, gebruikt om netwerken te initiëren en te stimuleren.
6 De bijdrage aan de kernvariabelen De bijdrage van het project aan de professionalisering van leerkrachten en het behulpzaam zijn bij hun beroepsuitoefening (oordeel op basis van circa 50 leerkrachten)
1.
Verminderen van werkbelasting
Het RdMC
Aanvrager
op termijn, nu
geen bijdrage
nog niet 2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
redelijk veel
redelijk veel
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
n.v.t.
redelijk veel
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
-
redelijk veel
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
een beetje /
redelijk veel
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
een beetje /
redelijk veel redelijk veel
redelijk veel 7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
n.v.t.
8.
Leraren leren van anderen
veel
redelijk veel redelijk veel
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
n.v.t.
geen bijdrage
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leerkracht
redelijk veel
een beetje /
11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
een beetje /
een beetje /
redelijk veel
redelijk veel
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
varieert per
-
redelijk veel
netwerk 13. Het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen
redelijk veel
een beetje / redelijk veel
De begeleider van het RdMC tekent aan dat de bijdrage van het netwerkleren mede afhankelijk is van de werkwijze en het thema van het specifieke netwerk. De antwoorden van de begeleider van het RdMC en de antwoorden van de aanvragen lopen grotendeels parallel. Er wordt veel van anderen geleerd en dat leidt volgens betrokkenen tot het vergroten van de motivatie en bekwaamheden van leraren.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen De belangrijkste slaagfactoren blijken de volgende te zijn.
104
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
• • • • • • • •
Uitgaan van eigen praktijkvragen en authentieke leervragen van leerkrachten. Als er een pro forma vraag ten grondslag ligt aan het netwerk, werkt dat niet. In het netwerk hebben alle leerkrachten dezelfde hulpvraag of leerbehoefte. Concreet formuleren van doelstellingen, haalbare resultaten benoemen (SMART). Leerkrachten verleiden via kleine activiteiten die succeservaring opleveren. De actieve steun van de schoolleiders die een flexibele arbeidsorganisatie beogen die het vernieuwingsproces in de scholen ondersteunt. De scholen getuigen van een experimenteercultuur, er is beweging en energie. De kundige en enthousiaste begeleiding vanuit het RdMC. Facilitering in de vorm van bijeenkomsten die tijdens schooltijd kunnen plaatsvinden en waarbij vervanging in de groep goed is geregeld.
Faalfactoren: • Toch een zekere mate van vrijblijvendheid, zó kan het functioneren in een netwerk worden ervaren. Een cursus heeft een begin- en een einde en is daarom wat dat betreft duidelijker. Een netwerk moet zichzelf grotendeels sturen, gebrek aan tijd kan er voor zorgen dat een en ander verwatert. • Het project was vanuit het RdMC te krap begroot. Er is – na overleg – meer tijd aan besteed omdat het een leerrijk project is. Vanuit de betrokken schoolleiders is naar voren gebracht dat voor implementatie tijd en middelen nodig zijn die in het onderwijs beperkt zijn. Verder wensen zij een zekere mate van vrijheid van regelgeving en van verplichtingen om het mogelijk te maken dit soort projecten echt succesvol en duurzaam te maken. Daarbij wordt gedacht aan flexibiliteit bij het inrichten van studiedagen en werkroosters en de mogelijkheid om het netwerkleren vast onderdeel te laten zijn van de professionalisering van leerkrachten.
8 Wensen en toekomstverwachtingen In het tweede projectjaar in 2010 staat onder meer de vraag centraal hoe het netwerkleren als professionaliseringsvorm kan worden ingebed en geborgd in de formele organisatie. Een mogelijkheid daarvoor is een koppeling te maken tussen het leren in netwerken en de persoonlijke ontwikkelplannen van de leerkrachten die deel uitmaken van het bekwaamheidsdossier. Deze inbedding voorkomt dat het leren in netwerken een vrijblijvende zaak blijft. Verder is nog het belonen van het leren in netwerken (bijvoorbeeld in de vorm van een certificaat) als mogelijkheid genoemd om vrijblijvendheid te voorkomen. De ondersteuning vanuit RdMC gaat de nadruk leggen op de overdracht van kennis en vaardigheden naar de kerngroep en naar andere sleutelfiguren. Er wordt nagedacht welke rol de schoolleiding kan spelen bij het stimuleren van het werken in netwerken. Een belangrijk instrument is de inzet van de leernetwerkcoach, de facilitator die meerdere leernetwerken ondersteunt bij hun zelfsturing. Een ander belangrijk doel voor 2010 is om ook buiten de vier projectscholen leernetwerken te verbinden met andere (SKOzoK-)scholen. Alle scholen die onder het bestuur vallen hebben in 2009 de netwerkscan al ingevuld waardoor een stand van zaken overzicht beschikbaar is. Vanuit de betrokken schoolleiders is naar voren gebracht dat voor implementatie tijd en middelen nodig zijn die in het onderwijs beperkt zijn. Verder wensen zij een zekere mate van vrijheid van regelgeving en van verplichtingen om het mogelijk te maken dit soort projecten echt succesvol en duurzaam te maken. Daarbij wordt gedacht aan flexibiliteit bij het inrichten van studiedagen en werkroosters en de mogelijkheid om het netwerkleren vast onderdeel te laten zijn van de professionalisering van leerkrachten.
9 Samenvatting en conclusies Er is een ruim aantal leernetwerken van leerkrachten afkomstig van verschillende scholen van de grond gekomen. Het RdMC heeft daarvoor een variëteit aan ideeën en werkvormen aangeboden, gericht op het Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
105
behalen en beleven van kleine successen in lastige onderwijspraktijksituaties. Mede dankzij de zeer gewaardeerde stimulansen vanuit het RdMC hebben leerkrachten positieve ervaringen opgedaan met leernetwerken en blijken ze de idee van netwerk geaccepteerd te hebben als mogelijkheid om te leren. Er is daarmee een begin gemaakt met het verbinden van werkgerelateerde vragen en de verdere ontwikkeling van de leerkracht. In het tweede projectjaar moet duidelijk worden hoe het netwerkleren verankerd kan worden in zowel de werkwijze van leerkrachten als in de schoolorganisatie. Het RdMC ondersteunt daarbij niet alleen de schoolleiding, die eerder blijk heeft gegeven van een positieve instelling en bijdrage, maar ook de leernetwerkcoaches die het tweede jaar een actieve rol toebedacht is. Vanuit het RdMC wordt de inzet van ict-tools binnen de netwerken gestimuleerd. Voor leerkrachten luistert de balans tussen aandacht voor hun leervraag en de aandacht om meesterschap te verkrijgen in het hanteren van ict-hulpmiddelen nauw.
106
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Project 11. Lerende netwerken binnen Lucas Onderwijs
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Lucas Onderwijs 0.8 fte Primair en voortgezet onderwijs Leraren en middenmanagement
1 Aanleiding Lucas Onderwijs is een interconfessioneel schoolbestuur in de regio Zuid-Holland West. Op de scholen die onder dit bestuur vallen zijn 3.300 personeelsleden werkzaam en volgen 29.000 leerlingen les. Om te bevorderen dat scholen gebruik maken van de expertise van het personeel is de Lucas Academie opgericht. Hier worden cursussen en opleidingen verzorgd voor en door personeel van Lucas Onderwijs. Lucas Onderwijs heeft in december 2006 de intentie uitgesproken om met het RdMC samen te werken. Sindsdien zijn deze twee organisaties met elkaar in gesprek. Het RdMC vindt het interessant om met Lucas Onderwijs samen te werken vanwege de aanwezigheid en de doelstelling van de Lucas Academie. Deze doelstelling is om de aanwezige kennis binnen de scholen voor elkaar nuttig te maken. De focus van het project is dan ook gericht op netwerkleren (Van Kuijk et al 2009). Er is niet onderzocht in hoeverre er bij leraren van Lucas Onderwijs draagvlak bestond voor dit project. Volgens de Lucas Academie zijn leraren van nature geneigd om een leernetwerk te vormen. Een belangrijke reden voor dit project was om deze informele leernetwerken beter te faciliteren en structureel te maken. Lucas Onderwijs, de Lucas Academie en het RdMC hebben in 2008 in een vraaggestuurd project samengewerkt om een leernetwerk binnen Lucas Onderwijs op te zetten. Dit project kwam in 2008 niet goed van de grond; het projectteam vond dat ze zelf onvoldoende scherp hadden wat het concept ‘leernetwerken’ inhoudt en hoe dit binnen Lucas Onderwijs vorm gegeven zou kunnen worden. De activiteiten in 2008 waren vooral verkennend, zoekend en aftastend en hebben geresulteerd in een duidelijk projectplan om leernetwerken in 2009 binnen Lucas Onderwijs vorm te geven (Van Kuijk et al 2009).
2 Betrokken partijen Naast de drie genoemde partijen zijn er geen andere partners bij dit project betrokken. De projectleiding werd verzorgd door het RdMC. Lucas Onderwijs en -Academie hadden geen projectleider. Er was een stuurgroep, deze kwam slechts incidenteel bijeen.
3 Verwachtingen en doelen In het project wordt beoogd om de kennis die bij de leraren, IB-ers en plusgroep-leraren aanwezig is, met elkaar te delen in leernetwerken. De beoogde leernetwerken dienen niet alleen voor de zelfontplooiing van de deelnemers om te gebruiken in hun eigen klas. Het doel is ook dat de deelnemers hun opgedane kennis verspreiden binnen hun eigen school. In het programma van 2009 zijn hiervoor de volgende vier concrete doelen geformuleerd: • minimaal vier actieve, groeiende leernetwerken binnen Lucas Onderwijs tot stand brengen; • pilots van leernetwerken voor realisatie van de organisatorische ondersteuning; • onderzoek naar de mogelijkheden en effectiviteit van leernetwerken binnen Lucas Onderwijs. In het onderzoeksrapport dienen ook aanbevelingen voor Lucas Onderwijs en andere scholen/ schoolbesturen te zijn opgenomen; • een businessplan voor organisatorische ondersteuning van netwerkleren binnen Lucas Onderwijs. Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
107
4 Procesverloop De verantwoordelijkheid van de coördinerende en de uitvoerende taken lag bij het RdMC. De Lucas Academie en de adviseurs van Lucas Onderwijs waren verantwoordelijk voor het signaleren van potentiële leernetwerken en het zoeken naar mogelijke ‘trekkers’ van deze netwerken. Uit deze groep van ‘trekkers’ werd een ‘Ontwerpteam’ samengesteld, dat onder leiding van het RdMC een globale opzet voor het leernetwerk opstelde. Op basis hiervan werden er leraren uitgenodigd voor deelname aan het leernetwerk. Daarna werd het Ontwerpteam ontbonden. De veronderstelling was, dat de opgespoorde informele netwerken tot ‘officiële’ leernetwerken omgevormd konden worden. Het eerste leernetwerk had als onderwerp ‘maatschappelijke stages’. Samen met het Ontwerpteam zijn er vragenlijsten afgenomen ten behoeve van het flankerend onderzoek. Dit leernetwerk is minder succesvol gebleken. Het tweede leernetwerk over Meer- en Hoogbegaafdeleerlingen in het PO is wel een succes geworden. De bijeenkomsten van de leernetwerken vonden plaats op woensdagmiddagen. Op deze wijze hoefden er geen invaldocenten geregeld te worden. De rol van het RdMC was faciliterend. In samenwerking met Lucas Onderwijs werden de bijeenkomsten voorbereid. Dit netwerk functioneert nog steeds. Het businessplan voor de organisatorische ondersteuning bij netwerkleren is geschreven door Lucas Onderwijs. De resultaten van het flankerend onderzoek hebben hieraan een bijdrage geleverd. Lucas Onderwijs geeft aan dat de contacten met het RdMC over het algemeen prettig verliepen. Hierbij wordt de kanttekening geplaatst dat besprekingen waarbij naast de projectleider van het RdMC ook onderzoekers van het RdMC meekomen, minder plezierig verlopen. In die bijeenkomsten werd volgens Lucas Onderwijs te veel gediscussieerd. Lucas Onderwijs is deels tevreden over de uitvoering van de activiteiten. Het grootste bezwaar zit bij het flankerend onderzoek. Het RdMC doet onderzoek met een wetenschappelijke achtergrond. Het RdMC is volgens Lucas Onderwijs tevreden wanneer uit het onderzoek komt dat bijvoorbeeld een netwerkmethode aantoonbaar niet werkt. Lucas Onderwijs is daarin praktischer, die wil niet weten wat niet werkt maar wat wel werkt. Dit zorgde bij Lucas Onderwijs soms voor wat irritatie bij het onderzoek. De kunst is om er een balans in te bereiken. Lucas Onderwijs geeft aan dat het contact met het RdMC plezierig verliep. Het RdMC hield zich aan de afspraken en was goed bereikbaar. De projectplanning is redelijk goed gevolgd en het RdMC heeft volgens Lucas Onderwijs de afgesproken inzet geleverd.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling Het project heeft geresulteerd in een leernetwerk, en flankerend onderzoek naar twee leernetwerken op Lucas Onderwijs. De twee leernetwerken waaraan is gewerkt, betreffen netwerken omtrent de Maatschappelijke Stage (MaS) en omtrent Meer- en Hoogbegaafden. Het MaS-Leernetwerk is nooit van de grond gekomen. Het netwerk over hoogbegaafden wordt nog steeds aangeboden en ondersteund door de Lucas Academie. Weinig mensen zijn met dit leernetwerk gestopt. De uitkomsten van het flankerend onderzoek beschouwt het RdMC als een belangrijke opbrengst van dit project. Het onderzoek geeft het RdMC inzicht in het ontstaan en de sociale lijnen binnen een leernetwerk. Uit dit onderzoek bleek onder andere dat leraren van Lucas Onderwijs niet intensief in een uitgebreid leernetwerk participeren. Daarnaast is eind december een tweede onderzoek afgerond. Dit betreft een haalbaarheidsonderzoek naar leernetwerken op basis van interviews bij leraren. Kennisontwikkeling Dit vraaggestuurde project, en met name het flankerend onderzoek, heeft het RdMC inzicht gegeven in het opstarten en de haalbaarheid van leernetwerken. Het RdMC geeft aan dat ze geleerd hebben dat er bij leraren binnen Lucas Onderwijs niet direct behoefte is aan samenwerking op ‘Lucas niveau’ vanwege de geografische spreiding van de scholen. Bij leraren is meer behoefte aan samenwerking op ‘regionaal’ niveau, op het gebied 108
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
van actuele onderwerpen. Toekomstige leernetwerken zouden hier rekening mee moeten houden, daarnaast moeten ze kleinschalig en ‘van onderaf’ opgestart worden. Vervolgens zullen deze leernetwerken zich als een olievlek verder uitbreiden. Lucas Onderwijs geeft aan dat het in het afgelopen jaar geleerd heeft om een actievere rol te nemen. Het gebrek aan een interne projectleider bleek een gemis. Degene die het leernetwerk over Meer- en Hoogbegaafden begeleidt geeft aan gedurende het jaar veel van het RdMC geleerd te hebben over netwerkleren. Met deze kennis kan ze in 2010 zelfstandig het leernetwerk begeleiden.
6 De bijdrage aan de kernvariabelen In de tabel staat de verwachting van de projectleden over de bijdrage van het project aan de professionalisering van leraren. De inschatting van de projectleden is gebaseerd op de deelnemers van de leernetwerken. Dit zijn ongeveer 20 leraren. RdMC
Lucas
geen bijdrage
Lucas
Onderwijs 1
Onderwijs 2
geen bijdrage
geen bijdrage veel
1.
Verminderen van werkbelasting
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
een beetje
redelijk veel
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
een beetje
een beetje
redelijk veel
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
geen bijdrage
veel
veel
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
veel
redelijk veel
veel
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
redelijk veel
redelijk veel
redelijk veel
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
geen bijdrage
geen bijdrage
een beetje
8.
Leraren leren van anderen
redelijk veel
veel
veel
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
een beetje
een beetje
geen bijdrage
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar
een beetje
nvt
veel
11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
een beetje
nvt
veel
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
veel
nvt
redelijk veel
13. Het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen
een beetje
nvt
redelijk veel
Het project draagt volgens de betrokkenen bij aan de pedagogisch-didactische bekwaamheid, de vernieuwingsbereidheid en dat leraren leren van anderen. Ook wordt een verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen verwacht. Door de partijen wordt niet verwacht dat het een bijdrage levert aan het verminderen van de werkbelasting. Een leernetwerk kost juist tijd.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen Volgens het RdMC kent dit project een minder goed verloop. De projectleider geeft aan dat Lucas Onderwijs een complexe organisatie is. Als externe projectpartij is het volgens het RdMC lastig om er snel in thuis te raken. Daardoor is het opstarten van netwerken en het switchen in geval van een mislukking, een tijdrovende zaak. Dit is volgens het RdMC de belangrijkste reden waarom er minder leernetwerken van de grond zijn gekomen dan oorspronkelijk gepland. Om dit bij het vraaggestuurde project voor 2010 te voorkomen en om een duidelijker aanspreekpunt binnen Lucas Onderwijs te hebben, heeft Lucas Onderwijs in het vervolgproject wel een interne projectleider. Lucas Onderwijs vond het gebrek aan een projectleider in de eigen organisatie zelf ook een gemis. Het verkrijgen van meer bewegingsvrijheid, bijvoorbeeld om de scholen zelf direct te kunnen benaderen, was volgens het RdMC een belangrijke ontwikkeling in het project. Leernetwerk Maatschappelijke Stage Het MaS leernetwerk is succesvol opgestart maar is uiteindelijk een stille dood gestorven en wordt niet meer aangeboden. Lucas Onderwijs was teleurgesteld over deze uitkomst. Ze hadden er meer van verwacht. Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
109
Volgens beide partijen zijn er drie verklaringen waarom het MaS-leernetwerk niet succesvol bleek. Ten eerste is de maatschappelijke stage geen actueel onderwerp wat de gemoederen van de docenten binnen Lucas Onderwijs bezig houdt. Het RdMC verklaart dit doordat: “Bij dit leernetwerk ontbrak het aan passie voor het onderwerp. De maatschappelijke stage is door de politiek opgedrongen, het komt niet uit het onderwijs.” De motivatie om voor dit leernetwerk tijd vrij te maken en naar bijeenkomsten van het leernetwerk te reizen, was niet heel hoog. Ten tweede waren er ook al regionale contacten over de MaS. Een interregionaal netwerk voegde weinig toe. Ten derde werd bij het MaS-leernetwerk een flankerend onderzoek gedaan. Achteraf bezien lag de nadruk volgens het RdMC misschien iets teveel op dit onderzoek. Lucas Onderwijs bevestigt dit. Het vindt dat het onderzoek te veel aandacht krijgt: “Er is teveel onderzoek voor te weinig inhoud; het is leuk om te weten, maar niet nuttig”. Volgens het RdMC was dit onderzoek nodig, en verschaft het belangrijke inzichten maar zal een volgend onderzoek minder intensief voor de deelnemers moeten zijn. De gebruikte onderzoeksmethode, ‘de netwerkspiegel’ is volgens het RdMC achteraf bezien minder geschikt voor netwerkonderzoeken waarbij het onderwerp van het leernetwerk al bekend is: “Het is een goede methode voor situaties waarin de thema’s voor een leernetwerk nog opgespoord moeten worden”. Leernetwerk Meer- en Hoogbegaafden Het leernetwerk over Meer- en Hoogbegaafde leerlingen is een succes geweest. Hier liggen volgens het RdMC een aantal succesfactoren aan ten grondslag. Het is een heel direct onderwerp. Leraren die deelnemen aan dit netwerk kunnen direct de volgende dag in de klas toepassen wat ze geleerd hebben. Het is een actueel onderwerp dat ook past binnen de discussies over ‘passend onderwijs’. Daarnaast is in het voortraject veel minder accent gelegd op onderzoek. Een belangrijke factor voor het succes van dit leernetwerk was volgens Lucas Onderwijs de aanwezigheid van een deskundige en enthousiaste trekker voor dit netwerk, tezamen met de begeleiding van het RdMC. De trekker van dit leernetwerk geeft ook een training aan de Lucas Academie over meer- en hoogbegaafde leerlingen. “Hierdoor is er bij de deelnemers een ‘gezicht’ en is het voor iedereen duidelijk dat er iets te ‘halen’ valt.” Er kan ook een totaalpakket ontstaan: eerst een training bij de Lucas Academie en vervolgens participeren in het leernetwerk. Het gevaar hierbij is dat leraren het zouden kunnen beschouwen als een nascholing of te snel de mening volgen van de ‘oude’ cursusleider. Samenwerking tussen RdMC en Lucas Onderwijs Aan het begin van het jaar verdeelt het RdMC de beschikbare projecturen onder de projectmedewerkers met bijbehorende taken. Er is volgens Lucas Onderwijs weinig flexibiliteit om af te wijken van de interne projectplanning van het RdMC. Het is niet mogelijk om het aantal uren dat beschikbaar is voor het schrijven van een onderzoeksrapport in te zetten om een extra leernetwerk op te zetten. Deze interne planning wordt volgens Lucas Onderwijs niet met hen afgestemd. Het is mogelijk dat er meer begrip is indien de interne projectplanningen van beide organisaties beter op elkaar worden afgestemd. Ondanks dat Lucas Onderwijs af en toe kritisch is, ziet het toch een toegevoegde waarde in de samenwerking met het RdMC. Lucas Onderwijs geeft aan dat ze het project inhoudelijk gezien zelfstandig hadden kunnen doen. Maar het RdMC heeft een veel groter kennisinstrumentarium en kennis op het gebied van leernetwerken. Zonder de begeleiding van het RdMC zou het leernetwerk over Meer- en Hoogbegaafden nooit zelfstandig overgenomen worden. Beide partijen vinden de samenwerking prettig verlopen. Volgens het Lucas Onderwijs kennen beide organisaties hun rollen steeds beter gedurende de jaren.
110
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
8 Wensen en toekomstverwachtingen Lucas Onderwijs en het RdMC willen beide de ontwikkeling van leernetwerken vervolgen in 2010. Er is een nieuwe aanvraag voor een project ingediend en deze is gehonoreerd. Beide partijen geven aan dat ze in dit vervolgproject meer leernetwerken willen opzetten. Lucas Onderwijs wil het komende jaar minder op onderzoek focussen. Ondanks deze kritische houding ten opzichte van onderzoek wil Lucas Onderwijs ook in het vraaggestuurde project van 2010 hier aandacht aan blijven besteden. In het afgelopen jaar is de focus geweest hoe leernetwerken ontstaan en hoe deze gestimuleerd kunnen worden. De wens is om het komende jaar te kijken hoe de leernetwerken zich gaan ontwikkelen. Het RdMC beaamt dit. Het komende jaar zullen de deelnemers van een netwerk bij de eerste bijeenkomst een vragenlijst als nulmeting voorgelegd krijgen. Aan het eind van het jaar gebeurt dit weer. Op deze wijze kan onderzocht worden wat de deelnemers geleerd hebben over het onderwerp en over netwerkleren. Het Meer- en Hoogbegaafden netwerk heeft zich het afgelopen jaar nog erg gericht op kennismaking tussen de deelnemers. In 2010 zal dit leernetwerk verder de diepte ingaan. Een aandachtspunt blijft om dit leernetwerk niet alleen interessant te houden voor leraren die er veel informatie vandaan halen, maar ook voor de leraren die informatie inbrengen. Daarom wordt het komende jaar met behulp van individuele leerdoelen casuïstiek en intervisie, een meer doelmatige aanpak nagestreefd. Lucas Onderwijs wil tijdens het nieuwe vraaggestuurde project zelf actiever op zoek naar potentiële trekkers van leernetwerken. Ze vinden dat ze dit afgelopen jaar onvoldoende gedaan hebben. Om dit te stimuleren is er vanuit Lucas Onderwijs nu ook een projectleider geleverd. Lucas Onderwijs is tevreden over het projectplan van 2010. Ze verwachten dat in het vraaggestuurde project van 2010 grote successen worden geboekt.
9 Samenvatting en conclusies De doelen van het vraaggestuurde project van 2009 zijn niet allemaal gehaald. Van de beoogde vier actieve, groeiende leernetwerken zijn er twee opgestart. Hiervan bleek één leernetwerk levensvatbaar. De onderzoeksdoelen zijn wel gehaald. Er is een uitgebreid onderzoek geweest naar leernetwerken binnen Lucas Onderwijs. Het doel om een businessplan voor organisatorische ondersteuning van netwerkleren te maken, is ook gehaald. Beide partijen kijken gemengd terug op de behaalde resultaten. Ze vinden dat er te weinig leernetwerken zijn opgestart. Men ziet twee belangrijke oorzaken. Beide partijen geven als eerste oorzaak aan dat er geen projectleider was bij Lucas Onderwijs. Hierdoor was er voor het RdMC geen aanspreekpunt en was er intern bij Lucas Onderwijs geen ‘aanjager’. Ten tweede erkennen beide partijen (maar met name Lucas Onderwijs) dat er een te grote focus op onderzoek is geweest. Lucas Onderwijs geeft aan dat ze liever meer functionerende leernetwerken, dan een uitgebreid flankerend onderzoek had gehad. Het RdMC is tevreden over de behaalde onderzoeksresultaten. Lucas Onderwijs vond het onderzoek te experimenteel. Het aantal beoogde leernetwerken mag dan niet gerealiseerd zijn, het opgestarte leernetwerk over Meer- en Hoogbegaafden is een succes geworden.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
111
Project 12. Ondersteuningsomgeving integratie leerlingen met het syndroom van Down in het regulier onderwijs
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
INNOVO, Prooses en Hogeschool Utrecht – Seminarium voor Orthopedagogiek 0.7 fte regulier basisonderwijs Leerkrachten, intern begeleiders, ambulante begeleiders en ouders van leerlingen met het Syndroom van Down in het regulier onderwijs
1 Aanleiding De meeste scholen ontvangen incidenteel een aanmelding van een leerling met het Syndroom van Down. Scholen moeten dan op zoek naar informatie om het onderwijs voor deze leerling vorm te geven, hoe de ondersteuning van de leerkracht te regelen en hoe om te gaan met ouders en externe ondersteuners? Vaak wordt elke keer opnieuw het wiel uitgevonden. In 2008 heeft het RdMC een vraaggestuurd project uitgevoerd om deze informatie, de kennis en ervaring met leerlingen met het Downsyndroom die bij scholen aanwezig is, te ontsluiten en uit te breiden. In de regio ZuidLimburg is een kleinschalige ondersteuningsomgeving ontwikkeld voor leraren en intern begeleiders (IB-ers) in het regulier basisonderwijs en ambulante begeleiders (AB-ers). In dat project is een eerste opzet voor een digitaal leernetwerk ontwikkeld; hier is relevante informatie te vinden en deelnemers aan de community kunnen zelf ideeën en aangepast lesmateriaal toevoegen. Richtinggevend voor de opzet waren de ondersteuningsbehoeften van de leraren, IB-ers en AB-ers. Deze zijn in een aantal bijeenkomsten gepeild. Dit project vormde de aanleiding om de kennis verder landelijk uit te rollen.
2 Betrokken partijen Het project is aangevraagd door Stichting Innovo (katholieke stichting voor primair onderwijs), Stichting Prooses (Primair Openbaar Onderwijs School En Samenwerking) en het Seminarium voor Orthopedagogiek. Vanuit deze drie partijen en het RdMC is het projectteam samengesteld. Dit team is verantwoordelijk voor de uitvoer van het projectplan. Naast de projectgroep is er een stuurgroep. De stuurgroep heeft als taak om toezicht te houden op de uitvoer en fungeert ook als klankbord voor de projectgroep. De stuurgroep komt minimaal één keer per kwartaal bijeen. De leden van de stuurgroep bestaan uit vertegenwoordigers van de investerende instellingen. Ook de Stichting Down Syndroom en de VIM (Vereniging voor de geïntegreerde opvoeding van kinderen met het syndroom van Down) zijn hierin vertegenwoordigd.
3 Verwachtingen en doelen Het doel van het project is om de digitale ondersteuningsomgeving ‘Down in Limburg’ verder te ontwikkelen naar een landelijk niveau. De website dient de doelgroep van ouders, leerkrachten, Intern Begeleiders (IB-ers) en Ambulante begeleiders (AB-ers) te helpen met het creëren van een leeromgeving voor leerlingen met het Syndroom van Down in het reguliere onderwijs. Deze landelijke website moet alle betrokkenen een podium kunnen bieden waar ze kennis, ervaring, informatie en materialen kunnen delen. Hierdoor kunnen nieuwe werkwijzen en kennis zich ontwikkelen en zijn meer reguliere scholen beter in staat om leerlingen met het Downsyndroom passend onderwijs te bieden. Ook wil het project de ouders van leerlingen met het Downsyndroom ondersteunen bij het realiseren van een gelijkwaardige relatie met de betrokken onderwijsprofessionals.
112
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Er is niet vooraf bekeken of er bij de landelijk doelgroep een draagvlak is. Wel is in eerdere projectjaren in de regio Zuid-Limburg geconstateerd dat er bij scholen en ouders weinig kennis over leerlingen met het Downsyndroom in het regulier onderwijs aanwezig is. Alvorens op te schalen naar landelijk niveau wordt eerst een netwerk in de regio Utrecht opgericht en gekoppeld aan het netwerk in de regio Limburg. Op deze wijze kan worden gekeken in hoeverre regionale aspecten een rol hebben gespeeld. Om vervolgens een landelijke opschaling te realiseren, zijn de volgende activiteiten gepland: • verdere inhoudelijke invulling van de bestaande digitale omgeving met literatuur, video-, leermateriaal en good practices; • ontwikkelen van een community functie bij de website; • creëren, uitvoeren en overdragen van een beheer- en moderatorfunctie; • het stimuleren van het gebruik van de website door: het formeren van regionale netwerken; werken aan de landelijke bekendheid; gebruikersonderzoek. De ontwikkeling en het beheer van de digitale omgeving is aan het begin van het project nog voornamelijk de taak van het RdMC. De bedoeling is dat dit aan het eind van 2009 overgedragen is aan het werkveld.
4 Procesverloop Volgens de aanvrager loopt dit project feitelijk al drie jaar. In 2007 is er begonnen met de inventarisatie van de belangrijkste behoeften en wensen. Dat jaar fungeerde ook gedeeltelijk als vraagverheldering voor 2008. De projectgroep kende in het begin van 2009 enkele opstartproblemen. Er waren relatief veel partijen betrokken bij de uitvoer van het project. Het benoemen van de leden van deze stuur- en projectgroepen kostte meer tijd dan verwacht. Ook het plannen van het eerste projectoverleg bleek volgens de projectleider van het RdMC niet eenvoudig. In mei 2009 vond deze uiteindelijk plaats en kon de projectgroep aan het werk. Een voorspoedig verloop van het project werd verder onder druk gezet door een langdurige ziekte bij één van de projectleiders van het RdMC. Deze had relatief veel uren beschikbaar voor de ontwikkeling en organisatie rond de kennisomgeving. Doordat ze ziek werd vielen deze projecturen weg. De andere projectleider kon in verband met haar eigen geplande activiteiten deze uren maar gedeeltelijk overnemen. Bovendien vielen halverwege het projectjaar twee stuurgroepleden weg wegens een verandering van werkgever. In verband met de tijdsdruk en de mankracht die voor het project beschikbaar bleef, heeft de stuurgroep eind juni besloten om niet eerst een netwerk in de regio Utrecht op te richten. Er wordt direct gestreefd om op te schalen naar landelijk niveau en een bijeenkomst voor het netwerk in de regio Limburg te organiseren. Bij de doelgroep van leraren bestond er eerst wat aarzeling over dit project. Deze waren afwachtend, deelname kost veel tijd en er zijn weinig leerlingen met het syndroom van Down. In de hele regio betreft het ongeveer slechts 50 kinderen. Maar de leraren draaiden uiteindelijk bij. De AB-ers waren direct enthousiast, zij zagen een meerwaarde in het project omdat dit de leraren zou kunnen ondersteunen indien ze zelf niet beschikbaar waren. Gedurende het jaar is de website door het RdMC verbeterd, en vanuit het Seminarium voor Orthopedagogiek meer gevuld met onderwijsmaterialen. In verband met de privacy en de auteursrechten is de website door het RdMC gesplitst in een openbaar informatief gedeelte en in een inloggedeelte. In dit besloten gedeelte kunnen betrokkenen ervaringen en informatie uitwisselen. Het beheer van de site is in 2009 overgedragen aan een moderator. Deze is door het RdMC begeleid en diens uren zijn door het RdMC vergoed. Er is een gebruikershandleiding gemaakt en toegevoegd aan de site. In het najaar van 2009 is gestart met een gebruikersonderzoek. Dit onderzoek zal begin 2010 afgerond zijn. Daarnaast heeft het RdMC de rechtenkwestie
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
113
laten regelen. De rol van het RdMC bestond voornamelijk uit het faciliteren van het project en het onderzoek. De projectmedewerkers vanuit de aanvragers hebben hun expertise gebruikt voor inhoudelijke input. Eind 2009 is er door het RdMC een netwerkbijeenkomst georganiseerd voor de regio Limburg. Hier waren ongeveer 40 leraren, IB-ers en AB-ers aanwezig, die actief hun expertise met elkaar uitwisselden. De netwerkbijeenkomst bleek aan een grote behoefte te voldoen. Men gaf aan dat in de toekomst dit soort bijeenkomsten georganiseerd moeten blijven worden. “Anders valt de community weg, zo blijven de lijnen korter.” Volgens de aanvragers verliep de samenwerking en de communicatie met het RdMC goed, de lijnen zijn kort. De projectorganisatie en de contacten verliepen volgens de aanvragers eveneens prettig. Het RdMC was goed bereikbaar. De aanvragers aarzelen of het RdMC zich aan alle afspraken hield en de afgesproken inzet heeft geleverd.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling Het project heeft geresulteerd in een uitbreiding van de digitale online leeromgeving die in 2008 ontwikkeld is voor het project ‘Down in Limburg’. De website is zich gaan richten op een landelijke doelgroep. Voor gebruikers is het mogelijk geworden om accounts aan te vragen. Er zijn tot december 2009 ongeveer 100 accounts voor het inloggedeelte van de site aangevraagd. Dit aantal dient te groeien, maar de stuurgroep is redelijk tevreden gezien het aantal leerlingen met het syndroom van Down in het reguliere basisonderwijs. Volgens de projectleider van het RdMC heeft het project niet helemaal aan de verwachtingen van alle betrokkenen voldaan. Alle projectmedewerkers hadden het gevoel dat er meer in dit project zou zitten. Zo kon niet echt een landelijke campagne gestart worden om het leernetwerk bekendheid te geven. De projectleider geeft aan dat gezien de problemen waar het project mee te kampen had, men redelijk tevreden is over de uitkomsten van dit project. De aanvragers zijn op dit punt kritischer. Enerzijds zijn de aanvragers uiteindelijk erg tevreden over het eindproduct. De website voldoet aan de verwachtingen. Aan de andere kant vinden de aanvragers het ook erg teleurstellend dat het proces lang duurde en moeizaam verliep. Er is twee jaar gewerkt aan de totstandkoming van de website. In het derde jaar (2009) is deze website “eindelijk” klaar en dan moet het onderwijsveld het beheer op zich nemen. Volgens de aanvragers is dat te vroeg, ze geloven dat er nog onvoldoende draagvlak is. De aanvrager is van mening dat het in twee jaar tijd mogelijk had moeten zijn om de website volledig te ontwikkelen. In dit derde jaar had dan meer aandacht besteed kunnen worden aan de implementatie. Dit is niet gelukt. Kennisontwikkeling Op het gebied van kennisontwikkeling geeft de aanvrager aan dat dit jaar geleerd is om een ‘open einde’ bij een project te voorkomen. De afwikkeling van een project moet duidelijk zijn. Wat gebeurt er met de projectresultaten nadat het project is afgelopen? De projectleider van het RdMC geeft aan dat er in het vraaggestuurde project met name meer ervaring is opgedaan over het creëren en ontwikkelen van leernetwerken. Het RdMC raakt beter bekend hoe een actieve participatie van deelnemers bereikt moet worden. Het werkveld stimuleren tot een actieve, blijvende bijdrage is een belangrijke voorwaarde voor het laten slagen van een leernetwerk. Daarnaast geeft de projectleider van het RdMC aan dat er geleerd is dat het RdMC samen met de aanvragers duidelijker de uiteindelijke resultaten moet verwoorden. Volgens de projectleider blijken de samenwerkingspartners meer van het project te hebben verwacht dan volgens het RdMC in het projectplan is vastgelegd. Het proces van vraagverheldering is dus blijkbaar onvoldoende duidelijk geweest. Hier dient volgens de projectleider bij volgende projecten voldoende aandacht voor te blijven.
114
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
6 De bijdrage aan de kernvariabelen In de tabel staat de verwachting van de bijdrage van het project aan de professionalisering van leraren. Deze inschatting is door de aanvragers gemaakt op basis van ongeveer 40 leraren en IB-ers uit de regio Zuid-Limburg. De projectleider van het RdMC vond het nog te vroeg om een inschatting te maken. De leraren werken er nog te kort mee. RdMC
aanvrager 1
aanvrager 2
nvt
een beetje
1.
Verminderen van werkbelasting
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
redelijk veel
redelijk veel
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
nvt
nvt
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
een beetje
redelijk veel
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
een beetje
redelijk veel
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
redelijk veel
redelijk veel
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
geen bijdrage
redelijk veel
8.
Leraren leren van anderen
redelijk veel
veel
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
redelijk veel
redelijk veel
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar
een beetje
redelijk veel
11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
nvt
redelijk veel
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
een beetje
redelijk veel
13. Het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen
redelijk veel
redelijk veel
De aanvragers verwachten vooral een bijdrage op het terrein van leren van anderen, vernieuwingsbereidheid en motivatie voor het verzorgen van onderwijs. Ook wordt een bijdrage verwacht op het terrein van tijdsbesparing en het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen. De projectleider van het RdMC verwacht dat op termijn het project op alle genoemde variabelen een positieve bijdrage kan leveren.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen Doordat er veel partijen bij het project betrokken zijn, had het project een moeizaam verloop. Het duurde lang voordat de projectgroep geformeerd was. Dit had volgens het RdMC wellicht sneller gekund als er meer tijd was besteed aan goede vraagverheldering vooraf. Waardoor alle partijen tijdig op de hoogte zijn van wat er van hen wordt verwacht en uren kunnen vrijmaken voor het project. Ook bleek er in het begin een misverstand te bestaan over de financiering van het project. Eén van de stuurgroepleden, afkomstig van één van de aanvragende organisaties, was in de veronderstelling dat de projecturen door het RdMC vergoed zouden worden. Dit was niet het geval. Achteraf gezien vind de projectleider van het RdMC dat enerzijds de aanvragers op de hoogte hadden moeten zijn van de organisatie- en financieringsstructuur van de projecten. Anderzijds wordt aangegeven dat het RdMC misschien alerter had moeten zijn op dit soort misvattingen. Een van de aanvragers geeft inderdaad aan minder tevreden te zijn over de financiering. Volgens deze aanvrager is het wrang dat het RdMC subsidie krijgt om onderwijsprojecten te stimuleren, terwijl de andere partijen geen bijdrage ontvingen. Voor dit project werd een grote investering uit het onderwijsveld gevraagd, maar hier is geen vergoeding voor ontvangen. Volgens deze aanvrager is er teveel geld en aandacht naar onderzoeksactiviteiten gegaan. Dit geeft een frustratie bij de aanvragers: “Het geld gaat naar het RdMC, terwijl wij het werk doen”. De beschikbare ‘mankracht’ bleek door de ziekte van één van de projectmedewerkers van het RdMC minder dan beoogd. Een passende oplossing is niet gevonden, omdat de andere projectleden niet alle taken konden overnemen. Volgens de projectleider kon het RdMC hierdoor in mindere mate dan voor 2009 beoogd bijdragen aan het project en kregen de samenwerkingspartners in de stuurgroep daardoor het gevoel dat het RdMC in dit projectjaar veel minder leverde dan afgesproken. Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
115
Volgens de projectleider van het RdMC is het enthousiasme van de projectleden en de bereidheid om zo nodig meer te doen dan er uren beschikbaar zijn, een belangrijke succesfactor van dit project geweest. De aanvrager beaamt deze succesfactor. Hier wordt ook het enthousiasme uit het werkveld aan toegevoegd. Als die het nut er niet van hadden ingezien, was het geen succes geworden. Volgens een aanvrager heeft de rol van de projectleider van het RdMC ook bijgedragen aan het succes. De projectleider nam duidelijk het voortouw en ging praktisch en aanpakgericht te werk. De meerwaarde van de samenwerking met het RdMC was volgens een aanvrager dat een partij van buitenaf, objectief meekijkt. De aanvrager geeft aan dat ze het project niet zelfstandig konden doen. Voor het onderzoek was de bijdrage van het RdMC noodzakelijk. De kanttekening wordt gemaakt dat de aanvrager achteraf liever zelf een subsidie had ontvangen. “Dan had ik het RdMC zeker ingehuurd.” Maar was er volgens de aanvrager iets mooiers op een efficiëntere manier tot stand gekomen. De aanvrager vindt het RdMC soms te lang van stof, “een hoog geitenwollensokken gehalte”. Het project heeft een te lange sleep gehad, bij een volgende samenwerking ziet de aanvrager graag meer daadkracht. Desondanks aarzelt de aanvrager om in de toekomst met het RdMC samen te werken. Enerzijds wil men dit wel, het RdMC kan projecten financieren en ze zijn wetenschappelijk goed onderbouwd. Want het onderzoek was volgens de aanvrager belangrijk. Anderzijds aarzelt de aanvrager om samen te werken. Ze zouden dan kritischer zijn ten opzichte van de vraagstelling en heldere afspraken willen maken over de inzet en de afronding van het project.
8 Wensen en toekomstverwachtingen Het project heeft geen vervolg in 2010. Dit komt omdat de projectaanvragen al redelijk vroeg ingediend moesten worden. De projectgroep was toen nog volop bezig met het project. Een aanvraag voor 2010 is er bij ingeschoten. Het leernetwerk ten behoeve van leerlingen met het Downsyndroom is nog niet zover ontwikkeld dat dit in het werkveld voldoende bekendheid heeft en actief wordt benut. Wil een dergelijke netwerk goed functioneren, dan is ook voortdurende moderatie noodzakelijk. Daarom wordt er gezocht naar een partij die de site overneemt. Er wordt door de aanvragers en het RdMC gevreesd dat het anders doodbloed. De aanvragers zijn erg ontevreden dat er geen vervolg aan het project zit. Er is nu een open einde. Het is niet duidelijk wie de site zal gaan beheren en wie dit zal gaan betalen. De aanvragers lijken teleurgesteld dat er de afgelopen drie jaar geld en tijd beschikbaar was, maar dat bij de afronding van het project de website aan het lot wordt overgelaten. De aanvragers vinden het de verantwoordelijkheid van het RdMC om te lobbyen dat de site bij een andere instelling wordt gehost en te zorgen dat daar geld voor vrijkomt. Ook al zijn de projecturen en de subsidie op, “het hoort erbij, maak je werk af.” De projectleider van het RdMC geeft aan hier inderdaad mee bezig te zijn. Eind december is geprobeerd om de website onder te brengen bij Kennisnet. Een eerdere poging om deze bij LVC3 onder te brengen is mislukt. In januari 2010 gaf Kennisnet aan waarschijnlijk geen interesse in deze overname te hebben. De aanvrager is begin 2010 bezig om de website onder te brengen bij de Stichting Down Syndroom (SDS). De SDS zal dan de moderator inhuren en deze aanvrager zal tweemaal per jaar een netwerkbijeenkomst rondom de website organiseren. Het bestuur van de SDS moet hierover nog een beslissing nemen.
9 Samenvatting en conclusies Het project kende een moeizaam verloop. Door een trage start en het uitvallen van één van de projectmedewerkers van het RdMC was er niet voldoende tijd om alle geplande aktiviteiten uit te voeren. Er is geen netwerk in de regio Utrecht opgericht. De energie is gestoken in de totstandkoming van de landelijke opschaling en versterking van het bestaande netwerk.
116
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Er is gewerkt aan een verdere inhoudelijke invulling van de website en de community functie. De functie van moderator is tot stand gekomen. Het gebruik van de website is gestimuleerd door een gebruikersdag in de regio Limburg. Verdere regionale netwerken en een campagne voor landelijke bekendheid zijn niet meer tot stand gekomen. Het gebruikersonderzoek zal begin 2010 voltooid zijn. De aanvrager is tevreden over het uiteindelijke product, maar niet over het proces. De grootste wrevel bestaat uit twee delen. Ten eerste de financiering, gezien de omvang van het beschikbare geld en uren had de aanvrager meer resultaat verwacht, ze vinden dat er inefficiënt gewerkt is. Ten tweede is de aanvrager erg teleurgesteld over het gebrek aan een vervolg op dit vraagsturingsproject. Het RdMC zal de site vanaf 2010 niet meer beheren. De aanvragers zijn hierdoor bang dat de site een stille dood sterft en het werk voor niets is geweest. Eind 2009 zijn de aanvragers en het RdMC nog op zoek naar een organisatie die het beheer van de website en de community over wil nemen.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
117
Project 13. Professionalisering van docenten in het ontwikkelen en gebruiken van digitale leermiddelen
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Stichting DigilessenVO.nl Samen met de Stichting De Digitale School (Digischool) 2,5 fte Voortgezet onderwijs, alle vakgebieden Docenten voortgezet onderwijs. Resultaten zijn ook bruikbaar voor leraren primair onderwijs en studenten Pabo en Lerarenopleiding
1 Aanleiding Digitale leermaterialen zijn in opkomst, een kleine groep enthousiaste leraren maakt ze inmiddels zelf. Deze ictleermiddelen worden gebruikt als aanvulling, verrijking en soms als vervanging van traditionelere leermiddelen als boeken. Het overgrote deel van de docenten is nog onvoldoende in staat om digitale leermiddelen te vinden of zelf te ontwikkelen en op de juiste wijze in de dagelijkse lespraktijk toe te passen. Hiervoor is een professionaliseringsslag noodzakelijk. Op een studiedag van DigilessenVO in 2008 zijn de eerste contacten gelegd met het RdMC. Daarbij bleek dat de aanvragers en het RdMC op dezelfde denklijn zitten wat betreft het ontwikkelen van digitaal leermateriaal door docenten. Het project is gezamenlijk aangevraagd door de Stichting DigilessenVO, waarin totaal 29 scholen voor voortgezet onderwijs participeren en de Stichting Digitale School waarbij docenten uit het primair en het voortgezet onderwijs een educatieve website onderhouden die digitaal leermateriaal biedt. De Digitale School beheert ook een aantal vakcommunities op internet.
2 Betrokken partijen Drie partijen zijn betrokken: RdMC, DigilessenVO en De Digitale School. De projectorganisatie kent drie lagen. Diverse teams, wisselend samengesteld uit medewerkers van DigilessenVO, de Digitale School en het RdMC, voeren de deelprojecten uit. Deze uitvoeringsteams worden gecoördineerd door een werkgroep die maandelijks bijeenkomt. Ten slotte is er een stuurgroep met vertegenwoordigers van RdMC (projectleider / voorzitter), DigilessenVO en De Digitale School die het gehele projectplan bewaakt. Deze opzet werkt volgens betrokkenen. Er is wel overlap geweest tussen wat de coördinerende werkgroep doet en de stuurgroep. De samenwerking is als positief ervaren. De betrokkenen melden dat er op persoonlijke vlak sprake was van een klik. Een van de aanvragers merkt op dat het beraad in de werkgroep vooral een kwestie was van hoor en wederhoor, en dat het minder het karakter had van gezamenlijk overleg. Aanvragers signaleren dat er soms contrasten in aanpak merkbaar zijn geweest: het RdMC academisch, dus gedegen nadenkend en niet gehaast, het onderwijsveld daarentegen geeft de voorkeur aan een pragmatische benadering waarin tempo zit. Via DigilessenVO konden onder meer een dertigtal scholen worden bereikt (arrangeurs en docenten) om ze uit te nodigen voor pilots en deelname aan onderzoek. Vanuit de Digitale School is vooral meegedacht over de analyse van de digitale leermiddelendatabase en technologische aspecten verbandhoudend met opschaling.
3 Verwachtingen en doelen De algemene doelstelling van het project is te komen tot professionalisering van docenten in de ontwikkeling en het gebruik van digitale leermiddelen in de dagelijkse lespraktijk. Het is de bedoeling dat docenten beter worden toegerust om zelf vorm en inhoud te geven aan hun onderwijs en meer gebruik gaan maken van digitale leermidden in hun dagelijkse lespraktijk. Om dit doel te realiseren is het project gericht op het vervaardigen voor
118
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
docenten van (online) scholingsmogelijkheden in het ontwikkelen en gebruiken van digitale leermiddelen. Daarnaast is in het project gewerkt aan het opstellen van een kwaliteitskader voor digitale leermiddelen en aan het toegankelijk(er) maken en verhogen van de kwaliteit van leermiddelenbanken.
4 Procesverloop Het project kent vier deelprojecten die weer zijn onderverdeeld in een aantal activiteiten. De belangrijkste activiteiten van het RdMC zijn geweest het projectmanagement, het ontwikkelen van de workshops inclusief de pilots, het opstellen van het kwaliteitskader en het onderzoek bij leraren. Ontwikkelen trajecten voor het ontwerpen en implementeren van digitale leermiddelen via werkplek- en (online) netwerkleren. Het RdMC heeft vier workshops ontwikkeld over: het schrijven van webteksten; didactische richtlijnen; informatievaardigheden en werkvormen. Tevens is een cursus ‘Ontwikkelen in een leerlijn’ ontwikkeld. Deze cursus is echter (vanwege een te late oplevering) niet als pilot uitgevoerd. Voor de onderwerpen ‘rechten en digitaal materiaal’ en over ‘technische aspecten’ is aangepast materiaal gemaakt. De doelgroep van de workshops vormen de docenten die digitaal leermateriaal maken (arrangeurs) of willen maken. De workshops zijn ten dele bestemd voor online gebruik. De ontwikkelde workshops zijn samen met DigilessenVO via pilots op scholen uitgeprobeerd en daarna bijgesteld. Er was bij leraren volop animo om in te tekenen op de pilots. Het project kent de volgende achtergrondfilosofie bij het maken van opleidingstrajecten. Er zijn drie componenten: • snelle hulpmiddelen zoals lijsten, checklist, stappenplan; • de achterliggende theorie en de bronnen; • de eigenlijke cursus waarin de lerende door de bronnen heen wordt geloodst. Dit cursusonderdeel is alleen nodig als de onderdelen a en b onvoldoende soelaas bieden. De cursus kan in diverse vormen worden gegoten: zelfstudie, face to face bijeenkomsten, online-activiteiten. Voor iedere online workshop wordt een draaiboek opgeleverd dat platformonafhankelijk beschrijft welke zaken in de workshop geregeld moeten worden. Ontwikkelen van kwaliteitskader voor digitale leermiddelen. Het kwaliteitskader voor digitale leermaterialen zou in juli 2009 klaar zijn, dat is mede vanwege de hoeveelheid daaraan verbonden werk later geworden. Het ontwikkelen van de genoemde workshops kon niet daarop wachten en is in de tussentijd al wel ter hand genomen. Voor het kwaliteitskader is uitgegaan van beschikbare kennis over kwaliteitscriteria voor digitale leermaterialen. Diverse versies van het kwaliteitskader zijn besproken, ook met lerarenopleiders. Verschillende deelactiviteiten die ook voor dit deelproject gepland waren, blijken tijdens de uitvoering niet meer ter sprake gebracht te zijn en zijn vervallen. Kennelijk deed de noodzaak zich hiervan niet meer voelen. Het ging hierbij om onderzoek en een pilot over metadatering, de ontwikkeling van beoordelingsprocedures voor digitale leermaterialen en de vraag in hoeverre het kwaliteitskader domein- of vakspecifiek moet zijn. Kwaliteit leermiddelendatabase en toegankelijkheid kennisbanken/leermiddelendatabase. Deze activiteit staat los van beide hiervoor genoemde onderdelen. Het is hierbij gegaan om de leermiddelendatabase van De Digitale School: het functioneel en technische ontwerp en de mate van opschaalbaarheid. De centrale vraag is: is de database bestand tegen grootschalig gebruik en hoe is dit te verbeteren? Een extern bureau heeft zich hierover gebogen en in januari 2010 advies uitgebracht. Vanuit de Digitale School is opgemerkt dat dit onderdeel laat is opgepakt en moeizaam is gestart. Het onderzoeken van de koppelingsmogelijkheden en afstemming tussen leermiddelendatabase en kennisbanken van het RdMC is oorspronkelijk de bedoeling geweest, maar heeft verder geen aandacht gehad. Evaluatie deelprojecten In februari 2009 is een initiële meting geweest bij arrangeurs (circa 60) over het gebruik van digitale leermiddelen, het arrangeren, professionalisering, het kwaliteitskader. Dit onderzoek was exploratief van karakter.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
119
Tijdens de projectuitvoering zijn vragen gerezen over het daadwerkelijk gebruik van digitaal leermateriaal door leraren en leerlingen en over de context waarbinnen dit plaatsvindt. Vandaar dat een vragenlijst is gemaakt met vragen over motieven van docenten om digitale leermiddelen te gebruiken, hindernissen bij gebruik van dat leermateriaal en de gewenste ondersteuning. Aan het survey voor leraren hebben maar zestig docenten deelgenomen (enquêtemoeheid wordt gesignaleerd), van leerlingen zijn ongeveer 600 reacties binnengekomen. Er zijn al wel tabellen van de lerarenantwoorden (nog niet van de leerlingen), maar er moeten ten tijde van het schrijven van dit rapport nog conclusies worden getrokken. Vanuit het project bestaat de indruk dat docenten nog tamelijk onwennig zijn in de toepassing van digitale leermiddelen. Eén van de aanvragers verbaast zich er over dat voor de vragenlijsten gebruik is gemaakt van een papieren in plaats van een digitale versie bij de leerlingensurvey, wat gezien de aard van het project toch voor de hand had gelegen. De keuze voor papieren vragenlijsten is gemaakt na advies van de projectleider vanuit DigilessenVO, omdat dit voor de docenten aan wie medewerking gevraagd is, eenvoudiger te organiseren is. Concluderend kunnen we stellen dat de oorspronkelijke planning niet is gehaald, sommige onderdelen zijn vervallen of door andere vervangen, wel steeds in overleg met de stuurgroep. De beschikbaar gestelde tijd vanuit RdMC is ten volle benut. Volgens een aanvrager is tijdens de uitvoering te weinig op de vooraf uitgestippelde projectplanning gelet zodat er af en toe sprake was van verrassingen.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling Wat zijn de belangrijkste opbrengsten? • Er zijn (online) workshops ontwikkeld met bijbehorende materialen. Deze komen beschikbaar voor het gehele onderwijsveld. • Er is een (werk)document met een kwaliteitskader dat criteria bevat voor het ontwikkelen van digitaal leermateriaal, bijvoorbeeld hoe webteksten geschreven moeten worden. Vanuit DigilessenVO is opgemerkt dat het document een aanzet biedt, maar dat het nog niet het niveau heeft dat het breed verspreid kan worden. Het kader wordt door het RdMC en DigilessenVO in 2010 nog verder uitgewerkt. Een uitgewerkt kwaliteitskader is ook voor Wikiwijs van belang, omdat het bijdraagt aan het standaardiseren van digitaal leermateriaal. • Er zijn (globale) onderzoeksresultaten over de barrières en percepties van leraren van digitaal leermateriaal. Leraren op de werkvloer zijn nog niet bereikt en professioneler geworden wat betreft het gebruiken van digitale leermiddelen, daarvoor is de looptijd van het project veel te kort. De arrangeurs, docenten die ontwikkelen, zijn via de pilots bereikt. De aanvragers zijn blij met de gemaakte cursussen / workshops en de kwaliteit daarvan. Deze workshops worden binnenkort aangeboden via de website van DigilessenVO. De workshops worden afgestemd op de behoeften van docenten: een face to face variant, een online variant voor zelfstudie en een combinatie daarvan. Van de kant van de aanvragers is opgemerkt dat het jammer is dat het RdMC de workshops heeft ontwikkeld binnen en specifiek voor een Sharepoint-omgeving. Ze moeten nu nog worden geconverteerd zodat ze ook binnen andere platforms kunnen draaien (SCORM). Volgens een van de aanvragers verdient het aanbeveling om in de toekomst bij het ontwikkelen van materiaal meer en tijdiger gezamenlijke werkmomenten in te bouwen. Nu werkte men langere tijd parallel aan elkaar en werden de uitkomsten daarvan pas na verloop van tijd op elkaar afgestemd. Voor RdMC heeft de samenwerking met DigilessenVO, een belangrijke partner vanuit het onderwijsveld, bijgedragen aan de eigen naamsbekend in scholen. Ook DigilessenVO ziet in het RdMC een langetermijnpartner. Verder geeft het RdMC aan dat de kennis is verdiept hoe in de praktijk leraren digitaal materiaal ontwikkelen.
6 De bijdrage aan de kernvariabelen Omdat het project nog geen docenten heeft bereikt, is het niet goed aan te geven wat de uitwerking is op de professionalisering van leraren. De verwachting is dat de ontwikkelde producten zullen bijdragen aan de vernieuwingsbereidheid van leraren en hun bekwaamheid om ict in hun didactiek op te nemen. 120
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen Slaagfactoren zijn: • Alle partijen hadden hetzelfde doel voor ogen: een concrete bijdrage leveren aan het beter ontwikkelen van digitale leermiddelen. Gedrevenheid. • Er is door beide betrokken stichtingen de nodige aandacht besteed aan het uitwerken van de projectaanvraag. Het projectplan was redelijk concreet. • Het klikte op het persoonlijk vlak. • Via DigilessenVO is de weg naar de achterban gevonden (pilot, onderzoek). Faalfactoren waren: • De tijd die betrokkenen vanuit het RdMC aan andere projecten moesten besteden (L24). • De plannen waren te ambitieus. • De planning is te weinig in de gaten gehouden. • De workshops zijn niet meteen volgens open standaarden ontwikkeld (SCORM) wat achteraf extra werk oplevert.
8 Wensen en toekomstverwachtingen Het is onduidelijk in welke mate docenten de ontwikkelde workshops als ze straks via internet toegankelijk zijn, gaan gebruiken. Er komt een vervolg onder de titel ‘Arrangeren 2.0’. Daarbij krijgt de relatie tussen het maken en inzetten van open, digitale leermiddelen en de goede inpassing daarvan binnen de leerlijnen speciale aandacht. Onder de vlag van Wikiwijs wordt het kwaliteitskader verder uitgewerkt.
9 Samenvatting en conclusies Drie partijen hebben de handen in een geslagen om te werken aan ambitieuze plannen: het maken van workshops met handreikingen om digitale leermiddelen te ontwikkelen en het ontwikkelen van een kwaliteitskader met aanwijzingen en standaarden voor de ontwikkeling van dit digitale materiaal. Daarnaast is aandacht besteed aan de opschalingsmogelijkheden van de leermiddelendatabase van de Digitale School. Verder is bij leraren en leerlingen onderzoek verricht naar hun percepties van digitaal leermateriaal en de barrières die ze daarbij ervaren. Er zijn vier workshops en twee handreikingen ontwikkeld, in de praktijk uitgeprobeerd en bijna gereed voor plaatsing op het internet. Tevens is een cursus ontwikkeld rondom ontwikkelen in een leerlijn. Het kwaliteitskader beidt serieuze aanzetten maar behoeft nog nadere uitwerking. Een externe partij heeft zich gebogen over de opschaling van de leermiddelendatabase en het onderzoeksresultaten zijn gedeeltelijk uitgewerkt. De oorspronkelijke veelomvattende planning is daarmee niet helemaal gehaald. Een sterk punt van dit project is de samenwerking tussen de drie partijen inclusief hun achterbannen geweest. De doelen werden gedeeld – overtuigd van het belang van digitale leermiddelen –, op persoonlijk vlak klikte het en partijen vulden elkaar qua expertise en inbreng goed aan. Blijvend partnerschap ligt in het verschiet.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
121
Project 14. Voltooien Kennisbank Rekenen en implementatie op pabo’s en in basisscholen
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
NVORWO 2 fte primair onderwijs studenten en opleiders van de pabo’s en leraren in het primair onderwijs
1 Aanleiding Vanaf 2004 is het RdMC bezig met de ontwikkeling van de Kennisbank Wiskunde. Door de aandacht voor en discussie over doorlopende leerlijnen ontstond binnen dat project het idee om deze Kennisbank ook uit te breiden naar rekenonderwerpen voor het primair onderwijs. In 2008 is er een start gemaakt met het uitwerken van thema’s en de domeinen voor de Kennisbank Rekenen. Om te kijken of er behoefte is bij de doelgroep is er in het begin bij studenten en docenten van de pabo nagevraagd of er belangstelling is voor een Kennisbank Rekenen. Er is een vervolgaanvraag voor 2009 ingediend, het doel is om de Kennisbank te voltooien en te implementeren in het werkveld.
2 Betrokken partijen Het project is aangevraagd door de Nederlandse Vereniging tot Ontwikkeling van het Reken-wiskundeOnderwijs (NVORWO). De projectorganisatie bestaat uit drie personen en wordt ingevuld door medewerkers van het RdMC, SLO en Hogeschool Domstad. Bij de uitvoering van het project zijn enkele leraren en pabodocenten betrokken. Om de Kennisbank Rekenen zo efficiënt en zo snel mogelijk te kunnen voltooien, kiest de projectgroep ervoor dit door externe vakdidactici te laten doen. De reden voor deze keuze is dat deze vakdidactici direct in staat zijn om te schrijven. Ze zijn op de hoogte van de basisschooldidactiek, de inhoud en de leerlijnen. Ze kennen de doelgroep van studenten en (beginnende) leraren. En tot slot zijn de vakdidactici een belangrijke doelgroep bij de implementatie van de kennisbank. Doordat deze groep meeschrijft krijgt de Kennisbank het noodzakelijke commitment. Volgens de projectleider van het RdMC zou het teveel tijd kosten indien medewerkers van het RdMC de teksten zouden schrijven. Deze dienden dan eerst bijgeschoold te worden. De keuze om relatief veel uitvoerend werk door externe medewerkers te laten doen, is ongebruikelijk bij vraaggestuurde projecten. Het RdMC heeft de regel dat maximaal 30 procent van het projectbudget aan externe inhuur mag worden besteed. Desondanks is dit projectplan goedgekeurd.
3 Verwachtingen en doelen De Kennisbank Rekenen dient eind 2009 gebruiksklaar te zijn. Met betrekking tot de implementatie wordt dezelfde strategie gehanteerd als met de introductie van de Kennisbank Wiskunde op de tweedegraads opleidingen: Door middel van twee type pilots wordt de Kennisbank in het werkveld geïmplementeerd. In het programma van 2009 wordt het project in drie doelen opgedeeld: • Voltooien Kennisbank Rekenen. • Implementatie Kennisbank Rekenen op pabo’s en onderzoek naar toename van (vak)competenties middels een eerste pilot. • Implementatie Kennisbank Rekenen in basisscholen door middel van een tweede pilot.
122
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Om het tweede en derde deelproject te kunnen starten wordt het noodzakelijk gevonden dat het eerste hoofddoel is gerealiseerd. De domeinen van de Kennisbank Rekenen dienen gevuld te zijn voordat de Kennisbank in het veld geïmplementeerd kan worden. De pilots worden dan ook als nevendoel beschouwd.
4 Procesverloop De projectleider geeft aan dat er veel tijd is gestoken om de financiering voor de projecturen rond te krijgen. Door de ervaringen met de voorloper van dit project in 2008 en met de Kennisbank Wiskunde, kon nauwkeurig geschat worden hoeveel uren er nodig waren voor het vullen van resterende domeinen op de Kennisbak Rekenen. Het programmamanagent van het RdMC besloot bij toekenning van de projectaanvraag dat 20 procent van het budget af moest. Dit is volgens de projectleider van het RdMC bij meerdere projecten gebeurd. Maar door de vrij exacte begroting had dit project er meer last van dan andere projecten. Deze projectleider geeft aan dat hierdoor de uitvoering van dit project onder druk stond. Daarnaast was het programmamanagement bij de start van het project het niet eens met het aantal projecturen dat besteed werd aan de inhuur van externe krachten. Toen de programmamanager het RdMC verliet en er een nieuwe programmamanager werd aangesteld, begon deze discussie opnieuw. Het heeft volgens de projectleider lang geduurd om het budget zoals gepland aan externe auteurs te kunnen besteden. Gedurende het eerste half jaar was het lastig om bijeenkomsten te plannen. Eén van de projectleden bevond zich destijds in het buitenland. Desondanks is er veel contact geweest, voornamelijk per e-mail. Volgens de projectleider van het RdMC heeft het project hier geen vertraging door opgelopen. De samenwerking verliep volgens de projectleider van het RdMC erg prettig. Gedurende het jaar zijn de rekendomeinen in de Kennisbank aangevuld. Dit duurde het hele jaar. De projectgroep was het er over eens dat de Kennisbank eerst voldoende gevuld moest zijn alvorens deze gepromoot kon worden. De implementatie van de Kennisbank door middel van de twee pilotprojecten, het tweede en derde hoofddoel, is in 2009 nog niet gerealiseerd. De projectleider van het RdMC geeft aan dat zijn rol voornamelijk bestond uit het controleren en becommentariëren van de aangeleverde teksten. Deze teksten zijn door de projectleider zelf ingevoerd in de Kennisbank. “Het begeleiden van aparte invoerders zou te veel tijd kosten.” De projectleider geeft aan dat hij nauwelijks de rol van aanjager op zich hoefde te nemen: “Het liep perfect.” De betrokken medewerker van het SLO geeft aan dat ze voornamelijk de rol had van inhoudelijk coördinator en eindredactie. Hierbij hoorde het regelen van de auteurs en het verzorgen van de bijbehorende contracten. Deze taakverdeling was logisch “Ik heb een netwerk in de rekenwereld, het RdMC niet.” De betrokken lerarenopleider geeft aan zich voornamelijk te hebben beziggehouden met de uitvoering. Hij regelde auteurs en ontwikkelde zelf ook onderdelen voor de Kennisbank. Volgens de twee projectleden verliep de samenwerking met de het RdMC prettig. Hierbij wordt de kanttekening gemaakt dat de projectleider van het RdMC veel tijd heeft gestoken om de projectplanning intern bij het RdMC te verdedigen. Het RdMC hield zich aan de gemaakte afspraken, was goed bereikbaar en de projectplanning is goed gevolgd. De projectleden konden niet exact aangeven of de afgesproken inzet door het RdMC is geleverd. Beide hebben het idee dat op het projectbudget gekort is. Er is een lager bedrag toegekend dan in de aanvraag begroot was. Dit gaf de samenwerkingspartners blijkbaar het gevoel dat op het budget is bezuinigd. De projectleden geven aan in de toekomst vaker met het RdMC te willen samenwerken.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling De Kennisbank Rekenen is eind 2009 nog niet helemaal af. De twee belangrijkste domeinen dienen nog aan de Kennisbank toegevoegd te worden. Het betreffen de domeinen over getalbegrip en bewerkingen (optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen). Deze aanvullingen zullen naar verwachting in maart worden ingevoerd in Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
123
de Kennisbank. Het is een bewuste keuze om als laatste de twee belangrijkste domeinen te schrijven. Het SLO geeft aan dat het projectteam dan meer ervaring met het schrijven van teksten voor de Kennisbank zou hebben. De projectleider van het RdMC geeft aan dat deze twee domeinen dermate overkoepelend zijn, dat hiervoor eerst de rest van de Kennisbank moest worden geschreven. Volgens beide projectleden is er nu een minimale versie van de Kennisbank Rekenen online beschikbaar. Gezien het beschikbare budget is de projectgroep tevreden over deze versie van de Kennisbank. “De promotie kan beginnen.” De betrokken lerarenopleider geeft aan dat de Kennisbank op dit moment nog niet door erg veel mensen gebruikt wordt: “Maar de mensen die het gebruiken, hebben er erg veel aan.” Het SLO vindt het een belangrijk succes dat de verschillende leerlijnen in de Kennisbank zijn opgenomen, zonder dat er over een leerlijn een waardeoordeel wordt gegeven. Er worden veel verschillende rekenmethodes neutraal behandeld. Volgens dit projectlid wordt er door verschillende organisaties (zoals het SLO of het Freudenthal Instituut) veel gemaakt op rekengebied. De doelgroep weet niet waar ze moeten zoeken. Volgens het SLO is getracht een overzicht te bieden door alles in de Kennisbank te noemen en kort te beschrijven. Een ander belangrijk succes dat werd genoemd, is dat met toestemming van de uitgevers veel voorbeelden en rekenopgaven uit de verschillende methoden gebruikt konden worden. Hierdoor kon het domein over de rekenleerlijnen duidelijk gevisualiseerd worden. Kennisontwikkeling De kennis die volgens de projectleider voor het RdMC met dit project is ontwikkeld, heeft vooral betrekking op de ontwikkeling van Kennisbanken. Ten eerste is er geleerd meer vanuit de rol van de potentiële gebruiker te denken. Een deskundige bedenkt over het algemeen een structuur om zijn boodschap uit te dragen, maar een gebruiker vindt deze structuur soms niet handig om de informatie te vinden waar die naar op zoek is. Dit heeft de ogen geopend. Ten tweede is er veel geleerd over het vakgebied rekenen. De projectleider geeft aan dat hij daardoor veel nieuwe activiteiten op dit gebied zou kunnen ontplooien. Momenteel kiest het RdMC meer voor leernetwerken en het begeleiden van processen. De nadruk ligt meer op het begeleiden en het proces dan op de inhoud. Er wordt aangegeven dat het proces niet is los te koppelen van de inhoud. Volgens de projectleider blijft inhoudelijke kennis ook noodzakelijk als procesbegeleider.
6 De bijdrage aan de kernvariabelen In de tabel staat de verwachting van de bijdrage van het project aan de professionalisering van leraren. Het SLO kan nog geen inschatting geven. Hiervoor werken de leraren nog te kort met de Kennisbank. De betrokken lerarenopleider geeft een inschatting op basis van de reacties van tachtig van zijn studenten die ermee werken. Het RdMC geeft een inschatting op basis van 40 leraren waarmee contact is geweest. RdMC
SLO
Lerarenopleider
1.
Verminderen van werkbelasting
nvt
-
veel
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
redelijk veel
-
redelijk veel
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
een beetje
-
redelijk veel
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
veel
-
veel
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
veel
-
redelijk veel
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
een beetje
-
veel
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
een beetje
-
veel
8.
Leraren leren van anderen
nvt
-
redelijk veel
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
geen bijdrage
-
veel
nvt
-
veel
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar
124
11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
geen bijdrage
-
redelijk veel
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
een beetje
-
veel
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
13. Het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen
redelijk veel
-
veel
De projectleider van het RdMC geeft aan dat de Kennisbank met name bijdraagt aan de bekwaamheid van leraren, het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen en de motivatie. Volgens de betrokken lerarenopleider draagt de Kennisbank bij aan alle kernvariabelen.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen Bij aanvang van het project is niet het volledige budget toegekend om alle projecturen te kunnen maken en externe krachten voor het schrijven van de teksten te kunnen inhuren. Hierdoor moesten alle onderdelen in minder tijd worden voltooid dan aanvankelijk was begroot. De projectleden hebben een brief gestuurd naar het programmamanagement van het RdMC om de noodzaak van deze uren uit te leggen. Dit is opgelost door intern bij het RdMC te schuiven met projecturen en de projectdoelen aan te passen. Volgens de betrokken lerarenopleider is de Kennisbank hierdoor minder uitgebreid geworden dan oorspronkelijk de bedoeling was: een aantal algemeen didactische thema’s is niet opgenomen. Dit is volgens deze docent “jammer”, maar het is nog steeds een goed product. De overgang van de oude naar de nieuwe programmamanager heeft invloed op het project gehad. Afspraken moesten opnieuw gemaakt worden. Dit kostte veel tijd en energie, maar is uiteindelijk tot tevredenheid opgelost. Probleem was wel dat een aantal auteurs daardoor veel later dan oorspronkelijk gepland kon worden ingehuurd. Dit had als gevolg dat de teksten ook later werden opgeleverd. De betrokken lerarenopleider vindt het een knelpunt dat niet alle betrokken auteurs de afgesproken inzet konden leveren. Soms was hun bijdrage inhoudelijk niet goed genoeg en soms was dit redactioneel niet voldoende. Niet elke rekenspecialist is een goede schrijver en omgekeerd. In een volgend project zou deze docent een strengere selectie van auteurs toepassen, eventueel met proefopdrachten. Volgens het SLO heeft het RdMC het nadeel, dat ze weinig ervaring en nauwelijks een netwerk binnen het basisonderwijs hebben. Hierdoor kennen ze de doelgroep niet zo goed. In de afgelopen projectjaren heeft het RdMC veel geleerd over de doelgroep in het basisonderwijs, maar door het weinige contact met het werkveld is er nog niet echt een netwerk opgebouwd. Het SLO vond het een valkuil dat de projectgroep steeds teveel wilde opschrijven, “het liefst alles dat we wisten, als echte vakidioten.” De kunst was om te “blijven denken vanuit de doelgroep in plaats vanuit onze idealen.” Volgens het SLO had de projectleider hier een belangrijke bewakingsrol, deze legde steeds de focus op de doelgroep. Gedurende het jaar zijn de domeinen van de rekenbank aangevuld. De interne discussies bij het RdMC over de inhuur van externe vakdidactici heeft volgens de projectleider te lang geduurd. Het schrijven van de teksten is later gestart dan gepland. De Kennisbank was hierdoor later voltooid dan beoogd. Het was dan ook niet meer mogelijk om een pilot op de pabo’s en de basisscholen te houden. Voor de pilots was als voorwaarde gesteld dat de Kennisbank af moest zijn. Het NVORWO heeft veel contacten in het werkveld, ze waren optimistisch dat ze eenvoudig bij pabo’s een pilot konden regelen. Dit bleek tegen te vallen. De pabo’s krijgen door de huidige aandacht voor rekenonderwijs erg veel projectaanvragen en onderzoek op zich af. De projectleider van het RdMC vindt achteraf dat de twee beoogde pilotprojecten te ambitieus waren. Er is alsnog een bescheiden gebruikersonderzoek bij één pabo uitgevoerd. Er worden voornamelijk gesprekken gevoerd met studenten die met de Kennisbank Rekenen werken. Succesfactoren De kwaliteit van de projectgroep is volgens de projectleider van het RdMC en beide projectleden een belangrijke succesfactor geweest. De projectgroep heeft veel kennis en is zeer productief geweest. Daarnaast hebben ze Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
125
een groot netwerk. Het is volgens de projectgroep belangrijk dat er een team gevormd wordt dat op elkaar kan rekenen en elkaars professie kan waarderen. De betrokken lerarenopleider vindt dat de projectgroep in een relatief korte periode veel heeft bereikt: “er was een goede inhoudelijke aansturing”. Een andere factor voor succes is volgens beide projectleden de huidige discussie over doorlopende rekenlijnen. De Kennisbank Rekenen is gekoppeld aan de Kennisbank Wiskunde waardoor het inzicht over doorlopende rekenlijnen bevorderd kan worden. Volgens de betrokken lerarenopleider is dit dan ook de kracht van het project geweest. Volgens de projectleden was de uitvoering van het project niet mogelijk geweest zonder het RdMC. De betrokken lerarenopleider geeft aan dat het RdMC de inhoudelijke specialisten bij elkaar heeft gebracht. Ook noemt deze docent dat het RdMC de mogelijkheid heeft om dit soort projecten te financieren. Volgens het SLO was de keuze voor samenwerking logisch: het RdMC had al de Kennisbank Wiskunde, er kon op een rijdende trein gesprongen worden. Volgens het SLO lag het voor de hand om hier bij aan te sluiten. Het SLO heeft ook met andere organisaties gesproken, maar die wilden de Kennisbank helemaal van de grond opbouwen. Dit zou volgens haar veel te veel discussies hebben opgeleverd.
8 Wensen en toekomstverwachtingen Op initiatief van het directeurenoverleg van de tweedegraads lerarenopleidingen (ADEF) is opnieuw een projectaanvraag ingediend voor 2010. Deze aanvraag is niet toegekend. Het RdMC heeft veel aanvragen voor 2010 ontvangen en de concurrentie was groot. Het gebrek aan een vervolg van dit project stelt de betrokkenen voor een probleem. Indien de Kennisbank niet wordt beheerd, zal het gebruik langzaam stoppen. De projectleden geven aan dat dit een hele grote teleurstelling zou zijn. Volgens de betrokkene van het SLO doet de projectleider van het RdMC het onderhoud en de promotie in zijn eigen tijd. Ze is van mening dat het RdMC dit zou moeten faciliteren. De aanvragers willen door met de Kennisbank. Voor de verdere doorontwikkeling en de implementatie in het onderwijsveld heeft NVORWO nu zelf een subsidie bij het Ministerie van OCW aangevraagd. De betrokken lerarenopleider zou de Kennisbank willen uitbreiden met meer media-aspecten. Hij vindt het een gemis dat er geen beeldmateriaal en filmpjes op de Kennisbank staan: “Onze doelgroep is namelijk de youtubegeneratie.” De projectgroep geeft de wens aan om nu te beginnen met de promotie van de Kennisbank. Dit zal gebeuren door middel van artikelen in vakbladen, workshops, studiedagen en het verbinden van de Kennisbank aan andere projecten. Op de Panamaconferentie van 2010 wil de projectleider van het RdMC op een stand de Kennisbank Rekenen promoten. Via een stand worden er meer mensen bereikt dan via een workshop.
9 Samenvatting en conclusies Gedurende het jaar is de inhoud van de Kennisbank Rekenen door de projectgroep voltooid. De Kennisbank sluit goed aan op de discussie over doorlopende leerlijnen. De Kennisbank Rekenen is nog niet geïmplementeerd bij de basisscholen. Pabo’s werkten er al wel mee. Wegens tijdgebrek zijn de pilots niet doorgegaan. Ondanks het ontbreken van deze pilots vindt de projectgroep het project geslaagd. Het hoofddoel, het voltooien van de Kennisbank, is gehaald. Men is tevreden over dit eindresultaat. Ondanks dat de projectbegroting volgens de projectleden erg nauwkeurig is geweest, is dit door het RdMC niet volledig toegekend. Ook ging het RdMC in eerste instantie niet akkoord met de inhuur van externe auteurs, terwijl dit in de projectaanvraag wel was goedgekeurd. Een succesvolle afronding van het project liep hiermee gevaar. De projectleider heeft bij het RdMC intern veel moeite moeten doen om te zorgen dat er voldoende budget beschikbaar bleef en externe auteurs ingehuurd konden worden.
126
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Met dit project is geleerd om bij het opzetten van een Kennisbank meer vanuit de potentiële gebruiker te denken in plaats vanuit de expert. Daarnaast is er veel geleerd over het vakgebied rekenen waardoor nieuwe activiteiten ontplooid kunnen worden. Er is een nieuwe aanvraag voor het project ingediend. Deze is niet gehonoreerd. De projectgroep is hier erg teleurgesteld over. Ze vrezen dat het gebruik van de Kennisbank nu zal verwateren.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
127
Project 15. Gebruik en effect van Didiclass-videocasussen
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Pabo Iselinge Hogeschool , lector dr. Niels Brouwer 0,22 fte lerarenopleiding aanstaande, beginnende en ervaren leraren PO en VO
1 Aanleiding Gestimuleerd door het Didiclass-project (een basispartnerschap tussen het Ruud de Moor Centrum en de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden) is het gebruik van digitale video (DV) in de Nederlandse lerarenopleidingen de afgelopen jaren goed op gang gekomen (Geerts e.a., 2007). De tijd was rijp om flankerend onderzoek te doen naar de impact en de rol van deze vorm van verbeeldend leren door leraren. Dit project betreft ontwikkelingsonderzoek t.b.v. DV-gebruik in de opleidingspraktijk in de Nederlandse lerarenopleidingen. In Nederland is nog weinig empirisch onderzoek gedaan naar de vragen wat, hoe en onder welke condities leraren leren van het kijken naar videoclips over onderwijs, zij het andermans lessen zij het eigen lessen. Toch is empirische kennis over de leerzaamheid van DV-gebruik in de dagelijkse opleidingspraktijk nodig om dit nieuwe medium zodanig verder te kunnen ontwikkelen dat het beeldmateriaal, de werkvormen en de leeromgevingen die worden ingezet daadwerkelijk leereffecten oproepen bij aanstaande leraren. Leren van beeldmateriaal moet ertoe leiden dat zij nieuwe inzichten verwerven t.b.v. hun eigen lesgeven en nieuwe werkwijzen leren ontdekken, toepassen en aanpassen op hun eigen leer- en werkplek. Ditzelfde geldt mutatis mutandis voor de opleiders, schoolbegeleiders en andere betrokkenen bij het opleiden van leraren (Brouwer, 2007). Een notoir probleem in de lerarenopleiding is het gebrek aan transfer tussen (cursorisch, veelal modulair opleidingsonderwijs t.b.v.) kennisontwikkeling enerzijds en bekwaamheidsverwerving in en voor de onderwijspraktijk (Brouwer & Korthagen, 2005). Dit is het kernprobleem dat dit project beoogt te adresseren. Het werken met praktijkvideocasussen kan een mediërende functie vervullen in deze transfer. Het is daarbij van belang de impact van het kijkgedrag van verschillende videocasustypes goed in te schatten. Deze beperkte studie wil een zicht krijgen op het kijkgedrag van aanstaande leraren bij het bekijken van Didiclassvideocasussen.
2 Betrokken partijen Pabo Iselinge Hogeschool, Noordelijke Hogeschool Leeuwarden, Ruud de Moor Centrum.
3 Doelgroep Aanstaande leraren PO & VO
4 Aanpak werkwijze De vraag is hoe de kenmerken van videoclips te identificeren die aantoonbaar geschikt zijn om het leren waarnemen en interpreteren van het leren van leerlingen door aanstaande leraren te bevorderen. Aanwijzingen voor zulk kijkimpact bij aanstaande leraren worden gezocht op het vlak van (de ontwikkeling van) inzichten waardoor hun handelen in de klas effectiever en wendbaarder wordt.
128
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Omdat als leer-/opleidingsdoel integratie van nieuwe inzichten in het denken en handelen van leerkrachten wordt nagestreefd, werden video’s geselecteerd die voldoen aan het criterium dat de leerstofgerichte interactie tussen leerkracht en leerlingen in beeld komt (zie in dit verband de validiteitseisen aan videomateriaal voorgesteld door Roelofs, 2007). Er werden protocol-gestuurde vraaggesprekken m.b.t. waarneming en interpretatie van deze video’s, afgenomen bij aanstaande leraren PO in de hoofdfase van hun intiële opleiding. Er werd nagegaan hoe de door hen bekeken video’s hun denken en handelen terzake onderwijs(voorbereiding) beïnvloedden. Gaat er een voorbeeldwerking van uit? Zo ja, van welke aard is die? Welke waargenomen werkwijzen van collega’s nemen leerkrachten over in hun eigen praktijk? Waarom sommige wel en andere niet? Welke persoonlijke betekenis geeft de kijker aan het beeldmateriaal? Over deze aspecten werden half-open interviews afgenomen m.b.t. waarnemings- en interpretatieprocessen bij leraren die videocasussen bestuderen onder verschillende condities (geen kijkwijzer; half-open kijkwijzer; gesloten kijkwijzer). Er werd een gestratificeerde steekproef à N=12 samengesteld volgens onderstaand schema. condities
vrouwen
mannen
A: zonder kijkwijzer
2
2
B: open kijkwijzer
2
2
C: gesloten kijkwijzer
2
2
5 Partners in uitvoering Dr. Niels Brouwer, lector Iselinge Hogeschool, Eindhoven School of Education Drs. Walter Geerts, Noordelijke Hogeschool Leeuwarden Lic. Marc Van Laeken, Ruud de Moor Centrum
6 Resultaten Vakpublicatie in het Velon-tijdschrift (2010)
7 Reflectie op procesgang Het project ‘Gebruik en effect van Didiclass-videocassussen. Een flankerend onderzoek’ betreft een bijstelling van een oorspronkelijk ingediende plan. De initiële ambities werden node met driekwart naar beneden teruggeschroefd. Gezien de erg beperkte middelen zagen twee partners (Pabo Fontys Sittard en Lectoraat Fontys Roermond) ondanks hun levendige interesse af van actieve deelname. Qua fasering werd het project gezien de herkadering in zijn geheel met 6 maanden verschoven. Het huidige project betreft dus een beperkte voorstudie m.b.t. het kijkgedrag van leraren. Het is de verwachting dat de resulaten van dit project zinvol kunnen ingezet worden bij het vraagsturingsproject ‘Werkplekleren met Didiclass’ (2 jarig project, 1e budgetjaar 2010 goedgekeurd).
8 Inspanning om product / dienst uit te dragen Op de 5e Landelijke Gebruikersdag Didiclass (27 november 2009, Utrecht) werden de eerste tussentijdse resulaten voorgesteld op het seminar ‘Hoe kijken leraren? Didiclass, onderzoek en wat daaruit volgt’(lector dr. Niels Brouwer).
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
129
Een tweede voorstelling van de onderzoeksresultaten vond plaats op het Didiclass-seminar op het VELON_VELOV-congres (8 en 9 maart 2010, Noordwijkerhout) door lector dr. Niels Brouwer, lic. Marc Van Laeken en drs. Walter Geerts.
9 Bronnen Brouwer, C.N., Korthagen, F.A.J. (2005). Can Teacher Education Make a Difference? American Educational Research Journal 42(1), 153-224. Brouwer, C.N. (2007a). Verbeelden van onderwijsbekwaamheid. Heerlen: OU-RdMC. Brouwer, C.N. (2007b). Teacher peer coaching using digital video. Nijmegen: ILS-RU (paper gepresenteerd op het Earli-congres 30 augustus 2007 te Boedapest). Brouwer, C.N. (2007c). De horizon van het leraarschap. Doetinchem: Iselinge Hogeschool. Geerts, W.M., Laeken, M. van, Mitzschke, M. (2007). Doorkijk naar Didiclass. Leeuwarden: NHL. Geerts, W. M., Laeken, M. van, Mitzschke, M , Didiclassprojectgroep. (2009), Wat zou jij doen? Leren van dilemma’s in de onderwijspraktijk, , Bussum, Coutinho Roelofs, E. (2007). Protocol bewijsvoering videodossiers: een stappenplan. Arnhem: CITO.
130
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Project 16. Informatievaardigheden in een ict-rijke omgeving
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Ichthus College Kampen / Zeeuwse Bibliotheek 1,2 fte, later verminderd tot 0,9 Voortgezet onderwijs (vmbo, havo en vwo), alle vakgebieden Docenten voortgezet onderwijs
1 Aanleiding Omdat de meeste docenten nog onvoldoende informatievaardig bleken, heeft het RdMC eerder in samenwerking met het Ichthus College een cursus voor docenten ontwikkeld over informatievaardigheden. Daarbij kwam naar voren dat leraren ook onvoldoende in staat zijn om ict- en internettoepassingen op een didactisch verantwoorde manier in het onderwijs in te zetten. Bovendien doet het onderwijs te weinig een beroep op de ict- en internetvaardigheden van leerlingen. Gevolg is dat ict- en internetvaardigheden niet geïntegreerd raken in het onderwijs. Deze constateringen vormden de aanleiding om een aanvraag voor een project in te dienen. De aanvrager geeft aan dat de ervaringen met de eerder cursus informatievaardigheden weliswaar positief zijn, maar dat een aantal deelnemers is afgehaakt en dat de online cursus als pittig, uitgebreid en theoretisch is ervaren. De projectleider van het RdMC tekent hierbij aan dat met name vmbo-docenten zijn afgehaakt en dat het deze docenten onvoldoende duidelijk was dat ze tijdens de cursus opdrachten voor hun eigen onderwijssituatie zouden moeten ontwerpen.
2 Betrokken partijen De projectleiding heeft in handen gelegen van het RdMC. Het project is gericht op het Ichthus College in Kampen. In het projectplan is naast dit college nog sprake van twee andere scholen. Ondanks herhaalde pogingen van de projectleider tot contact gaven deze scholen nauwelijks respons; ze hebben verder niet meegedaan. Bij het project is de Zeeuwse Bibliotheek via een informatie-expert media-educatie zijdelings betrokken geweest. De Zeeuwse Bibliotheek heeft indertijd een gelijksoortige aanvraag ingediend als het Ichthus College. Bij de projecttoekenning zijn daarom beide vragen door het RdMC gecombineerd. De bijdrage van de bibliotheek is echter beperkt gebleven tot het schrijven van een weblog over de inzet van ict in het onderwijs. Vanuit het Ichthus College is een groep van negen docenten – I-coaches, één per lerarenteam – gevraagd mee te werken onder begeleiding van het RdMC.
3 Verwachtingen en doelen In het projectplan is een tweeledig doel geformuleerd. Enerzijds was het de bedoeling docenten te leren werken met informatievaardigheden in een ict-rijke omgeving, anderzijds was het oogmerk docenten de kennis en vaardigheden bij te brengen om ict- en internettoepassingen op een zinvolle wijze in te zetten in het onderwijs. Nadat de cursus informatievaardigheden was afgerond, is de nadruk verschoven naar het tweede subdoel: docenten handreikingen bieden voor didactische toepassingen waarbij ict- en internettoepassingen ondersteunend zijn.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
4 Procesverloop Een kerngroep van vier docenten (I-coaches) heeft zich vooral ingezet als ontwikkelgroep, de overige aangemelde leraren hebben wegens diverse omstandigheden waaronder ziekte, nauwelijks of geen bijdrage geleverd. Elke deelnemer heeft van de schoolleiding honderd uur gekregen voor deze taak. De leiding heeft degenen die geen bijdrage hebben geleverd, hierover aangesproken. Voor 2009 zijn drie activiteiten gepland geweest. Behoeftenonderzoek naar ontwikkel-, leer- en werkbehoeftes Bij acht leden van de ontwikkelgroep zijn deze behoeften via een gesprek in groepjes gepeild. Duidelijk werd dat leraren zich niet helder bewust zijn van de mogelijkheden op ict-gebied en dat zij niet precies de gewenste richting kunnen aangeven. Deze gesprekken hebben tot halverwege het projectjaar plaatsgevonden. Inventarisatie van ict-tools die in het onderwijsproces inzetbaar zijn Het RdMC heeft in de vorm van een mindmap een scala aan ict-tools in beeld gebracht voor presenteren, zoeken, definiëren, selecteren / beoordelen, verwerken en evalueren. De leden van de ontwikkelgroep hebben dit overzicht ontvangen. De aanvrager merkt hierbij op dat deze inventarisatie er weliswaar perfect uitziet maar nog ver afstaat van wat er op scholen wordt geprobeerd. Ontwikkelen van een handreiking van docent over de inzet van ict in het onderwijs. Voor leden van de ontwikkelgroep is door het RdMC ter inspiratie en horizonverbreding een opstartdag georganiseerd onder het motto ‘Leren in een ict-rijke omgeving’. Individuele leden van de ontwikkelgroep hebben daarna gewerkt aan handreikingen voor docenten. De deelnemers konden op basis van interesse hun lesideeën uitwerken, daarbij was het de bedoeling dat een en ander ook in de eigen lessen wordt uitgeprobeerd. In het projectplan was nog sprake van het ontwikkelen van een cursus, maar dit is omgebogen tot handreikingen. De ontwikkelgroep kon pas na de zomervakantie van 2009 gaan werken aan deze lesideeën en handreikingen. Een periode van vier projectmaanden bleek echter te kort. Verder is er een handleiding i-tiquette gemaakt door een aangetrokken externe expert. Deze is gereed. Bij deze handleiding ligt de nadruk op de auteursrechtelijke kant van het gebruik van digitale bronnen door docenten. De mediadeskundige van de Zeeuwse Bibliotheek heeft hierbij meegedacht. Parallel hieraan heeft het RdMC gewerkt – mede in combinatie met een ander project – aan een onlineomgeving voor docenten (‘user centered design’). Er is een eerste versie gereed gekomen. De planning is dus maar ten dele gerealiseerd: de handreikingen voor docenten zijn niet gereed gekomen.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling Het behoeftenonderzoek heeft inzichten opgeleverd over hoe ambigu docenten staan ten opzichte van ictgebruik in het onderwijs. De school heeft verder een concreet overzicht van ict-tools voor diverse onderwijstoepassingen ontvangen. Bovendien is de school geïnformeerd over de aanpak bij webquests voor leerlingen; deze werkwijze is vermoedelijk niet veel gebruikt gaan worden. Daarnaast is er een handleiding over auteursrechtelijke aspecten en digitale bronnen gereed. De kerntaak van het project, handreikingen maken voor docenten om computer en internet zinvol in te zetten in hun onderwijs, is niet gereed gekomen maar slechts tot halverwege gevorderd. Het ontwikkelwerk lag feitelijk op de schouders van minder dan een handjevol docenten, bovendien is later gestart dan oorspronkelijk gepland. De projectleider van het RdMC is voornemens naar mogelijkheden te zoeken om het
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 132 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
materiaal (buiten de school) verder uit te werken omdat er veelbelovende dingen bij zitten zoals werken met Google docs, pda’s en auditieve feedback bij het leren van Engelse woordjes. Wat heeft het project voor het RdMC opgeleverd? De projectleider van het RdMC is er zich nog meer bewust van geworden dat er nóg veel duidelijker afspraken met scholen gemaakt moeten worden over wie wat doet, hoeveel uren daarvoor staan en wanneer wat klaar is. Concrete afspraken bieden namelijk een instrument om frequent de vinger aan de pols te houden over de voortgang. Docenten blijken om diverse redenen lastig tot medewerking en productie te bewegen, waarbij steeds ‘tijd’ als belangrijke factor naar voren wordt gehaald. Verder is de projectleider van het RdMC er steviger van overtuigd geraakt dat bij de inzet van ict niet vanuit tools en toepassingen gedacht moet worden, maar vanuit de inhoud waarmee de docent leerlingen in aanraking wil brengen en vanuit de daarbij passende didactiek. Het denken vanuit de onderwijskundige toepassing haalt het ict-gebruik uit de sfeer van vrijblijvendheid en van zomaar wat leuke dingen erbij doen. Wat heeft het project voor de school opgeleverd? De aanvrager geeft aan dat de vijf actief betrokken docenten er voor zichzelf wel het nodige aan gehad hebben: ze zijn op ideeën gebracht, hebben dingen uitgeprobeerd in hun lessen en ze zijn enthousiast(er) geworden. Het delen van hun ervaringen met andere leden van de ontwikkelgroep heeft in het projectjaar nog niet plaatsgevonden, laat staan met alle overige collega’s. De schoolleiding is teleurgesteld dat de beschikbaar gestelde tijd (900 uur) niet het verwachte rendement hebben opgeleverd. De aanvrager heeft waardering voor de gedegen inzet vanuit het RdMC.
6 De bijdrage aan de kernvariabelen De oordelen van de projectleider van het RdMC zijn gebaseerd op ongeveer tien docenten die in wisselende mate participeerden in de ontwikkelgroep. Van de aanvrager zijn geen inschattingen beschikbaar. De verwachting is dat de te ontwikkelen handreikingen bijdragen aan de inzet van ict in de les en de vernieuwingsbereidheid van docenten. 1.
Verminderen van werkbelasting
geen bijdrage
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
een beetje
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
een beetje
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
een beetje
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
redelijk veel
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
redelijk veel
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
redelijk veel
8.
Leraren leren van anderen
een beetje
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
geen bijdrage
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar
een beetje
11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
een beetje
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
een beetje / redelijk veel
13. Het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen
een beetje
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen Het project is niet volgens planning verlopen. De volgende faalfactoren zijn door de projectleider genoemd. • Er zijn (kennelijk) onvoldoend concreet geformuleerde afspraken met de school en met docenten gemaakt. • Er is te laat, pas na de zomervakantie, met het eigenlijke ontwikkelwerk gestart.
133
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
•
De helft van de groep van docenten / I-coaches heeft daadwerkelijk medewerking verleend. De overigen docenten hebben onvoldoende tijd kunnen vrij maken voor ontwikkelwerk, terwijl er na de zomervakantie wel uren voor beschikbaar waren.
De aanvrager noemt als voornaamste struikelblok dat de looptijd van het project een kalenderjaar beslaat terwijl de school een andere werkcyclus kent. De ontwikkelgroep van docenten, gestart na de zomervakantie, heeft in enkele maanden de voornemens niet kunnen uitwerken. Als de gevraagde projectverlenging was gehonoreerd, had de achterstand waarschijnlijk nog ingelopen kunnen worden. Verder merkt de aanvrager op dat het uitwerken van lesideeën na de studiedag annex opstartdag voornamelijk online, via Black board, is verlopen waarbij enkel het RdMC een-op-een feedback heeft geboden. Deze werkwijze, zelfstandig en ‘op afstand’, spreekt niet elke docent evenveel aan. Bijeenkomsten waar betrokken elkaar spreken, hebben een toegevoegde waarde.
8 Wensen en toekomstverwachtingen Aanvankelijk was het project voor twee jaar opgezet. De aanvraag voor 2010 is echter niet door het RdMC gehonoreerd. Deze niet verwachte stop heeft de voortgang van de ontwikkelgroep die pas na de zomer op gang is gekomen, geblokkeerd. Om opstartproblemen en verkeerde verwachtingen te voorkomen moet volgens de projectleider vanuit het RdMC meer aandacht worden besteed aan vraagverheldering van de aanvrager, voordat het project daadwerkelijk van start gaat. Dit zou inmiddels onderdeel uit maken van de aanvraagprocedure. De aanvrager onderstreept de noodzaak van vraagverheldering. Het RdMC heeft volgens haar de neiging de zaken diepgravend aan te pakken terwijl wat de school en docenten betreft er veel dichter bij de praktijk gebleven zou kunnen en moeten worden.
9 Samenvatting en conclusies Het project heeft maar ten dele opgebracht wat de bedoeling was. Er is een – te perfectionistische – mindmap van ict-tools opgeleverd en de docentbehoeften zijn gepeild. De helft van het beoogde aantal docenten is pas na de zomervakantie aan de slag getogen met het maken van handreikingen en lesideeën. Dit is in de resterende vier maanden niet gereed gekomen. Tegen de eerdere verwachting in, is het project niet met een jaar verlengd. De projectleiding constateert achteraf dat er meer aandacht besteed had moeten worden aan het verkennen van de werkelijke vraag en behoeften van de school en dat het ontwikkelwerk te laat is gestart. De aanvrager wijst op het ongelukkige gegeven dat het projectjaar en het schooljaar niet met elkaar overeenkomen. De aanvrager zet bovendien een vraagteken bij het zelfstandig laten ontwikkelen door docenten waarbij de contacten voornamelijk online plaatsvinden. Deze aanpak leent zich niet voor alle docenten. Vanuit het gezichtspunt van scholen zet het RdMC soms te hoog in wat betreft de toepassing van ict.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 134 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Project 17. Inventarisatie misconcepten economische vakken
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Vecon 0,8 fte voortgezet onderwijs Leraren in de economische vakken in het voortgezet onderwijs (vmbo, havo en vwo)
1 Aanleiding Het RdMC is sinds 2005 bezig met de ontwikkeling van de Kennisbank Economie en vanaf 2007 is deze voor gebruikers beschikbaar. Sindsdien is deze kennisbank verder uitgebreid. (Van Kuijk et al. 2009) Economische begrippen kunnen meerdere betekenissen hebben. Aan sommige van deze begrippen worden door leerlingen regelmatig verkeerde betekenissen toegekend. De VECON signaleert dat sommige beroepsbegrippen in het voortgezet onderwijs ook verkeerd worden uitgelegd. Kennis over zulke misconcepties kan van grote waarde zijn voor beginnende en ervaren leraren. Tot op heden is nog nooit geïnventariseerd wat de meest voorkomende misconcepties zijn. Er is volgens de projectleider bij de doelgroep van economieleraren een latente behoefte aan informatie over misconcepten. Het boek dat het RdMC heeft uitgegeven over misconcepten ‘25 Casussen: Van economische informatie naar economische kennis’ (Van Haperen 2006) was volgens de projectleider van het RdMC dan ook goed ontvangen.
2 Betrokken partijen Het project is aangevraagd door VECON, dit is de vereniging van leraren in de economisch-maatschappelijke vakken. Voor de uitvoering zijn vier economieleraren betrokken die misconcepten verzamelen en beschrijven. Deze zijn hiervoor een ingehuurd door het RdMC.
3 Verwachtingen en doelen Het hoofddoel van dit project is om leraren meer inzicht te geven en beter te kunnen laten omgaan met de begripsverwarringen bij leerlingen. Binnen een jaar moeten ongeveer 150 misconcepten worden beschreven en als onderdeel aan de Kennisbank Economie toegevoegd. Daarnaast zijn er twee nevendoelen, de optimalisering van de inrichting van de Kennisbank Economie en het opzetten van een leernetwerk rondom de kennisbank. In de projectplanning is uitgegaan van een tijdsverloop van twee jaar. In het eerste jaar was het de bedoeling om de volgende activiteiten gerealiseerd te hebben: • misconcepten over de algemene economie te beschrijven, • het ontwerpen van een stimuleringsplan voor het gebruik van de misconcepten en de kennisbank, • een gebruikersonderzoek, • de ontwikkeling van een definitieve online versie. Het tweede jaar dienen de misconcepten uitgebreid te worden. Voor het tweede jaar staan de volgende activiteiten gepland: • Het beschrijven van de misconcepten over de bedrijfseconomie,
135
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
• •
het opnemen van aanvullende informatiebronnen, en het omzetten van de Kennisbank Economie naar een nieuwe versie indien uit de gebruikersonderzoeken blijkt dat dit vereist is.
4 Procesverloop Bij het begin van het project waren er volgens de projectleider van het RdMC enkele aanloopproblemen. De detachering bij het RdMC van de betrokken leraren duurde volgens de projectleider te lang. Ondanks dat dit project voor twee jaar was aangevraagd, diende het vervolg in 2010 alsnog aangevraagd te worden. Dit was onverwacht en moest daarom op het laatste moment nog geregeld worden. Tot slot was de taakbelasting van de projectleider in het voorjaar te groot. Dit is opgelost door enkele werkzaamheden over te dragen. Volgens de projectleider was de inventarisatie van de misconcepten een continue activiteit. Hieraan is het hele jaar gewerkt. Om leraren te motiveren om de Kennisbank Economie te gebruiken zijn er workshops voor een leernetwerk over misconcepten georganiseerd. Ook is er een nieuwsbrief over de kennisbank. Volgens een projectmedewerker werd deze ongeveer om de week verstuurd met hierin de vorderingen van de misconcepten en nieuw ontwikkelt lesmateriaal. Daarnaast is gedurende het jaar van gebruikers commentaar ontvangen. Soms betroffen dit complimenten maar soms ook tips om de kennisbank te verbeteren. Na aanleiding van het commentaar is de kennisbank aangepast. Het geplande gebruikersonderzoek is een jaar uitgesteld. Volgens een van de betrokken leraren vond de projectgroep dat dit gebruikersonderzoek meer nut zou hebben in het tweede jaar. Gedurende het project had het RdMC met name een faciliterende rol, ze waren verantwoordelijk voor de projectorganisatie en de uitvoering. Volgens een van de gedetacheerde leraren had de projectleider met name een adviserende rol, ze konden hem benaderen voor ruggespraak en vragen. Deze leraar was met name verantwoordelijk voor het zoeken van mensen die een bijdrage kunnen leveren, de vormgeving en had ook een voorzitterrol. Het VECON was als aanvrager met name bij de opzet van het project nauw betrokken. Volgens het VECON hielden ze zich tijdens de uitvoering van het project meer op de zijlijn. De projectgroep kwam niet vaak bijeen. Het meeste contact verliep via de e-mail, Skype of via de telefoon. Volgens de betrokken leraar en de aanvrager verliep het contact met de medewerkers van het RdMC plezierig en waren goed bereikbaar. Het RdMC hield zich enerzijds goed aan de afspraken en leverde de afgesproken inzet. Anderzijds was er afgesproken dat het project twee jaar zou duren en heeft het RdMC na één jaar het project stopgezet. Een van de gedetacheerde leraren geeft aan dat ze in de toekomst graag weer had samengewerkt met het RdMC. Deze leraar vindt het dan ook erg jammer dat het RdMC zich terugtrekt. De VECON wil in de toekomst ook samenwerken met het RdMC, het is dan ook al betrokken bij een nieuw vraaggestuurd project. Volgens de VECON en een van de gedetacheerde leraren was zonder het RdMC dit project niet gelukt. Het RdMC opent deuren bij bepaalde partijen, ook hadden ze al de structuur van de kennisbanken en de tijd, mankracht en kennis om dit soort projecten uit te voeren. Het RdMC zorgde voor aansturing en financiële prikkels. Daarnaast geeft de betreffende leraar aan dat ze dit project niet op vrijwillige basis zou hebben uitgevoerd.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling Volgens de projectleider van het RdMC is het project succesvol geweest. Het doel om ongeveer 150 misconcepten te beschrijven is gehaald. Op de Kennisbank Economie staat een alfabetische lijst met de
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 136 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
economische termen die het vaakst verkeerd geïnterpreteerd worden. Per term staat een definitie, het misconcept en een suggestie om de term zo uit te leggen dat het misconcept duidelijk wordt. Er zijn ongeveer 340 leden van de kennisbank, zij hebben zich geabonneerd op de nieuwsbrief. Een deel van de leden participeert ook in de bijbehorende internet community. Daarnaast staat ook de inhoud van het boek met 25 casussen over economische misconcepten (Van Haperen 2006) op deze site. Via dezelfde hoofdstukindeling van het boek worden de casussen in zeven economische thema’s aangeboden Gedurende het jaar is de Kennisbank Economie en de Misconcepten bij economieleraren onder de aandacht gebracht. Een van de gedetacheerde leraren geeft aan dat in bijna elk vakblad voor economieleraren een artikel is gepubliceerd. Daarnaast zijn er op drie congressen voor economieleraren een workshop gehouden. Deze workshops zaten allemaal vol. Er zijn jaarlijks een beperkt aantal congressen voor economieleraren, dus dit is een goed resultaat. De betrokken leraar en de VECON geven aan erg tevreden te zijn over het resultaat van dit project. Het heeft de verwachtingen overtroffen, er zijn meer misconcepten verzameld dan vooraf verwacht. Volgens deze leraar is de Kennisbank en de verzameling van misconcepten van grote waarde voor beginnende leraren. Kennisontwikkeling De projectleider van het RdMC geeft aan dat het RdMC de kennis over kennisbanken verder heeft kunnen aanscherpen en verfijnen. Het is volgens de projectleider belangrijk om de doelgroep, de leraren bij de ontwikkeling van kennisbanken te betrekken. Ook is voldoende inzicht voor de karakteristieken van het vak nodig; “Een kennisbank over taal of over economie is een heel ander verhaal.” Een van de gedetacheerde leraren geeft aan dat door dit project ze anders tegen de eigen lessen aankijkt. Deze leraar geeft aan dat vooraf niet verwacht dat het de lessen zoveel zou beïnvloeden. Ze let beter op wat de mogelijke fouten zijn. De VECON geeft aan dat dit project weinig heeft bijgedragen aan de eigen interne kennisontwikkeling. Hiervoor waren ze te weinig bij de praktische uitvoering van het project betrokken.
6 De bijdrage aan de kernvariabelen In de tabel staat de verwachting van de bijdrage van het project aan de professionalisering van leraren. De inschatting is gemaakt op basis van de reacties die van de huidige gebruikers terugkomen. In totaal staan ongeveer 340 mensen op de mailinglijst van de Kennisbank.
137
RdMC
leraar 1
VECON
geen bijdrage
een beetje
een beetje
1.
Verminderen van werkbelasting
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
een beetje
een beetje
redelijk veel
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
een beetje
nvt
een beetje
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
veel
veel
veel
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
redelijk veel
een beetje
veel
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
een beetje
redelijk veel
redelijk veel
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
redelijk veel
een beetje
geen bijdrage
8.
Leraren leren van anderen
een beetje
redelijk veel
redelijk veel
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
nvt
een beetje
een beetje
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar
redelijk veel
nvt
een beetje
11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
nvt
veel
een beetje
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
veel
nvt
redelijk veel
13. Het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen
een beetje
nvt
veel
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
De betrokkenen geven aan dat het project met name heeft bijgedragen aan de vakinhoudelijke en de pedagogisch-didactische bekwaamheden, de vernieuwingsbereidheid. Ook wordt een bijdrage ingeschat op het gebied van leraren die leren van anderen en de verbetering van het kwaliteit van handelen.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen Er hebben zich gedurende dit project, afgezien van de aanloopproblemen, weinig knelpunten voorgedaan. Het project verliep soepel. Volgens de projectmedewerkers is de inzet en de medewerking van leraren een belangrijke factor voor succes geweest. Doordat deze leraren de misconcepten die ze in de les tegenkomen zelf verzamelen en beschrijven is het heel praktisch ingericht. Met een kleine groep leraren is er volgens de projectleider veel resultaat geboekt. Een van de gedetacheerde leraren noemt de aanwezigheid van de Kennisbank Economie ook een succesfactor van het project. De verzamelde misconcepten konden direct online gepubliceerd worden. Volgens deze projectmedewerker was het voor de leraren die misconcepten verzamelden erg motiverend om dit te zien groeien. Volgens een aanvrager is het een belangrijk knelpunt dat het project slechts een jaar in plaats van de oorspronkelijk in het projectplan aangevraagde twee jaar. Vlak voor de deadline van de projectaanvragen voor 2010, bleek dat de programmaraad van het RdMC het project voor slecht één jaar wilde goedkeuren. Op het laatste moment moest een projectaanvraag voor 2010 ingediend worden. Deze aanvraag is niet gehonoreerd. In november merkten de projectleden dat de verlenging onzeker was, op 7 januari 2010 was het definitief dat dit project geen vervolg kreeg. Het VECON beschouwd het dan ook als een knelpunt dat het RdCM alleen nog innovatieve projecten wil doen. Projecten als de Kennisbank vallen hier buiten. Een van de gedetacheerde leraren geeft aan erg teleurgesteld te zijn. “Het komende jaar kunnen we eindelijk oogsten en dan stopt het.” Het niet verlengen van dit project heeft niet alleen gevolgen voor de Kennisbank, maar ook voor de gedetacheerde leraren persoonlijk. De detacheringcontracten zijn hierdoor ontbonden.
8 Wensen en toekomstverwachtingen De aanvraag voor de verlenging van het project in 2010 is niet gehonoreerd. De reden van de afwijzing is onbekend. De projectleider beschouwd dit als een gemis en geeft aan dat dit tot onvrede heeft geleid. De programmaraad had volgens de projectleider blijkbaar niet voldoende gerealiseerd dat de oorspronkelijke projectaanvraag uitging van een periode voor twee jaar. Het project kan nu niet afgerond worden zoals de bedoeling was. Het stopzetten van dit tweejarige project heeft niet alleen bij de projectleider van het RdMC, maar ook bij de projectleden voor onbegrip gezorgd. De VECON is hier teleurgesteld over. Daarnaast geven ze aan alleen indirect te hebben gehoord dat het project wordt stopgezet. Er is volgens de VECON geen officiële afmelding geweest. De VECON geeft aan dat de verzamelde informatie van de Kennisbank aangeboden zal blijven worden. Maar er wordt niet verder gedacht over een mogelijke vervolg of toekomstverwachtingen: “Dat is zinloos als het project niet verlengd wordt.” Een van de gedetacheerde leraren geeft aan het gebruik van de kennisbank zal uitdoven indien deze niet meer onderhouden wordt. De investeringen in de kennisbank zijn dan weggegooid geld geweest. Deze projectmedewerker vindt het erg wenselijk als een andere organisatie de Kennisbank en activiteiten rondom
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 138 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
de inventarisatie van de misconcepten over zal nemen. Maar ze geeft ook aan dat een overname van de site niet eenvoudig is te realiseren. De leraren die een bijdrage hebben geleverd aan de kennisbank zijn akkoord gegaan met een gebruikersovereenkomst van het RdMC. Het RdMC mag volgens deze overeenkomst de bijdragen publiceren voor onderwijsdoeleinden. Indien een derde partij de website overneemt zullen alle auteurs opnieuw benaderd moeten worden voor een nieuwe overeenkomst. Volgens een van de gedetacheerde leraren hoeft dit bij sommige partijen weinig problemen op te leveren. Ze verwacht dat de meesten akkoord zullen gaan indien een partij zoals bijvoorbeeld de VO-Raad, de kennisbank zal overnemen. Indien een commerciële partij zoals een uitgever de website zal gaan beheren zullen minder leraren akkoord gaan dat hun bijdrage gepubliceerd blijft. Deze leraar is van mening dat ook een organisatie als VECON geen ideale beheerder zal zijn. De projectleider geeft aan dat er geen workingpaper over dit project zal worden gepubliceerd. Wel zullen er een aantal verschillende artikelen voor vakbladen geschreven worden over de misconcepten en over de Kennisbank Economie. Een van de gedetacheerde leraren heeft nog beschrijvingen van misconcepten en aanvullend materiaal liggen. Maar doordat het contract afloopt kan ze dit niet meer zelf uitwerken en op de website zetten. Dit materiaal wordt opgestuurd naar het RdMC. Wel zal ze nog een paar workshops over de misconcepten geven.
9 Samenvatting en conclusies Het project over de inventarisatie van economische misconcepten betreft een tweejarig vraaggestuurd project. Dit staat in het projectplan en is bij de aanvraag goedgekeurd. Gedurende het eerste jaar zijn met dit project economische misconcepten verzameld en ingevoerd in de Kennisbank Economie. De projectleden en de aanvrager zijn erg tevreden over de resultaten die tijdens het eerste jaar behaald zijn. Het geplande aantal economische misconcepten is beschreven. De projectgroep heeft aan de implementatie in het werkveld gewerkt door middel van een nieuwsbrief, artikelen in vakbladen en workshops bij congressen voor economieleraren. Het geplande gebruikersonderzoek is door de projectgroep verschoven naar het tweede jaar. Gedurende dit project bleek het programmamanagement dit project niet te beschouwen als een tweejarig project. Voor het tweede jaar diende er opnieuw een aanvraag ingediend te worden. Deze aanvraag is niet gehonoreerd. De aanvrager en de projectleden zijn erg teleurgesteld dat het RdMC het afgesproken tweede jaar niet door laat gaan. Er wordt gevreesd dat als er niet meer aan de Kennisbank wordt gewerkt het gebruik langzaam zal ophouden. Het wordt wenselijk geacht als het RdMC de Kennisbank aan andere organisatie kan overdragen. Dit zal zorgvuldig moeten gebeuren.
139
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Project 18. Minor doorlopende rekenlijnen PO VO
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Freudenthal Instituut 1,1 fte Primair en Voortgezet onderwijs Studenten van de pabo, de tweegraads opleidingen Wiskunde en leraren die de minor willen inzetten voor hun eigen professionalisering.
1 Aanleiding In het eindverslag van de expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen (ook wel de commissie Meijerink) is een reeks van aanbevelingen opgenomen om de kwaliteit van het taal- en rekenonderwijs te stimuleren. Dit heeft geleid tot een advies om te werken met referentieniveaus. Het 1F en 1S niveau hebben respectievelijk betrekking op het minimumniveau en het streefniveau voor (boven)gemiddelde leerlingen, dat aan het eind van de basisschool behaald moet zijn. De introductie van deze referentieniveaus heeft gevolgen voor de leraren in het primair en in het voortgezet onderwijs. Leraren in het primair onderwijs dienen zoveel mogelijk leerlingen op deze niveaus te krijgen. Deze leraren moeten ook weten wat er in het voortgezet onderwijs aan rekenniveau wordt verwacht. Daarnaast moeten leraren in het voortgezet onderwijs weten wat er op de basisschool op het gebied van rekenen speelt en zullen ze zich moeten verdiepen in de referentieniveaus. Tijdens een discussiebijeenkomst van het forum van het Expertisecentrum Lerarenopleiding Wiskunde en Rekenen (ELWIeR) werd het idee geboren voor een minoropleiding die zich richt op de doorlopende leerlijnen van het rekenonderwijs. Het RdMC is gevraagd hierbij te ondersteunen.
2 Betrokken partijen Het Ruud de Moor Centrum heeft met enkele partners uit ELWIeR de mogelijkheid verkend om een vraaggestuurd project op te zetten om deze minor te ontwikkelen. De aanvraag hiervoor heeft het Freudenthal Instituut vervolgens ingediend. De projectgroep bestaat uit medewerkers van het RdMC, het Freudenthal Instituut, de Hogeschool Arnhem Nijmegen (HAN) en de Hogeschool Windesheim. Voor de pr-activiteiten van de minor is de communicatieadviseur van het RdMC bij het project betrokken. De projectleiding was in handen van het RdMC en het Freudenthal Instituut. De projectgroep kwam maandelijks bijeen. Bij de minor zou ook een pilotonderzoek plaatsvinden. Voor dit onderzoek zijn twee aparte medewerkers, een van het RdMC en een van het Freudenthal Instituut betrokken. Door ze niet in de projectgroep op te nemen, kunnen deze onderzoekers volgens de projectleider van het RdMC zuiverder en onpartijdiger de minor bestuderen.
3 Verwachtingen en doelen Het doel van dit project is het ontwikkelen en implementeren van een landelijke minor rond doorlopende rekenlijnen, die gebruikt kan worden op pabo’s, tweedegraads opleidingen wiskunde en voor de professionalisering van leerkrachten in de praktijk. Deze minor dient gericht te zijn op zowel het primair als op het voortgezet onderwijs, en met name op de overgang wat betreft het rekenen.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 140 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
De te ontwikkelen minor zal uit drie onderdelen bestaan, actieonderzoek, een deel over vakinhoud en een deel over het ontwerpen van reken- en wiskundeonderwijs. Deze drie delen zullen los van elkaar als minor te volgen zijn. De drie onderdelen zullen bestaan uit ‘bouwstenen’. Opleidingen kunnen dan met deze bouwstenen ieder een eigen minor samenstellen. Dit zijn de verschillende rekenonderwerpen waar de minor op in kan gaan, zoals breuken of verhoudingen, en onderwerpen zoals het gebruik van werkvormen, de zakrekenmachine en dyscalculie. Deze bouwstenen worden digitaal en kosteloos aan de opleidingen ter beschikking gesteld. Ook zal er een kant en klare minor van deze bouwstenen beschikbaar zijn. Voor dit project zijn de volgende concrete activiteiten gepland: • bouwstenen: inventariseren, verzamelen en op de website plaatsen • website: ontwerp, realisatie en oplevering van een versie voor de pilots. • pilotonderzoek • publicatie onderzoeksresultaten via presentaties op conferenties, in vakbladen en in een eindverslag
4 Procesverloop De projectgroep vreest bij de start van het project in 2009 dat er te weinig studenten voor de minor zullen kiezen en dat hierdoor het pilotonderzoek gevaar kan lopen. De stuurgroep heeft gepland dat in juni de bouwstenen voor de minor en de website klaar moeten zijn. Dit omdat de minor vanaf september gepresenteerd moet worden. De projectgroep beschouwde het gebrek aan aanmeldingen voor de minor als een belangrijke risicofactor voor dit project. De wervingsactiviteiten zijn daarom al vroeg in gang gezet. De projectleider geeft aan dat er een brochure is ontwikkeld die breed is verspreid. Er is een inventarisatie gemaakt van data waarop de werving op de opleidingen moest starten en er is een persbericht de deur uitgegaan. Al vroeg in het jaar werd het de projectgroep duidelijk dat het niet mogelijk was om nog in 2009 met de minor van start te gaan bij de opleidingen. Wel is er bij de Hogeschool Windesheim en de HAN gepoogd om de minor begin 2010 te starten. Daarvoor kwamen echter te weinig aanmeldingen binnen. Volgens de projectleider had dit onder andere te maken met een misverstand over de sluitingsdatum van de aanmeldingen. De minor gaat dan ook niet door voor de pabo’s en de tweede graadsopleidingen. Toen bleek dat de minor niet doorging heeft de projectgroep zich gericht om de minor aan te bieden als nascholing voor leraren. De Hogeschool Windesheim biedt in samenwerking met de HAN de minor als nascholingsinstrument aan. In 2010 zullen nieuwe pogingen worden ondernomen om de minor te laten starten. Doordat de minor niet doorging, kwam het pilotonderzoek in de knel. In de projectgroep is gekeken wat alternatieve mogelijkheden waren. Er is besloten het onderzoek anders in te vullen. De onderzoeksgroep heeft nu meer gekeken hoe de minor is opgebouwd en tot stand is gekomen. Daarnaast is onderzocht hoe de minor werkt als deze wordt ingezet als nascholingsinstrument. Deze wijziging is tijdens een tussenevaluatie halverwege het jaar gemeld aan het management van het RdMC. Dat is daarmee akkoord gegaan. Daarna is er geen overleg meer geweest hierover. Samenwerking De rol van projectleden van de HAN en de Hogeschool Windesheim was vooral gericht op de vakinhoudelijke kant van de minor, zij hebben voornamelijk bepaald wat de inhoud is. Het Freudenthal Instituut en het RdMC zorgden gezamenlijk voor de projectleiding. Hun rol was het bewaken van het overzicht en om te zorgen voor de samenhang tussen de verschillende onderdelen. De communicatiemedewerker van het RdMC heeft de PR verzorgd.
141
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Het beviel het RdMC goed om de projectleiding te delen met het Freudenthal Instituut. Enerzijds was dit een nadeel omdat beide projectleiders op een andere plek zitten, wat directe communicatie soms lastig kan maken. Anderzijds had het veel voordelen: “Het Freudenthal Instituut zit dicht bij het vuur”. Volgens het Freudenthal Instituut vervulden ze om de beurt de rol van voorzitter of zaten ze achter de projectgroep aan. De taken zijn niet expliciet verdeeld, deze samenwerking verliep goed. De aanvragers geven aan dat de samenwerking met het RdMC plezierig verliep. Het RdMC hield zich aan de afspraken en heeft de afgesproken inzet geleverd. De bereikbaarheid van de projectleider was goed. De aanvragers geven aan in de toekomst vaker met het RdMC te willen samenwerken. Het Freudenthal Instituut geeft aan dat ze inhoudelijk gezien dit project zelfstandig hadden kunnen doen. Maar de samenwerking met het RdMC had een meerwaarde. Het RdMC heeft veel expertise ingebracht, onder andere over de rekenlijnen in het voortgezet onderwijs. Ten tweede wordt de bijdrage van de communicatieadviseur erg nuttig gevonden. Samenwerking met het RdMC was volgens een aanvrager ook handig omdat deze de Kennisbank Rekenen en Wiskunde beheert. Het gaf een meerwaarde bij het bepalen van de projectinhoud.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling In juni is de website online gegaan die is bedoeld voor de werving en ondersteuning van de minor studenten. Eind 2009 is de minor Doorlopende rekenlijnen volledig afgerond, deze minor is ook beschikbaar als nascholingsinstrument. Alle bouwstenen van de drie onderdelen zijn klaar. De bouwstenen van de minor worden vanaf januari 2010 online aangeboden. Het onderzoek zal begin 2010 afgerond zijn. Dit onderzoek wordt gepubliceerd in een vakblad voor rekenonderwijs. De projectleider van het RdMC is niet helemaal tevreden over het resultaat van dit vraaggestuurde project omdat er geen pilot heeft plaatsgevonden. De minor kon niet in de praktijk getest worden. Desondanks is hij – evenals de aanvragers– wel erg tevreden over het eindproduct. Volgens de projectgroep voldoet de minor aan een vraag vanuit het veld Kennisontwikkeling De projectleider geeft aan dat het RdMC veel van het project heeft kunnen leren. Er zijn nu verschillende rekenprojecten gedaan. Hierdoor is er meer expertise bij het RdMC op het gebied van rekenproblemen. Bovendien is het veld beter bekend. En is er een netwerk van rekenspecialisten opgebouwd. Dit kan nuttig zijn bij volgende vraaggestuurde projecten. Een tweede leerpunt dat de projectleider van het RdMC aangeeft, is dat leraren voor een pilot betaald zullen moeten worden. Indien leraren in verband met het experiment meer moeten doen dan normaal, dan zullen ze hiervoor een vergoeding moeten krijgen. Anders blijft een pilot altijd iets dat ze “erbij” doen. Volgens de projectleider speelt dit meer in het primair dan in het voortgezet onderwijs. In het primair onderwijs is minder ruimte om leraren vrij te plannen. Extra werkzaamheden voor een experiment moeten dan al snel in de vrije tijd gebeuren. Het Freudenthal Instituut geeft aan dat de pr-activiteiten een leerpunt hebben gevormd. Deze activiteiten dienen duidelijker verdeeld te zijn. Een gedeelte van deze activiteiten gebeurde op het RdMC en een gedeelte op het Freudenthal Instituut. Bij een volgend project zou het Freudenthal Instituut liever alles op pr-gebied uitbesteden, of alles zelf doen.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 142 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
6 De bijdrage aan de kernvariabelen
In de tabel staat de verwachting van de bijdrage van het project aan de professionalisering van leraren. De medewerker van Windesheim kon nog geen inschatting van deze bijdrage geven. De minor is nog niet in de praktijk getest. De projectleiders van het RdMC en het Freudenthal Instituut hebben een inschatting gegeven op basis van de verwachting van wat de minor/cursus gaat bieden. RdMC
Freudenthal Instituut
1.
Verminderen van werkbelasting
-
-
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
redelijk veel
redelijk veel
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
-
redelijk veel
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
veel
veel
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
redelijk veel
veel
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
redelijk veel
veel
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
veel
een beetje
8.
Leraren leren van anderen
veel
een beetje
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
-
een beetje
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar
redelijk veel
veel
11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
redelijk veel
veel
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
veel
veel
13. Het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen
redelijk veel
veel
Volgens beide projectleiders kan het project vooral een bijdrage gaan bieden op de motivatie voor het verzorgen van onderwijs, de bekwaamheden, het bereiken van de onderwijs- en de eigen leerdoelen en het verbeteren van de kwaliteit.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen Het gebrek aan voldoende studenten voor de minor vormde een belangrijk knelpunt voor dit project. Ondanks gerichte mailing naar de studenten en andere activiteiten heeft dit weinig aanmeldingen opgeleverd. Er is veel concurrentie van andere minoren. Volgens de projectleider van het RdMC neemt de projectgroep het zichzelf kwalijk dat de werving eigenlijk te laat op gang is gekomen. De projectgroep had verwacht dat de werving belangrijk zou zijn; de meeste minoren over rekenen hebben te weinig studenten. Volgens de projectleider komt dit doordat studenten van de tweedegraads lerarenopleiding over het algemeen eerder kiezen voor wiskunde. De pabostudenten hebben de opleiding gekozen omdat ze met kinderen willen werken, ze worden opgeleid tot pedagogen. Het is niet mogelijk om zich in alle vakken te verdiepen. Volgens een aanvrager is het voor een pabostudent daarom belangrijker om zich te verdiepen in klassenmanagement en passend onderwijs. De projectleider van het RdMC beaamt dit: “Studenten van de opleidingen hebben de neiging om voor bredere minoren te kiezen. Hoewel men het belang van deze minor en het vak rekenen onderschrijft, zal men niet snel een zo specialistische minor kiezen.” Dit blijft volgens de projectgroep een knelpunt voor de minor, de werving en communicatie naar studenten blijft dus belangrijk. Desondanks geven ze aan toch verbaasd te zijn over de geringe behoefte: “Gezien het belang van het rapport van de commissie Meijerink hadden we toch meer belangstelling verwacht.” Volgens de aanvrager was de medewerking van een communicatiemedewerker van het RdMC een toegevoegde waarde. Deze voelde bijvoorbeeld goed aan wanneer en met welk onderwerp er een persbericht diende uit te gaan. Het contact met deze communicatiemedewerker verliep via de projectleider van het RdMC.
143
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
De aanvrager geeft aan tijdens de vakantieperiode van de projectleider van het RdMC, niet zelf contact te hebben opgenomen met de communicatiemedewerker om de pr-activiteiten te stimuleren. De betreffende prmedewerker heeft dit initiatief ook niet genomen. Achteraf gezien vind de aanvrager dat het beter was geweest indien er explicietere afspraken over de pr-activiteiten gemaakt waren. Het gebrek aan voldoende pr activiteiten vlak na de zomervakantie is volgens de aanvrager één van de factoren dat er te weinig studenten waren. Een van de betrokken docenten van de lerarenopleiding geeft aan dat het moeilijk is om aan het begin van het project direct een goede planning te maken. Naarmate het project vordert nemen de werkzaamheden toe. Door de duur van een vraagsturingsproject van maximaal één jaar, komt volgens de projectleider de uitvoer gemakkelijk in de knel. Naast de ontwikkeling van de minor moet ook de pilot voorbereid worden. De tijdsplanning komt daarbij niet altijd overeen met het onderwijsprogramma van de opleidingen. Een ander knelpunt is volgens de projectleider van het Freudenthal Instituut dat bij hogescholen voor het opzetten van een minor meer nodig is dan alleen de wens van een vakgroep: “er komt ook veel bureaucratie bij kijken.” Volgens de projectleider van het RdMC was het een nadeel dat de ontwikkeling van de minor Doorlopende Rekenlijnen een relatief klein project was. Dat wil zeggen, er was met 1,1 fte voldoende uren beschikbaar. Maar deze uren moesten verdeeld worden over te veel personen van vier verschillende organisaties. Volgens deze projectleider is dit geen ideale situatie geweest. Het moet voor de projectmedewerkers een substantieel aandachtspunt zijn. Het was volgens de projectleider lastig om te werken met mensen die uit zoveel verschillende organisaties afkomstig zijn. De fysieke afstand vormt volgens het RdMC en het Freudenthal Instituut daarbij een probleem: “Je loopt niet gemakkelijk even bij elkaar binnen.” Beide projectleiders geven aan dat het belangrijk was om de vinger aan de pols te houden. In juni/juli kwam de voortgang van het onderzoek in het project in gevaar door een verschuiving van onderzoeksgelden binnen het RdMC. Dit is in goed overleg met het MT opgelost. Het is de bedoeling dat de minor gratis voor alle hogescholen en universiteiten te gebruiken is. Een van de betrokken docenten geeft aan hier achteraf enige moeite mee te hebben: “Er is veel tijd in gestoken.” Deze docent vindt het niet prettig als iedereen de volledige minor zomaar kan downloaden van de website. Het zou beter zijn indien er ook een wederdienst kan worden geleverd. Als mogelijkheid wordt het delen van onderzoeksgegevens genoemd. De projectleider van het Freudenthal Instituut heeft geen problemen met de gratis verstrekking van de minor. De vraag die deze projectleider daarbij stelt is hoe de website met de minor onderdelen onderhouden moet worden en door wie; het Freudenthal Instituut of het RdMC? Succesfactoren Volgens de projectgroep was het enthousiasme en de samenstelling van het projectteam een belangrijke succesfactor. Sommigen werken in zowel het primair als in het voortgezet onderwijs. Bovendien waren personen van de projectgroep zeer vasthoudend om met het project door te gaan en uit te voeren zoals afgesproken. “Ondanks de teleurstelling dat de minor niet doorging, heeft iedereen toch de motivatie gevonden om door te gaan.” Een aanvrager geeft aan dat het een succes was dat verschillende hogescholen konden samenwerken zonder concurrentiegevoelens.
8 Wensen en toekomstverwachtingen Er is een nieuwe projectaanvraag ingediend voor 2010. Met dit vervolgproject wilde de projectgroep volgen hoe de minor in de praktijk functioneert. Deze aanvraag is niet gehonoreerd. De projectleider van het RdMC
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 144 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
geeft aan dit enerzijds erg jammer te vinden. Anderzijds is het onzeker of er in 2010 wel voldoende aanmeldingen komen voor de minor. Voor het nieuwe project zou dat een groot risico zijn geweest. De projectgroep zal nog op conferenties verslag doen van de projectresultaten. Ook zal de minor met artikelen in de vakbladen onder de aandacht gebracht worden. De Hogeschool Windesheim zal in ieder geval de minor als nascholingsinstrument blijven aanbieden. Hier zal net als bij HAN in september de minor weer opnieuw aan de studenten aangeboden worden. Het RdMC ziet mogelijkheden om de minor bij andere vraaggestuurde projecten of bij de eigen Open Universiteit te gebruiken. Maar of er zich voldoende studenten aanmelden is nog niet zeker.
9 Samenvatting en conclusies Gedurende het project is er gewerkt aan de totstandkoming van een minor over doorlopende rekenlijnen voor pabo’s en tweedegraads leraren opleidingen. Deze minor is zo opgebouwd dat opleidingen deze zelf kunnen aanpassen. De projectgroep is erg tevreden over het eindresultaat. Aan de andere kant is de projectgroep erg ontevreden dat ze de minor niet met een pilot heeft kunnen testen. De minor is op de betrokken hogescholen aangeboden maar er zijn te weinig studenten geweest die zich voor de minor hebben ingeschreven. Er worden twee oorzaken gezien voor dit gebrek aan studenten. Ten eerste kiezen studenten niet zo snel voor zo’n specialistische minor. Ten tweede wordt gesignaleerd dat de pr en de communicatie naar de studenten een knelpunt is geweest. Het is te laat op gang gekomen om de interesse bij studenten te vergroten. De minor wordt nu bij de Windesheim en de HAN aangeboden als nascholingsinstrument. Enkele ervaren leraren doen hier aan mee. Volgende semesters zal de minor opnieuw aan de studenten aangeboden worden.
145
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Project 19. Constructie van een Interactieve LeerOmgeving Rekendidactiek (CILOR)
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Freudenthal Instituut 0,8 fte primair onderwijs pabo studenten, pabo-leraren en (zij instromende) leraren
1 Aanleiding Het Freudenthal Instituut heeft in de contacten met een groot aantal pabo’s opgemerkt dat er behoefte is aan goede voorbeelden die leerkrachten en studenten aanzetten tot reflectie op het rekenonderwijs. De video’s van rekenlessen en van rekenende leerlingen, die gemaakt zijn in het kader van het Mile2-project, kunnen volgens het Freudenthal Instituut hieraan een bijdrage leveren. In 2008 is hiervoor met het RdMC een start gemaakt in het vraaggestuurde project Rekendidactiek PO. Uit dit project is een inhoudelijk, technisch en ‘user-centered’ ontwerp voor een digitale leeromgeving ontstaan, de website ‘Rekenles in Beeld’. In 2009 zal deze website verder ontwikkeld worden.
2 Betrokken partijen Het CILOR-project is een voortzetting van het project Rekendidactiek PO uit 2008. Beide projecten zijn aangevraagd door het Freudenthal Instituut. De projectgroep bestaat uit enkele medewerkers van beide organisaties en daarbij leraren uit het basisonderwijs en van de pabo van Saxion Hogeschool. Het RdMC en het Freudenthal Instituut leveren beide een projectleider. De kern van de projectgroep bestaat uit beide projectleiders en een medewerker van het RdMC. De pabodocenten zijn vooral betrokken bij het ontwikkelen van teksten. Het project maakt gebruik van de videofragmenten die het Freudenthal Instituut in het kader van een Mile2project heeft verzameld. Het Mile-bestuur heeft het gebruik goedgekeurd, maar treedt verder niet op in dit project als partner.
3 Verwachtingen en doelen Het doel van het CILOR-project is om een bijdrage te leveren aan het oplossen van problemen in het van rekenonderwijs. Met videocasussen willen het Freudenthal Instituut en het RdMC aandacht geven aan de denkprocessen van kinderen die leren rekenen. Het project heeft een fenomenologische benadering van het rekenonderwijs. Om te weten wat een goede rekenles is, moet volgens de projectleider van het RdMC het leerproces van kinderen doorgrond worden: “Wat gaat er tijdens een rekenles bij kinderen in het hoofd allemaal om?” De projectleider is van mening dat er door leraren nog te passief gebruik wordt gemaakt van de rekenmethoden: “Hopelijk kunnen we met deze website het denken over het denkproces van de leerlingen stimuleren.” Hiervoor is een digitale leeromgeving ontwikkeld die via internet wordt aangeboden. Deze website dient interactief te worden. Het doel is om een community van gebruikers te creëren, zodat niet alleen de ontwerpers video’s en relevante teksten aanbieden, maar de deelnemers ook eigen video’s en teksten kunnen uploaden. Om dit doel te bereiken is het project gesplitst in twee delen:
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 146 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
•
•
De ontwikkeling van de digitale leeromgeving ‘Rekenen in Beeld’. Het lesmateriaal is gefocust op ‘rekenen tot 100’. Hiervoor dienen de MILE-video’s online aangeboden te worden en begeleidende teksten te worden geschreven. Twee pilots om de website van ‘Rekenen in Beeld’ te toetsen en uit te proberen.
Door middel van de eerste pilot met twee pabo’s wordt het eerste protoype geëvalueerd. In deze pilot dienen de studenten in tweetallen commentaar te leveren op de teksten, algemene feedback op de site te geven en een video bij een thema te maken. Aan de hand van de conclusies over de leeropbrengsten en de voorstellen wordt dit prototype verder bijgesteld. De tweede pilot staat gepland voor het najaar van 2009. Bij deze pilot is het de bedoeling om met zes pabo’s samen te werken. Aan de hand van dit pilotonderzoek zal er ook gepubliceerd worden in vakbladen. Daarnaast zal Rekenen in Beeld-website waar nodig aangepast worden.
4 Procesverloop Het projectteam kwam ongeveer maandelijks bij elkaar om de voortgang van het project te bespreken. In januari 2009 is volgens planning het eerste prototype ontwikkeld. In de eerste helft van 2009 ligt het project nog op schema. In april is de eerste pilot gepland met studenten van de pabo. In eerste instantie waren hierover onderhandelingen met de Hogeschool Arnhem Nijmegen (HAN) en de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (NHL). Ter voorbereiding van deze eerste pilot is er een expertmeeting geweest met acht docenten van een aantal pabo’s en van het Freudenthal Instituut. Hieruit is veel feedback en een aantal verbeterpunten en tips naar voren gekomen. Uit de expertmeeting bleek dat leraren, pabodocenten en pabostudenten alle drie andere wensen hebben voor ‘Rekenen in Beeld’. Leraren zoeken hulp voor zwakke en goede leerlingen. Pabodocenten wensen met name een overzicht van de lesstof en het didactiseren. En de studenten zijn vooral op zoek naar kant-en-klare concrete materialen. Deze resultaten van de expertmeeting bevestigden hiermee deels wat ook uit gebruikersonderzoek in 2008, het ‘user-centered design’ bleek. Wegens een beperkte capaciteit aan ICT-ers binnen het RdMC zijn deze verbeterpunten nog niet verwerkt. De projectleider van het RdMC geeft aan dat pas na de pilot, alle verbeterpunten in één keer zouden worden verwerkt. De andere projectleden hadden dit liever eerder gewild. De eerste en de tweede pilot zijn niet van de grond gekomen. In 2009 was er landelijk veel aandacht voor het rekenonderwijs. Beide projectleiders geven aan dat door deze aandacht voor het verbeteren van het rekenonderwijs, de pabo’s overspoeld zijn met rekenprojecten. Er was bij pabo’s geen tijd om deel te nemen aan de pilots voor CILOR. Het projectteam heeft nog geprobeerd om in het najaar van 2009 een pilot met leraren van het basisonderwijs uit te voeren. Maar ook daar bleken onvoldoende deelnemers voor te vinden. Volgens de projectleider van het RdMC hebben basisschoolleraren aan het begin van het schooljaar andere prioriteiten. Er is toen door de projectgroep besloten om een vervolgaanvraag voor 2010 te doen en de resterende tijd in 2009 te benutten om alles gereed te maken voor een of meer pilots in 2010. Wegens het ontbreken van de pilots zijn eind 2009 de opmerkingen uit het gebruikersonderzoek nog niet verwerkt. Volgens één van de betrokken pabodocenten was het een zoektocht hoe de website ‘Rekenles in Beeld’ vormgegeven en ingericht moest worden. Dit proces is door de projectgroep onderschat. Er was vooraf geen tekstmodel. Deze docent geeft aan dat het daarom goed is dat in het volgend projectjaar meer aandacht is voor onderzoek: Hoe en bovenal wat zoeken leraren op de beoogde website en waar hebben leraren behoefte aan?
147
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
De projectleider van het Freudenthal Instituut wil met de website meer discussies uitlokken en de gedachteuitwisseling tussen leraren stimuleren. Kant en klare ideeën of lesmethoden worden niet aangeboden. De website richt zich dan ook op ervaren en geroutineerde leraren en niet op beginnende leraren of studenten. Gedurende dit project is volgens de projectleider van het Freudenthal Instituut het idee hoe ‘Rekenles in Beeld’ gevuld dient te worden, verschoven. Oorspronkelijk was het idee om videofragmenten uit het beeldmateriaal van Mile te selecteren en hier begeleidende tekst bij te schrijven. Dit bleek te tijdrovend. Daarnaast was het de vraag of dit de videofragmenten zullen zijn waar leraren op afkomen? De projectleider van het Freudenthal Instituut geeft aan dat de video’s niet meer centraal worden gesteld. De tekst heeft een grotere rol gekregen. Daarnaast is geconcludeerd dat de community rol van ‘Rekenles in Beeld’ nog te ambitieus is. De projectleider van het RdMC is tevreden over de samenwerking met het Freudenthal Instituut. De bijdragen aan het project zijn evenwichtig ten opzichte van elkaar. Indien er een meningsverschil was, kon dit volgens de projectleider van het RdMC goed worden uitgesproken. Volgens het Freudenthal Instituut heeft het RdMC op het gebied van rekenen op de basisschool minder deskundigheid in huis. Dit heeft geen problemen opgeleverd, de rolverdeling was daardoor helder. Het Freudenthal Instituut was verantwoordelijk voor de inhoudelijke input en het vinden van geschikte auteurs. Het RdMC was verantwoordelijk voor de projectorganisatie en de website voor Rekenles in Beeld. De projectleider van het Freudenthal Instituut geeft aan dat de samenwerking met het RdMC plezierig verliep en goed bereikbaar was. Het RdMC heeft zich volgens hem aan de afspraken gehouden en de afgesproken inzet geleverd. De projectplanning is redelijk gevolgd, hier is wel eens van afgeweken, maar dit wordt niet als een probleem gezien. Het Freudenthal Instituut geeft aan in de toekomst vaker met het RdMC te willen samenwerken. De betrokken pabodocent kon niks over de samenwerking met het RdMC zeggen, de contacten verliepen uitsluitend via het Freudenthal Instituut.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling Volgens planning was in februari het ontwerp voor het onderwerp ‘rekenen tot 100’ en de onderwerpen van rekenonderwijs in groep 4 gereed. Vervolgens zijn de thema’s van dit onderwerp ingevuld en op de website geplaatst. In juni was de helft van de thema’s gereed, maar diende voor deze thema’s nog wel het onderdeel met oefeningen geschreven te worden. In juni stond nog slechts 5% van het beoogde beeldmateriaal op de site, eind 2009 staat ongeveer de helft van de video’s online. De twee geplande pilots hebben niet plaatsgevonden. Er is een artikel in ‘Panama Post’ gepubliceerd, het vakblad voor de lerarenopleiders basisonderwijs. De website is volgens de projectleider van het Freudenthal Instituut redelijk gevuld. Dit kwam mede op aandringen van de projectleider van het RdMC. De structuur van de website zal het komende jaar anders opgezet worden. Een van de betrokken pabodocenten geeft aan dat het project niet echt aan de verwachtingen heeft voldaan. De website is nog niet voltooid. Desondanks geeft deze docent aan tevreden te zijn over de uitkomst. De projectdoelen lagen te hoog. Kennisontwikkeling Naar aanleiding van dit project constateert de projectleider van het RdMC dat het erg moeilijk is om leerkrachten bij een project te betrekken, indien één van de aanvragers geen school is. Deze projectleider
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 148 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
geeft aan dat eigenlijk altijd een school bij de projectaanvraag betrokken dient te worden. Op deze wijze is het eenvoudiger om leerkrachten te betrekken of een pilot te starten. Een van de betrokken pabodocenten realiseert zich door het werk aan dit project dat veel rekenmethoden te summier zijn opgezet. Veel methoden gaan te veel uit van de inhoud en te weinig van de didactische informatie. Hoe wordt de stof door de leerling verwerkt? Dit project was gericht op de ontwikkeling van iets nieuws. Er is volgens de projectleider van het Freudenthal Instituut veel geleerd hoe ‘Rekenles in Beeld’ ontwikkelt dient te worden. “Hoe moeten we iets maken waar leraren van kunnen leren?” Er zijn veel gedachtewisselingen geweest over de essentie van de website voor Rekenles in Beeld. Dit heeft goed bijgedragen aan de ontwikkeling, de blikken staan hierdoor dezelfde kant op.
6 De bijdrage aan de kernvariabelen In onderstaande tabel staat de inschatting van de bijdrage van dit project aan de professionalisering van leraren. De projectleider van het RdMC en de betrokken pabodocent hebben een inschatting gegeven op basis van enkele reacties die ze uit het veld hebben gekregen. De projectleider van het Freudenthal Instituut vond het nog te vroeg om een inschatting te maken. RdMC
Pabo docent
nvt
geen bijdrage
1.
Verminderen van werkbelasting
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
een beetje
geen bijdrage
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
een beetje
geen bijdrage
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
een beetje
veel redelijk veel
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
redelijk veel
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
nvt
een beetje
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
een beetje
een beetje
8.
Leraren leren van anderen
een beetje
geen bijdrage
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
geen bijdrage
geen bijdrage
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar
geen bijdrage
redelijk veel
11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
een beetje
veel
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
een beetje
veel
13. Het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen
geen bijdrage
redelijk veel
De projectleider van het RdMC verwacht dat het project met name zal bijdragen aan de pedagogischdidactische bekwaamheid. De betrokken pabodocent deelt deze mening, maar denkt dat het project ook zal bijdragen aan de vakinhoudelijke bekwaamheid, inzicht in het eigen functioneren, de kwaliteit van handelen en het bereiken van de onderwijs- en de eigen leerdoelen.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen Een van de belangrijkste knelpunten in het project van 2009, is volgens het RdMC het gebrek aan deelnemende paboscholen en leraren voor de pilots. Dit gebrek komt volgens het projectteam doordat er momenteel veel initiatieven zijn om het rekenonderwijs te verbeteren. Veel van deze initiatieven doen een beroep op pabo-docenten. Daarnaast zijn er op het internet meerdere sites met dit doel. ‘Rekenles in Beeld’ dient met deze te concurreren. Dit knelpunt kon gedurende het project niet opgelost worden. De pilots zijn gepland voor een vervolgproject in 2010.
149
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Volgens de projectleider van het Freudenthal Instituut is de hoeveelheid overhead een erg belangrijk knelpunt bij dit project. Er wordt volgens hem teveel aandacht gegeven aan overleg, evaluaties en onderzoek. Hij heeft 0,2 fte beschikbaar voor dit project. Deze tijd is in principe voldoende voor de ambities, maar door alle overhead wordt dit krap. Volgens het Freudenthal Instituut leiden de onderzoeksambities en de wens om alles vast te leggen van het RdMC af van het primaire proces van productontwikkeling. Er is volgens deze projectleider weinig tijd om af te stemmen wat ze willen. Een factor die bijdroeg aan het succes, was volgens de betrokkenen dan ook het schrijven van de projectaanvraag voor een verlenging in 2010. Hierdoor is er beter nagedacht over wat beide organisaties willen bereiken en hoe dit gerealiseerd moet worden. Geconcludeerd wordt dat de website ‘Rekenles in Beeld’ geen doel, maar een middel is. In het vervolgproject voor 2010 zal dan ook de nadruk liggen op het professionaliseringsaspect en niet meer primair op de site zelf. Volgens de projectleider van het Freudenthal Instituut heeft het schrijven van het projectplan enerzijds te veel tijd en administratie gekost. Anderzijds is het verstandig om hier voldoende aandacht aan te besteden. Hij geeft aan dat er goede inhoudelijke discussies zijn geweest. Ondanks dat dit veel tijd heeft gekost, hebben deze discussies bijgedragen aan de ontwikkeling van het project. Het gebrek aan deskundigheid op rekengebied bij het RdMC leverde volgens het Freudenthal Instituut bij overleg soms een knelpunt op. De nadruk lag dan bij het RdMC teveel op het proces en de organisatie. Terwijl overleg over de inhoud ook noodzakelijk wordt gevonden. In een tussentijdse evaluatie wordt door de projectgroep geconstateerd dat de inrichting de ‘Rekenen in Beeld’ op een andere manier had moeten worden aangepakt. De basisteksten zijn eerst geschreven waar vervolgens de video’s bij geselecteerd moesten worden. Achteraf constateren ze dat dit beter andersom had gekund. De projectleider van het RdMC had graag met dit project meer willen bereiken. Het resultaat was volgens de projectleider beter geweest indien de verbeterpunten uit het gebruikersonderzoek verwerkt waren en indien het gelukt was om meer video’s op de website te plaatsen. Het projectteam geeft aan zich verkeken te hebben op het bewerken en online plaatsen van het videomateriaal. Het selecteren, knippen en streaming maken van het videomateriaal bleek veel arbeidsintensiever dan ingeschat. De privacy van de kinderen in de video’s vormde geen knelpunt bij dit project. De ouders van de kinderen hadden bij het Mile2-project al schriftelijk toestemming gegeven dat de video’s voor onderwijsdoeleinden gebruikt mochten worden. Om de privacy te bevorderen is er afgesproken dat de video’s op zijn minst op een besloten gedeelte van de website komen te staan. Ze zijn dan alleen te bekijken met een inlog account. Doordat dit project zich richt op de ontwikkeling van een nieuw product is het volgens de projectleider van het Freudenthal Instituut lastig om een strakke projectplanning te volgen. In het projectplan voor 2010 is de tijdsplanning dan ook minder strak. Het vinden van de juiste mensen voor dit project was volgens het Freudenthal Instituut niet eenvoudig. Doordat het een klein project is, was er geen ruimte om onervaren mensen in te werken. Toen eenmaal ervaren mensen gevonden waren, ging het schrijven aan de teksten heel snel. Volgens het Freudenthal Instituut verliep de samenwerking met de auteurs en met het RdMC goed. De kwaliteiten van het projectteam wordt als één van de succesfactoren van het project genoemd
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 150 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
8 Wensen en toekomstverwachtingen Voortbordurend op dit vraaggestuurde project is een nieuwe projectaanvraag voor 2010 ingediend. Deze aanvraag is gehonoreerd. Met dit nieuwe project zal de structuur van ‘Rekenles in Beeld’ website anders ingedeeld worden. Ook wordt overwogen om nieuwe video’s op te nemen. Het komende jaar zal de website volgens de projectleider van het Freudenthal Instituut voltooid moeten worden. Er zijn al met enkele paboscholen contacten gelegd over deelname aan een pilotonderzoek in 2010. Er zal na aanleiding van het project in 2009 geen workingpaper geschreven worden. Wegens het ontbreken van de pilots, zijn hiervoor te weinig gegevens. Wel heeft de projectgroep in het voorjaar van 2010 een artikel over de site in het vakblad ‘Panama Post’ gepubliceerd.
9 Samenvatting en conclusies Het ontwerp voor Rekenles in Beeld, waarin het project in 2008 heeft geresulteerd is in 2009 doorontwikkeld tot een volwaardige site. Deze website voldoet nog niet helemaal aan de beoogde doelen van de ontwerpers. Het afgelopen jaar is het nog erg een zoektocht geweest hoe ‘Rekenles in Beeld’ vorm moet krijgen. In het vervolgproject in 2010 zal de website dan ook een nieuwe structuur krijgen. Op de website staat het grootste deel van de beoogde video’s. Deze zijn voorzien van begeleidende teksten. De mogelijkheid van een leernetwerk is aanwezig, maar deze wordt nog niet benut. De twee geplande pilots zijn niet van de grond gekomen. Het afgelopen jaar zijn de pabo’s voor veel rekenprojecten benaderd. Hierdoor was het moeilijk om pabo’s te vinden die aan een pilot mee wilden werken. De poging om in het najaar alsnog een pilot uit te voeren met basisschoolleraren, kwam te laat.
151
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Project 20. Doorontwikkeling simulatieprogramma 1-zorgroute
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
WOSO 0.6 fte HBO (pabo en woso) opleidingen en PO en speciaal basisonderwijs Opleiders en studenten van de pabo’s, opleiders en studenten van de WOSO-opleidingen
1 Aanleiding Door de invoering van het Weer Samen Naar School-beleid werden leerlingen minder snel doorverwezen naar het speciaal onderwijs en kregen leraren meer zorgleerlingen in de klas. WSNS+ heeft daarom een nieuwe zorgstructuur, de 1-zorgroute, voor het basisonderwijs ontwikkeld. Deze methode is er op gericht om effectief met leerlingenverschillen om te gaan. Individuele onderwijsbehoeften worden waar mogelijk geclusterd en verwerkt in een groepsplan. Het simulatieprogramma 1-zorgroute kan het werkveld een goed aanknopingspunt bieden bij de invulling van passend onderwijs. Het RdMC heeft in de periode van 2005 tot en met 2008 op verzoek van WSNS+ het simulatieprogramma 1zorgroute ontwikkeld voor introductie van deze zorgstructuur in het werkveld en voor de professionalisering van leraren. Dit eerste simulatieprogramma stond in het teken van ‘technisch lezen’. Bij dit project was het WOSO (Werkverband Opleidingen Speciaal Onderwijs) nog niet betrokken. Dit simulatieprogramma richtte zich op een relatief minder complex vakgebied omdat de introductie en het leren omgaan met de werkwijze van 1-zorgroute een belangrijk doel van het programma was. Uit de reacties die het RdMC op dit eerdere simulatieprogramma kreeg, bleek dat er behoefte was aan een vervolg. Het WOSO heeft het RdMC gevraagd het simulatieprogramma 1-zorgroute door te ontwikkelen op het gebied van sociaal-emotionele ontwikkeling, gezien de in het huidige onderwijs veel voorkomende gedragsproblematiek bij kinderen.
2 Betrokken partijen Het project is aangevraagd door WOSO. Dit is een werkverband bestaande uit de drie instituten voor Opleidingen Speciaal Onderwijs van de Hogescholen Windesheim, Fontys en het Seminarium voor Orthopedagogiek van de Hogeschool Utrecht. De projectgroep bestond uit twee medewerkers van het RdMC en één medewerker vanuit elk van de drie genoemde opleidingen. Naast de projectgroep bestond er een stuurgroep die betrokken was als klankbord en als toezichthouder op de uitvoering van het project conform het projectplan. Daarnaast had deze groep tot taak te interveniëren bij stagnatie en externe review te organiseren. In de stuurgroep zaten een vertegenwoordiger van het RdMC en een vertegenwoordiger van WOSO. Binnen dit project had het RdMC merendeels een faciliterende rol. Ze was verantwoordelijk voor de projectorganisatie, de vormgeving en de programmatuur van het simulatieprogramma. De aanvrager was grotendeels verantwoordelijk voor de inhoud van het simulatieprogramma.
3 Verwachtingen en doelen Het vraaggestuurde project had tot doel om het simulatieprogramma 1-zorgroute door te ontwikkelen tot een tweede, nieuw simulatieprogramma voor sociaal-emotionele ontwikkeling. Het oorspronkelijke
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 152 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
simulatieprogramma over technisch lezen was het uitgangspunt voor de nieuwe versie. De verwachting was dat de programmatuur van het technisch lezen programma met een aantal kleine aanpassingen gebruikt kon worden voor het nieuwe programma. In het projectplan zijn twee mijlpalen geformuleerd. Ten eerste diende er aan het eind van het project een versie van het simulatieprogramma 1-zorgroute te zijn voor het vakgebied ‘sociaal-emotioneel’. Ten tweede diende er een advies voor de inbedding van deze versie in het curriculum van de pabo’s te worden geschreven. De concreet te ondernemen activiteiten zijn: • casusontwerp maken; • ontwikkelen van tekst en beeldmateriaal; • aanpassen van de programmatuur van het simulatieprogramma en het invoeren van het beeld- en tekstmateriaal; • uittesten van de nieuwe versie in pilots; • de resultaten van de pilots verwerken tot een advies voor de inbedding van deze versie in het curriculum van de pabo.
4 Procesverloop Gedurende het uitvoeringsproces kwam dit project onder tijdsdruk te staan. De verwachting was dat het programmeren van het simulatieprogramma niet veel tijd zou kosten, omdat het simulatieprogramma over technisch lezen eenvoudig aangepast zou kunnen worden. Echter, het nieuwe simulatieprogramma heeft betrekking op een veel complexer onderwerp dan bij het programma over technisch lezen. Dit complexere onderwerp bleek niet gemakkelijk in de oorspronkelijke programmatuur te passen. Hier waren meer aanpassingen voor nodig dan beoogd. Daarnaast was degene die het oorspronkelijke simulatieprogramma had geprogrammeerd van baan veranderd, zodat een andere medewerker zich eerst moest verdiepen in dit programma en de achterliggende programmatuur. Hierdoor duurde het langer om de aanpassingen te kunnen verwerken. Het project heeft meer tijd gekost dan dat er uren begroot zijn. Om het simulatieprogramma af te krijgen hebben projectleden er ook eigen tijd ingestoken. De extra uren die WOSO uiteindelijk heeft gemaakt zijn door het RdMC vergoed. Er waren volgens alle partijen geen projecturen over om het simulatieprogramma uit te testen in een pilot en een advies te schrijven voor de inbedding van deze versie van het simulatieprogramma in het curriculum van een pabo. In plaats van de oorspronkelijk geplande pilots wordt het programma begin 2010 uitgetest op één pabo. Indien noodzakelijk zal het programma bijgesteld worden. Er kan niet meer veel aandacht besteed worden aan de introductie van het simulatieprogramma in het onderwijsveld. WOSO geeft aan dat de samenwerking met het RdMC uitstekend verliep. Gemaakte afspraken zijn naar vermogen nagekomen, de contacten verliepen plezierig en het RdMC was goed bereikbaar. De projectplanning is –afgezien van de vertraging– nagekomen. Waar nodig kon er flexibel met de planning omgegaan worden. De aanvrager geeft aan in de toekomst vaker met het RdMC te willen samenwerken.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling Het project heeft geresulteerd in een online simulatieprogramma. Op deze website is door middel van tekst en filmmateriaal een simulatie gemaakt van een groep 4 in het reguliere basisonderwijs. Aan de hand van de stappen uit de 1-zorgroute wordt geoefend in het maken van een groepsplan voor sociaal-emotionele ontwikkeling. Hoewel het simulatieprogramma nog niet in pilots is getest, zijn alle partijen tevreden over het resultaat. Het simulatieprogramma voldoet aan de verwachtingen. Het tweede projectdoel: een advies voor
153
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
inbedding van het nieuwe simulatieprogramma in het pabo-curriculum is niet behaald, omdat de pilots wegens tijdsgebrek geen doorgang konden vinden. De kracht van het simulatieprogramma is volgens het RdMC dat het programma op veel verschillende manieren kan worden ingezet. Zo kan het programma door een individuele leraar of een schoolteam zelfstandig gebruikt worden om hun bestaande aanpak te stroomlijnen en te verbeteren. Inbedding bij pabo’s, schoolbegeleiding of bij nascholing, met nadrukkelijke aandacht voor discussie, levert volgens het RdMC extra meerwaarde op. Het programma kan volgens de projectleden ook gebruikt worden voor zelfreflectie of onderlinge afstemming in een team. Het RdMC geeft namelijk aan dat bij het gedrag van kinderen, de invloed van de leerkracht en de interpretatie van het gedrag een grote rol speelt. Het WOSO beaamt dit, er wordt aangegeven dat gedragsproblemen geen probleem voor het kind zijn, maar voor de professional: “Die moet zich bewust zijn van de eigen communicatie.” Op het gebied van kennisontwikkeling voor medewerkers van het RdMC heeft het project marginaal bijgedragen omdat het een doorontwikkeling van een bestaand project betrof. Wel heeft het RdMC geleerd dat de doorontwikkeling van een nieuwe module in het simulatieprogramma veel tijd kost. Hier is in de projectaanvraag voor 2010 rekening mee gehouden. De invoer van de inhoud in de bestaande programmatuur is door het RdMC beter gedocumenteerd zodat aanpassingen en een doorontwikkeling bij een vervolgproject eenvoudiger kunnen gaan.
6 De bijdrage aan de kernvariabelen In de tabel staat de verwachting van de bijdrage van het project aan de professionalisering van leraren. Het simulatieprogramma is nog niet getest. Om deze reden kon de aanvrager nog niets zeggen over de bijdrage aan de professionalisering. De projectleider van het RdMC kon een schatting geven op basis van een gesprek met enkele lerarenopleiders aan wie het programma is gedemonstreerd. RdMC 1.
Verminderen van werkbelasting
redelijk veel
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
een beetje
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
een beetje
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
redelijk veel
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
redelijk veel
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
nvt
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
redelijk veel
8.
Leraren leren van anderen
redelijk veel
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
redelijk veel
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar
redelijk veel
11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
veel
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
veel
13. Het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen
redelijk veel
Het RdMC verwacht vooral een bijdrage op het terrein van de inzichten in eigen functioneren en de kwaliteit van het handelen met leerlingen. Ook wordt een bijdrage verwacht op het terrein van tijdsbesparing, bekwaamheden, de inzet van ict, leren van anderen en bereiken van de eigen leerdoelen.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen De technische ontwikkeling van het programma was een belangrijk knelpunt. De routing bleek complexer te zijn dan verwacht en de technische realisatie liep vertraging op doordat er een vacature voor programmeur bij
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 154 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
het RdMC openstond. Dit is uiteindelijk opgelost door een externe programmeur in te huren, waardoor het simulatieprogramma alsnog is afgerond. De vertraging die ontstaan is, zorgde ervoor dat in 2009 het programma niet meer in pilots uitgetest kon worden. Beide partijen geven aan dat ze dit een groot gemis vinden. Er is gezocht naar mogelijke oplossingen, maar deze bleken binnen de begrote uren niet haalbaar te zijn. Een ander knelpunt was volgens een projectmedewerker van het WOSO de mate waarin het project door WOSO gefaciliteerd is. Deze is van mening dat de drie WOSO instellingen te weinig uren beschikbaar stellen. Succesfactoren De belangrijkste factoren die hebben bijgedragen aan het slagen van het project zijn volgens beide partijen het enthousiasme en de inhoudelijke kennis van het projectteam geweest. Het WOSO geeft aan dat het alleen al een succes was om de projectleden van het RdMC en de drie organisaties waaruit WOSO bestaat op één lijn te krijgen. “De projectleden waren in staat om de agenda’s leeg te vegen”. De aanvrager geeft aan dat ze het project inhoudelijk gezien zelf had kunnen doen. “De WOSO’s barsten van expertise, maar niet op het gebied van afstandsleren of simulatieprogramma’s.” De toegevoegde waarde van het RdMC is volgens WOSO met name het vormgeven van de projectorganisatie en het programmeren van het simulatieprogramma geweest.
8 Wensen en toekomstverwachtingen Het project kon in 2009 niet helemaal afgerond worden. Begin 2010 wordt het programma nog uitgetest. Het RdMC verwacht dat op basis van deze test nog enkele noodzakelijke kleine aanpassingen aan het programma zullen worden gedaan. In een vervolgproject zal de inbedding in een groter geheel worden meegenomen. Hoewel er geen tijd beschikbaar was voor de brede introductie in het onderwijsveld, ziet de projectleider van het RdMC bekendheid geven aan de nieuwe versie niet als een groot probleem. Er is volgens de projectleider al grote vraag naar dit programma. Door hogescholen wordt regelmatig gevraagd hoe het staat met de ontwikkeling van het nieuwe simulatieprogramma. Het online simulatieprogramma over technisch lezen wordt volgens het RdMC op grote schaal bezocht. De doelgroep kan volgens de projectleider van het RdMC eenvoudig op het nieuwe programma attent worden gemaakt met een nieuwsbericht op de websites van betrokken instellingen, via een melding in relevante nieuwsbrieven en via een mailing naar de huidige gebruikers. In het kader van passend onderwijs is het WOSO bezig met een actieplan voor ‘Passend Opleiden'. Hier willen ze de nieuwe versie van het simulatieprogramma 1-zorgroute voor gaan gebruiken. Daarnaast wordt het simulatieprogramma 1-zorgroute op de Lunterenconferentie gepresenteerd. Het vraaggestuurde project krijgt in 2010 een vervolg; er is een aanvraag ingediend voor het ontwikkelen van een derde simulatieprogramma. Deze aanvraag is gehonoreerd. De samenstelling van het projectteam zal niet tot nauwelijks worden veranderd. Het nieuwe programma gaat over ernstige gedragsproblemen in het speciaal onderwijs. Het RdMC verwacht dat dit simulatieprogramma nog complexer zal zijn dan het programma over de sociaal-emotionele ontwikkeling. In het projectplan voor 2010 is de focus gericht op het realiseren van het simulatieprogramma. Het schrijven van een advies wordt omwille van de tijd buiten beschouwing gelaten.
155
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
9 Samenvatting en conclusies Het project bestond uit twee mijlpalen. De eerste mijlpaal, een nieuwe versie van het simulatieprogramma 1zorgroute op het vakgebied ‘sociaal-emotioneel’, is behaald. Beide partijen zijn tevreden met het resultaat. Het tweede onderdeel, een advies voor de inbedding van de 1-zorgroute in het curriculum van de pabo’s, is niet uitgevoerd. Door een tegenslag bij het programmeerwerk van het simulatieprogramma is veel tijd verloren gegaan. Hierdoor ontbrak de tijd om het simulatieprogramma in pilots uit te testen, een advies te schrijven en uitgebreid te introduceren in het werkveld. De introductie zal nu via mailings en nieuwsbrieven gebeuren. Beide partijen zien dit als een gemis. Ondanks de tegenslagen zijn beide partijen erg tevreden over het resultaat van dit project. Het project krijgt in 2010 een vervolg. Van de tegenslagen is geleerd, in het projectplan van 2010 is getracht de risico’s in te perken.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 156 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Project 21. Ontwikkeling lessenserie Mens en Natuur
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Pleincollege Eckart Eindhoven en Pleincollege Nuenen 0.35 fte voortgezet onderwijs, vmbo Zittende docenten en docenten in opleiding
1 Aanleiding Het Pleincollege Eckart Eindhoven en het Pleincollege Nuenen willen het onderwijs zoveel mogelijk aanbieden in leergebieden. Dit zijn clusters van vakken die de lesstof samenhangend in thema’s presenteren. Leraren dienen daarvoor over de grenzen van het eigen vakgebied heen te kijken en invulling te geven aan de inhoud van het leergebied. Het betreft een werkvorm die nieuw is op deze scholen. Samenwerking en professionalisering vinden op een andere wijze plaats dan voorheen. Één van de leergebieden is het cluster Mens en Natuur binnen het vmbo. Hierbij komen onderwerpen op het gebied van de biologie, natuurkunde, scheikunde, verzorging en techniek aan de orde. De school biedt dit cluster alleen aan in de onderbouw. Vanaf de derde klas krijgen de leerlingen de vakken in aparte lessen. Voor het leergebied Mens en Natuur zijn volgens de betrokken leraren nog geen lesmethoden uitgegeven die gebaseerd zijn op de integratie van al deze vakken. Binnen de school is daarom geconcludeerd dat de school zelf de lessenseries dient te ontwikkelen. Vanaf 2007 zijn twee leraren met deze lessenseries bezig. Het Pleincollege heeft gedurende dit proces het RdMC gevraagd hierbij te ondersteunen.
2 Betrokken partijen Het project is aangevraagd door het Pleincollege Eckart Eindhoven en het Pleincollege Nuenen. In de projectgroep zat één medewerker van het RdMC en één medewerker, die vanuit de Fontys lerarenopleiding te Tilburg is gedetacheerd bij het RdMC. Daarnaast zijn er twee leraren van de genoemde colleges betrokken. Om tijd voor de leraren vrij te roosteren, zouden er lio’s van Fontys ingeschakeld worden om lessen over te nemen. De ondersteuning van het RdMC ligt op het gebied van organisatie, ict, redactie en de inbreng van vakinhoudelijke en vakdidactische expertise. De voornaamste rol van de betrokken leraren was het ontwikkelen van de lesmodules. Bij het begin van het project is getracht om het project groter op te zetten. Er is geprobeerd om het overkoepelende onderwijsbestuur Ons Middelbaar Onderwijs (OMO) erbij te betrekken. Het doel was om ook leraren van andere scholen de gelegenheid te geven om zich in te zetten voor het maken van materiaal. Het is niet gelukt om OMO erbij te betrekken. Er konden geen afspraken gemaakt worden over cofinanciering.
3 Verwachtingen en doelen Het hoofddoel van dit project is om een serie lesmodules te ontwikkelen voor het nieuwe leergebied Mens en Natuur in de eerste twee klassen van het vmbo. De lessen dienen “actief en zelfontdekkend leren” te stimuleren en op een “geïntegreerde en contextgebonden wijze” aangeboden te worden. Daarnaast zijn in het projectplan de volgende doelen geformuleerd:
157
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
•
• •
Indien meerdere leraren van verschillende scholen betrokken zijn, wordt vakoverstijgende samenwerking tussen leraren uit verschillende disciplines in een digitale communicatie- en ontwikkelruimte (plaats- en tijdonafhankelijk netwerkleren) gestimuleerd. Het vastleggen van de resultaten en dit online aanbieden, zodat leraren hiervan gebruik kunnen maken. De ontwikkeling van een implementatiemodel voor introductie van soortgelijke ontwikkelactiviteiten bij scholen elders.
4 Procesverloop De school stelde de betrokken leraren elk 50 uur gedurende het schooljaar ter beschikking om het lesmateriaal te ontwikkelen. Om de leraren te ontlasten bij het maken van de lesmodulen, zou een lio een gedeelte van de lessen overnemen. Gedurende het projectjaar kon er geen bereidwillige lio gevonden worden. Om de leraren toch zoveel mogelijk de gelegenheid te geven om het lesmateriaal te ontwikkelen, heeft het RdMC de twee leraren elk een detacheringcontract van 50 uur aangeboden. Bij het schrijven van de lessenseries fungeerde het RdMC als sparringpartner. De concepten werden beoordeeld en voorzien van commentaar. De betrokken leraren waren al bezig met het schrijven van lesmodules, maar geven aan dat de samenwerking met het RdMC een toegevoegde waarde had: “Het RdMC heeft kritisch gekeken naar de inhoud, de didactiek en tekstuele bijdragen geleverd.” Volgens de projectleider van het RdMC werden de belangrijkste suggesties (met name op vakinhoudelijk en didactisch gebied) door de leraren overgenomen. Suggesties ter verbetering van de teksten of de lesinhoud, zoals bijvoorbeeld alternatieve illustraties, werden niet altijd verwerkt. Gezien de beperkte tijd en ondersteuning van de leraren, gaven zij volgens de projectleider de voorrang aan de voortgang van de productie van lesmateriaal, met de bedoeling dit zo snel mogelijk in het lesprogramma te verwerken. De projectleider vond dit terecht. Volgens de betrokken leraren verliep de samenwerking met het RdMC plezierig. Volgens deze leraren hield het RdMC zich aan de gemaakte afspraken en is de afgesproken inzet geleverd. De projectplanning is redelijk gevolgd en het RdMC was goed bereikbaar. Beide leraren geven aan in de toekomst vaker met het RdMC te willen samenwerken. Als enige nadeel noemden de leraren de afstand tot Heerlen. Dit beperkte de frequentie om fysiek bij elkaar te komen. Er was nu één keer in de zes tot acht weken een bijeenkomst met de gehele projectgroep.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling De werkzaamheden resulteerden in vier nieuwe lessenseries over de vakoverstijgende thema’s binnen het leergebied Mens en Natuur. Een vijfde lessenserie is in januari 2010 nog in ontwikkeling. Hiermee is aan het hoofddoel, het ontwikkelen van verschillende modules voor een leergebied, ruimschoots voldaan. De projectleider van het RdMC is tevreden over de opzet en het niveau van de lesmodules. Het leidt tot een integratie van de genoemde vakken. De modules zijn duidelijk geschreven en gericht op actief en zelfontdekkend leren. Het is een mix tussen theoretische kennis en voorschriften voor het uitvoeren van practica. Volgens de projectleider zijn de lesmodules daarmee erg geschikt voor de doelgroep. De lessenseries zijn volgens de projectleider eveneens geschikt om te digitaliseren voor Wikiwijs. Uitgaande van de huidige opmaak in wordfiles is dit volgens de projectleider nog erg bewerkelijk. De projectleider geeft aan iets minder tevreden te zijn over de tekstbehandeling. De teksten bevatten opmaaken stijlkenmerken die voor verbetering vatbaar zijn. De teksten zijn bijvoorbeeld veel in de lijdende vorm geschreven. Het is gericht op een hard-copy verspreiding. Het zijn bovendien grote documenten. Hierdoor is het lastig om te e-mailen of om online aan te bieden.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 158 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Gebruik van de lessenserie Het lesmateriaal wordt door elf leraren gebruikt in 21 vmbo-klassen. Inmiddels hebben ook leraren van andere scholen in de regio belangstelling gekregen voor het materiaal. De reacties van collega’s zijn volgens een betrokken leraar meestal positief. Dit varieert per module. Het draagvlak is volgens deze leraar redelijk goed. Daarnaast wordt het lesmateriaal in 2010 getest door lio’s van de Fontys lerarenopleidingen. Volgens de leraren zijn de leerlingen erg positief over het werken met de lesmodules: “Leerlingen vervelen zich minder snel. Ze willen niks anders meer”. Het is gericht op zelfstandig werken, leerlingen helpen elkaar: “Je hebt geen ordeproblemen meer.” De eerste leerlingen die in de onderbouw met de lesmodules gewerkt hebben, zitten nu in de derde klas waar de vakken weer in aparte lessen worden gegeven. De leerlingen hebben volgens deze leraren door de lesmodules iets minder cognitieve feitenkennis opgedaan. Maar de vaardigheden van de leerlingen zijn door de lesmodules beter geworden. Kennisontwikkeling Volgens de projectleider van het RdMC hebben de leraren die de lessenseries ontwikkelden, veel geleerd van de feedback op deze series. Later opgeleverde lessenseries zijn dan ook van hogere kwaliteit. Een van de betrokken leraren geeft aan dat er bij het schrijven van de modules bewust nagedacht moest worden hoe ze de stof aanbieden. Er is gezocht naar andere leervormen en nieuwe didactieken: “Hier is veel van geleerd.” Een andere leraar geeft aan ook veel van het commentaar te hebben geleerd. De projectleider concludeert achteraf, dat het belangrijk is om van te voren een richtlijn of handleiding aan de leraren te geven, zodat het minder tijd kost om teksten geschikt te maken voor webpresentatie en de teksten ook sterker worden. Het zou helpen als in een volgend project workshops of een handreiking aangeboden wordt. De projectleider heeft deze leerpunten inmiddels verwerkt in een handreiking voor het maken van digitaal lesmateriaal. Deze handreiking dient als uitgangsmateriaal voor een professionaliseringssite binnen een ander project van het RdMC, namelijk het project Wikiwijs. Door de samenwerking met de leraren heeft het RdMC ook meer inzicht gekregen in de verschillen tussen leerlingen van de verschillende vmbo-richtingen en de consequenties hiervan voor de samenstelling en het gebruik van lesmateriaal. Leerhoudingen en leesvaardigheden zijn tussen de vmbo-richtingen erg verschillend.
6 De bijdrage aan de kernvariabelen In onderstaande tabel staat de verwachte bijdrage van dit project aan de professionalisering van leraren. De twee betrokken leraren geven een inschatting van de bijdrage op basis van de elf leraren op het Pleincollege die met de lesmodule werken. De projectleider van het RdMC vond het nog te vroeg om een inschatting te maken. Inschatting Leraar 1
Inschatting Leraar 2
1.
Verminderen van werkbelasting
geen bijdrage
een beetje
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
redelijk veel
redelijk veel
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
een beetje
een beetje
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
veel
een beetje
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
redelijk veel
een beetje
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
een beetje
geen bijdrage
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
redelijk veel
redelijk veel
8.
Leraren leren van anderen
een beetje
geen bijdrage
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
geen bijdrage
redelijk veel
nvt
nvt
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar
159
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
nvt
een beetje
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
veel
redelijk veel
13. Het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen
redelijk veel
redelijk veel
De twee betrokken leraren schatten in dat het project voornamelijk een bijdrage zal leveren op het gebied van motivatie voor het verzorgen van onderwijs, de inzet van ict in het didactisch handelen van leraren, het verbeteren van de kwaliteit van het handelen met leerlingen en het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen Menskracht Het was volgens de projectleider oorspronkelijk de bedoeling om gedurende het projectjaar meerdere leraren van verschillende scholen bij het project te betrekken, bij voorkeur ondersteunt door een digitaal netwerk. Dit is niet gelukt. Daarom moesten twee leraren het lesmateriaal schrijven voor het leergebied Mens en Natuur, dat uit vijf vakken bestaat. Dit lesmateriaal wordt geschreven voor twee leerjaren vmbo-gemengde en – theoretische leerweg, waarbij er ook een vertaalslag wordt gemaakt naar vmbo-basis en -kaderberoeps. Daarbij moesten zij ook expertise opbouwen voor de betrokken vakken in het leergebied dat niet tot hun eigen vakgebied behoorde. Volgens een van de betrokken leraren was het gebrek aan menskracht dan ook een knelpunt. Eigenlijk hadden ze onvoldoende tijd om alle projectdoelen te realiseren. Een van de leraren geeft dan ook aan dat het project niet helemaal aan de verwachtingen heeft voldaan. Deze leraar vindt het jammer dat er geen animaties meer gemaakt zijn en dat het niet meer gelukt is om alle verbeteringen op ict-matig gebied of aanpassingen te verwerken. Het verwerken van de feedback op de geschreven modules kost deze leraar meer tijd dan die vooraf verwacht had: “Modules die in de klas al behandeld zijn blijven liggen. Dat wordt vakantiewerk.” Dit tijdsgebrek had volgens deze leraar twee oorzaken. Ten eerste is het niet gelukt om lio’s te vinden. Ten tweede heeft de school te weinig uren voor de betrokken leraren beschikbaar gesteld. Het werd door de betrokken leraren dan ook als een belangrijke succesfactor gezien dat het RdMC 50 uren voor de leraren wilde vergoeden. “Dit was niet alleen een groot compliment, maar hierdoor realiseerden we ook dat het belangrijk was wat we aan het doen waren.” Volgens een leraar beschouwden ze het ook als een succes dat de aangeleverde lesmodules niet volledig herschreven hoefden te worden: “Onze ideeën waren goed, de lessen zijn alleen bijgeschaafd.” Planning De projectleden geven aan dat de jaarplanning van de vraaggestuurde projecten een belangrijk knelpunt is. De projecten van het RdMC zijn gebonden aan een kalenderjaar. De scholen en lerarenopleidingen werken met een schooljaar. Een van de betrokken leraren geeft aan dat indien de school voor een project leraren moet inroosteren, dit voor het begin van het nieuwe schooljaar bekend moet zijn. Het RdMC wist pas in november 2008 welke projecten gehonoreerd werden voor 2009. Dit is voor een school te laat. Daarnaast geeft de projectleider van het RdMC aan dat het wenselijk is om meerjarige projecten mogelijk te maken. Een tweejarig project zou bijvoorbeeld al een mogelijkheid bieden om niet alleen een heel schooljaar te evalueren, maar ook om effectmetingen te doen of bijstellingen te realiseren. Bij een eenjarig project kan volgens de projectleider de verwachte bijdrage aan de professionalisering van leraren maar in beperkte mate worden vastgesteld.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 160 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Digitaliseren Doordat de modules zijn geschreven voor een gedrukte vorm, zijn ze volgens de projectleden niet geschikt om in te voeren in een contentmanagementsysteem (cms) voor de digitale verspreiding. Het omzetten naar een webpresentatie neemt volgens de projectleden teveel tijd in beslag. Het ontwikkelen van digitale lessen vereist vanaf het begin een andere aanpak dan het maken van gedrukt materiaal. Desondanks zou dit volgens de projectleider de kwaliteit van het lesmateriaal voor de doelgroep aanzienlijk kunnen verhogen. Het opent namelijk de mogelijkheid om interessante video’s, animaties of PowerPointpresentaties in de lessen in te bouwen. In een vervolgproject kunnen nieuwe modules geschreven worden op basis van een inmiddels gemaakte handreiking, zodat ze direct geschikt zijn voor invoer in een cms en webpresentatie. Aan de andere kant geven beide leraren aan het ook niet zo heel erg te vinden dat er weinig met een ictversie is gedaan. De schoolpraktijk is volgens deze leraren nog niet toe aan een volledige digitale versie. In de klaslokalen staan niet overal computers, de benodigde infrastructuur voor een digitale versie is niet aanwezig. Volgens een betrokken leraar was bij de start van het project dan ook het hoofddoel om de modules te ontwikkelen als hard-copy materiaal. Bij opdrachten om een stekkerdoos te maken of om te tekenen wat door een microscoop te zien valt, is een hard-copy lesmodule handiger: “Veel experimenten doe je met je handen. Dan schrijf je het net zo snel op dan dat je een computer opstart.” Een digitaal naslagwerk vinden de leraren wel wenselijk, bijvoorbeeld met instructiefilmpjes. Volgens deze leraren is dit ook hun insteek geweest: een papieren versie plus digitale ondersteuning. Verspreiding en auteursrecht Volgens de projectleider stuitte publicatie op enige weerstand bij de betrokken leraren en school. De leraren en de betrokken schoolleiding waren het oneens over de juridische afspraken in de samenwerkingsovereenkomst. Ze wilden garanties dat ze zelf een bepaalde zeggenschap over het door hen geschreven materiaal houden. Dit knelpunt met betrekking tot de rechten speelt volgens de projectleider ook bij andere projecten, zoals Wikiwijs. Het knelpunt is opgelost door de verantwoordelijke projectmanager van het RdMC, een jurist van de OU en de betrokken school. Een van de betrokken leraren geeft aan weinig bezwaar te hebben als het lesmateriaal vrij gedownload en gebruikt wordt. Maar deze leraar zou het wel erg op prijs stellen als de collega’s die het downloaden dan ook een bijdrage of feedback zouden geven. Een commerciële uitgave lijkt de leraar niet verstandig.
8 Wensen en toekomstverwachtingen Er is geen aanvraag ingediend voor een vervolgproject in 2010. De projectaanvragen moesten in het voorjaar van 2009 ingeleverd worden. Volgens de projectleider was dit nog te vroeg, maar intussen zijn er wel mogelijkheden voor een vervolgproject, zoals het digitaliseren en online aanbieden van het lesmateriaal of eventueel opnemen in Wikiwijs. De betrokken leraren zien hiertoe ook mogelijkheden. In de nabije toekomst zal er verhuisd worden naar een nieuwe locatie waar meer lokalen met computers zijn uitgerust. Dan zal een digitale versie van de lesmodules meer tot zijn recht komen. De projectleden willen een aanvraag voor 2011 indienen. Dit nieuwe project dient volgens de projectleider ook gericht te zijn op de deelname van meerdere leraren, zodat input vanuit meerdere kennisdomeinen mogelijk wordt. Eventueel met behulp van een digitaal leernetwerk. Hoewel het project in december 2009 is afgelopen, gaan de leraren in de eerste helft van 2010 door met de ontwikkeling van de lessenseries. Het commentaar op enkele modules dient nog verwerkt te worden. De projectleider wil nog graag onderzoeken hoe het ontwikkelde lesmateriaal wordt gebruikt door leraren die niet betrokken zijn geweest bij het ontwikkelingsproces. Een van de betrokken leraren geeft aan belangstelling
161
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
te hebben voor een onderzoek naar het rendement van de lesmodule. Na drie jaar werken de leerlingen in de bovenbouw weer met aparte vakken: “Wat blijft er van de lesmodules bij de leerlingen hangen?”
9 Samenvatting en conclusies Met dit vraaggestuurd project hebben twee leraren vier lesmodulen geschreven voor het nieuwe vakgebied Mens en Natuur. Een vijfde lesmodule is in januari 2010 nog in ontwikkeling. Het RdMC heeft hierbij actief ondersteund door feedback en commentaar op deze modulen te geven. Het hoofddoel is hiermee gehaald. De projectleden zijn erg tevreden over de kwaliteit van het lesmateriaal. De drie subdoelen zijn niet allemaal gerealiseerd. Doordat er slechts twee leraren bij het project betrokken zijn, was het niet noodzakelijk om het eerste subdoel, een online leernetwerk op te zetten. Het tweede subdoel was het online aanbieden van het ontwikkelde lesmateriaal. Dit is nog niet gerealiseerd. Volgens de projectleden is het lesmateriaal vooral gemaakt voor verspreiding als een papieren versie, wat omzetten naar een digitale versie bemoeilijkt. Het RdMC is niettemin bezig om – bij wijze van voorbeeld of casus – een lesmodule om te zetten in een digitale versie. Het RdMC en de betrokken leraren zijn het erover eens dat de kwaliteit van de modules verhoogd kan worden door inbouw van video, animatie en interactieve toetsen. Echter, de betrokken leraren zien een digitale versie meer als middel dan als doel. Ze geven aan dat met name bij practica een papieren versie handiger is. Het derde subdoel, een handleiding voor de implementatie van de lesmodules, is nog niet geschreven. In plaats hiervan is een kwaliteitshandreiking voor het ontwikkelen van digitaal lesmateriaal gemaakt. De projectleden vinden het onhandig dat de vraaggestuurde projecten van het RdMC een kalenderjaar duren, terwijl in het onderwijs met schooljaren wordt gewerkt. Een ander belangrijk knelpunt was de beschikbare tijd van de leraren. Het RdMC heeft daarom de ontwikkeling deels gefaciliteerd door de leraren elk voor 50 uur in dienst te nemen, zodat ze de lessenseries konden afmaken.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 162 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Project 22. Doorontwikkeling en implementatie kennisbank natuurkunde
Aanvrager Inzet het RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Fontys Lerarenopleidingen Tilburg 0,2 fte Lerarenopleiding natuurkunde 2e graad Lerarenopleiders en leraren in opleiding natuurkunde
1 Aanleiding Binnen de lerarenopleiding natuurkunde van Fontys is specialistische vakdidactische kennis onvoldoende vastgelegd, wat een hindernis vormt voor de overdraagbaarheid van expertise aan zittende lerarenopleiders en nieuwe collega's. Verder wil Fontys de aanwezige kennis en activiteiten rond de kennisbank natuurkunde integreren in het curriculum van de lerarenopleiding. Fontys heeft eerder samen met het RdMC gewerkt aan de kennisbank natuurkunde die al een vijftiental thema’s behandelt3. Het vakinhoudelijk deel van de kennisbank is afgestemd op het handboek voor natuurkunde dat alle lerarenopleidingen in Nederland gebruiken. Zowel het vakinhoudelijk- als het vakdidactisch deel zijn afgestemd op de kennisbasis van ADEF, het overleg van de tweedegraads lerarenopleidingen. De focus van activiteiten voor de kennisbank ligt op de vakdidactiek.
2 Betrokken partijen Het project is uitgevoerd door twee Fontys-docenten (lerarenopleiding natuurkunde, scheikunde en techniek), een medewerker die zowel voor Fontys als voor het RdMC werkt en een medewerker / projectleider van het RdMC. Deze invulling heeft voor korte lijnen gezorgd. Deze projectorganisatie blijkt volgens betrokkenen goed te functioneren, onder meer omdat verschillende expertises kunnen worden gecombineerd tot een onderdeel van de kennisbank.
3 Verwachtingen en doelen De volgende doelstellingen zijn in het projectplan geformuleerd. 1. Uitbreiding van het vakinhoudelijk – en vooral vakdidactisch deel van de kennisbank natuurkunde en verhoging van de kwaliteit van webpublicaties van de kennisbank voor werkpleklerende studenten en beginnende docenten. De uitbreiding bestaat uit twee thema’s (‘Warmte en temperatuur’ en ‘Relativiteit’). 2. Integratie van activiteiten rond de kennisbank natuurkunde in het curriculum van de lerarenopleiding natuurkunde. Dit met het oog op de verruiming van activerend onderwijs (studenten werken samen in digitale ontwikkelruimtes, die gekoppeld zijn aan kennisbankupdates) en voor de uitbouw en kwaliteitsverbetering van de kennisbank. 3. Ontwikkeling van een implementatiemodel voor activerend onderwijs binnen andere lerarenopleidingen (natuurkunde, biologie, scheikunde), inclusief stimulering van het netwerkleren in digitale samenwerkingsomgevingen.
3
Er is ook een kennisbank biologie en een kennisbank scheikunde. Deze laatste bank gaat in op vooralsnog 16 thema’s,
die van belang zijn voor beginnende docenten in alle sectoren van het VO. Deze banken zijn te benaderen via portalen van het RdMC (scheikunde, biologie), Kennisnet (scheikunde), Digischool (scheikunde) en ECENT (biologie). In 2009 werden de kennisbanken biologie en scheikunde maandelijks door ten minste zo’n 300 belangstellenden bezocht.
163
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
In het projectplan stond dat er een koppeling gelegd zou worden tussen de RdMC-kennisbank natuurkunde en de ADEF-kennisbasis natuurkunde. Aan dit onderdeel is geen aandacht besteed, mede omdat de kennisbasis van ADEF nog niet is uitgekristalliseerd.
4 Procesverloop De voortgang van het project is bepaald door de oplevering van materiaal door de twee ontwikkelende docenten. Dat is grotendeels volgens plan verlopen. In de praktijk blijkt de ontwikkeling soms wel meer tijd te vergen dan verwacht. Uitbreiding van het vakdidactisch deel van de kennisbank natuurkunde Twee ervaren Fontys-docenten hebben twee thema’s uitgewerkt: ‘Warmte en temperatuur’ en ‘Relativiteit’. Elk thema omvat naast de vakinhoud uitgebreid informatie over de vakdidactische component waaronder de behandeling van mogelijke misconcepten bij de lerende. De docenten schrijven het lesmateriaal. Het RdMC heeft vervolgens gezorgd voor de (web)redactie waarbij het materiaal is opgesplitst in een aantal leerobjecten en voorzien van animaties en metadata. Verder heeft het RdMC zorg gedragen voor de afstemming en invoering in het contentmanagementsysteem, het contentbeheer en -onderhoud. Implementatie van activerend onderwijs rond de kennisbank Dit is op beperkte schaal gebeurd. De docent die het thema relativiteit ontwikkelde, heeft dat materiaal in een aantal sessies met studenten uitgeprobeerd. De studenten hebben hierbij opdrachten gekregen waarbij ze het leermateriaal actief moesten benutten. De stof is later in een tentamen getoetst. Verdere implementatie van activerend onderwijs, waartoe de kennisbank natuurkunde in 2009 is aangevuld met twee thema’s, zal plaatsvinden in 2010. Het betreft hier een project, waarbij drie kennisbanken (biologie, natuurkunde en scheikunde) geïmplementeerd worden in verschillende curriculumonderdelen in het 1e, 2e en 3e jaar van drie lerarenopleidingen (biologie, natuurkunde en scheikunde). Een model voor netwerkleren door studenten in communicatie- en ontwikkelruimtes Het ontwikkelen van dit onderdeel moet nog ter hand worden genomen. In 2010 krijgt dit aandacht. Er een communicatie- en ontwikkelruimte voor studenten en docenten (in een Sharepointomgeving) beschikbaar, maar deze kan slechts een rol van betekenis spelen in 2010 (zie ook punt 2). Bedoeling was een evaluatie-onderzoek te doen naar het samenwerkingsproces binnen de digitale communicatie- en ontwikkelruimte door studenten natuurkunde (en scheikunde). Dit kon niet onderzocht worden, omdat studenten nog nauwelijks in beeld zijn. Dat gaat volgend jaar gebeuren. Wel is het ontwikkelingsproces geëvalueerd en gerapporteerd voor implementatie van de kennisbank scheikunde in het masterprogramma van de lerarenopleiding.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling Voor Fontys zijn twee thema’s voor de kennisbank gereed gekomen waarmee de onderliggende expertise is geborgd. Hierbij heeft de specifieke vakdidactiek ruim aandacht gekregen. Deze didactische kennis spitst zich toe op het beschrijven van misconcepten en hoe daarmee is om te gaan. Deze behandeling van vakspecifieke leerlingdenkbeelden is tamelijk uniek, want niet elders voor deze doelgroep beschikbaar. ADEF is hierin geïnteresseerd. Nu de kennisbank verder gevuld is, kan gewerkt worden aan de implementatie daarvan binnen de opleiding, waarbij studenten er gebruik van gaan maken. In het projectjaar konden studenten en andere docenten nog amper bereikt worden met het nieuwe materiaal en de daarbij passende werkwijze. Vanuit de aanvrager is ook nog als winstpunt genoemd dat - door het ontwikkelen van leermateriaal - het gesprek over vakdidactische kwesties is gestimuleerd, waarbij expertise is uitgewisseld.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 164 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Voor het RdMC is de opbrengst dat de proceskennis is vergroot. Het inzicht in hoe docenten materiaal ontwikkelen is verdiept. Een leerpunt is dat docenten er niet op gericht zijn om voor het web te schrijven: dat vraagt om een andere aanpak dan het schrijven van lesmateriaal op papier. Vanuit het RdMC zal voor al het ingediende materiaal deze kwaliteitsslag gemaakt moeten worden. Mede op basis van deze ervaringen kon een kwaliteitskader voor het ontwikkelen van digitaal leermiddelen worden geschreven. Een andere leerpunt is dat het ontwikkelen van webmateriaal voor kennisbanken teamwork is, eenlingen kunnen dit niet.
6 De bijdrage aan de kernvariabelen De projectleider het RdMC vindt de vragen over de uitwerking van het project op de professionalisering van docenten lastig te beantwoorden. Het project was niet gericht op leraren maar op opleiders / ontwikkelaars. Pas op termijn is te verwachten dat de kennisbank gebruikt gaat worden door beginnende docenten (de doelgroep), zoals nu het geval is voor de kennisbanken scheikunde en biologie. De aanvrager verwacht een bijdrage van de ontwikkelde producten aan de vakinhoudelijke en de pedagogisch-didactische bekwaamheid van docenten.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen De korte lijnen tussen de vier projectdeelnemers en de taakafbakening vormen volgens de aanvrager succesfactoren. Er is namelijk bewust gekozen voor complementariteit in expertise bij de uitvoering van taken. De docenten ontwikkelen het materiaal qua vakinhoud en vakdidactiek (gewoon in Word). De mensen vanuit het RdMC zorgen daarna voor de webredactie van de teksten, splitsing in leerobjecten en opname van het materiaal in de digitale omgeving (contentmanagementsysteem). Het blijkt goed te werken als docenten kunnen doen waar ze goed in zijn; ze moeten zich niet in allerlei andere, bijkomende zaken hoeven te verdiepen. Een andere slaagfactor is dat er eerder ervaring is opgedaan met de bouw van kennisbanken. Er is weinig mis gegaan. De projectleider van het RdMC was betrokken bij zes projecten wat tot een hoge werklast leidt. Meer ondersteuning zou wenselijk zijn geweest.
8 Wensen en toekomstverwachtingen Er komt een vervolg in 2010 waarin de communicatie- en ontwikkelruimte wordt ingezet als onderdeel van een RdMC-vraagsturingsproject, waarbij de implementatie van drie kennisbanken (biologie, natuurkunde, scheikunde) in de bacheloropleiding van Fontys Lerarenopleidingen Tilburg alle aandacht krijgt. In dit project werken inmiddels acht docenten, twee RdMC’ers en een teamleider van FLOT (‘in een docentwerkplaats’) aan studentopdrachten. Hierbij spelen de kennisbanken een belangrijke rol. Deze studentopdrachten worden uitgeprobeerd; hieraan is ook onderzoek gekoppeld. Het is de bedoeling dat deze opdrachten ook binnen andere lerarenopleidingen (sciencevakken) gebruikt kunnen worden.
9 Samenvatting en conclusies De kennisbank natuurkunde is verder uitgebreid met twee nieuwe thema’s waarvoor twee ervaren docenten de input hebben geleverd. Naast de vakinhoud komt de vakdidactiek, onontbeerlijke kennis voor leraren in de dop, hierin ruimschoots aan bod. De nieuwe kennisbankthema’s moeten nog ingevoerd worden in het curriculum waardoor studenten uitgedaagd worden tot activerend onderwijs. Wat betreft het ontwikkelen zijn de projectdoelen verwezenlijkt; het implementeren van het leermateriaal en het daarmee stimuleren van activerend onderwijs kon maar in beperkte mate plaatsvinden (module ‘Relativiteit’). Deze implementatie staat voor 2010 gepland (zie wensen en toekomstverwachtingen).
165
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Een complementaire taakverdeling heeft hier vruchten afgeworpen. Docenten hebben hun inhoudelijke en didactische expertise en ervaring ingebracht; bijkomende taken, zoals de omzetting tot een webpublicatie, kunnen beter overgelaten worden aan projectmedewerkers die hiermee ervaring hebben.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 166 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Project 23. Naar andere didactische werkvormen
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Dominicus College Nijmegen 0,3 fte Havo, atheneum en gymnasium Docenten havo, atheneum en gymnasium, met nadruk op docenten 3 en 4 havo
1 Aanleiding Onder meer omdat zij de lessen saai vinden, presteert een deel van de leerlingen minder dan op grond van hun capaciteiten verwacht mag worden. Ook gedragsproblemen bij leerlingen en verstoorde verhoudingen tussen leerlingen en docenten zijn niet bevorderlijk voor de prestaties van de leerlingen. Om zijn leraren in staat te stellen beter met deze problematieken om te gaan, heeft de toenmalige rector van het Dominicus College bij het RdMC een aanvraag ingediend voor een vraaggestuurd project. Het idee daarachter was dat leraren professioneler kunnen handelen, wanneer zij meerdere didactische werkvormen kunnen toepassen en beter in staat zijn tot het leveren van maatwerk. Daarbij is gekozen voor de methodiek van Video Intervisie Peer coaching (VIP). Deze methodiek is gebaseerd op coachingsgesprekken van kleine groepen leraren aan de hand van video-opnamen van eerder door hen gegeven lessen. Deze VIP-coaching vond plaats in het kader van een promotieonderzoek van een medewerker van het RdMC.
2 Betrokken partijen Naast het RdMC en de aanvrager waren er bij dit project geen andere samenwerkingspartners betrokken. De onderzoeker heeft de VIP-coaching voorafgaande aan de start van het project met behulp van een PowerPoint-presentatie toegelicht aan het voltallige MT van de school. Binnen het Dominicus College werd het project geleid door de afdelingsleider van de havo-afdeling. De coachingsgesprekken werden begeleid door een procesbegeleider van het RdMC. In de projectleiding vanuit het RdMC heeft zich door voortijdig vertrek een personeelswisseling voorgedaan.
3 Verwachtingen en doelen VIP vindt onder begeleiding van een procesbegeleider plaats in kleine settings van drie of vier leraren, die afwisselend de rol van coach of gecoachte aannemen. Er wordt gewerkt aan de hand van een Actie/Verbeterplan (AVP), waarin de leraar die op dat moment wordt gecoacht, heeft aangegeven wat hij aan zijn onderwijsgedrag wil verbeteren en welke acties hij wil ondernemen om dat te realiseren. De door de leraar geformuleerde doelstellingen en acties worden vervolgens in de praktijk uitgeprobeerd. Daarbij vindt ook een videoregistratie plaats. Na ongeveer vier weken komt de coachingsgroep weer bij elkaar, waarbij de videoregistraties worden getoond en besproken. Dat kan vervolgens weer leiden tot een bijstelling van doelstellingen en acties, zodat het om een cyclisch proces gaat. Er wordt gestreefd naar vier á vijf bijeenkomsten. Van de coachingsbijeenkomsten worden video-opnamen gemaakt in het kader van het promotieonderzoek. De verwachting is dat VIP-coaching leraren vertrouwd maakt met een grotere variatie aan didactische werkvormen, omdat de leraren zich kunnen professionaliseren op door henzelf gekozen doelen, die altijd betrekking hebben op hun eigen onderwijsgedrag in de klas. Daarnaast werd verwacht dat zij coachingsvaardigheden en -attitudes ontwikkelen, hetgeen op den duur een gunstig effect zou moeten hebben op de collegiale en professionele verstandhouding met een open communicatieve sfeer en een permanente reflectie op hun vak.
167
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Vervolgens werd verwacht dat het project zou leiden tot minder gedragsproblemen bij leerlingen – tot uiting komend in minder lesverwijderingen en schorsingen – en tot meer leer- en werkplezier bij leerlingen en docenten. Hiervoor waren tevredenheidsonderzoeken voorzien.
4 Procesverloop Na een introductiebijeenkomst in december 2008 hebben zich tien startende leraren aangemeld. Verdeeld over drie groepen hebben zij deelgenomen aan drie coachingsbijeenkomsten van elk twee uur. Zeven leraren hebben een evaluatieformulier ingevuld. Daaruit kan worden opgemaakt, dat zij de sfeer van de bijeenkomsten zeer prettig vonden (scores >8), maar iets minder positief oordeelden over wat zij ervan hadden geleerd. Wel werd de beoordeling met iedere bijeenkomst beter (van 6,7 via 7,3 naar 7,5). De laatste beoordeling is maar door vijf deelnemers gegeven, die overigens wel redelijk gemotiveerd waren om na de zomer door te gaan (score 7). Na het voortijdige vertrek van de programmamanager van het RdMC is er vervolgens onduidelijkheid ontstaan over de voortzetting van het project na de zomervakantie. In een overleg met de nieuwe projectleider van het RdMC is toen door de aanvrager meegedeeld dat het RdMC aan alle verwachtingen had voldaan, zodat het project op dat moment zou kunnen worden afgesloten. Omdat de school recht had op een langere begeleiding – voor het RdMC geldt de begeleiding immers voor het kalenderjaar – heeft de projectleider van het RdMC aangegeven dat de aanvrager tot eind 2009 nog een beroep kon doen op ondersteuning, mocht daar behoefte aan bestaan. De aanvrager heeft daarmee ingestemd, maar had niet verwacht dat het RdMC op basis van de tijdens dit overleg gedane mededelingen een nieuw Plan van aanpak zou maken voor de periode tot en met december 2009. In dat nieuwe Plan van aanpak dat door het RdMC naar het Dominicus College is gestuurd, werd geconstateerd dat peer coaching volgens het VIP-model ook in de toekomst een belangrijke ondersteuning aan de school kan bieden. De opzet was dat de docenten die al hebben deelgenomen aan de coachingsbijeenkomsten daarbij als procesbegeleiders zouden gaan optreden. De leraren hebben ook aangegeven door te willen gaan met VIP. Uiteindelijk heeft de aanvrager in november 2009 aan het RdMC laten weten geen ondersteuningsbehoefte meer te hebben. Als reden daarvoor werd opgegeven dat er in verband met veranderingsprocessen op school – een samenvoeging van twee locaties – tijdelijk andere prioriteiten werden gesteld. Van de aanvankelijk voorziene tevredenheidsonderzoeken bij leerlingen is daardoor niets meer terechtgekomen.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling Het project heeft een VIP-coaching voor een tiental leraren opgeleverd. Hierover zijn door de onderzoeker van het RdMC papers gepresenteerd op de Onderwijs Research Dagen 2009 en op de EAPRIL 2009-conferentie in Trier. Deze papers waren gebaseerd op een analyses van de video-opnamen van vier coachingsgesprekken. Daarin worden enkele patronen gesignaleerd, maar verder onderzoek is noodzakelijk alvorens conclusies te kunnen trekken. Het project heeft daarentegen nauwelijks of niet bijgedragen aan de ontwikkeling van nieuwe didactische werkvormen op het Dominicus College. Volgens de school zijn de gedragsproblemen bij de leerlingen wel duidelijk in omvang afgenomen, maar de VIP-coaching heeft daar in de visie van de school geen bijdrage aan geleverd.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 168 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
6 De bijdrage aan de kernvariabelen De inschatting van de bijdrage van het project aan de realisatie van onderstaande kernvariabelen is zowel door het RdMC als door de school gebaseerd op het kleine aantal leraren dat aan de VIP-coaching heeft meegedaan. RdMC
aanvrager
1.
Verminderen van werkbelasting
veel
geen bijdrage
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
een beetje
redelijk veel
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
een beetje
geen bijdrage
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
redelijk veel
geen bijdrage
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
redelijk veel
redelijk veel
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
redelijk veel
een beetje
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
nvt
geen bijdrage
8.
Leraren leren van anderen
veel
een beetje
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
nvt
geen bijdrage
redelijk veel/ veel
een beetje
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar 11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
redelijk veel
redelijk veel
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
redelijk veel
een beetje
13. Het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen
een beetje
een beetje
In de waarderingen zitten nogal wat verschillen. Het RdMC verwacht een grote vermindering van de werkbelasting en een grote mate van leren van elkaar. De school ziet dat niet, respectievelijk slechts in geringe mate. Omgekeerd is de school in vergelijking met het RdMC positiever over de bijdrage aan de motivatie voor het geven van onderwijs. Beide partijen zijn het er over eens, dat het project in redelijke mate heeft bijgedragen aan de pedagogisch-didactische bekwaamheid en het inzicht in het eigen werk en functioneren van de betrokken leraren.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen Beide partijen verschillen nogal van mening ten aanzien van de vraag wat dit project heeft opgeleverd. De reden daarvoor is vermoedelijk dat de wederzijdse verwachtingen bij de start niet helder waren geformuleerd. Daar komt bij dat de vertegenwoordigers van beide partijen die de waarderingen hebben ingevuld, niet betrokken waren bij de oorspronkelijke aanvraag. Achteraf zetten zowel de aanvrager als het RdMC vraagtekens bij de relatie tussen de VIP-coaching en de ontwikkeling van nieuwe didactische werkvormen. In het projectplan wordt aan deze relatie vrijwel geen aandacht besteed. Bij de school bestond er aanvankelijk een duidelijke behoefte aan de ontwikkeling van nieuwe didactische werkvormen, maar zij heeft ingestemd met de VIP-coaching als antwoord op deze behoefte. Niet duidelijk is of de aanvrager en het RdMC er bij de start van het project van uitgingen dat de VIP-coaching bij de leraren vanzelf tot nieuwe didactische werkvormen zouden leiden dan wel dat daarvoor door het RdMC nog extra inspanningen geleverd zouden moeten worden. Door het voortijdig vertrek van de programmamanager die het project vanuit het RdMC heeft opgezet en begeleid, is dat niet meer te achterhalen. Vervolgens is er een onduidelijkheid ontstaan over de voortzetting van het project na de zomervakantie. De aanvrager gaf aan dat de VIP-coaching naar tevredenheid was uitgevoerd en dat er geen verdere ondersteuningsbehoefte meer was, zodat het project halverwege het jaar zou kunnen worden afgesloten. Daarbij speelde volgens de aanvrager ook een rol dat de school zelf over ervaren docentencoaches beschikt,
169
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
die startende leraren begeleiden. Achteraf kan men de vraag stellen of er bij de aanvrager ook geen ondersteuningsbehoefte meer zou zijn geweest, wanneer het RdMC in de eerste helft van het jaar wel een aanvang had gemaakt met de ontwikkeling van nieuwe didactische werkvormen.
8 Wensen en toekomstverwachtingen Op dit moment zijn er noch bij het RdMC, noch bij de aanvrager wensen of verwachtingen ten aanzien van de toekomst van dit project.
9 Samenvatting en conclusies De aanleiding voor het project was een behoefte aan de ontwikkeling van nieuwe didactische werkvormen om het onderwijs voor de leerlingen aantrekkelijker te maken. De aanvrager heeft ermee ingestemd dat in deze behoefte voorzien werd door middel van een VIP-coaching voor beginnende leraren. Achteraf zetten beide partijen vraagtekens bij de relatie tussen de didactische werkvormen en de VIP-coaching. Deze training is naar tevredenheid van de aanvrager verzorgd in het schooljaar 2008-2009. In de visie van de aanvrager was het project daarmee afgesloten, maar omdat de projectduur nog niet verstreken was, bood het RdMC aan dat de aanvrager gedurende de rest van het kalenderjaar een beroep zou kunnen blijven doen op ondersteuning. Daarover is vermoedelijk niet duidelijk genoeg gecommuniceerd met het RdMC. Daarbij moet worden bedacht dat de vertegenwoordigers van beide partijen niet betrokken zijn geweest bij de projectaanvraag. Minstens zo belangrijk is echter het feit dat de wederzijdse verwachtingen bij de start van het project niet helder zijn geformuleerd, met name ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwe didactische werkvormen.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 170 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Project 24. IOP (IBOVO, OERAL, PATS)
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Alliantie Voortgezet Onderwijs Nijmegen en Omstreken 0,6 fte Havo en vwo Eerste- en tweedegraads leraren
1 Aanleiding De veranderde kijk op leren vergt een nadere inspanning in het verder professionaliseren van leraren. Daarnaast zijn er de problemen van het te verwachten lerarentekort en van een onevenwichtige taakbelasting van leraren. Het gaat hier om drie projecten van dezelfde aanvrager die een bijdrage beogen te leveren aan het oplossen van deze problemen. Op verzoek van het RdMC zijn de drie projecten samengevoegd in één aanvraag. IBOVO (Innovatieve Bekwaamheidsontwikkeling voor Onderwijsgevenden in het VO) wil een aanzet geven om te komen tot een duurzaam proces van vraaggestuurde deskundigheidsbevordering op de werkplek. Hierbij past een ontwikkeling die het leraren mogelijk maakt een extra bekwaamheid te behalen op hun eigen niveau. Online werkplekleren is hierbij een vanzelfsprekendheid. De seniorleraar kan hierbij een ondersteuning zijn voor jongere collegae wat betreft visieontwikkeling op het gebied van pedagogische en (vak)didactische kwaliteiten. Daarbij kan de onderwijsgevende beschikken over een eigentijds, hoogwaardig instrumentarium om het leren van de leerling beter te stimuleren en te faciliteren. OERAL (Open Educational Resources Alliantie VO) wil de mogelijkheden van Open Educational Resources beter gaan benutten. Dat geldt voor leerlingen (meer individuele leerwegen), decanen en mentoren (leerlingen bekend maken met het hoger onderwijs), maar ook voor de leraren zelf (hbo-opgeleide docenten motiveren voor academisch onderwijs). PATS (Persoonlijke Assistent voor Teams/Secties) wil studentassistenten inzetten op de werkplek. Daardoor kan extra ruimte ontstaan voor vaste leraren om zichzelf verder te professionaliseren (onder meer in het coachen), terwijl de studentassistenten ervaring kunnen opdoen met het geven van onderwijs. De interactie tussen leraar en student en die tussen student en leerling wordt daarbij van groot belang geacht.
2 Betrokken partijen De Alliantie Voortgezet Onderwijs heeft zeven scholen onder haar hoede in Nijmegen, Wijchen en Druten. Bij het deelproject OERAL zijn naast de aanvrager nog twee andere scholen betrokken, het Cals College in Nieuwegein en het Rodenborch College in Rosmalen. Bij het project PATS wordt samengewerkt met het Instituut voor Leraar en School (ILS) en enkele faculteiten van de Radboud Universiteit Nijmegen.
3 Verwachtingen en doelen Vanuit het project IBOVO is de verwachting uitgesproken dat er op de deelnemende scholen een duurzaam proces van vraaggestuurde deskundigheidsbevordering van onderwijsgevenden in gang is gezet en dat op 1 januari 2010 binnen de Alliantie minstens 30 leraren hiervan gebruik maken. Tenminste 10 leraren participeren dan in een traject gericht op ‘meer uitblinken’. Reeds op 1 januari 2009 moet er een pilot zijn gestart met het doel leraren een extra bekwaamheid te laten behalen op hun eigen niveau. Vanuit het project OERAL is de verwachting uitgesproken dat de deelnemende scholen op 1 januari 2010 kunnen beschikken over een eigentijds, hoogwaardig instrumentarium om het leren van de leerling beter te kunnen stimuleren en te faciliteren. Op elke deelnemende school dient er dan tenminste één gecertificeerde
171
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
studiecoach OpenER te zijn en decanen, mentoren en docenten dienen dan te beschikken over knowhow van het OpenER-project. Vanuit het project PATS is de verwachting uitgesproken dat op 1 januari 2010 tenminste twee teams van vier Alliantiescholen met de inzet van studentassistenten zijn gestart. Bij de leraren die van PATS gebruik maken is er sprake van een aantoonbare vermindering van de werkdruk. Voor studenten is de mogelijkheid gecreëerd om hun student-assistentschap te laten gelden als stage voor hun ‘educatieve minor’ en om deel te nemen aan een assessment om hun competenties in kaart te brengen. Vanuit het totale project IOP wordt verwacht dat de resultaten door middel van studiedagen en conferenties kunnen worden overgedragen naar andere besturen en scholen.
4 Procesverloop Om de uitvoering van het project te bevorderen is de aanvrager van het project tijdelijk als projectleider bij het RdMC gedetacheerd. In die functie heeft hij de scholen van de Alliantie bezocht en daar presentaties verzorgd. Door langdurige ziekte van de projectleider is er evenwel daarna vertraging ontstaan in de uitvoering. Daar kwam nog bij dat de programmamanager bij het RdMC – die het project vanaf de aanvraag had begeleid – halverwege de maand juni bij het RdMC is vertrokken zonder dat er sprake is geweest van een overdracht van documenten. Als gevolg van beide ontwikkelingen was er aan het eind van het schooljaar 2008-2009 nog nauwelijks met de uitvoering gestart en werd afgesproken dat de projecten na de zomervakantie een herstart zouden krijgen. Er is toen vanuit het RdMC een nieuwe projectleider aangesteld. De vanuit de Alliantie bij het RdMC gedetacheerde projectleider bleef vooralsnog in functie, maar is per 15 oktober 2009 alsnog om medische redenen gestopt. Volgens de aanvrager/gedetacheerde projectleider zijn er wat het deelproject IBOVO betreft geen vorderingen te melden omdat in onderling overleg is besloten eerst de ontwikkelingen af te wachten bij een ander vraaggestuurd project (het project Latijn). Het gaat daarbij met name om de vraag hoe het ministerie en de onderwijsinspectie staan ten opzichte van de erkenning van verkorte opleidingen van reeds andersbevoegde leraren. Wat OERAL en PATS betreft is er binnen het RdMC discussie ontstaan of deze projecten in 2010 nog tot zijn core business behoren. In deze discussie heeft ook het project doorgaande leerlijnen een rol gespeeld waarbij de Alliantie – samen met de andere Nijmeegse scholen – eveneens is betrokken. Dit project was door het RdMC voor 2010 op een wachtlijst geplaatst, hetgeen zou inhouden dat de ondersteuning vanuit het RdMC in 2010 zou komen te vervallen. De Alliantie heeft er toen mee ingestemd dat dit succesvolle project de plaats zou innemen van IOP. IOP is daarom niet langer een vraaggestuurd project van het RdMC. Hoe het met IBOVO verder gaat is bij de aanvrager niet bekend. OERAL is van het RdMC overgegaan naar de Open Universiteit. Tegen betaling kunnen scholen hierin participeren. PATS is overgenomen door het ILS, waarmee door het RdMC al werd samengewerkt. Binnen vier scholen van de Alliantie wordt momenteel al gewerkt met studentassistenten volgens het PATS-project.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling Als gevolg van de onder 4 beschreven ontwikkelingen zijn er van het project IOP en de drie daaronder vallende deelprojecten geen opbrengsten te melden waarin het RdMC een rol heeft gespeeld. Het feit dat in ieder geval twee deelprojecten onder een andere vlag worden voortgezet, kan als indirecte opbrengst worden gezien.
6 De bijdrage aan de kernvariabelen Omdat het in feite om deelprojecten gaat, zijn de kernvariabelen per deelproject ingevuld. IBOVO
RdMC
aanvrager
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 172 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
1.
Verminderen van werkbelasting
nvt
nvt
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
geen bijdrage
geen bijdrage
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijvenwerken
geen bijdrage
geen bijdrage
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
geen bijdrage
geen bijdrage
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
geen bijdrage
geen bijdrage
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
nvt
geen bijdrage
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
nvt
geen bijdrage
8.
Leraren leren van anderen
geen bijdrage
geen bijdrage
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
nvt
geen bijdrage
een beetje
nvt
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar 11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
geen bijdrage
geen bijdrage
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
geen bijdrage
geen bijdrage
13. Het effectiever bereiken van onderwijsdoelen
geen bijdrage
geen bijdrage
Volgens de aanvrager heeft IBOVO nog niets opgeleverd. Het RdMC spreekt bij een punt van een kleine bijdrage.
173
OERAL
RdMC
aanvrager
1.
Verminderen van werkbelasting
een beetje
geen bijdrage
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
een beetje
een beetje
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
een beetje
nvt
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
een beetje
een beetje
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
nvt
redelijk veel
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
nvt
redelijk veel
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
nvt
redelijk veel
8.
Leraren leren van anderen
een beetje
een beetje
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
een beetje
geen bijdrage
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar
een beetje
nvt
11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
nvt
geen bijdrage
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
een beetje
redelijk veel
13. Het effectiever bereiken van onderwijsdoelen
geen bijdrage
geen bijdrage
PATS
RdMC
aanvrager
1.
Verminderen van werkbelasting
een beetje
redelijk veel
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
een beetje
veel
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
een beetje
redelijk veel
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
een beetje
redelijk veel
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
een beetje
redelijk veel
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
nvt
een beetje
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
nvt
veel
8.
Leraren leren van anderen
een beetje
redelijk veel
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
een beetje
een beetje
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar
nvt
redelijk veel
11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
nvt
een beetje
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
een beetje
redelijk veel
13. Het effectiever bereiken van onderwijsdoelen
een beetje
een beetje
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Ten aanzien van OERAL en PATS is de beoordeling van de aanvrager meestal positiever dan die van het RdMC zelf. Daarbij moet worden aangetekend dat de beoordelingen door de aanvrager mede zijn ingegeven door verwachtingen ten aanzien van het vervolg dat buiten de verantwoordelijkheid van het RdMC om plaatsvindt.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen Het feit dat de drie deelprojecten die door de Alliantie VO Nijmegen en omstreken zijn ingediend en op verzoek van het RdCM zijn samengevoegd in het project IOP, weinig of geen opbrengsten hebben gehad, kan voor een deel verklaard worden door omstandigheden die met het project als zodanig niets te maken hebben. Ziekte van de gedetacheerde projectleider en het voortijdig vertrek van de programmamanager van het RdMC zijn immers factoren waar men geen grip op heeft. Daarnaast zijn er ook enkele zaken misgegaan, die voorkomen hadden kunnen worden. In de eerste plaats kan men zich afvragen of het RdMC er verstandig aan heeft gedaan om drie deelprojecten met uiteenlopende onderwerpen samen te voegen, ook al waren ze afkomstig van dezelfde aanvrager. Het lijkt erop dat de gemeenschappelijke aanvrager hierbij belangrijker is geweest dan de inhoud van de projecten. Ten slotte had de aanvrager in de visie van het RdMC naast deze drie deelprojecten nog zoveel andere projecten lopen, dat men zelf het overzicht kwijt raakte, waardoor deze projecten binnen de scholen ook weinig aandacht kregen.
8 Wensen en toekomstverwachtingen Omdat het project IOP wat het RdMC betreft beëindigd is, zijn er van die kant geen wensen en toekomstverwachtingen meer. De hoop dat in ieder geval twee deelprojecten uiteindelijk succesvol zullen zijn, is bij de aanvrager niet verdwenen.
9 Samenvatting en conclusies Het gaat bij dit project om drie deelprojecten van dezelfde aanvrager die op verzoek van het RdMC zijn samengevoegd tot één project. Deels door onvoorziene en deels door wellicht wel te voorziene omstandigheden, heeft geen van de drie deelprojecten in het afgelopen jaar tot de verwachte opbrengsten geleid. De aanvrager heeft ermee ingestemd dat het project in 2010 niet meer door het RdMC wordt begeleid, hoewel de aanvraag daartoe in eerste instantie wel was gehonoreerd. Omdat in ieder geval twee van de drie deelprojecten onder andere vlag wel worden voortgezet, zijn toekomstige opbrengsten niet uitgesloten.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 174 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Project 25. School als professionele organisatie Aanvrager: PO-raad Dit vraagsturingsproject kende een lange opstartfase. Pas in de zomermaanden van 2009 is in overleg tussen de PO-raad en het Ruud de Moor Centrum een definitieve invulling gegeven aan het project. Gekozen is voor een onderzoek naar professionalisering in de PO-sector. In de tweede helft van 2009 zijn hiertoe verschillende onderzoeksprojecten aanbesteed: 1) een (literatuur)studie naar formele regelingen voor professionalisering van leraren en het gebruik ervan, waaronder de lerarenbeurs. 2) een (literatuur)studie naar regelingen voor professionalisering in het buitenland, waarin een inventarisatie van de stand van zaken in twaalf Europese landen wordt gegeven. 3) een onderzoek naar professionalisering bij leraren volgens leraren zelf en volgens schoolleiding. Een belangrijk onderdeel is het in kaart brengen van het afstemmingsproces tussen schoolleiding en leraren betreffende de deelname aan professionaliseringsactiviteiten. De eerste twee genoemde studies zijn begin 2010 opgeleverd door het ITS. Laatstgenoemde onderzoek wordt uitgevoerd door IVA en KBA en wordt medio 2010 opgeleverd.
175
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Project 26. Doorontwikkeling en opschaling van prestatieregister.nl
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Lerarenopleiding Hogeschool Rotterdam 0,5 fte Alle onderwijsvormen waar (praktijk)leeropdrachten worden gegeven Studenten en docenten van lerarenopleidingen, leraren van opleidingsscholen
1 Aanleiding Sinds 2005 hebben de Lerarenopleiding van de Hogeschool Rotterdam en 12 VO-scholen een samenwerkingsverband waarin zij werken aan een gezamenlijke ontwikkeling van een duaal opleidingstraject voor leraren in de regio Rotterdam. Dit samenwerkingsverband heeft vorm gekregen in het project Samenscholing.nu. Een van de producten van dit project is een zogenoemd prestatieregister, een digitaal instrument ter ondersteuning van het leren in de praktijk. Studenten vinden er suggesties waarmee ze concrete leertaken kunnen maken. Leraren kunnen zich verder professionaliseren tot vakcoach en Begeleider en Opleider op School (BOS). De vakcoach werkt intensief met de student samen binnen het vakgebied. De BOS bewaakt de professionaliteit van het team van vakcoaches. Omdat de projectperiode van Samenscholing.nu niet lang genoeg was voor een volledige ontwikkeling en implementatie, is een projectaanvraag ingediend in het kader van de vraaggestuurde projecten. Doorontwikkeling betekent het uitbreiden van de prestaties, het aanpassen van de structuur aan diverse curricula en het herontwerpen van de digitale tool. Implementatie betekent dat het prestatieregister een vaste plaats krijgt in het curriculum van de student, en dat coaches en opleiders het register gaan gebruiken als instrument ter ondersteuning van het praktijkleren.
2 Betrokken partijen Het RdMC was vanaf het begin al betrokken bij het project Samenscholing.nu, samen met de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) en bureau Diephuis&Van Kasteren onderwijsadviseurs (DVK). Dit bureau heeft de projectleiding van Samenscholing.nu uitgevoerd. Met uitzondering van de SLO – die heeft zorg gedragen voor de structuur van de kennisbasis – zijn deze partijen ook bij het vraaggestuurde (vervolg)project betrokken. Hierbij werd DVK door het RdMC ingehuurd.
3 Verwachtingen en doelen In de projectaanvraag worden drie resultaatgebieden onderscheiden: Professioneel gebruik van het prestatieregister (maart 2009) Omdat de doelgroep leraren niet van nature competent is in het werken met een internetgestuurd instrument, vereist het actief gebruik van het prestatieregister aandacht voor professionalisering van de opleiders. Het gaat daarbij niet alleen om technisch gebruik, maar ook om een omslag in het denken wat betreft het aanbieden en beheren van informatie, het bepalen van kwaliteit en het communiceren met (student)gebruikers. Om deze professionalisering te realiseren wordt per gebruikersgroep een workshop gehouden met daarna feedbackmomenten, zowel digitaal als face-to-face. Vervolgens wordt er een digitale handleiding opgesteld en worden er inhoudelijke ‘dieplinks’ ontworpen naar RdMC-kennisbanken. Dat gaat beduidend verder dan de algemene link naar de kennisbank als geheel.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 176 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Prestatieregister als kwaliteitsinstrument (september 2009) Op basis van de gebruikerservaringen kan het register uitgroeien tot een kwaliteitsinstrument. Door screening en ranking van prestaties wordt informatie over de kwaliteit van prestaties zichtbaar. Op basis daarvan kan het register worden aangevuld en bijgesteld. Opzetten van een exploitatiemodel voor het prestatieregister (december 2009) In samenwerking met DVK wordt een exploitatiemodel ontwikkeld waardoor het mogelijk wordt het concept ook voor andere onderwijsinstellingen toegankelijk te maken (landelijke opschaling). Dat gebeurt via: • een onderzoek naar het gebruik ervan in het onderhavige project • presentaties op landelijke manifestaties • reviews onder (potentiële) gebruikers • een procesverslag van de ontwikkelingen, opgedane expertise en het implementatietraject. Aan het eind van de projectperiode (december 2009) is een publicabel verslag beschikbaar.
4 Procesverloop Professioneel gebruik van het prestatieregister (maart 2009) In 2009 zijn vier workshops verzorgd voor diverse doelgroepen (lerarenopleiders, begeleiders op school, coördinatoren). Voor studenten is er een les gemaakt m.b.t. het gebruik van het register tijdens hun stage(s) c.q. de leerwerkperiode. Verder is er voor het register een digitale handleiding opgesteld. De intake met leraren is uitgevoerd tijdens een studiedag van het project Samenscholing.nu. Hieruit is een lijst van op- en aanmerkingen ontstaan op de eerste versie van het Prestatieregister. De feedbackmomenten met leraren zijn tijdens de bijeenkomsten uitgevoerd. Leraren zijn vanaf november 2009 met de release van het register gaan werken. Het beheren van de kwaliteit van het register is uitgebreid uitgewerkt met de werkgroep. Hierin zitten twee sleutelfiguren van de hogeschool. Zij gaan de implementatie van het register in de voltijd en duale opleiding begeleiden. Prestatieregister als kwaliteitsinstrument (september 2009) Het register is doorontwikkeld terwijl er op de lerarenopleiding tegelijkertijd een herontwerp van het curriculum plaatsvond. Zo zijn er dit jaar leerwerktaken ingevoerd en de curriculumstructuur is opleidingenbreed (voltijd, duaal, deeltijd) in kaart gebracht. De discussies over het register hebben aan deze ontwikkeling bijgedragen. Door het steeds zichtbaar maken van de curriculumstructuur kwamen ook de effecten op het praktijkdeel in beeld. Dit zorgde voor een zinvolle bijdrage aan de discussies en de curriculumontwikkeling. Het register is opnieuw gestructureerd vanuit de curriculuminzichten van de lerarenopleiding. Dit betekende het afstemmen van vele structuren. Uit deze match is een nieuw ontwerp voor het register gemaakt. Dit ontwerp is online gegaan in september 2009 onder de nieuwe naam: Register Praktijkleren. Opzetten van een exploitatiemodel voor het prestatieregister (december 2009) Door het inhuren van een medewerker van DVK is de transfer van het register als product van Samenscholing.nu naar een algemeen register voor alle studenten van de lerarenopleiding gerealiseerd. Onderzoek naar het gebruik van het Register Praktijkleren is nog niet gerealiseerd. Dat kwam enerzijds omdat het register alleen nog gebruikt werd door studenten van de duale opleiding en niet door hun docenten en coaches. Anderzijds heeft het onderzoekscentrum van het RdMC dit project niet in zijn onderzoeksplan opgenomen. In plaats van het geplande onderzoek heeft er wel een uitgebreide reactiesessie plaatsgevonden met gebruikers. Er is één presentatie van het register gehouden tijdens Vélon 2009. Volgens de Lerarenopleiding van de Hogeschool Rotterdam heeft het RdMC de afgesproken inzet geleverd en aan alle verwachtingen voldaan. Het ging daarbij om een uiterst plezierige samenwerking. Ook over de bijdrage van de door het RdMC ingehuurde medewerker van DVK is de Lerarenopleiding zeer tevreden.
177
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling Volgens de eigen evaluatie van het RdMC is het Register Praktijkleren nu een gebruiksklaar instrument voor de ondersteuning van het leren in de beroepspraktijk. Studenten vinden er suggesties waarmee ze concrete leertaken kunnen maken. Met deze leertaken werken ze aan de ontwikkeling van de vereiste competenties. Begeleiders en docenten kunnen zien welke activiteiten de student onderneemt in de praktijk. Op deze manier wordt het praktijkdeel van het curriculum concreet en overzichtelijk. Vakinhoudelijk moet het register echter nog verder worden ontwikkeld. De Lerarenopleiding van de Hogeschool Rotterdam is het hiermee eens. Behalve alle duale studenten werken ook de eerstejaars studenten van de voltijdopleiding vanaf november 2009 met het register. Wat de leraren betreft zijn het met name degenen die hebben meegedaan met het project Samenscholing.nu . De ervaringen zijn heel positief al moet het register inhoudelijk nog verder worden aangevuld. De aanvrager verwacht dat het RdMC nog een evaluatieonderzoek uitvoert bij de gebruikers.
6 De bijdrage aan de kernvariabelen De bijdragen aan de kernvariabelen op het terrein van de professionalisering van (beginnende) leraren zijn door het RdMC en de aanvrager beoordeeld op basis van de situatie direct na afloop van het project. Het gaat bij deze beoordeling om ongeveer 100 studenten en 25 docenten die hen begeleiden. RdMC
aanvrager
geen bijdrage
redelijk veel
1.
Verminderen van werkbelasting
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
geen bijdrage
redelijk veel
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
niet van toepassing
een beetje
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
geen bijdrage
veel
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
een beetje
veel
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
redelijk veel
veel
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
redelijk veel
veel
8.
Leraren leren van anderen
redelijk veel
veel
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
geen bijdrage
redelijk veel
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar
een beetje
veel
11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
een beetje
een beetje
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
een beetje
redelijk veel
13. Het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen
veel
veel
Het oordeel van de aanvrager is bij elf kernvariabelen (nog) positiever dan en bij de overige twee kernvariabelen even positief als het oordeel van het RdMC. Bij zeven van de 13 aspecten heeft de aanvrager aangegeven dat het project veel heeft bijgedragen aan de professionalisering van docenten, bij vier aspecten wordt gesproken van ‘redelijk veel’.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen Het project heeft voor het RdMC duidelijk gemaakt dat het ontwikkelen en implementeren van een digitaal instrument voor het aansturen van leren in de praktijk een zaak van lange adem is. Dat dit vraaggestuurde project redelijk succesvol is verlopen, komt voor een belangrijk deel omdat het kon voortbouwen op het project Samenscholing.nu, waarin al heel veel tijd was gestoken. Maar omdat Samenscholing.nu nauwelijks geïntegreerd was binnen de reguliere opleidingsroutes van de Lerarenopleiding van de Hogeschool Rotterdam, leverde de verdere implementatie volgens het RdMC nieuwe
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 178 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
problemen op die om een oplossing vroegen. De autonomie van docenten ten aanzien van de inhoud van hun vakgebied kan daarbij als knelpunt worden gezien omdat de directie daar weinig greep op heeft. De Lerarenopleiding noemt als belangrijkste reden voor het welslagen van dit project dat het bij het Register Praktijkleren om een praktijkgericht, direct te gebruiken product gaat, dat leraren bovendien veel werk uit handen kan nemen. Ook zij vindt het voortraject van het project Samenscholing.nu van groot belang voor de totstandkoming van het uiteindelijke product.
8 Wensen en toekomstverwachtingen De verwachtingen van het RdMC zijn gerealiseerd voor zover het de doorontwikkeling van het instrument betreft. Het register heeft inhoudelijk een duidelijke structuur gekregen waardoor het ook gebruikt kan worden voor de reguliere leerroutes binnen de lerarenopleiding. De verwachting is dat dit in de komende jaren stapsgewijs zal plaatsvinden. Daarentegen zijn de verwachtingen van het RdMC niet uitgekomen waar het de acceptatie van ICT-tools door leraren betreft, zowel in de lerarenopleiding als in het voortgezet onderwijs. Het RdMC hoopt verder dat deze invoering kan worden begeleid door onderzoek op elk van de drie niveaus. De aanvrager had gehoopt ook in 2010 gebruik te kunnen maken van ondersteuning vanuit het RdMC. Een aanvraag voor een nieuw vraaggestuurd project is evenwel door het RdMC niet gehonoreerd. De lerarenopleiding heeft nu nog een aanvraag lopen bij het innovatiefonds voor middelen om het RdMC voor een aantal uren in te kunnen huren.
9 Samenvatting en conclusies Bij dit project gaat het om de doorontwikkeling en implementatie van een digitaal product dat in een eerder samenwerkingsverband van aanvrager en RdMC ontwikkeld was. Dat betekende dat er voor het onderhavige vraaggestuurde project een heldere aanvraag kon worden geschreven, met duidelijke doelstellingen en gebaseerd op reële verwachtingen. Dat het na één jaar door het RdMC opgeleverde product aan de verwachtingen van de aanvrager voldeed, kan vermoedelijk verklaard worden uit de helder geformuleerde aanvraag met duidelijke doelstellingen. Dat het product ook ingang gevonden heeft bij studenten en leraren, komt volgens de aanvrager omdat het hierbij om een praktijkgericht, direct bruikbaar product gaat dat het leren vergemakkelijkt. Desalniettemin kan ook worden vastgesteld dat het meer tijd kost om het product te laten gebruiken door leraren met weinig ervaring en affiniteit met ICT.
179
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Project 27. Latijn, bekwaam en bevoegd!?
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Strabrecht College namens de Orionscholen 0,4 fte Onderbouw van gymnasium en atheneum met Latijn Leraren met eerstegraadsbevoegdheid in ander vak
1 Aanleiding Gymnasia en VO-scholen met een afdeling gymnasium en/of atheneum met Latijn kampen met een toenemend tekort aan bevoegde leraren klassieke talen. Op deze scholen wordt – met name in de onderbouw – gebruik gemaakt van onbevoegde leraren. Voor een deel zijn dat leraren met een bevoegdheid voor een ander vak. Schoolbesturen kunnen deze leraren als tijdelijk bekwaam aanduiden op voorwaarde dat zij gaan studeren om een bevoegdheid voor de klassieke talen te halen. Omdat het evenwel niet aannemelijk is dat deze ‘andersbevoegde’ leraren een volledige studie klassieke talen gaan volgen om enkele uren Latijn of Grieks te kunnen geven, biedt het ‘tijdelijk bekwaam’ verklaren van deze andersbevoegden geen oplossing. Daar komt bij dat er voor de klassieke talen geen tweedegraadsopleiding bestaat. Om deze problematiek op te lossen is het RdMC gevraagd een rol te spelen bij het ontwikkelen van een verkorte cursus, waarmee deze andersbevoegde leraren hun bevoegdheid voor het geven van klassieke talen in de onderbouw kunnen behalen.
2 Betrokken partijen Het project is aangevraagd door het Strabrecht College in Geldrop namens het Netwerk Orionscholen, een samenwerkingsverband van 18 scholen in zuidoost Noord-Brabant. Andere schoolbesturen hebben aangegeven de aanvraag te ondersteunen. Omdat bevoegdheden van leraren wettelijk zijn geregeld, was de veronderstelling dat instemming van het ministerie van OCW bij het opzetten van een verkorte cursus vereist zou zijn. De Vereniging van Classici in Nederland (VCN) is in een later stadium als belanghebbende bij dit project betrokken.
3 Verwachtingen en doelen In het projectvoorstel staat dat het RdMC optreedt als regisseur van het project en verantwoordelijk is voor de volgende activiteiten: • uitvoeren van een onderzoek naar het draagvlak en naar de mogelijkheden • om dit opleidingstraject succesvol te kunnen uitvoeren; • (laten) ontwerpen van de opleidingsmodule; • uitvoeren en organiseren van het opleidingstraject; • evalueren, valoriseren en bijstellen van het opleidingstraject (met het oog op opschaling). Als data waarop deze projectresultaten gerealiseerd moeten zijn, worden respectievelijk genoemd: 1 maart 2009 (a), 1 juli 2009 (b), 1 juli 2010 (c) en 1 oktober 2010 (d). Hierbij moet worden aangetekend dat vraaggestuurde projecten van het RdMC in principe de duur van één kalenderjaar niet overschrijden. Dat betekent dat alleen de twee eerste data (en activiteiten) op de projectperiode van toepassing zijn.
4 Procesverloop Uit een begin 2009 gedateerde startnotitie kan worden afgeleid dat het RdMC reeds voor de projectaanvraag van de Orionscholen de volgende oplossingsrichting heeft voorgesteld: “Stel een noodmaatregel in die een
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 180 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
beperkte tijdsduur kent (bijv. 5 jaar) en die inhoudt dat ‘andersbevoegde’ eerstegraads leraren die over een gymnasiumdiploma beschikken, een tweedegraads bevoegdheid Latijn kunnen verwerven (= de bevoegdheid om Latijn in de onderbouw te geven). De eenjarige cursus/studie die daartoe leidt, zal realiseerbaar moeten zijn gedurende 480 klokuren (= 12 uren per week gedurende 40 weken). Misschien moet de cursus leiden tot een ‘kwalificatie’ die erkend wordt als bevoegdheid gevend voor onderwijs in de onderbouw”. Er is bij het schrijven van het projectvoorstel ook al een begin gemaakt met het peilen van het draagvlak voor een dergelijke verkorte opleiding. Enkele geconsulteerde grote schoolbesturen spreken zich in positieve zin uit. Daarentegen wordt het voorstel niet gesteund door de Vereniging van Categoriale Gymnasia omdat zij verwacht dat deze gymnasia ook in de toekomst voldoende afgestudeerden van de lerarenopleiding kunnen aantrekken. Het ministerie van OCW staat in principe positief tegenover het voorstel en vraagt het RdMC ook de mogelijkheden te verkennen voor andere vakken in de onderbouw. Om een beeld te krijgen van de omvang van het aantal onbevoegd gegeven lessen Latijn en Grieks heeft het RdMC in de eerste maanden van 2009 een onderzoek uitgevoerd onder alle scholen in Nederland die klassieke talen aanbieden. Van de 335 benaderde scholen hebben er 202 aan het onderzoek meegedaan. In het tweede en derde leerjaar werden meer dan de helft van de lessen gegeven door andersbevoegde of nogniet-bevoegde leraren (studenten in opleiding). Deze uitkomsten zijn verwerkt in een notitie van het RdMC waarin de problematiek wordt uiteengezet. Deze notitie is als bijlage meegezonden met een brief die de rector van het Strabrecht College namens de Orionscholen in mei 2009 aan staatssecretaris Van Bijsterveldt heeft gestuurd. Zowel de notitie als de brief bevatten ook de bovengenoemde oplossingsrichting. De notitie is tegelijkertijd ook gestuurd naar de VCN. Deze laat begin juni 2009 weten de oplossingsrichting niet acceptabel te vinden, enerzijds vanwege een geconstateerde rechtsongelijkheid, anderzijds omdat zij er de voorkeur aan geeft te wachten op de voorstellen van een Verkenningscommissie op het punt van het gebrek aan bevoegde docenten. Deze commissie – die in januari 2009 door de staatssecretaris is ingesteld – komt volgens de VCN wellicht met aantrekkelijkere voorstellen. De rector van het Strabrecht College en de voorzitter van de VCN zijn vervolgens door het ministerie van OCW uitgenodigd voor een overleg in september 2009. Bij dit overleg gaf het ministerie te kennen het belang van een scholing voor deze groep leraren te onderschrijven, maar daarbij geen taak te zien voor zichzelf. Er bestaan geen wettelijke bezwaren tegen een initiatief vanuit de scholen of de opleidingen. Bij een vervolgoverleg tussen de VCN, de rector van het Strabrecht College en het RdMC is afgesproken eerst een onderzoek in te stellen naar de scholingsbehoefte van deze onbevoegde leraren. Ook de wijze waarop in deze behoefte voorzien zou kunnen worden, wordt in dit onderzoek aan de orde gesteld. Het RdMC heeft daarvoor inmiddels in overleg met de rector van het Strabrecht College en de VCN een vragenlijst ontworpen. Op een door de VCN te organiseren studiedag in april 2010 worden de uitkomsten van dit onderzoek gepresenteerd, alsook de mogelijkheden die de VCN ziet om aan de behoefte van de leraren tegemoet te komen. Daarnaast is bij dit vervolgoverleg het plan ontstaan voor deze leraren een virtueel leernetwerk te ontwikkelen. Volgens de bijgestelde projectplanning wordt het project in het voorjaar van 2010 afgerond met: • een peiling van de behoefte aan bijscholing bij alle leraren Latijn • een studiedag waarop de VCN een aanbod voor bijscholing presenteert • het bevorderen van een virtueel netwerk bij de VCN voor leraren Latijn • een eindrapportage.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling Op dit moment zijn er door de vertraging die in het project is ontstaan, nog geen concrete opbrengsten te melden, anders dan de afspraken met de VCN en de instemming van OCW waarbij het veld zelf de
181
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
gelegenheid wordt geboden om met een oplossing te komen. De verwachting is wel dat de onder 4 genoemde opbrengsten in 2010 worden gerealiseerd.
6 De bijdrage aan de kernvariabelen Zowel het RdMC als de aanvrager zijn bij de beoordeling van de bijdragen van het project aan kernvariabelen op het terrein van professionalisering uitgegaan van de verwachte opbrengsten wanneer de betrokken leraren de geplande cursus daadwerkelijk hebben gevolgd. RdMC
aanvrager
1.
Verminderen van werkbelasting
redelijk veel
nvt
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
redelijk veel
redelijk veel
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
redelijk veel
een beetje
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
redelijk veel
veel
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
redelijk veel
redelijk veel
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
redelijk veel
redelijk veel
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
een beetje
nvt
8.
Leraren leren van anderen
veel
redelijk veel
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
een beetje
nvt
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar
een beetje
redelijk veel
11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
nvt
redelijk veel
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
redelijk veel
redelijk veel
13. Het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen
redelijk veel
redelijk veel
Hoewel er bij de afzonderlijke kernvariabelen in een aantal gevallen verschillende beoordelingen zijn gegeven, zijn er wat het algehele beeld betreft duidelijke overeenkomsten. Beide partijen verwachten bij acht kernvariabelen ‘redelijk veel’ en bij één kernvariabele ‘veel’ van het cursusaanbod. De strekking is derhalve zowel bij het RdMC als bij de aanvrager overwegend positief.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen In vergelijking met de planning heeft het project met name in de eerste helft van 2009 aanzienlijke vertraging opgelopen. Daarvoor zijn minimaal twee oorzaken aan te wijzen. De belangrijkste oorzaak is het voortijdig vertrek van de programmamanager bij het RdMC die dit project samen met de aanvrager op de rails heeft gezet en door wie ook de oplossingsrichting is bedacht. Na een tijdelijke externe invulling van de vacature, werd er pas na enkele maanden een definitieve interne projectleider aangesteld. Van een overdracht van informatie over het project was daarbij nauwelijks sprake. Voor de aanvrager is dat evenwel geen reden om zich in negatieve bewoordingen over het RdMC uit te laten. De deskundigheid en inzet van de betrokken medewerkers worden geprezen. Maar afgezien van het voortijdig vertrek van de programmamanager, kan men zich afvragen of de twee eerste deadlines van het project (1 maart en 1 juli 2009) gehaald zouden zijn. Het lijkt erop dat deze termijnen bij het schrijven van het plan te krap zijn begroot. Het onderzoek naar het draagvlak impliceert immers zowel overeenstemming met de VCN als instemming van het ministerie van OCW. Het realiseren van beide zaken bleek veel langer in beslag te nemen dan de twee maanden die daarvoor waren uitgetrokken. Hoeveel tijd het de VCN gaat kosten om opleidingsmodules te (laten) ontwerpen die aansluiten bij de behoefte van de leraren moet nog blijken. Van dit project kan evenwel worden geleerd dat projecten die voorzien in het bieden van concrete oplossingen voor nijpende problemen – c.q. het grote tekort aan bevoegde leraren Latijn – vertragingen en tegenslagen
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 182 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
kunnen overwinnen. De aanvrager geeft aan dat de steun uit het veld hierbij een belangrijke rol heeft gespeeld.
8 Wensen en toekomstverwachtingen Ondanks de vertragingen lijkt het project – althans bij de scholen – in een duidelijke behoefte te voorzien. Dat verklaart waarschijnlijk waarom de aanvrager en de andere betrokken scholen het project ondanks alle vertragingen hebben doorgezet. Ook bij het RdMC overheerst de verwachting dat er een scholingsaanbod zal komen. Of dit aanbod ook aanslaat bij de betrokken leraren, zal later moeten blijken.
9 Samenvatting en conclusies Het gaat bij dit project om het vinden van een oplossing voor een groeiend tekort aan bevoegde leraren klassieke talen. De aanvankelijk door het RdMC voorgestelde oplossing – een eenjarige cursus voor leraren die al een bevoegdheid voor een ander vak hebben – stuitte op bezwaren bij de Vereniging van Classici in Nederland (VCN). Nadat de VCN bij het project was betrokken en nadat het ministerie van OCW te kennen had gegeven, dat het veld zelf voor de oplossing van het probleem moest zorg dragen, kon er overeenstemming worden bereikt over de oplossingsrichting. Na een aanvankelijke vertraging als gevolg van het voortijdig vertrek van de programmamanager van het RDMC en het verkeerd inschatten van de benodigde tijd voor het creëren van voldoende draagvlak, is er een reële kans dat de doelstellingen van dit project uiteindelijk worden gerealiseerd. Projecten die voorzien in het bieden van concrete oplossingen voor nijpende problemen – c.q. het grote tekort aan bevoegde leraren Latijn – kunnen vertragingen en tegenslagen overwinnen, zo luidt een belangrijke conclusie van dit project tot nu toe. Een andere conclusie is dat het voor het RdMC nuttig kan zijn om andere belanghebbenden van meet af aan bij projecten te betrekken.
183
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Project 28. Verdieping – verbreding leraarschap LD
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Onderwijsstichting De Kempen 0.3 fte voortgezet onderwijs eerstegraads leraren van drie scholen
1 Aanleiding Het convenant Leerkracht van Nederland leidt er toe dat eerstegraads leraren die enige lessen in de bovenbouw van havo/vwo lesgeven in aanmerking komen voor een LD functie. Vaak voldoen deze leraren echter nog niet aan alle criteria voor een dergelijke benoeming. Het Pius X-College en het Heerbeek College en het Strabrecht College (eveneens scholen uit het Orionnetwerk) willen proactief op deze ontwikkelingen inspelen en een persoonlijk ontwikkeltraject op maat vormgeven voor deze leraren. Om dit te realiseren heeft het Ruud de Moor Centrum een aanbod gedaan dit traject mede op te zetten, uit te voeren, te evalueren en te waarderen. De ondersteuning bij dit proces ‘om niet’ is een van de argumenten van de scholen geweest in te gaan op het aanbod. Het aanbod is onder andere voortgekomen uit contacten / overleg op initiatief van het RdMC met Orionscholen, een cluster van samenwerkende scholen in Noord-Brabant. Uit dit overleg zijn drie vraaggestuurde projecten 2009 voortgekomen.
2 Betrokken partijen De partners in dit project zijn het Pius X-College, het Heerbeek College, Strabrecht College en het Ruud de Moor Centrum. Er zijn meerdere medewerkers van het RdMC bij het project betrokken geweest. Voor de beoordeling van de panelpresentaties van docenten zijn experts van de Open Universiteit benaderd. De projectstructuur omvat (in het bijgestelde plan) een stuurgroep en een projectgroep. Deze groepen zouden vrijwel gelijk van samenstelling zijn: medewerkers van RdMC en directeuren van de scholen. De schoolleidingen zijn opdrachtgever, faciliteren leraren, zorgen voor de nodige informatie en zijn aanwezig bij belangrijke bijeenkomsten. De projectorganisatie bestaat uit het RdMC en een helpdesk en draagt zorg voor de algehele coördinatie, de intake, de voortgang, de publieke presentatie en de contacten met de schoolleiding. Feitelijk is alleen in het begin sprake geweest van een projectorganisatie daarna zijn er steeds directe contacten geweest tussen het RdMC, de directies en de betrokken leraren.
3 Verwachtingen en doelen De schoolleidingen hebben als doel het vormgeven, uitvoeren en evalueren van een ontwikkeltraject naar een LD-functie. Ook het ontwikkelen van een systematiek voor het waarderen en beoordelen van de kwaliteit van het onderwijspersoneel, kwalificering van zittende docenten die op LD-niveau functioneren en uitwisseling van het traject met andere scholen behoren tot de doelen in het (nieuwe) projectplan. Het RdMC draagt er vooral zorg voor dat een dergelijk ontwikkeltraject op de scholen wordt vormgegeven en wordt gewaardeerd en beoordeeld. Meer concreet moeten de volgende producten / activiteiten op niveau van het totale project gerealiseerd worden: • selectietraject van 10 kandidaten per school (selectiecriteria, competentieprofiel, uitvoering selectie); • ontwikkeltraject voor potentiële LD-functionarissen (portfolio, proeve zelfreflectie, presentatie) inclusief begeleiding en stand van zaken bijeenkomsten; • presentatie voor projectleiding en voor een breed publiek; • certificering door panel van deskundigen.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 184 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Voor elk van de deelnemers moet er daarbij een concreet plan ontwikkeld worden en moeten rapportages gemaakt worden van vorderingen en het eindresultaat (presentatie aan projectleiding en publieke presentatie). Het Ruud de Moor Centrum heeft zo wordt gesteld in het projectplan een ontwikkelende, uitvoerende, onderzoekende, beoordelende en coördinerende taak in dit project.
4 Procesverloop Het projectplan is begin 2009 herschreven door een medewerker van het RdMC. Het nieuwe plan is meer specifiek, maar ook minder uitgebreid. In het nieuwe projectplan is ook een andere projectstructuur opgesteld. In het begin van het project zijn er enkele bijeenkomsten geweest. Daarna en ook na de komst van de nieuwe projectleider van het RdMC na de zomer is er nauwelijks gewerkt volgens de projectstructuur. RdMC heeft steeds direct contact gelegd met directies van de scholen (vooral met Pius X) en met de betrokken leraren die deelnamen aan het project. Vrijwel direct na het nieuwe projectplan is gestart met gesprekken met de directies van de scholen en zijn de profielen van de LD- schaal van de scholen bekeken. Daarna is de selectieprocedure opgestart. Leraren zijn uitgenodigd zich op te geven voor participatie en er is een presentatie gehouden over de aard van het project voor ongeveer 30 leraren van de drie scholen. Medewerkers zijn vervolgens uitgenodigd te solliciteren. Na april zijn geselecteerde leraren begonnen met hun opdracht. Deze opdrachten zijn samengesteld in overleg tussen betrokkenen en het RdMC. Dit alles was geheel conform de planning. De betrokken leraren zouden daarna met begeleiding van het RdMC verder kunnen werken aan hun opdracht tot ongeveer november. Het RdMC speelde hierin een meedenkende (programmamanager), uitvoerende en begeleidende rol (projectleider). De scholen hadden volgens het RdMC vooral een coachende rol. De aanvrager geeft aan dat de scholen zowel in de informatievoorziening als in de intake en selectie een rol hebben gespeeld. Stimuleren van docenten tot deelname en het houden van overzicht van wie zich aanmeldde hoorden daartoe. Het aanvrager is tevreden over de belangstelling bij docenten voor het traject en over de opzet en uitvoering van de selectie door het RdMC. De opdrachten waarmee leraren in overleg met het RdMC bezig zijn gegaan, zijn zeer divers. Voorbeelden ervan zijn: Europese referentiekader moderne vreemde talen en het zoeken naar nieuwe methoden, nieuwe invulling van het curriculum met meer uren Frans voor havo en gymnasium, motivatie van havo-leraren (hoe en welke overlegvormen zijn hiervoor mogelijk), het opzetten van een zorgstructuur en het opzetten van een overlegstructuur hiervoor en hoe kunnen docenten beeldende vakken de actualiteit meer in de lessen brengen. Steeds is het de bedoeling dat deelnemers het gekozen terrein via literatuurstudie en vragenlijsten, interviews en dergelijke verkennen en uitdiepen en vervolgens met praktische oplossingen komen c.q. deze uitproberen. Het is precies in de periode waarin de deelnemers met hun opdrachten begonnen dat zowel de programmamanager als ook de projectleider van het RdMC, het RdMC hebben verlaten. De overdracht van het project aan een nieuwe projectleider heeft plaatsgevonden in augustus. De overdracht wordt door nieuwe projectleider van het RdMC achteraf niet ideaal genoemd. Pius X geeft aan dat een dergelijke wisseling niet te voorzien is en natuurlijk altijd wel enige invloed op de uitvoering van een project heeft (kost energie). Naast ‘enige ongemakken’ zijn er volgens de aanvrager echter nauwelijks negatieve consequenties van de wisseling voor het project geweest. Vanaf september is er door de nieuwe projectleider van het RdMC een aantal stand van zaken sessies bijgewoond op alle drie de scholen met alle leraren die bezig waren met hun opdracht. Besproken is hoe ver
185
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
leraren met hun onderzoeken waren en welke problemen er waren. Naast de algemene problematiek stond individuele begeleiding centraal. Tenslotte is de verdere voortgang en afronding besproken. Daarnaast heeft de begeleiding van het RdMC vooral bestaan uit individuele contacten (mail, telefoon, gesprekken op scholen) met leraren die met hun opdracht bezig waren. Doel was het bewaken van het niveau en de begeleiding en ondersteuning van leraren bij de uitwerking van hun opdracht. Regelmatig is er tussentijds door het RdMC nog contact geweest met de scholen. De eindpresentatie die in november gepland was, is verschoven in de tijd omdat veel leraren nog niet klaar waren. De meeste leraren hebben hun eindversie al ingediend en die is in meerdere rondes door het RdMC becommentarieerd. De eindpresentatie, beoordeling en certificering is begin maart geweest. Deze eindpresentatie met beoordeling zag er volgens de aanvrager professioneel uit en de afsluiting werd gekwalificeerd als een boeiende bijeenkomst. De werkstukken en de mooi vormgegeven brochure over het project zijn volgens de aanvrager van dit project instrumenten die de overdraagbaarheid naar andere Orionscholen en scholen daarbuiten vergemakkelijken. De school heeft in dit traject van onderzoek door docenten en afsluiting vooral een procesbegeleidende rol gespeeld naar de docenten die bezig waren met hun project. Dit wil zeggen daar waar problemen waren, deze gezamenlijk met het RdMC proberen op te lossen. Pius X is zowel over de uitvoering van dit deel van het traject door het RdMC als over de producten – werkstukken en brochure – zeer tevreden. Het contact met het RdMC wordt in het gehele project door de aanvrager als prettig ervaren. Afspraken werden steeds nagekomen en over de bereikbaarheid van het RdMC zijn er geen klachten geweest. Of de aanvrager vaker zal samenwerken met het RdMC zal onder andere afhangen van de condities. Het feit dat de ondersteuning door het RdMC ‘om niet’ werd aangereikt, heeft een grote rol gespeeld bij deelname aan dit project. De planning van het project is vanwege interne omstandigheden - docenten die nog niet gereed waren met hun traject – in de tijd wat verschoven. Ook Pius X is tevreden over de inzet van het RdMC: op elk onderdeel van het project is de inzet geleverd die was afgesproken.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling In totaal hebben ruim 30 leraren de informatiebijeenkomst bezocht. Twintig hebben er een brief geschreven en 18 daarvan zijn toegelaten tot een onderzoek. Uiteindelijk hebben 14 leraren het hele traject doorlopen en deze hebben voor het grootste deel het traject afgerond met een presentatie in maart 2010. Een aantal leraren zal het traject, vanwege tijdgebrek, later afronden. De producten (de opdrachten / de onderzoeken en een brochure over het project) die de deelnemers en het RdMC opleveren, zijn volgens het RdMC overdraagbaar naar andere scholen. Er zijn plannen om deze binnen de Orionscholen te verspreiden en het RdMC neemt ze op in pdf-vorm op de eigen portal. Daarnaast zal hieraan de nodige publiciteit gegeven worden via tijdschriften, Leraar24, e.d. Pius X geeft aan dat de ondersteuning en de producten conform de verwachtingen zijn. De individuele werkstukken van de docenten vertonen wel verschillen in kwaliteit maar dat is ook door de panelbeoordeling naar voren gebracht. Over de brochure en de mogelijkheden voor verdere verspreiding van projectresultaten is de aanvrager zeer tevreden. Het RdMC stelt vast dat in dit project de overdracht binnen het RdMC beter had gekund. Meer informatie had beschikbaar moeten zijn om een dergelijk project over te nemen en om dit conform de planning en verwachtingen van de aanvrager uit te voeren. Gesproken wordt echter ook over een overmachtssituatie. De aanvrager spreekt hier bij over ‘enige ongemakken’ die echter nauwelijks invloed hebben gehad op de uitvoering en het resultaat van het project. Een gelukkige omstandigheid wordt genoemd dat de benodigde begeleidende taken die de hoofdmoot van de activiteiten omvatte, goed pasten bij de deskundigheid van de nieuwe projectleider van het RdMC.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 186 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
De leereffecten voor de aanvrager liggen vooral op individueel niveau, bij de docenten dus die deelgenomen hebben aan het traject. Zij hebben ervaren dat bijvoorbeeld het doen van onderzoek, inhoudt dat een analyse moet plaatsvinden, dat er goede vragen gesteld moeten worden en dat het uitwerken van een oplossing niet eenvoudig is. De directie ziet echter tevens een uitstraling naar ook andere docenten. Kortom deelname aan het project heef t een positieve uitstraling op het ‘lerend klimaat’ van de school gehad.
6 De bijdrage aan de kernvariabelen In de tabel staat de inschatting van de bijdrage van het project aan de professionalisering van leraren. Het RdMC baseert zich bij zijn inschatting op ongeveer 15 leraren die in 2009 op een of andere wijze bij het project betrokken zijn. RdMC
aanvrager
nvt
geen bijdrage
1.
Verminderen van werkbelasting
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
redelijk veel
redelijk veel
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
redelijk veel
Redelijk veel
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
redelijk veel
Soms
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
redelijk veel
Soms
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
redelijk veel
Veel
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
een beetje
Soms
8.
Leraren leren van anderen
redelijk veel
Redelijk veel
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
nvt
Geen bijdrage
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar
redelijk veel
Redelijk veel
11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
een beetje
Redelijk veel
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
geen bijdrage
Soms
13. Het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen
redelijk veel
Redelijk veel
Op een groot aantal aspecten verwacht het RdMC een redelijke bijdrage. Tijdsbesparing en het vermindering van de werkbelasting kunnen op dit moment nog moeilijk beoordeeld worden. Dit zal in de toekomst moeten blijken. Ook de aanvrager verwacht op een aantal aspecten ‘redelijk veel’ bijdragen aan de professionalisering van docenten.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen De leraren waren volgens het RdMC over het algemeen goed te motiveren deel te nemen aan dit project. Niet op elke school is echter het gewenste aantal leraren bereid gevonden te participeren. Op het Pius X – de kartrekker - waren er veel meer leraren die deelnamen dan op de andere scholen. Op alle scholen is deelname door de directie gestimuleerd. De door leraren verkregen uren voor het onderzoek / de opdracht hebben volgens het RdMC een stimulerende werking gehad. Wel valt te constateren dat de meeste leraren er veel meer tijd in gestopt hebben. Ook de aanvrager constateert dat deelname voor sommige docenten een grote belasting is geweest, maar geeft daarbij aan dat op dit niveau van leraren ook verwacht mag worden dat ze enige eigen tijd ‘investeren. Ook de school heeft immers geïnvesteerd. Enkele leraren zijn vanwege de belasting afgehaakt. Deelname aan het project garandeerde niet dat leraren ook daadwerkelijk naar schaal LD zouden gaan. Volgens het RdMC heeft dit niet belemmerend gewerkt. Integendeel zelfs het was een stimulans meer kans te maken op een LD-functie. De aanvrager geeft aan bewust niet gekozen te hebben voor een directe koppeling tussen het volgen van het traject en het krijgen van een LD-inschaling. Niet het sec volgen van een dergelijk traject geeft recht op een LD functie maar het gedrag dat naar aanleiding daarvan getoond en vervolgens als
187
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
zodanig beoordeeld wordt geeft daar recht op. De niet-koppeling heeft dan ook zeker niet remmend gewerkt, misschien eerder stimulerend zo geeft de aanvrager aan. De vorm waarin in dit vraaggestuurd project voor gekozen is – selectie, traject, beoordeling - wordt volgens het RdMC ook door anderen (andere scholen, begeleidingsdiensten, pedagogische centra) gezien als een goed initiatief. Vanwege tijdgebrek hebben niet alle leraren hun opdracht eind november kunnen afronden. Hierdoor is vertraging ontstaan en zal het project later afgerond worden. De eindpresentatie en de certificering is daardoor begin maart 2010 afgerond. Op een school - Pius X - waren er beduidend meer docenten die een traject zijn gestart dan op de beide andere scholen. Volgens RdMC en de aanvrager heeft dit zowel te maken met verschillen in ‘leercultuur’ tussen de scholen, als met meer of minder stimulering voor deelname vanuit de schoolleiding. Een slaagfactor in dit project is volgens de aanvrager de bewustwording bij jongeren om deel te nemen aan het traject en de uitstraling die dat heeft op ‘een leven lang leren-houding’. Het project kan volgens het RdMC gezien worden als tamelijk uniek. Zowel wat betreft aanpak als wat betreft de inbreng van leraren en de begeleiding door het RdMC bij hun opdracht, wijkt het project af van de gangbare vraaggestuurde projecten. In die zin is het voor het RdMC een eenmalige activiteit / product. De projectrapportages van de leraren zijn breder inzetbaar gezien de behandelde problematiek. Zoals reeds gesteld is de overdracht een serieus probleem geweest dat in het vervolg van de uitvoering van het project een rol is blijven spelen. Tot slot is een adequate (individuele) begeleiding van leraren in dit project volgens de projectleider van het RdMC een zeer belangrijke factor. De vraag wordt opgeworpen of het RdMC zich dit bij de aanvraag voldoende gerealiseerd heeft.
8 Wensen en toekomstverwachtingen Het project is in maart 2010 afgerond en het RdMC heeft plannen met de uitgewerkte opdrachten van de leraren en een brochure over het project. Zowel binnen het samenwerkingverband Orion als op de website van het RdMC zullen deze verspreid worden. Of dit binnen dit project kan is de vraag. Besproken moet nog worden hoe de individuele scholen er mee verder gaan. De aanvrager geeft aan dit wel te willen oppakken maar dat er nog geen concrete plannen voor bestaan. Er komt geen vervolg in de vorm van een vraaggestuurd project 2010. Een aanvraag daartoe is afgewezen. Voordat de aanvrager weer zal samenwerken met het RdMC zou er eerst een evaluatiegesprek moeten plaatsvinden, zo word aangegeven. Vanwege de benodigde begeleiding van de docenten is volgens de projectleider van het RdMC dit niet direct een project dat binnen de kaders van de vraagsturing 2010 valt. RdMC ging wel eenmalig op deze aanvraag in vanwege het vernieuwende karakter van professionalisering van docenten. Verdere implementatie van een dergelijk LD-traject (zeer geschikt voor veel meer scholen) is geen RdMC-taak. Voortzetting en in feite herhaling van dergelijke activiteiten vallen buiten de huidige focus van RdMC Vanwege het unieke karakter hoort het volgens het RdMC mogelijk ook minder thuis binnen het kader van vraaggestuurde projecten.
9 Samenvatting en conclusies
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 188 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Het projectplan is na de start van het project op enkele punten gewijzigd. De voorgestelde projectorganisatie is niet ingesteld en er is vooral via directe contacten tussen RdMC, leidinggevenden van de scholen en docenten gecommuniceerd. Omdat niet alle docenten hun trajecten binnen het projectjaar konden afronden, is de afronding van het project verschoven naar maart 2010. Alle activiteiten zijn in het project uitgevoerd en de aanvrager is tevreden over het resultaat. Door verslaglegging van de projectresultaten in een brochure is verspreiding naar andere scholen goed mogelijk. Zowel de aanvrager als het RdMC hebben plannen hiervoor. Het project was uniek in de wijze waarop het is uitgevoerd op deze scholen. Het project krijgt op deze scholen geen vervolg met een vraaggestuurd project 2010. Een aanvraag hiertoe is afgewezen.
189
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Project 29. Doorlopende leerlijnen PO/VO
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Conexus 0,6 fte Primair en voortgezet onderwijs Leraren groep 7 en 8 PO en Onderbouw VO
1 Aanleiding Omdat de overstap van primair naar voortgezet onderwijs voor een deel van de leerlingen niet vloeiend verloopt, hebben de besturen en scholen voor PO en VO in Nijmegen en omgeving zich ten doel gesteld deze overstap te vergemakkelijken door het bevorderen van doorgaande leerlijnen tussen beide onderwijssoorten. Medio 2008 hebben zij daarvoor een Contourennota Doorgaande Leerlijnen opgesteld, waarin werd aangekondigd dat projectgroepen waarin beide onderwijssoorten zijn vertegenwoordigd, zouden gaan werken aan de volgende vier thema’s: • doorgaande leerlijnen en doorgaande leerstoflijnen op de belangrijkste leerdomeinen; • werkwijzen die aangeven waar de leerling in het PO is gebleven (portfolio, profielen, LVS); • passend onderwijs, afgestemd op de individuele leerling; • effectieve communicatie tussen onderwijsgevenden uit PO en VO. Het Ruud de Moor centrum (RdMC) is gevraagd deze ontwikkelingen te ondersteunen.
2 Betrokken partijen Partners in dit project zijn de scholen voor voortgezet onderwijs die zijn aangesloten bij de Contactgroep Schoolleiders VO Nijmegen en regio (CSN) en de scholen voor (speciaal) basisonderwijs in Nijmegen. De projectaanvraag bij het RdMC is mede namens de andere partners ingediend door een van de grote schoolbesturen voor primair onderwijs. Wanneer we in het vervolg desondanks toch over aanvragers spreken, bedoelen we daarmee het primair en het voortgezet onderwijs afzonderlijk.
3 Verwachtingen en doelen In de projectaanvraag bij het RdMC wordt melding gemaakt van een startconferentie waarin teams van leraren PO en VO aan de slag zijn gegaan om gezamenlijke projectvoorstellen te formuleren. Wat de planning betreft wordt verwezen naar de planning die reeds eerder in de Contourennota Doorgaande Leerlijnen was gepresenteerd. Dat houdt in dat de projecten zouden starten bij de aanvang van het schooljaar 2008-2009. In de periode vóór kerstmis konden door gezamenlijke teams van PO en VO projectvoorstellen worden ingediend – en na selectie door de Regiegroep PO/VO – worden uitgewerkt en voorbereid. Als doelstellingen van het vraaggestuurde project dat bij het RdMC is ingediend, worden genoemd: - professionalisering van leraren uit het primair en voortgezet onderwijs op het gebied van doorlopende leerlijnen in algemene zin: aansluiting PO-VO; - toerusting van leraren met concrete invullingen van de betekenis van passend onderwijs in programma’s op maat voor individuele (zorg)leerlingen, uitgaand van doorlopende leerlijnen rekenen en taal/basisvaardigheden in de leerdomeinen van PO en onderbouw VO; - bevorderen van één zorgroute. Het RdMC zou zich daarbij richten op: - projectcoördinatie; - het ontwikkelen van een instrumentarium voor monitoring van doorlopende leerlijnen; - het begeleiden van de professionele ontwikkeling van de projectteams;
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 190 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
- de praktijken vastleggen op video; - onderzoek en verslaglegging.
4 Procesverloop In oktober 2008 is er een startconferentie geweest waarbij werkgroepen zijn gevormd, bestaande uit leraren uit de bovenbouw van het PO en de onderbouw van het VO. De werkgroepen zijn begin 2009 van start gaan. Voor de organisatie van de verschillende projectactiviteiten werden projectleiders aangesteld – één vanuit het PO en één vanuit het VO – die gedetacheerd werden bij het RdMC. Omdat de projectleider PO al snel na de start elders een nieuwe functie heeft aanvaard, trad er vertraging op in de werkzaamheden. Er is toen per 1 april 2009 een nieuwe projectleider PO aangesteld. Kort daarna vertrok ook de programmamanager van het RdMC. Hoewel het vertrek van deze programmamanager nadelig is geweest voor de voortgang en door de aanvragers wordt betreurd, zijn beide aanvragers van mening dat het RdMC er alles aan heeft gedaan om dit vertrek zo goed mogelijk op te vangen. Na de herstart werd afgesproken om in mei met negen – in plaats van vier - werkgroepen van start te gaan, onderverdeeld in drie clusters: - vakdidactisch (rekenen, taal, creatieve wiskunde) - pedagogisch-didactisch (passend onderwijs, tutoring, kopklas) - organisatorisch (effectieve communicatie, warme overdracht, werkwijzen) Uiteindelijk zijn er op een vervolgconferentie in mei zeven werkgroepen geïnstalleerd. De andere twee (effectieve communicatie, werkwijzen) zouden later beginnen, omdat er zich – met name in het primair onderwijs – te weinig mensen voor de projectgroepen hadden aangemeld. De zeven werkgroepen zijn toen voortvarend aan de slag gegaan. Bij meerdere werkgroepen zijn medewerkers van het RdMC ingeschakeld. Op een goed bezochte gezamenlijke conferentie eind november 2009 hebben de werkgroepen verslag gedaan van hun werkzaamheden. Voor de twee werkgroepen die later zouden starten, was nog geen oplossing gevonden. Overwogen werd om ze samen te voegen. Begin oktober 2009 is er ook een bijeenkomst geweest waarop enkele werkgroepen hun activiteiten hebben gepresenteerd voor een gezelschap waarin het ministerie van OCW, de PO-raad en de VO-raad vertegenwoordigd waren. Gesproken wordt van een succesvolle informatiebijeenkomst, waarbij de gasten verschillende malen aangaven onder de indruk te zijn van hetgeen in Nijmegen in gang is gezet. Volgens het RdMC zijn de werkzaamheden die het op zich had genomen – met uitzondering van onderzoek en verslaglegging – gerealiseerd. De aanvragers in zowel het PO als in het VO zijn het hier mee eens, wat niet wegneemt dat het instrumentarium voor het monitoren nog in ontwikkeling is. Maar de aanvragers zijn desondanks tevreden over de inzet van het RdMC bij het project. Toen duidelijk werd dat het project niet in 2009 kon worden afgerond, hebben de aanvragers zich opnieuw aangemeld voor de vraaggestuurde projecten 2010. Tot hun teleurstelling werd deze aanvraag door het RdMC aanvankelijk op een wachtlijst gezet. In november 2009 heeft het RdMC besloten dit project in 2010 alsnog te willen begeleiden in plaats van het minder succesvolle project IOP.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling Afgezien van de werkgroepen die enthousiast aan de slag zijn gegaan met verschillende pilots, zijn er op dit moment nog geen tastbare producten. Zowel bij de presentatie in oktober als bij de conferentie in november werd echter duidelijk dat het project goede kansen biedt op succesvolle resultaten. Onder meer om die reden heeft het RdMC er ook voor gekozen het project verder te begeleiden.
191
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
6 De bijdrage aan de kernvariabelen Bij de beoordeling van de bijdragen van het project aan kernvariabelen op het terrein van de professionalisering van docenten zijn zowel het RdMC als de aanvragers uitgegaan van de uiteindelijk te verwachten opbrengsten wanneer het project tastbare producten heeft opgeleverd. RdMC
aanvrager PO geen bijdrage
VO
1.
Verminderen van werkbelasting
nvt
een beetje
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
een beetje
een beetje
redelijk veel
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
redelijk veel
een beetje
redelijk veel
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
redelijk veel
redelijk veel
redelijk veel
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
redelijk veel
redelijk veel
een beetje
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
redelijk veel
redelijk veel
redelijk veel
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
nvt
geen bijdrage
een beetje
8.
Leraren leren van anderen
veel
redelijk veel
veel
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
nvt
geen bijdrage
een beetje
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar
een beetje
een beetje
redelijk veel
11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
redelijk veel
redelijk veel
redelijk veel
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
een beetje
redelijk veel
redelijk veel
13. Het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen
redelijk veel
redelijk veel
redelijk veel
Er bestaat een aanzienlijke overeenkomst in de drie beoordelingen. In vier gevallen zijn de antwoorden helemaal hetzelfde. De beoordeling vanuit het VO is naar verhouding het meest positief van de drie.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen Het project heeft ondanks de vertragingen in de eerste helft van 2009 een succesvolle herstart kunnen maken. Enkele factoren spelen daarbij een rol. In de eerste plaats gaat het bij doorgaande leerlijnen tussen PO en VO om een probleem dat beide sectoren in de regio Nijmegen graag willen oplossen. Reeds 10 jaar geleden werden de eerste contacten gelegd. Het gaat daarnaast om een project dat door de bij de aanvraag betrokken partijen grondig is voorbereid in de vorm van een Contourennota waarin de problemen geschetst waren en waarin nagedacht is over mogelijke oplossingen. Deze grondige voorbereiding kan beschouwd worden als een belangrijke bijdrage aan het verdere verloop van het project. Naast deze grondige voorbereiding is er ook sprake van een breed draagvlak. Zowel bij de leraren in de hoogste klassen van het primair onderwijs als bij hun collega’s in de onderbouw van het voortgezet onderwijs is er een grote bereidheid om zitting te nemen in werkgroepen. Dat daarbij zowel de vragen als de oplossingen direct in de praktijk worden geformuleerd, wordt door de aanvragers beschouwd als garantie voor succes. Toch was er één knelpunt tot voor kort nog niet is opgelost. Anders dan in VO was er in het PO nog geen facilitering voor leraren die in werkgroepen zitting willen nemen. Dat betekent dat verschillende directeuren in het PO aarzelen om hun medewerkers toestemming te geven om mee te doen. Ook al zouden zij het al willen, dan hebben zij er niet altijd de ruimte voor. Recent is bekend geworden dat dit knelpunt inmiddels is opgelost.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 192 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
8 Wensen en toekomstverwachtingen Ook reeds toen er nog geen oplossing was voor het knelpunt bij de facilitering, waren de toekomstverwachtingen ten aanzien van dit project zeer hoog, niet alleen bij de betrokken partners, maar ook bij het ministerie van OCW en bij andere belangstellenden. De initiatiefnemers willen de opbrengsten graag overdragen naar scholen elders in het land. Het project krijgt een vervolg in een vraaggestuurd project 2010.
9 Samenvatting en conclusies Nog voordat zij het RdMC hebben gevraagd het project te begeleiden, hebben de partijen die bij de aanvraag betrokken zijn, de problematiek van de overgang tussen PO en VO uitvoerig belicht in de vorm van een Contourennota Doorgaande Leerlijnen. Omdat er in de Contourennota ook al nagedacht was over de aanpak van de problematiek, kon het project direct van start gaan. Door het onverwachte vertrek van medewerkers trad er desondanks toch vertraging op in de projectwerkzaamheden. Toen in deze vacatures voorzien was, kon een succesvolle doorstart worden gemaakt. Hoewel er na één jaar nog slechts in beperkte mate van opbrengsten gesproken kan worden, zijn de verwachtingen hoog gespannen, niet alleen bij de betrokken partners, maar ook elders. Daar komt bij dat het knelpunt van de onvoldoende facilitering in het PO inmiddels is opgelost. Omdat het RdMC dit project ook in 2010 zal begeleiden, kunnen de opbrengsten bij de evaluatie van de vraaggestuurde projecten 2010 worden beschreven. Van dit project kan worden geleerd dat een goede voorbereiding door de aanvrager eraan bijdraagt dat onverwachte tegenslagen – zoals het vertrek van belangrijke medewerkers – kunnen worden opgevangen. Ook niet opgeloste knelpunten – zoals bij dit project het ontbreken van facilitering in het PO – hoeven niet het einde van het project te betekenen, wat niet wegneemt dat zo’n knelpunt wel tot vertraging kan leiden.
193
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Project 30. Resultaatverbetering havo-docent als kritische succesfactor
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Scholengemeenschap V.O. Best-Oirschot 0.5 fte voortgezet onderwijs leraren havo
1 Aanleiding Zowel landelijk als op het Heerbeek College kan het rendement van de havo verbeterd worden. Verbetering van lerarengedrag is de meest voor de handliggende aanpak hierbij omdat ook uit onderzoek gebleken is dat lerarengedrag een belangrijke rol speelt bij de motivatie van leerlingen. De verbetering moet tevens aansluiten bij een eigen kwaliteitsproject van de school dat streeft naar een verbetering van de kwaliteitszorg op het gebied van de begeleiding van havisten. De context waarin de verbetering gaat / moet plaatsvinden – een nieuwe werkomgeving door middel van nieuwbouw – speelt hierbij een belangrijke rol. Via dit vraaggestuurd project is het Ruud de Moor Centrum verzocht vooral didactische ondersteuning te bieden bij deze verbetering en hier mede uitvoering aan te geven. De vraag is onder andere voortgekomen uit contacten / overleg van het RdMC met Orionscholen, een cluster van samenwerkende scholen in Noord Brabant. Uit dit overleg zijn drie vraaggestuurde projecten 2009 voortgekomen.
2 Betrokken partijen De partners in dit project zijn het VO Best-Oirschot-VOBO (Heerbeek College) en het Ruud de Moor Centrum. Er zijn meer personen van het RdMC betrokken. Daarnaast heeft de school Diephuis & van Casteren vanwege meer organisatorische aspecten bij het project betrokken. Dit zijn onderwijsadviseurs die gespecialiseerd zijn in (anders) leren, leertuinen en nieuwbouw. Het RdMC heeft geen contacten met deze adviseurs gehad. De projectstructuur omvat op papier een stuurgroep, een ontwikkelgroep en een klankbordgroep. Het RdMC maakt onderdeel uit van de stuurgroep en de ontwikkelgroep. In de stuurgroep zitten verder directeuren van drie scholen. De adjunct-directeur havo (projectleider) en medewerker kwaliteitszorg zitten naast een directeur en het RDMC in de ontwikkelgroep. In de klankbordgroep zijn aanwezig vertegenwoordigers van de pmr, Orionscholen en externe deskundigen. Vanaf het moment dat de nieuwe projectleider van het RdMC het project heeft overgenomen zijn er vooral directe contacten geweest tussen het RdMC en de scholen en is er geen projectstructuur geweest. In het projectplan kende dit project een voor het RdMC afwijkende planning, namelijk anderhalf jaar. Dit had vooral te maken met de geplande nieuwbouw en de voorbereiding daarop.
3 Verwachtingen en doelen Het bestuur VOBO wil een resultaatgerichte collegiale en leerlinggerichte samenwerking realiseren met een stimulerend werk- en leefklimaat voor docenten. Voor het samenwerkingsverband Orion wordt gestreefd naar het realiseren van leernetwerken tussen partnerscholen. Als concrete projectactiviteiten worden door de aanvrager in het (bijgestelde) projectplan gedefinieerd: • het in kaart brengen van problemen bij het lesgeven in de havo en daaruit voortvloeiende vragen en oplossingen, leerbehoeften en voorzieningen (activiteitencluster I); • betere toerusting van docenten tot onderwijs aan havo-leerlingen; in beeld brengen van ontwikkelvragen en leervragen van leraren door middel van sessies (activiteitencluster II);
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 194 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
resultaatafspraken met betrekking tot onderwijs; resultaatgericht lesgeven (activiteitencluster II); het ontwerpen van een systematiek waarin toegevoegde waarde van resultaatgericht werken in kaart wordt gebracht (activiteitencluster II). De planning van deze activiteiten liep van juni 2009 tot mei 2010. • •
4 Procesverloop Van een echte projectstructuur zoals verwoord in het projectplan is vanaf het begin geen sprake geweest. Dit had mede te maken met het feit dat men nog niet wist wat de opbrengsten uit activiteitencluster 1 en II zouden zijn en welke invloed die precies op de vervolgactiviteiten zouden hebben. Wel was er vanaf de start regelmatig overleg tussen RdMC en de school om het project voor te bereiden en het projectplan opnieuw te bekijken. Het projectplan is dan ook grondig herzien. Daarnaast is een Plan van Aanpak geschreven voor de twee activiteitenclusters dat grotendeels de geplande activiteiten dekte en verder specificeerde. De reden voor de herziening is bij de huidige projectleider van het RdMC niet bekend. Het VOBO geeft aan dat bijstelling noodzakelijk was omdat de school pas later met de voorbereiding van havoleraren op de nieuwbouw zou beginnen (augustus 2009). Het plan is gezamenlijk bijgesteld. Activiteitenplan I is door het RdMC uitgevoerd op basis van door de school verstrekte informatie zoals profielen, zelfevaluatie, rendementsgegevens, etc. Vooral informatie over de motivatie van havoleerlingen was belangrijk. De overige informatie was volgens het VOBO vooral gestoeld op de oude situatie terwijl men juist naar een heel andere onderwijssituatie wilde. Deze activiteit was nodig om de gesprekken met havoleraren beter te kunnen voeren. In juni zijn er door de toenmalige projectleider van het RdMC enkele sessies georganiseerd voor de clusters talen, rekenen en zaakvakken van havo 2 tot havo 5 voor het verbeteren van de leermotivatieproblematiek. Het ging vooral om een behoeftepeiling. Onderwerpen waren een plan van eisen voor de fysieke werkomgeving en de leermotivatie van havo-leerlingen en daarop aansluitend docentgedrag. De bijeenkomsten zijn bijgewoond door ruim 30 docenten. Een door de school opgestelde notitie onderwijskundige uitgangspunten is door het RdMC als voorbereiding gebruikt. De projectleider van het VOBO zorgde voor de planning en organisatie van de gesprekken, maar heeft er niet aan deelgenomen. Een toegezegde afsluitende rapportage is volgens het VOBO niet meer tot stand gekomen. Voor de zomer heeft zowel de programmamanager als de projectleider van het RdMC van dit vraaggestuurd project, het RdMC verlaten. In september heeft de nieuwe projectleider het project overgenomen. De overdracht van het project wordt door zowel het RdMC als het VOBO minimaal genoemd. Na overleg met de school over ‘hoe verder’? is door de nieuwe projectleider van het RdMC gestart met een aantal sessies met de docenten van de drie betrokken clusters (moderne vreemde talen, wiskunde, zaakvakken) over onderwerpen als: differentiatie, werkvormen en tempo, hoe werken in leertuinen en vaardigheidstrategieën bij een taaldorp. Deze sessies met een duur van enkele uren zijn voorbereid door het RdMC en uitgevoerd door het RdMC is samenwerking met experts uit lerarenopleidingen en collegiale consultatie met leraren van scholen die al verder gevorderd zijn in het vernieuwingsproces van scenario 2 of 3. Het doel van de sessies was te komen tot direct toepasbare handreikingen voor leraren in het lesgeven aan havo-leerlingen in: nieuwe onderwijssettings, meer zelfstandig werken en leren, projectmatig werken, vakoverstijgend werken, deels in de leertuin. Het RdMC was hier vooral aandrager van literatuur en onderzoek, het aangeven van scholen met goodpractices in onderwijsvernieuwing die bezocht konden worden en het zoeken naar practische oplossingen. Motivatieverhoging van havo-docenten en -leerlingen stonden centraal. In januari 2010 heeft een laatste sessie plaatsgevonden. RdMC heeft aan een groep nog een extra sessie toegezegd, deze is nog niet uitgevoerd. De docenten hebben nog niet om zo’n sessie gevraagd. Het RdMC acht het project als afgesloten (‘het geld is op’). Niet alle in de planning opgenomen activiteiten zijn dan uitgevoerd. Het VOBO heeft vooral de organisatie van de sessies op zich genomen. Het VOBO betreurt het dat de overdracht naar de nieuwe projectleider van het RdMC niet goed is verlopen en dat hierdoor de gestelde leervragen van docenten niet goed zijn doorgekomen. Hoewel de sessies goed zijn uitgevoerd had het VOBO
195
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
een ander verwachtingspatroon hierbij. Het idee leeft sterk dat men te weinig (uren, hoeveelheid ondersteuning) heeft gekregen van wat is toegezegd. Eenmalige sessies geven een te weinig houvast en er was meer formatie om meer te doen, zo wordt gesteld. De planning van meer dan een jaar zorgde zowel bij de nieuwe projectleider van het RdMC als bij de aanvrager voor verwarring. Dit omdat vraaggestuurde projecten nooit langer dan een kalender jaar lopen zoals contractueel vermeld bij de aanvang van het project. De reden ervan zo geeft het VOBO aan heeft alles te maken met de start van de voorbereiding bij leraren met de nieuwbouw in de zomer van 2009. Vanaf de start van het project in januari en ook na de komst van de nieuwe projectleider van het RdMC (september 2009) waren er vooral directe contacten tussen het RdMC, de school en de docenten. Deze zijn volgens het RdMC naar tevredenheid verlopen. Ook het VOBO geeft dit aan. Omdat eind december het project feitelijk is gestopt, worden een aantal geplande activiteiten (ontwerpen systematiek, verspreiding binnen Orionscholen via leernetwerken) niet uitgevoerd. Het RdMC geeft aan dat er over het project naar de andere scholen wel gerapporteerd wordt. Het VOBO vermoedt dat de rapportage niet zo veel impact heeft en geeft aan teleurgesteld te zijn in de hoeveelheid ondersteuning die men heeft gekregen. Het VOBO had en heeft hier nog steeds andere verwachtingen over. Onderzoek door het RdMC is er in dit project geweest in de vorm van literatuuronderzoek naar voorbeelden van havo-vernieuwingsscholen. Ander onderzoek is niet verricht (was in eerste planning wel opgenomen). De VOBO geeft aan dat de contacten over het algemeen prima verliepen en dat het RdMC goed bereikbaar was. Het RdMC hield zich hierbij goed aan de afspraken maar de minder goede overdracht heeft het project veel parten gespeeld. Het projectplan is niet gevolgd en niet geheel uitgevoerd. Ook heeft het RdMC niet de inzet geleverd die was afgesproken. Aangegeven wordt dan ook dat VOBO niet meer met RdMC zal samenwerken als niet vooraf duidelijk is wat geleverd wordt.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling Voor het RdMC zijn de rapportages die het RdMC maakt van de sessies (literatuurverwijzingen, scholen die op vergelijkbare wijze al werken, bronnen van de aan de orde gestelde problematiek) producten die verspreid kunnen worden. Het VOBO denkt dat deze weinig impact zullen hebben; ‘ze hebben te weinig body’. De gehouden sessies met groepen leraren zijn voor het RdMC een voorbeeld van ‘bottom up’ docenten betrekken bij onderwijsvernieuwing die binnen meer traditionele schoolsettings niet gangbaar is. Deze sessies waren voor het RdMC de belangrijkste activiteiten in het najaar van 2009. Het VOBO is het hier mee eens maar had (veel) meer verwacht wat dit betreft. Men verwachtte namelijk een gedegen ondersteuning van docenten en een zoektocht naar hoe gedrag verbeterd zou kunnen worden, bijvoorbeeld door scholing, vraagbaak, bezoek andere scholen. Er is bijvoorbeeld ook te weinig om een effectieve verspreiding (via een bepaalde systematiek, met resultaten) naar andere Orionscholen mogelijk te maken. De school verwacht volgens de projectleider van het RdMC dat de nog resterende activiteiten worden uitgevoerd en dat die producten opleveren voor met name de betrokken Orionscholen. De VOBO bevestigd dit en het CvB zal dit hoogstwaarschijnlijk ook hoger in de organisatie van het RdMC verwoorden. Voor de nieuwe projectleider van het RdMC en ook voor het VOBO is duidelijk geworden dat adequate overdracht in een dergelijk situatie van zeer groot belang is. Bovendien blijkt nu op het eind dat door alle partners het projectplan en de daarin vastgelegde activiteiten serieus genomen moeten worden. Afwijkingen moeten mogelijk zijn, maar daar is wel meer overleg en adequate documentatie voor nodig.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 196 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
In dit project zijn docenten daadwerkelijk ingeschakeld bij het mede vorm geven van vernieuwingen (van ‘top down’ naar ‘bottom’ up). Dit is niet altijd het geval. Door dit project blijkt volgens het RdMC dat dit zeer goed mogelijk is. Het VOBO stelt dat men vermoedelijk in de toekomst voorzichtiger zal zijn met dergelijke projecten. Men zal meer garanties vragen en een goed uitgewerkt projectplan eisen dat ook daadwerkelijk uitgevoerd wordt. Beseft wordt dat dit vraaggestuurde project ook wat moeilijk te plannen was omdat niet vooraf bekend was welke behoeften en leervragen er bij docenten zouden zijn.
6 De bijdrage aan de kernvariabelen In de tabel staat de inschatting van de bijdrage van het project aan de professionalisering van leraren. Het RdMC baseert zich bij zijn inschatting op ongeveer 30 havoleraren die in 2009 op een of andere wijze bij het project betrokken zijn. De projectleider van het VOBO heeft bij een tiental havoleraren nagevraagd wat zij op de onderscheiden aspecten geleerd hebben, wat het project heeft bijgedragen. De gemiddelde meningen staan verwoord in de tabel. RdMC
aanvrager
1.
Verminderen van werkbelasting
nvt
nvt
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
een beetje
een beetje
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
een beetje
geen bijdrage
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
een beetje
geen bijdrage /
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
redelijk veel
geen bijdrage /
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
een beetje
een beetje
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
geen bijdrage
geen bijdrage
8.
Leraren leren van anderen
een beetje
een beetje
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
nvt
geen bijdrage
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar
een beetje
een beetje
11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
een beetje
een beetje
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
indirect
geen bijdrage /
13. Het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen
een beetje
geen bijdrage /
een beetje een beetje
een beetje een beetje
De bijdrage aan de professionalisering bij leraren wordt op het pedagogisch didactische aspect en de vernieuwing hoog ingeschat. Op de meeste andere aspecten is volgens het RdMC sprake van een kleine(re) bijdrage. Voor het VOBO zijn het gemiddelde waarden waarbij de verschillen soms per item groot zijn. Over het algemeen is er sprake van ‘geen bijdrage’ tot ‘een beetje’ op de meeste aangeboden items.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen Over het algemeen waren leraren goed te motiveren in dit project. Het feit dat de nieuwbouw bijna gereed was heeft het urgentiebesef voor de problematiek verhoogd en wat druk op de ketel gezet volgens het RdMC en het VOBO. Door steeds te verwijzen naar collegiale consultatie en scholen te noemen die met vergelijkbare problemen kampen, is de problematiek volgens het RdMC verbreed. De school en de leraren kwamen daarmee niet op een eiland (met een negatief imago) te staan.
197
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Hoewel de problematiek – de motivatie van leerlingen – het thema is, zijn het vooral de leraren (de doelgroep voor het RdMC) die in het project in beeld zijn geweest. Dit wordt geen knelpunt genoemd omdat alles er op gericht was om via direct toepasbare werkwijzen gedragsveranderingen te bewerkstelligen die motivatieverhogend zouden kunnen werken. Op papier was het project volgens het RdMC en het VOBO te omvangrijk. In de praktijk bleek het ook niet haalbaar. Het VOBO beseft darbij dat het aan het RdMC ook een lastige vraag heeft voorgelegd namelijk scholing en het doorbreken van routinematig gedrag van leraren. Dit duurt in de regel veel meer dan een jaar. Vooral de sessies met leraren hebben veel aandacht gekregen en waren dan ook van groot belang. Het feit dat niet alles uitgevoerd is en dat de school te weinig ondersteuningstijd heeft gekregen, zijn voor het VOBO een groot knelpunt. Een directe oplossing hiervoor is niet in zicht. De minimale overdracht van het project door vertrek van programmaleider en projectleider zijn voor beide partijen het grootste probleem geweest. Echt opgelost is dat in het verdere verloop van het project niet volgens de projectleider van het RdMC en van het VOBO. Eventuele problemen met verwachtingen die nog bij de aanvrager leven zouden daar mede het gevolg van zijn. Vooral omdat de beschrijving in het projectplan de indruk wekt dat het RdMC langer dan het beoogde jaar actief bij het project betrokken zou zijn. Voor het VOBO was dat zeer van belang gezien de voorbereiding van leraren op de nieuwbouw vanaf augustus 2009 tot juni 2010. Het VOBO geeft (anders dan het RdMC) verder aan dat het van verwijzingen naar andere scholen niet zo veel heeft. In feite gaat het om vernieuwingen en dan is vaak elke situatie uniek. Een succesfactor was de deskundigheid van de mensen die de sessies geleid hebben (RdMC, lerarenopleiders). De leraren waren hierover enthousiast. Ook leraren hadden echter volgens de gesprekspartner van het VOBO meer ondersteuning verwacht.
8 Wensen en toekomstverwachtingen In januari 2010 is de laatste sessie afgerond en is voor het RdMC, vanwege de vastgestelde duur van een kalenderjaar, het project afgelopen. Daarna volgt nog de verslaglegging. Niet alle vooraf vastgestelde projectdoelen en activiteiten zijn dan gerealiseerd. VOBO zal hierover in contact treden met het RdMC en verwacht meer ondersteuning. Het VOBO vindt dat het RdMC namelijk zichtbaar minder uren aan het project heeft besteed dan verwacht mocht worden. Er is geen vraaggestuurd project voor 2010 aangevraagd. Het RdMC weet niet waarom niet. Het VOBO geeft aan dat ze vanwege de geplande nieuwbouw en andere projecten te veel op zich hadden genomen en ‘niet alles kan tegelijk’. Bovendien was VOBO er van uit gegaan dat het project tot mei/juni 20101 zou doorlopen.
9 Samenvatting en conclusies In dit vraaggestuurd project is na de aanvang ervan het projectplan grondig gewijzigd waarmee een betere aansluiting op de vraag mogelijk werd. Bovendien is een afwijkende tijdsperiode afgesproken van meer dan een jaar waarbij bovendien het kalenderjaar niet als maatstaf is genomen. De voorgenomen projectstructuur is niet ingesteld en er zijn vooral directe contacten geweest tussen het RdMC en de aanvrager. Het project heeft te lijden gehad van de minder goede overdracht van activiteiten binnen het RdMC. Niet alle geplande activiteiten zijn uitgevoerd. Er bestaan bij de aanvrager nog verwachtingen over een verdere uitvoering van projectactiviteiten. Voor het RdMC is het project afgerond. Er is geen vervolg project aangevraagd en de samenwerking krijgt op een andere wijze geen vervolg.
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 198 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
Project 31. Schoolontwikkeling in eigen beheer
Aanvrager Inzet RdMC Soort onderwijs Doelgroep
Havo Notre Dame des Anges Ubbergen 0,4 fte Havo Lerarenteam
1 Aanleiding Leraren zien de school vaak nog alleen als instituut waar wordt lesgegeven en niet als organisatie die zichzelf dient te ontwikkelen om leerlingen in een veranderende samenleving te kunnen blijven aanspreken. Zij zijn zich niet altijd bewust van de mogelijkheden en de meerwaarde van de eigen ontwikkeling. Het gaat daarbij niet alleen om de ontwikkeling van hun professionele kwaliteiten, maar ook om de ontwikkeling als mens. Geïnspireerd door de Kwaliteitsagenda VO is de school al sinds enkele jaren bezig een duurzaam proces van schoolontwikkeling te entameren dat van binnenuit tot stand komt en gedragen wordt door alle medewerkers. De inbreng dient dus van de leraren zelf te komen. De vraag is hoe het potentieel dat latent aanwezig is, kan worden aangeboord. Welke kwaliteiten moet de school bij leraren koesteren. Vanuit bestaande contacten tussen de schoolleiding van Notre Dame des Anges (NDdA) en een programmamanager van het RdMC is besloten een vraaggestuurd project aan te vragen voor ondersteuning van dit proces.
2 Betrokken partijen De school – de enige categorale havo-school in Nederland – wil het ontwikkelingsproces in eigen beheer uitvoeren. Het RdMC is gevraagd daarbij ondersteuning te geven. Er zijn meerdere personen (4) van het RdMC bij dit project betrokken. Voor het project zou een stuurgroep (directeur en projectleider), een klankbordgroep (RdMC en leden directie), een ontwikkelgroep (RdMC en mensen uit de school) en een uitvoerings- en organisatiegroep (schoolleiding, projectteam, schoolteam) ingesteld worden. Alleen de stuurgroep en de klankbordgroep zijn ingesteld en hebben enige tijd gefunctioneerd. De programmamanager van het RdMC is tevens de projectleider van het vraaggestuurd project.
3 Verwachtingen en doelen Het einde van het project wordt niet gezien als het einde van de schoolontwikkeling. Het is voor de school immers een langer lopend project waarbij veranderingen in de loop van de tijd gerealiseerd dienen te worden. Dat neemt niet weg dat in het projectplan enkele beoogde resultaten voor de projectperiode worden genoemd: • docenten moeten de ruimte benutten en zich professioneel ontwikkelen; ze moeten zich gewaardeerd voelen en met plezier werken; • het bijzondere van de school moet goed in beeld zijn en het proces van ontwikkeling moet zichtbaar zijn gemaakt in een film en een verslag; • een nieuw schoolplan voor de komende jaren dat door en met de docenten tot stand is gekomen; • betere opbrengsten en een grotere tevredenheid bij leerlingen, docenten, ouders en andere betrokkenen. In een samenvattend overzicht van het project worden in het projectplan op basis van deze doelen de volgende concrete activiteiten onderscheiden: • een bijdrage aan het verzamelen, analyseren en vastleggen van een casuïstiek van schoolontwikkeling;
199
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
• • • • • • •
een bijdrage aan het ontwikkelen van een algemeen referentiekader; het gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen; het uitvoeren en de verslaglegging van een actieonderzoek; het schrijven van een publicatie over de relatie tussen de school als organisatie en de leerprocessen van leerlingen; het ontwikkelen, uittesten en bijstellen van een instrumentarium voor duurzame synchronisatie van op kwaliteit gerichte ontwikkelingsprocessen school-samenleving; het maken van video-opnamen; verslaglegging van het project.
4 Procesverloop In feite heeft het project van ondersteuning door het RdMC minder dan een half jaar in beslaggenomen. Het nogal overhaaste vertrek van de programmaleider van het RdMC en daarnaast ook van enkele medewerkers van het RdMC lag daar aan ten grondslag. De projectorganisatie zoals beschreven in het projectplan is slechts ten dele ingesteld en vooral de stuurgroep en de klankbord groep zijn feitelijk geëffectueerd. In de stuurgroep zijn vooral gezamenlijk tussen de schoolleiding en de programmamanager van het RdMC de lijnen uitgezet en heeft de directie steeds goede feedback gekregen op de ingezette koers. Dit heeft goed gewerkt. In de klankbord groep hebben schoolleiding en medewerkers van het RdMC gezamenlijk de activiteiten met leraren voorbereid en mogelijk gemaakt. Clusters van docenten vormden voor de school en het RdMC het aangrijpingspunt voor de belangrijkste activiteit in dit vraaggestuurd project. In verschillende bijeenkomsten met de clusters bèta, gamma en engels en moderne vreemde talen is getracht met elkaar in gesprek te komen en om de meerwaarde te zoeken van onderlinge samenwerking. Zelfreflectie, communicatie en het bevorderen van de zelfstandigheid van leerlingen stonden centraal. Het RdMC heeft deze bijeenkomsten mee voorbereid en begeleid. De schoolleiding heeft ze mee voorbereid en organisatorisch mogelijk gemaakt. Bij twee clusters hebben de bijeenkomsten redelijke goede resultaten opgeleverd. Gezien opmerkingen vanuit de deelnemers geeft het RdMC aan dat de begeleiding adequaat was. Soms waren er wisselingen in de samenstelling van clusters of had deelname niet altijd de hoogste prioriteit. Inhoudelijk is er volgens het RdMC in de meeste clusters goed gewerkt en de dialoog was voor enkelen een eye-opener. Verfrissend was de inbreng van jongere docenten met aardige ideeën. Bij een cluster was de ontwikkeling gering en is er gestopt met de bijeenkomsten. Daarnaast is er een gezamenlijke teamdag voor de hele school aan de in gang gezette ontwikkeling gewijd en deze is eveneens door het RdMC mee voorbereid en begeleid. Met enige regelmaat zijn er binnen de school door medewerkers van het RdMC opnamen gemaakt van verschillende bijeenkomsten zoals van de clusters, van de teamdag en andere bijeenkomsten. Ook een bijeenkomst met de staatssecretaris is gefilmd. Al deze opnamen zijn door het RdMC bijeengebracht en hiervan is een film samengesteld die de school zou kunnen gebruiken om het proces steeds weer te leven in te blazen. De andere activiteiten uit het projectplan zijn niet uitgevoerd en feitelijk is het project doodgebloed. Dit had vooral te maken met het nogal overhaaste vertrek van de programmamanager van het RdMC halverwege het jaar en ook het vertrek van enkele andere medewerkers van het RdMC. Een actie van een medewerker van het RdMC om het projectleiderschap op zich te nemen, zonder overleg met de school, werd door de aanvrager nogal voorbarig en merkwaardig bevonden en daar is niet op ingegaan. Omdat bovendien de film vrijwel gereed was en de school de ontwikkeling met docenten vanaf dat moment vooral in eigen hand heeft genomen, is ook op latere aanbiedingen (augustus / september) van een nieuwe projectleider van het RdMC voor ondersteuning niet meer positief gereageerd. De geringe mate waarin de school op de hoogte is gesteld van de ontwikkelingen met de programmamanager en de consequenties daarvan voor het vraaggestuurde project heeft de school bevreemd. De contacten met de programmamanager zijn na haar vertrek bij het RdMC
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 200 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
nog even doorgegaan maar daarna ook gestopt. De school heeft het project daarna vooral zelf ter hand genomen, met interne begeleiders en geeft aan dat dat tot een nieuwe aanpak heeft geleid. Vooral datgene is aangepakt dat van belang was en dat rechtstreeks bijdraagt aan het doel. Minder zinvolle activiteiten zijn achterwege gelaten. De school heeft in dit proces nog begeleiding van een landelijk opererend pedagogisch centrum. De aanvrager heeft met de meeste medewerkers van het RdMC prettige contacten onderhouden. Met een van hen is dat helaas minder goed gegaan. Afspraken werden zeker in het begin goed nagekomen en de bereikbaarheid van personen van het RdMC was goed. De samenwerking wordt in het begin als goed en daarna als redelijk beoordeeld. De planning is vanwege het doodbloeden van de ondersteuning door het RdMC niet gehaald en ook de inzet van het RdMC is niet geweest wat men ervan verwachtte. Terugblikkend vanuit het RdMC op de personele inzet wordt erkend dat de gang van zaken in dit vraaggestuurd project niet optimaal was. Er is sprake geweest van een opeenstapeling van personele fricties die overigens slechts ten dele op het conto van het RdMC geschreven mogen worden. Het programma- en projectmanagement van het RdMC heeft zich weliswaar ingespannen om de afgesproken personele ondersteuning te leveren, maar is daar, mede door externe omstandigheden en de eigen dynamiek van het project, slechts ten dele in geslaagd.
5 Opbrengsten van producten en kennisontwikkeling De bijeenkomsten met de docenten in de clusters zijn een zichtbaar resultaat van de ondersteuning. Over de meeste bijeenkomsten is de aanvrager tevreden. In een cluster is de ondersteuning minder goed verlopen. Docenten zullen volgens de schoolleiding vermoedelijk ook aangeven dat het gehele project niet (al te) veel heeft opgeleverd. Van de bijeenkomsten zijn geen fysieke producten op papier gemaakt die overdraagbaar zijn. Een ander product is de reeds genoemde film over het ontwikkelingsproces. Dit om het bewustzijnsproces van de verandering vast te leggen. Doel was om deze film op elk moment in het ontwikkeltraject weer te gebruiken als aanjager. Als zodanig heeft de film nog niet gewerkt. De aanvrager is tevreden over de film, maar de film is in de ogen van de aanvrager meer de afronding van het project dan een instrument om opnieuw in te zetten. De schoolleiding is verder zeer tevreden over de feedback die de school(leiding) kreeg van de programmaleider van het RdMC. Voor de aanvrager is duidelijk geworden in dit vraaggestuurd project dat vooraf betere afspraken gemaakt hadden moeten worden over wat men precies wilde en wat er door het RdMC uitgevoerd had moeten worden. Nu is door het RdMC niet geleverd wat men had mogen verwachten.
6 De bijdrage aan de kernvariabelen De aanvrager en het RdMC baseren zich bij hun inschatting van de bijdrage van het project aan de kernvariabelen bij docenten op ongeveer 45 docenten. De tabel geeft hiervan een beeld.
1.
Verminderen van werkbelasting
RdMC
Aanvrager
nvt / geen bijdrage
nvt
/ een beetje /redelijk veel / veel
201
2.
De motivatie voor het verzorgen van onderwijs
Nvt
Nvt
3.
De motivatie om in het onderwijs te blijven werken
Een beetje
Nvt
4.
De vakinhoudelijke bekwaamheid
Een beetje
Een beetje
5.
De pedagogisch-didactisch bekwaamheid
Redelijk veel
Een beetje
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
6.
De vernieuwingsbereidheid (didactiek, leermiddelen, inhoud)
Redelijk veel
Een beetje
7.
Inzet ict in het didactisch handelen van leraren
Een beetje
Een beetje
8.
Leraren leren van anderen
Een beetje
Een beetje
9.
Tijdsbesparing voor leraren bij de uitvoering van hun onderwijs
Geen bijdrage
Geen bijdrage
10. Het bereiken van de eigen leerdoelen van de leraar
Geen bijdrage
Geen bijdrage
11. Inzicht in eigen werk / eigen functioneren
Een beetje
Een beetje
12. Verbetering van de kwaliteit van het handelen met leerlingen
Geen bijdrage
Geen bijdrage
13. Het effectiever bereiken van de onderwijsdoelen
Geen bijdrage
Geen bijdrage
De bijdrage van dit vraagsturingsproject aan de kernvariabelen is in de ogen van het RdMC beperkt. Uit de antwoorden van de aanvrager komt een vergelijkbaar patroon naar voren.
7 Slaag- en faalfactoren, knelpunten & oplossingen Het belangrijkste knelpunt in dit vraaggestuurd project is volgens de aanvrager het gebrek aan continuïteit in de begeleiding door het RdMC. Door het plotseling wegvallen van zowel de programmaleiding als enkele medewerkers van het RdMC, is de ondersteuning in het project in feite doodgebloed. Dit is in de loop van de tijd, ondanks een aanbod van het RdMC voor een nieuwe projectleider niet meer goed gekomen omdat de school de uitvoering van het project zelf had overgenomen en een nieuwe projectleider op dat moment niet gewenst leek. Het begeleiden van clusters en het maken van inschattingen waar docenten behoefte aan hebben was eveneens een knelpunt. Zeker in één cluster heeft dit geleid tot het stopzetten van de activiteiten, omdat doorgaan niet zinvol werd gevonden. De geringe overdracht vanuit het RdMC op boven projectniveau is bovendien een punt dat genoemd wordt. De aanvrager is hiervan nauwelijks in kennis gesteld en de consequenties ervan zijn nogal groot geweest voor de rest van het project. Hoewel de aanvrager beseft dat het project door een wel zeer toevallige samenloop van omstandigheden in een dergelijke situatie terecht is gekomen (snel vertrek, ziekte), had desondanks beter gecommuniceerd moeten worden en overleg gevoerd moeten worden over vervolgactiviteiten. Tenslotte wordt aangegeven door de aanvrager dat in verhouding tot de totale toegezegde tijd het RdMC wel erg weinig tijd feitelijk heeft geleverd. Als positief werd aangemerkt de feedback die met name de schoolleiding ondervond van de programmaleiding van het RdMC.
8 Wensen en toekomstverwachtingen De school heeft de activiteiten na het vertrek van medewerkers van het RdMC zelf ter hand genomen en is daar nog steeds mee bezig. De school heeft hierbij ondersteuning van andere organisaties. De komende nieuwbouw van de school speelt daar ook een rol in. De aanvrager heeft niet de indruk dat er een binding is met het RdMC. Aan de andere kant leeft ook niet het gevoel dat men nooit meer met het RdMC zal samenwerken. Er moet dan echter wel een basis van vertrouwen zijn.Vanwege het ontbreken daarvan in de laatste helft van het project heeft dat er toe geleid dat er geen nieuwe projectaanvraag is gedaan voor 2010. Betere afspraken over wat gedaan moet worden en wat geleverd wordt zijn daarbij nodig. Daarnaast moet volgens de aanvrager het plan in overleg bijgesteld kunnen worden in geval van calamiteiten of in geval van onvoldoende vooruitgang.
9 Samenvatting en conclusies Dit vraaggestuurd project maakt onderdeel uit van een reeds opgestart proces in de school tot een grotere bewustwording bij docenten en organisatie om samen te werken, de eigen ontwikkeling ter hand te nemen en
Ruud de Moor Centrum Open Universiteit 202 Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009
kwaliteit te leveren. De ondersteuning daarbij van het RdMC is in het begin van het project op managementniveau goed bevallen. De uitvoering van het project in de vorm van clusterbijeenkomsten bij docenten was wisselend. Van een echte projectorganisatie zoals gepland is niet echt sprake geweest, maar de directe contacten tussen aanvrager en medewerkers van het RdMC hebben in het begin goed uitgewerkt. Gezamenlijke uitwerking en het krijgen van feedback zijn sleutelwoorden. Vanwege omstandigheden bij het RdMC zijn niet alle activiteiten uitgevoerd en in feite is het project (de ondersteuning door het RdMC) doodgebloed. De gevolgen van de omstandigheden zijn slecht gecommuniceerd met de aanvrager. Het positieve is dat de school het daarna zelf intern heeft opgepakt en er hierdoor meer commitment is ontstaan. Het RdMC heeft in tijd niet geleverd van wat verwacht was.
203
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum Jaarverslag | Ruud de Moor Centrum 2009