Jaarverslag
2010
© J.M. Corhay
1
MET DANK AAN Dit jaarverslag kwam tot stand met de medewerking van: Maria Aerts, Alain Baetens, Marc Buys, Jean-Michel Corhay, Marc Deneer, Marc Denys, Lutgarde De Greef, Sophie De Groote, Lieven De La Marche, Erik De Maeyer, Jan De Mets, Erwin De Wandel, Florence Duvieusart, Damien Fontaine, Anne Franklin, Andrée François, Jeroen François, Corentin Genin, Catherine Gigante, Thomas Hiergens, Jacqueline Lienard, Maarten Lievens, Jan Luykx, David Maenaut, Dirk Molderez, Francis Monet, Eddy Nierynck, Guido Raedschelders, Elise Pirsoul, Katja Remane, Luc Risch, Ignace Ronse, Xavier Rouha, Melanie Schellens, Alain Schmitz, Chris Simoens, Cecilia Torrico Ballivián, Geert Vansintjan, Peter Van Acker, Antoon Van Broeckhoven, Annemarie Van der Avort, Marion Van Offelen, Reinout Van Vaerenbergh, Martine Warck
Inhoudstafel Voorwoord 6 Inleiding 9 Deel 1: De Belgische ontwikkelingssamenwerking anno 2010
11
1. De Millenniumdoelen: vooruitgang én obstakels
11
Groeiende ongelijkheid
11
Rendez-vous in New York
13
2. België begeleidt het EU-voorzitterschap
14
Ontmoetingen en Raden
14
De Europese Ontwikkelingsdagen 2010
14
3. Hervormen, evalueren, leren… voor meer doeltreffende hulp
16
Peer review van de OESO
16
Hervorming van de humanitaire hulp
16
Kennis en ontwikkelingsbeleid hand in hand
18
België als sector lead donor
19
Resultaatgericht beheer: van de theorie naar de praktijk
20
Doeltreffendheid van de hulp
21
Deel 2: De Belgische bijdrage aan het behalen van de Millenniumdoelen
23
Millenniumdoel 1: extreme armoede en honger
25
Mondiale stand van zaken
25
Belgische inbreng
26
Bolivia. ProCAPAS, meer werk en inkomsten voor landbouwers
27
Bolivia. Inca Pallay, “elk weefsel zijn verhaal”
28
Mozambique. Een geïntegreerde aanpak van voedselzekerheid
29
Mali. Bevorderen van veeteelt en kredieten dringen armoede terug
30
Uganda. Vrede brengt welvaart op gang
31
Uganda. Belgische ngo Trias helpt boeren zelfstandiger worden
32
Nieuwe strategienota: accent op familiale landbouw en grotere efficiëntie
33
3
Millenniumdoel 2: onderwijs
35
Mondiale stand van zaken
35
Belgische inbreng
36
Bolivia. Praktijkgerichte vorming voor kwetsbare jongeren
37
Uganda. Budgetsteun voor het ministerie van Onderwijs
38
Education For All: het Fast Track Initiative
39
Nuttige tools voor de milieudienst. Interview met Zo Elia Mevanarivo, CIUF-bursaal uit Madagaskar
40
Millenniumdoel 3: gender
43
Mondiale stand van zaken
43
Belgische inbreng
44
Mali. De vrouwen poneren de beste voorstellen voor hun gemeente
45
Mali. “We verkopen meer en betere tarwe in Timboektoe”. Gesprek met Habibatou Haïdara
46
DR Congo. Fistelkliniek haalt vrouwen uit de marginaliteit
47
Een resolutie voor vrouwen, vrede en veiligheid. Vrouwen zijn de peacekeeping forces
48
De oprichting van UN Women. Gendergelijkheid in de schoot van de VN
49
Millenniumdoel 4, 5 en 6: Gezondheidsdoelen: kindersterfte, moedersterfte en dodelijke ziektes
51
Mondiale stand van zaken
51
Belgische inbreng
52
Mozambique. Coherentie in de universitaire samenwerking. De Mozambikaanse ‘uitdaging’
54
Bolivia. Investeren in gezondheid loont in El Alto
55
Bolivia. De ngo Louvain Développement
56
Bolivia. Multisectoraal programma voor nulondervoeding
58
Mali. Gezondheidszorg in achtergestelde regio’s
59
Uganda. Zoeken naar een nieuwe dynamiek in de gezondheidszorg
60
Millenniumdoel 7: duurzaam milieu
63
Mondiale stand van zaken 63 Belgische inbreng
64
Bolivia. Gemeenschappelijk bosbeheer stimuleren
66
Bolivia. Water en sanitatie in afgelegen gebieden
67
Mali. Een doordacht afvalbeheer in Sikasso
68
Uganda. Beter leven in de sloppenwijken van Kampala
69
DR Congo. Intenser wetenschappelijke samenwerking
70
KLIMOS: kennis en ontwikkelingsbeleid hand in hand
71
Europese Unie slaagt in Nagoya. Een historisch moment voor onze biodiversiteit
73
Het Jaar van de Biodiversiteit en aandacht voor DR Congo
74
Millenniumdoel 8: wereldpartnerschap
77
Mondiale stand van zaken 78 De officiële ontwikkelingshulp van België (ODA). Groeipad houdt aan
79
Coherentie in het beleid. Ontwikkeling, meer dan ontwikkelingssamenwerking alleen
80
Innovatieve financiering van ontwikkeling. De financieringskloof dichten
81
Goed bestuur en institutionele versterking. Tegen corruptie, vóór een sterke samenleving
82
Landen in fragiele situaties. Hulp beter stroomlijnen
83
België en MOPAN. Peilen naar de efficiëntie bij internationale instellingen
84
Noodzakelijke coherentie. Defensie, diplomatie en ontwikkelingssamenwerking
85
Mozambique. Betere inning van belastingen
86
Mozambique. Harmonisering van de Belgische en Vlaamse ontwikkelingssamenwerking
87
Mali. België steunt het decentraliseringsproces
88
“Inheemse bevolking heeft recht op consultatie”. Interview met Arnaud Chaltin, VN-vrijwilliger in Bolivia
89
Bijdrage via de Internationale Financiële Instellingen
91
Inleiding
91
Groei stimuleren helpt de Millenniumdoelen. Aanpak van de Wereldbank
91
- Interview met Gino Alzetta, bestuurder bij de Wereldbank
96
Een bijzondere relatie. Het Internationaal Monetair Fonds en de Millenniumdoelen
97
- Interview met Willy Kiekens, IMF
98
Deel 3: Sensibilisering in België
99
Bijlagen 102 Belgische officiële ontwikkelingshulp (ODA) 2007-2010
103
De Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen
105
Organigram DGD
106
5
Voorwoord De Belgische Ontwikkelingssamenwerking heeft de afgelopen jaren ingrijpende evoluties gekend. Er werden een aantal belangrijke hervormingen doorgevoerd die de doeltreffendheid van onze hulp, voor al onze samenwerkingskanalen, hebben verhoogd en tot meer impact van onze internationale solidariteitsinspanningen hebben geleid. De Belgische bilaterale samenwerking heeft zich ingeschreven in de Europese gedragscode over hulpdoeltreffendheid: sectorspecialisatie en gedelegeerde samenwerking zijn nu de hoofdprincipes van onze samenwerking. Wat de indirecte actoren betreft werden processen en structuren uitgewerkt om zowel op het terrein als in Brussel een beroep te kunnen doen op hun specificiteit en complementariteit en versnippering van de inspanningen tegen te gaan. In de multilaterale samenwerking wordt het bestaande concentratiebeleid verder doorgezet en worden sinds 2009 systematisch geoormerkte bijdragen voor specifieke projecten omgezet naar bijdragen voor de algemene werkingsmiddelen van de multilaterale partnerorganisaties: dit geeft ons land meer invloed in de overlegorganen met de partnerinstellingen en laat deze organisaties toe om meer autonoom en aan lagere transactiekosten te werken. Ook wat betreft de Belgische humanitaire hulp werd in 2010 gestart met belangrijke hervormingen die moeten leiden tot een overkoepelend regelgevend en strategisch kader en een optimaal beheer van de diverse financieringen mogelijk maken. Naast de toegenomen kwaliteit van onze hulp is, in navolging van de wet van 2002 die het groeipad voor de hulp vastlegt dat moet leiden naar bestedingen voor ontwikkelingssamenwerking ten bedrage van 0,7% van het nationaal inkomen, het volume van de Belgische ontwikkelingshulp gestegen van 0,48% in 2008 naar 0,64% in 2010. Hoewel de doelstelling van 0,7% dus nog niet werd gehaald is dit resultaat niettemin het hoogste cijfer dat ooit werd bereikt. Ik ben dan ook bijzonder verheugd dat het OESO-panel dat onze ontwikkelingssamenwerking eind 2009 heeft doorgelicht, ons land gefeliciteerd heeft voor de geleverde inspanningen. De OESO stelt dat de Belgische ontwikkelingssamenwerking in verscheidene domeinen een voorbeeld is voor andere donoren. In het bijzonder wijst de OESO op de verhoging van de middelen, de uitgevoerde hervormingen en het sterk engagement ten voordele van de minst ontwikkelde landen en fragiele staten. De Belgische ontwikkelingssamenwerking heeft er resoluut voor gekozen om Afrika in het centrum te plaatsen van haar activiteiten in de strijd tegen de armoede. Het lijkt erop dat deze inspanningen vruchten beginnen af te werpen: sinds 2005 is de armoede in Afrika afgenomen met 1% per jaar. Bovendien is de impact van de financiële en economische crisis op verschillende Afrikaanse landen relatief beperkt gebleven: dit dankzij een sterk verbeterd overheidsbeheer dat heeft geleid tot uitstekende macro-economische resultaten en voldoende bestendigheid tegen externe schokken. De directe buitenlandse investeringen naar onze partnerlanden in Afrika ten zuiden van de Sahara zijn gedurende de laatste tien jaar vervijfvoudigd van 6 naar 30 miljard USD: het verder ondersteunen van maatregelen die het investeringsklimaat ten goede komen moet ertoe leiden dat de privésector de motor wordt van duurzame ontwikkeling in Afrika.
6
DGD Jaarverslag 2010
Wat de Millenniumdoelen betreft heeft de topbijeenkomst van de Verenigde Naties van september 2010 in New York uitgewezen dat er aanzienlijke vooruitgang werd geboekt in onderwijs, gender, toegang tot drinkbaar water, extreme armoede en honger. Daarentegen is er weinig vooruitgang merkbaar in de MDG’s die te maken hebben met gezondheid. De globale resultaten verhullen eveneens dat er veel verscheidenheid bestaat tussen de landen onderling: een aantal Afrikaanse landen zullen de MDG’s in 2015 niet halen. We hebben de plicht als donor beschikbaar te blijven en de allerarmsten te steunen. Ons land zal dan ook een actieve rol vertolken tijdens de vierde internationale conferentie rond de Minst Ontwikkelde Landen die plaatsvindt in Istanboel in mei 2011 en een internationale agenda ondersteunt die zich richt op de specifieke behoeften en uitdagingen van deze groep landen. Ook heeft België tijdens de top rond de Millenniumdoelen en tijdens ons voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie in 2010 geijverd voor meer aandacht voor innovatieve financieringsmechanismen ten voordele van ontwikkeling en meer in het bijzonder voor een heffing op wisseltransacties. Gezien de economische groei op wereldvlak zich onvoldoende vertaalt in financiële middelen die een antwoord bieden op de uitdagingen van de globalisering, worden we geconfronteerd met een solidariteitsdilemma. Indien de internationale gemeenschap hierop geen antwoord biedt lopen we het risico geconfronteerd te worden met economische en politieke instabiliteit die de ontwikkeling in de wereld in gevaar brengt. Tezelfdertijd staat de wereld voor de enorme uitdagingen die de gevolgen van de klimaatverandering met zich meebrengen, en die in eerste instantie de meest kwetsbare bevolkingsgroepen in de armste landen zullen treffen. In Cancún in december 2010 droeg de delegatie van de Belgische ontwikkelingssamenwerking bij tot de enkele positieve resultaten van de klimaattop. In de loop van 2011 zullen de voorbereidingen starten voor Rio +20, de top in 2012 waar het creëren van een institutioneel kader voor duurzame ontwikkeling centraal zal staan: België zal hier verder een belangrijke rol vertolken. De laatste afspraak van formaat dit jaar zal ten slotte het forum rond hulpdoeltreffendheid zijn in Busan in Zuid-Korea. De donorgemeenschap zal er zich buigen over de vraag hoe de principes voor doeltreffende hulp van de Verklaring van Parijs werden omgezet in concrete ontwikkelingsresultaten. Dit laat me toe te wijzen op de gedeelde verantwoordelijkheid van de internationale donorgemeenschap enerzijds en de partnerlanden anderzijds in het bereiken van ontwikkelingsresultaten. Onderzoek van de Wereldbank wijst uit dat landen met gebrekkige, slecht werkende instellingen over het algemeen in de groep van landen vertoeven die het verst verwijderd zijn van de MDG’s. Goed bestuur, de strijd tegen corruptie en het versterken van de overheidsinstellingen in partnerlanden zullen dan ook in 2011 beleidsprioriteiten zijn die kunnen rekenen op de steun van de Belgische ontwikkelingssamenwerking.
Olivier Chastel Minister van Ontwikkelingssamenwerking
7
De 18 partnerlanden van de Belgische gouvernementele ontwikkelingssamenwerking
Noord-Afrika : 1. Marokko 2. Algerije Midden-Oosten : 14. Palestijnse gebieden West-Afrika : 3. Mali 4. Niger 5. Senegal 5 6. Benin 15 LatijnsAmerika : 15. Ecuador 16. Peru 17. Bolivia
16 17
1 3
14
2
18
4 6
Centraal-Afrika : 7. DR Congo 8. Rwanda 9. Burundi
8 79
10 11 12
Oost-Afrika : 10. Uganda 11. Tanzania 12. Mozambique
13 13. Zuid-Afrika
Azië 18. Vietnam
Inleiding Dit jaarverslag wil aantonen dat de Belgische ontwikkelingshulp een bijdrage kan leveren aan de resultaten in de strijd tegen de armoede. Het verslag is een samengaan van twee verslagen: het jaarverslag van DGD en de jaarlijkse rapportage aan het Parlement over de Belgische bijdrage aan het behalen van de Millenniumdoelen. Het verslag wil in de eerste plaats een resultatenrapport zijn. Het beoogt verantwoording af te leggen over de manier waarop ontwikkelingsacties een positieve impact kunnen hebben op het leven en het welzijn van mensen. Het verslag wil echter evenzeer de complexiteit aangeven van ontwikkelingshulp en van haar omgeving, die maakt dat rigoureus geplande doelen niet altijd het vooropgestelde resultaat bereiken. Het eerste deel van het verslag schetst de grote dossiers, tendensen en veranderingen waarbinnen de belangrijkste activiteiten van de Belgische ontwikkelingssamenwerking in 2010 plaatsvonden. Wat was de specifieke bijdrage van België op de Millenniumtop in New York? Welke punten heeft België op de internationale agenda gezet in het kader van het EU-voorzitterschap? Op welke manier leert de Belgische ontwikkelingssamenwerking uit evaluaties en kennisplatformen? Wat wil ze bereiken met interne hervormingen? Hoe wendt ze haar specifieke expertise aan? Het tweede deel gaat specifiek in op de acht Millenniumdoelen. Na een korte schets van de mondiale stand van zaken, beschrijft het verslag per Millenniumdoel de inspanningen van België op dat vlak. Zwart op wit bewijzen en berekenen in welke mate België heeft bijgedragen tot een specifiek Millenniumdoel is niet realistisch. Daarom wil dit verslag het Belgische aandeel aantonen via een exemplarische, niet-exhaustieve aanpak, die een reëel inzicht biedt in de werking en resultaten van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Diverse cases uit verschillende partnerlanden moeten dit illustreren. De voorgestelde projecten, programma’s en interviews willen vooral de mensen op het terrein aan het woord laten, mensen die de impact van ontwikkelingshulp aan den lijve ondervinden of ontwikkelingssamenwerking concreet in de praktijk brengen. Het zwaartepunt ligt daarbij op Bolivia, Mali, Uganda en Mozambique, vier van de achttien Belgische partnerlanden, met de nodige aandacht voor de verschillende hulpvormen en –kanalen. Zo wordt in een apart stuk dieper ingegaan op de bijdrage die België levert via de Internationale Financiële Instellingen. Het derde deel ten slotte brengt een overzicht van een aantal activiteiten om het Belgische publiek te sensibiliseren voor ontwikkelingssamenwerking. Een wereldpartnerschap voor ontwikkeling, het uiteindelijke streefdoel van de Millenniumdoelen, steunt immers ook in niet geringe mate op de inbreng van de Belgische bevolking.
9
De Millenniumdoelen Wat zijn de Millenniumdoelen? In de Millenniumverklaring van 2000 onderschreef de internationale gemeenschap acht ‘Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen’, kortweg Millenniumdoelen of MDG’s. Ze vormen samen een ambitieus plan om tegen 2015 de levensomstandigheden in ontwikkelingslanden te verbeteren. Omdat de MDG’s een duidelijke richting aangeven en de neerslag zijn van een internationaal engagement, heeft België ze als centraal referentiekader opgenomen.
Extreme armoede en honger bestrijden
Basisonderwijs voor iedereen
Gelijke kansen voor de vrouwen
De kindersterfte terugdringen
De gezondheid van moeders verbeteren
Hiv/aids, malaria en andere dodelijke ziekten bestrijden
Zorgen voor een duurzaam milieu
Een wereldpartnerschap voor ontwikkeling creëren
DEEL I De Belgische ontwikkelings samenwerking anno 2010 1. De Millenniumdoelen: vooruitgang én obstakels In 2010 stond er nog 5 jaar op de klok om de Millenniumdoelen te behalen. Voor de internationale gemeenschap was dit een aanleiding om terug te blikken op het voorbije decennium, om de vooruitgang naar de Millenniumdoelen in kaart te brengen. We weten nu dat de wereld voor sommige MDG’s op schema zit, maar voor andere ernstig tekortschiet. Deze tussentijdse evaluatie was bijgevolg ook een goed moment om te bepalen wat nodig is om alsnog alle doelen te behalen en hoe de voortgang kan versneld worden. Er is een algemene consensus dat, globaal genomen, het welzijn van de wereldbevolking er de laatste decennia spectaculair is op vooruitgegaan. Miljoenen mensen klommen uit het dal van de armoede, kregen toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, verwierven inspraak op het beleid. De economische vooruitgang was het meest zichtbaar in Azië, waar sterke groeicijfers duidelijk leidden tot betere levensomstandigheden. Het Zuiden heeft ook de recente economische crisis vrij goed doorstaan. Afrikaanse landen laten weer groeicijfers optekenen waarvan het Westen slechts dromen kan. Toch kan niet ontkend worden dat deze vooruitgang niet alle regio’s en alle bevolkingsgroepen ten goede is gekomen. Er is ook geen enkele garantie dat de vooruitgang definitief is verworven. Ook vragen grensoverschrijdende fenomenen zoals globalisering en klimaatverandering om een gedifferentieerde aanpak en innovatieve oplossingen van beleidsmakers wereldwijd. Wat de Millenniumdoelen betreft is de geboekte vooruitgang voor bepaalde doelen duidelijk niet voldoende. België vindt dit zorgwekkend. Op de VN-Millenniumtop in New York in september 2010 heeft ons land intens geijverd voor een krachtig politiek engagement voor armoedebestrijding en menselijke ontwikkeling (zie p. 13). Ook al was de uiteindelijke slotverklaring vager dan verhoopt, toch zal België zich ook de komende jaren blijven inzetten voor elk van de acht MDG’s.
Groeiende ongelijkheid Na 10 jaar MDG’s kunnen we enkele lessen trekken. Een van de belangrijkste lessen is dat de vooruitgang parallel liep met een stijgende ongelijkheid, zowel op wereldvlak als intern in vele landen zelf. De kansen op onderwijs, gezondheidszorg, behoorlijk werk zijn nu ongelijker verdeeld dan tien jaar geleden. Bovendien zijn het vaak dezelfde groepen die het slechtst bedeeld zijn: vrouwen, etnische minderheden en de plattelandsbevolking. Onze hulp moet zich bijgevolg blijven richten op het creëren van gelijke kansen en duurzame ontwikkeling. Een one size fits all-aanpak zal daarbij niet werken. Ontwikkelingssamenwerking zal, meer dan in het verleden, rekening moeten houden met de specifieke context van elk land, elke regio, elk volk. Elke ontwikkelingsproblematiek vraagt een eigen aanpak en eigen middelen. De oplossingen die we suggereren, moeten we verder diversifiëren.
11
Collectieve verantwoordelijkheid De Millenniumverklaring van 2000 noemt de zorg voor menselijke waardigheid, gelijkheid en billijkheid een ‘collectieve verantwoordelijkheid’ van alle landen en samenlevingen. Dit principe kan niet genoeg worden benadrukt. Tegelijk is het belangrijk te blijven wijzen op de verantwoordelijkheid van de ontwikkelingslanden zelf. Zonder een efficiënt overheidsbeleid brengt het gros van de hulp immers weinig zoden aan de dijk. Overheden moeten binnenlandse hulpbronnen doeltreffend aanwenden. Effectief beleid hangt ook samen met behoorlijk bestuur, vrede, veiligheid en corruptiebestrijding. België staat zijn partnerlanden bij om een dergelijk beleid te realiseren. Maar ook donorlanden dragen verantwoordelijkheid. De veranderingen in het Zuiden kunnen slechts duurzaam zijn in een gunstig internationaal klimaat voor handel, technologieoverdracht, migratiebeleid, enz. Het is de taak van de donorgemeenschap hiervoor te ijveren en de noodzakelijke voorwaarden te creëren. Dit staat trouwens expliciet in het achtste Millenniumdoel vermeld. Ook België schraagt zich achter MDG 8. Daarom blijft ons land streven naar een ontwikkelingsbudget van 0,7% van het bni. Maar voor België gaat ontwikkelingssamenwerking verder dan de 0,7%-norm. Vandaar het pleidooi voor een heffing op internationale financiële transacties, een nog te weinig uitgespitte mogelijkheid om enorme ontwikkelingsbudgetten te genereren. Beleidscoherentie is cruciaal voor het boeken van duurzame resultaten (zie p. 80). Het gevoerde beleid in domeinen zoals landbouw, handel, migratie en energie heeft een grote impact op de ontwikkeling in het Zuiden. Een coherent beleid moet aldus vermijden dat we niet wegmaaien wat ontwikkelingssamenwerking probeert te zaaien.
In onze geglobaliseerde wereld is de ontwikkelings uitdaging van de Minst Ontwikkelde Landen niet enkel en alleen een morele kwestie. De kwestie is ook verweven met internationale vrede, veiligheid en stabiliteit. Madhav Kumar Nepal, eerste minister van Nepal. Europese Ontwikkelingsdagen, 6-7 december 2010
Verklaring van Parijs Het uitvoeren van wat in de Verklaring van Parijs staat, is een essentiële bijdrage aan een meer doeltreffende hulp (zie p. 21). De ontwikkelingslanden moeten in deze optiek zelf het stuur in handen nemen. Dit moet leiden tot meer eigenaarschap en duurzame resultaten. Een ander belangrijk principe is resultaatgericht beheer (RGB - zie p. 20). Dit betekent dat men de interventies in een breder kader van resultaatgerichtheid plaatst. Het is niet voldoende te streven naar de accumulatie van kortetermijn-verwezenlijkingen (outputs): bijvoorbeeld, een brug die werd gebouwd. Nu moet men breder en verder kijken: waarom werd de brug gebouwd? Dit betekent een denkoefening in termijnen: bijvoorbeeld op korte en middellange termijn (outcome) om mensen toe te laten werk te vinden in de stad aan de andere kant van de rivier. Op lange termijn (impact), opdat mensen een hoger inkomen verwerven om meer en beter voedsel te kopen voor de familie, of om hun kinderen naar school te kunnen sturen. Een langetermijnperspectief is essentieel.
Belgische bijdrage Kan België een wezenlijke bijdrage leveren bij het behalen van de Millenniumdoelen? België is een relatief kleine donor. Bovendien hangt het behalen van de MDG’s ook af van andere factoren zoals goed bestuur, efficiënte en democratische instellingen, herverdeling van de rijkdom, private investeringen, enz. Zowel de internationale gemeenschap als de ontwikkelingslanden spelen hier een cruciale rol. Men kan uitgaan van de plausibiliteit dat België een concrete bijdrage levert aan de MDG’s, samen met het partnerland, andere donoren en in samenhang met een veelheid van andere factoren.
12
DGD Jaarverslag 2010
Rendez-vous in New York Vanuit ontwikkelingsoptiek was 2010 vooral het evaluatiejaar voor de Millenniumdoelen. De internationale gemeenschap kwam in september samen in New York, bracht de tussentijdse resultaten in kaart en bestudeerde de nog af te leggen weg. In de aanloop naar deze VN-topbijeenkomst zijn honderden rapporten gemaakt, debatten gevoerd en beleidsdocumenten geschreven. Daardoor is de kennis van “wat werkt en wat niet” sterk toegenomen. Zo heeft deze Top de aanpak om de MDG’s te bereiken efficiënter gemaakt. Toch bleek het behalen van een krachtige slottekst niet makkelijk. Op cruciale punten zoals mensenrechten, gelijkheid tussen man en vrouw, bijkomende ontwikkelingshulp lagen de standpunten van het Noorden en het Zuiden ver uiteen. New York leverde dan ook een vrij vaag slotdocument op. België streefde nochtans een korte slotverklaring na die een krachtig politiek engagement inhield.
© Rick Bajornas
Positieve wendingen Was de Top dan een flop? De Belgische ontwikkelingssamenwerking vond van niet. We stippen zes positieve resultaten aan: - Alle 192 lidstaten kwamen naar New York om hun uitdrukkelijke steun uit te spreken voor de Millenniumdoelen. Dit betekent dat armoedebestrijding nu centraal staat op de wereldwijde ontwikkelingsagenda. In die zin was de bijeenkomst van historisch belang, want 10 tot 20 jaar geleden was dit lang niet het geval. - De sfeer in New York was uitzonderlijk constructief, niet te vergelijken met de confrontatiesfeer die soms op andere recente topontmoetingen heerste. Eerder dan te hameren op het feit dat de donorlanden hun hulpverbintenissen niet nakomen, pakten de ontwikkelingslanden uit met hun eigen inspanningen. Het lijkt nu algemeen aanvaard dat de Millenniumdoelen bereiken een collectieve verantwoordelijkheid is. - Terecht was ‘gender’ het vaakst gehoorde thema. Ook het slotdocument “Keeping the Promise: united to achieve the MDGs” heeft het herhaaldelijk over ongelijkheid tussen mannen en vrouwen en over vrouwen als onmisbare actoren voor ontwikkeling. - De Top schonk veel aandacht aan wat er op het terrein werkt en wat niet. Het debat maakte duidelijk dat vooruitgang het best is gediend wanneer landen de Millenniumdoelen vertalen in strategieën die aan hun eigen situatie aangepast zijn. - De link tussen vrede, veiligheid, respect voor mensenrechten en ontwikkeling bleek voor tal van landen uit het Zuiden geen taboe meer. Het slotdocument heeft het trouwens uitdrukkelijk over mensenrechten als vitale factor om de Millenniumdoelen te bereiken. - Met de actieve steun van ons land schonk men veel aandacht aan de nieuwe financieringsmechanismen. Een team van deskundigen heeft aan de wereld kunnen tonen dat een heffing op internationale financiële transacties technisch perfect realiseerbaar is.
13
2. België begeleidt het EU-voorzitterschap Het EU-voorzitterschap stond in het teken van een vlotte overgang naar de nieuwe ‘post-Lissabon’ institutionele structuur. Het Verdrag van Lissabon bepaalt namelijk dat de hoge vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken, Catherine Ashton, de Raad Buitenlandse Zaken voorzit en de agenda ervan bepaalt, en dus niet langer het roterende voorzitterschap. 2010 was dus een jaar van grenzen verleggen en nieuwe verhoudingen uittesten.
Ontmoetingen en Raden Eind oktober organiseerde de Belgische ontwikkelingssamenwerking de eerste informele Raad van ministers van Ontwikkelingssamenwerking sinds het in werking treden van het Verdrag van Lissabon. Dit gebeurde onder voorzitterschap van de hoge vertegenwoordiger, wat een belangrijk signaal was dat ontwikkelingssamenwerking een belangrijke pijler van het EU-beleid vormt. België gaf bijzondere aandacht aan twee dossiers: algemene begrotingssteun en innovatieve financieringsbronnen. In november boog de formele Raad van ministers van Ontwikkelingssamenwerking zich over het Groenboek van de Europese Commissie, een beschouwing over de toekomst van het Europese ontwikkelingsbeleid.
Internationale topontmoetingen België nam deel aan enkele belangrijke internationale topontmoetingen. In september vond in New York de VN-top over de Millenniumdoelen plaats. In oktober was er in Nagoya (Japan) de Wereldtop Biodiversiteit die de Conventie over Biodiversiteit doorlichtte. Ons land speelde er een voorname rol, samen met het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. Ook op de klimaattop in Cancún in december zorgde de delegatie van de Belgische ontwikkelingssamenwerking mee voor een goede afloop van de klimaatonderhandelingen.
De Europese Ontwikkelingsdagen 2010 Op initiatief van de Europese Commissie worden jaarlijks de Europese Ontwikkelingsdagen georganiseerd. Sinds hun ontstaan in 2006 zijn de Europese Ontwikkelingsdagen uitgegroeid tot dé jaarlijkse ontmoeting voor professionele medewerkers uit de sector. In 2010 was België aan de beurt om deze bijeenkomst mee te helpen organiseren. Daarvoor werkten onze diensten nauw samen met de Europese instellingen. De Europese Ontwikkelingsdagen zijn een uniek forum om van gedachten te wisselen over actuele ontwikkelingsvraagstukken. 5.000 personen uit alle windstreken kwamen er debatteren en bijleren over de hete hangijzers van de internationale samenwerking.
In Brussel De Europese Ontwikkelingsdagen vonden plaats op 6 en 7 december in Brussel. Leidraden voor de debatten waren: het Groenboek voor Ontwikkeling van de Europese Commissie, de Agenda voor Hulpdoeltreffendheid, en de institutionele hervormingen als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. België organiseerde twee politieke panels op hoog niveau: 1. Het Post-Lissabon-panel over de impact van het Verdrag van Lissabon op de Europese hulp; 2. Het MOL-panel over de noodzaak aandacht te blijven besteden aan de minst ontwikkelde landen (MOL’s) en Afrika in het bijzonder. Daarnaast organiseerde België twee technische seminaries over voor België belangrijke thema’s: Hulpdoeltreffendheid en Domestic Accountability (rekenschap afleggen aan de burger) en Kinderarbeid in de cacaosector.
14
DGD Jaarverslag 2010
Voor het grote publiek Via het Publiek Programma van de Europese Ontwikkelingsdagen kreeg de burger ruim de kans te genieten van een tiental sociaal-culturele evenementen die verband houden met internationale solidariteit. In en rondom Brussel vonden een modedefilé, concerten, films, workshops, tentoonstellingen, dansvoorstellingen of wedstrijden - veelal gratis - plaats. Dit programma werd samengesteld en gefinancierd door de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Door de ‘open format’ van het forum kon iedereen eraan deelnemen: ngo’s, bedrijfsleiders, universiteiten, politici, parlementsleden, internationale instellingen, lokale autoriteiten, vertegenwoordigers van media en jongeren, enz. De debatten waren qua gender en geografische herkomst evenwichtig samengesteld.
© DGD / Dimitri Ardelean De Europese Ontwikkelingsdagen in cijfers 5.000 deelnemers uit 125 landen 2 dagen om van gedachten te wisselen en te debatteren 250 sprekers 15 panels van hoog niveau en 35 seminaries 110 stands in het ‘Ontwikkelingsdorp’, de beurs voor vaklui 10 dagen sociaal-culturele evenementen in Brussel
15
3. Hervormen, evalueren, leren… voor meer doeltreffende hulp België leverde het voorbije decennium aanzienlijke inspanningen om de kwaliteit van de hulp te verbeteren. Centraal in deze evolutie staan de behoeften van de ontwikkelingslanden zelf. Dat blijkt onder meer uit de drie nieuwe onderzoeksplatformen die onze diensten ondersteunen in kennis en beleidsvoorbereiding. In 2010 werd het resultaatgericht beheer (RGB) steeds meer de rode draad van de werking. Verder lichtte de OESO de Belgische ontwikkelingssamenwerking door en stellen we een verbeterde slagkracht bij humanitaire acties vast. In 13 van onze 18 partnerlanden trad België voor de donorgemeenschap op als ‘sector lead donor’.
Peer review van de OESO Het Comité voor Ontwikkelingshulp (DAC) van de OESO houdt om de vier jaar per lidstaat een evaluatie van zijn ontwikkelingssamenwerking. Dit levert aanbevelingen op om de werking van het hulpbeleid te verbeteren. In 2010 werd de Belgische ontwikkelingssamenwerking doorgelicht door Canada en Zwitserland. De peer review nam 9 maanden in beslag en omvatte naast een intensief programma in Brussel ook een terreinbezoek in Burundi. Het DAC verheugt zich over de grote ijver waarmee België zijn hulp wil opvoeren tot 0,7% van het bni en de kwaliteit ervan wenst te verbeteren, vooral in tijden van een wereldwijde economische crisis. De hervormingen die België recent doorvoerde, genieten grote steun in politieke kringen en in de civiele samenleving. Zo komt de hulp nu in de eerste plaats de armste partnerlanden van België ten goede. Twee jaar geleden begon de modernisering van de samenwerking. Deze behelst meer strategische multilaterale steun, programma’s die beter zijn afgestemd op de prioriteiten van de partnerlanden, nieuwe overeenkomsten om nauwer samen te werken met niet-gouvernementele actoren en doeltreffender methodes om de hulp ter plaatse te krijgen.
Aanbevelingen Het onderzoek besteedt veel aandacht aan de interventie van België in kwetsbare staten. Het stelt voor dat België een interministeriële benadering zou uitstippelen, en dus een grotere coherentie zou nastreven tussen de diverse beleidsdomeinen (handel, migratie, klimaat…) die invloed hebben op de ontwikkeling van kwetsbare staten. Dat België zijn humanitaire budget sinds 2004 met 71% verhoogde, stemt het DAC tevreden. Wanneer België zijn wetgeving zal hervormen, kan het beter de prioriteiten van zijn humanitaire actie bepalen en zodoende sterker wegen op de ontwikkeling op lange termijn. Volgens het onderzoek zou de Belgische hulp aan doeltreffendheid en doelmatigheid winnen wanneer het groot aantal ontwikkelingsactoren een meer gemeenschappelijke visie zou uitwerken. De positie van de directie-generaal ontwikkelingssamenwerking, kortweg DGD, moet worden versterkt, zodat ze haar strategische en coördinerende rol naar behoren kan vervullen. De peer review stelde ook dat we de lessen van het terrein meer moet laten doorwegen in het ontwikkelingsbeleid. Door meer beslissingsbevoegdheid naar de lokale bureaus te delegeren, kan het beleid beter rekening houden met de lokale context en de doeltreffendheid van zijn administratie verbeteren.
Hervorming van de humanitaire hulp Humanitaire hulp is verschillend van andere types hulp die de Belgische ontwikkelingssamenwerking biedt. De enige doelstelling van de humanitaire hulp is om een dringend antwoord te geven op een noodsituatie los van de plaats waar de nood rijst of de belangen die er door België worden verdedigd. De Europese consensus hierover steunt op uit vorige crisissen geleerde lessen en stuurt het Belgisch optreden.
16
DGD Jaarverslag 2010
De Belgische humanitaire hulp bevindt zich in volle transitie. In 2010 kreeg DGD opnieuw de verantwoordelijkheid over het beheer van alle humanitaire hulpstromen. De budgetten werden geherstructureerd en een nieuw overkoepelend reglementair kader wordt uitgewerkt op basis van de peer review, evaluaties en consultaties met nationale en internationale stakeholders en specialisten. Stapsgewijs worden omvang, strategie, financiering en beheer aangepast. Op basis van een beoordeling van de ernst van de crisis, de noden van de bevolking, en de capaciteiten van de humanitaire multilaterale partners en ngo’s kregen de landen met aanslepende crisissen de meeste hulp toegewezen. De humanitaire drama’s in DR Congo, Afghanistan en Soedan konden ook dit jaar rekenen op Belgische bijstand. Sinds dit jaar is er ook een kader operationeel waarbinnen België bevolkingen kan helpen voorbereiden op rampen.
© FAO
Alerte inzet bij rampen Wat betreft de snelle respons bij natuurrampen investeerde België verder in projecten die kwetsbare bevolkingen toelaten beter met rampen om te gaan. Ons land verhoogde zijn bijdrage aan fondsen die onmiddellijk kunnen gemobiliseerd worden wanneer een ramp plaatsgrijpt. Zo liet onze bijdrage aan het Central Emergency Response Fund bij de VN en het Disaster Response Emergency Fund bij het Rode Kruis toe om snel geld vrij te maken bij de aardbeving in Haïti en de overstromingen in Pakistan, de belangrijkste crisissen van 2010. Daarnaast werd ook in specifieke projecten geïnvesteerd wanneer bepaalde noden de capaciteiten van de andere instrumenten overstijgen. Zo verergerde de Pakistaanse crisis langzaam, en werden de bijdragen dan ook geleverd volgens de evoluerende noden en aan de hand van transparante toewijzingsprocessen. De aardbeving in Haïti bracht onmiddellijke verwoesting waarbij België flexibel inspeelde op de onmiddellijke noden en een gecoördineerde wederopbouwagenda uitwerkte met competente partners, en dit voor de volgende drie jaren.
Europese Werkgroep Het Belgische voorzitterschap van de Europese Werkgroep rond humanitaire en voedselhulp (COHAFA) stond vooral in het teken van de verbetering van haar slagkracht. Extra aandacht ging naar de versterking van de humanitaire boodschap als input voor politieke beleidsmakers bij belangrijke humanitaire crisissen. De activiteiten van de werkgroep waren bijzonder belangrijk voor de Europese coördinatie en informatie-uitwisseling rond de crisissen in Haïti en Pakistan. Verder werden afspraken gemaakt over een snelle Europese reactie bij crisissen en over de onderhandeling van een nieuwe Conventie voor Voedselhulp.
17
Kennis en ontwikkelingsbeleid hand in hand Sinds 2009 leveren drie nieuwe universitaire onderzoeksplatformen aan de Belgische ontwikkelingssamenwerking ondersteuning in kennis en beleidsvoorbereiding. In de loop van 2010 resulteerden ze in volgende concrete projecten. KLIMOS, het platform rond klimaatadaptatie en -mitigatie, ontwikkelde een handig analyse-instrument dat men voortaan zal gebruiken om de impact en de risico’s van de Belgische ontwikkelingsprojecten na te gaan en ze desgevallend aan te passen. Het instrument werd uitgetest aan de hand van gevalstudies in Limpopo, Zuid-Afrika. KLIMOS leverde aan DGD ook input voor de opvolging van het REDD-mechanisme, dat de ontwikkelingslanden moet belonen die hun bossen vrijwaren om zo de uitstoot van CO2 te verminderen. Het platform inzake de doeltreffendheid en de architectuur van de hulp leverde met een internationaal erkende studie over het thema ‘budgethulp en politieke/beleidsdialoog’ een concrete bijdrage aan het Groenboek over Budgetsteun van de Europese Commissie. Dit onderzoeksplatform werkte ook aan de integratie van gender in de nieuwe indicatieve samenwerkingsprogramma’s met focus op rurale ontwikkeling. PULSE, dat het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking in België onderzoekt, voerde een algemene enquête bij de Belgische bevolking uit. Daaruit bleek onder meer dat de Belgen zich nog steeds erg betrokken voelen bij de armoede in het Zuiden, maar een toenemende kritische houding aannemen ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking en de besteding van het budget.
Staten-Generaal De derde editie van de ‘Staten-Generaal van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking’, dat met 400 deelnemers het belangrijkste forum voor de Belgische ontwikkelingsprofessionals is, stond dit jaar in het teken van de VN-Millenniumtop in New York. Sprekers als Daniel Kaufmann, Jan Vandemoortele, Andris Piebalgs en Amina Az-Zubair gaven belangrijke pistes aan om het Belgische standpunt inzake de Millenniumdoelen mee te helpen bepalen.
© DGD / Dimitri Ardelean
18
DGD Jaarverslag 2010
België als sector lead donor In 13 van de 18 partnerlanden van de bilaterale samenwerking trad België voor de donorgemeenschap op als ‘sector lead (of co-lead) donor’. Dit houdt in dat de attaché internationale samenwerking een sectorale overleggroep voor bijvoorbeeld landbouw of gezondheidszorg voorzit, inhoudelijk stuurt en de donors in die sector coördineert.
Erkenning van sectorexpertise Dergelijke overleg- en coördinatiegroepen worden voorgezeten en gestuurd hetzij door het technische ministerie van het partnerland - het ideale scenario -, hetzij door een actieve donor (bi- of multilaterale). Het zijn platformen voor donorenoverleg en overleg met de overheid van het partnerland. De betrokken partijen bespreken de sectorale programma’s en volgen ze op, programmeren en coördineren de hulp en voeren de beleids- en politieke dialoog. ‘Sector lead’ is dus een element van de Belgische uitstraling. In een aantal gevallen is het zelfs de bevestiging van een specifieke Belgische sectorexpertise, bijvoorbeeld in de gezondheidszorg in Rwanda. Als het bovendien gaat over sectorale budgetsteun, krijgt de lead ook een erg belangrijke (politieke) verantwoordelijkheid. De attaché wordt dan bijgestaan door een sectorexpert van het Belgisch ontwikkelingsagentschap BTC. Dergelijke werkwijzen, waarbij België optreedt als lead met sectorale budgetsteun, zijn van toepassing in o.a. Rwanda (gezondheid) en Tanzania (lokale besturen). Ook zonder budgetsteun kan België de lead zijn, zoals in landbouw in Benin en gezondheid in Burundi en Niger.
Lead donor arrangements De Verklaring van Parijs over harmonisatie en afstemming van de hulp verwijst naar de lead donor en geeft die een verantwoordelijkheid in de coördinatie en taakverdeling onder donoren en met de partnerlanden. De EU-Gedragscode gaat hierin een stap verder en stelt ook ‘lead donor arrangements’ voor in de prioritaire sectoren, o.a. ter vermindering van de transactiekosten voor de hulp. De lead krijgt dan via gedelegeerde samenwerking vanwege de overige donoren (idealiter silent partners) het mandaat om in hun naam op te treden voor de aanwending van de middelen, de beleidsdialoog, opvolging en rapportering.
19
Resultaatgericht beheer: van de theorie naar de praktijk In 2010 zette de Belgische ontwikkelingssamenwerking de inspanningen verder om het resultaatgericht beheer (RGB) in de praktijk te brengen in de bedrijfscultuur.
Strategische keuzes De FOD Buitenlandse Zaken maakte daarom een duidelijke keuze. Het managementplan 2010-2013 stelt zich onder meer als strategisch doel de impact van de Belgische hulp door resultaatgericht beheer te vergroten. Deze doelstelling werd geoperationaliseerd in het managementplan van DGD en vindt een vertaling in de operationele plannen van de verschillende directies. Enkele diensten werken overigens al in deze zin. Deze aanpak werpt vruchten af en leidt tot nieuwe regelgeving, methodes en technieken. Het Belgisch Overleveringsfonds (BOF) kreeg in 2010 een opvolger, het Belgisch Fonds voor de Voedselzekerheid (BFVZ). Het Fonds wil zo efficiënt mogelijk de voedselveiligheid in Sub-Sahara Afrika helpen verbeteren. De evaluatie uit 2008 bracht nuttige aanbevelingen om de werking te verfijnen in de richting van resultaatgericht beheer. Het nieuwe Koninklijke Besluit en de strategische nota die in 2011 moeten goedgekeurd worden, nemen de grote RGB-principes over.
Samen met de ngo’s Ook de dialoog tussen DGD en haar partners richt zich op een grotere wederzijdse responsabilisering in functie van RGB. In mei 2009 ondertekenden de ngo’s en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking een akkoord waarin ze zich engageren om de efficiëntie in de hulp op te voeren. De ngo’s engageren zich om het resultaatgerichte beheer te systematiseren en om regelmatiger over hun programma- en projectresultaten te rapporteren. Efficiëntie wordt bijgevolg een belangrijk criterium in de beoordeling van ngo-projecten en -programma’s in cofinanciering. Sommige criteria onderzoeken meer in detail de logica achter de resultaten: de input, de activiteiten, de resultaten op korte en middellange termijn en de impact (op lange termijn). De eerste ngo-jaarverslagen, ingediend in 2010, beschreven systematischer de behaalde resultaten.
Gericht op de prioriteiten van het partnerland Ook de Belgische ontwikkelingssamenwerking gaat de efficiëntie na bij de ontwikkelingsresultaten van haar partnerlanden. Dit veronderstelt gericht zijn op de politieke dialoog, de programmatie, de opvolging en de evaluatie van de resultaten. De Belgische ontwikkelingssamenwerking ontwikkelde hiervoor nieuwe instructies en methodologische instrumenten. Deze werden toegepast in de gemengde commissies van 2009. Zo concentreert het nieuwe Indicatief Samenwerkingsprogramma (ISP) tussen België en Peru zich op twee sectoren: gezondheidszorg en duurzaam milieubeleid. Conform de Verklaring van Parijs worden de interventies toegespitst op de prioriteiten van het land. Het programmakader van het land laat toe de verschillende resultaatniveaus van het ISP af te stemmen op de sectorresultaten van Peru en de strategische doelstellingen van het nationale beleid inzake internationale technische samenwerking. Een opvolgingskader van de resultaten zal gebaseerd zijn op indicatoren vervat in de nationale systemen. Deze voorbeelden illustreren de vooruitgang bij de Belgische ontwikkelingssamenwerking en haar partners om het resultaatgericht beheer te integreren in de werking.
20
DGD Jaarverslag 2010
Doeltreffendheid van de hulp De afgelopen 10 jaar zijn aanzienlijke inspanningen geleverd om de kwaliteit van de hulp te verbeteren. Daarbij wordt gezocht naar methodes die nauwer aansluiten bij de behoeften van de ontwikkelingslanden zelf. In de Verklaring van Parijs van 2005 kwamen meer dan honderd landen (donorlanden en ontvangende landen), multilaterale hulporganisaties en ontwikkelingsagentschappen overeen om 5 principes die de doeltreffendheid van de hulp moeten verbeteren, te integreren in hun ontwikkelingsbeleid. 1. Eigenaarschap (ownership): Partnerlanden bepalen zelf hun ontwikkelingsbeleid en hun plannen om de armoede te bestrijden. Donorlanden aanvaarden dat het partnerland de leiding neemt. 2. Afstemming van de hulp: Donoren verbinden zich ertoe om de hulp af te stemmen op de nationale strategieën, instellingen en procedures. Donoren moeten bijgevolg vermijden parallelle structuren te creëren. 3. Harmonisering: Donoren moeten hun interventies rationaliseren om de gezamenlijke ontwikkelingssamenwerking efficiënter te maken. Daarbij zijn transparantie en complementariteit essentieel. 4. Resultaatgericht beheer: De hulp moet gericht zijn op de beoogde resultaten en informatie moet worden gebruikt om het beslissingsproces te verbeteren. 5. Wederzijdse verantwoordelijkheid: Donorlanden en partnerlanden analyseren samen de resultaten van de inspanningen. Daarvoor gebruiken ze de bestaande mechanismen in het partnerland.
De Accra Agenda for Action In 2008 kwamen in het Ghanese Accra meer dan 1.700 deelnemers samen op het derde High Level Forum (HLF3) over hulpdoeltreffendheid. Men evalueerde er voor het eerst hoe ver men de principes van de Verklaring van Parijs al had geïmplementeerd. Het resultaat was de Accra Agenda for Action (AAA): een internationaal engagement om de hervormingen te ondersteunen die een doeltreffende ontwikkelingssamenwerking moeten versnellen en de MDG’s tegen 2015 helpen verwezenlijken. De AAA focust op de voornaamste technische en institutionele uitdagingen om de principes van de Verklaring van Parijs volledig te kunnen toepassen. - Voorspelbaarheid: Donoren geven de partnerlanden meer zekerheid over het aantal jaren dat ze op hulp kunnen rekenen (voorspelbare hulp), ontwikkelingslanden zullen de link tussen openbare uitgaven en resultaten versterken. - Landensystemen: Veeleer dan die van de donoren zullen de systemen van de partnerlanden worden gebruikt om hulp te beheren. - Conditionaliteit: Donoren stellen niet langer hun eigen voorwaarden, maar verbinden condities aan de ontwikkelingsdoelen die het ontwikkelingsland vooropstelt. - Hulp ontbinden: Donoren werken plannen uit om hun hulp verder ongebonden te maken. - Hulpversnippering tegengaan: Donoren komen overeen om zo weinig mogelijk nieuwe hulpkanalen te creëren en werken aan een onderlinge taakverdeling. - Partnerschappen: Alle actoren worden aangemoedigd om de principes van de Verklaring van Parijs toe te passen; de waarde van Zuid-Zuidsamenwerking wordt erkend. - Transparantie: Men gaat inspanningen leveren om tegen 2010 wederzijdse evaluatie-reviews in te stellen. Deze vragen meer betrokkenheid van het parlement en de burgers en zullen aangevuld worden met geloofwaardig onafhankelijk bewijs.
21
De aanloop naar Busan 2011 Interview met Isabelle Wittoek, attaché bij de OESO In Busan (Zuid-Korea) vindt eind 2011 het 4th High Level Forum on Aid Effectiveness (HLF4) plaats. Het moet een nieuwe stap zijn naar meer doeltreffende hulp. De hulpsector wil er een stand van zaken opmaken over 5 jaar Verklaring van Parijs. Hoe werden de principes voor doeltreffende hulp omgezet in betere ontwikkelingsresultaten? Wat heeft gewerkt, en wat niet? Isabelle Wittoek, attaché internationale samenwerking bij de Permanente Vertegenwoordiging van België bij de OESO, schetst de discussies anno 2010 over wat HLF4 in Busan precies moet gaan doen.
Is het dan niet wat vroeg om te evalueren? Wittoek: “Misschien wel. In de partnerlanden werden de principes voor doeltreffende hulp en de AAA nog te weinig geïmplementeerd. Toch begint het aan te slaan. Ontwikkelingslanden zetten steeds meer stappen voor een gunstig kader waarbinnen doeltreffende hulp kan gedijen. Opmerkelijk is dat 80 landen hebben deelgenomen aan de derde evaluatiereview over de vooruitgang van de implementatie van de principes.
Sinds 2010 gaat het ook over Zuid-Zuidsamenwerking. Donoren moeten zich daarom wat leren terugtrekken, want het Zuiden gaat ook zonder hen in dialoog met elkaar. Wat men in ‘Busan’ wil bereiken, is ambitieus. De nadruk zal wellicht niet zozeer liggen op de toepassing van de principes van Parijs, dan wel over hoe ze bijdragen tot ontwikkelingsresultaten. Dat is zo geëvolueerd onder druk van de civiele samenleving. In Accra (HLF3 in 2008) was deze al veel meer betrokken dan in Parijs (HLF2 in 2005). De ngo’s hebben de discussie dus eigenlijk uitgebreid.”
© DGD / Thomas Hiergens
Zuid-Korea is het gastland voor HLF4. Hoe ziet ZuidKorea de agenda voor hulpdoeltreffendheid? Wittoek: “Zuid-Korea is heel recent een donorland geworden bij de OESO-DAC maar ontving tot voor kort nog zelf hulp. Daardoor is het een wat speciaal land. Het ziet zichzelf dan ook als een voorbeeld van de nieuwe DAC-donor: een donor die tot voor kort een hulpontvanger was. Vanuit die positie brengen ze nieuwe onderwerpen aan. Een van de discussies die in 2010 stevig is gevoerd, en waar de ngo’s ook op hebben gehamerd, betreft de vraag: ‘Moet Busan niet vooral gaan over Ontwikkelingsdoeltreffendheid in plaats van over Hulpdoeltreffendheid?’ Zuid-Korea hamert sterk op de plaats die hulp heeft binnen het bredere ontwikkelingsvraagstuk en wil ‘hulp’ opentrekken naar het bredere concept van ‘ontwikkeling’. Maar ‘ontwikkelingsdoeltreffendheid’ is natuurlijk een moeilijk concept, niet eenvoudig te vatten. Voor de meer traditionele donoren is dit geen makkelijke oefening, want zij focussen vooral op hulp. Zij hebben bijgevolg gepleit om in Busan vooral naar ‘hulpdoeltreffendheid’ te kijken: wat is er sinds de Verklaring van Parijs gebeurd? Want de agenda van Parijs en de Accra Agenda for Action (AAA) zijn nog niet helemaal uitgevoerd. Vijf jaar is een korte termijn in ontwikkelingsperspectief.”
22
DGD Jaarverslag 2010
De discussies worden dus opengetrokken, er komen heel wat vragen bij. Maakt dat de essentie van de discussies niet troebel? Wittoek: “Soms wel, maar dé grote vraag blijft: hoe draagt hulp bij aan ontwikkeling? Men wil de precieze rol van hulp bij ontwikkeling in kaart brengen en kunnen meten. Dit is geen eenvoudige opdracht. Toch is dat geen reden om de principes van Parijs in vraag te stellen. Men wil voor ‘Busan’ niet aansturen op een volledig nieuwe Verklaring, nieuwe principes of een sterk nieuw engagement, maar veeleer op een versmalling en verdieping van de huidige principes.”
Het gaat ook over meer dan een Noord-Zuiddialoog. Wittoek: “Inderdaad, de Verklaring van Parijs was een Noord-Zuiddialoog, een tussen ontwikkelingslanden en donoren. Sinds 2010 gaat het ook over Zuid-Zuidsamenwerking. Donoren moeten zich daarom wat leren terugtrekken, want het Zuiden gaat ook zonder hen in dialoog met elkaar. Welke richting die Zuid-Zuidsamenwerking inslaat, weet niemand. Het blijft nog onduidelijk wat de meerwaarde zal zijn ten aanzien van de klassieke Noord-Zuidsamenwerking.”
Wat met de principes voor doeltreffende hulp in die Zuid-Zuiddialoog? Wittoek: “In de Zuid-Zuiddialoog bij de Verenigde Naties moet men weinig hebben van de principes van Parijs. Er heerst een andere, meer radicale toon. Meer en meer ontwikkelingslanden vragen zich af wanneer men gaat stoppen met de hulp. Ze willen ervan af, want het maakt hen afhankelijk en hulpbehoevend. Ze willen hun eigen boontjes kunnen doppen. Rwanda is daar een goed voorbeeld van.”
Deel 2 De Belgische bijdrage aan het behalen van de Millenniumdoelen
23
24
DGD Jaarverslag 2010
© Bill & Melinda Gates Foundation
Millenniumdoel 1 In 2015 zijn extreme armoede en honger uitgebannen - Het aantal mensen dat moet leven van minder dan één dollar per dag met de helft terugbrengen. - Het percentage van mensen die honger lijden met de helft verminderen.
Mondiale stand van zaken Feiten - Het aantal mensen dat onder de internationale armoedegrens van 1,25 dollar per dag leeft, daalde tussen 1990 en 2005 van 1,8 miljard naar 1,4 miljard. - Het percentage mensen dat in extreme armoede leeft in de ontwikkelingsregio’s, daalde van 46 naar 27 procent. Op de goede weg om wereldwijd de doelstellingen te bereiken. - Ongeveer een op vier kinderen onder de vijf jaar heeft ondergewicht in ontwikkelingslanden, een daling tegenover bijna een op drie in 1990.
Extreme armoede De wereld is op de goede weg om de millenniumdoelstelling te behalen, die tussen 1990 en 2015 het aantal mensen dat met minder dan 1 dollar per dag moet rondkomen, wil halveren. De algemene armoedepercentages daalden van 46 procent in 1990 naar 27 procent in 2005 in de ontwikkelingsregio’s, en in veel ontwikkelingslanden blijven de cijfers dalen. Dit is ondanks de tegenslagen als gevolg van de economische daling van 2008-09 en de effecten van de voedsel- en energiecrisissen. Ook al zetten deze positieve trends zich voort, toch zullen in 2015 ruw geschat nog 920 miljoen mensen onder de internationale armoedegrens van 1,25 dollar per dag leven, werd in 2008 berekend door de Wereldbank. De verwezenlijkingen tot nu toe zijn vooral het resultaat van de uitzonderlijke successen in Azië, vooral in Oost-Azië. Over een periode van 25 jaar daalde het armoedecijfer in Oost-Azië van bijna 60% tot minder dan 20%. Er wordt verwacht dat de armoedecijfers tegen 2015 zullen dalen tot 5% in China en tot 24% in India. Er is echter nog maar weinig vooruitgang geboekt in het verminderen van de extreme armoede in Sub-Sahara Afrika: daar is het armoedecijfer tussen 1990 en 2005 slechts licht gedaald, van 58 naar 51%. Van Sub-Sahara Afrika, West-Azië en delen van Oost-Europa en Centraal-Azië wordt verwacht dat zij de millenniumdoelstelling voor de beperking van de armoede niet zullen bereiken.
Honger Het aantal mensen dat honger lijdt, neemt af, maar tegen een onbevredigende snelheid. Hoewel het aantal mensen dat wereldwijd lijdt aan ondervoeding en honger, sinds het begin van de jaren 1990 is gedaald, is de vooruitgang sinds 2000-2002 tot stilstand gekomen. In 2010 leden naar schatting 925 miljoen mensen chronisch honger – een daling tegenover de 1,023 miljard in 2009, maar nog altijd meer dan het aantal ondervoede mensen in 1990 (ongeveer 815 miljoen).
Eender welk hulpprogramma dat leidt tot afhankelijkheid is een teken van mislukking, niet van succes. De hulp zou zichzelf overbodig moeten maken. Donald Kaberuka, voorzitter van de Afrikaanse Ontwikkelingsbank. Europese Ontwikkelingsdagen, 6-7 december 2010
Tussen 1990 en 2008 daalde het percentage van kinderen onder de vijf met ondergewicht in de ontwikkelingsregio’s van 31 procent naar 26 procent, waarbij het grootste succes werd opgetekend in Oost-Azië, vooral in China. Ondanks deze verbeteringen is de vooruitgang momenteel niet snel genoeg om de millenniumdoelstelling te bereiken en moet er vooral aandacht worden besteed aan Zuid-Azië. Deze regio alleen is goed voor bijna de helft van de ondervoede kinderen ter wereld. In alle ontwikkelingsregio’s hebben de kinderen in landelijke gebieden bijna twee keer meer kans om ondergewicht te hebben dan kinderen in stedelijke gebieden.
25
De Belgische bijdrage Voedselveiligheid vooraan In 2008 nam België het engagement om het deel van zijn ontwikkelingsbudget bestemd voor landbouw en voedselveiligheid te verhogen van 10% in 2010 naar 15% in 2015. Ons land heeft ook woord gehouden: dit staat nu op ongeveer 12% en is daarmee een voorbeeld voor andere donoren. We schetsen hier enkele maatregelen met de behaalde resultaten: - Opzetten van het vernieuwde Belgisch Fonds voor de Voedselzekerheid (BFVZ), dat het Belgisch Overlevingsfonds vervangt, gebudgetteerd op meer dan 250 miljoen euro gespreid over 10 jaar. Om zijn nieuwe structuur en werking uit te testen, introduceerde het fonds een pilootprogramma in Mozambique (zie p. 29 case 3) en Mali; - Ontwikkeling van de private sector in de landbouw door tussenkomst van BIO, de Belgische Investeringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden; - Verhoging van het Belgische budget voor voedselhulp en herziening van de Conventie over de voedselhulp; - De bijdragen aan de Adviesgroep Internationaal Landbouwonderzoek (CGIAR). Deze groep zet wetenschappelijk onderzoek op naar de ontwikkeling van een duurzame voedselveiligheid die ten gunste van de armsten staat. De bijdragen werden de laatste jaren gevoelig verhoogd naar 9 miljoen euro (2010); - Voor het Internationaal Fonds voor Landbouwontwikkeling (IFAD) werd het budget voor de periode 2010-2012 bijna verdubbeld tot 7 miljoen euro per jaar. IFAD voorziet leningen met lage interest voor landbouwprogramma’s in arme landelijke gebieden.
Verhoogde efficiëntie De directie-generaal ontwikkelingssamenwerking ontwikkelde een nieuwe strategienota voor de sector ‘landbouw en voedselveiligheid’. Ze wil zo de efficiëntie verbeteren en de synergieën tussen diverse hulpkanalen versterken. De nota komt voort uit een inclusief consultatieproces en is de referentie voor alle toekomstige acties in deze sector (zie p. 33). België maakte van het EU-voorzitterschap gebruik om vaart te steken achter enkele belangrijke dossiers, zoals de volatiele prijsschommelingen in de landbouw, de problematiek van de grondrechten, de link tussen de klimaatveranderingen en landbouw/voedselzekerheid. Deze dossiers stonden op de agenda van de 36ste sessie van het VN-Comité voor Voedselzekerheid. De EU heeft in deze vergadering een belangrijke rol gespeeld. Het Belgisch Fonds voor de Voedselzekerheid in een notendop Doel: voedselzekerheid in al haar facetten, beschikbaarheid, toegang, stabiliteit, gebruik... Werkgebied: Sub-Sahara Afrika, bij voorkeur in zones met grote voedselonzekerheid Doelgroep: de meest kwetsbare bevolkingsgroepen Duur: 2010-2022 Budget: 250 miljoen euro Financiering: Nationale Loterij en de Belgische ontwikkelingssamenwerking Uitgevoerd door: Belgisch ontwikkelingsagentschap (BTC), Belgische ngo’s en multilaterale organisaties zoals FAO en IFAD Initiatiefnemer: het Belgische parlement Voorgangers: Overlevingsfonds voor de Derde Wereld (1983-1998); Belgisch Overlevingsfonds (1999-2009)
26
DGD Jaarverslag 2010
Case 1
Bolivia
ProCAPAS, meer werk en inkomsten voor landbouwers
Het Boliviaanse platteland kent extreme armoede en het departement Chuquisaca vormt daar geen uitzondering op. Armoedebestrijding is een van de centrale taken van de Boliviaanse regering. Het Belgisch ontwikkelingsagentschap BTC wil samen met de overheid de levenskwaliteit van de kleine boeren uit de gemeenten Sucre Rural, Yotala en Poroma verbeteren. Daarom startte in 2009 de uitvoering van het Programma voor Duurzame Productieketens (ProCAPAS). Het programma wil enerzijds dynamische landbouwactiviteiten stimuleren en anderzijds de voedselveiligheid in deze achtergestelde gebieden bevorderen. Zo kunnen de arbeids- en inkomstmogelijkheden van ongeveer 1.800 gezinnen stijgen door de groenten- en fruitsector aan te zwengelen. Eind 2010 startte het programma met de introductie van verbeterde gewassenvariëteiten en productietechnieken. De boeren kregen middelen en beter gereedschap ter beschikking.
Sucre
De fruitkweek zal door de uitbreiding van het kweekgebied pas op middellange termijn resultaat opleveren. ProCAPAS wordt mogelijk gemaakt door het steunprogramma voor voedselveiligheid (PASA) van de Boliviaanse overheid die zo de lokale economische ontwikkeling wil stimuleren.
Getuigenissen van boeren in het ProCAPAS-programma “We hebben goede grond, we verzorgen die als ons eigen kind. Maar soms speelt het klimaat ons parten. Het is niet zoals vroeger. Wanneer de regen uitblijft, is ons werk voor niets geweest.” (Cirilo Vargas) “Hier kweken we groenten en fruit, maar plagen hebben onze gewassen aangetast. Met de komst van het programma en de technici weten we nu hoe we dat moeten controleren en de productie veilig stellen. Ze hebben ons ook nieuwe werktuigen ter beschikking gesteld die we elke dag gebruiken.” (José Bejarano) “Mijn familie houdt zich bezig met de tomatenkweek, met ProCAPAS hopen we onze productie te kunnen opdrijven.” (Guadalupe Miranda) “Het programma heeft ons al zaaigoed en insectenverdelgers bezorgd. De technici hebben ons laten zien hoe we de gewassen kunnen verbeteren. We hebben nu zicht op een goede oogst en we zullen dus tegen een betere prijs kunnen verkopen.” (Darío Solíz)
© BTC
27
Bolivia
Case 2 Inca Pallay, “elk weefsel zijn verhaal”
‘Inca Pallay’, de vereniging van ambachtslui, kocht met eigen middelen een gebouw om er een ambachtscentrum in onder te brengen. Zij wilden immers hun eigen producten beter aan de man brengen. De slechte staat van het gebouw dreigde echter roet in het eten te gooien. De Belgische ontwikkelingssamenwerking maakte middelen vrij om de infrastructuur op te knappen. Nu kunnen 220 ambachtsvrouwen uit 15 gemeenschappen beschikken over een uitstekende locatie om hun producten te verkopen. Bovendien evolueert de ruimte naar een echt cultureel centrum waar de gemeenschappen hun Yampara-cultuur levend willen houden.
Sucre
Marciano Chambi, een ander lid van de vzw: “Leven in deze landelijke omgeving is heel moeilijk. We zijn landbouwers en ambachtslui, zo verdienen we ons brood. Door de coöperatie kunnen we onze situatie verbeteren.” Ignacio Tardío is verkoopsverantwoordelijke van de Inca Pallaywinkel in Tarabuco. “Op zondag halen we een omzet tot 5.000 bolivianos (ongeveer 500 euro). Het centrum is erg belangrijk voor ons omdat we er onze producten kunnen laten zien.”
© BTC Inés Zárate is lid van de vzw Inca Pallay. “We hebben de kennis geërfd van onze grootouders. Zij hebben ons geleerd onze cultuur te respecteren en we zijn die les niet vergeten! Vroeger verkochten we onze producten – als we al geluk hadden – in de straten van Tarabuco. Daarna werkten we samen met enkele winkels, maar het resultaat viel telkens tegen. Onze producten zijn heel belangrijk voor onze families. Van de opbrengst kunnen we onze kinderen naar school laten gaan. De landbouwopbrengst is te onzeker, terwijl ons weefselwerk hoegenaamd geen hinder ondervindt van hagelbuien of van een verschroeiende zon.”
28
DGD Jaarverslag 2010
Het centrum heeft bij de ambachtsvrouwen voor een hele dynamiek gezorgd. Ze ontwikkelden een gemeenschappelijke visie en de infrastructuur zorgde voor meer samenhang in hun capaciteiten als ondernemer. Er is een zekere economische impact merkbaar, niet alleen binnen de producerende gezinnen, maar ook in de hele regio. Ze zijn competitiever geworden, gaan creatiever en autonomer tewerk en creëren mogelijkheden om aan de armoede te ontsnappen.
Case 3
Mozambique
Een geïntegreerde aanpak van voedselzekerheid In januari 2010 werd de nieuwe wet op het Belgisch Fonds voor de Voedselzekerheid gestemd. Vanaf nu stelt België per land eerst een strategienota op, samen met de overheid van het betrokken land en alle geïnteresseerde actoren.
Maputo
Om de kansen op succes van de nieuwe aanpak te meten, startte een pilootfase in Mozambique en Mali. Nico Bakker is onafhankelijk consulent en beschrijft de aanpak in Mozambique. “In Mozambique werd tussen april en juni 2010, op initiatief van de Belgische ontwikkelingssamenwerking, een interventiezone voor het toekomstig programma geïdentificeerd. De keuze is gebaseerd op analyses van het Nationale Instituut voor Voedselzekerheid (SETSAN) over de meest kwetsbare districten in Mozambique. Agentschappen van de Verenigde Naties, Belgische ngo’s en het Belgisch ontwikkelingsagentschap BTC waren bij de keuze betrokken. Het Nationale Rampenplan van Mozambique duidt de 30 meest prioritaire districten aan, waarvan de meeste in de provincies Gaza en Inhambane liggen. Zes van de zeven gekozen districten maken deel uit van dit dertigtal. SETSAN schat dat een 29.000 mensen in deze zone ernstige symptomen van chronische voedselonzekerheid vertonen.” Op basis van bestaande documenten en eigen onderzoek maakten Bakker en zijn collega Sophie Teyssier een analyse van de belangrijkste oorzaken voor de voedselzekerheid in de zone. Bakker: “SETSAN stelt vast dat voedselonzekerheid vooral te wijten is aan de lage productiviteit van de landbouw, verergerd door milieufactoren zoals de klimaatverandering en rampen (overstromingen en droogtes), dalende bodemvruchtbaarheid, enz. De diagnose leidt tot 4 prioritaire aandachtspunten: water, landbouw, natuurlijke rijkdommen en voedingsgewoonten. Deze factoren kun je niet van elkaar scheiden. Tijdens een workshop met alle betrokkenen waren we het eens over de vier componenten in het programma: 1) toegang tot voedsel van goede kwaliteit, 2) innovatieve productie in landbouw en veeteelt, 3) beter beheer van de natuurlijke rijkdommen en 4) institutionele versterking van overheid en boeren.” De pilootfase brengt ook voor het eerst de bilaterale samenwerking en het Belgisch Fonds voor de Voedselzekerheid samen binnen één enkel programma. Bakker: “Vele gemeenschappen vermelden de toegang tot water als het hoofdprobleem. Vrouwen in Machaze vertelden ons dat ze soms 10 uur per dag besteden aan het zoeken van
© Nico Bakker water. Zo is er én weinig water én weinig tijd voor de landbouw, het opvoeden van de kinderen, enz. Water zou dus een centrale pijler in het project moeten zijn. Maar zo eenvoudig is dat niet. Er was en is heel wat geïnvesteerd in water, maar tot op vandaag leidde dat niet tot een significante verbetering van de voedselzekerheid. Als je bovendien geen garanties hebt voor het onderhoud van de investeringen, dan is het weggegooid geld. We stellen dus activiteiten en investeringen in water in elk van de vier componenten voor, maar steeds in een duidelijk geïntegreerde benadering van voedselzekerheid.”
29
Case 4
Mali
Bevorderen van veeteelt en kredieten dringen armoede terug Jean Mbayahaga, projectassistent bij het Belgisch ontwikkelingsagentschap BTC, legt de moeilijke situatie uit. “De regio Menaka is sinds 1970 getroffen door terugkerende periodes van droogte. 85% van de runderen heeft dit niet overleefd. De steun aan de azawak zebu-veetelers is een directe bijdrage aan het verminderen van de armoede in het noorden van Mali.” De azawak zebu (ofwel de bultrund) vormt de voedingsbasis van de Touareg-gemeenschap die in hoofdzaak zuivelproducten consumeert. Het ras is een van de beste melkkoerassen van Mali. Een goed gevoede koe heeft een potentiële melkproductie van 4 à 8 liter tot 10 liter per dag. Bijna 400 families hebben opnieuw vee gekregen (vier vaarzen, een stier en een dromedaris). De uit Burundi afkomstige Belgische zoöloog en agronoom Jean Mbayahaga licht het kredietsysteem toe. “Deze families kunnen terugbetalen in baar geld ofwel met hetzelfde aantal dieren na vier jaar kweken. Dit systeem laat toe de activiteiten duurzaam te maken nadat het project wordt stopgezet. De terugbetaling loopt vlot - 94%. Met die middelen is een fonds opgericht ter bevordering van de veeteelt. Het beheer ervan wordt toevertrouwd aan een instelling gespecialiseerd in microfinanciën.”
Bamako
Jean Mbayahaga leidde de veetelers op en hielp ze zich te verenigen. Deze coöperatieven van azawak-veetelers beheren een stock van veevoer en veterinaire producten, een strategie die lonend bleek tijdens de droogte van 2009-10. “De veetelers hebben geleerd om een boekhoudkundige bilan op te stellen. Ik heb hen aangespoord te sparen en hun beste dieren pas te verkopen wanneer de prijzen het hoogst zijn.” Vandaag is Jean Mbayahaga verantwoordelijk voor een nieuw steunproject voor zebu Maure-vee in Nara, dicht bij de Mauritaanse grens.
© BTC / Jan Locus
30
DGD Jaarverslag 2010
Uganda
Case 5 Vrede brengt welvaart op gang
“In Noord-Uganda woonde tot enkele jaren geleden een groot deel van de bevolking in beschermde kampen. Rondtrekkende rebellen van de Lord’s Resistance Army (LRA) maakten het gewone dorpsleven onveilig. De bevolking was dan ook afhankelijk van externe hulp. Jonge mensen hebben hun hele leven niets anders gekend”. Aan het woord is de Belg Joris Beckers. Hij werkt voor de Verenigde Naties in Uganda, meer bepaald voor het secretariaat van de ‘Northern Uganda Recovery and Development Group’, een groep van donoren voor Noord-Uganda die maandelijks bijeenkomt. “Ondertussen is het overgrote deel van de vluchtelingen naar hun dorpen teruggekeerd, waar het normale leven zich weer op gang trekt. Mensen leren in hun eigen levensonderhoud te voorzien en vroegere LRA-strijders worden opnieuw in de samenleving opgenomen.”
Kampala
Het inkomen van de bevolking stijgt. Het overgrote deel van de bevolking is actief in de landbouw. De handel met Soedan is sterk gegroeid en vormt een belangrijke bron van inkomsten. “Een recent onderzoek van het Uganda Bureau of Statistics wees uit dat tussen 2004 en 2008 de armoede in Noord-Uganda sterk is gedaald. Maar het stelde ook een toename van de inkomensongelijkheid vast.” De overheid probeert de kloof met de rest van het land te dichten. Dat gebeurt door wegen aan te leggen en scholen en ziekenhuizen te bouwen. “Minstens even belangrijk is de ‘software’, de leraren en medisch personeel. Deze professionals werken echter niet altijd even graag in afgelegen gebieden. Bijgevolg tracht de overheid werken in het Noord-Uganda aantrekkelijk te maken door degelijke woningen te voorzien.”
© UN
Er wordt veel moeite gedaan om vroegere LRA-strijders opnieuw te integreren in de samenleving. “Zo is er in Gulu een project waar voormalige rebellen samen een maïsmolen beheren. Ze kopen maïs aan en malen die om er ‘posho’ van te maken, een van de belangrijkste ‘staple-foods’ in Uganda. Verzoening alleen is immers niet voldoende, de mensen moeten ook perspectieven hebben. Deze mannen waren tot voor enkele jaren nog een bedreiging, nu leveren ze een nuttige bijdrage aan de samenleving.”
31
Case 6
Uganda
Belgische ngo Trias helpt boeren zelfstandiger worden De koopkracht in Uganda steeg de laatste jaren sterk. Gemiddeld kan een Ugandees zowat 500 dollar per jaar spenderen. Die 500 dollar heeft een feitelijke lokale winkelwaarde van 1.000 dollar. Het geld wordt immers gebruikt voor de aankoop van goedkope producten. De Belgische ngo Trias, die boerenorganisaties in Uganda ondersteunt, maakte van nabij deze koopkrachtstijging mee. Paul Allertz, werkzaam bij Trias: “Voor de boeren in Hoima die aan ons project deelnemen, steeg de opbrengst van een acre (0,42 ha) rijst van 25 euro tot 200 euro per acre in drie jaar tijd.”
Kampala
Trias heeft ook geregeld contact met partnerorganisaties die microkredieten verlenen. Wanneer boeren enkele jaren aan een Trias-project meewerken, kunnen ze een businessplan en wat spaargeld voorleggen. Via het microkrediet krijgen ze dan toegang tot reguliere bankdiensten, een volgende stap in hun verzelfstandiging. Zo wordt ook de lokale economie gestimuleerd doordat de boeren betere producten afleveren en een efficiëntere verkoopstrategie toepassen. “Kyosaba Abigairi, een boer uit Hoima, kon al na één jaar starten met de bouw van een nieuwe en gezondere woning. Hij kocht ook een koe. Niet alleen zijn eigen kinderen drinken van de melk, hij verkoopt de melk ook aan anderen, en dat brengt weer extra geld in het laatje.”
© TRIAS Trias ondersteunt de boerenorganisaties vooral bij de vermarkting van hun producten. “Dat betekent: marktonderzoek organiseren en de productie aanpassen aan de vraag. De productie van zaadgoed vergt wel meer kennis, maar de toegevoegde waarde ervan is ook veel hoger. Ook goede opslag en verpakking verhogen de verkoopswaarde en dus de winst.”
32
DGD Jaarverslag 2010
Trias bouwt met de steun van België een sterke structuur van boerenorganisaties uit. Op termijn moeten de boeren de aangeleerde activiteiten zelf overnemen.
Nieuwe strategienota Accent op familiale landbouw en grotere efficiëntie Om de activiteiten van België in de sector van de landbouw en voedselzekerheid substantieel te versterken, heeft de Belgische ontwikkelingssamenwerking in 2010 een nieuwe strategienota geschreven. Dit document houdt rekening met de evoluties die op internationaal vlak opgang maken, meer bepaald de noodzaak aan een grotere efficiëntie van de hulp. De nota beschrijft ook de uitdagingen waarvoor de landbouwsector staat: prijsschommelingen, demografische evolutie, groeiende verstedelijking, veranderend consumptiepatroon, de toenemende druk op de natuurlijke hulpbronnen, slechtere leefomstandigheden en klimaatverandering. Ze besluit met enkele expertisedomeinen waarop de Belgische ontwikkelingssamenwerking zich kan richten. Een van de belangrijkste aanbevelingen is dat België zijn acties best concentreert op de familiale landbouw om zo de voedselzekerheid te verbeteren, bij te dragen aan een duurzame economische groei en aan het scheppen van fatsoenlijke jobs in de landbouwsector.
Vier richtlijnen Vier interventielijnen komen in de nota ter sprake: 1. Verbeteren en verzekeren van de landbouwproductie vanuit het perspectief van duurzame ontwikkeling; 2. Commercialisering en opwaardering van de productie, betere toegang tot de markten; 3. Beheer van de landbouwsector: versterken van de overheid in zijn coördinerende rol, als facilitator en regelgever, versterken van de civiele samenleving en de landbouwverenigingen; 4. Individuele en collectieve empowerment van de plattelandsvrouwen. Deze doelen en prioriteiten zijn het resultaat van een participatief proces waaraan alle leden van de Belgische ontwikkelingssamenwerking actief meewerkten, dit in het kader van het Belgische Platform Landbouw en Voedselzekerheid. De strategienota zal een belangrijke referentie voor de Indicatieve Samenwerkingsprogramma’s met onze partnerlanden zijn. Het toont aan het partnerland in welke domeinen België expertise en meerwaarde kan bieden. Ook de interventies van het Belgisch Fonds voor de Voedselzekerheid passen in dit strategische kader. Hetzelfde geldt voor het Belgische beleid inzake voedselhulp. Bovendien kan de nota ook België positioneren ten opzichte van de internationale organisaties die in de sector actief zijn.
33
34
DGD Jaarverslag 2010
© BTC / Dieter Telemans
Millenniumdoel 2 In 2015 gaan alle jongens en meisjes naar school Ervoor instaan dat alle jongens en meisjes de lagere school volledig doorlopen.
Mondiale stand van zaken Feiten
Schoolverlaters
- De inschrijving in het basisonderwijs in de ontwikkelingsregio’s bereikte 89% in 2008, een stijging ten opzichte van de 83% in 2000. - Het huidige tempo van de vooruitgang is echter onvoldoende om de doelstelling voor 2015 te behalen. - Ongeveer 69 miljoen kinderen met lagereschoolleeftijd gaat niet naar school. Bijna de helft daarvan (31 miljoen) bevindt zich in Sub-Sahara Afrika en meer dan een kwart ervan (18 miljoen) bevindt zich in Zuid-Azië.
De cijfers van schoolverlaters in Sub-Sahara Afrika blijven hoog. Om een universele basiseducatie te bereiken, is het niet voldoende dat alle kinderen ingeschreven zijn in een school. Ze moeten de lessen ook echt blijven volgen. In Sub-Sahara Afrika stopte meer dan 30% van de basisschoolleerlingen voor ze hun schoolloopbaan hadden voltooid.
Inschrijving Hoewel in veel landen een enorme vooruitgang werd geboekt, zal de doelstelling wellicht niet worden bereikt. Het inschrijvingspercentage in het basisonderwijs blijft stijgen en bereikte in 2008 reeds 89% in de ontwikkelingslanden. Tussen 1999 en 2008 steeg het aantal inschrijvingen in Sub-Sahara Afrika met 18 procentpunten en met respectievelijk 8 en 11 procentpunten in Zuid-Azië en Noord-Afrika. Deze vooruitgang is echter ontoereikend om te kunnen waarborgen dat in 2015 alle meisjes en jongens een volledig basisonderwijs kunnen volgen. In de helft van de Sub-Sahara Afrikaanse landen met beschikbare gegevens ging ten minste een op vier kinderen van lagereschoolleeftijd in 2008 niet naar school.
Toegankelijkheid Bovendien is het ook essentieel dat er voldoende leerkrachten en klassen zijn om aan de vraag te voldoen. Naar schatting zijn er in Sub-Sahara Afrika meer dan dubbel zo veel leerkrachten nodig dan er nu voorhanden zijn, om tegen 2015 te kunnen voldoen aan de basisonderwijsdoelstelling.
35
De Belgische inbreng Nadruk op kwalitatief onderwijs Deze doelstelling is nog steeds actueel. De Belgische ontwikkelingssamenwerking gaf ze, onder invloed van internationale studies en evoluerende denkbeelden, een bredere invulling: “Alle kinderen, jongeren en volwassenen hebben gelijke kansen om kwalitatief onderwijs te doorlopen, dat hen de benodigde vaardigheden en kennis biedt om op een volwaardige manier deel te nemen aan de samenleving.” In praktijk betekent de bredere invulling van Millenniumdoel 2 dat - alle kinderen naar goede en veilige scholen kunnen gaan, waar ze leren lezen en schrijven, sociale vaardigheden ontwikkelen en verantwoordelijkheid leren opnemen; - jongeren en volwassenen ook recht hebben op basisscholing, zodat ze op de arbeidsmarkt een kans maken en een inkomen kunnen genereren. Ruim 12 procent van het ontwikkelingsbudget gaat naar onderwijs en vorming. Dit is dus een belangrijke sector in de Belgische ontwikkelingssamenwerking. De helft van dit budget wordt besteed aan hoger onderwijs, dus aan universiteiten en beurzen voor hogere studies. De internationale agenda echter geeft prioriteit aan basisonderwijs. Voor basisonderwijs reserveert België ongeveer 6% van het budget.
Onderwijs in DR Congo In 2010 zette België een belangrijke stap om de komende jaren veel te investeren in onderwijs en vorming in DR Congo. Onze steun gaat vooral naar het beroeps- en technisch onderwijs, en zowel naar het formeel als het niet-formeel onderwijs. Doel is om de scholing en opleidingen concreet op de arbeidsmarkt te richten. De belangrijkste projecten voor de lagere school zijn: - Leerboeken ter beschikking stellen (2007-2010): alle leerlingen en onderwijzers van het derde en vierde leerjaar kregen een leerboek Frans en een leerboek wiskunde; - Vorming geven aan de leerkrachten om die leerboeken goed te gebruiken (2009-2010); - Een programma dat het Congolees ministerie van Onderwijs ondersteunt zodat het een efficiënt onderwijssysteem kan opzetten.
36
DGD Jaarverslag 2010
Case 1
Bolivia
Praktijkgerichte vorming voor kwetsbare jongeren Bolivia is een van de weinige landen in de wereld waar kinderen deel uitmaken van de gevangenisbevolking. Samen met hun vaders en moeders (de echte gedetineerden) ondergaan ze de vele ontberingen en de hachelijke levensomstandigheden die eigen zijn aan een gevangenis. Dit is dagelijkse kost voor zowat 300 kinderen jonger dan 6 jaar die in de verschillende strafinstellingen van de hoofdstad La Paz verblijven. Dit legt een zware hypotheek op hun normale ontwikkeling. Desondanks geven ouders van wie de vrijheid werd ontnomen, er toch de voorkeur aan om tijdens het uitzitten van hun straf de kinderen bij zich te houden. Gevangenissen zijn er in feite niet op voorzien om kinderen onderdak te bieden. Daarom biedt de organisatie Suma Qamaña alternatieve vormen van onderwijs, ontspanning en vrijetijdsbesteding aan. Aan de hand van een alternatief opvoedingsmodel zet deze stichting praktijkgerichte programma’s op voor ongeveer 200 meisjes en jongens. Tot de leeftijd van 12 jaar worden alle normale lesvakken aangesneden. Daarna volgen de adolescenten het model van de Escuela de Bellos Oficios (technisch onderwijs) waar ze het niveau van geschoolde arbeider kunnen halen in de richting naaien, organische tuinbouw, fokken van dieren, pottenbakken, grafiek en koken. Een groot deel van de middelen gaat naar de uitrusting voor deze laatste richting.
Sucre
België steunt de stichting. Dit past in de doelstelling om menselijke ontwikkeling te stimuleren, in dit geval van kansarme meisjes en jongens. Silvia Álvarez, voorzitster van de stichting: “Ik heb ook in de gevangenis gezeten, nooit kon ik naar buiten. Gelukkig voor de jongens en meisjes die deel uitmaken van het project, hebben heel wat vrienden – zoals het Belgisch ontwikkelingsagentschap – zich ingezet voor deze droom.” De jongeren gaan een paar uur per dag naar het centrum. Daar beschikken ze over de lesinstrumenten waarmee ze hun kennis kunnen opbouwen, gelinkt aan werkelijke of hypothetische situaties. “Precies aan de hand van dit concept willen we individuen vormen die in staat zijn om hun eigen lot in handen te nemen, binnen hun gemeenschap.”
© BTC © BTC
37
Uganda
Case 2 Budgetsteun voor het ministerie van Onderwijs Tot 2010 heeft België projectmatig bijgedragen aan het ministerie van Onderwijs in Uganda. België stond in voor onder meer de renovatie en bouw van scholen in de streek van Gulu, in het zwaar door de oorlog getroffen Noord-Uganda. In 2008 begon België met het ministerie afspraken te maken voor een nieuwe aanpak: ontwikkelingssamenwerking via budgetsteun (budget support in het jargon). Dit betekent een rechtstreekse financiële ondersteuning voor het desbetreffende ministerie, waarmee het zelf aan de slag kan om zijn onderwijsplannen te realiseren. België volgt de vorderingen samen met andere donoren nauwlettend op.
Kampala
Uganda heeft nu nood aan goed opgeleide technische professionals. België hanteert voor de Ugandese onderwijssector de zogenaamde ‘portfolio-aanpak’: de combinatie van budgetsteun en projecten binnen één en dezelfde sector. Zo zet ons land verschillende instrumenten tegelijk in om zijn doelstellingen te bereiken. Een van de meer specifieke doelen is te komen tot een strategie voor het technisch en beroepsonderwijs en de beroepsopleidingen. Naast de Belgische budgethulp in deze sector ondersteunt een specifieker project de lerarenopleidingen in dit domein, en dit voor de komende 5 jaren. De Ugandese regering is immers van mening dat er voldoende afgestudeerde universitairen zijn maar te weinig goed geschoolde technische leraars.
Godfrey Dhatemwa © One for Ten De Ugandese Commissaris voor Planning van het ministerie van Onderwijs, Godfrey Dhatemwa, waardeert deze aanpak. “Wij werken al sinds 1997 met de formule van budgetsteun. Verschillende belangrijke donoren, waaronder Nederland, het Verenigd Koninkrijk en de Europese Gemeenschap, stemmen hun steun af op onze vraag. Daardoor ontstaat een geïntegreerde aanpak. De donoren zorgen voor financiële input en het ministerie van Onderwijs draagt de verantwoordelijkheid om de gestelde objectieven te behalen.” Donorsteun maakt 30% uit van het Ugandese onderwijsbudget.
38
DGD Jaarverslag 2010
Intussen zijn de belangrijkste indicatoren van het onderwijs hoopgevend. Godfrey Dhatemwa: “95% van de Ugandese jongeren die lager onderwijs moeten volgen, gaan naar school. De verhouding meisjes/jongens is nu 50/50 - we komen van 40/60. Dat heeft veel te maken met de steun van donorlanden zoals België.” Er is wel nog een probleem met de kwaliteit van het lager onderwijs. Slechts 54% van de leerlingen beëindigt het laatste jaar op tijd. “Vele lagereschoolleerlingen blijven een of meerdere jaren hangen. Dat komt onder meer door het absenteïsme bij de leerkrachten, waarop onvoldoende controle is. Maar ook de ouders zijn verantwoordelijk, zij sturen de kinderen niet altijd naar school. Er is nog veel werk aan de winkel.”
Case 3
Wereldwijd
Education For All: het Fast Track Initiative In 1990 werd aan de veralgemening van het basisonderwijs een nieuwe impuls gegeven met de ‘Wereldverklaring voor Onderwijs voor Allen’ (Education for All). Het doel was alle jongens en meisjes op de schoolbanken te krijgen. Het Fast Track Initiative (FTI) moet deze doelstelling versneld helpen bereiken. Het FTI is een wereldwijd engagement om sneller de Millenniumdoelen 2 (onderwijs) en 3 (gender) te verwezenlijken. Het FTI is uitgegroeid van een vrij klein initiatief in 2002 tot een omvangrijk internationaal partnerschap. 18 donorlanden, multilaterale en regionale ontwikkelingsagentschappen ondersteunen 43 ontwikkelingslanden. Onder de koepel van de Global Compaign for Education zijn ook privéorganisaties en ngo’s vertegenwoordigd. België draagt al sinds de oprichting bij tot de financiering van het FTI. Tussen 2003 en 2009 bedroeg de jaarlijkse Belgische bijdrage 1 miljoen euro. In 2010 werd dit bedrag opgetrokken tot 5 miljoen euro. Zeven van de 18 Belgische partnerlanden hebben een onderwijsplan dat door het FTI is aanvaard en financieel ondersteund: Niger, Mozambique, Vietnam, Mali, Rwanda, Senegal en Benin.
Mozambique Mozambique trad in 2003 tot het FTI toe en schafte in 2004 het schoolgeld af. Tussen 2002 en 2010 steeg het aantal nieuw aangemelde leerlingen van 3,3 naar 5,3 miljoen. Sinds 2008 bouwde het land drieduizend schoollokalen en werden twintigduizend onderwijzers aangesteld. In 2010 besliste het FTI om Mozambique een tweede enveloppe van 90 miljoen dollar voor de volgende 3 jaar toe te kennen.
39
Nuttige tools voor de milieudienst Interview met Zo Elia Mevanarivo, CIUF-bursaal uit Madagaskar Wat zijn volgens jou de belangrijkste verschillen tussen België en Madagaskar? Mevanarivo: “Ik vind het hier vooral net. Bij ons is het zeer stoffig, en onze wagens produceren veel uitlaatgassen. Hoewel, ik was ook in Japan, en daar is het nog een heel stuk netter. Op sociaal vlak lijkt het me hier eerder ‘ieder voor zich’. Maar goed, het gaat wel.”
Valt de internationale groep bursalen goed mee? Mevanarivo: “De sfeer is heel aangenaam! In de groep zitten hoofdzakelijk Afrikanen, en ook mensen van Peru en Haïti, en zelfs twee Belgen. Als vrouw ben ik wel in de minderheid. Er zijn maar vier vrouwen in een groep van 24.”
Zijn de mensen in Madagaskar bekommerd om het milieu? Mevanarivo: “Ja, toch wel, maar ze hebben de middelen niet, ze hebben geen keuze. Om te overleven hebben ze het bos nu eenmaal nodig. En ze moeten hun land bewerken, ook al degraderen ze hierdoor de bodem.” © DGD / Thomas Hiergens De Belgische ontwikkelingssamenwerking subsidieert sinds jaren de Universitaire Commissie voor Ontwikkeling van de Franstalige Interuniversitaire Raad (CIUF-CUD). Een van de activiteiten van CIUF-CUD is de jaarlijkse toekenning van 150 studiebeurzen en 70 stagebeurzen. Met deze beurzen kunnen mensen uit ontwikkelingslanden door CIUF gefinancierde opleidingen volgen (Master of specialisatie) die afgestemd zijn op de noden van hun land. Naast kennisoverdracht beogen de opleidingen ook een ontmoeting van culturen. Zo Elia Mevanarivo werkt in Madagaskar op het ministerie voor Leefmilieu. Ze is vormingsverantwoordelijke aan het Centrum voor Vorming, Studie en Onderzoek van de Bosbouw. Met een CIUF-beurs studeert ze milieubeheer in Aarlen (Universiteit Luik).
Waarom heb je voor België gekozen? Mevanarivo: “De Master milieubeheer in Aarlen was de meest pertinente opleiding voor mijn werk. Het was dan ook vrij logisch dat ik voor België koos. Leuk is ook dat ik me hier best amuseer, ook al heb ik nog maar weinig kunnen bezoeken. Veel problemen heb ik niet gehad bij mijn aankomst. Ik pas me aan, aan de voeding, de koude, de omgangsvormen…”
Hoe belangrijk is de opleiding voor je loopbaan en voor je land? Mevanarivo: “Zeer belangrijk. We leren veel nieuwe tools, zoals statistiek. Ook het Geografisch Informatiesysteem (GIS) is uiterst nuttig. We hebben dit nodig om al onze gegevens op te slaan en in kaart te brengen.”
40
DGD Jaarverslag 2010
De Masteropleiding milieubeheer in Aarlen was de meest pertinente opleiding voor mijn werk. Heeft de huidige politieke situatie in Madagaskar invloed op je werk? Mevanarivo: “Niet echt, de situatie is gestabiliseerd. Onze vorige president had enorme hoeveelheden land aan Zuid-Korea aangeboden, maar het volk heeft zich hiertegen verzet. Deze ‘landroof’ is volledig stilgelegd. Sommige partners, zoals USAID, hebben zich weliswaar uit het land teruggetrokken, maar op mijn werk heeft dit geen invloed.”
41
42
DGD Jaarverslag 2010
© Wereldbank / Arne Hoel
Millenniumdoel 3 In 2015 hebben mannen en vrouwen dezelfde rechten Ongelijkheid tussen jongens en meisjes uitbannen in het lager en voortgezet onderwijs.
Mondiale stand van zaken Feiten - In 2008 waren er 96 meisjes voor elke 100 jongens ingeschreven in de basisschool, en 95 meisjes voor elke 100 jongens in de secundaire scholen in de ontwikkelingsregio’s. - Het aandeel van vrouwen tewerkgesteld buiten de landbouw blijft erg laag: 20% in Zuid-Azië, West-Azië en Noord-Afrika. - Het wereldwijde aandeel van de vrouwen in het parlement blijft langzaam stijgen en bereikte in 2010 19%. Van gelijkheid is dus nog lang geen sprake.
Onderwijs De kloof tussen mannen en vrouwen in de toegang tot onderwijs is kleiner geworden, maar de ongelijkheid blijft hoog in het onderwijs van universiteitsniveau en in sommige ontwikkelingslanden. De inschrijvingscijfers voor meisjes in het basis- en secundair onderwijs zijn de laatste jaren aanzienlijk gestegen. De toegang tot onderwijs op universiteitsniveau blijft echter sterk ongelijk, vooral in Sub-Sahara Afrika en Zuid-Azië. In deze regio’s zijn respectievelijk slechts 67 en 76 meisjes per 100 jongens ingeschreven in het tertiair onderwijs. Ook de voltooiingscijfers zijn vaak lager bij vrouwen dan bij mannen. Armoede is de hoofdoorzaak van de ongelijke toegang tot onderwijs, voornamelijk voor meisjes van middelbareschoolleeftijd. In veel delen van de wereld moeten vrouwen en meisjes alle dagen vele uren lopen om water te halen en meisjes gaan vaak niet naar school wegens het gebrek aan degelijk sanitair. Als ze zwanger worden, mogen ze vaak ook niet langer naar school gaan. Vooral een secundaire opleiding is belangrijk om de positie van vrouwen te versterken, maar in de armste gezinnen gaan twee keer meer meisjes van secundaireschoolleeftijd niet naar school vergeleken met hun rijkere leeftijdsgenoten.
Tewerkstelling Ondanks de geboekte vooruitgang blijft het aantal mannen in betaalde banen veel hoger dan het aantal vrouwen en worden vrouwen verbannen naar kwetsbare vormen van tewerkstelling, die
gekenmerkt worden door ontoereikende inkomsten, een lage productiviteit en ondermaatse werkomstandigheden. Het aandeel van vrouwen in betaalde banen buiten de landbouw stijgt langzaam en bereikte in 2008 41%. Het cijfer ligt echter nog op 20% in ZuidAzië, Noord-Afrika en West-Azië, en op 32% in Sub-Sahara Afrika.
De meest welvarende en competitieve ontwikkelingslanden zijn die met de kleinste genderkloof. Daarom denkt Melanne Verveer, VS-ambassadeur voor Mondiale Vrouwenzaken, dat steun aan meisjes en vrouwen de meest efficiënte ontwikkelingsinvestering is die men kan doen. Europese Ontwikkelingsdagen, 6-7 december 2010
Zelfs wanneer vrouwen een echte baan hebben, worden ze gewoonlijk wel minder betaald en hebben ze minder financiële en sociale zekerheid dan mannen. Wereldwijd zijn slechts een kwart van de functionarissen of managers op het hoogste niveau vrouwen. In West-Azië, Zuid-Azië en Noord-Afrika hebben vrouwen minder dan 10% van de topfuncties in handen.
Politieke vertegenwoordiging De politieke macht van vrouwen stijgt geleidelijk, voornamelijk dankzij quota’s en speciale maatregelen. Tussen 1995 en 2010 steeg het aantal vrouwen in het parlement van 11 tot 19% - een stijging met 73% maar nog veel te weinig om gelijkheid te bereiken. In 58 landen is het aantal vrouwelijke parlementsleden echter nog 10% of zelfs minder. De vertegenwoordiging van vrouwen in de uitvoerende takken van de overheid stijgt nog langzamer. In 2010 waren slechts negen van de 151 verkozen staatshoofden en 11 van de 192 regeringsleiders vrouwen. Wereldwijd hebben vrouwen slechts 16% van de ministersposten in handen.
43
De Belgische bijdrage Integratie van gender in het beleid Gendergelijkheid, het opheffen van de discriminatie en de empowerment van vrouwen vormen de sluitstenen voor een duurzame groei en ontwikkeling, voor het uitbannen van armoede en het halen van alle Millenniumdoelen. Dit is nogmaals onderstreept tijdens de MDG-Top in New York. Gendergelijkheid en empowerment vormen samen een van de twee prioritaire thema’s in het nieuwe managementplan 2010-2013 van de Belgische ontwikkelingssamenwerking (het tweede is leefmilieu en klimaatverandering). Conform aan de wet inzake ‘gender mainstreaming’ heeft DGD ‘gender budgeting’ uitgewerkt. Gender budgeting: de analyse van de overheidsbegroting in functie van de (in)directe gevolgen ervan voor vrouwen en mannen. Gender mainstreaming: gender systematisch integreren in het ontwikkelingsbeleid en doorheen alle fases van een projectcyclus.
Enkele voorbeelden: - Professionele vorming voor Senegalese vrouwen, met de Luxemburgse Ontwikkelingssamenwerking; - Integratie van gender in de decentralisatieprocessen van de overheid in Mali, draaien van een documentairefilm over “de rol van vrouwen in de strijd voor voedselzekerheid in Mali” met UN Women; - Steun aan de verkiezingen en vooral aan vrouwen die gaan stemmen of zich kandidaat stellen (ook in Afghanistan), samen met UNDP in Burundi; - De strijd tegen seksueel geweld in DR Congo door een bijdrage aan het ‘Fonds voor Stabilisering en Wederopbouw’, opgericht door de regering van Congo en de VN samen, beheerd door UNDP; - Samen met UN Women het engagement helpen uitvoeren dat Burundi nam in het domein van gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen. Bovendien wordt de helft van de micro-interventieprogramma’s (MIP’s) voorbehouden voor vrouwenorganisaties. Ook de helft van de studiebeurzen wil België reserveren voor vrouwelijke kandidaten.
Bijdragen aan gendergelijkheid Verhoogde aandacht voor gender De politieke wil is aanwezig om de financiële middelen bestemd voor vrouwenrechten te verhogen. Van het bedrag dat België kon besteden aan ontwikkelingsacties (uitgezonderd de leningen van staat tot staat en de administratieve kosten van het Belgisch ontwikkelingsagentschap BTC) is in 2009 60% uitgegeven met gendergelijkheid als eerste of tweede doel. DGD wil ten laatste tegen 2013 70% van de interventies laten bijdragen aan de gelijkheid man-vrouw. Onze inspanningen blijven zich toespitsen op vier actiedomeinen: - gezondheidszorg en seksuele en reproductieve rechten; - vrouwen, vrede en veiligheid (in het bijzonder de strijd tegen seksueel geweld); - economische empowerment van plattelandsvrouwen; - onderwijs (in het bijzonder de technische en professionele vorming). Empowerment van plattelandsvrouwen vormt een van de vier prioriteiten van de nieuwe Belgische strategie voor ‘landbouw en voedselzekerheid’. Op bilateraal niveau leverde ons land de voorbije twee jaar substantiële inspanningen om gender te integreren in de Indicatieve Samenwerkingsprogramma’s (ISP) en de concentratiesectoren. Het ISP voor DR Congo getuigt hiervan. Werkgroepen bereiden de herintegratie van gender in de ISP’s van Rwanda en Vietnam voor. Ook programma’s opgesteld door andere bilaterale of multilaterale donoren zijn, via de gedelegeerde samenwerking, erop gericht om regeringen in dit domein te ondersteunen.
44
DGD Jaarverslag 2010
Ons land draagt ook bij tot de algemene middelen van verschillende multilaterale organisaties: UN Women, UNFPA, UNICEF, UNDP, FAO (het DIMITRA-programma), WFP, het Hoge Commissariaat voor de Rechten van de Mens, enz. Zowel bij de indirecte (ngo-)hulp als bij de humanitaire hulp of die van het Belgisch Fonds voor de Voedselzekerheid houden de interventieprogramma’s met het genderthema rekening. Via vormingen en methodologische tools wordt de kwaliteit van ons personeel in de posten (de attachés internationale samenwerking) versterkt. Eind 2010 namen geografische en thematische beheerders van de humanitaire hulp en van de Europa-desk deel aan een specifieke opleiding “Gender en doeltreffendheid van de hulp”. Ze werd gegeven in uitvoering van het EU-Actieplan 2010-2015 voor gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in ontwikkelingssamenwerking.
Case 1
Mali
De vrouwen poneren de beste voorstellen voor hun gemeente Adama Moussa is raadgever inzake lokale ontwikkelingssamenwerking van UN Women, het Ontwikkelingsfonds van de VN voor de vrouw, en licht het project toe. “Het project ‘gender en decentralisatie’ moedigt vrouwen aan om deel te nemen aan de politieke besluitvorming en het lokale planningsproces. Traditioneel zijn dit de ‘jachtterreinen’ van de man. Bij UN Women respecteren we de gelijkheid tussen man en vrouw. De mannen zijn eveneens vertegenwoordigd.” Het project wordt door België gefinancierd en intervenieert in elf kwetsbare gemeenten van de regio’s Timboektoe en Mopti. Drie gemeenten worden geleid door een vrouwelijke burgemeester en twee hebben geen enkele verkozen vrouw in de gemeenteraad. Het project ondersteunt vrouwelijke burgemeesters en vrouwen die zich verkiesbaar stellen voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2014.
Bamako
“De vrouwen doen de beste voorstellen, en het zijn de mannen die dat zeggen”, vertelt Moussa. Vrouwen kaarten welbepaalde problemen aan zoals de vroegtijdige huwelijken. Ze raden ook aan waakcomités op te richten die alarm slaan als een jong meisje voortijdig van school wordt gehaald. De vrouwen in de schoolraden waken erover dat de jonge huwbare meisjes minstens hun schoolloopbaan afwerken.
Vrouwen nemen het woord Opdat de vrouwen kunnen deelnemen aan het lokaal planningsproces, moet men hen bevrijden van hun huishoudelijke taken en van water halen, taken die al hun tijd in beslag nemen. Het volstaat om hen technieken bij te brengen die deze taken vergemakkelijken. Moussa: “Als we echt de voorstellen van de vrouwen voor het planningsproces willen verzamelen, moeten we twee parallelle vergaderingen houden, één met de mannen en één met de vrouwen. Wanneer ze opnieuw samenkomen, moeten eerst de vrouwen hun voorstellen presenteren, anders bestaat het risico dat ze zich te veel schamen om het woord te nemen. We moeten vooral vermijden dat ze het planningsproces alleen maar bijwonen om voor de andere deelnemers te koken.”
“Wij zorgden ervoor dat deze activiteiten in het budget en in de lokale ontwikkelingsplannen terechtkomen”, zegt Moussa. “Want activiteiten zonder budget worden doorgaans niet uitgevoerd. We ondertekenden partnerconventies met onze 11 pilootgemeenten om de nodige middelen te mobiliseren.” Het project heeft zowel op lokaal als op nationaal niveau een weerslag. Een lokale plangids werd opgesteld en op nationaal niveau goedgekeurd. Het tweede project dat België via UN Women financiert, is het maken van een documentaire over de rol van de vrouwen in de voedselveiligheid, vanaf de onafhankelijkheid in 1960 tot op heden.
© UN Women
45
Case 2
Mali
“We verkopen meer en betere tarwe in Timboektoe” Gesprek met Habibatou Haïdara Tarwe - “alkama” in het Songhai - wordt reeds eeuwen in Timboektoe geteeld. Vrouwen verwerken het op artisanale wijze. Maar buiten de markten van Timboektoe raken hun producten weinig verkocht. De oorzaak ligt in de hoge productie- en transportkosten.
Bamako
Habibatou Haïdara is voorzitster van de vereniging Vrouwen voor de Ontwikkeling van Timboektoe en een van de hervormers van het Alkamaproject voor winstgevende tarweproductie. Dankzij haar activiteiten slaagt deze weduwe van 58 jaar erin haar vijf kinderen te voeden: “Ik heb 2 dochters, de oudste is getrouwd, de jongste studeert en verder drie werkloze jongens met een diploma”. Wat heeft het Alkamaproject u opgeleverd? Haïdara: “De belangrijkste verandering is dat onze winsten hoger liggen. De Belgische steun heeft ervoor gezorgd dat de kwaliteit en kwantiteit van onze traditionele producten verbeterden. Momenteel produceren we couscous in korrel, couscous met saus, gebroken tarwe, vermicelli, griesmeel, zemelen, taarten en traditioneel brood. Onze werkmethodes zijn verbeterd omdat we ons verenigd hebben.”
Hoe bent u georganiseerd? Haïdara: “Mijn vereniging brengt 39 vrouwen uit Timboektoe samen. Ze betalen een maandelijkse bijdrage van 100 CFA (0,15 euro). We hebben een bankrekening met een eigen fonds voor de aankoop van materiaal. Wij hebben een voorraad ruwe tarwe gekocht die we aan het verwerken zijn.” Wat zijn de meest winstgevende activiteiten? Haïdara: “Sedert 2009 kunnen we samen op verschillende markten staan. Het project betaalde onze transportkosten. Tijdens de markten maken we reclame voor onze verwerkte tarwe waardoor we bestellingen krijgen. Het probleem bij de distributie van onze producten is dat Timboektoe ingesloten is.”
© BTC / Jan Locus
46
DGD Jaarverslag 2010
Case 3
DR Congo
Fistelkliniek haalt vrouwen uit de marginaliteit Kinshasa Madeleine was 12 jaar oud toen ze door haar ouders aan een oudere man uitgehuwelijkt werd. Kort nadien werd ze zwanger. De bevalling bleek een nachtmerrie, het lichaam van de baby geraakte niet door haar te jonge bekken en stootte tevergeefs tegen het interne weefsel. Na vier dagen arbeid, zonder adequate medische hulp was de foetus dood en het weefsel tussen haar vagina en haar blaas afgestorven en gescheurd. Volledig incontinent op 14 jaar, misselijk, verdacht van een slecht karma, verliet haar man haar. Ze leefde sindsdien volledig geïsoleerd in een hut aan het einde van het dorp. Een jonge vrouw, zonder man, die geen kinderen meer kan krijgen, bestaat niet meer: het is een levende dode.
Hij richtte de vzw “Fistul-Aid” op en verkreeg dankzij de Belgische ontwikkelingssamenwerking financiering voor een “fistul clinic” in het Sint-Jozefziekenhuis in Kinshasa. De Backer: “De fistel is niet zoals cardiologie, het is een bepaald soort chirurgie die we met relatief weinig middelen kunnen uitvoeren.”
Het aantal fistellijders in DR Congo wordt op 100.000 geschat. De hoofdoorzaak is een te lange bevalling of een slecht uitgevoerde keizersnede. In 3% van de gevallen is de vaginale scheur veroorzaakt door seksueel geweld. De fistel is niet dodelijk maar de sociale gevolgen van het letsel zijn rampzalig.
Het ziekenhuis en het nodige materiaal kostten samen 85.000 euro. Men kan er in aanvaardbare omstandigheden opereren. Een Congolose gynaecoloog, opgeleid door Artsen Zonder Vakantie, kan zelf de helft van de ingrepen uitvoeren. Belgische chirurgen komen er regelmatig om hun kennis te delen.
Artsen Zonder Vakantie stelt Westerse artsen voor om vrijwillig hun kennis ten dienste te stellen van Afrika. Toen dokter De Backer voor het eerst voor deze ngo de Congolese hospitalen bezocht, werd hij getroffen door het aantal en de nood van de fistellijders.
Madeleine heeft, net als de 300 andere fistellijders die er geopereerd zijn, haar glimlach teruggevonden. Ze wordt niet meer door het dorp verstoten, ze zal haar plaats in de samenleving terugvinden en kinderen krijgen. Een nieuw leven biedt zich aan.
© DGD / Elise Pirsoul
47
Een resolutie voor vrouwen, vrede en veiligheid Vrouwen zijn de peacekeeping forces In conflictsituaties zijn vrouwen en kinderen de meest kwetsbare slachtoffers. Soms worden ze botweg als oorlogswapen gebruikt, bijvoorbeeld in Oost-Congo. Centraal-Afrika heeft echter niet het monopolie op dergelijke praktijken, denken we maar aan de genocide in Joegoslavië. En eenmaal de vrede weer geïnstalleerd wordt, ziet men de goede bemiddelende kwaliteiten van vrouwen al te vaak over het hoofd.
10 jaar ‘1325’ Vrouwen hebben echter al meermaals hun talenten als peacemakers en peacekeepers bewezen. Deze idee lag aan de basis van de resolutie over vrouwen, vrede en veiligheid van de VN-Veiligheidsraad in 2000. Resolutie 1325 bepleit de erkenning en bevordering van de rol van vrouwen in conflictpreventie, conflictbeheersing en vredesopbouw. De VN-lidstaten werd gevraagd deze resolutie uit te voeren, een nationaal actieplan (NAP) uit te werken en ervoor te zorgen dat vrouwen in conflicten de nodige bescherming krijgen. Tien jaar later is Resolutie 1325 nog altijd essentieel voor vredesopbouw en conflictpreventie in het Zuiden. De Belgische ontwikkelingssamenwerking heeft al een nationaal actieplan uitgewerkt. Op internationaal niveau bepleit ze meer aandacht voor het genderperspectief in conflicten. Daarvoor steunt ze ook belangrijke programma’s tegen seksueel geweld in DR Congo, zoals het programma voor de stabilisatie en reconstructie van post-conflictzones (STAREC). Sinds 2001 houdt de Commissie Vrouwen en Ontwikkeling de aandacht voor dit onderwerp levend binnen en buiten de Belgische ontwikkelingssamenwerking.
Nieuwe indicatoren Op dinsdag 26 oktober 2010 werden in de VN-Veiligheidsraad, onder internationale druk en naar aanleiding van de tiende verjaardag van Resolutie 1325, een aantal ‘indicatoren’ aangenomen om de tenuitvoerlegging van de resolutie beter te kunnen monitoren. De grotere betrokkenheid van vrouwen zal nu aan de hand daarvan gemeten worden. Zo kan men ook passende sancties en doelstellingen uitwerken en kan Resolutie 1325 beter worden toegepast. België en de Europese Unie hebben in dit proces een belangrijke voortrekkersrol gespeeld. In het kader van het Europees voorzitterschap organiseerde België op 9 september, in de aanloop van deze herdenking, een conferentie op hoog niveau in Brussel, alsook conferenties in New York en Genève. Deze conferenties hebben bijgedragen tot het onderbouwen van een sterk EU-standpunt, zodat de EU in de Veiligheidsraad kritische landen kon overtuigen om dit monitoring-systeem aan te nemen.
48
DGD Jaarverslag 2010
De oprichting van UN Women Gendergelijkheid in de schoot van de VN In juli 2010 kende de Algemene Raad van de VN een historische stemming met de oprichting van UN Women. Dit organisme is belast met de gelijkheid tussen man en vrouw en het versterken van de positie van vrouwen. Deze oprichting was een groots moment in de schoot van het multilateraal systeem.
Coherentie en efficiëntie Sinds enkele jaren probeert de VN haar samenhang en efficiëntie te vergroten. Dit reflectieproces (System Wide Coherence) leidde in juli 2010 tot een mooie realisatie: de oprichting van de VN-Entiteit voor de gelijkheid van mannen en vrouwen en het versterken van de positie van vrouwen, kortweg VN Vrouwen (UN Women). De organisatie integreert de vier reeds bestaande VN-organismen rond gender in één enkele organisatie, wat haar sterker maakt en een grotere impact moet genereren. UN Women wil het bewustzijn rond en het uitvoeren van gendergelijkheid versnellen over de hele wereld. Haar kracht ligt in de coördinatie van alle activiteiten die de VN op dit gebied onderneemt. VN Vrouwen zal kunnen inspelen op vragen van landen die het beleid en de maatregelen inzake gender willen uitvoeren. Ze zal ook de andere VN-organen ondersteunen die in op dit domein actief willen zijn.
Prioriteiten en beheer De organisatie bakende 5 prioritaire actiedomeinen af: - de stem en participatie van vrouwen in alle sectoren van de maatschappij laten horen en verspreiden; - een einde stellen aan geweld tegen vrouwen door middel van preventie en het betrekken van mannen; - de situatie van vrouwen in conflictgebieden versneld op de agenda plaatsen; - de economische positie van vrouwen versterken, zeker in de huidige wereldwijde crisiscontext; - gender als een essentieel gegeven in ieder politiek en budgettair planningsproces. De organisatie wordt geleid door een uitvoerende directeur met naam en faam: mevrouw Michelle Bachelet. De expertise en het netwerk van de ex-presidente van Chili zal zeker bijdragen tot het slagen van het werk dat UN Women zal moeten doen.
Belgische steun aan de nieuwe entiteit Gendergelijkheid is voor België een transversale prioriteit en heeft daarom de oprichting van UN Women fundamenteel ondersteund. UN Women blijft evenwel een van de multilaterale partnerorganisaties voor de Belgische ontwikkelingssamenwerking. De aanvankelijke bijdrage voor het Ontwikkelingsfonds van de VN voor Vrouwen (voorheen UNIFEM) zal automatisch doorgestort worden naar UN Women. In 2010 en 2011 is de Belgische bijdrage opgetrokken naar 125.000 euro per jaar. In 2011 wordt er beslist over een nieuw meerjaarlijks programma. De Belgische ontwikkelingssamenwerking zal dan een verhoging van haar bijdrage aan de organisatie bepleiten.
49
50
DGD Jaarverslag 2010
© BTC
Millenniumdoelen 4, 5 en 6 Dit jaarverslag behandelt de Millenniumdoelen 4, 5 en 6 samen omdat ze alle drie focussen op gezondheid.
4. In 2015 is kindersterfte sterk afgenomen Het sterftecijfer onder kinderen tot vijf jaar met twee derde reduceren.
5. In 2015 sterven er minder vrouwen door zwangerschap Het sterftecijfer onder vrouwen op het kraambed met drie kwart terugdringen.
6. In 2015 is de verspreiding van ziektes als aids en malaria gestopt Verdere verspreiding van hiv/aids stoppen en het aantal besmettingen keren. Het aantal nieuwe gevallen van malaria en andere ernstige ziektes stoppen en een begin maken met hun totale uitbanning.
Mondiale stand van zaken Feiten - Het aantal kinderen in ontwikkelingslanden dat sterft vóór ze vijf jaar oud zijn, daalde tussen 1990 en 2008 van 100 naar 72 doden per 1.000 levendgeborenen. Toch sterven jaarlijks nog bijna negen miljoen kinderen voor hun vijfde verjaardag. - De moedersterfte daalt langzaam, ook al zou de overgrote meerderheid van de sterfgevallen vermeden kunnen worden. 99% van de vrouwen die sterven aan complicaties tijdens de zwangerschap of de bevalling, woont in ontwikkelingslanden. - Hoewel de toegang tot hiv-behandelingen in ontwikkelingslanden met een factor tien is gestegen in slechts vijf jaar tijd, blijft hiv wereldwijd de belangrijkste doodsoorzaak bij vrouwen van reproductieve leeftijd. - Elke 45 seconden sterft er ergens ter wereld een kind aan malaria. Bijna 90% van de malariasterfgevallen vindt plaats in Afrika, waar het een vijfde van de kindersterfte voor zijn rekening neemt.
Veel landen met onaanvaardbaar hoge kindersterftecijfers, voornamelijk in Sub-Sahara Afrika, hebben de laatste jaren weinig of geen vooruitgang geboekt. Door de hoge vruchtbaarheidscijfers en de trage vooruitgang in het verminderen van de sterftecijfers, betekent dit dat het absolute cijfer van kinderen die gestorven zijn, in werkelijkheid is gestegen, van vier miljoen in 1990 naar 4,4 miljoen in 2008.
Moedersterfte De moedersterftecijfers blijven onaanvaardbaar hoog. Nieuwe gegevens tonen tekenen van vooruitgang in het verbeteren van de gezondheid van vrouwen tijdens de zwangerschap en de bevalling. De vooruitgang schiet echter nog veel te kort om de jaarlijkse daling met 5,5% te behalen die nodig is om de millenniumdoelstelling te behalen, een daling met drie kwart van de moedersterftecijfers tegen 2015. Er werd vooruitgang geboekt in Sub-Sahara Afrika, waarbij in sommige landen de moedersterftecijfers tussen 1990 en 2008 werden gehalveerd. Andere regio’s, waaronder Azië en Noord-Afrika, hebben een nog grotere vooruitgang geboekt.
Kindersterfte De kindersterfte daalt, maar niet snel genoeg. Veel landen hebben een aanzienlijke vooruitgang geboekt in de aanpak van kindersterfte. Bijna een derde van de 49 minst ontwikkelde landen zijn erin geslaagd hun sterftecijfers van kinderen onder de vijf jaar met 40 procent of meer te verlagen in de voorbije twintig jaar. De huidige vooruitgang gaat echter te traag om de millenniumdoelstelling te behalen van een vermindering met twee derden tegen 2015.
De meeste sterfgevallen van moeders kunnen vermeden worden. Deze sterfgevallen zijn te voorkomen door de toegang tot een adequate reproductieve gezondheidszorg, een degelijke uitrusting, voldoende voorraden en ervaren gezondheidszorgwerkers. In alle regio’s wordt er vooruitgang geboekt in het aanbieden van prenatale zorg aan zwangere vrouwen. In Noord-Afrika is het percentage van vrouwen die ten minste één keer tijdens de zwangerschap onder-
51
zocht worden door een ervaren gezondheidszorgwerker, met 70% gestegen. In Zuid-Azië en West-Azië zijn de cijfers met bijna 50% gestegen. Arme vrouwen in afgelegen gebieden hebben het minste kans om een geschikte zorg te ontvangen. Door alleen al te voldoen aan de onvervulde behoeften aan contraceptie, zou het aantal sterfgevallen van moeders naar schatting met bijna een derde kunnen worden teruggedrongen.
De Belgische inbreng Een voortrekkersrol op gezondheidsvlak België heeft als klein land een sterke traditie in de internationale gezondheidszorg, zowel op gebied van humanitaire hulp als van ontwikkelingssamenwerking. De overheid, ngo’s, academische instellingen en sterke individuen spelen hierin hun rol.
Preventie van aids en malaria Het wereldwijde antwoord op aids heeft een tastbare vooruitgang geboekt in het bereiken van MDG 6. Het aantal nieuwe hiv-infecties is geleidelijk gedaald van een piek van 3,5 miljoen in 1996 tot 2,7 miljoen in 2008. Het aantal sterfgevallen aan aidsgerelateerde ziekten daalde ook van 2,2 miljoen in 2004 naar twee miljoen in 2008. Hoewel de epidemie zich in de meeste regio’s lijkt te stabiliseren, stijgt het aantal nieuwe hiv-besmettingen weer in OostEuropa en Centraal-Azië. Wereldwijd is het aantal mensen dat leeft met hiv aan het stijgen, als gevolg van het gecombineerde effect van nieuwe hiv-besmettingen en de gunstige impact van antiretrovirale therapie. Kennis over hiv is de eerste stap om de overdracht ervan te voorkomen.
Het recht op gezondheid en gezondheidszorg en het bereiken van de Millenniumdoelen terzake zijn prioriteiten voor de Belgische ontwikkelingssamenwerking. In de beleidsnota gezondheidszorg stelde België in 2009 zijn visie en aandachtspunten in deze sector duidelijk.
Multisectorale en holistische benadering
België plaatst het recht op gezondheid binnen een globaler kader, in een bredere ontwikkelingsstrategie. Die moet zowel leiden tot verbeteringen in de gezondheid als in de materiële welvaart van de armste bevolkingsgroepen. Naast gezondheid gaat het dus om onderwijs, drinkbaar water, hygiëne, voeding, huisvesting, vrouwen– en kinderrechten… Zo beïnvloedt het vormingsniveau van de moeder in belangrijke mate de gezondheidstoestand van haar kinderen. Gebrek aan drinkbaar water of fatsoenlijke huisvesting leiden tot gezondheidsproblemen. Maar de impact is ook omgekeerd. Gezondheidsproblemen hebben een belangrijk effect op de economiMo Ibrahim, voorzitter van de stichting die zijn naam draagt, refereerde aan de handel in valse medicijnen - die elk jaar 200.000 sche ontwikkeling: absenteïsme, slachtoffers maakt - als een “stille moordenaar”. verminderde efficiëntie van de beEuropese Ontwikkelingsdagen, 6-7 december 2010 roepsbevolking, enz.
Dit is erger dan drugs. Mensen die heroïne of cocaïne kopen weten tenminste wat ze kopen, ze beslissen er zelf over. Maar iemand die een hart- of nieraandoening heeft en daarvoor nepmedicijnen koopt… dat is een regelrechte moordpoging.
Antiretrovirale behandelingen zijn steeds beter beschikbaar, maar worden nog steeds overtroffen door het aantal nieuwe hiv-besmettingen. Toen de antiretrovirale therapie in 2003 werd geïntroduceerd, hadden slechts 400.000 mensen er toegang toe. Tegen eind 2009 ontvingen meer dan vijf miljoen mensen de behandeling. Maar voor elke twee individuen die elk jaar beginnen met een hiv-behandeling, zijn er vijf nieuwe besmettingen.
De helft van de wereldbevolking is blootgesteld aan het risico van malaria. In 2008 waren er naar schatting 243 miljoen gevallen van malaria, wat resulteerde in 863.000 doden, waarvan 89% in Afrika. Sterke stijgingen in de financiële middelen hebben geholpen malaria onder controle te krijgen. De wereldwijde productie van muskietennetten is tussen 2004 en 2009 gestegen van 30 miljoen tot 150 miljoen per jaar. Antimalariamedicatie is ook beter verkrijgbaar geworden, hoewel de dekking sterk kan variëren van land tot land. Externe fondsen voor de controle van malaria is de laatste jaren sterk gestegen en bereikte 1,5 miljard dollar in 2009 - nog veel te weinig voor de naar schatting 6 miljard dollar die alleen al in 2010 nodig is om aan de MDG-doelstelling te voldoen.
52
DGD Jaarverslag 2010
Hoge privékosten voor medische behandelingen houden ontelbare gezinnen in een armoedeval. Daarom is het universele recht op toegang tot kwaliteitsvolle gezondheidszorgen zo belangrijk.
Versterking van de gezondheidssector België benadrukt het belang van basisgezondheidszorg om het universeel recht op gezondheid te kunnen realiseren. Ons land wil helpen om betere gezondheidszorgsystemen in de partnerlanden op te zetten. Die zorg moet kwaliteitsvol zijn en toegankelijk voor alle lagen van de bevolking. België ijvert voor een betere opleiding van gezondheidspersoneel, voor de integratie van de strijd tegen specifieke ziektes en voor een betere toegankelijkheid. De Belgische belangstelling voor gezondheidszorg vertaalt zich ook in een sterk financieel engagement. In 2010 besteedde de Belgische ontwikkelingssamenwerking 136.422.249 euro aan deze sector, verdeeld over verschillende hulpkanalen.
Meer gestroomlijnde acties
Internationale afstemming
Overeenkomsten tussen donorlanden stimuleren de samenwerking tussen en complementariteit van de ontwikkelingsinstellingen, eerder dan ze hetzelfde werk zouden verrichten of elkaar tegenwerken. België steunt de partnerlanden bij het opstellen van degelijke nationale gezondheidsplannen die de verschillende donoren dan kunnen steunen. Met de multilaterale hulp steunt België ook internationale organisaties, zoals WHO of UNAIDS, die richtlijnen geven om de internationale hulp zo goed mogelijk te besteden.
Naast die internationale normen moeten ook de uitvoeringslanden regels hebben om de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk te gebruiken. Daarom is in de Verklaring van Parijs in 2005 vastgelegd dat de internationale hulp zich zoveel mogelijk moet afstemmen op de nationale plannen en procedures.
Een mooi voorbeeld hiervan is de overeenkomst over de migratie van gezondheidspersoneel. Sommige landen hebben een tekort, zoals de VS en Groot-Brittannië. In andere landen, zoals Ghana of de Filippijnen, wil dit personeel graag emigreren omwille van betere lonen. Maar het vertrek van deze mensen, gevormd op kosten van de ontwikkelingslanden, dreigt het gezondheidssysteem in die landen te verzwakken (brain drain). Samen met de Europese Unie heeft België er toe bijgedragen dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) de ‘code of practice’ in 2010 aannam. Belgische actoren hadden zich actief ingezet om deze evenwichtige richtlijn op te stellen met aandacht voor recht op migratie, respect van de noden van de gezondheidssystemen in de uitzendlanden en compensaties voor verlies van het gevormd personeel.
Code of practice wil zorgmigratie beter regelen Het 36ste World Health Assembly van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft in mei 2010 unaniem een globale code of practice goedgekeurd wat betreft de internationale rekrutering van gezondheidspersoneel. De code of practice is een richtlijn waarmee alle betrokken landen worden opgeroepen ze kenbaar te maken aan om het even welke instelling die met zorgrekrutering bezig is.
België heeft in mei 2010 het International Health Partnership (IHP - Internationaal Gezondheidspartnerschap) getekend. De 48 leden zijn donor- en ontwikkelingslanden, internationale organisaties zoals WHO, UNICEF, WB, Global Fund en de privésector zoals de Bill Gates Foundation. Zij willen zich allen inspannen om de Millenniumdoelen inzake gezondheid te bereiken.
Be-cause Health Be-cause Health is een Belgisch kennisuitwisselingsplatform over internationale gezondheidszorg. De leden zijn academische instellingen, medische ontwikkelingsorganisaties, ngo’s, studiebureaus, overheidsdiensten, partnerorganisaties in het Zuiden en individuen uit diverse verwante sectoren en organisaties. Het doel van Be-cause Health is het versterken van de rol en doeltreffendheid van de actoren van de Belgische ontwikkelingssamenwerking in het wereldwijd toegankelijk maken van kwalitatieve gezondheidszorg. Overleg, coördinatie en organisatieoverstijgende activiteiten moeten resulteren in een grotere invloed op het internationale gezondheidsbeleid, wetenschappelijke en technische kennisuitwisseling, grotere samenwerking tussen de verschillende actoren en een beter antwoord op de noden in het Zuiden. Be-cause Health wordt gefinancierd door de Belgische ontwikkelingssamenwerking via het raamakkoord met het Instituut voor Tropische Geneeskunde (ITG). Voor de periode 2008-2010 was het budget van Be-cause Health 107.000 euro, het voorziene budget voor 2011-2013 beloopt 120.000 euro. Dat komt neer op 40.000 euro per jaar.
De richtlijn gaat uit van het recht van (zorg)personeel om te migreren. Toch roept ze op om niet actief te werven in ontwikkelingslanden die zelf met personeelstekorten kampen. Als dat toch gebeurt, dan zijn enkele ethische principes van belang: transparantie en fairness. De ontwikkelde landen worden ook gevraagd de duurzaamheid van de lokale gezondheidsstelsels niet te ondermijnen. De richtlijn moedigt de ‘ontvangende’ landen aan om technische en financiële ondersteuning te geven aan de gezondheidssystemen in ontwikkelingslanden. Ze wil ook dat de zorgverleners de opgedane ervaring opnieuw kunnen inzetten in hun land van herkomst.
53
Mozambique
Case 1 Coherentie in de universitaire samenwerking De Mozambikaanse ‘uitdaging’ De universitaire samenwerking van de Vlaamse universiteiten is samengebracht in één koepel, de Vlaamse Inter-universitaire Raad (VLIR). Het programma van de VLIR in Mozambique is uniek, in de zin dat dit het enige programma rond één centraal thema is: reproductieve gezondheid. Verschillende faculteiten van de universiteit Eduardo Mondlane in Maputo én diverse Vlaamse universitaire instellingen werken hier samen. In Mozambique wordt het programma DESAFIO genoemd, wat in het Nederlands “uitdaging” betekent. Maar eigenlijk is het het Portugese acroniem van het programma.
Maputo
Niet alleen de medische aspecten komen aan bod. Reproductieve gezondheid is ook een mensenrecht dat vaak geschonden wordt. Welke juridische en administratieve middelen zijn er om deze rechten te waarborgen? Hoe kunnen gendergelijkheid en de specifieke vrouwenrechten bevorderd worden? En uiteraard is er een directe band met de preventie en bestrijding van de aidsplaag. Er is heel wat onderzoek nodig, niet enkel academisch, maar ook om uit te zoeken wat er concreet kan worden gedaan.
Schema van het programma Deelprojecten
Faculteit in Mozambique
Wie coördineert in België?
Mensenrechten
Rechtsfaculteit
Prof. Eva Brems (Gent)
Sociale rechten en bescherming
Rechtsfaculteit
Prof. Yves Jorens (Gent)
Gender, gezondheid en familiale kwesties
Sociale
Prof. Patrick Meurs
Wetenschappen
(Leuven)
Reproductieve gezondheid
Geneeskunde
Prof. Kristien Roelens
Hiv/aids
Geneeskunde
(Gent) Prof. Herman Meulemans (Antwerpen)
Er zijn ook twee transversale projecten aan verbonden: capaciteitsontwikkeling en biostatistiek. Deze staan ten dienste van de vijf thematische deelprojecten. Biostatistiek verloopt overigens onder verantwoordelijkheid van professor Marc Aerts, waarmee ook de betrokkenheid van de universiteit van Hasselt bezegeld is.
54
DGD Jaarverslag 2010
© Wereldbank / Eric Miller In de praktijk zijn er wetenschappers van zowat alle Vlaamse universiteiten bij elk deelproject betrokken. De algemene academische coördinatie is in handen van gynaecologe prof. Marleen Temmerman (Universiteit Gent).
Case 2
Bolivia
Investeren in gezondheid loont in El Alto De gemeente El Alto nabij de hoofdstad La Paz is met 1 miljoen inwoners een van de dichtst bevolkte steden van Bolivia en tegelijkertijd ook een van de armste. 65% van de inwoners is er arm en 35% leeft zelfs in extreme armoede. Tot 2006 was van gezondheidszorg amper sprake. Als onderdeel van een gezamenlijke inspanning om deze situatie weer recht te trekken, startten de nationale en gemeentelijke overheid het project om de zorgkwaliteit te verbeteren. De Belgische ontwikkelingssamenwerking ondersteunde dit initiatief.
Minder leed, meer gezondheid Tussen 2006 en 2010 zagen allerlei acties het licht, zoals de uitbreiding, renovatie en bouw van een groot deel van het eerstelijnsgezondheidsnet, het hele net van medische apparatuur, meubilair en computermateriaal. Ook andere diensten werden toegevoegd: de installatie van een intensive care-ruimte voor volwassenen, een ruimte voor intensieve zuigelingenzorg en pediatrie en een openbare nierdialyse-eenheid. De laboratoria en het radiologische en echografische onderzoek verbeterden hun dienstverlening zodat de diagnosecapaciteit steeg. De chirurgie kreeg een degelijker uitrusting met twee units voor laparoscopische chirurgie. Er komt binnenkort ook een brandwondenunit. Die moet een referentie worden, niet alleen voor El Alto maar voor de hele Boliviaanse Altiplano. Aanvankelijk waren de eerstelijnsgezondheidscentra zes uur per dag open. Vandaag werkt het merendeel twaalf uur en bijna een derde is zelfs de klok rond actief. Daardoor is de toegankelijkheid tot de gezondheidsdiensten aanzienlijk toegenomen. Als tegenprestatie verleende het ministerie van Volksgezondheid en Sport de nodige steun waardoor het zorgpersoneel in aantal kon worden verdubbeld. De verplegers kregen bovendien gespecialiseerde scholing via overeenkomsten met de Universidad Nacional de Córdoba, uit Argentinië.
Sucre
De resultaten zijn direct meetbaar: door dit hogere niveau van gezondheidszorgverstrekking is het moeder- en kindersterftecijfer gedaald. “Een bijzonder punt is dat we nu kunnen instaan voor de integrale zorg rond baarmoederhalskanker, de meest voorkomende vorm van kanker bij Boliviaanse vrouwen. Dat hebben we bewerkstelligd in samenwerking met andere instanties en internationale organismen voor ontwikkelingssamenwerking. Tot 2008 had El Alto niet de capaciteit om een Papanicolaou-onderzoek (uitstrijkje) uit te voeren. Nu kan de gemeente zowel aan preventie doen als kanker in het beginstadium behandelen. Dit is een unieke dienstverlening in Bolivia met betrekking tot volksgezondheid.” Deze resultaten hebben uitdrukkelijk geleid tot een verbetering van de armoedesituatie. Gezonde mensen raken ook makkelijker aan werk. Een essentieel aspect is de integrale benadering van gezondheid: vanuit de eerste, tweede en derde lijn, met ondersteuning op het vlak van gezondheidspreventie en -promotie. Ook de actieve deelname van de nationale en de gemeentelijke overheid was van groot belang, evenals die van de departementale en regionale gezondheidsdiensten. De sociale actoren hebben vanuit de buurtraden hun rol gespeeld als gesprekspartners tussen het project en de bevolking.
Sterftecijfers dalen Carlos Laura, voorzitter van de buurtraad Villa Mercedes “G”, beschrijft de veranderingen. “Vroeger hadden we in ons kleine kantoor wat schamele meubels, was er geen stromend water, geen licht, geen basisdiensten, geen sanitair. De patiënten moesten in weer en wind wachten tot ze geholpen konden worden, met enkel wat stenen als stoel. We beslisten op een bepaald moment om toch iets te doen aan die wantoestanden en via de gemeente konden we contact opnemen met de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Met deze hulp zetten we een eerstelijnszorgcentrum op poten waarmee we in alle waardigheid gezinnen kunnen opvangen en verzorgen.”
© BTC
55
Case 3
Bolivia
De ngo Louvain Développement
De ngo Louvain Développement (LD) is sinds 2000 actief in Peru en Bolivia. Met de oprichting van een Coördinatiebureau kon ze haar interventiedomeinen uitbreiden en perfectioneren. Zo specialiseerde de ngo zich in Economische en Voedselzekerheid (EVZ). De ngo concentreert zich op het verbeteren van de levensvoorwaarden van de allerarmsten. Het team zorgt voor de technische opvolging bij zijn partners. De acties staan beschreven in het zesjaarlijks programma, gefinancierd door de Belgische regering. Momenteel is de tweede fase (2011-13) van dit programma begonnen. Bovenop de deskundigheid van elk lid houdt de actieve deelname aan verschillende internationale ngo-netwerken in de twee landen de kennis op peil. Die heeft op zijn beurt een voortdurende weerslag op de verwezenlijkingen van het programma, die ook perfect passen in de ontwikkelingsplannen voor Bolivia en Peru en in de Millenniumverklaring. Het Gezondheidsprogramma is gericht op de uitvoering van Millen niumdoelen 4, 5 en 6 in het departement Oruro en Chuquisaca. In Oruro voert de ngo een project uit om de lokale gezondheidszorg te verbeteren, passende in het model van de Familiale interculturele gemeenschapsgezondheidszorg. De participatie van de gemeenschap zorgt voor een hoge mate van sociale controle bij de acties om de kinder- en moedersterfte te laten dalen en meer vaccinaties voor min-1-jarigen te organiseren.
Sucre
Het EVZ-programma kadert zijn interventiestrategie ook in het eerste Millenniumdoel. De acties hebben geen discriminerend effect op vrouwen (MDG 3) en houden het evenwicht tussen respect voor de natuurlijke hulpbronnen (MDG 7) en de productie door van nieuwe technologieën en informatie gebruik te maken. In elf rurale gemeenten van het departement Oruro biedt de ngo steun aan meer dan 100 landelijke productie-eenheden. De ngo bevordert de ontwikkeling van economische alternatieven door het aan elkaar koppelen van vraag en aanbod van Business Development Services (BDS). Deze BDS verbeteren de lokale capaciteit en kennis, en dankzij een grotere economische dynamiek bereikt men een opbrengst van 1 dollar per dag. Zo wordt er een stabiele en waardige werkzekerheid voor de producerende families gecreëerd. Ook de gemeentelijke instanties worden gestimuleerd om in de productieeenheden te investeren.
© BTC
56
DGD Jaarverslag 2010
“We willen de ondervoeding uitroeien” Interview met dr. Ana Maria Aguilar, Boliviaans voedselagentschap Ana Maria Aguilar is als coördinatrice werkzaam bij het “Consejo Nacional de Alimentación y Nutrición” (CT CONAN), het Boliviaanse voedselagentschap. Ze coördineert ook het multisectorale programma voor ‘nulondervoeding’, het “Programa Multisectoral Desnutrición Cero” (PMDC).
Wat zijn de rechtstreekse resultaten van het programma? Aguilar: “De ondervoeding bij kinderen jonger dan twee jaar vermindert voortdurend, van 27% in 2003 naar 16% in 2010. Een tussentijdse evaluatie die in de loop van 2011 wordt verwacht, zal dit cijfer bevestigen.”
Wat zijn de gevolgen van het programma op middellange en lange termijn? Aguilar: “Ons einddoel is ondervoeding uitroeien. Dat is vrij ambitieus maar we hopen dat we iedere keer weer een stapje dichter bij dat einddoel komen. Daarvoor is naast de hulp van de gezondheidssector ook die van sectoren zoals productie, landbouw, watervoorziening en sanering, justitie en onderwijs nodig. Ook de samenwerking met de plaatselijke overheden en de sociale organisaties zijn cruciaal.”
In welke mate droeg het programma bij tot de realisatie van het Millenniumdoel? Aguilar: “Een betere voeding is onlosmakelijk verbonden met voedselveiligheid en die is gekoppeld aan het terugschroeven van armoede. In een land waar de helft van de kindersterfte het gevolg is van ondervoeding, dragen we ook duidelijk bij tot het bereiken van MDG 4 (vermindering van de kindersterfte).” © BTC
Wat is uw rol en functie in het programma? Aguilar: “Ik vertegenwoordig de Boliviaanse minister van Volksgezondheid en Sport in het CT CONAN. Het technisch comité van CONAN is een platform samengesteld uit negen ministeries, waaronder economie en planning. Ook coördineer ik de implementatie van het PMDC op nationaal niveau. Ik probeer het programma op één lijn te krijgen met het nationale ontwikkelingsbeleid en de sectorale beleidslijnen die de ondervoeding van kinderen willen aanpakken.”
Welke verandering bracht het programma teweeg in de gemeenschap en de regio? Aguilar: “Zelf raakte ik nauwer betrokken bij de maatschappelijke veranderingen in mijn land en dan in het bijzonder bij de ontwikkeling van een inclusief sociaal beleid. In dit beleid staat het welzijn van de bevolking centraal en ligt de klemtoon eerder op rechten dan op liefdadigheid. Wanneer ik kijk naar de duidelijke resultaten van het programma, verheugt mij vooral de steeds actievere rol van de plaatselijke overheden, de maatschappelijke organisaties en de bevolking zelf. Dat is de beste garantie voor de duurzaamheid van het beleid.”
57
Case 4
Bolivia
Multisectoraal programma voor nulondervoeding Organisaties en comités rond voeding
Sucre
Om de ondervoeding bij kinderen in Bolivia terug te dringen, werkte Bolivia een sectoraal Strategisch Plan uit, met een duidelijke taak voor het gemeentelijke niveau. Verschillende comités en instellingen zagen het licht: de UNI’s - “Unidad de Nutriciòn Integral” (unit voor integrale voeding), het COMAN - “Comité Municipal de Alimentación y Nutrición” (Gemeentelijk Comité voor Levensmiddelen en Voeding). De overheid stippelde een gemeenschapsgerichte strategie uit, in de praktijk gebracht via het “Sistema de Vigilancia Nutricional Comunitaria” (systeem voor voedingstoezicht). Gezondheidsambtenaren vormen een netwerk waarin ze gegevens verzamelen over ervaringen en kennis op voedingsgebied. Zo wordt een permanente vergaring van informatie mogelijk. Die informatie wordt dan gebruikt om de activiteiten op gemeentelijk vlak te sturen en om zwakke plekken aan te pakken. Op deze manier kon het programma de samenleving mobiliseren. Het nationale beleid is gebaseerd op het SAFCI-beheermodel (“Salud Familiar y Comunitaria Intercultural” – interculturele gezondheid binnen gezin en gemeenschap). Een netwerk van lokale gezondheidsautoriteiten wordt gevormd die de besluitvormende instanties kunnen beïnvloeden. Er is ook een netwerk van gezondheidsambtenaren die de gezondheidspromotie en -preventie uitbouwen.
Gemeentelijke premie De gemeentelijke premie (“Incentivo Municipal”) is ingesteld om de implementatie van de strategieën te belonen. Een van de impactindicatoren is het terugdringen van de omvang van de ondervoeding. Een andere vereiste is dat er drinkwater of veilig water beschikbaar is voor minstens 30% van de bewoners in landelijk gebied en 70% in stedelijk gebied, naast geschikte sanitaire installaties en onderwijs. De gemeentelijke premie maakt gebruik van de “Bono Juana Azurduy”. Deze bonus is niet alleen een stimulans voor toegang tot economische hulpbronnen, maar garandeert ook dat vrouwen op controle gaan tijdens hun zwangerschap en dat ze vanaf de geboorte met het kind op medische controle gaat. De gemeentelijke premie wordt slechts uitgereikt wanneer minstens 80% van de zwangere vrouwen de bonus krijgt. De verplichtingen zijn bovendien van administratieve aard. De gemeenten die door het programma zijn geselecteerd, moeten deze indicatoren permanent opvolgen en eigen strategieën uitvoeren die tot nulondervoeding moeten leiden. Deze strategie maakt dat de autoriteiten zich het programma toe-eigenen.
58
DGD Jaarverslag 2010
Het programma ging traag van start. Tijdens de eerste jaren ging veel energie in het oprichten van de UNI’s, de units voor integrale voeding. De resultaten kwamen echter in een stroomversnelling toen de gemeentepremie werd toegepast. Tot 2009 waren er slechts 30 COMANES maar in 2010 was dat aantal al verdrievoudigd tot 108. De premie fungeerde als katalysator en zal nuttig blijken om de vooropgestelde doelstellingen inzake ondervoeding te halen. Er is een grote betrokkenheid van de civiele samenleving, waardoor dit beleid verankerd raakt in de gemeenten. Verantwoordelijken en autoriteiten worden vertrouwd met de thematiek. Zij zullen het thema gezondheid niet zien in termen van een ziekenhuis of een arts, maar als een multicausaliteit waar alle sectoren kunnen bijdragen tot een beter resultaat.
Belgische bijdrage aan dit programma voor nul ondervoeding Frankrijk en Canada financieren het programma gezamenlijk en de Belgische ontwikkelingssamenwerking werkte mee aan de uitvoering van het Strategisch Plan en stapte in het fonds. Met die steun kan het “Programa Sectorial Desnutrición Cero - PDC” op gemeentelijk niveau worden geïmplementeerd. Het programma biedt een innoverende benadering met een grote maatschappelijke mobilisatie. Gezondheidszorg is in Bolivia een gemeentelijke verantwoordelijkheid. De gemeenten zijn gevraagd om op te treden in elkaar aanvullende gezondheidsdomeinen: voorziening van drinkwater, ontbijt op school...
Case 5
Mali
Gezondheidszorg in achtergestelde regio’s Het project ter ondersteuning van de sanitaire en sociale ontwikkeling (PADSS) wil de sanitaire voorzieningen in de Mopti-regio, de minst bedeelde van Mali, verbeteren. Drie vierde van de bevolking leeft er onder de armoedegrens en één kind op drie sterft voor de leeftijd van zes jaar. Om dit te verhelpen, stellen België en Frankrijk ieder 8 miljoen euro ter beschikking van de Malinese regering (van 2003 tot 2012). Dit project houdt zowel rekening met de lokale als regionale noden. In Sévaré wordt een nieuw modern ziekenhuis gebouwd, in Mopti een gezondheidsschool en in Yaouwarou een gezondheidscentrum. Op lokaal niveau kregen 13 artsen, waaronder twee vrouwen, een opleiding en tewerkstelling in 13 volledig uitgeruste gezondheidscentra.
Bamako
Welke moeilijkheden komt u tegen? Dr. Samaké: “Tijdens de eerste maanden was het isolement erg. Ik had mijn familie nog nooit verlaten. Het gebied dat we moeten bestrijken is bovendien veel te groot voor één gezondheidscentrum. Het verst verwijderde dorp bevindt zich op 80 kilometer en is moeilijk toegankelijk.”
In het begin zagen de mensen het niet zitten dat een vrouwelijke dokter hun problemen kwam oplossen. Nu zeggen ze dat ik een geheim heb. De eerste artsen zijn in januari 2008 beginnen werken. Mevrouw Ramata Samaké, 34 jaar en vrijgezel, is een van hen en werkt vanuit Boré (op 110 kilometer van Mopti). Het centrum telt onder andere twee verpleegkundigen, een vroedvrouw en een apotheker. De gemeente Boré groepeert 36 moeilijk toegankelijke dorpen. Tijdens de vaccinatiecampagnes reist dokter Samaké gedurende verschillende dagen naar de meest afgelegen gehuchten. Eerst op een kameel, nadien per motor. © Katja Remane Is het niet hard om een vrouwelijke arts in de brousse te zijn? Dr. Samaké: “In het begin zagen de mensen het niet zitten dat een vrouwelijke dokter hun problemen kwam oplossen. Nu zeggen ze dat ik een geheim heb. Ze telefoneren om zeker te zijn dat ik consultaties doe vooraleer ze naar het gezondheidscentrum komen. In 2010 bracht ik vier dagen op zeven in de dorpen door voor vaccinatiecampagnes. Sinds november hebben we twee vaccinatiemedewerkers opgeleid.
Wat heeft u kunnen bijdragen? Dr. Samaké: “Ik heb het gedrag van de mensen kunnen bijsturen. Voordien waren ze het niet gewoon om te betalen voor hun gezondheid. Vandaag kan het centrum op eigen benen staan. We kregen steun van het gemeentebestuur en van een vrouwenvereniging. De rest van de kosten wordt gedekt door onder meer de consultaties.”
Ik ga vaak naar de scholen om de leerlingen te sensibiliseren over aids, seksueel overdraagbare ziektes, geboorteplanning en hygiëne. Tijdens het regenseizoen organiseerde ik informatiesessies over malaria. We gaven aan kinderen van een jaar muskietennetten.”
59
Uganda
Case 6 Zoeken naar een nieuwe dynamiek Gezondheidszorg in Uganda De Ugandese gezondheidssector kent zowel goed als slecht nieuws. Het goede nieuws: elke Ugandees kan gemiddeld elk jaar één keer naar een overheidsziekenhuis gaan. De behandeling is in principe gratis en deze ziekenhuizen worden druk bezocht. Het gezondheidsverhaal in Uganda was een absoluut succes tussen 1999 en 2004. De sterke verbetering van de gezondheidsparameters (bezoek aan klinieken, immunisatie van kinderen, aantal bevallingen in ziekenhuizen, terugdringen van aids), is sinds 2005 helaas stilgevallen. Dat is het slechte nieuws. Luc Geysels van het Belgisch ontwikkelingsagentschap BTC probeert deze evolutie te duiden. “Het Ugandese gezondheidsbudget is sinds 2005 verdubbeld, maar de overheid besteedt een groot deel van dat sterk gegroeide budget aan administratieve structuren. Dat geld komt dus niet in de ziekenhuizen terecht. De ziekenhuizen zagen de laatste vijf jaar hun budgetten niet meer stijgen, terwijl ze af te rekenen hebben met een groeiende vraag. Er is immers een bevolkingsgroei van 3% per jaar.”
Kampala
Een betrokken donorgemeenschap België geeft budgetsteun aan het Ugandese ministerie van Gezondheid. Dit is een financiële ondersteuning, waarmee het ministerie van Gezondheid zelf aan de slag kan om zijn gezondheidsplan te realiseren. België volgt de vorderingen samen met andere donoren nauwlettend op. Naast die meer algemene steun aan het gezondheidsplan wil de Belgische ontwikkelingssamenwerking nadrukkelijker het aspect leiderschap en management (‘capaciteitsversterking’) in dat ministerie ondersteunen. België zette met het ministerie van Gezondheid hier rond een specifiek project op. De combinatie van budgetsteun en projecten binnen dezelfde sector is in het jargon een ‘portfolio-aanpak’: verschillende instrumenten tegelijkertijd inzetten om aan de doelstellingen te werken. De donorgemeenschap in Uganda is sterk georganiseerd om met één stem te spreken. Ze probeert via gezamenlijke financiering en gecoördineerd overleg over de te behalen resultaten de dynamiek in het ministerie van Gezondheid opnieuw op gang te trekken.
© Wereldbank / Curt Carnemark Het gezondheidspersoneel kampt met demotivatie en er is weinig supervisie, wat zich uit in een absenteïsme van 40%. Missieziekenhuizen leveren zowat 40% van de gezondheidszorgen in Uganda. Ze ontvangen subsidies van de overheid, maar ook deze subsidies staan onder sterke druk.
60
DGD Jaarverslag 2010
Als gevolg van dit overleg heeft sinds een jaar de president een klein maar sterk team op pad gestuurd. Ze onderzoeken gevallen van misbruik in de gezondheidszorg. Een 80-tal gevallen werden al voor het gerecht gebracht. Het team nam illegale geneesmiddelen in beslag en pakte het absenteïsme aan.
61
62
DGD Jaarverslag 2010
© DGD / Thomas Hiergens
Millenniumdoel 7 In 2015 leven meer mensen in een duurzaam leefmilieu - De principes die gelden voor duurzame ontwikkeling opnemen in nationale milieubeleidsprogramma’s; het keren van het verlies van natuurlijke hulpbronnen. - Het aantal mensen dat geen duurzame toegang heeft tot veilig drinkwater met de helft terugdringen. - Tegen 2020 de leefomstandigheden van ten minste 100 miljoen krottenwijkbewoners aanzienlijk verbeteren.
Mondiale stand van zaken Feiten - Sinds 1990 hebben zo’n 1,7 miljard mensen toegang gekregen tot proper drinkwater. Toch hebben nog steeds 884 miljoen mensen geen toegang tot proper drinkwater en hebben 2,6 miljard mensen geen toegang tot basissanitair zoals toiletten of latrines. - De doelstelling voor 2010 voor het behoud van de biodiversiteit werd alvast niet gehaald. Op basis van de huidige trends zullen in de loop van deze eeuw nog veel diersoorten uitsterven. - De verbeteringen in de sloppenwijken zijn onvoldoende om gelijke tred te houden met het stijgende aantal armen in de steden. Het absolute aantal mensen in sloppenwijken blijft stijgen: vandaag leven er zo’n 828 miljoen mensen, hoewel het aandeel van de stedelijke bevolking dat in sloppenwijken leeft, daalt.
Water Als de huidige trends zich doorzetten, zal de wereld de drinkwaterdoelstelling tegen 2015 halen of zelfs overschrijden. Tegen dan zal naar schatting 86% van de bevolking in ontwikkelingslanden toegang hebben tot betere drinkwaterbronnen, tegenover 71% in 1990. Vier regio’s – Noord-Afrika, Latijns-Amerika en de Caraïben, Oost-Azië en Zuidoost-Azië – hebben de doelstelling al bereikt. Ook al werd er vooral vooruitgang geboekt in landelijke gebieden, toch blijven vooral deze streken nog het verst achterop. Acht op de 10 mensen die geen toegang hebben tot proper drinkwater leven in landelijke gebieden.
Sanitair Tegen het huidige tempo van de vooruitgang zal de wereld de doelstelling van het halveren van het aantal mensen zonder toegang tot basissanitair, zoals toiletten of latrines, niet halen. In 2008 had naar schatting 2,6 miljard mensen over de wereld geen toegang tot een verbeterd sanitair. Als deze trend zich doorzet, zal dit aantal tegen 2015 stijgen tot 2,7 miljard. Er bestaan ook enorme ongelijkheden tussen de verschillende regio’s, waarbij vooral Sub-Sahara Afrika en Zuid-Azië achterop blijven. En ook de kloof tussen landelijke en stedelijke gebieden blijft ontzettend groot.
Biodiversiteit De wereld heeft de doelstelling van 2010, om de daling in de biodiversiteit een halt toe te roepen, gemist. Momenteel zijn bijna 17.000 soorten planten en dieren met uitsterven bedreigd, en het aantal soorten dat met uitsterven wordt bedreigd, groeit nog elke dag. Ondanks de gestegen investeringen worden de belangrijkste oorzaken van het verlies van biodiversiteit – de hoge consumptiecijfers, het verlies van hun habitat, invasieve soorten, vervuiling en klimaatverandering – niet voldoende aangepakt.
Ontbossing Het tempo van de ontbossing vertraagt, maar blijft het snelst in enkele van de biologisch meest diverse regio’s ter wereld. Boomplantprogramma’s, in combinatie met de natuurlijke uitbreiding van bossen in bepaalde streken, zorgen ervoor dat er jaarlijks meer dan 7 miljoen hectare nieuw bos wordt toegevoegd. Als gevolg daarvan is het nettoverlies aan bosgebied over de jaren 2000-2010 beperkt tot 5,2 miljoen hectare per jaar, een daling ten opzichte van de 8,3 miljoen hectare per jaar in 1990-2000. Zuid-Amerika en Afrika blijven de grootste nettoverliezen aan bosgebied lijden.
Sloppenwijken In de doelstelling voor het verbeteren van de leefomstandigheden van ten minste 100 miljoen bewoners van sloppenwijken, werd al het dubbele bereikt. In de laatste tien jaar hebben meer dan 200 miljoen bewoners van sloppenwijken toegang gekregen tot schoner water, sanitair of duurzame en minder opeengepakte woningen, waardoor hun vooruitzichten op het ontsnappen aan armoede, ziektes en analfabetisme aanzienlijk zijn verbeterd. Hoewel het aandeel van de stedelijke bevolking dat in sloppenwijken leeft, de voorbije tien jaar is gedaald van 39% naar 33%, is het absolute aantal sloppenbewoners in de ontwikkelingswereld toegenomen en zal het ook in de nabije toekomst nog blijven toenemen – hun aantal wordt nu op zo’n 828 miljoen geschat, in vergelijking met 657 miljoen in 1990 en 767 miljoen in 2000.
63
De Belgische inbreng Wereldwijde zorg voor het milieu Duurzame ontwikkeling is een essentieel onderdeel van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. De zorg voor het milieu wordt – als transversaal thema – zoveel mogelijk opgenomen in de projecten. Sinds 2008 staat ook de strijd tegen klimaatverandering op de voorgrond. Voor België is de synergie met andere leefmilieuproblemen, zoals het verlies van biodiversiteit wereldwijd en woestijnvorming, essentieel. Waterverontreiniging en afvalbeheer zijn zorgen die minder onder de aandacht komen, maar ze zijn even belangrijk in het streven naar duurzame ontwikkeling. De klimaatonderhandelingen in Cancún en de onderhandelingen over de biodiversiteit in Nagoya waren cruciale momenten op de mondiale leefmilieuagenda in 2010. Geïndustrialiseerde landen moesten verslag brengen over hoe ze de financiële beloftes, gemaakt in Kopenhagen, zouden waarmaken. Ook België deed inspanningen om tegemoet te komen aan de afspraak dat de geïndustrialiseerde landen samen 30 miljard dollar zouden bijdragen voor de periode 2010-2012. Deze ‘snelstartfinanciering’ moet ontwikkelingslanden enerzijds helpen om dringende maatregelen te nemen die de uitstoot van broeikasgassen verminderen (mitigatie of matiging), en anderzijds hun aanpassing aan de klimaatverandering bevorderen (aanpassing). Capaciteitsopbouw en technologieoverdracht zijn eveneens aandachtspunten in de snelstartfinanciering.
Multilaterale bijdragen De Belgische financiële bijdragen voor dit Millenniumdoel gaan hoofdzakelijk via multilaterale instellingen zoals de Global Environmental Facility en het VN-Milieuprogramma. De Global Environmental Facility (GEF) is het financieel mechanisme voor de drie belangrijkste milieuconventies voor ontwikkelingssamenwerking: het klimaatverdrag, het biodiversiteitsverdrag en het verdrag ter bestrijding van woestijnvorming. In 2010 werden de onderhandelingen over de middelen afgerond. De jaarlijkse bijdrage van België steeg in 2010 aanzienlijk: van 11,5 naar 17 miljoen euro. Nieuwe internationale afspraken om de inspanningen voor een duurzaam leefmilieu te verhogen, verantwoorden een stijging van de GEF-middelen. In het kader van de klimaatfinanciering verhoogde België zijn bijdrage aan de GEF - bovenop de gemaakte afspraken - met 10 miljoen euro voor investeringen in duurzaam bosbeheer. Ook onze bijdrage van 10 miljoen euro aan het klimaatfonds voor de aanpassing aan de klimaatverandering van de minst ontwikkelde landen (Least Developed Countries Fund) past in dit engagement. Aan BIO, de Belgische Investeringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden, werd 20 miljoen euro ter beschikking gesteld om te investeren in haar programma voor hernieuwbare energie. Het VN-Milieuprogramma (UNEP) kon in 2010 rekenen op een vrijwillige bijdrage aan de algemene middelen van meer dan 3 miljoen euro. België kiest er voor om de instellingen en programma’s van de Verenigde Naties te ondersteunen via bijdragen aan de algemene budgetten (core funding) om zo de slagkracht en efficiëntie van deze organisaties te bevorderen. In dit verband dient het belangrijke ‘Poverty and Environment Initiative’ (PEI) te worden vermeld, een gezamenlijk initiatief van UNEP en UNDP. PEI tracht het thema leefmilieu te integreren in de armoedebestrijdingprogramma’s van vier ‘ONE UN’-pilootlanden, tevens Belgische partnerlanden: Mozambique, Rwanda, Tanzania en Vietnam. Met de opgedane ervaringen kon de beleidsdialoog tussen UN Country Teams en de ontwikkelingslanden worden gevoed. PEI beïnvloedde ook de leefmilieurichtlijnen voor het United Nations Development Aid Framework (UNDAF).
64
DGD Jaarverslag 2010
Via het internationaal landbouwonderzoek van het Consultative Group for International Agricultural Research (CGIAR) steunt België het behoud van de biodiversiteit, de klimaataanpassing en de strijd tegen woestijnvorming. Concrete voorbeelden zijn de bananengenenbank aan de KULeuven (Bioversity’s International Transit Centre) die een jaarlijkse steun van ongeveer 600.000 euro ontvangt. Dit wereldwijd erkende centrum draagt met zijn onderzoek bij aan het behoud en verbetering van de variëteit van de banaan. Erg belangrijk, want de banaan is basisvoedsel voor meer dan 400 miljoen mensen in het Zuiden. Het International Center for Agricultural Research in the Dry Areas (ICARDA in Syrië) en het International Crops Research Institute for the Semi-Arid Tropics (ICRISAT in India) zijn twee centra van CGIAR die landbouwkundig onderzoek verrichten in het domein van verwoestijning.
Bilaterale inspanningen In de bilaterale samenwerking zien we meer en meer aandacht voor de klimaatverandering in onze partnerlanden. Zo is er in het samenwerkingsprogramma met Marokko expliciete aandacht voor duurzaam milieubeheer en klimaatverandering. België sluit zich aan bij het ‘Groene plan van Marokko’ en ondersteunt er de landbouw- en watersector, die onder grote druk staan door klimaatverandering en woestijnvorming. Dit illustreert de Belgische strategie om in de komende jaren in te zetten op de strijd tegen klimaatverandering en de zorg om het leefmilieu via de bilaterale en gedelegeerde samenwerking. Een interne vormingscyclus rond leefmilieu en klimaat - opgestart in 2010 - moet de uitwerking van deze strategie bevorderen.
De waarde van de extractie van de natuurlijke hulpbronnen zal enorm zijn, en het verhaal van de ontwikkelingssamenwerking volkomen bijkomstig, als het geld goed wordt besteed. Dit is de grootste kans die Afrika ooit heeft gehad. Oxford-professor Paul Collier kondigt de lancering aan van het Natural Resources Charter, een reeks beginselen om overheden te gidsen bij het beheer van hun natuurlijke rijkdommen. Europese Ontwikkelingsdagen, 6-7 december 2010
Onze inspanningen om het verlies aan biodiversiteit wereldwijd te stoppen, worden onder meer vertaald in steun aan het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN). Het KBIN is nationaal focal point van België voor de uitvoering van het VN-biodiversiteitsverdrag. De wetenschappelijke expertise van het KBIN wordt onder meer ingezet voor capaciteitsopbouw betreffende bescherming van de biodiversiteit in het Zuiden. De Belgische ontwikkelingssamenwerking steunde in het Jaar van de Biodiversiteit een wetenschappelijke expeditie op de Congostroom, ondernomen door een consortium van Belgische en Congolese wetenschappelijke instellingen. Aansluitend bij dit initiatief wordt er aan de Universiteit van Kisangani een onderzoekscentrum voor biodiversiteit opgericht. De Prijs Belgische Ontwikkelingssamenwerking stond in 2010 in het teken van biodiversiteit en wil zo jonge onderzoekers aanmoedigen bij hun inzet voor ontwikkelingsrelevant onderzoek.
65
Bolivia
Case 1 Gemeenschappelijk bosbeheer stimuleren België verleende zijn steun aan het initiatief van het Boliviaanse viceministerie voor Coca en Integrale Ontwikkeling. In 2010 werd een eerste fase van het project voor de integrale en duurzame exploitatie van de bosrijkdommen afgesloten. Gedurende de eerste drie interventiejaren stelde men een goede vooruitgang vast, zowel bij de maatschappelijke organisaties, waaronder de inheemse bevolkingsgroepen de Yuqui en de Yuracaré, als bij de plaatselijke instellingen. Deze laatste zijn het intergemeentelijk samenwerkingsverband van de Trópico de Cochabamba en vijf gemeenten die er het grondgebied van vormen. Het kernprobleem was de versnelde achteruitgang van het bosareaal door willekeurige houtkap. Het project slaagde erin deze vorm van bosexploitatie om te buigen naar een goed beheer en commercieel gebruik van het bosareaal. Deze belangrijke verandering kwam ten goede aan 479 leefgemeenschappen die in het bos wonen en dat bos voor diverse doeleinden gebruiken. Het project had ook aandacht voor de organisatorische en maatschappelijke structuur en kon steunen op een goede samenwerking tussen de gemeenten. Die hadden samen 6,2 miljoen planten ter beschikking gesteld, goed voor de aanleg van meer dan 5.000 ha bos- en landbouwgebied.
Sucre
Bron van duurzame inkomsten Gerardo Rodríguez, nationaal projectdirecteur, licht enkele succesfactoren toe. “We stelden de visie van ‘het gemeenschappelijk bosbeheer’ voor, waarbij de gemeenschap betrokken wordt bij het beheer van de eigen bosrijkdommen. Het doel is dat deze rijkdommen niet alleen een bron van inkomsten voor de gezinnen zijn, maar dat die gezinnen er ook op toezien dat de bossen niet worden leeggeplunderd.” Hermenegildo Rojas, landbouwer van het Syndicaat Nuevo Horizonte – gemeente Entre Ríos: “Ik heb nu tanimbuca, amandelboom, en nog wat andere variëteiten op een oppervlakte van twee hectare. Technici toonden ons hoe we moeten planten, gaven ons de afstanden op, hoe we moeten snoeien... Ik weet dat we wat geduld moeten hebben om echt commercieel resultaat te zien.” Een onmiddellijk resultaat voor enkele landbouwers die hun bosaanplantingen officieel hadden geregistreerd, is dat ze die aanplantingen konden gebruiken voor leningen waarmee ze dan andere behoeften konden dekken. Door dit initiatief kan deze bevolking haar rijkdommen (al dan niet in de vorm van hout) benutten. Er is nu een beter evenwicht tussen de prijs van het hout als grondstof en van het afgewerkte product wanneer dat de zagerij verlaat.
© BTC
66
DGD Jaarverslag 2010
Ook al is het project slechts drie jaar bezig, toch kon de basis worden gelegd voor de gewenste bosontwikkeling. Het project heeft niet alleen een toekomstperspectief geboden voor de lokale economie, maar is ook de garantie voor de duurzaamheid van het milieu. De consolidatiefase van het project moet deze doelstelling bevestigen.
Bolivia
Case 2 Water en sanitatie in afgelegen gebieden Bolivia kent een zeer lage bevolkingsdichtheid (8,78 inwoners per km²). De uitgestrektheid van het land en de gure omstandigheden op de ‘altiplano’ (hoogland op 4.000 meter) maken het leven er niet eenvoudig. Ondanks de plattelandsvlucht naar grootsteden zoals El Alto, Santa Cruz de la Sierra, La Paz of Cochabamba, blijft de landelijke bevolking er nog licht aangroeien. In 2015 verwacht men dat er nog steeds 3,6 miljoen mensen - 1/3de van de totale bevolking - op het platteland zullen leven, de overgrote meerderheid in gemeenschappen met minder dan 500 inwoners. Toegang tot water en sanitatie is voor hen een bijzonder grote uitdaging. Ze leven vaak in afgelegen gebieden. De micro-interventies in deze kleine gemeenschappen brengen niet altijd zoveel op. Het is dan ook makkelijker om te investeren in de stedelijke gebieden. Voor de kleinste landelijke gemeenschappen blijven investeringen nog te vaak afwezig.
© Unicef
Sucre
Voor Koenraad Vancraeynest, vrijwilliger van de Verenigde Naties bij UNICEF in Bolivia, is het een leerrijke ervaring om de UNICEFinterventies mee vorm te geven. “De interventies beperken zich niet tot de technische aspecten van boorputten, pompsystemen of toiletten. Voor een daadwerkelijke impact op de gezondheid van kinderen en families zijn infrastructuurwerken onvoldoende. Een integrale aanpak, met aandacht voor gemeenschapsontwikkeling en het belang van hygiëne, is essentieel om de prevalentie van diarree en kindersterfte - die in Bolivia tot de hoogste van de regio behoren - te doen dalen. Regelmatig de handen wassen met zeep doet de mortaliteit door diarree al dalen met 44%. Het toepassen van waterzuivering resulteert in een vermindering van 36%, en het correct gebruikt van sanitatievoorzieningen tot 32%.” Voor UNICEF is het cruciaal dat de landelijke gemeenschappen de capaciteit opbouwen om in de toekomst de interventies in water en sanitatie te kunnen verzekeren. Vandaar dat het grootste deel van de projectcyclus de verantwoordelijkheid is van de gemeente, met technische en financiële steun van UNICEF. Koenraad Vancraeynest: “Voor elke boliviano die UNICEF investeert in de gemeenschap, legt de gemeente er een bij. Voor gemeenten met een zeer beperkt budget, en met het oog op duurzaamheid, is dit een zeer hoopvolle evolutie.”
UNICEF is een van de weinige actoren die de toegang tot water en sanitatie wil verbeteren voor de gemeenschappen met minder dan 500 inwoners. Het 7de Millenniumdoel is hier prioriteit: de halvering van de bevolking zonder toegang tot water en sanitatie. Die toegang wordt sinds kort door de Verenigde Naties gezien als een mensenrecht, een beslissing waar ook Bolivia sterk op heeft aangestuurd.
67
Case 3
Mali
Een doordacht afvalbeheer in Sikasso Om het afvalbeheer in de zuidelijke stad Sikasso te verbeteren, investeerde België meer dan 2 miljoen euro in de bouw van een moderne stortplaats, de eerste in Mali. Op papier zou nu het stadsbestuur, volgens de principes van decentralisatie, verantwoordelijk zijn voor de verdere afvalsanering, niettegenstaande ze nog niet beschikt over de financiële middelen noch over de nodige kennis. Om het lokale beleid in Sissako te versterken, stelde ons land toch een internationale afvalexpert ter beschikking, met name Nadine Dulac. Dulac geeft aan dat een duurzaam leefmilieu ook het gecontroleerde beheer van het afval inhoudt, wat een gedragsverandering veronderstelt. “Onze tussenkomst is gebaseerd op het principe van de ‘vier R-en’: reduceren, revaloriseren, recycleren en recupereren. Ik heb een adviserende functie ten aanzien van de gedecentraliseerde staatsdienst verantwoordelijk voor de sanering en van het stadsbestuur.” Als voorbeeld geeft ze het afvaltransport naar de stortplaats en contracten met privé-afvalophalers. Momenteel onderzoekt ze in
© Thomas Hiergens
68
DGD Jaarverslag 2010
Bamako
een wijk de mogelijkheid om de ophaling te optimaliseren door het gebruik van karretjes (minder vervuilend dan vrachtwagens). Ze gaat zowel op het terrein als op het internet om bepaalde gegevens te verzamelen, zoals de lengte van de te vegen straten of de densiteit van de wijken. De eerste resultaten zijn er. Volgens de expert is Sikasso veel netter dan de hoofdstad Bamako. De twee markten van Sissako worden dagelijks geruimd en de vuilnismanden geleegd. Het stadsbestuur werkte ook een erg succesvol idee uit: 20 “hygiënewachters” zorgen ervoor dat de mensen hun afval effectief in de manden gooien en dat de gezinnen gesensibiliseerd worden.
Case 4
Uganda
Beter leven in de sloppenwijken van Kampala Kampala is de hoofdstad van Uganda. Overdag is het een mierenhoop van bijna drie miljoen mensen. ‘s Nachts slapen er ongeveer 1,2 miljoen mensen en dat aantal stijgt elk jaar met 4%. Zowat 60% van de inwoners woont in sloppenwijken. Huizen zijn erg klein en in slechte staat, proper water en sanitair amper aanwezig. Tijdens regenbuien veranderen wegen in een modderpoel en huizen overstromen doordat afval de afwateringskanalen blokkeert. De snelle stadsgroei bezorgt het stadsbestuur kopbrekens. Ze hebben onvoldoende capaciteiten om de nodige infrastructuur te plannen en uit te voeren. België heeft daarom in drie wijken van deze miljoenenstad sinds 2006 een project lopen dat voorziet in betere wegen, beter sanitair en betere toegang tot drinkwater. Het project loopt tot 2011. België besteedt hier 4 miljoen euro over de gehele periode.
Kampala
Harriet Mbabazi haalt elke dag water aan een waterpunt in Kisenyi. “Dit is een grote vooruitgang voor mij. Ik haal hier elke dag water, en ik spaar er geld mee uit. Ik hoef ook niet meer zo ver en langs kronkelende paadjes te sjouwen met m’n zware jerrycans. In het weekend zeul ik zelfs met 4 jerrycans, omdat ik dan poets en kleren was.”
De betere wegen en rioleringen die het Belgisch ontwikkelingsagentschap er liet aanleggen, zijn een motor voor vooruitgang: eigenaars van woningen kunnen er nu betere huizen bouwen. Er zijn ook 35 publieke toiletgroepen gebouwd, die door lokale afgevaardigden beheerd worden. Gebruikers betalen een kleine vergoeding. Publieke waterdistributiepunten verbeteren de toegang tot zuiver, drinkbaar water. Tot nog toe zijn er al een dertigtal opgezet. Het succes ervan is zo groot dat er plannen zijn om nog meer waterpunten bij te bouwen. Aan zulk een waterpunt vult men de jerrycans. Mensen betalen het water met een pre-paid chip, ingebouwd in een sleutel. De prijs is laag. Voor een jerrycan van 20 liter betaal je minder dan de helft van de prijs in het commerciële circuit.
© One for Ten
69
DR Congo
Case 5 Intenser wetenschappelijke samenwerking
Kinshasa De Belgisch-Congolese samenwerking investeert sinds jaren in de ontwikkeling van de landbouwsector en het behoud van de waardevolle woudecosystemen in en rond Kisangani. Deze activiteiten worden vooral gerealiseerd via het Belgisch Fonds voor de Voedselzekerheid, de multilaterale en de indirecte ontwikkelingssamenwerking. Recent raakte de samenwerking in deze domeinen in een stroomversnelling. Het nieuwe samenwerkingsprogramma 2010-13 tussen België en DR Congo weerhoudt landbouw en rurale ontsluiting als twee van de drie prioritaire sectoren. Daarenboven is het district Tshopo (Kisangani en omstreken) uitgekozen als 1 van de 4 interventiegebieden voor activiteiten inzake landbouw en rurale ontsluiting. Bij de ontwikkeling en uitvoering van de landbouwprogramma’s, waarvoor omstandige budgetten zijn vrijgemaakt, krijgt het landbouwkundig onderzoek een cruciale rol. Het Belgisch ontwikkelingsagentschap BTC voert de programma’s uit.
Structurele samenwerking groeit De Congolees-Belgische wetenschappelijke samenwerking werd de laatste jaren alsmaar intenser. De faculteiten wetenschappen en landbouw van UNIKIS konden steeds rekenen op samenwerking met de Belgische universiteiten. Recent besliste de Vlaamse Interuniversitaire Raad om structureel een schaalvergroting van zijn samenwerking te realiseren via een langlopend institutioneel samenwerkingprogramma onder de hoofding “landbouw/biodiversiteit”. Ook het federale wetenschapsbeleid besloot onlangs om twee wetenschappelijke projecten te financieren in het Man and Biosphere Reserve in Yangambi, op 100 kilometer ten westen van Kisangani. Hoofddoel van de projecten is het onderbouwen van de verbanden tussen klimaat en biodiversiteit. Het reservaat blijkt voor dit soort onderzoek zeer geschikt. En het World Wildlife Fund (WWF) voert, met financiering van de Belgische ontwikkelingssamenwerking, een regionaal project uit in drie UNESCO Man and Biosphere Reserves, waaronder het reservaat in Yangambi.
© DGD / Thomas Hiergens In het kader van de 50ste verjaardag van de onafhankelijkheid van DR Congo is een internationale wetenschappelijke expeditie gerealiseerd om de biodiversiteit rond de Congostroom in kaart te brengen. Een schat aan nieuwe gegevens was het resultaat en nieuwe diersoorten werden ontdekt. Dit initiatief heeft ook geleid tot de oprichting van het Centre de la Surveillance de la Biodiversité op de Universiteit van Kisangani (UNIKIS). Deze activiteiten, waaraan ook de nationale plantentuin van België (Meise) zijn medewerking verleende, worden gecofinancierd door de Belgische ontwikkelingssamenwerking, Wetenschapsbeleid en de Nationale Loterij.
70
DGD Jaarverslag 2010
Daarnaast worden de Belgische universiteiten en de federale wetenschappelijke instellingen actief gemobiliseerd in het kader van activiteiten die de Europese Commissie financiert, zowel op UNIKIS en als in het herbarium van INERA Yangambi. Het is uiteraard belangrijk deze veelheid aan activiteiten institutioneel én operationeel te coördineren. De rector van UNIKIS heeft hierbij het voortouw genomen voor de coördinatie op zijn instelling. Ook de lokale attaché internationale samenwerking in Kisangani vervult hierbij een voorname rol. Ten slotte organiseert de Belgische ontwikkelingssamenwerking ook overleg met alle betrokken partners in Brussel.
Kennis en ontwikkelingsbeleid hand in hand KLIMOS - onderzoeksplatform voor Klimaat en Ontwikkelingssamenwerking Het onderzoeksplatform KLIMOS ondersteunt de Belgische ontwikkelingssamenwerking bij het uittekenen van een klimaatvriendelijk beleid. Het platform voert beleidsondersteunend onderzoek rond energie, bossen, voedselzekerheid en de evaluatie van duurzaamheid. In 2010 werden beleidsadviezen gepubliceerd over de mogelijkheden van REDD (Reducing Emissions from Deforestation and Forest Degradation) in semi-aride en droge gebieden. KLIMOS pleit ervoor om niet alleen de uitstoot van broeikasgassen te verminderen door het terugdringen van ontbossing, maar ook de klimaatonderhandelingen over REDD uit te breiden naar REALU (reducing emissions from all land uses). Dit vereist een nieuwe kijk op het bos en een ecosysteemaanpak waarbij de uitstoot van broeikasgassen - wat elk landgebruik met zich meebrengt - in rekening wordt gebracht. Zo kunnen ook kwetsbare gemeenschappen en ontwikkelingslanden in aride en semi-aride gebieden deelnemen aan initiatieven die de uitstoot van broeikasgassen helpen verminderen. Nog in 2010 werd een reeks vormingen georganiseerd voor het personeel van DGD rond milieu/ klimaatverandering en ontwikkelingssamenwerking. KLIMOS nam een aantal van deze vormingen op zich en zorgde voor wetenschappelijke onderbouwing. De komende jaren blijft KLIMOS meewerken aan deze interne capaciteitsopbouw. Het platform werkte een ‘environmental sustainablility toolkit’ (zie interview) uit. Dit is een hulpmiddel om de zorg voor het leefmilieu op te nemen in de partnerschapsovereenkomsten, programma’s en projecten van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. In 2010 werd de toolkit vooral gebruiksvriendelijk en toepasbaar gemaakt. Een demoversie werd getest bij de voorbereiding van een aantal samenwerkingsprogramma’s en projecten.
71
Innovatieve instrumenten Interview met Jean Hugé en Tom Waas, onderzoekers van de Vrije Universiteit Brussel, verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de KLIMOS toolkit. Wat houdt de toolkit precies in en wat wensen jullie er mee te bereiken? “De toolkit is een geheel van informatie, methodes en processen om duurzame ontwikkeling, met focus op milieu, te integreren in de Belgische ontwikkelingssamenwerking. De kit wordt ontwikkeld ‘op maat’ van DGD. Het is de bedoeling dat ook andere actoren het kunnen gebruiken, zoals het Belgisch ontwikkelingsagentschap BTC, ngo’s en natuurlijk ook de overheden in het Zuiden. De toolkit bestaat uit twee luiken: een databank waarin we informatie beschikbaar stellen, en een ‘screening note’ ter begeleiding van de milieuduurzaamheidsanalyse van een project of programma. Bij de keuze van de informatie houden we zowel rekening met de hoeveelheid, begrijpbaarheid en toegankelijkheid voor niet-milieuspecialisten, als met de wetenschappelijke kwaliteit ervan.”
de behandelde milieuthema’s en duurzame ontwikkeling voor alle betrokkenen.”
Kan de toolkit gebruikt worden voor alle hulpmodaliteiten van de Belgische ontwikkelings samenwerking? “Ja, naargelang de gebruiker werkt met een project, een basisnota, een Indicatief Samenwerkingsprogramma of met begrotingssteun. Het gecombineerd gebruik van de screening note en de databank is op maat van projecten gemaakt. De vragen van de note kun je invullen met behulp van de geactualiseerde informatie uit de databank. De databank is zeer handig om een basisnota en een samenwerkingsprogramma op te stellen, want daarvoor heb je snel actuele milieu-informatie nodig.”
Is dit een ‘klimaattest’?
Wat zijn de plannen met de toolkit?
“Neen, en wel om twee redenen. Het bereik is ruimer dan klimaat en omvat ook andere aspecten van milieuduurzaamheid zoals biodiversiteit en verwoestijning. Het is wel zo dat klimaat prioritair aandacht krijgt, op vraag van DGD. En twee: de toolkit is een hulpmiddel om milieuduurzaamheid te integreren. De toolkit kan wel als evaluatietool worden gebruikt, eerder om bij te sturen dan om te testen. Daarnaast is de kit ook een leerinstrument inzake
“We gaan de toolkit stap voor stap verder ontwikkelen en bijsturen. We zullen ze ook toepassen op concrete gevallen in het Zuiden, onder meer in de Zuid-Afrikaanse Limpopo-provincie, in samenwerking met lokale overheden en een lokale universiteit.”
Jean Hugé en Tom Waas
72
DGD Jaarverslag 2010
Europese Unie slaagt in Nagoya Een historisch moment voor onze biodiversiteit Nagoya (Japan), 30 november, 3 uur ‘s ochtends. De deelnemers aan de 10e Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit laten hun vreugde de vrije loop. Na lang onderhandelen zijn de drie sleuteldossiers eindelijk goedgekeurd: het Protocol van Nagoya, het strategisch plan 2011-20 voor biodiversiteit en de strategie voor het aantrekken van middelen.
Genetische bronnen De landen met een rijke biodiversiteit, hoofdzakelijk uit het Zuiden, hebben het Protocol van Nagoya (ook wel het ABS-Protocol genoemd) erdoor gedrukt. De overeenkomst biedt een bindend juridisch kader voor de toegang tot genetische bronnen. Voorts voorziet ze in een billijke verdeling van de baten die voortvloeien uit het commerciële gebruik van deze bronnen. In de praktijk moet elk bedrijf (in de farmaceutische sector, de levensmiddelenindustrie, bosbouw, tuinbouw…) dat handel wil drijven met genetische hulpbronnen, hiervoor de toestemming krijgen van het land waaruit ze afkomstig zijn. Het bedrijf moet dit land vergoeden in de vorm van gemeenschappelijke octrooien, sommen geld, de overdracht van technologie of capaciteitsversterking.
Nieuwe middelen Het Zuiden heeft ook waarborgen verkregen voor het aantrekken van nieuwe financiële middelen voor het behoud van zijn biodiversiteit. Er was even hoop op een vaste verbintenis door de geïndustrialiseerde landen - zo had Brazilië een som van 200 miljard dollar over tien jaar voorgesteld. Maar er werd overeengekomen om tijdens de volgende twee jaar de financieringsmechanismen uit te stippelen en de omvang te bepalen.
© Thomas Hiergens Tijdens de onderhandelingen drong het Zuiden aan op een verhoging van de officiële ontwikkelingssamenwerking voor biodiversiteit. De Europese Unie stelde evenwel voor deze hulp aan te vullen met innovatieve financieringsmechanismen (groene markten, heffingssystemen, publiek-private partnerschappen…). Ze stuitte op het wantrouwen van bepaalde landen die vermoeden dat de geïndustrialiseerde wereld zich via deze mechanismen wil onttrekken aan de verbintenissen die ze is aangegaan. Het debat wordt over twee jaar voortgezet.
Strategisch plan De Europese Unie van haar kant keek uit naar een ambitieus en motiverend strategisch plan 2011-20. Het resultaat is eerder bescheiden. Het plan bevat 20 doelstellingen voor 5 strategische doelen. Bij enkele doelstellingen ligt de lat minder hoog dan verhoopt. Zo moet tegen 2020 wereldwijd slechts 17% van de landgebieden zijn beschermd (momenteel is dat 13%). Voor bossen werden geen specifieke maatregelen getroffen. De bescherming van het mariene milieu werd daarentegen versterkt: er werden maatregelen genomen om de druk op de visbestanden te verminderen, koraalriffen te beschermen en 10% van de mariene gebieden als beschermd milieu aan te merken. “Nagoya” is geen “Kopenhagen bis”. België heeft hier op een waardige manier het EU-voorzitterschap waargenomen. De EU trad eensgezind op en verdedigde op overtuigende wijze haar standpunten.
73
Het Jaar van de Biodiversiteit en aandacht voor DR Congo De VN riep 2010 uit tot het Internationaal Jaar van de Biodiversiteit. De Belgische ontwikkelingssamenwerking stond gedurende het hele jaar mee aan de wieg van tal van evenementen die de aandacht voor de mondiale biodiversiteit aanscherpten.
Federale wetenschappelijke instellingen De federale wetenschappelijke instellingen ontwierpen speciale projecten om de kennis over biodiversiteit te verfijnen. In 2010 zagen expedities, tentoonstellingen, evenementen, publicaties en onderzoeksprojecten het licht. Zo was er het grote Bijenfeest van het Koninklijk Belgisch Instituut voor de Natuurwetenschappen. Ook de Belgische ontwikkelingssamenwerking besteedde er in haar sensibiliseringsactiviteiten extra aandacht aan.
Expeditie Biodiversiteit Congo 2010 In april stak de expeditie Biodiversiteit Congo 2010 van wal. 67 wetenschappers trokken per boot over de Congostroom en zijn zijrivieren om er de biologische rijkdommen van het Evenaarswoud - een van ’s werelds minst gekende regenwouden - 47 dagen lang te onderzoeken. DGD was de belangrijkste subsidieverlener omdat het project heel wat capaciteitsversterking voor Congolese wetenschappers inhoudt: wetenschappelijke en materiële ondersteuning, de oprichting van een Biodiversiteitcentrum, de verzameling van eigen referentiecollecties en de ontsluiting van de Congolese wetenschappelijke wereld.
© DGD / Thomas Hiergens
Congo 50 jaar onafhankelijk Het Jaar van de Biodiversiteit én de 50ste verjaardag van de Congolese onafhankelijkheid, het bleek niet enkel een ideaal kader voor een expeditie, maar ook voor tal van socio-culturele activiteiten. De 50ste verjaardag bracht met de steun van de Belgische ontwikkelingssamenwerking zowel in Congo als in België tienduizenden mensen op de been.
74
DGD Jaarverslag 2010
75
76
DGD Jaarverslag 2010
© Tim Dirven
Millenniumdoel 8 Wereldpartnerschap voor ontwikkeling - Blijven werken aan een open stelsel van handel en financiën, dat gebonden is aan regels, voorspelbaar is en niet discrimineert. Gekoppeld aan dit systeem zijn beloftes gemaakt aangaande goed bestuur, streven naar ontwikkeling en de uitbanning van armoede - op nationaal en internationaal vlak. - Aandacht besteden aan de bijzondere behoeften van de minst ontwikkelde landen. Met inbegrip van de opheffing van tolmuren en quota’s voor hun exportgoederen; extra schuldverlichting voor landen met de grootste geldzorgen; het schrappen van officiële bilaterale schulden; en meer officiële ontwikkelingssteun voor landen die de uitbanning van armoede ernstig nemen. - Aandacht hebben voor de bijzondere behoeften van ontwikkelingslanden zonder zeehavens en voor de arme, kleine eilandstaten. - De schuldenproblematiek van ontwikkelingslanden aanpakken in een bredere context, en wel door maatregelen op nationaal en internationaal niveau te treffen die het vraagstuk terugdringen tot verantwoordelijke proporties. - In samenwerking met de ontwikkelingslanden: behoorlijke en productieve werkgelegenheid voor jongeren creëren. - In samenwerking met farmaceutische bedrijven: in ontwikkelingslanden toegang creëren tot betaalbare basisgeneesmiddelen. - In samenwerking met het bedrijfsleven: de voordelen van nieuwe technologieën - vooral de informatie- en communicatietechnologie - op brede schaal verspreiden.
Partnerschap en collectieve verantwoordelijkheid, ondergebracht in de expliciet beleidsgerichte MDG 8, vormen de hoekstenen van de Millenniumverklaring van 2000. Internationaal en nationaal beleid zijn hier onlosmakelijk verweven, reden waarom de mondiale stand van zaken en de Belgische inbreng in dit hoofdstuk gezamenlijk worden voorgesteld. De Millenniumverklaring roept alle landen op om bij te dragen aan menselijke waardigheid, gelijkheid en billijkheid. Verder noemt de Verklaring zes waarden die fundamenteel zijn voor internationale betrekkingen: vrijheid, gelijkheid, solidariteit, tolerantie, respect voor de natuur en gedeelde verantwoordelijkheid. In het hoofdstuk over ontwikkeling en armoedebestrijding vermeldt de Millennium-
verklaring het recht op ontwikkeling en de noodzaak een context te creëren die gunstig is voor die ontwikkeling. Dit tweede aspect krijgt onder meer zijn vertaling in het begrip beleidscoherentie voor ontwikkeling, waarin de Europese Unie al een tijdje het voortouw neemt. De Millenniumverklaring zegt daarnaast ook dat behoorlijk bestuur zowel in elk land als op internationaal niveau noodzakelijke voorwaarden zijn om de MDG’s te bereiken. In MDG 8 zijn uit die brede benadering zes subgebieden geselecteerd: (1) officiële ontwikkelingshulp (ODA), (2) beleidscoherentie voor ontwikkeling, (3) innovatieve financiering van ontwikkeling, (4) goed bestuur en corruptiebestrijding, (5) fragiele staten en (6) MOPAN. We beschrijven deze subgebieden meer in detail.
77
Mondiale stand van zaken Feiten - De officiële ontwikkelingshulp vertegenwoordigt momenteel 0,31% van het gecombineerde nationale inkomen van de ontwikkelde landen, nog ver verwijderd van de VN-doelstelling van 0,7%. Slechts vijf donorlanden hebben de doelstelling bereikt of overschreden. - De schuldenlast voor de ontwikkelingslanden is gedaald en blijft goed onder het historische hoogtepunt. - Slechts 1 op 6 mensen in de ontwikkelingswereld heeft toegang tot het internet.
Officiële ontwikkelingshulp (ODA) Het niveau van de officiële ontwikkelingshulp blijft ondanks de financiële crisis stijgen, maar in Afrika zijn de tekorten nog veel te groot en blijft de hulp ver onder de verwachtingen. De netto-uitbetalingen van ODA bedroegen in 2009 bijna 120 miljard dollar, het hoogste cijfer ooit. In werkelijkheid vertegenwoordigt dit een lichte stijging van 0,7% tegenover 2008, hoewel met de huidige stand van de Amerikaanse dollar de ODA met meer dan twee procent daalde. Het niveau van de officiële ontwikkelingshulp in 2010 wordt geschat op zo’n 126 miljard dollar. In de meeste donorlanden blijft de ontwikkelingshulp echter ver onder de VN-doelstelling van 0,7% van het bruto nationaal inkomen. Slechts vijf donorlanden hebben de doelstelling bereikt of overschreden: Denemarken, Luxemburg, Nederland, Noorwegen en Zweden. De ontwikkelingshulp richt zich steeds meer op de armste landen, waarbij de minst ontwikkelde landen ongeveer een derde van de totale hulpstromen van de donorlanden ontvangen.
Toegang tot de markten De ontwikkelingslanden krijgen toegang tot de markten van de ontwikkelde landen. Het aandeel van de import uit ontwikkelingslanden in ontwikkelde landen – wapens en olie niet meegerekend – bereikte in 2008 bijna 80%, een aanzienlijke stijging tegenover de 54% van tien jaar eerder. De importtarieven van de ontwikkelde landen op landbouwproducten, textiel en kleren zijn hoog gebleven. De minst ontwikkelde landen kunnen echter blijven profiteren van de voorkeurstarieven, vooral op landbouwproducten (1,6%, tegenover 8% voor andere ontwikkelingslanden).
Schuld De schuldenlast voor de ontwikkelingslanden is gedaald en blijft goed onder het historische hoogtepunt. Veertig landen komen in aanmerking voor schuldvermindering onder het HIPC-initiatief (Heavily Indebted Poor Countries). Voor vijfendertig van deze landen werden de toekomstige afbetalingen van de schulden verminderd met 57 miljard dollar, en 28 landen hebben een bijkomende ondersteuning gekregen van 25 miljard dollar onder het Multilateral Debt Relief Initiative (MDRI).
Toegang tot nieuwe technologieën Toegang tot de informatie- en communicatietechnologie (ICT) breidt uit. Wereldwijd had eind 2009 naar schatting 4,6 miljard mensen toegang tot mobiele telefonie – wat overeenstemt met één gsm-abonnement voor 67 van elke 100 mensen. De groei in de mobiele telefonie blijft het sterkst in de ontwikkelde wereld, waar de mobiele penetratie tegen eind 2009 de 50-procentgrens had bereikt. Toegang tot het internet blijft uitbreiden, maar blijft voor de meeste mensen op de wereld nog steeds onbereikbaar. Tegen eind 2008 gebruikte 23% van de wereldbevolking het internet. In de ontwikkelde gebieden blijft dat percentage veel hoger dan in de ontwikkelingswereld, waar slechts 1 op 6 mensen online is.
78
DGD Jaarverslag 2010
De officiële ontwikkelingshulp van België (ODA) Groeipad houdt aan In 2000 verbond de Belgische regering zich ertoe om vanaf 2010 de Verenigde Naties-norm te halen die bepaalt dat industrielanden 0,7% van hun bruto nationaal inkomen (bni) aan ontwikkelingssamenwerking moeten besteden. Het groeipad naar de 0,7% werd in 2002 bij wet vastgelegd. België is ambitieuzer dan de Europese Unie, die 2015 als streefdatum heeft vastgelegd om deze norm te bereiken. Tot 2005 werd dit groeipad gevolgd. In 2006 en 2007 daalden de uitgaven ten laste van de federale begroting ontwikkelingssamenwerking lichtjes en daalden ook de schuldverlichtingsoperaties in het kader van de Club van Parijs. Het resultaat was dan ook dat de officiële ontwikkelingshulp in 2007 nauwelijks 0,43% bedroeg. Dit was precies evenveel als in 2002, toen het groeipad in de wet werd opgenomen.
© fauxto digit
Hoogste cijfer ooit Om de negatieve tendens tegen te gaan, werd het voornemen om in 2010 de 0,7% te bereiken in het regeerakkoord van maart 2008 herbevestigd. Sindsdien is de Belgische officiële ontwikkelingshulp gestegen van 0,48% in 2008 naar 0,64% in 2010. Hoewel dit het hoogste cijfer is dat ooit werd bereikt, haalt België zijn doelstelling van 0,7% in 2010 dus net niet. De motor achter de sterke groei van de laatste jaren was de federale begroting ontwikkelingssamenwerking. Die steeg van 954 miljoen euro in 2007 naar bijna 1.460 miljoen euro in 2010. Ook de kwijtschelding van de schulden van DR Congo heeft bijgedragen aan het goede resultaat. Op de lijst van het Comité voor Ontwikkelingshulp (DAC) van de OESO bekleedt België de zesde plaats (gegevens 2009 in percentage), na Zweden, Noorwegen, Luxemburg, Denemarken en Nederland. Deze 5 landen haalden reeds de 0,7-norm.
In België is de officiële ontwikkelingshulp samengesteld uit diverse uitgaven: bijdragen ingeschreven op de begroting ontwikkelingssamenwerking (ongeveer 60% van het totaal) en op de begroting van andere federale overheden, een deel van de kosten voor de opvang van vluchtelingen en voor studenten uit ontwikkelingslanden die in België studeren, de bijdragen van gewesten, gemeenschappen, provincies en gemeenten en de internationaal afgesproken schuldkwijtscheldingen.
79
Coherentie in het beleid Ontwikkeling, meer dan ontwikkelingssamenwerking alleen In een geglobaliseerde wereld liggen de uitdagingen voor ontwikkelingssamenwerking verder dan louter traditionele hulp. Die zijn verbonden met domeinen als de klimaatverandering, migratie, investeringen, fiscaliteit, technologie en veiligheid. Beslissingen die in het domein van ontwikkelingssamenwerking genomen worden, volstaan niet meer voor die ontwikkeling. Een voorbeeld is het commercialiseren van landbouwproducten uit ontwikkelingslanden op internationale markten. Als je dit bevordert en tegelijk de landbouwers uit arme landen belemmert vrije toegang te krijgen tot deze markten, is dit geen efficiënte en coherente maatregel. Om de Millenniumdoelen te bereiken is een goed ontwikkelingsbeleid dus ruim onvoldoende. Dit beleid moet ook aansluiten bij politieke beslissingen in andere domeinen. De voorbije jaren spannen de OESO en de EU zich in om deze coherentie te bewerkstelligen ten dienste van ontwikkeling.
OESO-DAC De Belgische ontwikkelingssamenwerking participeert in het Comité voor Ontwikkelingshulp (DAC) van de OESO. Het DAC wil instrumenten aanreiken aan donoren en hun partnerlanden voor een steviger beleidscoherentie. Dit gebeurt in drie etappes: een politiek engagement op het hoogste niveau, politieke coördinatiemechanismen in werking stellen, een controle- en informatie-analysesysteem oprichten. Tegelijk weet het DAC dat er geen algemeen recept bestaat dat op elke situatie van toepassing is. In sommige landen, zoals in België, staat de beleidscoördinatie verder dan het politieke engagement.
Coördinatie van het beleid Net zoals andere landen bevindt België zich in de volgende situatie: de coördinatie van het beleid werkt uitzonderlijk goed, maar dit is op zich geen garantie voor een gecoördineerd en coherent beleid ten voordele van ontwikkelingssamenwerking. In de praktijk neemt de FOD Buitenlandse Zaken de coördinatie waar tijdens vergaderingen met vertegenwoordigers van ook andere FOD’s en federale instellingen. Deze vergaderingen hebben tot doel een eensgezinde Belgische positie te bepalen ter voorbereiding van een internationale conferentie of een Europese ministerraad. De Belgische ontwikkelingssamenwerking kan hier haar standpunten duidelijk maken en vragen dat men met ontwikkelingskwesties rekening houdt. In dit geval is er dus wel sprake van coördinatie van het beleid maar niet van een samenhang ten voordele van de ontwikkelingssamenwerking. Een ander voorbeeld is migratie. Er kan hier een reële beleidscoherentie bestaan ten voordele van ontwikkelingssamenwerking wanneer men ook in andere overheidsdiensten beslissingen neemt, in functie van hun impact op de ontwikkeling van de landen vanwaar de migranten afkomstig zijn. Deze voorbeelden maken duidelijk dat beleidscoherentie ten voordele van ontwikkeling start bij politiek leiderschap en een gezamenlijk politieke wil van de hele regering vraagt. Vervolgens zijn goed werkende overlegmechanismen nodig voor de operationele uitvoering ervan.
Op de goede weg Het Comité voor Ontwikkelingshulp heeft in 2010 de Belgische ontwikkelingssamenwerking doorgelicht. Het oordeel inzake beleidscoherentie luidt: “op de goede weg”. Het DAC suggereert dat ontwikkelingssamenwerking, met de steun van de ngo’s, zowel het parlement als de publieke opinie sensibiliseert opdat de hele regering een principieel standpunt, gedragen door de premier, zou nemen. De inspanningen hiervoor werden in 2010 met de ngo’s aangevat, maar de politieke context in België vertraagde dit proces.
80
DGD Jaarverslag 2010
Innovatieve financiering van ontwikkeling De financieringskloof dichten In de marge van de Millenniumtop in New York organiseerde België samen met Japan en Frankrijk een side-event rond innovatieve financieringsmechanismen. Het werd bijgewoond door een 500-tal vertegenwoordigers van landen en internationale organisaties. Dit bleek een unieke gelegenheid om een stand van zaken rond dit relatief nieuwe domein op te maken en enkele sprekende initiatieven te promoten.
© AFD
De privésector kan een impact hebben op een schaal dat donororganisaties niet kunnen. Maar het gebrek aan toegang tot financiering blijft een kritieke factor voor de meeste KMO’s in Sub-Sahara Afrika. Thomas Duve, Directeur Afrika Departement van de Duitse ontwikkelingsbank KfW. Europese Ontwikkelingsdagen, 6-7 december 2010
De innovatieve financieringsmechanismen worden gezien als een van de potentiële oplossingen om de financieringskloof voor het bereiken van de Millenniumdoelen te dichten. In New York werd dieper ingegaan op de toepassing ervan voor de onderwijssector en gezondheidsprogramma’s (voor de aankoop van medicamenten, bestrijding van pandemieën als aids en malaria, financieren van vaccinatieprogramma’s…). De meeste aandacht ging naar het rapport over de belasting van de financiële sector voor ontwikkelingsdoelstellingen. Onder meer de Belgische expert Lieven Denys toonde daarbij aan dat een wereldwijde taks op wisselkoerstransacties zowel technisch als organisatorisch perfect realiseerbaar is. Wat nog ontbreekt, is een voldoende breed politiek draagvlak om de maatregel ook effectief toe te passen. België, Frankrijk, Japan, Noorwegen, Brazilië en Spanje betuigden op de conferentie alvast hun steun aan het voorstel.
81
Goed bestuur en institutionele versterking Tegen corruptie, vóór een sterke samenleving Samenlevingen worden gekenmerkt door formele structuren (civiele maatschappij, traditionele stammen, ngo’s) en informele structuren (parallelle systemen om zich uit de slag te trekken, zwarte markt, religieuze en mystieke bewegingen, enz.). Aandacht voor beide is noodzakelijk om de samenleving goed te beheren en tot daadwerkelijke ontwikkeling te komen.
De legitimiteit versterken Capaciteitsversterking is een hulpmiddel naar een beter bestuur en kan op verschillende niveaus ingezet worden: institutioneel, organisatorisch en individueel. Deze steun versterkt de legitimiteit en stabiliteit van de diverse onderdelen van staat en samenleving, wat de impact van onze hulp en ontwikkeling verhoogt. De versterkte staatsorganen kunnen hun taken terdege uitvoeren en de maatschappelijke krachten zijn uitgerust om de goede uitvoering ervan op te volgen.
Goed bestuur kan niet opgelegd worden van buitenaf. Zelfs al ontwikkelt men de meest gesofisticeerde systemen om geld op te sporen, als de politieke wil ontbreekt, zal het niet werken. Caroline Anstey, vicevoorzitter voor Externe Zaken van de Wereldbank, zei dat de aanpak van de Wereldbank er moet voor zorgen dat er geen geld vloeit vooraleer de hulp de armen bereikt. Europese Ontwikkelingsdagen, 6-7 december 2010
België ondersteunt verschillende institutionele actoren. In DR Congo steunt ontwikkelingssamenwerking de drie sleutelministeries waarop het Indicatief Samenwerkingsprogramma zich richt: landbouw, plattelandsontwikkeling en technisch en professioneel onderwijs.
België ondersteunt de strijd tegen corruptie Corruptiebestrijding en goed bestuur zijn sleutelelementen in de verwezenlijking van de Millennium doelen. Op bilateraal niveau en binnen een transversale aanpak heeft België in de samenwerkingsprogramma’s met Burundi en DR Congo stimulerende bestuursmaatregelen en anti-corruptieclausules aangenomen (deze laatste ook voor Tanzania). Dat wil zeggen dat België bereid is zijn steun tijdens de laatste jaren van het samenwerkingsprogramma op te trekken (een aanvullend bedrag) op voorwaarde dat de overheid concrete vooruitgang kan aantonen op het vlak van democratisch en financieel bestuur. Ook het Belgisch ontwikkelingsagentschap BTC is gevoelig voor deze bestuursaspecten. Ze heeft zich aangesloten bij het platform “U4”, het Anti-Corruption Resource Centre, dat informatie-uitwisseling stimuleert en opleidingen organiseert. België is op het multilaterale niveau betrokken in de strijd tegen corruptie door zijn samenwerking met de Wereldbank. Er is een strategisch kader opgesteld voor 2008-11. Dit kader moet de technische expertise en competenties identificeren die de Wereldbank aan de partnerlanden van België ter beschikking kan stellen. Het kader berust op drie interventielijnen waaronder goed bestuur en corruptiebestrijding. Samen met de Wereldbank organiseerde ons land in 2010 in Brussel een conferentie die leidde tot een verklaring over ethiek in zaken en goed bestuur in Afrika.
82
DGD Jaarverslag 2010
Landen in fragiele situaties Hulp beter stroomlijnen Het is niet evident dat de (meest) kwetsbare landen de Millenniumdoelen kunnen realiseren. In deze landen is het doorgaans moeilijk om hervormingen door te voeren en zijn de sleutelactoren, de staatsstructuren en het maatschappelijk middenveld, eerder zwak. De situatie wordt meestal nog verergerd door andere problemen: extreme armoede, onveiligheid en geweld, permanente crisissen, postconflictsituaties… Deze landen vallen nog meer ten prooi aan regionale en internationale schokken, zoals de financieel-economische crisis van de voorbije jaren.
© Julien Harneis Ook in 2010 bleven deze landen achternahinken in de realisatie van de Millenniumdoelen. Sommige onder hen kregen opnieuw meer steun (Afghanistan, Irak, Ethiopië, Pakistan) maar andere bleven de “wezen van de hulp”. Het is dus belangrijk om de hulpstromen meer in evenwicht te brengen en deze op een bepaald niveau te houden voor een langere termijn. Zo kan hulp substantieel zijn na een crisis, maar daarna mindert die dan terwijl de noden toenemen. Bovendien herbekijken bepaalde donoren door de huidige economische crisis hun engagementen in functie van al dan niet behaalde resultaten. Zes partnerlanden van België zijn momenteel kwetsbaar: Rwanda, DR Congo, Burundi, Niger, Uganda en de Palestijnse Gebieden. Zij vertegenwoordigen een belangrijk aandeel van onze ontwikkelingshulp.
83
Efficiënt en effectief In het kader van een meer efficiënte hulp engageerden de leden van het Comité voor Ontwikkelingshulp (DAC) zich om die acties te wijzigen die schade toebrengen aan de ontwikkeling van partnerlanden. Differentiatie in de aanpak van het hulpbeleid is immers noodzakelijk, al aarzelen ze nog om deze nieuwe aanpak te concretiseren wegens de complexiteit. Alle projecten, programma’s en hun uitvoeringsmodaliteiten moeten herdacht worden in een bredere optiek: hoe kunnen we in een kwetsbaar land landbouw, onderwijs en gezondheidszorg het best ondersteunen? In 2010 ontwikkelden de meest vooruitstrevende donoren, waaronder België, een specifieke strategie voor de kwetsbare staten. Het International Network on Conflict and Fragility (INCAF), een van de werkkanalen van het DAC, helpt donoren in hun steunmaatregelen door verder te bouwen op ieders ervaringen. De Belgische ontwikkelingssamenwerking deed hieraan mee en heeft baat bij de uitwisselingen. In 2010 publiceerde het DAC haar richtlijnen inzake de internationale steun aan het versterken van de staat in conflictsituaties en kwetsbaarheid, waarvan de leden hebben toegezegd de hierin beschreven aanpak uit te voeren. In de marge van het INCAF werd ook de Internationale dialoog over de consolidatie van de vrede en de versterking van de staat formeel opgericht. Deze dialoog brengt donoren en kwetsbare landen samen om hierover van gedachten te wisselen. Zij hebben zich geëngageerd om een actieplan met aanbevelingen op te stellen. Dit zal eind 2011 op het 4th High Level Forum on Aid Effectiveness in Busan (Zuid-Korea) worden voorgesteld.
België en MOPAN Peilen naar de efficiëntie bij internationale instellingen Sinds enkele jaren volgt België de werking van het Multilateral Organisations Performance Assessment Network (MOPAN). Na drie aanwezigheden als waarnemer heeft ons land in februari 2010 beslist om lid te worden. Het MOPAN-netwerk werd in 2002 opgericht en telt 16 landen als lid. MOPAN ontwikkelde een evaluatie-instrument dat de bestuurlijke en institutionele efficiëntie van multilaterale ontwikkelingsorganisaties meet. Het gaat om de belangrijkste VN-agentschappen en internationale financiële instellingen. Aan de hand van een vragenlijst zoomt MOPAN in op vier luiken van managementefficiëntie: operationeel beheer, strategisch bestuur, relationeel beheer en kennisbeheer. Ieder jaar onderzoekt MOPAN de managementefficiëntie van vier à vijf multilaterale organisaties in 10 ontwikkelingslanden. In 2010 lichtte MOPAN het International Fund for Agricultural Development (IFAD), het United Nations Population Fund (UNFPA), de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de Asian Development Bank (ADB) door. Zowel de interne werking van deze organisaties is geëvalueerd als de werking op het terrein, en dit in de volgende ontwikkelingslanden: Afghanistan, Benin, Colombia, Indonesië, Nicaragua, Rwanda, Sri Lanka, Vietnam en Zambia. Naast enquêtes baseren de MOPAN-rapporten zich ook op een literatuurstudie als tweede informatiebron. Dit is een doorlichting van de bestaande literatuur over diverse aspecten van wat MOPAN analyseert. Deze studie laat tot op zekere hoogte toe de algemene besluiten van de evaluatie te objectiveren en de subjectiviteit van de respondenten in hun context te plaatsen. België volgt van nabij deze evaluaties omdat het sinds 2009 besloten heeft zijn bijdragen aan de algemene middelen voor de multilaterale organisaties te maximaliseren. Als gevolg hiervan kan de Belgische multilaterale samenwerking het grootste deel van haar tijd wijden aan de strategische, operationele en politieke opvolging. MOPAN helpt dus om een goed overzicht te krijgen van het reilen en zeilen van de 21 multilaterale organisaties.
84
DGD Jaarverslag 2010
Defensie, diplomatie en ontwikkelingssamenwerking Noodzakelijke coherentie Het ministerie van Ontwikkelingssamenwerking werkt in specifieke dossiers samen met andere ministeries. Zo buigen de ministeries van Ontwikkelingssamenwerking, Buitenlandse Zaken en Defensie zich over het burgerlijke en militaire engagement in Afghanistan, vooral op het vlak van demobilisatie, ontwapening en ontmijning. In dergelijke dossiers wordt de haalbaarheid van de “3D-LO”-aanpak (Diplomacy, Defense, Development, Law and Order) onderzocht. Samen werken ze een coherent beleid uit voor het opzetten van burgerlijk-militaire interacties.
© US Air Force
Gezamenlijke aanpak in DR Congo De moeilijke regio Oost-Congo kampt met een verslechterde infrastructuur en een abominabele levensstandaard. En er is het probleem van de herintegratie van militairen en politieagenten in de samenleving, die vaak tijdelijk met hun families in kampen moeten worden ondergebracht. De familie reist soms maanden mee in het zog van de militairen. Hun loon is immers op dat moment de enige bron van inkomsten voor het hele gezin. De kampen zijn echter niet gebouwd voor dit soort familieopvang. Bovendien zorgt de hele situatie voor conflicten met de lokale bewoners. Die hebben zelf al onvoldoende hulpmiddelen en worden daarbovenop geconfronteerd met de overlast van de rondtrekkende militairen en politieagenten en hun families. In het kader van de heropbouw van het leger heeft de Congolese regering beslist om een regiment commando’s van 600 man te vestigen in het militaire kamp in Kindu. Van Belgische zijde werd een “3D”-samenwerking op poten gezet om de vergevorderde bouwvallige toestand van de burgerlijke en militaire infrastructuur te verbeteren. De opleiding van de militairen wordt door Defensie gefinancierd, de vernieuwing van de militaire infrastructuur van het kamp door Buitenlandse Zaken en de bouw van huizen voor de families van militairen door Ontwikkelingssamenwerking. Eind 2010 zijn de werken hiervoor gestart. Het doel is - woning voor de gezinnen van alle 623 militairen voorzien, met inbegrip van de sanitaire infrastructuren (douches en latrines), - toegang tot water garanderen, - toegang verschaffen voor de gezinnen van de militairen en de buurtbewoners tot gezondheidszorg en onderwijs, - sociale activiteiten ontwikkelen, met inbegrip van activiteiten die inkomsten genereren.
85
Case 1
Mozambique
Betere inning van belastingen
Mozambique levert sinds enkele jaren inspanningen om de inning van belastingen te verbeteren, want het land loopt nog heel wat inkomsten mis. De eerste signalen duiden op positieve resultaten. Daarop besliste de internationale gemeenschap om deze inspanningen te ondersteunen. De Mozambikaanse Autoridade Tributária (‘de Belastingsautoriteit’) werd in maart 2006 geïnstalleerd als de integratie van de douane en alle diensten van het ministerie van Financiën. Tot dan verliep het belastingen innen nogal onefficiënt. Belastingen hervormen wil daarom zeggen: - een meer adequate wetgeving opstellen, - procedures vereenvoudigen, - de inning verbeteren, - aangepaste hard- en software introduceren, - belastingskantoren bouwen, - een efficiënte organisatie van de belastingsdiensten, - goed opgeleid personeel, - informeren en opsporen van belastingplichtigen, - een specifieke cultuur en ethiek ontwikkelen bij ambtenaren en publiek.
Hulpafhankelijkheid afbouwen De Mozambikaanse staat hierbij helpen is ook ontwikkelingssamenwerking, net als hospitalen bouwen of de landbouw ondersteunen. Als bij een evaluatie van een land blijkt dat het te donorafhankelijk is, dan verdienen overheidsinspanningen om die afhankelijkheid te verminderen alle steun. Momenteel wordt ongeveer de helft van de Mozambikaanse staatsbegroting gefinancierd met donorgeld, met nog een aanzienlijk deel niet-gouvernementele hulp en projecten die niet in de begroting zijn ingeschreven. De Mozambikaanse regering beseft dat dit op termijn niet houdbaar is.
86
DGD Jaarverslag 2010
Maputo
Enkele donoren hebben daarom een gemeenschappelijk fonds geopend en leveren technische expertise om de Autoridade bij te staan. België heeft daarvoor 3 miljoen euro voorzien. Op 5 maart 2010 werd een eerste overeenkomst voor 2 miljoen euro in 2010 ondertekend en technische expertise werd aangetrokken door het Belgisch ontwikkelingsagentschap BTC. Ook het Internationaal Monetair Fonds (IMF) vindt dit geld goed besteed. Het IMF is positief over de Autoridade Tributária: ze beschikt over een sterk leiderschap, de belastingsinning en de eerste fase van de hervorming verlopen vlot, de fiscale wetgeving is behoorlijk opgesteld. Wel moet een en ander vereenvoudigd worden en zou er dringend een gedecentraliseerd kadaster (registratie van alle huizen en gebouwen) moeten komen. De resultaten zijn dus goed. Tussen 2006 en 2009 stegen de belastingsinkomsten nominaal met 70% en werden zowat 578.000 nieuwe belastingplichtigen ‘ingeschreven’. De opbrengst in 2009 komt overeen met 17,7% van het bni, wat een aardig resultaat is.
Case 2
Mozambique
Harmonisering van de Belgische en Vlaamse ontwikkelingssamenwerking Donorcoördinatie en taakverdeling zijn twee hoekstenen van een doeltreffende ontwikkelingssamenwerking. Omdat Mozambique voor zowel de federale als de Vlaamse overheid een partnerland is, stemmen beide donoren hun werkwijze op elkaar af. David Maenaut, de vertegenwoordiger van de Vlaamse regering in zuidelijk Afrika, stelt het als volgt: “Als relatief kleine donor is het van belang dat we inspelen op en aansluiten bij de verschillende vormen van donoroverleg in Maputo. Dit gebeurt in de eerste plaats in samenhang met de federale ontwikkelingssamenwerking, maar ook door een constructieve dialoog en afspraken rond een goede taakverdeling in EU-verband. Op termijn zal het Verdrag van Lissabon ook een impact hebben op de Europese werkwijze in het Zuiden.”
Diverse sectoren In de periode 2006-2010 was Vlaanderen vooral actief in twee sectoren. “De eerste sector is de gezondheidszorg, de tweede is het technisch en beroepsonderwijs. Vlaanderen trok zowat 4 miljoen euro per jaar uit voor gezondheid en 1 miljoen voor beroepsonderwijs. Voor beroepsonderwijs wordt na 2013 een exit uit de sector voorzien.”
Maputo
Maar er is meer. Het Vlaams Agentschap voor Internationale Samenwerking (VAIS) heeft in zijn partnerlanden een vertegenwoordiger, dus ook in Maputo. Om redenen van efficiëntie wordt vermeden dat zowel VAIS als DGD dezelfde vergaderingen bijwonen. VAIS volgt de vergaderingen van de gezondheidsector. Elke maand is er overleg tussen VAIS en DGD. Andersom bezorgt DGD VAIS de informatie over het meer politieke donoroverleg: stand van zaken van het globale armoedebestrijdingsbeleid, vergaderingen van de EU-posthoofden over mensenrechten, enz. De harmonisering van het ontwikkelingsbeleid van beide overheden is dus bedoeld om complementariteit en doelmatigheid te bevorderen. Beide overheden zijn best tevreden over de samenwerking en de resultaten. En het partnerland heeft natuurlijk baat bij een doeltreffende inzet van donormiddelen.
Naast haar steun voor plattelandsontwikkeling en hernieuwbare energie, ondersteunt ook de federale ontwikkelingssamenwerking de gezondheidssector in Mozambique. In het kader van de afspraken met de andere donoren wordt gewerkt aan een exitstrategie tegen einde 2012. Dit is logisch vanuit het principe van taakverdeling onder de donoren en best aanvaardbaar voor de Mozambikaanse overheid, want Vlaanderen blijft actief op het vlak van gezondheid.
87
Case 3
Mali
België steunt het decentraliseringsproces Mali heeft samen met zijn partners op 8 december 2009 de “Gemeenschappelijke Strategie voor Wederzijdse Steun aan Landen” (2008-11) ondertekend. Deze strategie kwam voor België op een goed ogenblik omdat DGD haar steun voor 2009-12 aan het herplannen was. België wordt een van de eerste donorlanden die zijn hulp aan Mali op twee prioritaire sectoren concentreert: de voedselveiligheid, vooral het promoten van veeteelt en visserij, en het decentraliseren van de overheid. Volgens de attachés internationale samenwerking van de Belgische ambassade erkent de Malinese regering de Belgische expertise op het gebied van veeteelt. “Mali heeft ons gevraagd de visserij en veeteelt te ondersteunen. Bovendien heeft België deskundigheid opgebouwd inzake bestuurlijke decentralisering. De keuze voor deze twee sectoren sluit niet uit dat België tegelijk belang blijft hechten aan transversale thema’s, zoals de bescherming van de rechten van het kind, de gendergelijkheid en het respect voor het leefmilieu.” Om de hulp efficiënter te programmeren, wordt er in de samenwerking tussen Mali en zijn partnerlanden heel wat overleg gepleegd. Ook is er een goede taakverdeling en complementariteit tussen de diverse donoren. Voor de uitvoering van de Gemeenschappelijke Strategie heeft Mali een interministerieel orgaan opgericht.
© BTC
88
DGD Jaarverslag 2010
Bamako
“Inheemse bevolking heeft recht op consultatie” Interview met Arnaud Chaltin, VN-vrijwilliger in Bolivia Arnaud Chaltin werkt als VN-vrijwilliger in het Hoog Commissariaat voor de Mensenrechten in Bolivia, meer bepaald in de dienst die de rechten van de inheemse volkeren en de strijd tegen de discriminatie opvolgt. Dit werk past in het realiseren van Millenniumdoel 8, met name een partnerschap creëren voor ontwikkeling. Arnaud Chaltin: “In 2004 startte het tweede Internationale Decennium van de Inheemse Volkeren. Het eerste startte na het Internationale Jaar in 1993. Voorop staat het promoten van ontwikkeling op basis van het gelijkheidsbeginsel en het respect voor de culturele diversiteit van de volkeren. De VN verzekert inheemse volkeren het recht op zelfbeschikking op politiek, economisch, sociaal en cultureel gebied.”
Wat is de praktijk hiervan in Bolivia? Arnaud Chaltin: “Ik heb van nabij het consultatieproces opgevolgd van een wettelijke maatregel met een duidelijke invloed op de inheemse volkeren. Voor Bolivia was dit het eerste consultatieproces van een dergelijke maatregel. Er vonden meer dan 34 informatievergaderingen plaats, met 1.700 inheemse leiders, gevolgd door 27 consultatiefora met 3.000 inheemse leiders uit het hele land. Dit recht op consultatie is zonder twijfel een noodzakelijke voorwaarde om het recht op een eigen ontwikkeling, cultuur en identiteit te kunnen uitoefenen.
Een ander voorbeeld is de restauratie van het territorium van de Guaraní, een volk dat de Alto Parapetí bewoont. In deze regio is een groot deel van de Guaraní nog steeds slachtoffer van slavernij en gedwongen arbeid. De restauratie van hun territorium is een fundamentele maatregel in de strijd tegen deze zware schending van de mensenrechten. Dit is des te belangrijker aangezien er een spirituele band bestaat tussen de inheemse volkeren en hun territorium.”
Wat hebben deze ervaringen voor u zelf betekend? Arnaud Chaltin: “Door mijn werk en door de cursussen die ik als vrijwilliger bij de VN kon volgen, heb ik enorm veel bijgeleerd. Er zijn ook persoonlijke ontmoetingen met onder meer bepaalde inheemse leiders of specialisten in inheemse volkerenrechten die een grote indruk nalieten. Mijn ideeën over mensenrechten zijn geëvolueerd. De ervaringen met deze inheemse rechten laten toe de mensenrechten een universeler karakter te geven. Ze brengen culturen en realiteiten binnen die tot dan toe niet echt deel uitmaakten van de traditionele visie over mensenrechten.”
© UNHCR
89
90
DGD Jaarverslag 2010
© Wereldbank / Eric Miller
Bijdrage via de Internationale Financiële Instellingen Inleiding Washington DC, thuisbasis van de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF), vormt sinds lang ook het actiegebied van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Twee attachés internationale samenwerking volgen er de zaken op die met ontwikkelingssamenwerking te maken hebben. De focus van het werk in Washington ligt op de beleidsbeïnvloeding binnen de Wereldbank en het IMF. Men volgt er ook de evoluties op bij de Amerikaanse ontwikkelingsdienst (USAID) en diverse denktanken zoals het Center for Global Development en het Bank Information Center. In dit deel gaan we dieper in op wat de Wereldbank en het IMF de voorbije jaren hebben geïnvesteerd en bereikt op het vlak van de Millenniumdoelen. België heeft met zijn steun bijgedragen aan het behalen van deze resultaten.
Groei stimuleren helpt de Millenniumdoelen Aanpak van de Wereldbank De Wereldbank geeft technische en financiële hulp in de vorm van giften, interestloze kredieten en borgstellingen aan staten die de armoede willen bestrijden. De Wereldbank, waaraan België jaarlijks bijna 150 miljoen euro doneert, bestaat uit 5 organisaties. 1. Financiële programma’s die de economische groei moeten stimuleren, de ongelijkheden verzachten en de levensomstandigheden van de bevolking verbeteren, en dit door giften of interestloze leningen aan de 79 allerarmste landen via de Internationale Ontwikkelingsassociatie (IDA). 2. Financiering van gelijksoortige uitrustingsprogramma’s aan normale interesttarieven voor landen met een gemiddeld inkomen, via de Internationale Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling die vandaag 185 leden telt (IBWO).
3. De Internationale Financieringsmaatschappij (IFC) die leningen en investeringen financiert ten voordele van de ontwikkeling van de privésector of participaties neemt in ondernemingen.4. Het Internationaal Centrum voor Regeling van Investeringsgeschillen (ICSID). 5. Het Multilateraal Agentschap voor Investeringsgaranties om leningen te waarborgen. De Millenniumdoelen liggen voor de Wereldbank in het verlengde van de strijd tegen de armoede en zijn coherent met de ambitie om de groei te stimuleren en een betere toegang tot basisdiensten te verschaffen.
91
Zowel het lanceren van de MDG’s als de opeenvolging van verschillende crisissen brachten de Wereldbank ertoe om 5 strategische prioriteiten vast te leggen: - Gericht op de allerarmsten en de meest kwetsbaren, vooral in Sub-Sahara Afrika; - Creëren van groeimogelijkheden, vooral in de landbouw- en infrastructuursector; - Promoten van globale en collectieve activiteiten; - Versterken van goed bestuur en de strijd tegen corruptie; - Beheer van de risico’s en voorbereiden op crisissen. Nog heel recent heeft de Wereldbank het budget voor leningen van de IBWO en de IDA verdubbeld: van 50 miljard dollar in 2007-2008 naar 106 miljard dollar in 2009-2010. Hieronder beschrijven we per Millenniumdoel welke initiatieven de Wereldbank ontplooide om ze te realiseren.
Millenniumdoel 1: Extreme armoede en honger verminderen De recente voedsel-, energie- en economische crisissen brengen het realiseren van deze MDG in gevaar. De Wereldbank gaf in 2010 8,3 miljard dollar steun aan de landbouwsector (tegenover 4,3 miljard dollar tot aan het jaar 2008). De IDA besteedde in 2010 15 miljard dollar aan het “Multilateral Debt Relief Initiative” waarvan 26 landen genieten, en 1,4 miljard dollar in 39 landen aan programma’s die een sociaal vangnet voor de armsten moeten creëren.
Millenniumdoel 2: Lager onderwijs voor iedereen De Wereldbank geeft sinds 1962 prioritaire aandacht aan onderwijs. Op dit domein is de Wereldbank de eerste externe financieringsbron voor de ontwikkelingslanden - in vele landen zelfs de enige significante. Sinds 2000 investeerde de IDA meer dan 10,2 miljard dollar in 112 landen. Met dit geld konden en kunnen 91 miljoen studenten zich inschrijven, kregen meer dan 3 miljoen onderwijzers een opleiding, werden meer dan 2 miljoen klaslokalen gebouwd of gerenoveerd en ongeveer 300 miljoen handboeken verdeeld. De Wereldbank speelt een centrale rol in tal van internationale partnerschappen voor het onderwijs, zoals het Education For All - Fast Track Initiative (zie p. 39). Na de top van New York in september 2010 besliste de Wereldbank haar hulp aan het basisonderwijs te verhogen met 750 miljoen dollar in de vorm van giften en interestloze leningen.
92
DGD Jaarverslag 2010
Millenniumdoel 3: Bevorderen van gendergelijkheid, versterken van de positie van de vrouw Sinds 2006 heeft de helft van alle door de IDA gefinancierde projecten een onderdeel gewijd aan de gelijkheid tussen man en vrouw. In 2007 heeft de Wereldbank het actieplan voor gendergelijkheid opgestart, het Gender Action Plan (GAP), voor meer gelijkheid op domeinen als de grondeigendom, de werkgelegenheid, landbouw, financiën en infrastructuur. Het GAP financiert vandaag nog steeds 250 projecten en onderzoekswerk in 80 landen. Door de IDA-inspanningen konden tussen 1999 en 2008 9% meer meisjes hun lagereschool-loopbaan voltooien.
© Julien Harneis 45 procent van alle Wereldbankleningen integreerde sinds 2008 gendergelijkheid - tegenover 35% twee jaar ervoor. Deze vooruitgang geldt vooral voor leningen in de sectoren landbouw en plattelandsontwikkeling, economisch beleid, ontwikkeling van de privésector en infrastructuur. Dit toont aan dat de investeringen ter bevordering van de economische autonomie van vrouwen hun vruchten afwerpen, en zelfs de investeringen in het sociale domein aan het inhalen zijn.
93
Millenniumdoel 4: De kindersterfte terugdringen De strategie van de Wereldbank is gericht op het versterken van nationale gezondheidssystemen. Op de Millenniumtop in New York werd beslist dat de Wereldbank zich op 35 landen zou concentreren, voor het merendeel uit Oost- en Zuid-Azië en in Sub-Sahara Afrika. Daarvoor zal ze haar budget met 600 miljoen dollar verhogen. De IDA-programma’s hebben het voorbije decennium 310 miljoen kinderen gevaccineerd. Sinds 1995 heeft de IDA bijgedragen tot het verlagen van de mortaliteit bij min-5-jarigen: van 134 tot 105 op 1000 kinderen. De Wereldbank speelt ook een rol in de internationale partnerschappen inzake gezondheidszorg. Samen met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) coördineert de Bank het International Health Partnership and Related Initiatives (IHP+ zie kader). De Wereldbank, het Global Fund, de Global Alliance for Vaccines and Immunisation (GAVI) en de WHO spannen zich momenteel in om een uniek financieringsplatform voor gezondheidssystemen op te richten. Het doel ervan is de stroom van bestaande middelen en nieuwe internationale fondsen te kanaliseren. Het International Health Partnership werd gelanceerd in september 2007 in Londen. Het is een coalitie van regeringen, donoren en internationale gezondheidsagentschappen zoals de WHO en UNICEF. Het IHP streeft naar betere resultaten door iedere partner voor één gezondheidsstrategie te winnen. Het “plus”-symbool staat voor het samenbrengen van allerlei initiatieven die dezelfde doelen nastreven, zoals Providing for Health (P4H), Harmonization for Health in Africa (HHA), enz. België trad in 2010 toe tot het IHP.
Millenniumdoel 5: Verbeteren van de gezondheid van moeders De projecten van de Wereldbank verbeteren de toegang van vrouwen tot efficiënte en operationele gezondheidssystemen. Zo ondersteunt ze programma’s voor familiale planning, initiatieven voor betere voeding, veiliger bevallingen in ziekenhuizen en preventie van ziektes. Met de steun van de IDA kregen meer dan 8 miljoen mensen toegang tot levensnoodzakelijke gezondheids- en voedingsdiensten. De voorbije vijf jaar kregen 2,5 miljoen zwangere vrouwen prenatale zorgen.
94
DGD Jaarverslag 2010
Millenniumdoel 6: Bestrijden van hiv/aids, malaria en andere ziektes De Wereldbank nam het initiatief om nieuwe partnerschappen van geldschieters te vormen, net in de periode dat bijdragen in de strijd tegen hiv/aids verlaagd werden. Met de steun van de IDA kregen 2 miljoen kinderen en volwassenen besmet met hiv een antivirusbehandeling. Tussen 2000 en 2010 werden 33 miljoen muskietennetten gekocht en verdeeld. De Bank lanceerde in 2005 het programma ‘Malaria Booster’. Dit moet de financiële hulp en de technologische assistentie in de strijd tegen malaria verhogen. Het Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria is een internationale financieringsinstelling die in 150 landen preventie en behandeling van deze drie ziektes steunt. Het doet daarvoor een beroep op een breed netwerk van partnerschappen met andere ontwikkelingsorganisaties. De gelden die het Global Fund inzamelt, dienen niet om andere programma’s te vervangen of te reduceren. Ze zijn bedoeld om bepaalde lacunes in landenprogramma’s op te vullen of om complementair te zijn aan wat andere donoren al doen. Volgens cijfers van het Global Fund krijgen op deze manier 3 miljoen mensen een antiretrovirale behandeling (aidsremmers), worden 7,7 miljoen nieuwe besmettingen van tbc opgespoord en behandeld, en werden al 160 miljoen geïmpregneerde muskietennetten aan families uitgedeeld.
Millenniumdoel 7: Waarborgen van een duurzaam milieu De Wereldbank tracht steeds meer het beheer van het leefmilieu en van de natuurlijke hulpbronnen te integreren in projecten van landbouw, water en sanering, het stedelijk leefmilieu. Deze projecten vertegenwoordigen 9% van de nieuwe toegekende leningen in de voorbije vijf jaar. Verder ontwierp de Wereldbank een investeringskader voor propere energie in ontwikkelingslanden. De Investeringsfondsen voor het Klimaat (CIF) zetten samen 6 miljard dollar in om 40 landen bij te staan bij de klimaatverandering. De Wereldbank is de belangrijkste externe financierder in de sectoren watervoorziening, sanering, irrigatie en afwatering van vervuild water, alsook in het beheer van fluviale bekkens en grensoverschrijdende waterprojecten. Meer dan 113 miljoen mensen kunnen nu genieten van drinkbaar water. Bijna 500.000 collectieve waterpunten werden geïnstalleerd of opnieuw in werking gesteld.
Millenniumdoel 8: Tot stand brengen van een wereldwijd partnerschap voor ontwikkeling In 1996 lanceerden de Wereldbank en het IMF het Heavily Indebted Poor Countries-initiatief (HIPC) om de landen met een zware schuldenlast te verlichten. Het Multilateral Debt Relief Initiative is opgericht om aan het HIPC extra middelen te geven. Men wilde op deze manier deze landen helpen bij het bereiken van de MDG’s, en tegelijk de financieringscapaciteit van de internationale financiële instellingen behouden. De achtste MDG wil ook initiatieven nemen om de digitale kloof te dichten. De Wereldbank is met 7,6 miljard dollar de belangrijkste internationale financierder voor de ontwikkeling van informatie- en communicatietechnologie. Ze steunt projecten in 95 landen.
95
“Wereldbank zet waaier van financiële diensten in om Millenniumdoelen te bereiken” Interview met Gino Alzetta, bestuurder bij de Wereldbank België deelt zijn vertegenwoordiger in de Raad van Bestuur bij de Wereldbank Groep met 9 andere landen: Hongarije, Kazachstan, Luxemburg, Oostenrijk, Slowakije, Slovenië, Tsjechië, Turkije en Wit-Rusland. De functie van Bestuurder (Alternate Executive Director), momenteel bekleed door de Belg Gino Alzetta, wordt © Wereldbank bij beurtrol uitgeoefend door de verschillende landen. Dhr. Alzetta geeft ons vanuit Washington zijn visie over hoe de Wereldbank in de toekomst efficiënter kan bijdragen aan het behalen van de Millenniumdoelen.
Zullen de MDG’s binnen de gestelde termijn gehaald worden? Alzetta: “Op globaal niveau moet het eerste doel gehaald kunnen worden. Dat zal dan vooral te maken hebben met de vooruitgang in China waar het armoedecijfer tussen 1981 en 2005 gedaald is van 78% naar 17%. Andere regio’s zullen dit doel echter niet halen. Dit geldt zeker voor Sub-Sahara Afrika waar het armoedecijfer in 2005 nog steeds 51% bedroeg, wat slechts een beetje lager ligt dan in 1990 (58%). Ondanks de grote sprong voorwaarts in bepaalde landen zal het merendeel van de MDG’s die betrekking hebben op de menselijke ontwikkeling jammer genoeg niet gehaald worden. Het gaat om doelen als de daling van het kindersterftecijfer, verbetering van de gezondheid van moeders, gendergelijkheid, de lagere school volmaken...”
Hoe komt dit? Alzetta: “Vier jaar al wordt de wereld geconfronteerd met verschillende crisissen die het MDG-proces ondergraven: stijging van de prijzen voor voedsel en energie, een financiële en een economische crisis. Enkele ontwikkelingslanden kregen ook zware natuurrampen over zich. De Wereldbank schat dat eind 2010 nog eens 64 miljoen vrouwen en mannen door de economische crisis in de armoede terechtkwamen. Vele ontwikkelingslanden ondervonden schade door het ineenstorten van de grondstoffenprijzen en het uitblijven van remittances. Het is ook gewaagd om kwantitatieve doelen vast te leggen wanneer er onvoldoende kennis is over de beginsituatie. De Millenniumdoelen zijn vastgelegd op een ogenblik dat de beschikbare statistische gegevens onvoldoende of zelfs onbestaand waren.
96
DGD Jaarverslag 2010
Ten slotte vereist de realisatie van de MDG’s structurele veranderingen en een grondige mentaliteitswijziging: een veralgemeende rationele aanpak van problemen, opstellen van en respect voor de principes van goed bestuur, wijziging van de verhoudingen tussen man en vrouw, verandering van de waardenhiërarchie...”
Welke obstakels moeten weg om deze situatie op te lossen? Alzetta: “De ontwikkelingslanden moeten de middelen vinden om een voldoende hoge groei te houden en moeten voldoende bestand zijn tegen externe conjuncturele schokken. Drie op vier arme mensen leven in plattelandsgebieden en de meesten zijn afhankelijk van de landbouw. Het is dus hoog tijd om maatregelen te nemen die de landbouwproductie ten goede komen, de toegang tot de markten verbeteren en die hen minder afhankelijk maken van het klimaat. Regeringen moeten ook de binnenlandse hulpbronnen aanspreken, voor bepaalde doelgroepen vangnetten creëren en hun uitgaven in de gezondheidszorg, onderwijs en infrastructuur beschermen. Tegelijk moeten ze de toegang tot goede diensten voor de armsten drastisch verbeteren. De beschikbare middelen zou je kunnen verhogen door het stimuleren van innoverende financieringssystemen. Een belasting op speculatieve financiële transacties kan een veelbelovende piste zijn.”
Hoe kan de Wereldbank de ontwikkelingslanden helpen om deze uitdagingen het hoofd te bieden? Alzetta: “De Wereldbank heeft sterke troeven, zoals de grootte van de middelen, de centrale landenaanpak, snelle reactietijd en haar positie om de verschillende partners te verenigen. Daarom zal de Wereldbank via een waaier van financiële diensten en kennisoverdracht economische mogelijkheden creëren om zo de levensomstandigheden van miljoenen armen te verbeteren, zowel in de landen met een gemiddeld inkomen als met de laagste inkomens. De Wereldbank heeft ook bijkomende middelen verworven van de donoren, en dit naar aanleiding van de onderhandelingen in de Internationale Ontwikkelingsassociatie (IDA). Deze middelen zijn bestemd voor de allerarmsten.”
Is de Wereldbank voldoende op de hoogte van de situatie op het terrein om efficiënt te zijn? Alzetta: “Het nastreven van de MDG’s vergt inderdaad een groot empathisch vermogen, wat niet mogelijk is zonder kennis of nabijheid van de praktijk. De Wereldbank was reeds begonnen met haar decentralisatie vóór er sprake was van de MDG’s en sindsdien is ze geïntensifieerd. Bijna de helft van haar personeel dat naar de regio’s is uitgezonden, is werkzaam op het terrein. Het merendeel van de landendirecteurs werkt in het land waarvoor ze verantwoordelijk zijn.”
Een bijzondere relatie Het Internationaal Monetair Fonds en de Millenniumdoelen De Belgische ontwikkelingssamenwerking en het IMF Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) is geen partner in de Belgische multilaterale ontwikkelingssamenwerking. Toch is de samenwerking met het IMF groeiende vanuit het besef dat een stabiel macroeconomisch klimaat een noodzakelijke voorwaarde is voor duurzame ontwikkeling. Tot 2010 gaf België ongeveer 1 miljoen euro per jaar voor het organiseren van macro-economische cursussen voor midden- en topkaders uit ontwikkelingslanden. Deze landen kregen ook technische assistentie op fiscaal en monetair vlak en inzake betalingsbalansen en wisselkoersen. In 2010 verdubbelde België zijn bijdrage aan het IMF tot 2 miljoen euro. De focus ligt nu meer op het verruimen van de eigen inkomsten op de begroting van ontwikkelingslanden zodat de afhankelijkheid van hulp verkleint.
Economische groei In 2010 schreef het IMF een nota als bijdrage voor de Millenniumtop te New York. Deze schetst de IMFvisie op zijn eigen bijdrage aan de MDG’s, die zeer indirect is (zie ook interview met Willy Kiekens). Ze beschrijft ook wat de instelling na de financiële crisis aan veranderingen noodzakelijk acht. De focus van het IMF ligt in ieder geval op economische groei. Groei is een noodzakelijke (maar niet de enige) voorwaarde om het ‘momentum’ te herstellen voor het bereiken van de MDG’s. Die groei moet ook effectief de armoede bestrijden en ten goede komen aan gebieden en sectoren waar armen talrijk zijn. In de aanloop naar 2015 ziet het IMF vijf uitdagingen om de groei in ontwikkelingslanden te herstellen en te versnellen. - De groei in ontwikkelde en opkomende economieën moet zich snel herstellen, dit is een voorafgaande voorwaarde voor het herst el van de groei in ontwikkelingslanden; - Ontwikkelingslanden moeten zo vlug mogelijk hun reserves heropbouwen. Die lieten hen toe de financiële crisis te doorstaan maar zijn nu onvoldoende om een nieuwe schok te counteren; - Het infrastructuurtekort moet aangepakt worden; - Handelsbelemmeringen moeten weg, de handelsrelaties met dynamische opkomende economieën moeten steviger; - De internationale gemeenschap moet toezien op een blijvend engagement voor fragiele staten zodat ontwikkeling er niet langer achterop hinkt.
97
“Stabiliteit is een noodzakelijke voorwaarde voor ontwikkeling” Interview met Willy Kiekens Willy Kiekens zetelt in de Raad van Bestuur van het International Monetair Fonds. Deze bestaat uit 24 leden die 187 landen vertegenwoordigen. Kiekens vertegenwoordigt er een groep van 10 landen, waaronder België. Beslissingen worden bij consensus genomen. Slechts in uitzonderlijke gevallen © IMF wordt er gestemd, waarbij het stemgewicht van iedere bestuurder afhankelijk is van het economisch gewicht van de vertegenwoordigde landen. Willy Kiekens licht ons de actuele uitdagingen van het IMF toe. Kiekens: “Het IMF is een instelling die vaak geassocieerd wordt met droge macro-economische grootheden. Het ziet toe op het monetair, fiscaal en wisselkoersbeleid van een land. Voor veel mensen blijft de link tussen de activiteiten van het IMF en het bereiken van de Millenniumdoelen duister. Er ís geen directe link. Het IMF komt niet tussen in het organiseren van bijvoorbeeld onderwijs of gezondheidszorg. Het IMF zorgt wel voor een kader waarin overheid, ontwikkelingspartners, ngo’s en privésector op de meest efficiënte wijze hun werk kunnen doen. Als voorbeeld verwijs ik naar de schuldverlichting bij initiatieven als de Heavily Indebted Poor Countries (HIPC) en het Multilateral Debt Relief Initiative (MDRI). Deze zorgden ervoor dat landen die schuldverlichting kregen nu meer middelen kunnen inzetten voor onder meer onderwijs en gezondheidszorg in plaats van voor schuldafbetalingen. Uiteraard is het belangrijk dat die landen niet opnieuw onhoudbare schulden aangaan. Door deze initiatieven en door te waken over een evenwichtig fiscaal beleid, heeft het IMF dus indirect bijgedragen tot de MDG’s.”
Het IMF heeft een bijzondere inspanning gedaan om de gevolgen van de financiële crisis te temperen. Hebben die impact gehad op de MDG’s? Kiekens: “Het IMF kan geen giften doen, enkel leningen verstrekken. In 2009 heeft het IMF voor 3,8 miljard dollar nieuwe, goedkope leningen toegekend aan ontwikkelingslanden, meer dan het dubbele dan in 2008. Deze leningen zijn goedkoper dan wat men op de markt kan vinden, en dus verzacht het IMF de impact van de crisis en draagt het indirect bij tot de MDG’s. Het IMF creëerde ook 250 miljard extra “IMF Speciale Trekkingsrechten”. 18 miljard dollar daarvan ging naar ontwikkelingslanden. Zij kunnen deze Trekkingrechten gebruiken om hun reserves aan te sterken, of om ze te verkopen in ruil voor harde valuta. Ten slotte richtte het IMF ook het nieuwe Post-Catastrophe Debt Relief Trust (PCDR) op. Dit laat het IMF toe om schulden kwijt te schelden van landen die door natuurrampen getroffen worden. Zo kon Haïti zijn schulden tegenover het IMF kwijtschelden na de zware aardbeving in januari 2010.”
98
DGD Jaarverslag 2010
Maatregelen zoals inflatiebeheersing en vrij kapitaalverkeer zorgen voor macrostabiliteit. Maar critici zeggen dat dit vooral investeerders en markten ten goede komt, niet de ontwikkeling. Kiekens: “Macrostabiliteit is een belangrijke voorwaarde om een ontwikkelingsbeleid te kunnen voeren. Het is zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, om een ontwikkelingsbeleid te voeren in een land waar de fiscale tekorten leiden tot onhoudbare schulden. Want die schulden eisen in de vorm van afbetalingsverplichtingen steeds belangrijkere delen van de beschikbare inkomsten op. Je kunt ook geen ontwikkeling verwachten waar de inflatie zo hoog ligt dat het vertrouwen in de munt ondermijnd wordt, waar het gebrek aan stabiliteit potentiële investeerders afschrikt en/of uit de formele economie verdrijft. Neem nu de beheersing van de inflatie: wanneer de inflatie zeer hoog ligt, wordt het zeer moeilijk om aan microfinanciering te doen, tenzij men zeer hoge interestvoeten vraagt of leningen verstrekt in een vreemde, meer stabiele, munt, waarbij het wisselkoersrisico bij de mensen die de lening aangaan komt te liggen. Indien een financiële instelling of een ngo verliezen maakt met microfinancieringsactiviteiten, vermindert het basiskapitaal waardoor men uiteindelijk geen kredieten aan armen meer kan verstrekken. Bij een relatief lage en stabiele inflatie echter is het mogelijk om op een rendabele manier aan microfinanciering te doen, waardoor het mogelijk wordt om de activiteiten uit te breiden en aan meer mensen kredieten te verstrekken.”
Hoe ziet u de verhouding privé/overheid in dit kader? Kiekens: “Economische groei en tewerkstelling worden niet enkel door de publieke sector gecreëerd. De privésector speelt hier ook een belangrijke rol. In veel ontwikkelingslanden bestaat er een grote informele sector wegens het slechte zakelijke klimaat, waardoor de overheid veel potentiële binnenlandse inkomsten ziet verloren gaan. Macrostabiliteit en een goed zakelijk klimaat verhoogt de aantrekkelijkheid voor lokale en buitenlandse investeerders. Dit komt de tewerkstelling ten goede en doet de binnenlandse inkomsten stijgen. En dat laat de overheid dan weer toe om meer sociale uitgaven te doen.”
Hoe poogt u ontwikkelingsrelevante opmerkingen die lokaal gekend zijn toch mee te nemen bij uw beslissingen in het verre “Washington”? Kiekens: “De uiteindelijke beslissing wordt in Washington genomen, maar dit gebeurt steeds in overleg met de Nationale Bank van België, de FOD Financiën, en/of de FOD Buitenlandse Zaken. Voor wat betreft de 18 Belgische partnerlanden wordt er telkens overlegd met de attachés internationale samenwerking op de Belgische ambassade in Washington. De input die zij van hun collega’s op het terrein verkrijgen, wordt verwerkt in het standpunt dat België neemt tijdens de vergadering. Ten slotte is er ook regelmatig contact met ngo’s, zowel in België als in Washington.”
Deel 3 Sensibilisering in België Naar aanleiding van de Europese Ontwikkelingsdagen organiseerde DGD een uitgebreid programma voor het grote publiek, waarvan een aantal evenementen hieronder worden voorgesteld.
Als gastheer van de Europese Ontwikkelingsdagen in december 2010 bracht DGD de belangrijkste Belgische actoren van de ontwikkelingssamenwerking samen op de stand van de Belgische ontwikkelingssamenwerking, die werd vereerd met een bezoek van prins Filip.
© Eurotrio
Shoot against Poverty, een fotowedstrijd voor jonge amateur fotografen, lokte meer dan 400 inzendingen met de strijd tegen de armoede als onderwerp. De foto’s van de 20 laureaten werden tentoongesteld op de trappen van de Kunstberg in Brussel.
© DGD / Dimitri Ardelean
99
Tijdens het originele modedefilé “When fashion meets humanity” op 6 december 2010 verwoordden 8 Belgische ontwerpers in hun creaties de 8 Millenniumdoelen op een elegante en pakkende wijze. Mode werd zo een instrument om een ander publiek bewust te maken voor ontwikkelingssamenwerking.
© DGD / Dimitri Ardelean
De Belgische ontwikkelingssamenwerking creëerde in 2010 een interactieve mobiele stand over de Millenniumdoelen en de Belgische bijdrage bij de realisatie ervan. Centraal staat een interactieve quiz, waar de bezoeker op een speelse en actieve manier met alle zintuigen symbolisch zelf de 8 Millenniumdoelen kan trachten te behalen. De quiz bestaat uit 8 spelconsoles met aanraakschermen, luisterfragmenten, kennis- en geheugenspelen en zelfs een geurbuis.
© DGD / Dimitri Ardelean
DGD nam in 2010 voor het eerst deel aan het volksfeest tijdens de Nationale Feestdag in Brussel op 21 juli. Via een interactieve stand met tal van animaties en spelen over de Millenniumdoelen, kon het talrijk aanwezige publiek er meteen ook de inzet en de resultaten van de Belgische ontwikkelingssamenwerking in haar strijd tegen de wereldwijde armoede leren kennen.
© DGD / Dimitri Ardelean
100
DGD Jaarverslag 2010
Dimensie 3, het magazine van de Belgische ontwikkelingssamenwerking, legde in 2010 de nadruk op vijf centrale thema’s: biodiversiteit, fragiele staten, de 50ste verjaardag van de Congolese onafhankelijkheid, de Millenniumdoelen en de multilaterale hulp. In het kader van de Millenniumtop in september 2010 werd het nummer over de Millenniumdoelen vertaald naar het Engels.
De Belgische ontwikkelingssamenwerking ondersteunde in 2010 de fototentoonstelling “Art in All of Us – World Art Tour” die te zien was in Brussel en Antwerpen. Met de universele taal van de kunst als leidraad, liet de tentoonstelling de tienduizenden bezoekers zichzelf vragen stellen over culturen, vrijheid van meningsuiting, tradities, de verschillende levenswijze van de meeste mensen die zo dichtbij zijn en toch zo sterk verschillen ...
© Art in All of Us
101
Bijlagen Regionale verdeling DGD-hulp
Regionale verdeling directe bilaterale DGD-hulp
Centraal- en ZuidAmerika 7%
Centraal- en ZuidAmerika 6% Azië
Azië 7%
5%
Universeel 15%
Noord-Afrika 5%
Universeel 50%
Afrika 36%
Sub-Sahara Afrika 69%
Regionale verdeling niet-gouvernementele DGD-hulp Centraal- en ZuidAmerika 16% Universeel 36%
Azië 9%
Afrika 39%
102
DGD Jaarverslag 2010
Belgische officiële ontwikkelingshulp (ODA) 2007-2010 Bij het afsluiten van het jaarverslag waren enkel de gegevens voor DGD en de FOD Buitenlandse Zaken beschikbaar. Vanaf midden 2011 vindt u de volledige ODA-tabel op www.dg-d.be (rubriek Cijfers). 2007
2008
2009
2010
Directie-Generaal Development (DGD) Gouvernementele samenwerking Technische samenwerking en beurzen
129.340.915
160.606.750
178.857.533
207.378.414
7.217.477
18.174.701
29.895.700
25.935.784
211.233
2.200.000
9.244.590
8.100.000
23.922.936
27.377.140
20.531.193
47.246.017
Speciale noodhulp Centraal-Afrika
5.000.000
20.500.000
500.000
0
Microprojecten
2.486.964
3.467.803
2.638.488
3.721.098
Gedelegeerde samenwerking Regionale samenwerking Algemene en sectoriële begrotingshulp
Beheerskosten BTC
20.306.000
21.032.890
21.512.000
21.431.214
Leningen van staat tot staat
25.559.245
16.045.620
28.355.900
32.897.662
214.044.770
269.404.903
291.535.404
346.710.188
117.842.543
Subtotaal Gouvernementele samenwerking
Niet-gouvernementele samenwerking NGO-programmafinanciering
99.150.043
99.612.783
125.299.255
VVOB
8.596.316
8.452.767
8.999.999
9.199.998
APEFE
8.524.332
8.094.522
9.000.000
9.200.000
VLIR - Vlaamse interuniversitaire raad
26.607.871
28.729.721
30.192.922
30.690.970
CIUF/CUD - Interuniversitair centrum van CFWB
23.910.341
23.782.966
26.721.492
27.984.233
Wetenschappelijke instellingen
13.476.508
14.150.776
15.632.880
17.222.917
Lokale civiele maatschappij
5.007.409
5.999.580
5.387.145
3.633.911
Africalia
2.310.000
2.015.000
2.360.000
2.125.000
Andere niet-gouvernementeel
7.456.760
10.425.793
9.438.774
10.177.268
195.039.580
201.263.907
233.032.467
228.076.839
Verplichte multilaterale bijdragen
6.678.391
9.049.347
10.082.195
10.922.064
waarvan aan VN
6.422.346
8.771.641
9.783.904
10.597.896
90.791.450
94.567.930
111.180.728
113.153.830
Subtotaal Niet-gouvernementele samenwerking Multilaterale samenwerking
Vrijwillige multilaterale bijdragen waarvan aan VN Europees ontwikkelingsfonds en Bank
62.478.816
65.659.693
81.671.628
79.705.081
104.860.013
132.560.006
135.044.009
146.608.405
Wereldbankgroep
76.000.000
175.320.000
102.833.000
109.294.000
Regionale ontwikkelingsbanken
27.266.541
30.860.353
45.655.381
27.669.325
Milieuverdragen
12.668.806
12.679.354
24.863.448
38.327.148
Multilaterale Schuldkwijtschelding
12.832.368
18.674.711
15.060.874
16.150.608
331.097.570
473.711.701
444.719.636
462.125.381
2.693.421
Subtotaal multilaterale samenwerking
Belgisch fonds voor de voedselzekerheid Gouvernementeel/beheer/sensibilisering
4.620.058
13.313.634
8.218.146
Via ngo's
13.363.246
13.843.855
15.681.107
9.181.907
Via multilaterale instellingen
12.014.882
6.484.181
7.543.855
4.666.001
Subtotaal Belgisch fonds voor de voedselzekerheid
29.998.186
33.641.671
31.443.107
16.541.329 35.201.208
Maatschappijopbouw
15.168.940
19.183.806
27.112.570
Humanitaire en voedselhulp
14.598.923
26.960.444
56.057.930
97.983.370
Steun aan de privésector, BIO
28.138.365
44.626.496
142.351.398
118.322.746
Rentebonificaties (vanaf 2010 budget Buitenlandse Zaken)
11.009.296
13.053.489
18.517.825
Sensibilisering in België (excl. ngo's)
6.944.171
6.022.630
5.494.561
9.935.828
Administratie, evaluatie, andere
1.958.388
1.213.826
1.505.431
2.673.300
847.998.189
1.089.082.873
1.251.770.330
1.317.570.189
Totaal DGD
Buitenlandse Zaken (uitgezonderd DGD) Noodhulp, B-FAST
23.394.425
25.821.348
24.605.308
560.249
Conflictpreventie / preventieve diplomatie
21.795.433
24.013.834
24.037.771
26.716.535
5.161.131
7.777.018
6.511.771
Bijdragen aan internationale instellingen Rentebonificaties (vanaf 2010) Pers / Communicatie / Bijzonder Evaluator
7.243.111 16.547.942
846.952
1.063.024
1.037.770
442.753
Administratiekosten (ODA-deel)
36.799.266
41.867.280
41.446.473
43.581.477
TOTAAL Buitenlandse Zaken (uitgezonderd DGD)
87.997.207
100.542.504
97.639.093
95.092.068
103
Belgische officiële ontwikkelingshulp (ODA) 2007-2010
2007
2008
2009
2010
ODA-uitgaven van DGD per sector 2007-2010 Onderwijs
105.440.254
115.468.957
154.287.358
12,33%
143.134.301
10,86%
Gezondheid
75.738.967
84.938.392
112.273.622
8,97%
135.494.467
10,28%
Bevolking en reproductieve gezondheidszorg
36.639.857
29.335.218
35.385.498
2,83%
31.227.582
2,37%
Water en sanering
33.764.456
30.990.032
47.816.899
3,82%
74.920.699
5,69%
Overheid en civiele maatschappij
50.676.020
70.065.684
103.141.309
8,24%
117.816.892
8,94%
2.798.486
8.665.284
5.912.223
0,47%
4.792.278
0,36%
Sociale diensten
39.850.725
37.604.203
45.575.159
3,64%
48.702.574
3,70%
Transport en opslag
17.105.006
16.645.013
90.140.168
7,20%
53.654.162
4,07%
1.404.459
4.304.987
1.344.275
0,11%
-166.943
-0,01%
Conflict, vrede, veiligheid
Communicatie Energie
3.047.568
13.838.701
42.815.620
3,42%
35.772.914
2,72%
34.000.602
39.993.990
143.127.786
11,43%
122.651.397
9,31%
24.607.978
14.078.176
9.184.324
0,73%
18.327.337
1,39%
785.297
573.929
4.088.645
0,33%
4.434.069
0,34%
Land- en bosbouw, visvangst
51.737.158
76.603.785
107.257.507
8,57%
119.104.535
9,04%
Industrie, mijnbouw en constructie
12.416.516
17.625.984
38.524.315
3,08%
8.899.591
0,68%
Handel en toerisme
1.812.535
3.092.093
9.879.801
0,79%
8.599.228
0,65%
Milieubescherming
17.916.136
20.121.663
35.195.653
2,81%
39.519.038
3,00%
Multisector
56.570.981
46.604.349
74.516.118
5,95%
60.710.916
4,61%
23.158.665
18.004.695
20.561.158
1,64%
12.247.800
0,93%
44.636.596
68.850.707
86.976.546
6,95%
126.951.064
9,64%
14.525.000
26.414.849
39.609.292
3,16%
47.186.289
3,58%
154.745
42.885
1.627.827
0,13%
5.084.857
0,39%
3.074.042
7.108.376
22.687.903
1,81%
44.922.979
3,41%
Schuldverlichting
12.832.368
18.674.711
22.232.712
1,78%
32.485.948
2,47%
Sensibilisering in België
20.551.301
23.116.659
24.258.042
1,94%
28.409.389
2,16%
Administratiekosten
21.621.578
21.968.192
21.843.431
1,75%
22.254.882
1,69%
Sector niet gespecificeerd
203.422.537
332.758.147
20.861.911
1,67%
48.193.371
3,66%
TOTAAL SECTORTABEL
847.998.189
1.088.991.943
1.251.770.330
100,00%
1.317.570.189
100,00%
Banken en financiële diensten waarvan microkrediet Ondernemingen
waarvan landelijke ontwikkeling Humanitaire hulp waarvan noodvoedselhulp Voedselhulp Algemene begrotingshulp
104
DGD Jaarverslag 2010
De Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen 1. Extreme armoede en honger bestrijden - Het aantal mensen dat moet leven van minder dan één dollar per dag met de helft terugbrengen. - Het percentage van mensen die honger lijden met de helft verminderen.
2. Basisonderwijs voor iedereen - Ervoor instaan dat alle jongens en meisjes de lagere school volledig doorlopen.
3. Gelijke kansen voor de vrouwen - Ongelijkheid tussen jongens en meisjes uitbannen in het lager en voortgezet onderwijs, liefst tegen 2005 en op alle niveaus tegen 2015.
4. De kindersterfte terugdringen - Het sterftecijfer onder kinderen tot vijf jaar met twee derde reduceren.
5. De gezondheid van moeders verbeteren - Het sterftecijfer onder vrouwen op het kraambed met drie kwart terugdringen.
6. Hiv/aids, malaria en andere dodelijke ziekten bestrijden - Verdere verspreiding van hiv/aids stoppen en het aantal besmettingen keren. - Het aantal nieuwe gevallen van malaria en andere ernstige ziekten stoppen en een begin maken met hun totale uitbanning.
7. Zorgen voor een duurzaam milieu - De principes die gelden voor duurzame ontwikkeling opnemen in nationale milieubeleidsprogramma’s; het keren van het verlies van natuurlijke hulpbronnen. - Het aantal mensen dat geen duurzame toegang heeft tot veilig drinkwater met de helft terugdringen. - Tegen 2020 de leefomstandigheden van ten minste 100 miljoen krottenwijkbewoners aanzienlijk verbeteren.
8. Een wereldpartnerschap voor ontwikkeling creëren - Blijven werken aan een open stelsel van handel en financiën, dat gebonden is aan regels, voorspelbaar is en niet discrimineert. Gekoppeld aan dit systeem zijn beloften aangaande goed bestuur, streven naar ontwikkeling en de uitbanning van armoede - op nationaal en internationaal vlak. - Aandacht besteden aan de bijzondere behoeften van de minst ontwikkelde landen. Met inbegrip van de opheffing van tolmuren en quota’s voor hun exportgoederen; extra schuldverlichting voor landen met de grootste geldzorgen; het schrappen van officiële bilaterale schulden; en meer officiële ontwikkelingssteun voor landen die ernst maken met de uitbanning van armoede. - Aandacht hebben voor de bijzondere behoeften van ontwikkelingslanden zonder zeehavens en ook voor de arme, kleine eilandstaten. - De schuldenproblematiek van ontwikkelingslanden aanpakken in een bredere context, en wel door maatregelen op nationaal en internationaal niveau te treffen die het vraagstuk terugdringen tot verantwoordelijke proporties. - In samenwerking met de ontwikkelingslanden: behoorlijke en productieve werkgelegenheid voor jongeren creëren. - In samenwerking met farmaceutische bedrijven: in ontwikkelingslanden toegang creëren tot betaalbare basisgeneesmiddelen - In samenwerking met het bedrijfsleven: de voordelen van nieuwe technologieën - vooral de informatie- en communicatietechnologie op brede schaal verspreiden.
105
Organigram DGD Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking
D0.0 Secretariaat en Ondersteuning
D0.1 Beleidsondersteuning
D1 Gouvernementele programma’s
D2 Humanitaire en voedselzekerheidsprogramma’s
D1.1 Noord-Afrika en Midden-Oosten
D2.1 Spoedhulp - Rehabilitatie Voedselhulp
D1.2 Centraal-Afrika
D2.2 Belgisch Fonds voor de Voedselzekerheid
D1.3 West-Afrika
D1.4 Zuidelijk en Oost-Afrika
D1.5 Latijns-Amerika en Azië
D1.6 Regionale samenwerking
106
DGD Jaarverslag 2009
Directeur-generaal D
D0.2 Begroting en ODA
D3 Niet-Gouvernementele Programma’s
D4 Multilaterale en Europese Programma’s
D5 Sensibiliseringsprogramma’s
D3.1 Ngo’s
D4.1 Verenigde Naties en Bretton Woods Instellingen
D5.1 Sensibilisering door derden
D3.2 Universiteiten en Wetenschappelijke instellingen
D4.2 Europese Unie
D5.2 Sensibilisering door de DGD
D3.3 Andere partners
D4.3 Sectorale Fondsen en programma’s
D3.4 Budgettaire Programmatie en Financiële Controle voor nietgouvernementele programma’s
107
Colofon Redactie en coördinatie: Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking Hoofdredactie: Thomas Hiergens Eindredactie: Jan De Mets (
[email protected]) Vertaling: Data Translations Ontwerp en realisatie: www.cibecommunicatie.be Productie: Dienst Communicatie Contact: 02/501 81 11 Verantwoordelijk uitgever: Dirk Achten, Karmelietenstraat 15, 1000 Brussel De gegevens in deze publicatie zijn louter informatief en binden de FOD juridisch op generlei wijze. Wettelijk depot: 0218/2011/17
Mei 2011
108
DGD Jaarverslag 2010
www.diplomatie.belgium.be - www.dg-d.be
Het DGD-Jaarverslag 2010 is een uitgave van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Gratis verkrijgbaar in het Nederlands, Frans en Engels.
KONINKRIJK BELGIË Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking