Jaarverslag
2009 © DGD / Jean-Michel Corhay
1
Inhoudstafel Voorwoord Inleiding
5
7
1. Algemeen kader
8
Context en resultaatgericht beheer
9
1. De Millenniumdoelstellingen in het Belgische ontwikkelingsbeleid 2. De MDG’s en resultaatgericht beheer 3. Geen evidente implementatie
9 10 11
Actualiteit van de Belgische ontwikkelingssamenwerking
13
1. Internationale beleidscontext: de ontwikkelingsagenda staat onder druk Economische en financiële crisis De klimaatverandering Landbouw en voedselveiligheid Coherentie en doeltreffendheid
13 13 14 15 16
2. Zes nieuwe gouvernementele samenwerkingsprogramma’s Eigenaarschap Concentratie van de hulp Capaciteitsopbouw: ondersteuning van overheidsinstellingen Gedelegeerde samenwerking Gendergelijkheid en empowerment van vrouwen Zwaartepunt in Centraal-Afrika
18 18 18 18 18 18 18
2. De Millenniumdoelstellingen
20
Millenniumdoelstelling 1: honger en extreme armoede
21
Mondiale stand van zaken De Belgische inbreng Cases Case 1 - Peru. Dienstencentrum voor ondernemers Case 2 - Rwanda. PASAB bestrijdt armoede en voedselonzekerheid Case 3 - Senegal. Vorming en ondersteuning aan boeren
21 21 25 26 28
Millenniumdoelstelling 2: onderwijs
29
Mondiale stand van zaken De Belgische inbreng Cases Case 1 - ‘Education for All’. Trust Fund bij de Wereldbank Case 2 - Palestijnse gebieden. Toegang tot onderwijs Case 3 - Rwanda. MINEDUC en VVOB voor kwalitatief onderwijs
29 30
2
DGD Jaarverslag 2009
32 33 34
Millenniumdoelstelling 3: gender
36
Mondiale stand van zaken De Belgische inbreng Cases Case 1 - DR Congo. Het (seksueel) geweld in Oost-Congo Case 2 - Vietnam. Toegang voor vrouwen tot krediet Case 3 - Peru. Acties tegen misbruik, geweld en seksuele kindermishandeling Case 4 - Senegal. Arbeidsgerichte vorming voor meisjes
36 37 39 40 41 43
Millenniumdoelstelling 4, 5 en 6: gezondheid
45
Mondiale stand van zaken De Belgische inbreng Cases Case 1 - Zuid-Afrika. Aidsbestrijding door beter beheer van gezondheidsdiensten Case 2 - Uganda. Voorzichtige vooruitgang in de strijd tegen kinder- en moedersterfte Case 3 - Rwanda. Een nieuwe financiële prikkel zorgt voor betere gezondheidszorg Case 4 - Senegal. Het idee van de mutualiteit in praktijk gebracht Case 5 - Peru. Vernieuwing in de ondersteuning van de gezondheidsverzekering
45 46
Millenniumdoelstelling 7: duurzaam milieu
55
Mondiale stand van zaken De Belgische inbreng Cases Case 1 - Initiatieven voor klimaatgevoelig handelen in het ontwikkelingsbeleid Case 2 - Rwanda. PROTOS: drinkwater en sanitatie Case 3 - Peru. De Peruaanse civiele samenleving in de bres voor milieu en landbouw Case 4 - Peru. Een santuário onder druk Case 5 - Senegal. Waterbeheer op grote schaal Case 6 - Burkina Faso. Een mobiel waterlabo
55 56 58 59 60 62 63 64
Millenniumdoelstelling 8: wereldpartnerschap voor ontwikkeling
65
De officiële ontwikkelingshulp (ODA) Toegang tot de markt Een houdbaar schuldniveau Toegang tot basisgeneesmiddelen aan een redelijke prijs Toegang tot nieuwe technologieën Goed bestuur, voorwaarde en middel voor het bereiken van de MDG’s Cases Case 1 - Samenwerking met de Wereldbank en het IMF Case 2 - ODA+, naar nieuwe financieringsbronnen voor ontwikkeling Case 3 - Coherent en gunstig beleid voor ontwikkeling creëren Case 4 - Historisch akkoord: samen met Belgische ngo’s voor meer doeltreffende hulp Case 5 - Hervorming van de rechterlijke macht
66 66 67 67 67 67
48 49 51 52 53
70 71 72 73 75
3. Sensibilisering in België
76
Bijlagen
79
3
© DGD / Reinout Van Vaerenbergh
Voorwoord 2009 is voor de Belgische Ontwikkelingssamenwerking een succesvol jaar geweest. We hebben het beleid kunnen voortzetten waarvan de krijtlijnen in 2008 waren uitgetekend. In de bilaterale samenwerking werden nieuwe indicatieve samenwerkingsprogramma’s gesloten met Marokko, Tanzania, Peru, Senegal, Burundi en de Democratische Republiek Congo. Daardoor was eind 2009 quasi twee derde van onze bilaterale portefeuille herzien. Dit gebeurde volledig in lijn met de schaalvergrotingen en de concentratiebeweging op 2 sectoren (3 voor DR Congo en Burundi) die al in 2008 in gang waren gezet. In de multilaterale samenwerking werd het financieringsbeleid aangepast: sinds begin 2009 financiert België enkel nog de algemene budgetten (core) van de 21 multilaterale partnerorganisaties, en niet langer geoormerkte projecten. Zo kunnen de partnerorganisaties aan lagere transactiekosten tussenkomen waar de noden het grootst zijn. Dit innovatieve beleid heeft de reputatie van België als goede multilaterale donor gesterkt, en ook onze autoriteit op de internationale scène. In de indirecte samenwerking werd met de Belgische ngo’s een akkoord gesloten om de belangrijke financiële bijdragen aan hun werking te rationaliseren. Ook de humanitaire hulp kende een belangrijke evolutie: noodhulp behoort voortaan niet langer tot het bevoegdheidsdomein van de Minister van Buitenlandse Zaken, maar wordt toegevoegd aan het humanitaire takenpakket van de Minister van Ontwikkelingssamenwerking. Dit opent perspectieven voor een coherent humanitair beleid waarbij noodhulp, voedselhulp en transitie-inspanningen beter op elkaar afgestemd worden. Uit een eerste bezoek einde 2009 van het OESO-panel dat onze Samenwerking moet doorlichten tegen juni 2010 is gebleken dat onze partners onder de indruk zijn van de hervormingen die hier de laatste twee jaar zijn doorgevoerd.
Ook inhoudelijk werden het afgelopen jaar belangrijke stappen gezet om het Belgische ontwikkelingsbeleid te moderniseren. Zo werd in de landbouwsector een inhaalbeweging gemaakt die België op de kaart heeft gezet in de strijd tegen voedselonzekerheid. Ontwikkelingssamenwerking kan veel meer zijn dan technische assistentie, beperkt tot het gebruik van overheidsmiddelen, die wordt opgesmukt met politieke dialoog. Ontwikkelingssamenwerking moet ambitieuzer zijn zowel qua actieterrein als qua actoren, en moet gestoeld zijn op een volwaardig partnerschap op beleidsniveau. In 2009 kreeg ons beleid alvast duidelijker oog voor de politieke dimensie van ontwikkeling, vanuit de vaststelling dat hulp meer opbrengt in goed bestuurde landen. Zo voorzien de nieuwe samenwerkingsprogramma’s met Burundi en DRC extra financieringsschijven op voorwaarde dat een aantal criteria inzake goed technisch-economisch en goed politiek bestuur vervuld zijn. Ook de positieve rol van de privésector actief in ontwikkelingslanden werd bevorderd, vooral via de Belgische Investeringsmaatschappij voor Ontwikkeling (BIO). Verder toont de betrokkenheid van de Belgische ontwikkelingssamenwerking bij het debat rond klimaatsverandering voor, tijdens en na de Klimaattop in Kopenhagen de blikverruiming van ons beleidsdomein aan. Deze moderniseringsagenda zal ook in 2010 voortgezet worden. 2010 wordt een belangrijk jaar, waarin de Belgische ontwikkelingssamenwerking gewikt en gewogen zal worden. In 2010 hebben we immers drie afspraken van formaat: de OESO-DAC Peer Review, de VN-Klimaatconferentie in Cancún en een Topbijeenkomst van de Verenigde Naties die de balans zal opmaken van de internationale inspanningen tot zover voor het bereiken van de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen. Ik reken erop dat de uitkomst van deze evenementen het Belgische Ontwikkelingsbeleid verder zullen bekrachtigen en inspireren. Het Belgisch Voorzitterschap van de Europese Unie in de tweede helft van 2010 zal bijkomende kansen bieden om ons beleid aan te scherpen.
Die hervormingen moeten leiden tot een merkbare verbetering van de prijs-kwaliteitverhouding van onze ontwikkelingssamenwerking, die hand in hand moet gaan met een verhoging van de officiële ontwikkelingshulp. Charles Michel Minister van Ontwikkelingssamenwerking
5
De 18 partnerlanden van de Belgische gouvernementele ontwikkelingssamenwerking
Noord-Afrika : 1. Marokko 2. Algerije Midden-Oosten : 14. Palestijnse gebieden West-Afrika : 3. Mali 4. Niger 5. Senegal 5 6. Benin 15 LatijnsAmerika : 15. Ecuador 16. Peru 17. Bolivia
16 17
1 3
14
2
18
4 6
Centraal-Afrika : 7. DR Congo 8. Rwanda 9. Burundi
8 79
10 11 12
Oost-Afrika : 10. Uganda 11. Tanzania 12. Mozambique
13 13. Zuid-Afrika
Azië 18. Vietnam
Inleiding De Belgische ontwikkelingssamenwerking heeft de vaste wil om op een doeltreffende manier de Millenniumdoelen mee te helpen verwezenlijken. Dit jaarverslag wil aantonen dat de Belgische ontwikkelingshulp een bijdrage kan leveren aan de resultaten in de strijd tegen de armoede. Tegen de achtergrond van de internationale actualiteit en haar uitdagingen, en met focus op wat het voorbije jaar verwezenlijkt of opgestart werd. Het voorliggende jaarverslag is een samengaan van twee verslagen: het jaarverslag van DGD, dat de voorbije twee edities al de richting van resultatenverslaggeving was ingegaan, en de jaarlijkse verslaggeving aan het Parlement over de Belgische bijdrage aan het behalen van de Millenniumdoelen. Het verslag wil in de eerste plaats een resultatenrapport zijn. Het beoogt verantwoording af te leggen over de manier waarop ontwikkelingsacties een positieve impact kunnen hebben op het leven en het welzijn van mensen. Daarmee brengt het meteen ook een van de vijf pijlers van de Parijsverklaring over de Doeltreffendheid van de Hulp - wederzijdse verantwoording - mee in praktijk. Het verslag wil echter ook evenzeer de complexiteit aangeven van ontwikkelingshulp en van haar omgeving, die maakt dat rigoureus geplande doelen niet altijd het vooropgestelde resultaat bereiken. Het eerste deel van het verslag schetst de context van de bijdrage die België als relatief kleine donor kan leveren voor het behalen van de Millenniumdoelen, en welke resultaten ze zich al dan niet kan toeschrijven. Plausibiliteit is daarbij het sleutelwoord, omdat hulp zich inschrijft in een groter geheel waarin goed bestuur, economische groei, private investeringen, sociale vooruitgang, milieuzorg,… eveneens een cruciale rol spelen. Het brengt ook een overzicht van
de actualiteit van de Belgische ontwikkelingssamenwerking in 2009, die zich situeerde binnen een internationale ontwikkelingsagenda onder druk. Het tweede deel gaat specifiek in op de acht Millenniumdoelen, de mondiale stand van zaken ervan en de inbreng die België daartoe levert. Zwart op wit bewijzen en berekenen in welke mate België heeft bijgedragen tot een specifiek Millenniumdoel is niet realistisch. Daarom wil dit verslag het Belgische aandeel aantonen via een exemplarische, niet-exhaustieve aanpak, die een reëel inzicht biedt in de werking en resultaten van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. De voorgestelde projecten, programma’s en interviews willen vooral de mensen op het terrein aan het woord laten, mensen die de impact van ontwikkelingshulp aan den lijve ondervinden of ontwikkelingssamenwerking concreet in de praktijk brengen. Het zwaartepunt ligt daarbij op Peru, Rwanda en Senegal, drie van de achttien Belgische partnerlanden, met de nodige aandacht voor de verschillende hulpvormen en –kanalen. Ook wordt ingegaan op een aantal recente evoluties, zoals beleidscoherentie voor ontwikkeling of de zoektocht naar innovatieve financieringsvormen. Het derde deel ten slotte brengt een overzicht van een aantal activiteiten om het Belgische publiek te sensibiliseren voor ontwikkelingssamenwerking. Een wereldpartnerschap voor ontwikkeling, het uiteindelijke streefdoel van de Millenniumdoelen, steunt immers ook in niet geringe mate op de inbreng van de Belgische bevolking. Peter Moors Directeur-generaal DGD
DGD, Directie-Generaal Development, is vanaf 2010 de nieuwe naam van de federale administratie voor ontwikkelingssamenwerking (voorheen DGOS). Als directie-generaal binnen de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking was DGD al de courante interne benaming, naar analogie met de andere directies-generaal. Voortaan is DGD ook voor het algemene en externe gebruik de gangbare benaming van de administratie. De website van DGD is rechtstreeks toegankelijk via www.dg-d.be.
7
Algemeen kader
1
© DGD / Thomas Hiergens
Context en resultaatgericht beheer De Millenniumdoelstellingen in het Belgische ontwikkelingsbeleid Met de Millenniumverklaring van september 2000 heeft de wereld zichzelf een belangrijk rendez-vous gegeven. Tegen 2015 moet een reeks belangrijke doelen verwezenlijkt zijn: de Millenniumdoelstellingen, MDG’s in het kort. In hun essentie zijn de MDG’s een selectie van doelen ten bate van menselijke ontwikkeling en armoedebestrijding. Armoede is veel meer dan een gebrek aan inkomen en materieel bezit. Het betekent ook maatschappelijke uitsluiting en de onmogelijkheid om fundamentele rechten te laten gelden. Armoede belet dat mensen zich volledig kunnen ontplooien en een productief, creatief leven leiden volgens hun eigen behoeften en interesses. Sinds 2000 heeft de wereld onmiskenbaar vorderingen gemaakt. Maar de voortgang is te traag en te partieel om tegen 2015 de doelen te bereiken. Dat is zorgwekkend. België neemt deze bezorgdheid ernstig omdat de MDG’s behoren tot het centrale referentiekader van de Belgische ontwikkelingssamenwerking, en dat ook in de toekomst zullen blijven.
VN-top
Effectief beleid en behoorlijk bestuur
De High Level Plenary Meeting van de Algemene Vergadering van de VN komt bijeen tussen 20 en 22 september 2010 en is vanzelfsprekend van wezenlijk belang. Dat deze topontmoeting plaats vindt tijdens het Belgische EU-voorzitterschap geeft er voor ons land extra gewicht aan.
De MDG’s zijn nog te veel een zaak van de donorlanden. Weliswaar hebben tal van ontwikkelingslanden MDG-gerelateerde doelstellingen ingeschreven in hun ontwikkelingsstrategieën, maar al te vaak bleef dat beperkt tot woorden. De plannen werden onvoldoende omgezet in daadwerkelijke budgetten en effectieve maatregelen. Dit is betreurenswaardig want, hoewel buitenlandse hulp manifest een rol kan en moet spelen, de MDG’s bereiken is in de allereerste plaats een kwestie van effectief beleid van elk land zelf. Dat omvat onder meer het doeltreffend aanwenden van binnenlandse hulpbronnen en het scheppen van een context waarin privaat ondernemerschap kan gedijen.
De tijd tot de deadline van 2015 is uitermate kort. Daarom moet de Top, met het nodige besef van hoogdringendheid, zich concentreren op vragen als: hoe kunnen we de concrete voortgang in het veld versnellen? Wat heeft al dan niet gewerkt en waarom? Wat kunnen we leren van successen en mislukkingen? De VN-resolutie van 4 december 2009 over de organisatie van de Top verwoordt het uitgangspunt heel goed: de Top moet een breed overzicht zijn en een bespreking van successen, ervaringen, nuttige lessen, hinderpalen en leemtes, uitdagingen en kansen, die leiden naar concrete actiestrategieën. De Belgische benadering van de MDG’s is gestoeld op de VN-Millenniumverklaring van september 2000. Het loont de moeite eraan te herinneren dat die verklaring een heel evenwichtige tekst is die, onder meer, onderstreept dat menselijke waardigheid, gelijkheid en billijkheid een collectieve verantwoordelijkheid van alle landen is.
Effectief beleid is overigens onmogelijk zonder behoorlijk bestuur, respect voor de mensenrechten, strijd tegen misbruiken zoals corruptie, vrede en veiligheid. Buitenlandse hulp kan alleen maar effect hebben als aan minimale voorwaarden in die velden is voldaan. In de logica van partnerschap die de kern vormt van de VNMillenniumverklaring hebben de meeste donorlanden de verbintenis onderschreven om hun hulpvolume te laten groeien tot 0,7% van hun nationaal inkomen (GNI). Het wordt alsmaar duidelijker dat tal van donorlanden het moeilijk hebben om in de huidige financieel-
9
economische crisis dat hulpniveau te bereiken. Tezelfdertijd wordt het armste deel van de wereldbevolking het hardst getroffen door de voedselcrisis, klimaatverandering en de financieel-economische crisis, waardoor de behoefte aan ondersteuning net groter wordt. Daarom is het van belang dat de donoren ondanks de crisis hun hulpniveau opdrijven en de kwaliteit van hun hulp verhogen. België neemt op dat punt zijn verantwoordelijkheid op: op 3 jaar tijd is het budget van DGD met 75% toegenomen en volgt België duidelijk het groeipad naar de 0,7%-doelstelling. Deze inspanningen zijn niet alleen kwantitatief. Ook op het vlak van hulpeffectiviteit heeft ons land aanzienlijke inspanningen geleverd, en zal dat ook blijven doen. België ziet de verwezenlijkingen als deel van een ‘pact’ tussen donoren en partnerlanden. Ook de partnerlanden moeten inspanningen leveren door de MDG’s daadwerkelijk in hun beleid te integreren en de voortgang naar behoorlijk bestuur te versnellen.
De MDG’s en resultaatgericht beheer Effectief beleid moet uiteindelijk leiden tot meer en betere ontwikkelingsresultaten. Dat is het uitgangspunt van de Verklaring van Parijs over de Doeltreffendheid van de Hulp (2005), die resultaatgericht beheer als een van de vijf centrale principes weerhield om tot doeltreffende hulp te komen. Resultaatgericht beheer is een praktijkgerichte benadering en houdt een belangrijke verschuiving in. Waar voorheen de focus eerder lag op de middelen en de onmiddellijke resultaten, zijn de zaken nu omgedraaid en wordt uitgegaan van prestaties en het bereiken van resultaten op middellange termijn en de impact op lange termijn. Bijgevolg vormen voortaan de MDG’s, die zich situeren op dit algemene ontwikkelingsniveau op lange termijn, de basis van het ontwikkelingsproces. De Belgische ontwikkelingssamenwerking levert sinds enkele jaren concrete inspanningen om zich in te schrijven in deze resultaatgerichte benadering. Het feit dat de MDG’s centraal staan in het Belgische ontwikkelingsbeleid past in dit streven naar meer en betere resultaten. Het uitvoeren van activiteiten op zich zoals scholen bouwen, wegen aanleggen, mensen opleiden, is immers niet voldoende. Niet dat dit niet belangrijk is, deze activiteiten zijn broodnodig. Maar als we resultaten willen bereiken, moeten er allereerst duidelijke doelstellingen zijn die deze activiteiten kunnen oriënteren en in een breder geheel plaatsen. En daar komen de MDG’s om het hoekje kijken. Door de doelstellingen te concretiseren, wordt het voor donoren en ontwikkelingslanden gemakkelijker om te bepalen welke richting het beleid in de volgende jaren uit moet.
Belgische bijdrage Kan België werkelijk een verschil maken in het behalen van de MDG’s? België is een relatief kleine donor, met een belangrijke maar in verhouding met andere donoren eerder beperkte bijdrage tot het globale hulpbudget. Bovendien hangt het behalen van de MDG’s niet alleen af van ontwikkelingshulp. Ze bereiken is een samengaan van vele factoren zoals goed bestuur, efficiënte en democratische instellingen, herverdeling van de rijkdom, private investeringen,… En daarbij spelen de ontwikkelingslanden zelf uiteraard een cruciale rol. Ook externe factoren hebben een belangrijke invloed op het al dan niet behalen van de MDG’s. Onomstotelijk en oorzakelijk aantonen dat de Belgische activiteiten mee leiden tot het al dan niet bereiken van de MDG’s is dan ook weinig realistisch. Maar er kan wel worden uitgegaan van de plausibiliteit dat België er een concrete bijdrage aan levert, samen met het partnerland, andere donoren en in samenhang met een veelheid van andere factoren.
10
DGD Jaarverslag 2009
De resultatenketting De benadering van resultaatgericht beheer wordt in de praktijk gebracht door de toepassing van de resultatenketting. De Belgische ontwikkelingssamenwerking gebruikt deze werkwijze voortaan doorheen de hele programma- en projectcyclus en integreert ze stap voor stap in haar functioneren. De stelregels werden opgenomen in de instructies ter voorbereiding van de nieuwe samenwerkingsakkoorden met de partnerlanden. De resultatenketting vormt ook de basis van de programma’s van de indirecte actoren. De resultatenketting, toegepast op een programma- of projectcyclus, ziet er schematisch uit als volgt:
Middelen
Activiteiten
Onmiddellijke resultaten
Resultaten op korte en middellange termijn
Resultaten op lange termijn
Inputs
Activities
Outputs
Outcomes
Impacts
In deze resultatenketting wordt een onderscheid gemaakt tussen drie niveaus van resultaten: output (onmiddellijke resultaten), outcome (resultaten op korte en middellange termijn) en impact (resultaten op lange termijn). We geven hier het fictief voorbeeld van een brug over een rivier die een dorp met een stad verbindt aan beide oevers. Het onmiddellijke resultaat van dit project is de brug: op basis van geld, materiaal en arbeiders (inputs) heeft men een jaar lang gewerkt (activiteiten) aan de bouw van een brug (output). Waarom hebben we die brug gebouwd? Om de mensen uit het dorp bijvoorbeeld de kans te geven om werk te vinden in de stad aan de andere kant van de rivier (outcome). Wat is dan het te verwachten langetermijnresultaat (impact)? Logischerwijze kan verwacht worden dat de mensen die werk gevonden hebben, meer inkomen hebben en dat dit inkomen gebruikt kan worden om meer of beter voedsel te kopen voor de familie, of dat kinderen de kans krijgen om naar school te gaan. In dit eenvoudig voorbeeld schetsen we hoe de bouw van een brug kan leiden tot resultaten op lange termijn. Het is essentieel om te begrijpen dat het echter gaat om een logische veronderstelling, waar donoren niet volledig vat op hebben. Wat als er bijvoorbeeld een crisis ontstaat in het land en dat er nauwelijks werkgelegenheid is voor de mensen uit het dorp? Dit is een element dat ervoor kan zorgen dat de beoogde langetermijnresultaten niet of in mindere mate behaald worden. Het probleem dat we hier schetsen, wordt het attributieprobleem genoemd: hoe kunnen we aantonen dat ons project geleid heeft tot bepaalde resultaten op lange termijn? We spreken dan ook liever over contributie dan over attributie: ons project is een van de vele elementen die geleid hebben tot veranderingen op lange termijn.
Geen evidente implementatie Voor haar samenwerkingsprogramma’s met de partnerlanden vertaalde de Belgische ontwikkelingssamenwerking het resultaatgericht beheer in een resultatenmatrix. Die biedt mogelijkheden om het samenwerkingsprogramma af te stemmen op de nationale strategieën en de procedures van de partnerlanden. Coördinatie met andere donoren en voldoende inbreng van het partnerland zijn daarbij echter niet altijd vanzelfsprekend. De praktijk toont bovendien aan dat resultaatgericht beheer vaak nog complex is en enige ervaring en oefening vergt, maar wel degelijk de moeite loont. Dat bleek bijvoorbeeld tijdens de Gemengde Commissie met Tanzania in oktober 2009, ter goedkeuring van het nieuwe Indicatief Samenwerkingsprogramma voor 2010-2013. DGD gaf aan de betrokken partnerinstellingen een korte presentatie over de belangrijkste principes van resultaatgericht beheer. Tijdens het daaropvolgende interactief gedeelte kwam naar boven dat de partners liever over een concreet en ingevuld instrument beschikten om de discussie te kunnen voeren. In het verslag van de Gemengde Commissie is het wederzijdse engagement opgenomen dat dit instrument voortaan gedurende het volledige proces aan bod komt en bij elk partnercomité verder moet worden aangevuld. Dat dit engagement geen dode letter is, blijkt uit de actieve deelname van zowel de attaché als de partner in januari 2010 aan een workshop in Dar es Salaam. Het toont aan dat het bewustzijn en de welwillendheid om meer te reflecteren in termen van resultaatgericht beheer stilaan groeit, zowel binnen de donorgemeenschap als bij de Tanzaniaanse overheid.
11
© DGD / Dimitri Ardelean
12
DGD Jaarverslag 2009
Actualiteit van de Belgische ontwikkelingssamenwerking Internationale beleidscontext: de ontwikkelingsagenda staat onder druk Economische en financiële crisis 2009 was het jaar waarin de mondiale economische en financiële crisis zich voltrok. Hoewel de crisis het hardst tekeer ging in de cijfers van de geïndustrialiseerde economieën, heeft ze in de ontwikkelingslanden toch ernstigere gevolgen teweeggebracht. De groei in ontluikende economieën en ontwikkelingslanden bedroeg slechts 1,7%, tegenover 6% in 2008 en 8,3% in 2007. De economische inkrimping van de geavanceerde economieën leidde tot een verminderde vraag naar handelsgoederen en een terugval van de investeringen in ontwikkelingslanden. Een zelfde negatieve trend deed zich voor in de financiële transfers van migranten (remittances) naar de ontwikkelingslanden.
In mei 2009 werden de tweede Assisen van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking gewijd aan de impact van de financiële en economische crisis op de ontwikkelingslanden. Bedoeling was enerzijds na te gaan hoe donoren reageren op de moeilijke economische context in partnerlanden, en anderzijds beleidsmaatregelen formuleren met snelle impact op de meest kwetsbare bevolkingsgroepen. Via gevalsstudies in Senegal, DR Congo en Tanzania besteedden de deelnemers aandacht aan de mechanismen waarlangs de crisis doorsijpelt naar de meest kwetsbare bevolkingsgroepen.
Volgens de Wereldbank vertaalt een economische terugval van 1% in ontwikkelingslanden zich in 20 miljoen meer armen. Dit zou betekenen dat het aantal armen in 2009 met 80 miljoen is toegenomen. Arme gezinnen die met de gevolgen van de crisis af te rekenen krijgen en die de bescherming van sociale zekerheidssystemen ontberen, schroeven hun investeringen in onderwijs en gezondheidszorg terug. Vooral kinderen en vrouwen zijn kwetsbaar. De belangrijkste actiedomeinen waar volgens België steun nodig is, zijn gerichte sociale uitgaven, behoud en uitbreiding van infrastructuurbestedingen, en steun aan de privésector.
13
© IFAD / H. Wagner
De klimaatverandering De klimaatverandering introduceert een nieuwe vorm van ongelijkheid: zij die er het minst verantwoordelijk voor zijn, worden het hardst getroffen. Deze nieuwe uitdaging brengt ook de vooruitgang van de Millenniumdoelstellingen in het gedrang omwille van de alarmerende impact op domeinen als migratie, voedselzekerheid, biodiversiteit en volksgezondheid. Sub-Sahara Afrika - waar regenlandbouw voor 30% bijdraagt aan het bruto binnenlands product (BBP) en waar 70% van de bevolking in deze sector werkt - zal bijzonder hard worden getroffen. Studies tonen aan dat een temperatuurstijging van 2° Celsius het Afrikaanse BBP met 4 à 5% zal doen krimpen en het rendement van de regenlandbouw met de helft kan laten zakken. Dit zijn catastrofale gevolgen voor een regio die fel te kampen heeft met voedselonzekerheid. Ontwikkelingssamenwerking heeft de belangrijke taak de ontwikkelingslanden te ondersteunen bij matiging en aanpassing aan de gevolgen van de klimaatverandering. Er is een integratie van aangepaste maatregelen in het ontwikkelingsbeleid nodig. België bouwde in de loop van 2009 KLIMOS uit, het Onderzoeksplatform Klimaat en Ontwikkeling. Het platform gaat na hoe men energie, voedselzekerheid en woudbeheer op een duurzame manier in het Belgisch ontwikkelingsbeleid kan integreren. België wenst met de aanbevelingen en inzichten van KLIMOS haar resultaten op het terrein te verduurzamen (zie p. 58 voor meer over KLIMOS).
14
DGD Jaarverslag 2009
© Béatrice Petit
Landbouw en voedselveiligheid Met meer dan 1 miljard mensen die honger lijden, bereikte de wereld in 2009 een historische hongerkaap. De mondiale economische en financiële crisis heeft hier ongetwijfeld toe bijgedragen. De realisatie van Millenniumdoelstelling 1 - de honger en extreme armoede uitroeien tegen 2015 is dus nog ver af. Bijna een zesde van de mensheid leeft momenteel in armoede, voedselonveiligheid, ondervoeding en honger. In het verlengde van haar verbintenis om tegen 2010 minimaal 10% van het totale budget voor ontwikkelingssamenwerking aan landbouw en voedselzekerheid te besteden (en 15% tegen 2015), verhoogde België in 2009 zijn inspanningen. Die zijn heel duidelijk zichtbaar op multilateraal niveau. Ons land heeft de bijdragen voor voedselhulp aan het Wereldvoedselprogramma (WFP) en de Voedselen Landbouworganisatie (FAO) verder opgetrokken tot absolute recordbedragen. In 2009 ontving het Wereldvoedselprogramma 27,7 miljoen euro van België. Deze bijdrage aan het WFP is de hoogste ooit – bijna 50% hoger dan in 2008. Met een recordbijdrage van 7,25 miljoen euro in 2009 aan de Voedsel- en landbouworganisatie (FAO), sprak de organisatie over België als “een van de meest genereuze donoren” (zie ook bij MDG 1, p. 21-22).
15
De bijdrage aan het International Fund for Agricultural Development (IFAD) en die aan de Consultative Group on International Agricultural Research (CGIAR) zijn eveneens sterk gegroeid. Voor het IFAD heeft België zijn financiering verdubbeld, voor CGIAR tekenen we een stijging van 30% op. De bilaterale ontwikkelingssamenwerkingsamenwerking sloot in 2009 zes nieuwe samenwerkingsprogramma’s af (zie p. 18) met partnerlanden, waarvan in drie landbouw als prioritaire sector werd weerhouden, met name in Burundi, DR Congo en Marokko. Het Belgisch Overlevingsfonds werd omgevormd tot Belgisch Fonds voor de Voedselzekerheid (BFVZ). Het Fonds werkt bij voorkeur in zones met grote voedselonzekerheid in de Belgische partnerlanden in Sub-Sahara Afrika. Het nieuwe Fonds wil haar langetermijnvisie nog meer inzetten op voedselzekerheid in al haar dimensies. In de geest van de Verklaring van Parijs wordt er gezocht naar synergie met de acties van nationale actoren en andere ontwikkelingspartners (zie p. 23 voor meer over het BFVZ).
Coherentie en doeltreffendheid Om de kwaliteit van de hulp te blijven verzekeren, besteedde de Belgische ontwikkelingssamenwerking in 2009 bijzondere aandacht aan de coherentie en doeltreffendheid van haar ontwikkelingsbeleid.
Indirecte actoren gaan voor meer doeltreffende hulp Indirecte ontwikkelingsactoren - vooral ngo’s, maar ook universiteiten en wetenschappelijke instellingen - werken autonoom van de overheid, maar voor een groot deel met haar middelen. Om aansluiting te vinden bij de Verklaring van Parijs over de Doeltreffendheid van de Hulp, zullen ook zij zich voortaan meer afstemmen op het beleid van de Belgische overheid en de partners in het Zuiden. In dit kader sloot de minister van Ontwikkelingssamenwerking in 2009 twee akkoorden: een met de niet-gouvernementele organisaties en een met de universitaire en wetenschappelijke instellingen. De nieuwe akkoorden moeten de doeltreffendheid van de ontwikkelingssamenwerking vergroten door de inspanningen te concentreren en de complementariteit en synergieën te verhogen. Het meest opvallende element in beide akkoorden is de geografische concentratie van de activiteiten (zie p. 73 voor meer over het Akkoord met de ngo’s).
Core funding van multilaterale partnerorganisaties Om de coherentie en doeltreffendheid van de multilaterale ontwikkelingssamenwerking te verhogen, koos ons land in 2009 resoluut voor een nieuwe multilaterale donorpolitiek. Het nieuwe financieringsbeleid voor multilaterale instellingen geeft voortaan de voorkeur aan core funding in plaats van geoormerkte bijdragen. België zal uitsluitend nog de algemene budgetten van zijn multilaterale partnerorganisaties ondersteunen. De financiering van apart opgezette projecten (geoormerkte bijdragen) wordt tot een minimum herleid. Partnerorganisaties zien zich zo meer gegarandeerd van de voorspelbaarheid van de middelen, en er is heel wat minder versnippering. Tegelijk wint België hiermee aan gewicht in de betrokken instellingen.
16
DGD Jaarverslag 2009
“Core-bijdragen verhogen de effectiviteit van de hulp” Interview met Antonio Vigilante en Nicola Harrington, UNDP-Brussel UNDP, het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties, is een van de 21 multilaterale partnerorganisaties van België. Voor de periode 2008-2011 stijgt de Belgische bijdrage met 10%. Dit wordt voortaan quasi volledig op het algemene budget van de organisatie ingeschreven, en niet langer verdeeld over apart opgezette UNDP-projecten. Antonio Vigilante en Nicola Harrington, directeur en vice-directrice van het UNDP-bureau in Brussel, geven aan welke gevolgen deze vooruitstrevende beslissing van België heeft voor de werking van UNDP en de multilaterale ontwikkelingssamenwerking.
Nicola Harrington
Hoe zijn de voorbije 10 jaar de bijdragen van de lidstaten aan UNDP geëvolueerd? Vigilante: De bijdragen aan het algemene budget, de zogenaamde core-bijdragen, zijn min of meer stabiel gebleven. Daarom heeft UNDP de lidstaten toch aangezet bijdragen aan het algemene budget te overwegen, maar daar is slechts gedeeltelijk een positief antwoord op gekomen. De bijdragen aan specifieke en apart opgezette projecten, de zogenaamde geaffecteerde bijdragen, zijn daarentegen wel duidelijk gestegen. Harrington: In de jaren ‘90 zag UNDP zich geconfronteerd met dalende inkomsten, waarop we de lidstaten attent hebben gemaakt. Een kleine groep landen, waaronder België, heeft daar enthousiast op gereageerd en de dotatie verhoogd, wat heeft bijgedragen tot de hervorming van UNDP.
Antonio Vigilante
Hoe draagt een ‘full core’-beleid zoals België dit voorstaat bij aan de doeltreffendheid van de hulp? En is er een consensus rond? Harrington: Er is alvast overeenstemming over de visie dat ontwikkelingshulp enerzijds in de lijn moet liggen van de nationale armoedebestrijdingsstrategieën van de landen in het Zuiden, en anderzijds dat de donoren hun hulp op elkaar moeten afstemmen. De hulp moet op een efficiënte en effectieve manier worden besteed. Men mag niet vergeten dat de financiering via apart opgezette programma’s een administratieve last veroorzaakt. De opvolging en de evaluatie door de donorlanden is ook een serieuze investering die we nog kunnen rationaliseren. Vigilante: Men kan hoe dan ook stellen dat geoormerkte fondsen toewijzen aan aparte projecten niet gunstig is voor de toe-eigening van de nationale ontwikkelingsstrategieën door het partnerland. Dat komt omdat de donorlanden niet altijd die programma’s financieren die overeenstemmen met de prioriteiten van het ontwikkelingsland. Volgens mij zijn de ‘geoormerkte fondsen’ in tegenspraak met de Verklaring van Parijs, tenzij die programma’s wel degelijk gericht zijn op die prioriteiten. De donoren erkennen wel dat hulp niet gebonden mag zijn aan eventuele nationale belangen, én dat meer niet-geoormerkte fondsen de doeltreffende uitvoering van de nationale armoedebestrijdingsplannen verhogen. Jammer genoeg worden deze mooie intenties niet altijd in concrete daden omgezet. Maar een kleine groep landen neemt hierin het voortouw en speelt een pioniersrol.
Waarom is een verhoging van de bijdragen aan het algemene budget van UNDP nodig? Vigilante: De verhoging zal uiteraard vooral de landen in het Zuiden ten goede komen, in functie van hun reële noden en van criteria die niet gelinkt zijn aan commerciële of politieke overwegingen van de donorlanden. Het gaat essentieel om criteria die gericht zijn op de menselijke ontwikkeling en de noden die voortkomen uit de socio-economische situatie. Toch stellen we vast dat er zogenaamde ‘hulplievelingen’ en ‘hulpwezen’ zijn bij de ontwikkelingslanden: sommige landen waarin de donorlanden veel belangen hebben, krijgen beduidend meer hulp dan andere. Harrington: Er is dus een coherente en internationale taakverdeling nodig tussen de donoren. Tegelijk hebben we een cruciaal deel aan middelen nodig die niet verbonden zijn aan thematische of geografische voorkeuren opgelegd door die donoren. Daarom verwelkomen wij de recente beslissing van België om zijn bijdrage via het algemene budget van de VN-ontwikkelingsorganisaties te verhogen.
17
Zes nieuwe gouvernementele samenwerkingsprogramma’s 2009 was druk voor de gouvernementele ontwikkelingssamenwerking. België vernieuwde niet minder dan zes samenwerkingsprogramma’s voor de periode 2010-2013, en dit met Burundi, DR Congo, Marokko, Peru, Senegal en Tanzania.
Eigenaarschap
Gedelegeerde samenwerking
Alle nieuwe programma’s volgen zoveel mogelijk de internationale trends die met de Verklaring van Parijs gestalte kregen. Zo droeg de open dialoog tijdens de onderhandelingen in niet geringe mate bij tot het ‘eigenaarschap’ van het ontwikkelingsproces door het partnerland. België kiest er voor als gelijke en in een open dialoog samen te werken met haar partnerlanden.
Sommige programma’s worden uitgevoerd door ontwikkelingsagentschappen die in een bepaald land meer gespecialiseerd zijn binnen een bepaald domein dan het Belgisch Ontwikkelingsagentschap (BTC), dat de uitvoering van de gouvernementele samenwerking op zich neemt. Dergelijke ‘gedelegeerde samenwerking’ komt onder meer voor in Senegal. Daar zal Luxemburg de lopende Belgische interventie voor een beroepsopleiding van meisjes en vrouwen voortzetten (zie Case p. 43).
Concentratie van de hulp In toepassing van de Europese Gedragscode inzake Complementariteit en Taakverdeling kiest België resoluut voor een evolutie naar twee prioritaire sectoren per partnerland, waarvan ten minste één productieve sector. Enkel in de drie landen van Centraal-Afrika – het zwaartepunt van de Belgische ontwikkelingssamenwerking – zijn interventies in drie sectoren mogelijk. Ook een grotere geografische concentratie binnen een partnerland draagt bij tot meer doeltreffende hulp. De keuze van sectoren gebeurt op basis van de prioriteiten van het partnerland. Zo heeft men voor Peru geopteerd voor twee sectoren (gezondheidszorg en duurzame economie) die prioritair zijn voor de Peruaanse regering, maar waarvoor weinig budget voorzien was. Anderzijds moet België de nodige expertise in huis hebben om de geselecteerde sectoren efficiënt te kunnen ondersteunen.
Gendergelijkheid en empowerment van vrouwen De nieuwe samenwerkingsprogramma’s bevatten wederzijdse resultaatsverbintenissen voor gendergelijkheid en empowerment van vrouwen. Gendergelijkheid wordt geïntegreerd in de beleidsdialoog en binnen de programma’s in de prioritaire sectoren, met inbegrip van capaciteitsversterking. Ook is voorzien dat 50% van de studiebeurzen naar vrouwelijke kandidates gaan en de helft van de micro-interventieprogramma’s (MIP’s) het empowerment van vrouwen beogen.
Zwaartepunt in Centraal-Afrika
Capaciteitsopbouw: ondersteuning van overheidsinstellingen
België houdt vast aan zijn streefdoel om Centraal-Afrika te behouden als het zwaartepunt van zijn ontwikkelingssamenwerking. Ons land leverde in 2009 veel werk om de samenwerking met DR Congo vlot te trekken. Net voor het eindejaar werd het nieuwe samenwerkingsprogramma ondertekend.
De nieuwe samenwerkingsprogramma’s schakelen steeds meer over van projectwerking naar ondersteuning van overheidsinstellingen, onder meer door steun aan het overheidsbudget (‘budgethulp’), wat de duurzaamheid van de ontwikkelingssamenwerking ten goede komt. Volgens recente inzichten is het immers duurzamer als de plaatselijke instellingen de capaciteit verwerven om zelf de nodige projecten uit te voeren. De Belgische ontwikkelingssamenwerking besteedt bijgevolg veel aandacht aan capaciteitsopbouw, maar volgt wel nauwgezet op of dit leidt tot een reële verbetering van de leefomstandigheden van de hulpbehoevenden.
België zal er volop inzetten op ‘landbouw en plattelandsontwikkeling’ om mee te helpen aan de verbetering van de voedselzekerheid in DR Congo. Het luik ‘plattelandswegen en veerponten’ zal daar ook toe bijdragen. De 10.000 kilometer herstelde wegen zullen immers een vlottere toegang tot markten mogelijk maken. De programma’s zullen rekening houden met de verschillende beperkingen en noden voor mannen en vrouwen. Een andere prioritaire sector is onderwijs: duizenden jongeren - jongens en meisjes - zullen de kans krijgen kwaliteitsvol technisch en beroepsonderwijs te volgen.
18
DGD Jaarverslag 2009
De ruime samenwerking met DR Congo (75 miljoen euro per jaar) gaat gepaard met een scherpe aandacht voor goed bestuur en de strijd tegen corruptie. België is bereid zijn steun tijdens de laatste jaren op te trekken op voorwaarde dat de Congolese overheid concrete vooruitgang kan aantonen op vlak van democratisch en financieel bestuur.
Met Rwanda sloot België geen nieuw samenwerkingsprogramma af in 2009. Wel werden vijf nieuwe overeenkomsten ondertekend voor een bedrag van ruim 39 miljoen euro, onder meer voor de ondersteuning van de kleinveeteelt en de drinkwatervoorziening en sanitatie.
De hulp aan Burundi stijgt sterk: van 60 miljoen euro in het vorige programma tot 150 miljoen euro nu. Daarmee wordt België de belangrijkste bilaterale donor in Burundi. In 2011 kan daar nog eens 50 miljoen euro bijkomen. Ook hier zijn er strikte voorwaarden: eerlijke verkiezingen in 2010 en aanvaardbare resultaten op vlak van goed bestuur.
Samenwerkingsprogramma’s van de Belgische ontwikkelingssamenwerking 2010-2013 Partnerland
Totaalbedrag (in euro)
Sectoren
Aandachtspunten
Nieuw
Burundi
150 miljoen
• Gezondheid • Onderwijs • Landbouw
• Goed bestuur • Strijd tegen corruptie • Gender
• 50 miljoen euro extra in 2011 onder voorwaarden (eerlijke verkiezingen en goed bestuur)
DR Congo
300 miljoen
• Plattelandswegen en veerponten • Landbouw • Onderwijs • Gezondheid (in uitdoving)
• Goed bestuur • Strijd tegen corruptie • Gender
• Extra geld tijdens de laatste 2 jaar onder voorwaarden (vooruitgang in democra- tisch en financieel bestuur)
Marokko
80 miljoen
• Water • Landbouw
• Gender • Duurzame ontwikkeling • Klimaat • Steun voor handel
• Verdubbeling budget • Gedelegeerde samenwerking met natio- naal initiatief van menselijke ontwikke- ling van koning Mohammed VI
Peru
40 miljoen
• Gezondheid • Duurzame economie
• Gender • Kinderrechten • Milieu • Sociale economie
Senegal
52,5 miljoen
• Basisgezondheidszorg • Waterbouwkundige infrastructuren • Microfinanciering (in uitdoving)
• Gender • Kinderrechten • Duurzaam milieu
• Gedelegeerde samenwerking voor beroepsopleiding en klimaatverandering
Tanzania
60 miljoen
• Hervorming van lokale besturen • Duurzaam beheer van natuurlijke rijkdommen
• Gender • Strijd tegen corruptie
• Meer geografische concentratie
19
De Millenniumdoelstellingen
2 Extreme armoede en honger bestrijden
Basisonderwijs voor iedereen
Gelijke kansen voor de vrouwen
De kindersterfte terugdringen
De gezondheid van moeders verbeteren
Hiv/aids, malaria en andere dodelijke ziekten bestrijden
Zorgen voor een duurzaam milieu
Een wereldpartnerschap voor ontwikkeling creëren
Millenniumdoelstelling 1 In 2015 zijn extreme armoede en honger uitgebannen • Het aantal mensen dat moet leven van minder dan één dollar per dag met de helft terugbrengen. • Het percentage van mensen die honger lijden met de helft verminderen.
Mondiale stand van zaken
vijf jaar met ondergewicht gedaald van 31 naar 26%. Dit is echter onvoldoende om de hongerdoelstelling te behalen.
Extreme armoede Het was al een ambitieuze doelstelling, maar de impact van de mondiale economische crisis is bijzonder groot gebleken. De strijd tegen armoede kent een enorme vertraging. Vóór de mondiale crisis was het aantal personen dat leeft met minder dan 1,25 dollar per dag - de armoedegrens - gedaald van 1,8 naar 1,4 miljard. Sinds 2009 is dat aandeel opnieuw gestegen met 55 à 90 miljoen mensen. Heel wat landen in Sub-Sahara Afrika en Zuid-Azië zullen de armoededoelstelling niet halen.
Waardig werk De crisis heeft een bijzondere weerslag gekend op de arbeidsmarkt: tientallen miljoenen mensen extra werken in kwetsbare arbeidsomstandigheden. Meer dan de helft van de werknemers in Sub-Sahara Afrika zijn ‘werkende armen’ en meer dan driekwart van de werknemers bevindt zich in een kwetsbaar beroep. Sinds 2008 zijn er 77 miljoen mensen meer die geen waardig werk uitoefenen. De werkgelegenheid voor vrouwen is wereldwijd gestegen van 48 naar 49% tussen 1998 en 2008. Dat is geen bijzonder spectaculaire stijging en zegt weinig over het type werk dat ze uitoefenen. Nog steeds 80% van de vrouwelijke beroepsbevolking in Oceanië, Sub-Sahara Afrika en Zuid-Azië heeft een kwetsbaar beroep.
Honger Hoewel de hongercijfers relatief lang een dalende trend vertoonden, stellen we recent toch een stijging vast van het aantal ondervoede mensen. In 2009 heeft de wereld een symbolische hongerkaap overschreden: meer dan 1 miljard mensen lijdt honger of is ondervoed. Kinderen worden extra hard getroffen. Eén op vier kinderen in ontwikkelingslanden lijdt aan ondergewicht en meer dan een derde van de mondiale kindersterfte kan worden toegeschreven aan ondervoeding. Toch is tussen 1990 en 2007 het aantal kinderen onder de
De Belgische inbreng Hogere prioriteit naar landbouw ‘Landbouw en voedselzekerheid’ is sinds lang een van de prioritaire sectoren van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Maar deze sector werd verwaarloosd door de internationale donorgemeenschap. Daarom besliste België zijn inspanningen te verhogen: in 2010 moet 10% van het totale budget voor ontwikkelingssamenwerking naar landbouw en voedselzekerheid gaan. Dit percentage moet zelfs stijgen tot 15% tegen 2015. Om dit te verwezenlijken, heeft ons land zijn bijdragen voor voedselhulp aan het Wereldvoedselprogramma (WFP) en de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) in 2009 verder opgetrokken tot absolute recordbedragen, alsook de bijdragen aan het International Fund for Agricultural Development (IFAD) en aan de Consultative Group on International Agricultural Research (CGIAR).
Wereldvoedselprogramma Het Wereldvoedselprogramma ontving 27,7 miljoen euro van België. Deze bijdrage is de hoogste ooit, en ligt bijna 50% hoger dan de bijdrage in 2008. “In een jaar waarin de geïndustrialiseerde landen te kampen hebben met de economische crisis, was België genereuzer dan ooit. België helpt de kwetsbaren in ontwikkelingslanden die hard getroffen worden door de crisis”, zei Gemmo Lodesani, directeur van het WFP in Brussel. Het geld voor het Wereldvoedselprogramma werd voornamelijk gebruikt voor dringende voedselhulp aan mensen die getroffen werden door extreme droogte in Kenia en Somalië, Sudanese vluchtelingen in Kenia, ondervoede kinderen en kwetsbare boeren in Niger, mensen in conflictgebieden in Pakistan en Jemen, slachtoffers van overstromingen in Laos en mensen getroffen door hoge voedselprijzen in Ethiopië.
21
© DGD / Reinout Van Vaerenbergh
Humanitaire Luchtvaart Service 1,6 miljoen euro van de Belgische donatie aan het wereldvoedselprogramma ging naar de Humanitaire Luchtvaart Service van de VN (UN Humanitarian Air Service, UNHAS). UNHAS wordt verzekerd via de Luchtvaart Divisie van het Wereldvoedselprogramma en brengt hulpverleners naar zeer moeilijk bereikbare gebieden. Door het gemis aan fondsen voorzag UNHAS de stopzetting van zijn dienstverlening in een aantal gebieden. Dankzij België zal UNHAS blijven vliegen op Tsjaad, Niger, Guinee, Sierra Leone en Liberia. Zonder deze vluchten kunnen honderdduizenden kwetsbare mensen niet bereikt worden door hulpverleners die medicijnen, proper water, voedsel en andere vitale diensten voorzien.
Voedsel- en Landbouworganisatie Ook voor de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) leverde België extra inspanningen. Met een recordbijdrage van 7,25 miljoen euro in 2009 spreekt de organisatie over België als “een van de meest genereuze donoren”. De Belgische voedselhulp kwam hoofdzakelijk ten goede aan de bevolking van Afghanistan, Burundi, DR Congo, Kenia, Somalië, Niger, Pakistan, Jemen, Soedan, Laos, Zimbabwe, de Palestijnse gebieden en Ethiopië.
Landbouw prioritair in gouvernementele samenwerking De bilaterale ontwikkelingssamenwerking sloot in 2009 6 nieuwe samenwerkingsprogramma’s af met partnerlanden. In drie van deze programma’s werd ‘landbouw’ als prioritaire sector weerhouden: in Burundi, DR Congo en Marokko. Deze landen zien zich voor de volgende vier jaar verzekerd van een Belgische bijdrage om de inspanningen voor de voedselzekerheid van hun bevolking verder op te krikken.
22
DGD Jaarverslag 2009
© DGD / Chris Simoens
Fonds voor de Voedselzekerheid, de opvolger van het Belgisch Overlevingsfonds In 2009 zag de opvolger van het Belgisch Overlevingsfonds het licht: het Belgisch Fonds voor de Voedselzekerheid (BFVZ). Nog meer dan zijn voorganger wil het BFVZ erop toezien dat alle dimensies van voedselzekerheid zoveel mogelijk in zijn programma’s aan bod komen: • Beschikbaarheid: de productie van voldoende voedsel voor alle gezinnen. Betere variëteiten, bemesting en ziektebestrijding verhogen de productie. Microkredieten helpen de boeren een eind op weg. • Toegang: voldoende inkomsten om voedsel aan te schaffen. Daarnaast moet het voedsel ook fysiek en sociaal toegankelijk zijn. In geïsoleerde gebieden zijn de markten vaak slecht bevoorraad of zijn er onvoldoende toegangswegen. In sommige tradities eet de man als eerste, het overblijvende voedsel wordt verdeeld onder de kinderen en de vrouw. • Stabiliteit: de beschikbaarheid van en de toegang tot voedsel het hele jaar door. Zo is er tijdens het droogteseizoen vaak minder en duurder voedsel. Een betere stockering en verwerking, en de teelt van alternatieve gewassen zijn een oplossing. • Gebruik: een evenwichtige voeding, met naast calorieën ook voldoende essentiële voedingsstoffen zoals vitaminen. Het gebruik van besmet water leidt tot ondervoeding, net zoals onbehandelde ziektes. Dat is vooral nefast voor kinderen onder de 5 jaar.
Samenwerking Eén enkele organisatie heeft vaak niet de nodige expertise in huis om rond alle dimensies te werken. Daarom moedigt het BFVZ samenwerking aan en zoekt het naar synergie met de acties van nationale actoren en andere ontwikkelingspartners. Zo zijn gemeenten goed geplaatst om de oprichting van gezondheidscentra, mutualiteiten, scholen en waterpunten te coördineren. Ook door de betrokkenheid van de civiele maatschappij - ngo’s, boerenorganisaties… - verkrijgen de lokale instellingen eigenaarschap en bouwen ze expertise op, wat de duurzaamheid van de programma’s ten goede komt.
23
Meest kwetsbaren en gender Het BFVZ besteedt extra aandacht aan de meest kwetsbaren. In het verleden vroeg men aan de gebruiker soms een financiële bijdrage, bijvoorbeeld in een gezondheidscentrum of in een school, om de duurzaamheid van de dienstverlening garanderen. De allerarmsten vielen hierdoor echter uit de boot. Verder zal het BFVZ blijvend inspanningen leveren om vrouwen een betere levensstandaard te geven.
Het Belgisch Fonds voor de Voedselzekerheid in een notendop Doel: voedselzekerheid in al zijn facetten (beschikbaarheid, toegang, stabiliteit, gebruik) Werkgebied: Sub-Sahara Afrika (bij voorkeur in zones met grote voedselonzekerheid) Doelgroep: de meest kwetsbare bevolkingsgroepen Duur: 2010-2022 Budget: 250 miljoen euro Financiering: Nationale Loterij en de Belgische ontwikkelingssamenwerking Uitgevoerd door: Belgisch Ontwikkelingsagentschap (BTC), Belgische ngo’s en multilaterale organisaties zoals FAO en IFAD Initiatiefnemer: het Belgisch parlement Voorgangers: Overlevingsfonds voor de Derde Wereld (1983-1998); Belgisch Overlevingsfonds (1999-2009)
© Bart Colman
24
DGD Jaarverslag 2009
Cases Case 1 Dienstencentrum voor ondernemers
Peru
Lima
Dit programma situeert zich in de steden van Ayacucho, Apurimac en Huancavelica en bevindt zich sinds december 2007 in zijn tweede fase. Er zijn twee luiken: hulp bij de organisatie van productieketens en het oprichten van lokale economische ontwikkelingsinstanties, de zogenaamde ODEL’s - Oficinas de Desarrollo Económico Local. Het programma streeft naar een hogere werkgelegenheid, een hoger inkomen voor kleine landelijke ondernemers en voor de stedelijke kleine ondernemingen. Sinds 2008 zijn er al 44 ODEL’s opgenomen in de lokale overheden en 120 functionarissen werden gevormd rond de uitdagingen die de lokale economie stelt. Vooral de productieketen, waarmee het parcours wordt bedoeld dat een product aflegt vóór het de consument bereikt, krijgt bijzondere aandacht. Elke schakel in die keten moet versterkt worden, zowel de producent als iedereen die het product bewerkt en commercialiseert. Tegelijk is het belangrijk dat ieder deel een gemeenschappelijke visie op de gehele keten blijft behouden. Deze manier van werken stimuleert producenten ook om zich te verenigen en hun ondernemersvaardigheden te versterken. Op die manier kan de hele regionale economie een boost krijgen.
Global Gap een certificaat bezorgd voor 100 ha avocado-kweek met toegang tot de Europese markt. Global Gap is een organisatie die wereldwijd de normen scherp stelt inzake voedselveiligheid, duurzaamheid en kwaliteit in de landbouwsector. De bijdrage van het programma aan de export door lokale producenten is opmerkelijk. Op vijf jaar tijd heeft de export de som bereikt van 2.400.000 dollar, goed voor een vijfde van alle commerciële transacties. Voor 1.000 families van Ayacucho heeft export de verkoop doen stijgen met 20 à 30%. Op deze manier draagt het programma bij aan de vermindering van de armoede en de honger in deze regio’s.
Het programma heeft al enkele opmerkelijke resultaten. Een 80-tal producenten en kleine ondernemingen zijn een stuk competitiever geworden. De overheidsmaatregelen om de kwaliteit van de productieketens te verbeteren wierpen vruchten af. Het gaat onder meer om textiel, pottenbakkerij, alpacavezels, melkproducten, de kweek van avocado’s. Het stelde deze ondernemingen hen in staat door te dringen tot de nationale en internationale markten. Zo heeft
25
Case 2 PASAB bestrijdt armoede en voedselonzekerheid
Rwanda
Kigali
PASAB - Projet d’appui à la sécurité alimentaire au Bugesera is een project van Caritas en zijn partners. De voorbije jaren slagen zij erin om, met de hulp van het Belgisch Fonds voor de Voedselzekerheid, de armoede en de voedselonzekerheid in Bugesera, een district ten Zuiden van Kigali, terug te dringen. Deze regio kent een hoog aantal kwetsbare families wegens de onveilige situatie en het wisselvallige klimaat. Patrice Nshimiyimana is een van de boerenleiders uit de pilootzone Kabeza. Hij geeft vorming aan andere boeren en getuigt over de impact van het programma. “Bij de aanvang van het project was ik erg arm. Ik woonde in de vervallen gezinswoning die vader ons naliet toen hij in de gevangenis zat. Met een zieke vrouw, twee jongere broers en een zus was ik de enige die voor het gezinsinkomen kon zorgen. Ik kon aansluiten bij het PASAB-project, dat mij motiveerde om maniok te planten. Mijn eerste oogst bracht al wat winst op, een 790.000 FrW (ong. 1.000 euro). Daarmee kon ik mijn zus een opleiding snit en naad laten volgen en mijn broers naar school sturen. Eén ervan gaat nu zelfs naar de universiteit. Nu zou ik graag een naaimachine voor mijn zus kopen.” Maniok brengt goed op in verhouding tot het werk, maar put de grond wel uit. Je kunt maniok planten doorheen het jaar en de oogst duurt enkele maanden. Het is als een voedselbank of spaarpot voor het hele jaar. Ook in een streng klimaat is er een goede productie mogelijk. Wat dus een onmiddellijk effect kan hebben, is de grond opwaarderen met behulp van technologie die de grond kan beschermen tegen erosie. Het planten van aangepaste variëteiten helpt eveneens. Zo kan de productie gemakkelijk verdubbelen, wat een stabieler gezinsinkomen garandeert.
26
DGD Jaarverslag 2009
“Dankzij de vorming die ik kreeg”, vervolgt Patrice, “kon ik mijn productie diversifiëren. Ik pacht een stuk grond nabij het moeras voor tuinbouw: pruimen, tomaten, courgettes, paprika’s, aubergines... De opbrengst hiervan was vorig jaar goed voor een 470.000 FrW (ong. 600 euro). Om mijn fondsen goed te beheren en een goede samenwerking met de banken op te zetten, heb ik een bankrekening geopend die regelmatig wordt vereffend. Om bepaalde periodes te overbruggen, plaats ik steeds een deel van mijn productie bij onze voorraadcoöperatieve. Vorig jaar stockeerde ik 100 kg sorgho en ik heb ze onlangs teruggenomen voor de zaaiperiode.” Het PASAB-project heeft het voor Patrice ook mogelijk gemaakt om koeien aan te schaffen die voldoende mest produceren. De verbetering van het ras via kunstmatige inseminatie zal in de toekomst de melkproductie verder doen toenemen. Drie generaties terug was de boer beschaamd om zijn producten op de markt te verkopen, want dat betekende dat hij zichzelf niet kon onderhouden. Nu gaat de boer mee in de commerciële landbouw omdat hij aan de behoeften van zijn gezin moet voldoen: schoolrekeningen, gezondheidszorg, enz. En er dienen zich nieuwe uitdagingen aan, zoals de ontwikkeling van diensten en gespecialiseerde producten, het transport en de interactie met verschillende partners, van overheid tot privésector. “Daarom blijft een goede begeleiding van cruciaal belang”, besluit Patrice. “We moeten onze plaats nog zoeken tussen donoren, banken, microkredietinstellingen, intermediairen... Het project speelt hierin een bescheiden maar belangrijke rol.”
Case 3 Vorming en ondersteuning aan boeren
Senegal
Dakar
© Sophie Petitjean
De ngo ADGembloux heeft een nieuw programma rond voedselzekerheid ontwikkeld. Met 4,2 miljoen euro van het Belgisch Fonds voor de Voedselzekerheid wil men inkomensgenererende activiteiten stimuleren. Gonde Ciss is een van de 25.000 begunstigen. Hij is groentekweker en producent van granen en zaden in de regio Thiès. Hij is ingeschreven in een coöperatieve van PADER (Programme d’Action pour un Développement Rural Juste et Durable).
Hoe investeert u de winsten die u realiseert? “Ik kan meer mest kopen zodat ik de grond van mijn percelen kan verrijken. Bovendien rendeert mijn veestapel beter, wat toch altijd een soort ‘spaarbank’ is. En ik heb me een derde vrouw kunnen veroorloven. Ik zou graag nog een elektrische pomp kopen om ons irrigatiesysteem te verfijnen.”
Op welke manier ontvangt u steun van het PADER-project? “Ik was vroeger al lid van een coöperatieve, maar die was van de staat en de structuur was redelijk log. In 2002 ben ik overgestapt naar de PADER-coöperatieve. Met een eenmalige bijdrage van 7.000 FCFA kan ik mijn technische vaardigheden versterken. De coöperatieve adviseert me en geeft vorming. Zo kan ik mijn rendementen verhogen. De ondersteuning die ik krijg inzake productie en commercialisering van zaden is erg verfijnd. Bovendien helpt ze mij om de kwaliteit van de zaden te verbeteren, in die mate dat ik ze kan certifiëren.” Welk effect heeft dit op uw activiteiten en uw leven? “Sinds 2002 merk ik dat mijn vee stukken gezonder is. Ook in de groenteteelt stel ik hogere rendementen vast. Mijn activiteiten worden dus efficiënter, en dat met minder middelen. Vroeger had ik 8 percelen nodig, 4 gehuurd en 4 van mezelf, om 1 à 2 ton per seizoen te produceren. Nu kan ik van mijn eigen 4 percelen 4 ton halen, en moet ik die andere percelen niet meer bijhuren.”
27
© Béatrice Petit
28
DGD Jaarverslag 2009
Millenniumdoelstelling 2 In 2015 gaan alle jongens en meisjes naar school • Ervoor instaan dat alle jongens en meisjes de lagere school volledig doorlopen.
Mondiale stand van zaken Inschrijvingen Op mondiaal niveau evolueert men richting universeel basisonderwijs, maar niet snel genoeg om de Millenniumdoelstelling te kunnen halen. Het aantal niet-ingeschreven kinderen daalt te langzaam. Er is wel belangrijke vooruitgang geboekt in Sub-Sahara Afrika en Zuid-Azië, waar de inschrijvingsgraad sinds 2000 gestegen is met respectievelijk 15% en 11%. In vele landen blijkt dat de stijging van het aantal inschrijvingen verband houdt met een toename van de uitgaven voor onderwijs.
Toegankelijkheid De toegankelijkheid van het onderwijs wordt bepaald door de capaciteit van de onderwijssystemen om alle kinderen school te laten lopen. Voor toegang tot onderwijs werd tussen 1999 en 2007 een globale stijging gemeten van 9%. Nochtans zijn er momenteel nog steeds 72 miljoen kinderen zonder toegang tot basisonderwijs. Daarvan woont bijna de helft in Sub-Sahara Afrika en ongeveer 18 miljoen in Zuid-Azië. Als gevolg van vooroordelen over geslacht, etniciteit, inkomen, taal en/of handicap wordt kinderen vaak onderwijs geweigerd. Vooral kinderen uit arme gemeenschappen en meisjes hebben
minder kansen om onderwijs te genieten. Het onderwijsbeleid moet bijgevolg op de allerarmsten zijn gericht, onder meer door het inschrijvingsgeld af te schaffen, scholen te bouwen in afgelegen gebieden en de rekrutering van leerkrachten te stimuleren. Dergelijke maatregelen hebben in verscheidene landen al mooie resultaten opgeleverd. Toch is het grote aantal kinderen dat nooit enig onderwijs genoten heeft zorgbarend, want het is een fenomeen dat een negatieve invloed heeft op andere ontwikkelingsfactoren. Er zijn bijvoorbeeld sterke verbanden tussen de opleidingsgraad van de ouders en het voedingspatroon of de scholing van hun kinderen.
Vroegtijdig afhaken De verbetering van de toegankelijkheid is slechts een deel van de oplossing, want velen haken vroegtijdig af, de zogenaamde dropouts. Ingeschreven kinderen moeten hun opleiding ook daadwerkelijk voleindigen. Miljoenen kinderen verlaten het basisonderwijs zonder de nodige basisvaardigheden onder de knie te hebben. Hiervan zijn een tekort aan financiering en een onderbemanning van het leerkrachtenkorps de voornaamste oorzaken. Volgens UNESCO zullen er in Sub-Sahara Afrika alleen al 3,8 miljoen leerkrachten moeten worden aangeworven om de Millenniumdoelstelling te realiseren.
© Béatrice Petit
29
© Béatrice Petit
De Belgische inbreng Onderwijs en kinderrechten De minister van Ontwikkelingssamenwerking wil kinderrechten tot een speerpunt van het ontwikkelingsbeleid maken. In 2009 keurde de minister de beleidsnota ‘Eerbied voor de rechten van het kind’ goed. Hierin worden enkele beleidsmatige en technische aanbevelingen voor de onderwijssector geformuleerd. Onderwijs is een van de vijf concentratiesectoren van de Belgische ontwikkelingssamenwerking en kinderrechten is een transversaal thema. Dit wil zeggen dat in alle ontwikkelingsprojecten - en zeker in alle onderwijsprojecten - de rechten van het kind moeten worden opgenomen. België heeft er dus bijzondere aandacht voor in de beleidsdialoog met zijn partnerlanden.
Sterke samenwerkingsprogramma’s met partnerlanden De Belgische ontwikkelingssamenwerking integreert bepaalde principes en ideeën in de samenwerkingsprogramma’s met haar partnerlanden. Een eenvoudig en tegelijk verrijkend principe is de aanmoediging om onderwijs aan te bieden in de moedertaal of in een lokale taal die begrijpelijk is voor het kind. Zo werd in het Belgo-Mozambikaanse Indicatief Samenwerkingsprogramma 2009-2012 opgenomen dat voor het beurzenprogramma enkel Portugeessprekende kandidaten in aanmerking zouden komen. België probeert zijn partnerlanden ook aan te moedigen om maatregelen te nemen ter bescherming van kinderen tegen (seksueel) geweld op (weg naar) school en om aandacht te besteden aan aangepaste opvang- en onderwijsmogelijkheden. Bovendien worden partnerlanden gestimuleerd om economische maatregelen te nemen ter verhoging van het gezinsinkomen. Dit moet vermijden dat kinderen vroegtijdig afhaken van school omdat ze moeten bijdragen aan het gezinsinkomen door bijvoorbeeld op het land te werken.
30
DGD Jaarverslag 2009
Strijden tegen kinderarbeid Onderwijs is heel belangrijk in de strijd tegen kinderarbeid en kinderhandel. België bevestigt zijn verbintenis om zijn samenwerking met de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) voort te zetten en verder uit te bouwen in het kader van de strijd tegen kinderarbeid.
Kinderhandel en de ergste vormen van kinderarbeid in Ivoorkust België voert momenteel de strijd op tegen kinderhandel en de ergste vormen van kinderarbeid in Ivoorkust. De Belgische ontwikkelingssamenwerking heeft zich in 2009 geëngageerd in het project Lutte contre la Traite et les pires formes de Travail des Enfants en Côte d’Ivoire. Een eerste schijf van 500.000 euro zal via UNICEF in Ivoorkust worden besteed. Kinderarbeid en -handel zijn natuurlijk geen exclusief Ivoriaanse fenomenen, maar hebben hun wortels in heel West-Afrika. België is via de Sahel en West-Afrika Club, een ontwikkelingsorganisatie van de OESO, een onderzoeksinitiatief gestart om de regionale kennis over het fenomeen in kaart te brengen. Een van de hoofddoelen van de studie is om een regionale gids op te maken met best practices in de strijd tegen kinderarbeid en -handel.
Beurzenprogramma Interview met Karolien Vrints, VLIR-UOS De Belgische ontwikkelingssamenwerking subsidieert sinds jaren het beurzenprogramma van de Vlaamse Interuniversitaire Raad-Universitaire Ontwikkelingssamenwerking. Via VLIR-UOS worden beurzen uitgereikt aan studenten uit ontwikkelingslanden. Elk jaar verstrekt de VLIR zo’n 150 beurzen. De studieprogramma’s zijn specifiek ontworpen voor mensen in leidinggevende posities die over professionele ervaring beschikken in de publieke sector of in een onderzoeksinstelling. Het is de bedoeling van het beurzenprogramma om de kennis over te dragen binnen hun sectoren. Karolien Vrints, programme officer scholarships bij VLIR-UOS, schetst de wijze waarop kandidaten geselecteerd worden. Vrints: “Belangrijke criteria zijn de geografische spreiding, de sociale achtergrond, het evenwicht tussen mannen en vrouwen en - zeer belangrijk - de perspectieven voor re-integratie.” Hoe tracht het beleid van VLIR-UOS te vermijden dat zijn beurzenprogramma een ‘brain drain’ (hersenvlucht) veroorzaakt? Vrints: “De kandidaten worden op basis van strenge criteria geselecteerd en bovendien hebben we de ‘Eigen Initiatieven’-projecten (EI) in het leven geroepen. Hiermee willen we inspelen op lokale behoeftes op vlak van onderwijs, onderzoek of dienstverlening. Momenteel lopen er meer dan honderd ‘Eigen Initiatieven’-projecten, vooral in de exacte en sociale wetenschappen. Er worden ook interuniversitaire partnerschappen aangegaan met onderzoeksinstellingen in Afrika, Azië en in Latijns-Amerika”. Hanteert de VLIR-UOS een systeem om de impact op lange termijn te meten? Vrints: “VLIR-UOS is bekommerd om de duurzaamheid van zijn programma en tracht de impact in kaart te brengen via evaluaties. Een evaluatie van het EI-programma in 2006 maakte duidelijk dat het beurzenprogramma vooral op de Zuidelijke onderzoeksinstellingen een substantiële impact heeft. Ook de alumniwerking op de universiteiten evalueren we. Zo blijkt dat de alumnivereniging ETHALBEL in Ethiopië een meerwaarde biedt aan de beursstudenten door hen voor te bereiden op hun aankomst in België. Deze vereniging fungeert ook als bruggenbouwer voor meer culturele en economische samenwerking tussen beide landen.
31
Cases Case 1 Trust Fund bij de Wereldbank
‘Education for All’
© World Bank / Ami Vitale
In 1990 werd aan de veralgemening van het basisonderwijs een nieuwe impuls gegeven met de ‘Wereldverklaring over Onderwijs voor Allen’. Het Actieplan dat hieruit volgde, stelde als doel het basisonderwijs tegen het jaar 2000 te veralgemenen. Ter opvolging werd in 2000 in Dakar een regionaal forum georganiseerd rond kwaliteitsvol basisonderwijs. Aansluitend bij dergelijke bewegingen werd het Fast Track Initiative for Basic Education in het leven geroepen. Dit is een van de Trust Funds van de Wereldbank waaraan diverse donoren, waaronder België, vrijwillige bijdragen storten. Dergelijke fondsen financieren specifieke ontwikkelingsprojecten vooraleer de bilaterale donoren met eigen middelen over de brug komen. Speciaal voor de onderwijssector werd in 2002 het document Education for All: an international strategy to operationalize the Dakar Framework for Action on Education for All (EFA) opgesteld. Dit document vormt de basis voor de Belgische Strategienota Onderwijs en Vorming. De afgelopen 5 jaar heeft België een aanzienlijke bijdrage geleverd op dit domein.
32
DGD Jaarverslag 2009
Het doel van het “Education for All - Fast Track Initiative Catalyc Fund” is sneller vooruitgang te boeken op het vlak van de Millenniumdoelstelling voor onderwijs in lage-inkomenslanden. Concreet wil men alle kinderen de middelen geven om een kwaliteitsvolle basisschoolcyclus volledig te doorlopen en tegen 2015 zowel meisjes als jongens gelijke toegang tot alle onderwijsniveaus te garanderen. Sinds 2003 ondersteunt België dit Catalyc Fund bijgedragen, in het bijzonder door een jaarlijkse vrijwillige bijdrage van 1 miljoen euro. Voor de periode 2008-2011 voorziet de begroting hiervoor een verderzetting. Voor de komende 4 jaar werd 4 miljoen euro vastgelegd.
Case 2 Toegang tot onderwijs
De Palestijnse gebieden Ramallah
© Béatrice Petit
Alle inspanningen ten spijt kunnen in bepaalde situaties de doelstellingen van een project niet of onvoldoende worden behaald. Een Belgische interventie in de Palestijnse gebieden illustreert dit. De Palestijnse gebieden vragen een specifieke aanpak gezien de gevoelige en onstabiele context waarin de bevolking en zijn overheid zich bevinden. Sinds het begin van de Belgo-Palestijnse samenwerking is onderwijs een prioritaire sector. Met de bouw van scholen in Gaza en de Westelijke Jordaanoever wil België de toegankelijkheid van het onderwijssysteem verbeteren. Eind 2007 bleek het project op de Westelijke Jordaanoever volledig volgens plan te verlopen, terwijl men in Gaza de werken niet heeft kunnen aanvatten wegens de ontoegankelijkheid van het gebied. Het militair geweld en de blokkade van Gaza hebben er dus toe geleid dat er voorlopig nog geen enkele school kan worden gebouwd of gerehabiliteerd. Het is er moeilijk om resultaten neer te zetten omdat men, als gevolg van de ontoegankelijkheid, onvoldoende kan inspelen op de risico’s die er zich stellen. Op de Westelijke Jordaanoever echter slaagt men wel in het uitvoeren van de scholenbouw.
In 2008 vond de Gemengde Commissie plaats, hét moment om lessen te trekken uit het vorige programma en strategische keuzes te maken voor de toekomst. Ondanks de aanhoudende blokkade voorzag men opnieuw een deel van de enveloppe voor de bouw van scholen in de Palestijnse gebieden, eveneens in Gaza. België meent dat het van belang is de aandacht te blijven vestigen op deze problematiek. Goede analyses van de partnerinstellingen kunnen helpen om risico’s, zoals die zich in Gaza voordoen, duidelijker in kaart te brengen. België overweegt om zijn ontwikkelingsstrategie in de Palestijnse gebieden meer te enten op de OESO-aanbevelingen over ‘fragile and conflict-affected states’. Die aanbevelingen stellen dat het noodzakelijk is zeer precieze vooruitgangsindicatoren te ontwerpen. Zo moet het programma stapsgewijs ten uitvoer worden gebracht, beginnend bij de bevordering van het vredesproces, om vervolgens naar de Millenniumdoelstellingen toe te kunnen werken.
33
Case 3 MINEDUC en VVOB voor kwalitatief onderwijs
Rwanda
Kigali
© Dieter Telemans
De scholingsgraad in Rwanda is geklommen van bijna 70% in 1999 tot 90,5% in 2009, een forse stijging. Tegelijk moet echter ook naar de kwaliteit van het aangeboden onderwijs worden gekeken. Een van de succesvolle programma’s is ‘MINEDUC School Management’ van de Vlaamse Vereniging voor Technische Bijstand (VVOB) en het Rwandese ministerie van Onderwijs (MINEDUC). De samenwerking loopt sinds 2003 en wil schooldirectieleden stimuleren tot een beter beheer. Het programma startte met vormingen in schoolbeheer en ICT voor het administratief personeel van 30 scholen. Er werden modules ontwikkeld over administratief beheer, planning, pedagogische begeleiding, financieel management, enz. Samen met de inspectie en de ‘Teacher Service Commission’ van het ministerie worden de normen inzake kwaliteit van het schoolbeheer opgevolgd. De acties worden ondersteund door de districtsverantwoordelijken voor onderwijs en de oudercomités. De vooruitgang in deze pilootscholen was zo opmerkelijk dat het ministerie gevraagd heeft de vormingen uit te breiden naar alle lagere scholen, en in een tweede fase naar alle middelbare scholen. De duurzaamheid van de acties is ondertussen gegarandeerd: de doelstellingen van het School Management-programma zijn opgenomen in het strategisch plan en de actieplannen van het ministerie. De vormingen krijgen meer middelen vanuit MINEDUC dan van de Belgische partner.
34
DGD Jaarverslag 2009
Het programma zorgt ook voor vooruitgang op andere vlakken: verbeterde hygiënische omstandigheden en gezondheid, een stijgend aantal schoolgaande meisjes, de oprichting van schooltuintjes om de voedselproductie op te drijven, de herwaardering van authentieke culturele waarden, enz. Sebaganwa Mberabagabo is directeur van de ‘Ecole des Sciences’ in Gisenyi en vertelt over de verwezenlijkingen van het programma. “Vóór ik het School Management-programma kende, was het beheer van de school en de financiën ondermaats: ik had geen begroting, geen strategisch plan, de improvisatie was groot. Nu werken we veel transparanter onder de gedeelde verantwoordelijkheid van de hele ploeg. Er is nu een strategisch plan en een jaarbegroting, opgesteld door leerkrachten, ouders en leerlingen. Op dit moment bezoek ik elke klas om eventuele onregelmatigheden op te sporen en om advies te geven. Dit gebeurt in samenwerking met de pedagogische dienst om zo de competenties te verhogen. Andere scholen komen op bezoek bij ons om te leren van onze ervaringen.”
© Unicef / G. Pirozzi
Het Rwandese onderwijs is gebaseerd op een langetermijnvisie (‘Vision 2020’) en op de Armoedebestrijdingsstrategie, het uitvoeringskader voor de Millenniumdoelstellingen. Rwanda heeft zichzelf hoge ontwikkelingsambities opgelegd. Vandaar ook zijn interesse in wetenschap, technologie en de ontwikkeling van menselijk kapitaal. In 2003 rondde de minister voor Onderwijs zijn eerste Strategisch Plan af. De Belgische inbreng bestond er sindsdien in een meerwaarde te zijn voor de kwaliteit van het basisonderwijs en een ondersteuning voor professionele vorming. België is dus zowel operationeel als structureel, met een financiële ondersteuning, actief. Een eerste project betrof de bouw en het uitrusten van scholen. In samenwerking met de lokale gemeenschappen zijn er ongeveer 500 klassen bijgebouwd. In het kader van het project “Nine years free basic education for all” werd het curriculum herbekeken, meer specifiek de wetenschappelijke vorming van het eerste jaar middelbaar onderwijs. Om aan de onmiddellijke behoeften van de scholen tegemoet te komen, zijn 455.400 schoolboeken en 11.880 handleidingen voor leerkrachten uitgegeven. 1.400 leerkrachten werden opgeleid en kregen didactische wetenschapskits. Een ander project focuste op de vorming van de docenten in de verplegerscholen.
35
Millenniumdoelstelling 3 In 2015 hebben mannen en vrouwen dezelfde rechten • Ongelijkheid tussen jongens en meisjes uitbannen in het lager en voortgezet onderwijs.
Mondiale stand van zaken Onderwijs De verhouding jongens/meisjes in het onderwijs komt stilaan meer in evenwicht, maar hernieuwde aandacht is nodig om tegen 2015 deze doelstelling te behalen. Meer dan 100 landen hebben nog geen gendergelijkheid in zowel basisonderwijs als secundair onderwijs gerealiseerd. 60% van de 171 landen hebben gelijkheid bereikt voor het basisonderwijs, 30% voor het secundair onderwijs en slechts 6% voor voortgezet onderwijs. De vooruitgang in het basisonderwijs valt te verklaren door een globale daling van de armoedegraad, een toename van het aantal inschrijvingen en een stijging van het aantal meisjes dat de basisschool afwerkt. Uitzondering is Sub-Sahara Afrika, waar de verhouding ingeschreven meisjes/jongens de laatste tien jaren weer is gezakt. In het hoger onderwijs tekent zich een totaal ander beeld af: wereldwijd zijn er meer vrouwen dan mannen ingeschreven. Meisjes uit arme of rurale milieus hebben een aanzienlijk nadeel op onderwijsvlak. Gendergelijkheid wordt voornamelijk gerealiseerd in stedelijke gebieden, en enkel bij de rijkste 40% van de huishoudens. De kloof wordt nog groter in het secundair onderwijs, maar uit
analyses is gebleken dat een gericht overheidsbeleid hier soelaas kan bieden, zoals speciale stimuli voor meisjes om naar school te gaan.
Tewerkstelling Vrouwen hebben vaak geen toegang tot waardig werk, doen het grootste deel van het onbetaald werk (bijvoorbeeld in familiale kring) en zijn vooral tewerkgesteld in de landbouwsector. Het aandeel loontrekkende vrouwen buiten de landbouwsector blijft langzaam toenemen, maar is in heel wat regio’s zeer beperkt. In Noord-Afrika en West-Azië is de landbouwsector goed voor 64% van de werkgelegenheid voor vrouwen, terwijl de industrie en dienstensector slechts 23% en 21% vrouwen tewerkstellen.
Politieke vertegenwoordiging Vrouwelijke politieke vertegenwoordiging neemt langzaam toe, met Latijns-Amerika en de Caraïben als sterke groeivoorbeelden. Sinds 2009 bedraagt het mondiaal gemiddelde van de vrouwelijke vertegenwoordiging 18% in de wetgevende macht. Kanttekening hierbij is dat ze veeleer de lagere parlementaire rangen bekleden. In de parlementen van bepaalde Golfstaten en eilanden in de Stille Oceaan zetelt nog geen enkele vrouw. In maart 2009 waren er 15 vrouwelijke staatshoofden, vergeleken met 9 in 2000 en 12 in 1995.
© S. Hoogewijs
36
DGD Jaarverslag 2009
© DGD / Thomas Hiergens
De Belgische inbreng Gender en gelijke rechten België beschouwt ‘gelijke rechten voor mannen en vrouwen’ als een fundamenteel recht. Gendergelijkheid is een noodzakelijke voorwaarde voor armoedebestrijding, duurzame ontwikkeling, waardig werk en sociale samenhang. Daarom erkent de Belgische ontwikkelingssamenwerking gender als een transversaal thema in haar beleid. Gender mainstreaming is een strategie om gender systematisch te integreren in het ontwikkelingsbeleid en doorheen alle fases van een projectcyclus. Daarom focust België op de versterking van de capaciteit van onze partners om deze integratie mogelijk te maken.
De Belgische praktijk “België onderneemt actie in drie domeinen”, aldus genderexperte Marion Vanoffelen bij DGD. “Op politiek vlak, bijvoorbeeld tijdens de beleidsdialoog met onze partnerlanden; op operationeel vlak bij de opstelling, de uitvoering en de follow-up van de Indicatieve Samenwerkingsprogramma’s (ISP); en ten slotte binnen onze organisatiestructuur. Zo kan het personeel deelnemen aan een onlinecursus over gender, georganiseerd door de Europese Commissie.” Concrete voorbeelden vinden we in de bilaterale samenwerking met Benin, DR Congo en Niger. In het ISP met Benin staat dat de bevoegde ministeries en de genderunits nauw betrokken moeten worden bij de uitvoering en de follow-up van de programma’s. Het nieuwe ISP met DR Congo verwijst meermaals naar maatregelen ter bevordering van gelijke rechten voor vrouwen en mannen, zowel op het vlak van de processen als op het vlak van de uitvoeringsmodaliteiten. Er is ook een luik sensibilisering voorzien. In de streek Dosso in Niger loopt een programma dat werkt rond een grotere zelfstandigheid voor vrouwen. Vrouwen worden er ondersteund in het verkrijgen van kredieten en het opstarten van inkomenswervende activiteiten, onder meer met alfabetiseringscursussen.
37
Op multilateraal vlak draagt België bij aan de aanpak van genderongelijkheid via haar bijdragen aan de VN-organisaties. Samen met UNDP onderschrijft ons land initiatieven om de vrouwelijke vertegenwoordiging in nationale parlementen te verhogen. Proportionele kiessystemen werken de vrouwelijke representatie beter in de hand dan verkiezingen bij meerderheid. Tevens blijkt de invoer van tijdelijke maatregelen zoals quota’s, campagnefondsen en managementtrainingen erg effectief. Positieve resultaten zijn al in kaart gebracht in o.m. Burundi, Rwanda en Niger. Door onze steun aan UNIFEM draagt België bij aan de promotie van gender budgeting, dit is de analyse van de overheidsbegroting in functie van de (in)directe gevolgen ervan voor vrouwen en mannen. En als lid van de FAO ondersteunt België het succesvolle DIMITRA-project.
DIMITRA Dimitra is een informatie- en communicatieproject dat vooral focust op de creatie van vrouwennetwerken. Zo werden er in 2008 en 2009 in Katanga, DR Congo’s mijnprovincie, acht ‘luisterclubs’ opgericht. In zo’n club luistert men naar radio-uitzendingen om naderhand over de inhoud te debatteren en de boodschappen in de praktijk om te zetten. De radioprogramma’s gaan vooral over thema’s zoals aids en geweld tegen vrouwen. Tegelijk heeft het project aandacht voor de versterking van de juridische capaciteiten van vrouwen, met als resultaat dat ze meer voedselzekerheid en betere levensomstandigheden voor zichzelf hebben kunnen afdwingen.
© DGD / Elise Pirsoul
38
DGD Jaarverslag 2009
Cases Case 1 Het (seksueel) geweld in Oost-Congo
DR Congo Kinshasa
© Béatrice Petit
De volatiele situatie in Oost-Congo leidt bij momenten tot een opflakkering van militair geweld, inclusief het gebruik van seksueel geweld als oorlogswapen. Vooral de militaire conflictgebieden waar de bevolking op de vlucht is geslagen, worden geregeld geteisterd door golven van geweld en de daaruit voortkomende humanitaire noodtoestanden. In 2003 publiceerde Human Rights Watch een rapport dat de problematiek aankaartte van seksueel geweld als oorlogswapen. Als gevolg van dit rapport werden acties ondernomen ter preventie van dergelijke wandaden en hulpmaatregelen voor de slachtoffers. Op het internationaal toneel groeide een bijzonder initiatief, gedragen door regeringsvertegenwoordigers en een aantal VN-organen en ngo’s. België steunde een eerste project, Canada een tweede. Beide projecten worden uitgevoerd onder de gedeelde verantwoordelijkheid van 3 VN-instellingen: UNFPA, UNICEF en HCHR. Op het terrein verdelen ngo’s en overheidsinstellingen de taken.
De 2 projecten ondersteunden de oprichting van Commissies voor de Strijd tegen Seksueel Geweld. Men ontwikkelde een database waarmee de commissies het voorkomen en de aard van het seksueel geweld kunnen opvolgen. Om de duurzaamheid van het initiatief te garanderen, voegde men een capaciteitsversterkend luik toe: dankzij opleidingen kan het medische en technische personeel zich beter voorbereiden op de opvang en de fysieke en psychologische verzorging van de slachtoffers. Een evaluatie in 2009 bracht de resultaten van de twee vorige projecten in kaart. Hieruit bleek dat sensibilisering tot een enorme bewustwording had geleid over het seksueel geweld: slachtoffers durfden zich eindelijk uiten en kregen een gezicht. De Belgische bijdrage heeft er onder meer toe bijgedragen dat 33.292 slachtoffers van seksueel geweld werden geïdentificeerd. Anderzijds stelde men ook een aantal zwakke punten vast, zoals het gebrek aan opvang voor kinderen verwekt tijdens een verkrachting.
39
Case 2 Toegang voor vrouwen tot krediet
Vietnam Hanoi
Het Belgisch-Vietnamese Kredietproject bood het voorbije decennium financiële dienstverlening aan tienduizenden arme Vietnamese vrouwen in 17 provincies. De principes zijn gebaseerd op het systeem van de Grameenbank van de Bengalese Nobelprijswinnaar Muhammad Yunus: de vorming van kleine groepen waarbij de individuele leden tussen de 50 en 150 euro kunnen lenen en maandelijks terugbetalen aan een afgesproken interest. De Vietnamese Vrouwenvakbond beheert dit microkredietprogramma. De terugbetalingen zijn op maat van deze plattelandsvrouwen berekend en verlopen bijgevolg vrij vlot. Deze financiële dienstverlening verhoogt bovendien hun levensstandaard. Daarom zijn de ‘leners’ erg tevreden. Voor hen is dit project veel aantrekkelijker dan de minder flexibele kredieten van grote banken. Le Ngoc Trang Dai hield enkele dieren op haar boerderij. Met een lening van 100 euro voor een jaar bij het Kredietproject kon ze extra geiten aanschaffen. “Vroeger verhandelde ik tropisch fruit op de markt”, vertelt ze, “maar dat blijft seizoensgebonden. Daarom besloot ik een lening aan te gaan om de geiten te kunnen kopen. Door het uitbreken van de vogelgriep in 2006 kies ik voor geiten in plaats van gevogelte.”
40
DGD Jaarverslag 2009
Een kenmerk voor nogal wat leners is dat zij het krediet gebruiken om hun inkomensbronnen te diversifiëren. Kleine boeren zoals mevrouw Le moeten immers voorbereid zijn op plotse gebeurtenissen zoals de vogelgriep. Het Kredietproject zit in de laatste fase van de samenwerking tussen België en Vietnam. Nu wordt bekeken hoe Vietnam zijn ervaringen kan verankeren in een algemene dienstverlening gericht op duurzame instellingen voor microkrediet. Met een betere toegang tot financiële dienstverlening - zowel krediet, spaarmogelijkheden als verzekeringen - kunnen vrouwen zoals Le hun inkomen in evenwicht houden en investeren in de toekomst van hun familie.
Case 3 Acties tegen misbruik, geweld en seksuele kindermishandeling
Peru
Lima
© Gabriela Elgegren
Volgens het Peruaanse Millenniumdoelenrapport 2009 geeft meer dan 40% van de vrouwen tussen 15 en 49 jaar aan dat ze reeds het slachtoffer werden van een of andere vorm van geweld. Het ministerie voor de Vrouw en Sociale Ontwikkeling (MIMDES) meldt dat er in 2007 10.500 jongens, meisjes en tieners (dat is 30 per dag) seksueel werden misbruikt. Het probleem is des te zorgwekkender omdat de feiten amper worden gerapporteerd. De slachtoffers krijgen onvoldoende aandacht van de overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor hun bescherming en emotioneel en fysiek herstel. Bovendien lijden ze onder de vooroordelen, stigmatisering, afwijzing of ontkenning van en door de medewerkers van gerechtelijke instanties en gezondheidsdiensten. Dit maakt de traumatische situatie waaraan ze werden blootgesteld alleen maar erger. In deze context is het van wezenlijk belang gebleken om de gelijke behandeling van mannen en vrouwen en de autonomie van de vrouw te bevorderen en te streven naar een ingrijpende verandering van de machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen. Vandaag leiden die machtsverhoudingen nog al te vaak tot geweld, misbruik en seksuele uitbuiting. Bepaalde opvattingen zijn verankerd in de cultuur en de gedragingen, en zijn medeverantwoordelijk voor het feit dat overheidsdiensten slechts langzaam bijdraaien.
In een alliantie met nationale en regionale overheidsinstanties en de civiele samenleving, voert UNICEF sinds 2007 een project uit dat door de Belgische ontwikkelingssamenwerking wordt gefinancierd. Onmiddellijke resultaten van het project zijn: • de versterking van 193 ombudsdiensten op scholen en 140 ombudsdiensten in de gemeenschappen; • de vorming van meer dan 600 rechters, onderzoeksrechters, psychologen en politiemensen; • de installatie van 7 speciale camera’s voor het eenmalige gesprek met de slachtoffers; • het opstellen van een procedurehandboek voor dit gesprek; • en het redden van slachtoffers van seksuele uitbuiting. De belangrijkste en meest geslaagde verdienste van het project is dat de problematiek van misbruik, seksuele kindermishandeling en revictimisatie - het opnieuw slachtoffer worden van seksueel misbruik als jongere of volwassene - een prioriteit is geworden van verschillende instanties.
41
“Niet opnieuw slachtoffer worden, een fundamenteel recht voor kinderen en jongeren” Interview met María Peche Becerra
María Peche Becerra is plaatsvervangend vertegenwoordigster van de rechterlijke macht in het ‘Nationaal Actieplan voor Kinderen’ en het ‘Nationaal Plan terOndersteuning van Families’. Becerra staat in voor de gespecialiseerde ondersteuning van magistraten in kinderzaken en is een belangrijke schakel geworden tussengerechtelijke en planningsinitiatieven.
© Gabriela Elgegren
Welke successen of resultaten heeft het project geboekt?
Wat is er voor het land en voor de minderjarigen veranderd?
Becerra: “Dankzij het project zijn we niet meer geïsoleerd bezig, maar denken alle instanties in dezelfde richting, van het Openbaar Ministerie over de betrokken ministeries tot de regionale overheden. Onze gemeenschappelijke doelstelling is bij te dragen aan de preventie, bijstand, bescherming, het herstel en de re-integratie van slachtoffers. Door samen met de rechter terug te blikken, hebben we in kaart gebracht wat de ambtenaren of instanties deden, om hen daarna duidelijk te maken hoe ze sneller te werk konden gaan, in het belang van het kind. We hebben ook aangedrongen op de erkenning van het vermijden van revictimisatie als een fundamenteel recht van kinderen en jongeren in de verschillende wetboeken, juridische documenten en andere instrumenten.”
Becerra: “Er wordt op gelet dat de rechtbank de zaken nu ook vanuit het perspectief van het slachtoffer bekijkt, terwijl men vroeger, omwille van de rechtsgang, al te vaak het standpunt van de agressor overnam. Het thema staat tegenwoordig bovenaan op de politieke agenda. We hebben de problematiek aangekaart bij de Commissie voor de herziening van het wetboek voor het kind, zodat een van de eerste artikelen in het wetboek het recht op het niet opnieuw slachtoffer worden zou bevatten.”
Is er een positieve evolutie merkbaar? Becerra: “Ja, bijvoorbeeld in de gezondheidssector. Een tienermeisje had, ook al was ze zwanger, geen toegang tot gezondheidszorg indien ze niet vergezeld was van een familielid. Nu heeft de ‘Commissie voor de herziening van het wetboek’ het recht op gezondheidszorg voor tienermeisjes opgenomen. Ook de richtlijnen voor het eenmalige gesprek zijn aangepast, zodat de psycholoog/ interviewer perfect weet welke houding hij of zij moet aannemen tegenover een slachtoffer van misbruik.”
Welk effect willen jullie bereiken op middellange en lange termijn? Becerra: “Het project was de directe aanleiding voor het inzicht dat er een slachtofferproblematiek bestaat die door de strafrechtbanken niet wordt erkend. Op lange termijn willen we dat het overheidsbudget een strategisch programma opneemt ter bestrijding van misbruik, geweld en seksuele kindermishandeling.”
42
DGD Jaarverslag 2009
Hoe heeft dit alles bijgedragen aan het bereiken van de Millenniumdoelstellingen? Becerra: “Veel gevallen van misbruik houden verband met armoede. Tieners worden misleid met bedrieglijke werkaanbiedingen die uitmonden in seksuele uitbuiting. Daarom is het belangrijk om arme minderjarigen die al dan niet het slachtoffer werd van misbruik of uitbuiting, toegang te geven tot het onderwijs en de gezondheidszorg waarop ze recht hebben. Als we de slachtoffers de nodige bescherming bieden, zullen ze opnieuw naar school gaan. Zo draagt het project ook bij aan andere MDG’s.”
Case 4 Arbeidsgerichte vorming voor meisjes
Senegal
Dakar
© Sophie Petitjean
Het programma Forprofem (Formation professionelle féminine) begon in 2008 in drie regio’s, Diourbel, Fatick en Kaolack. Het doel is om een aangepaste vorming te bieden aan jonge meisjes die van school zijn afgehaakt. Ondanks de eerder bescheiden middelen (België droeg 2 miljoen euro bij) heeft dit programma al overtuigende resultaten neergezet: een opnamegraad van 52%, wat enkele duizenden begunstigden betekent. Dat is ongeveer het dubbele van wat aanvankelijk werd vooropgezet.
Op dit moment blijken de vormingslokalen veel te klein om het grote aantal leerlingen te kunnen ontvangen. Ook is het beeld over de vormingen van Forprofem veranderd: van ‘centra voor vorming van huispersoneel’ naar sterk gewaardeerde centra en opleidingen, zelfs bij de jongens. Daarom pleiten de vormingsbegeleiders voor grotere klassen. De vernieuwende rol die Forprofem speelt, werkt blijkbaar aanstekelijk.
Het programma biedt een hele omkadering voor de leerlingen tijdens de drie jaar durende opleiding, onder meer met stages. Het zorgt verder ook voor de uitstroom. Eens de vorming beëindigd, kunnen de meisjes immers solliciteren in de bedrijven waar ze stage liepen of ze kunnen zich verenigen in groupements d’intérêt économique die ook financieel door Forprofem worden gesteund.
43
© Béatrice Petit
44
DGD Jaarverslag 2009
Millenniumdoelstelling 4, 5 en 6 Millenniumdoelstellingen 4, 5 en 6 behandelen we samen omdat ze alle drie focussen op gezondheid. We noemen ze de ‘gezondheidsdoelen’.
4. In 2015 is kindersterfte sterk afgenomen • Het sterftecijfer onder kinderen tot vijf jaar met twee derde reduceren.
5. In 2015 sterven er minder vrouwen door zwangerschap • Het sterftecijfer onder vrouwen op het kraambed met drie kwart terugdringen.
6. In 2015 is de verspreiding van ziektes als aids en malaria gestopt • Verdere verspreiding van hiv/aids stoppen en het aantal besmettingen keren. • Het aantal nieuwe gevallen van malaria en andere ernstige ziekten stoppen en een begin maken met hun totale uitbanning.
Mondiale stand van zaken Kindersterfte De kindersterfte bij min 5-jarigen is wereldwijd gedaald. Voor de ontwikkelingslanden alleen stierven in 2007 74 op 1.000 min 5jarigen, tegenover 103 in 1990. In 1990 stierven wereldwijd 12,6 miljoen kinderen aan ziektes die te voorkomen of te behandelen zijn. Ondanks een groeiende populatie is dit cijfer toch gedaald naar 9 miljoen in 2007. Er is dus toch een opmerkelijke daling van de kindersterfte vast te stellen. Toch kennen heel wat landen weinig of geen vooruitgang in absolute termen. In Sub-Sahara Afrika ligt het sterftecijfer onaanvaardbaar hoog: één op zeven kinderen sterft er voor de vijfde verjaardag. Sub-Sahara Afrika vertegenwoordigt de helft van alle sterfgevallen bij de min 5-jarigen. Er zijn voortdurend inspanningen nodig om dit sterfteaantal te reduceren.
Moedersterfte De moedersterfte terugdringen is vooralsnog een van de moeilijkste Millenniumdoelstellingen gebleken. Jaarlijks sterven er meer dan een half miljoen vrouwen en meisjes als gevolg van complicaties tijdens de zwangerschap, de bevalling of zes weken erna (= moedersterfte). Bijna alle komen voor in ontwikkelingslanden. De helft van alle gevallen van moedersterfte doet zich voor in Sub-Sahara Afrika en een derde in Zuid-Azië. Deze twee regio’s zijn samen goed voor 85% van alle gevallen van moedersterfte. De moedersterfte blijft er onaanvaardbaar hoog. Op het vlak van reproductieve gezondheid is er de voorbije jaren amper vooruitgang geboekt. Toch is er ook een toename van geschoold personeel in de gezondheidszorg. Het aantal geboortes bijgewoond door gekwalificeerd gezondheidspersoneel in ontwikkelingslanden is toegenomen van 53% in 1990 tot 61% in 2007. In diezelfde periode is ook het aandeel zwangere vrouwen die prenatale zorg kregen, gestegen van 64 naar 79%.
45
Voorkomen van aids en malaria UNAIDS, het VN-programma rond hiv/aids, en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) maakten in 2009 vooruitgang in de strijd tegen hiv/aids bekend. Sinds 2001 zijn nieuwe hiv-besmettingen op wereldvlak met 17% gedaald, en met 15% in Sub-Sahara Afrika, wat neerkomt op 400.000 minder besmettingen in 2008. Hiv-preventieprogramma’s hebben hierin een duidelijke rol gespeeld. Daarentegen zit het aantal infecties in Oost-Europa en Centraal-Azië sterk in de lift. Van de 33,4 miljoen mensen die momenteel met aids leven, hebben er ook steeds meer uitzicht op een langer leven dankzij antiretrovirale middelen. Daardoor daalde het aantal aids-gerelateerde overlijdens met 10% over de voorbije vijf jaar. Antiretrovirale middelen hebben bovendien een belangrijke impact getoond bij het voorkomen van nieuwe besmettingen bij kinderen, doordat meer hiv-positieve moeders toegang hebben tot de behandeling die het overdragen van het virus naar de kinderen belemmert. Zo konden sinds 2001 ongeveer 200.000 nieuwe besmettingen bij kinderen voorkomen worden. Daarnaast werd vastgesteld dat de impact van de strijd tegen aids hoog is wanneer aidspreventie en -behandeling binnen algemene gezondheidszorgdiensten zijn geïntegreerd. Jaarlijks overlijden nog steeds 1 miljoen mensen aan malaria. Malaria is nochtans een ziekte waarvoor efficiënte geneesmiddelen bestaan, maar niet iedereen heeft er simpelweg toegang toe. 95% van de malariadoden komt uit Sub-Sahara Afrika. Grootschalige malariacampagnes en -acties missen nochtans hun effect niet.
De Belgische inbreng Het recht op gezondheid en gezondheidszorg en het bereiken van de Millenniumdoelstellingen terzake zijn prioriteiten voor de Belgische ontwikkelingssamenwerking. In 2009 stelde België met de beleidsnota gezondheidszorg zijn visie en aandachtspunten in deze sector duidelijk.
Multisectorale en holistische benadering van gezondheid België plaatst het recht op gezondheid binnen een globaler kader, in een bredere ontwikkelingsstrategie. Die moet zowel leiden tot verbeteringen in de gezondheid als in de materiële welvaart van de armste bevolkingsgroepen. Naast gezondheid gaat het dus om onderwijs, drinkbaar water, hygiëne, voeding, huisvesting, vrouwen- en kinderrechten,… Zo beïnvloedt het vormingsniveau van de moeder in belangrijke mate de gezondheidstoestand van haar kinderen, en gebrek aan drinkbaar water of fatsoenlijke huisvesting leiden tot gezondheidsproblemen. Maar de impact is ook omgekeerd. Gezondheidsproblemen hebben een belangrijk effect op de economische ontwikkeling: absenteïsme, verminderde efficiëntie van de beroepsbevolking, enz. Hoge privékosten voor medische behandelingen houden ontelbare gezinnen in een armoedeval. Daarom is het universele recht op toegang tot kwaliteitsvolle gezondheidszorgen zo belangrijk.
Versterking van de gezondheidssector België benadrukt het belang van basisgezondheidszorg om het universeel recht op gezondheid te kunnen realiseren. Ons land wil helpen om betere gezondheidszorgsystemen in de partnerlanden op te zetten. Die zorg moet er kwaliteitsvol zijn en toegankelijk voor alle lagen van de bevolking. België ijvert voor een betere opleiding van gezondheidspersoneel, voor de integratie van de strijd tegen specifieke ziektes in de gezondheidszorgsystemen, en voor een betere toegankelijkheid tot gezondheidszorg. De Belgische belangstelling voor gezondheidszorg vertaalt zich ook in een versterkt financieel engagement. In 2009 besteedde de Belgische ontwikkelingssamenwerking meer dan 150 miljoen euro aan deze sector, verdeeld over haar verschillende hulpkanalen.
België ondersteunt meer gestroomlijnde acties Er zijn regels nodig opdat de ontwikkelingsinstellingen van donorlanden elkaar zouden aanvullen, in plaats van hetzelfde werk te verrichten of elkaar tegen te werken. Die regels en normen, door alle landen overeengekomen en overal geldig, worden door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) opgesteld.
46
DGD Jaarverslag 2009
© Béatrice Petit
Een mooi voorbeeld hiervan is de overeenkomst over de migratie van gezondheidspersoneel. Sommige landen hebben een tekort, zoals de VS of Groot-Brittannië. In andere landen, zoals Ghana of de Filippijnen, wil dit personeel graag emigreren omwille van betere lonen. Maar het vertrek van deze mensen, gevormd op kosten van de ontwikkelingslanden, dreigt het gezondheidssysteem in die ontwikkelingslanden te verzwakken (brain drain). België spant zich actief in opdat de WHO er in 2010 een code of conduct over aanneemt. Die zou een evenwicht mogelijk maken tussen recht op migratie, respect van de noden van de gezondheidssystemen in de uitzendlanden en compensaties voor verlies van het gevormd personeel. Alle Belgische actoren hebben zich actief ingezet om de WHO te helpen, in het kader van de Europese Unie, om een evenwichtig voorstel te kunnen indienen.
Internationale afstemming Maar naast die internationale normen moeten ook de uitvoeringslanden regels hebben om de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk te gebruiken. Daarom is in de Verklaring van Parijs in 2005 vastgelegd dat de internationale hulp zich zoveel mogelijk moet afstemmen op de nationale plannen en procedures. België heeft in 2009 de nodige stappen gezet om in 2010 toe te treden tot het International Health Partnership (IHP - Internationaal Gezondheidspartnerschap). De 42 leden zijn donor- en ontwikkelingslanden, internationale organisaties zoals WHO, UNICEF, WB, Global Fund en de privésector zoals de Bill Gates Foundation. Zij willen zich allen inspannen om de Millenniumdoelstellingen inzake gezondheid te bereiken.
47
Cases Case 1 Aidsbestrijding door beter beheer van gezondheidsdiensten
Zuid-Afrika Pretoria
© Béatrice Petit
De Belgische ontwikkelingssamenwerking draagt actief bij tot de bestrijding van hiv/aids. Dat blijkt uit de samenwerkingsprogramma’s waarin de ziekte als concentratiesector of transversaal thema is opgenomen, en uit de geïntegreerde aanpak van de gezondheidszorg. België is sinds de oprichting in 1996 partner van UNAIDS. Voor de periode 2008-2011 stelt ons land een bedrag van 17,6 miljoen euro ter beschikking. Zo heeft de Belgische ontwikkelingssamenwerking onder meer in Zuid-Afrika, een van de zwaarst getroffen landen, sinds 2001 de strijd tegen aids en de ermee samenhangende tuberculose actief ondersteund. De dubbelzinnige houding ten overstaan van aids die men soms in Zuid-Afrika hanteert, bemoeilijkte de uitwerking van de vooropgestelde en enigszins ambitieuze doelstellingen.
48
DGD Jaarverslag 2009
Toch heeft men dankzij de nodige vastberadenheid en dialoog reële resultaten geboekt. In het kader van de geïntegreerde gezondheidszorg verwierf het medisch personeel in een zeventigtal hospitalen zogenaamde zachte vaardigheden als stressbeheer, strategische planning en teambuilding, wat zorgde voor een beter beheer van de hospitalen en de gezondheidsdiensten. België verrichtte via de specifieke training van medisch personeel pionierswerk in de gecoördineerde aanpak van hiv en tuberculose. Een aanpak die ondertussen door het Globaal Fonds tegen Aids, TBC en Malaria (GFATM) werd overgenomen.
Case 2 Voorzichtige vooruitgang in de strijd tegen kinder- en moedersterfte
Uganda
Kampala
© World Bank / Ray Witlin
Uganda kent bijzonder hoge cijfers van kindersterfte en moedersterfte verbonden aan de zwangerschap, respectievelijk 76 op 1.000 en 435 op 100.000. Ter vergelijking, in België is dat 5 op 1.000 en 10 op 100.000. België ondersteunt de gezondheidssector in Uganda sinds 2005, en heeft daarvoor via het bilaterale samenwerkingsprogramma tot in 2012 in totaal 34,5 miljoen euro voorzien. De Belgische steun draagt bij aan de realisatie van het Ugandese strategische plan voor de gezondheidssector dat focust op preventieve zorg, in het bijzonder voor jonge kinderen en zwangere vrouwen. Het Ugandese gezondheidsbudget bedroeg in 2009 ongeveer 225 miljoen euro, waarvan 90 miljoen werd bijgedragen door de internationale gemeenschap.
De cijfers van 2009, respectievelijk 76 op 1.000 en 435 op 100.000, tonen dat de doelstellingen niet worden gehaald, maar dat er wel degelijk vooruitgang wordt geboekt. De tussentijdse evaluatie van het strategisch plan wijst op reële verwezenlijkingen in de gezondheidssector, zoals het goede niveau van vaccinaties, toegenomen familieplanning, meer geboortes in gezondheidscentra en verbeterde malariabehandeling en -preventie. De belangrijkste uitdagingen voor de toekomst zijn de steun verhogen via het nationaal budget, een betere doeltreffendheid, een sterker beheer op alle niveaus, meer vaccinatiecampagnes, meer geschoold personeel en verbeterde werkomstandigheden, een beter aanbod van geneesmiddelen, en de preventie van hiv/aids blijven verzekeren.
Voorzichtige resultaten In 2005 bedroeg de kindersterfte in Uganda 88 op 1.000, en stelde het plan voorop om dat tegen 2010 tot 68 op 1.000 terug te brengen. Het aantal moedersterftes lag in 2005 op 505 bij 100.000 geboortes, en de doelstelling voor 2010 op 354 op 100.000.
49
De Belgisch-Ugandese samenwerking Gezondheid is een van de twee concentratiesectoren van het Belgisch-Ugandese samenwerkingsprogramma. De Belgische hulp wordt direct ingeschreven in het Ugandese gezondheidsbudget (budgethulp). Aangezien België zich op dezelfde lijn stelt als de andere donoren in de gezondheidssector, versterkt dit de onderhandelingsmogelijkheden met het Ugandese ministerie van Gezondheidszorg. De Belgische stortingen gebeuren pas nadat Uganda de eigen prestaties heeft aangetoond, een auditrapport heeft voorgelegd en de vooruitgang in de gezondheidscijfers is nagegaan. Budgethulp zorgt ervoor dat Uganda haar ontwikkeling in eigen handen neemt, en het vermindert meteen ook de beheerskosten bij de donoren. Parallel met deze budgethulp gaat België op projectbasis de vaardigheden versterken van het gezondheidspersoneel inzake planning, leiderschap en beheer, zowel in het ministerie van Gezondheid als in de districten en de hospitalen. België werkt daarbij actief samen met de andere betrokken donoren zoals de Wereldbank, maar ook met de Makerere University in de hoofdstad Kampala, die gesteund wordt door het Instituut voor Tropische Geneeskunde (ITG-Antwerpen). Jaarlijks wordt ook een zeventigtal beurzen uitgereikt aan studenten in de medische sector, zowel voor lange als korte vormingen. Men geeft daarbij de voorkeur aan vormingen in Uganda zelf of in de nabije regio. En elk jaar komen ongeveer tien studenten zich specialiseren in België.
50
DGD Jaarverslag 2009
Case 3 Een nieuwe financiële prikkel zorgt voor betere gezondheidszorg
Rwanda
Kigali
Het principe van de prestatiegerichte financiering is in 2002 geïntroduceerd ter vervanging van het systeem met vaste premies. Deze financiële techniek - ook de ‘contractuele aanpak’ genoemd is gericht op het verhogen van het volume dienstverlening in de gezondheidszorg met behoud van de kwaliteit ervan. Het ministerie voor Volksgezondheid heeft in 2005 beslist deze financiële methode toe te passen in de gezondheidscentra en de klinieken van Ruli, Rutongo, Kabgayi, Kabuga, Bugesera en Kigali. Deze strategie werd in 2006 verruimd naar 4 andere districten. Het principe van de prestatiegerichte financiering is eenvoudig: men meet de kwantiteit en de kwaliteit van de geleverde gezondheidsdiensten en men verloont het gezondheidspersoneel op basis daarvan.
Een coördinatie- en beheerscel van het ministerie ziet toe op de correcte toepassing van het systeem, financieel ondersteund door diverse partners. België heeft hierin een groot aandeel. Verschillende positieve evoluties vinden plaats in de gezondheidssector, onder meer ook de oprichting van coöperatieve mutualiteiten. Het is daardoor niet altijd evident in te schatten aan wie of wat precies een gunstige wending te danken is. Sinds 2005 verzamelt BTC gegevens hierover. Daaruit blijkt alvast dat de ‘contractuele aanpak’ vooral geleid heeft tot een enorme kwaliteitsverbetering van de aangeboden gezondheidsdiensten. Dit hele nieuwe systeem heeft een radicale verandering teweeggebracht, zowel in houding van het personeel als in de bejegening van de patiënt.
Om dit principe toe te passen, is een akkoord nodig met het personeel van de diverse centra, klinieken en de administratieve diensten. Dit akkoord behandelt de kwaliteitscriteria die nodig zijn voor deze activiteiten, en de totaalsom van de premies per prestatie. Sinds 2006 worden de premies aan de gezondheidscentra door de Rwandese overheid betaald, aan de klinieken door de partners. Dankzij de premies betaald door BTC aan 11 districtsklinieken kon het personeel zijn loon doen stijgen voor een totaal van ongeveer 33 procent. In de gezondheidscentra liep dat sinds 2006 op tot 40 à 80 procent.
51
Case 4 Het idee van de mutualiteit in praktijk gebracht
Senegal
Dakar
© Sophie Petitjean
BTC begeleidt al enkele jaren het project ‘Hulp aan gezondheidssystemen in de Medische Regio’s Kaolack en Fatick’, dat nu in de laatste rechte lijn zit. Het project ondersteunt en ondersteunde vele vernieuwende initiatieven die vraag en aanbod inzake gezondheidszorg op elkaar willen afstemmen. Want zoals ook elders in Afrika leeft in Senegal de cultuur van ‘onvoorzienigheid’ op vlak van gezondheid: “laten we hopen dat ik niet ziek word...”. Het gevolg van deze houding is een gebrek aan middelen in geval van ziekte. Het project speelt hierop in, met een forfaitair tarief voor de patiënten en een systeem van ziekteverzekering. Sokone is een van de pilootdistricten van het project. In het gezondheidscentrum zijn de veranderingen amper bij te houden. Zegt Ibrahim Agne, kaderlid van het district: “Vroeger moest je 40 kilometer verder gaan om een gezondheidscentrum te vinden. Ons gezondheidscentrum hier werd in de jaren 2000 wel ingericht met hulp van de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, maar in de prakijk konden alleen verloskundige ingrepen worden uitgevoerd. Nu heeft Sokone een operatiekamer, radiologie, echografie, materniteit, pediatrische diensten en een vaccinatieafdeling.”
52
DGD Jaarverslag 2009
Aan de zijde van het aanbod is het centrum dus gegroeid, maar ook aan de vraagkant werd gesleuteld. Christa Mayrhofer, technisch assistente bij BTC: “De uitdaging was om de financiële toegankelijkheid tot gezondheidszorgen te verhogen. Daarom heeft het programma een ziekteverzekering uitgebouwd, enerzijds gericht op een collectieve aansluiting bij een schoolverzekering, als deel van het schoolgeld, en anderzijds een familiale verzekering.” Elhadji Younouss Sabaly, secretaris van de mutualiteit in Sokone, ziet het systeem duidelijk aanslaan: “Er is een groeiende vraag, althans bij de niet-moslimscholen, om deel te nemen aan het systeem van de schoolverzekering. De familiale verzekering telt nu 416 leden, waarvan er 74 stipt hun bijdrage betalen. In totaal gaat het om 1.395 begunstigden en 285 medische interventies.”
Case 5 Vernieuwing in de ondersteuning van de gezondheidsverzekering
Peru
Lima
© BTC
Het Programma voor sectorale financiële Steun aan de integrale Gezondheidsverzekering (PROSIS) wil ondersteuning bieden bij het verlenen van basisgezondheidsdiensten. Dit was zowel voor Peru als voor België een prioriteit. Het gaat vooral om de dienstverlening aan moeders en kinderen. De Peruaanse regering heeft dit programma (van 2006 tot 2009) met succes uitgevoerd. De zeer arme plattelandsbevolking van de regio’s Apurímac, Cajamarca en Ayacucho is nu gedekt door de integrale gezondsheidsverzekering. Het aantal verzekerde inwoners steeg van 260.968 tot 1.325.495, dat is 5 keer hoger dan 4 jaar geleden. De stijging in de dekking was vooral opmerkelijk in Ayacucho, waar 93% van de arme bevolking intussen aangesloten is. In Cajamarca en Apurímac waren de cijfers ook hoopgevend, met respectievelijk 90% en 85% aangeslotenen.
De belangrijkste blijvende verwezenlijkingen zijn de kwalitatieve processen om de strategieën ter financiering van de dienstverlening te verfijnen. De steun van de Belgische ontwikkelingssamenwerking is cruciaal geweest tijdens de volledige uitvoering van het project. Ze zorgde voor begeleiding en technische ondersteuning en ging de dialoog aan met de Peruaanse overheid. De Belgische ontwikkelingssamenwerking nam bovendien ook de rol van rechtstreekse medefinancierder op zich. De financiële bijdrage kaderde in een nieuwe uitvoeringsmodaliteit. De fondsen worden rechtstreeks aan het Peruaanse overheidsbudget overgemaakt en door de integrale gezondheidsverzekering uitgevoerd en beheerd. Deze ondersteuningsvorm, door slechts enkele landen in Peru toegepast, onderstreept het vertrouwen in de capaciteit en transparantie van de Peruaanse overheid.
Ook het vooropgestelde doel van een hoger aantal bevallingen in gezondheidscentra werd in de drie departementen ruim overtroffen. De grootste stijging vond plaats in Apurímac, waar het aantal bevallingen in dezelfde periode steeg van 54% tot 86%. Daardoor verminderde de absolute moedersterfte met meer dan 50% gedurende de laatste vier jaar, zowel in Ayacucho als in Apurímac (een indicator bij MDG 4). De bevalling in een gezondheidscentrum is bovendien een van de beste indicatoren om de kwaliteit en doeltreffendheid van de toegang tot gezondheidszorg te kennen.
53
© Béatrice Petit
54
DGD Jaarverslag 2009
Millenniumdoelstelling 7 In 2015 leven meer mensen in een duurzaam leefmilieu • De principes die gelden voor duurzame ontwikkeling opnemen in nationale milieubeleidsprogramma’s; het keren van het verlies van natuurlijke hulpbronnen. • Het aantal mensen dat geen duurzame toegang heeft tot veilig drinkwater met de helft terugdringen. • Tegen 2020 de leefomstandigheden van ten minste 100 miljoen krottenwijkbewoners aanzienlijk verbeteren.
Mondiale stand van zaken CO2-uitstoot
Deze Millenniumdoelstelling focust onder meer op de integratie van duurzame ontwikkeling in het overheidsbeleid en de ommekeer van het verlies aan natuurlijke bronnen. Wereldwijd is de CO2-uitstoot gestegen met 31% sinds 1990. In 2006 noteerde men nog een stijging van 2,5% ten opzichte van het jaar voordien. De opwaartse trend zet zich dus verder, ondanks de inspanningen. De geïndustrialiseerde landen stoten 4 keer meer CO2 per capita uit dan de ontwikkelingslanden - het verschil is nog frappanter als men enkel met de Minst Ontwikkelde Landen vergelijkt. De strijd tegen de klimaatverandering is een urgente prioriteit voor de internationale gemeenschap. Er werd bijzonder veel verwacht van de Klimaattop in december 2009 in Kopenhagen. De resultaten waren echter teleurstellend, harde verbintenissen voor CO2-reductie bleven uit. Een gemiste kans, want de economische crisis was een uitgelezen moment om de klimaatverandering op een efficiëntere en meer geïntegreerde manier aan te pakken. Sterke samenwerkingsverbanden en beleidsstrategieën dragen zichtbaar bij tot de bescherming van de ozonlaag. De 195 leden van het Montreal Protocol hebben sinds 1986 de consumptie van producten die de ozonlaag aantasten praktisch volledig gereduceerd. Slechts 18 leden hebben geen aangepaste wetgeving om de ozonlaag verder te beschermen. Toch wachten er ons nog enkele grote uitdagingen.
Biodiversiteit Veel grotere inspanningen zijn nodig om onze biodiversiteit te behouden. Het beheer van beschermde gebieden moet de overleving van diverse soorten en ecosystemen vrijwaren. Dat is de hoeksteen van de mitigatiemaatregelen in de strijd tegen de klimaatverandering. In 2008 werd nog maar 12% van de planeet beschermd. De wereldwijde ontbossing gaat door aan het alarmerende tempo van 13 miljoen hectare per jaar. Nieuwe aanplant en natuurlijke bosgroei kunnen dat onvoldoende compenseren. Verminderde boskap kan nochtans een rol spelen in de reductie van broeikasgassen en bijgevolg een mitigerend effect hebben op de klimaatverandering. Sub-Sahara Afrika en Latijns-Amerika blijven qua biodiversiteit de grootste nettoverliezers. Toch slaagden een aantal landen erin om uitgestrekte gebieden te beschermen.
Water Tegen 2015 moet het bevolkingsaandeel dat geen toegang heeft tot drinkbaar water en sanitaire voorzieningen halveren. Globaal genomen zal de waterdoelstelling worden gehaald. De grootste uitdagingen bevinden zich in Zuid-Azië en Sub-Sahara Afrika, ondanks de hier reeds geboekte vooruitgang. Het gros van de problemen met stromend water komt voor in rurale gebieden. Een pak meer mensen beschikt sinds enkele jaren over veilig drinkbaar water, en toch wordt waterschaarste beschouwd als een bron van toekomstige conflicten.
Sloppenwijken Het antwoord op de klimaatveranderingen is een combinatie van twee luiken: mitigatie en aanpassing. Mitigatie of matiging (mitigation) behelst maatregelen die een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen tot doel hebben: energiezuinig vervoer, koolstofarme industrie, energie-efficiëntie... Aanpassing (adaptation) verwijst naar ingrepen die de gevolgen van de klimaatverandering voor onze samenleving beperken: bouwen van dammen, terugdringen van de verwoestijning, droogtebestendige zaden, aangepaste landbouwtechnieken...
In 1990 woonde de helft van de wereldbevolking in sloppenwijken. Dat aandeel is anno 2006 gedaald naar 36%, hoofdzakelijk dankzij de immense vooruitgang in China en India. De toestand van de sloppenwijken blijft veruit het ergst in Afrika. De huidige huisvestingen energiecrisis doet vrezen dat de vooruitgang op dit vlak in vele ontwikkelingslanden wordt teruggedraaid.
55
© DGD / Thomas Hiergens
De Belgische inbreng Reeds meer dan tien jaar is duurzame ontwikkeling een essentieel onderdeel van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. De zorg voor het milieu is een transversaal thema van het beleid: er wordt in alle projecten en programma’s zo veel als mogelijk rekening mee gehouden. Ons land draagt dan ook op diverse manieren bij aan de verwezenlijking van MDG 7.
Het Poverty and Environment Initiative van UNEP Een door België aangemoedigd UNEP-programma is het Poverty and Environment Initiative. Dit programma ontwikkelt adequate wetgeving voor een duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen. In een eerste fase hielp het 4 Belgische partnerlanden om milieubeheer te integreren in hun armoedebestrijdingsbeleid. De achterliggende idee is dat, wanneer het milieu verder verloedert, de armen daar het eerste slachtoffer van zijn. De tweede fase bouwt erop verder en breidt dit uit naar 10 Afrikaanse landen, waaronder 5 Belgische partnerlanden (Mali, Mozambique, Rwanda, Tanzania en Uganda) en 3 Aziatische landen, waaronder het partnerland Vietnam.
Het Global Environment Fund De Belgische bijdrage aan het Global Environment Fund (GEF) steeg de voorbije jaren aanzienlijk, maar de steun is natuurlijk niet vrijblijvend. België volgt de globale en regionale strategieën van de GEF nauw op en bewaakt of de prioriteiten zich effectief vertalen in de ontwikkelingsplannen van de gesteunde overheden. Daarnaast volgt ons land de interne evaluaties op en neemt het, in samenspraak met andere donoren, initiatieven om de resultaten te analyseren. België heeft samen met Finland en het FAO het functioneren van de organisatie doorgelicht.
56
DGD Jaarverslag 2009
Sterke multilaterale bijdragen De financiële bijdragen zijn het afgelopen decennium sterk gestegen en worden hoofdzakelijk via de multilaterale ontwikkelingssamenwerking besteed. De totale financiële steun voor de bescherming van het milieu bedroeg in 2008 122 miljoen euro, waarvan 32 miljoen aan biodiversiteit. 85% van de steun voor milieumaatregelen wordt gekanaliseerd langs multilaterale partnerorganisaties. Daarvan nemen het Global Environment Fund (GEF) en het VN-Milieuprogramma (UNEP) het grootste deel voor hun rekening.
Gouvernementeel: water, sanitair en natuurlijke rijkdommen Ons land besteedt veel aandacht aan ‘water en sanitair’: waterzuivering, efficiënt waterbeheer, infrastructuurwerken voor basissanitair, enz. Deze elementen hebben invloed op andere Millenniumdoelstellingen en dragen dus sterk bij tot een gezondere sanitaire omgeving en makkelijker te verbouwen akkers, tot een betere voedselvoorziening, enz. Sinds enkele jaren stijgt het aantal projecten dat verband houdt met het duurzame beheer van natuurlijke rijkdommen. De Belgische ontwikkelingspartners stellen zich steeds ontvankelijker op voor milieuproblemen en de link met menselijke ontwikkeling. We stellen dit onder meer vast in de nieuwe samenwerkingsprogramma’s uitgewerkt in 2009. Marokko, Peru, Senegal en Tanzania kozen voor milieu, water en/of beheer van natuurlijke rijkdommen als prioritaire samenwerkingssector.
Biodiversiteit en het Koninklijk Instituut voor Natuurwetenschappen Het is moeilijk om iets te beschermen wat je niet kent. Momenteel is de kennis over biodiversiteit nog lang niet volledig. Het bestuderen van de biodiversiteit is een van de opdrachten van het Koninklijk Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN). Als nationaal focal point voor het VN-Verdrag voor Biologische Diversiteit zet het instituut zijn wetenschappelijke expertise in voor de uitvoering van dit verdrag. Met de steun van de Belgische ontwikkelingssamenwerking helpt het instituut ook de ontwikkelingslanden meer kennis te verwerven over biodiversiteit en deze kennis te verwerken in het overheidsbeleid. De versterking van de capaciteit en de infrastructuur is de sleutel tot het welslagen van deze opdracht: wetenschappelijke en technische opleidingen, opzetten van informatienetwerken, steun voor sensibiliserings- en onderwijsprogramma’s, enz.
57
Cases Case 1 Initiatieven voor klimaatgevoelig handelen in het ontwikkelingsbeleid
Gids voor de Integratie van Klimaatadaptatie in het Ontwikkelingsbeleid
KLIMOS: Onderzoeksplatform Klimaat en Ontwikkelingssamenwerking
De Belgische ontwikkelingssamenwerking is actief in de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), meer bepaald in de werkgroepen van de comités voor ontwikkelingssamenwerking (DAC) en leefmilieubeleid (EPOC). In deze werkgroepen wisselen donoren en andere ontwikkelingsactoren kennis en ervaring over leefmilieu en ontwikkelingssamenwerking uit.
Lange tijd stond men wantrouwig tegenover de integratie van het klimaatdenken in het ontwikkelingsbeleid. Men vreesde dat van de oorspronkelijke doelstellingen zou worden afgeweken ten voordele van louter klimaatsmitigatie. Ook werd vaak gesteld dat de klimaatopwarming vooral een zaak van het Noorden is. In het Zuiden waren dringender problemen aan te pakken, zoals de Millenniumdoelstellingen. Het besef groeit nu dat in heel wat streken de klimaatverandering het behalen van de Millenniumdoelstellingen in de weg staat.
In 2009 werden richtlijnen uitgewerkt in een beleidsgids om aanpassing (adaptation) op te nemen in het ontwikkelingsbeleid van donoren en hun partners. De beleidsgids beoogt volgende resultaten: • bevorderen van het begrip voor de gevolgen van klimaatverandering in ontwikkelingslanden en erkennen van de nood om aanpassing aan klimaatverandering te stroomlijnen met het ontwikkelingsbeleid; • identificeren van manieren om van bij de ontwerpfase klimaatadaptatie te integreren in het ontwikkelingsbeleid; • identificeren van praktijken voor donoren om hun partnerlanden te steunen bij het verminderen van hun kwetsbaarheid voor klimaatverandering. De beleidsgids is een goed instrument voor de Belgische ontwikkelingssamenwerking en haar partners om van bij het ontwerp van samenwerkingsplannen, programma’s en projecten de impact van klimaatverandering op ontwikkeling in rekening te brengen.
58
DGD Jaarverslag 2009
KLIMOS is een initiatief van KULeuven-professor Bart Muys. Begin 2009 werd de overeenkomst voor dit onderzoeksprogramma ondertekend. KLIMOS onderzoekt hoe klimaatbeleid en ontwikkelingssamenwerking met elkaar te verzoenen door te focussen op drie domeinen: energie, voedselzekerheid en bosbouw. Het onderzoek wordt gefinancierd door de Belgische ontwikkelingssamenwerking via VLIR-UOS, de Vlaamse Interuniversitaire Raad – Universitaire Ontwikkelingssamenwerking. KLIMOS wil een stevige kennisbasis uitbouwen over de gevolgen van de klimaatverandering voor het Zuiden. Het is een consortium van een tiental onderzoeksgroepen van KULeuven, VUB, UGent en de Katholieke Hogeschool St-Lieven. De onderzoeksresultaten zullen ter beschikking worden gesteld van de Belgische ontwikkelingssamenwerking, andere overheden, ngo’s en de privésector.
Case 2 PROTOS: drinkwater en sanitatie
Rwanda
Kigali
© PROTOS
DGD ondersteunt ook ngo’s in hun programma’s en projecten. Een van de ondersteunde ngo’s is PROTOS, die een rijke ervaring opbouwt inzake toegang tot en beschikbaarheid van water. Sinds 1998 wordt PROTOS’ ervaring in de drinkwater- en sanitatiesector in Rwanda gekarakteriseerd door een intensief partnerschap met de lokale ngo COFORWA. COFORWA is verantwoordelijk voor de realisaties in het district Muhanga in de Zuid Provincie. In een eerste fase beperkte de interventie zich tot de aanleg en herstel van drinkwatersystemen, met veel aandacht voor het beheer van de drinkwatersystemen. Sinds het vijfjarenprogramma 2003-2007 is hier een vitale hygiëne- en sanitatiecomponent aan toegevoegd. Het programma wordt grotendeels gefinancierd door DGD, aangevuld met eigen middelen van PROTOS of van private donoren. In het programma 2008-2010 werd ook een pilootproject rond landbouw met twee andere ngo’s aan het waterprogramma toegevoegd: rijstirrigatie in de vallei en erosiebescherming op de hellingen.
Toegang tot drinkbaar water en sanitatie In de landelijke streken van Muhanga heeft slechts 50% van de bevolking toegang tot veilig drinkwater en basissanitair. PROTOS en COFORWA willen deze situatie verbeteren door waterleidingsystemen te rehabiliteren en uit te breiden, alsook publieke en familiale latrines te bouwen. Goede hygiëne- en sanitatiemaatregelen hebben evenzeer een grote impact. Daarom geven deze organisaties vorming en voorlichting over hygiëne en sanitatie aan gemeenschappen en scholen.
Enkele concrete realisaties van PROTOS in het kader van het Meerjarenprogramma van DGD: • Dankzij herstel en uitbreiding van een gravitair waterleidingsysteem kregen 1.520 mensen in Rugendabari toegang tot veilig drinkwater. In Cyeza is een waterleidingsysteem aangelegd ten behoeve van ongeveer 1.200 mensen en een school met 1.000 leerlingen. In 2010 zal ook een pomp op zonne-energie worden aangeschaft. • In twee scholen met een totaal van 1.000 leerlingen werden regenwatertanks en latrineblokken gebouwd en bij het sectorbureau van Cyeza werden publieke latrines geplaatst. • Om een gedragsverandering op het gebied van hygiëne en sanitatie te bewerkstelligen, gebruikt men twee methodes: - Participatory Hygiene And Sanitation Transformation (PHAST): de voorlichters van COFORWA vormen trainers die geregeld sessies met de bevolking organiseren, waarbij ze aan de hand van afbeeldingen de huidige hygiëne- en sanitatiesituatie analyseren en voorstellen doen om die te verbeteren. - Hygiène et Assainissement en Milieu Scolaire (HAMS): in een achttal scholen met ongeveer 5.000 leerlingen zijn groepen opgericht van 15 leerlingen uit alle klassen die onder leiding van een onderwijzer(es) verantwoordelijk zijn voor het schoonhouden van de school en het beheer van de latrines.
59
Case 3 De Peruaanse civiele samenleving in de bres voor milieu en landbouw
Peru
Lima
© Autre Terre
Ecosolidaire vrouwen beheren huishoudelijk afval In het zuiden van Peru storten de districtsgemeentes van Arequipa, goed voor een 900.000 inwoners, elke dag honderden tonnen afval op braakliggende terreinen rond de stad. De geïmproviseerde vuilnisbelten zijn een broeihaard van besmetting en maken het streeklandschap toeristisch minder aantrekkelijk. Het project ‘Ecosolidaire vrouwen – solidair huishoudelijk afvalbeheer in Arequipa’ is gegroeid vanuit arme moeders die actief zijn in volksorganisaties. Kleine groepjes vrouwen gaan in de woonwijken sensibiliseren om de mensen de gewoonte aan te leren afval te sorteren. Het niet-organische (recycleerbare) deel wordt - gratis en solidair - aan de groepen toevertrouwd.
60
DGD Jaarverslag 2009
Sinds anderhalf jaar steunen en begeleiden de Belgische ngo Autre Terre en haar lokale partner CECYCAP uit Arequipa dit initiatief. Ze ontvangen daarvoor een cofinanciering van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Enkele resultaten: • 55.000 ton afval werd opgehaald en gesorteerd, waarvan 38.500 ton verkocht; • het inkomen voor een halve dag werk van elke vrouw steeg met gemiddeld 6,5 euro; • er werd voor elke groep vrouwen een solidair fonds opgericht om in te spelen op een noodsituatie in de organisatie of gemeenschap. Verwacht wordt dat dit project haar acties kan opvoeren met de bouw van een installatie voor de opslag, het sorteren en de eerste verwerking van recycleerbare afvalstoffen. Zo kan de schade aan de Peruaanse natuur worden ingeperkt.
“Dialoog en overheidsbeïnvloeding zijn noodzakelijke voorwaarden voor een duurzaam milieu” Interview met Ymelda Montoro
Vanuit een strategische benadering geeft de Belgische ontwikkelingssamenwerking financiële steun aan het Peruaans Actienetwerk voor Alternatieve Landbouw. Hierdoor kwamen een overheidsbeleid en verschillende nationale programma’s tot stand die de vermindering van het gebruik van uiterst giftige verdelgingsmiddelen, de bescherming van de landbouw- en biodiversiteit en de biologische landbouw promoten. Ymelda Montoro is coördinatrice van de afdeling advocacy bij het Actienetwerk voor Alternatieve Landbouw (Red de Acción en Agricultura Alternativa - RAAA), een ruim netwerk dat het Peruaans overheidsbeleid wenst te beïnvloeden voor meer duurzame landbouw en milieubehoud. Montoro vertelt over haar ervaring met het project ‘Nationale dialoog met de civiele samenleving om duurzame landbouw te promoten’, dat van 2006 tot 2008 door de Belgische ontwikkelingssamenwerking werd gefinancierd. © Stéphanie Dumas
Montoro:“We hebben de effecten van bestrijdingsmiddelen op de gezondheid van landbouwarbeiders en het milieu onderzocht. Met de resultaten konden we dit thema op de politieke agenda zetten en werden gemeentelijke verordeningen ter controle en vermindering van verdelgingsmiddelen goedgekeurd. Ook de goedkeuring van de Wet ter bevordering en promotie van de biologische landbouw is een belangrijke verdienste van de agro-ecologische beweging, en het project droeg hier zeker toe bij. Op het vlak van GGO’s (Genetisch Gemodificeerde Organismen) zijn we erin geslaagd de goedkeuring van de wet ter bevordering van de moderne biotechnologie in het parlement tegen te houden. We hebben degelijke informatie verspreid bij de kwetsbare groepen, consumenten en landbouwers, die volledig buiten deze discussie stonden. Dat dit gelukt is, is de grote verdienste van het project.”
integrale benadering van het ecosysteem nodig, waarbij niet alleen met technische, maar ook met sociale, culturele en zelfs economische aspecten rekening gehouden wordt. De strategie van de Belgische ontwikkelingssamenwerking om tot initiatieven te komen vanuit de civiele samenleving vind ik heel interessant.”
Op welke manier werkte het netwerk samen met de andere Belgische actoren in Peru? Montoro: “Tijdens de implementatie van het project hebben we samengewerkt met de Belgische ngo ADG. Door de uitwisseling van werkmethodes en –ervaringen, vooral in de streek van Huaraz, verbeterde de coördinatie en vonden we elkaar in het opzetten van biogroententuinen. Daar lag de nadruk op voedselzekerheid en aandacht voor lokale besturen. Dankzij de samenwerking zullen de acties van het project duurzamer zijn.”
Wat zijn de huidige uitdagingen voor het project? Montoro: “Een van de uitdagingen is de toepassing van de wet op de biologische landbouw. Momenteel worden in verschillende regio’s commissies voor biologische landbouw opgericht. Een bewijs dat verschillende actoren werkelijk geïnteresseerd zijn in de bevordering van dit proces.”
Hoe heeft het project bijgedragen aan de vooruitgang naar Millenniumdoelstelling 7 in Peru? Montoro: “Het project heeft ons als civiele samenleving geleerd hoe burgers waakzaam kunnen zijn en de mechanismen voor dialoog kunnen versterken. De landbouwers hebben geopteerd voor de voordelen van de biologische landbouw. Nu moeten de producentenorganisaties nog worden versterkt. Dialoog en overheidsbeleidsbeïnvloeding zijn noodzakelijke voorwaarden voor de vooruitgang in deze doelstelling. Er is een meer multidisciplinaire,
61
Case 4 Een santuário onder druk
Peru
Lima
© DGD / Chris Simoens
In de noordelijke Andes van Peru ligt het natuurreservaat Santuário Nacional Tabaconas Namballe (SNTN). Het heeft een erg rijke biodiversiteit, maar ligt in een gebied dat onder hoge druk staat. Tot vóór 50 jaar woonde er niemand. Overlevingsnood heeft boeren of campesino’s uit andere provincies aangetrokken. De gemakkelijkste manier om er een veld of chacra te openen is een stuk bos plat te branden. Van ruimtelijke ordening is in Peru nauwelijks sprake. Om de druk in het gebied rond het santuário te verlichten, besteedt België er 7,5 miljoen euro via het bilaterale project “Pro-SNTN” (2006-2011).
beschermend’ effect. Imkers hebben er immers baat bij dat er voor hun bijen voldoende nectar- en stuifmeelplanten zijn. Dankzij de verhoogde inkomens werd naar schatting 20% minder bos platgebrand dan vóór het project.
Illegale houtkap
Op verzoek van de overheid zal België voortaan het pas opgerichte ministerie van Leefmilieu helpen uitbouwen. Het opstarten van een systeem van ruimtelijke ordening hoort daarbij. Sterke plaatselijke instellingen hebben op termijn immers de grootste impact.
De behoefte aan hout voor meubelmakers en de bouwindustrie is een andere bedreiging voor het natuurreservaat. Vaak zijn het campesino’s die uit armoede hout kappen en het voor een appel en een ei doorverkopen. Om de illegale houtkap tegen te gaan, heeft de lokale overheid 15 controleurs aangeworven. De bevolking werd uitgelegd dat houtkap niet goed is voor het milieu en bovendien illegaal is. Bij overtredingen treedt de politie op. Voorlopig – zo blijkt uit satellietbeelden – blijft het reservaat santuário vrij intact. In de bufferzone schat men de ontbossing op maximaal 10%.
Productie en inkomen verhogen
Mijnen
Alle campesino’s kozen voor de teelt van organische koffie, maar zonder veel kennis van zaken. Daarom wil Pro-SNTN via voorlichting de productie verhogen. Want met een hoger inkomen is er minder nood om nieuwe chacra’s te openen. Zo kregen de campesino’s organische meststoffen, waardoor de koffieproductie met 35% steeg. Oude koffieplantages werden vervangen en biologische ziektebestrijding aangeleerd. Het project bouwde de koffiecoöperatieven uit tot volwaardige commerciële spelers, die hun leden begeleiden en de hoogste prijs kunnen afdingen.
In de bufferzone zijn vijf gebieden erkend als concessiezone voor mijnontginning. Tot nu toe zijn er drie waar men met de ontginning kan beginnen. Hiervoor is echter een vergunning nodig van de jefatura, een parkwachterdienst die afhangt van het ministerie van Leefmilieu. En de jefatura houdt het been stijf. Het probleem van de mijnen is dat de ontginners – vaak buitenlanders – zich weinig aantrekken van het milieu.
Om hen een stabieler inkomen te geven, heeft het project de campesino’s aangezet om bijkomende gewassen zoals cacao te telen. Bijenteelt geeft een alternatief inkomen en heeft ook een ‘natuur-
62
DGD Jaarverslag 2009
Klimaatverandering Zowel de risico’s van de klimaatverandering als het project hebben ertoe bijgedragen dat het milieubewustzijn groeit. Een sterker milieubewustzijn is cruciaal, want het is eerst en vooral de plaatselijke bevolking die de grote waarde van haar unieke natuur moet inzien.
Case 5 Waterbeheer op grote schaal
Senegal
Dakar
© Sophie Petitjean
Het Programme d’Eau Potable et d’Assainissement du MillénaireBassin arachidier (PEPAM-BA) probeert ‘toegang tot water’ beter te verbinden aan ‘kwaliteit van het water’. Dit is bovendien een van de eerste projecten dat op nationaal niveau wordt uitgevoerd. Dat levert wel voordelen op, maar de beslissingsstructuur wordt ook complexer.
Bovendien verzorgt het project vorming in en een technische ondersteuning van het waterbeheer. De ASUFOR-organisaties, Associations des Usagers du Forage, krijgen deze ondersteuning. Ze zijn in het leven geroepen om vraag en aanbod van gezinnen rond water te coördineren. Een dertigtal nieuwe verenigingen zouden tussen 2008 en 2012 het licht moeten zien.
De Senegalese regering lanceerde in 2005 een programma onder dezelfde naam dat de ambitie had het aantal plattelandsgezinnen dat toegang had tot water te doen stijgen van 64% in 2006 naar 82% in 2015. PEPAM-BA is hier eigenlijk een onderdeel van. Enerzijds kijkt de organisatie de installaties na die voorgangers hebben geplaatst. De boringen die toen werden uitgevoerd, hielden niet altijd rekening met de kwaliteit van het gewonnen water.
Op het vlak van waterzuivering wil het programma ook bijdragen aan de bouw van 3.000 gezinslatrines, 1.000 publieke urinoirs en 15 nieuwe boringen. Met deze initiatieven hoopt PEPAM-BA een duurzame toegang tot water te kunnen garanderen voor 60.000 extra personen, en tegelijk de hygiënische situatie voor 30.000 personen te verbeteren door de waterzuiveringswerken.
63
Case 6 Een mobiel waterlabo
Burkina Faso
Ouagadougou
De Association pour la Promotion de l’Education et la Formation à l’Etranger of APEFE heeft sinds 2004 een nationaal laboratorium opgericht dat chemische en microbiologische analyses van water uitvoert. Dit gebeurt in het kader van het Strategisch Plan Waterzuivering van de regering van Burkina Faso. Tot op dat moment bestond er nog geen dergelijk instrument om de kwaliteit of toxiciteit van het oppervlakte- en afvalwater te analyseren. Het laboratorium is deels mobiel, wat een snelle analyse mogelijk maakt op de plaats van de verontreiniging zelf, of het nu om huishoudelijke, industriële of landbouwvervuiling gaat. Bovendien zijn de kaders en technici ervan opgeleid om de kwaliteit van het oppervlaktewater in de tijd op te volgen. Sinds 2006 is het laboratorium functioneel en inzetbaar. Het biedt naast analyses ook oplossingen aan voor het zuiveren van het water en verzekert de opvolging van impactstudies op het milieu. Sinds 2007 opereert het zonder financiële of menselijke steun uit het buitenland.
64
DGD Jaarverslag 2009
Millenniumdoelstelling 8 Wereldpartnerschap voor ontwikkeling • Blijven werken aan een open stelsel van handel en financiën, dat gebonden is aan regels, voorspelbaar is en niet discrimineert. Gekoppeld aan dit systeem zijn beloften aangaande goed bestuur, streven naar ontwikkeling en de uitbanning van armoede - op nationaal en internationaal vlak. • Aandacht besteden aan de bijzondere behoeften van de minst ontwikkelde landen. Met inbegrip van de opheffing van tolmuren en quota’s voor hun exportgoederen; extra schuldverlichting voor landen met de grootste geldzorgen; het schrappen van officiële bilaterale schulden; en meer officiële ontwikkelingssteun voor landen die de uitbanning van armoede ernstig nemen.
de Millenniumverklaring van september 2000. Internationaal en nationaal beleid zijn in MDG 8 onlosmakelijk verweven, reden waarom de mondiale stand van zaken en de Belgische inbreng in dit hoofdstuk gezamenlijk worden voorgesteld. De Millenniumverklaring roept alle landen op om bij te dragen aan menselijke waardigheid, gelijkheid en billijkheid. Verder noemt de Verklaring zes waarden die fundamenteel zijn voor internationale betrekkingen: vrijheid, gelijkheid, solidariteit, tolerantie, respect voor de natuur en gedeelde verantwoordelijkheid. In het hoofdstuk over ontwikkeling en armoedebestrijding vermeldt de
© fremantleport.com
• Aandacht hebben voor de bijzondere behoeften van ontwikkelingslanden zonder zeehavens en ook voor de arme, kleine eilandstaten. • De schuldenproblematiek van ontwikkelingslanden aanpakken in een bredere context, en wel door maatregelen op nationaal en internationaal niveau te treffen die het vraagstuk terugdringen tot verantwoordelijke proporties. • In samenwerking met de ontwikkelingslanden: behoorlijke en productieve werkgelegenheid voor jongeren creëren. • In samenwerking met farmaceutische bedrijven: in ontwikkelingslanden toegang creëren tot betaalbare basisgeneesmiddelen • In samenwerking met het bedrijfsleven: de voordelen van nieuwe technologieën - vooral de informatie- en communicatietechnologie - op brede schaal verspreiden.
Millenniumverklaring het recht op ontwikkeling en de noodzaak een context te creëren die gunstig is voor die ontwikkeling. Dit tweede aspect krijgt onder meer zijn vertaling in het begrip beleidscoherentie voor ontwikkeling, waarin de Europese Unie al een tijdje het voortouw neemt en België nu ook de eerste stappen zet. De Millenniumverklaring zegt daarnaast ook dat behoorlijk bestuur zowel in elk land als op internationaal niveau noodzakelijke voorwaarden zijn om de MDG’s te bereiken. In MDG 8 zijn uit die brede benadering zes subgebieden geselecteerd: (1) Officiële ontwikkelingshulp (ODA), (2) de toegang tot de markt van de westerse landen, (3) een houdbaar schuldenniveau, (4) de toegang tot basisgeneesmiddelen tegen een redelijke prijs, (5) de toegang tot nieuwe technologieën en (6) goed bestuur.
Partnerschap en collectieve verantwoordelijkheid, ondergebracht in de expliciet beleidsgerichte MDG 8, vormen de hoekstenen van
65
De officiële ontwikkelingshulp (ODA) De doelstellingen betreffende ODA zijn zowel kwantitatief (hulp als percentage van nationaal inkomen) als kwalitatief (speciale aandacht voor de minst ontwikkelde landen, landen zonder kust en kleine eilandstaten; ongebonden hulp; hulp aan sociale sectoren). Sinds enkele jaren is de globale ODA geleidelijk weer aan het stijgen. In 2008 bedroeg die bijna 120 miljard dollar, een nooit eerder gezien bedrag. Wil men echter de globale ODA-doelstelling behalen tegen 2015, is toch een sterke inhaalbeweging nodig. De Belgische ODA is de laatste jaren sterk gestegen: op 3 jaar tijd is het budget van DGD met 75% toegenomen en volgt België duidelijk het groeipad naar de 0,7%-doelstelling. De Belgische hulp is bijna helemaal ongebonden en in de voorbije jaren ging ongeveer twee derden ervan naar (MDGgerelateerde) sociale sectoren. België besteedt ongeveer een kwart van zijn ODA rechtstreeks aan de minst ontwikkelde landen, waartoe 10 van haar 18 partnerlanden behoren. Ondertussen wordt ook steeds meer gezocht naar bijkomende en innovatieve financieringsbronnen voor ontwikkeling. België speelt een actieve rol in deze zoektocht, en heeft professor Lieven Denys voorgedragen als lid van een expertspanel dat de mogelijkheden van deze nieuwe financiering, de zogenaamde ODA+, nagaat (zie interview p. 71).
Toegang tot de markt Toegang tot de markt is een Europese aangelegenheid. Sinds 2000 is heffingvrije en quotavrije toegang tot onze markten voor producten uit ontwikkelingslanden, vooral uit de minst ontwikkelde landen, gaandeweg verbeterd. Vooral voor de export van hun meest arbeidsintensieve goederen zoals landbouw- en textielproducten is dat bijzonder voordelig. De marktverstorende effecten van de Europese Gemeenschappelijke Landbouwpolitiek zijn duidelijk verminderd. Maar door het stagneren van onderhandelingen in de zogenaamde Doha-ronde zijn deze processen min of meer tot stilstand gekomen. De huidige financieel-economische crisis vormt eveneens een duidelijke rem op de exportinkomsten, en houdt overigens ook het gevaar in voor toegenomen protectionisme.
Een houdbaar schuldniveau Het HIPC-initiatief, gelanceerd in 1996 door de Wereldbank en het IMF, heeft als doel de hoge schuldenlast van de armste landen te verminderen. Dankzij dit initiatief zijn tot op heden schuldverlichtingen toegestaan voor een totaalbedrag van ruim 57 miljard dollar ten gunste van 35 landen, waaronder 29 landen in Afrika. Tot nu toe hebben 26 landen voor een bedrag van ruim 24 miljard dollar kwijtscheldingen gekregen onder het MDR-initiatief, d.i. de volledige kwijtschelding van de toegestane schuldvorderingen bij IMF, de Internationale Ontwikkelingsassociatie (IDA) van de Wereldbank en het Afrikaans Ontwikkelingsfonds. De toegestane schuldverlichtingen door België bedroegen in 2009 ongeveer 45 miljoen euro.
Toegang tot basisgeneesmiddelen aan een redelijke prijs De gezamenlijke doelstelling van de overheid en de privésector basisgeneesmiddelen in de ontwikkelingslanden aan een redelijke prijs aan te bieden, is nog lang niet verwezenlijkt. Zowel van de zijde van de overheid als van de privésector worden nog veel te weinig geneesmiddelen beschikbaar gesteld. In sommige gevallen liggen de prijzen zelfs veel hoger dan de internationaal gehanteerde prijzen, wat betekent dat ze niet binnen het bereik zijn van de armen. Naast toegankelijkheid vormt de kwaliteit van de geneesmiddelen een belangrijk probleem. België is voortrekker om de kwaliteit van geneesmiddelen in ontwikkelingslanden te verbeteren. De Wereld-
66
DGD Jaarverslag 2009
© Béatrice Petit
gezondheidsorganisatie (WHO) schat dat ongeveer een kwart van de geneesmiddelen die in ontwikkelingslanden gebruikt worden, niet aan de nodige kwaliteitsvereisten voldoet. Een deel ervan is werkelijk ‘namaak’, het grootste deel is ‘substandaard’ en vaak ondergedoseerd. België heeft reeds belangrijke stappen gezet om te verhelpen aan de bestaande mistoestanden. Zo voorziet de Belgische regelgeving sinds eind december 2006 in bijzondere vereisten voor exportgeneesmiddelen die in de Europese Unie niet geregistreerd zijn. De Belgische ontwikkelingssamenwerking stelde ook een expert ter beschikking van de WHO om een internationaal systeem van ‘prekwalificatie’ van goedkope aidsremmers op te zetten. Eind 2008 heeft België bovendien een kwaliteitscharter voor geneesmiddelen opgemaakt, dat ontwikkelingsorganisaties en overheden in Noord en Zuid wil bijstaan om greep te krijgen op deze situatie. Het kwaliteitscharter is in 2009 internationaal verspreid en gepromoot. Doel is onder meer tot een geharmoniseerde Europese wetgeving te komen met betrekking tot de kwaliteit van de geneesmiddelen die in Europa of onder Europese licentie geproduceerd worden en bestemd zijn voor het buitenland.
Toegang tot nieuwe technologieën De doelstelling de informatie- en communicatietechnologieën voor iedereen toegangelijk te maken, heeft snel vooruitgang geboekt wat de mobiele telefonie betreft. Eind 2007 had reeds 25% van de bevolking in ontwikkelingslanden een gsm. De toegang tot het internet liep daarentegen vertraging op. Algemeen kan worden gesteld dat de digitale kloof tussen de ontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden alleen nog maar wijder wordt, deels als gevolg van het gebrek aan extra infrastructuur. De overdracht van technologie is van wezenlijk belang om de productiviteit te verhogen, de economische groei te steunen en de dienstverlening te verbeteren. De gevolgen van de voedselcrisis en van de klimaatverandering wijzen op de noodzaak dringend vaart te zetten achter de overdracht van
67
© Béatrice Petit
technologie. Dit is nodig om een snellere landbouwontwikkeling te bevorderen en de aanpassing aan de klimaatverandering te vergemakkelijken. België werkt voor het dichten van de digitale kloof voornamelijk via ondersteuning van de universitaire samenwerking. Het verbeteren van de toegang tot nieuwe technologieën maakt steeds deel uit van de partnerschappen tussen de Belgische universiteiten en hun tegenhangers in het Zuiden. Zo is in de 7 Congolese universiteiten een betere toegang tot het internet gerealiseerd. Dankzij een pilootproject in 2 Ethiopische universiteiten kan de beperkte bandbreedte voortaan beter benut worden, waardoor het internet en de bijhorende communicatie sneller en vlotter verlopen.
Goed bestuur, voorwaarde en middel voor het bereiken van de MDG’s In de Millenniumverklaring hebben de rijke landen zich bereid verklaard hun hulp op te trekken ten voordele van de armere landen. De ontwikkelingslanden van hun kant hebben beloofd van de MDG’s een prioriteit te maken om hun ontwikkeling te verzekeren. Om ze te realiseren zijn ze opgenomen in de nationale strategieën voor armoedebestrijding, en moeten ze in de nationale structuren verankerd worden.
Doeltreffend politiek beleid Voor de uitvoering van de strategieën moet de regering het nodige beleid uitstippelen en een bijhorende begroting opstellen. Om dat beleid uit te voeren zijn goed bestuur, de strijd tegen corruptie, eerbied voor de rechtsstaat en goed werkende administraties en instellingen onontbeerlijk. Een doeltreffend politiek beleid, met bekwame bestuurders die verantwoording verschuldigd zijn aan hun bevolking, dragen aldus onmiskenbaar bij tot het behalen van de Millenniumdoelstellingen. Daartoe is de politieke wil om zich de MDG’s eigen te maken essentieel, ter uitvoering van de nodige hervormingen om de groei en de ontwikkeling te stimuleren.
68
DGD Jaarverslag 2009
Bovendien laat het opvolgingssysteem van de MDG’s aan het maatschappelijk middenveld toe hun voortgang op te volgen. Zo kunnen ze hun politieke leiders vragen hun engagementen na te komen, en indien nodig om bijkomende actie te ondernemen. Statistieken vormen zo een middel om de nodige hervormingen af te dwingen.
België steunt de strijd tegen corruptie In alle nieuwe samenwerkingsprogramma’s met partnerlanden verbinden voortaan zowel de Belgische ontwikkelingssamenwerking als het partnerland zich tot transparantie en rekenschap om corruptie te vermijden. De Belgische ontwikkelingssamenwerking wil echter ook een partner zijn in de strijd tegen de corruptie en het institutioneel kader van partnerlanden helpen versterken met het oog op het waarborgen van behoorlijk en transparant beheer van de overheidsmiddelen. Het versterken van democratische structuren zoals parlementen, het verhogen van democratisch rekenschap, het respect voor mensenrechten, de versterking van de rechtsstaat en het bevorderen van persvrijheid zijn belangrijk in de strijd tegen de corruptie. Ook het maatschappelijk middenveld heeft een belangrijke rol te vertolken. Tot slot moet de privésector actief worden betrokken bij het opzetten van een alliantie in de strijd tegen de corruptie. Sinds 2004 ondersteunt de Belgische ontwikkelingssamenwerking de inspanningen van de Wereldbank voor capaciteitsopbouw in partnerlanden in het domein van goed bestuur en corruptiebestrijding. Deze samenwerking met de Wereldbank, momenteel vooral geconcentreerd op Centraal-Afrika, zal de komende jaren verder worden uitgebreid en versterkt. Voor de periode 2008-2011 voorziet België daartoe een bijdrage van 2 miljoen euro. Hierbij zal de nadruk liggen op analyse en diagnose, het versterken van instellingen en leiderschap en op capaciteitsopbouw om het rekenschap van overheden en de kwaliteit van dienstverlening naar de bevolking toe te verhogen. Daarnaast zal ook de privésector, de media en de civiele samenleving worden ingezet in de strijd voor goed bestuur en tegen corruptie via het opzetten van netwerken en partnerschappen en kritische samenwerkingsverbanden met de lokale overheden. Bij de privésector zal een verantwoordelijke bedrijfsethiek worden bevorderd.
Landen in fragiele situaties Het is weinig waarschijnlijk dat de (meest) kwetsbare landen de Millenniumdoelstellingen zullen kunnen realiseren. Volgens het Ontwikkelingscomité van de OESO gaat het om een zesde van de wereldbevolking, een derde van de personen die leven onder de armoedegrens, en waar de helft van de mondiale kindersterfte zich situeert. De 35 landen die in 1979 als kwetsbaar werden beschouwd, zijn dat vandaag nog steeds. In deze landen is het doorgaans moeilijk om hervormingen door te voeren, zijn de sleutelactoren, de staatsstructuren en het maatschappelijk middenveld eerder zwak. De situatie wordt meestal nog verergerd door andere problemen: extreme armoede, onveiligheid en geweld, permanente crisissen, post-conflictsituaties,… Deze landen vallen nog meer ten prooi aan regionale en internationale schokken, zoals de financieel-economische crisis van 2008. Het ontwikkelingscomité van de OESO toont wel aan dat de hulp naar deze landen stijgt, na de abrupte terugval begin jaren ’90. Die hulp gaat wel naar enkele specifieke landen zoals Afghanistan, Irak of Soedan. Andere landen zoals Burundi of de Centraal-Afrikaanse Republiek vormen de zogenaamde ‘hulpwezen’. Voor de internationale gemeenschap en voor België, dat 6 als kwetsbaar omschreven partnerlanden heeft, zijn de uitdagingen logischerwijze in verhouding: de verwezenlijking van de Millenniumdoelstellingen is er afhankelijk van de uitvoering van een nog coherenter beleid, gespreid over een lange termijn en met duidelijke engagementen, ook financiële.
69
Cases Case 1 Samenwerking met de Wereldbank en het IMF
Washington DC, thuisbasis van de Wereldbank en het IMF, vormt sinds 2000 ook het actiegebied van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Twee attachés volgen er alle zaken op die met ontwikkelingssamenwerking te maken hebben. De focus ligt op de beleidsbeïnvloeding binnen de Wereldbank en het IMF. Attaché Peter Van Acker, sinds juli 2009 in Washington, geeft een inzicht in de Belgische werkzaamheden.
© World Bank
Van Acker: “Sinds de aanvang van dit millennium werden er attachés internationale samenwerking toegevoegd aan onze ambassade in Washington DC. Zij volgen in hoofdzaak de Wereldbank en het IMF op, maar ook de Amerikaanse ontwikkelingsdienst (USAID) en de verschillende ontwikkelingsgerichte denktanken, zoals het Center for Global Development en het Bank Information Center. De middelen gaan in hoofdzaak naar Wereldbank en IMF. In 2009 kregen deze “Bretton Woods”-instellingen samen ongeveer 189 miljoen euro of 14% uit de DGD-begroting. Beide instellingen hebben veel programma’s die in hoge mate ontwikkelingsrelevant zijn.” Waar lagen de klemtonen in 2009? Van Acker: “We besteedden aanzienlijke aandacht aan de optimalisering van de relaties met onze vertegenwoordigingen binnen de Wereldbank en het IMF. Die relaties zijn noodzakelijk omdat het Belgisch standpunt binnen de Wereldbank verwoord wordt door vertegenwoordigers van de FOD Financiën en binnen het IMF door vertegenwoordigers van de Nationale Bank van België. Ook op het hoofdbestuur trouwens is een parallelle coördinatiestructuur opgezet met de FOD Financiën - althans voor wat betreft de Wereldbank - voor een gezamenlijke Belgische standpuntbepaling. De meerwaarde die de attachés en DGD daarbij kunnen bieden, is dat ze een beroep kunnen doen op de inzichten en ervaringen van de collega’s op het terrein. Zo heeft onze vertegenwoordiging binnen het IMF haar recente standpunten over Mali en over Niger deels gebaseerd op de input van onze collega’s uit die landen. In Mali had dit te maken met het gebrek aan opvolging van de aanbevelingen van de anticorruptie-eenheid. In Niger was er een impasse ontstaan tussen donoren en de overheid wegens de mandaatverlenging van de president en de opheffing van de herverkiezinglimiet van twee termijnen.”
70
DGD Jaarverslag 2009
Welke standpunten neemt België in bij de Wereldbank? Van Acker: “Ook binnen de Wereldbank besteden we veel aandacht aan een Belgische standpuntbepaling. In de jaarvergadering voor de Gouverneurs van de Wereldbank en het IMF, die in het najaar van 2009 in Istanbul plaatsvond, stonden twee grote punten op de agenda: de hervorming van het stemgewicht (Voice Reform) en herkapitalisatie van de Wereldbank. België is hierbij voorstander van een stemverdeling in de beheersorganen van de Bank die het relatieve gewicht van ontwikkelingslanden en landen in transitie weergeeft. Over de herkapitalisatie werd een eerder voorwaardelijk standpunt ingenomen: een discussie hierover moet gepaard gaan met het uitwerken van een duidelijke postcrisisstrategie door de Wereldbank, die de comparatieve voordelen in overweging neemt en zich inschrijft in een taakverdeling met de andere internationale financiële en ontwikkelingsinstellingen.” Wat kan er inzake de Belgische vertegenwoordiging nog verfijnd worden? Van Acker: “De attachés en DGD zijn er in 2009 zeker in geslaagd de standpunten over ontwikkelingssamenwerking via de Belgische vertegenwoordiging voor de Wereldbank vertolkt te krijgen. Vanuit onze bezorgdheid voor coherentie van het ontwikkelingsbeleid moet in de toekomst op de ingeslagen weg verder worden gestreefd naar een optimale samenwerking met de FOD Financiën om onze standpunten over ontwikkelingsrelevante onderwerpen maximaal te vertalen in de Belgische posities in de beheersorganen van de Wereldbank en het IMF.”
Case 2 ODA+, naar nieuwe financieringsbronnen voor ontwikkeling Sinds de ondertekening van de Millenniumverklaring in 2000 en de Monterrey-conferentie over financiering voor ontwikkeling (2002) is de donorgemeenschap actief op zoek naar een aantal innovatieve mechanismen om de MDG’s te bereiken, bovenop de officiële ontwikkelingshulp of ODA. In 2006 werd deze zoektocht geformaliseerd met de oprichting van de Stuurgroep rond Innovatieve Financiering voor Ontwikkeling. Ze telt momenteel 59 landen, waaronder België, 15 internationale organisaties en meer dan 20 ngo’s. Momenteel zijn er al een aantal mechanismen in testfase. Een sprekend voorbeeld is Unitaid, een globaal fonds voor aids, malaria en tuberculose deels gefinancierd met belastingen op vliegtuigbiljetten. Een ander, het IFFim (International Finance Facility for Immunisation), is gericht op kinderaandoeningen, polio, tetanus, gele koorts, mazelen, en werkt op basis van internationale obligaties.” © DGD / Line Roloux
In 2009 besliste de Stuurgroep om in haar schoot een werkgroep op te richten om de haalbaarheid van een heffing op internationale financiële transacties te onderzoeken. België bevestigde zijn actieve rol in het domein door de Belgische jurist prof. Lieven Denys (VUB) als expert binnen de werkgroep voor te dragen. Hij geeft zijn visie op deze zoektocht en op een aantal prangende vragen die binnen de werkgroep worden onderzocht. Welke innovatieve financieringsmechanismen worden binnen de werkgroep onderzocht? Denys: “De focus ligt op technieken die het verst gevorderd zijn. Het gaat in het bijzonder om het taxeren van financiële transacties (FTT of financial transaction taxes), waarvan een taks op wisselkoerstransacties (CTT of currency transaction tax) de meest prominente is. De dagomzet van de wisselkoerstransacties bedraagt momenteel meer dan 4.000 miljard dollar, of 800.000 miljard dollar op jaarbasis. De uitbreiding van de CTT naar een FTT betekent vooral een buitengewoon grote belastbare materie omdat alle wisselkoerstransacties op de kapitaalmarkten beoogd worden, ook de handel in aandelen, obligaties en afgeleide financiële instrumenten. We kijken tegen een jaaromzet van meer dan 4.000.000 miljard dollar aan. Een minimaal tarief - er wordt nu gesproken van percentages van 0,005 à 0,02%, of 2 euro op 10.000 of 40.000 euro - levert op een fenomenale omzet hele grote budgetten op. En die zijn hard nodig. Het bijzonder aantrekkelijke van deze voorstellen is dat de afwikkeling van de financiële transacties sterk gecentraliseerd en computermatig gebeurt: dat schept natuurlijk technisch aantrekkelijke heffingsmogelijkheden.” Welk potentieel hebben de innovatieve financieringsbronnen als bron voor ontwikkelingsfinanciering?
Denys: “Als bron hebben zowel de CTT als de FTT een buitengewoon groot potentieel: conservatieve ramingen gaan van 35 miljard euro goed voor de helft van alle officiële ontwikkelingshulp uit Europa -, andere tot een veelvoud van honderden miljarden. Daarmee kunnen niet alleen de MDG’s maar ook de kosten van de klimaatverandering en zelfs de kosten van de recente bankencrisis gedekt worden.” Waaraan en hoe zullen de middelen worden toegewezen? Denys: “De bedoeling is dat de middelen worden besteed aan globale publieke diensten, zoals armoedebestrijding en ecologische uitdagingen. Er wordt gedacht aan internationaal beheerde globale fondsen die de middelen democratisch en solidair besteden, op basis van de noden, en waar de betrokken partijen evenwaardig zeggenschap in hebben.” Welke belangrijkste belemmeringen en tegenstanden staan in de weg? Denys: “Men is wel geïnteresseerd. Maar het innovatieve maakt de politici tegelijk erg terughoudend, omdat mondiale problemen gezamenlijk aangepakt moeten worden, waardoor de soevereiniteit en de bilaterale of regionale ontwikkelingssamenwerking in het gedrang komt. Die gezamenlijke aanpak is nodig om delokalisatie en kapitaalvlucht te voorkomen. De grootste tegenstand komt echter uit de financiële sector. Die ziet zichzelf geen rol toegemeten noch als belastinginner noch als schatplichtige aan de globalisatie en de herverdeling van de rijkdom die dit mogelijk maakt. Er komt ook nogal wat tegenwind vanuit technisch-juridische hoek. Het is de opdracht van de werkgroep die argumenten te wikken en te wegen. Ironisch genoeg vormt de grote schade in termen van werkloosheid, dreigende belastingdrukverhoging en het terugdraaien van de verworvenheden van de welvaartstaat een gunstig klimaat.”
71
Case 3 Coherent en gunstig beleid voor ontwikkeling creëren
Ontwikkelingshulp op zich is niet voldoende, ook andere beleidsdomeinen hebben een enorme impact op ontwikkeling. De EU neemt sinds 2005 het voortouw om ook een ontwikkelingsvriendelijk beleidsraamwerk op te zetten, de zogenaamde beleidscoherentie voor ontwikkeling. Het gaat om 12 beleidsdomeinen die niet rechtstreeks met ontwikkelingshulp te maken hebben, maar wel degelijk een impact hebben op de ontwikkelingslanden, zoals handel, veiligheid, migratie, visserij, energie, milieu, enz. Het begrip is ondertussen algemeen aanvaard, en wordt ook door de lidstaten van de EU, waaronder België, ondersteund.
© DGD / Elise Pirsoul
EU rapporteert voorzichtige vooruitgang In 2009 werd het tweede EU-voortgangsrapport over beleidscoherentie gepubliceerd. Het geeft aan dat in een aantal beleidsdomeinen reeds wezenlijke vooruitgang werd geboekt. Zo werken inzake onderzoek de EU en ontwikkelingslanden samen rond interessegebieden van deze laatste, zoals gezondheid en voedselzekerheid. Met betrekking tot het milieu zet de EU in op de wereldwijde bescherming van de wouden. Via het FLEGT-initiatief (Forest Law Enforcement, Governance and Trade) importeert de EU enkel gecertificeerd hout uit haar partnerlanden, om zo de illegale houtkap te bestrijden. In haar energiebeleid heeft de EU beslist om tegen 2020 20% hernieuwbare energie te gebruiken. Ontwikkelingslanden zullen via de export van bio-brandstoffen, die moeten voldoen aan strikte milieucriteria, hun voordeel kunnen halen uit de reductie van het gebruik van fossiele brandstoffen in de EU.
Complexiteit Het rapport gaat via twee gevalstudies na welke gevolgen het EUbeleid heeft op ontwikkelingslanden, meer bepaald met betrekking tot hun capaciteit om MDG 1 en MDG 6 te bereiken. Daaruit blijkt vooral de complexiteit van de ontwikkelingsproblematieken, en dat goedbedoelde beslissingen in één domein negatieve gevolgen kunnen hebben in een ander. Zo kunnen de strikte EU-regels inzake voedselveiligheid, bedoeld om de consumenten te beschermen, een handelsbelemmering inhouden voor de ontwikkelingslanden.
72
DGD Jaarverslag 2009
Op basis van de vastgestelde resultaten stelt de EU voor haar toekomstige beleidscoherentie voor ontwikkeling voortaan te focussen op 5 prioritaire domeinen om de MDG’s te bereiken: klimaatverandering, wereldwijde voedselveiligheid, migratie, intellectuele eigendomsrechten en veiligheid.
België zet eerste stappen In het Akkoord dat de minister van Ontwikkelingssamenwerking in mei 2009 afsloot met de ngo’s werd bepaald dat het verbeteren van de beleidscoherentie voor ontwikkeling voortaan een actiepunt wordt voor België. Men gaat na welke overlegmechanismen het meest geschikt zijn, DGD versterkt zijn analysecapaciteit inzake beleidscoherentie, en de aanpak wordt in een eerste fase geconcentreerd op een beperkt aantal domeinen.
Case 4 Historisch akkoord: samen met Belgische ngo’s voor meer doeltreffende hulp
Op 4 mei 2009 vond een historisch moment plaats. Die dag werd een Akkoord gesloten tussen de minister van Ontwikkelingssamenwerking en de ngo’s, een nooit eerder geziene oefening in België. Tien maanden lang hadden de overheid en de koepels en federaties van de niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties gesprekken gevoerd om de hulp beter af te stemmen, de coherentie te verbeteren, de specialisatie op te voeren, enz. Het resultaat is een akkoord met daarin wederzijdse verbintenissen die moeten leiden tot meer doeltreffende hulp. Opvallend zijn de concentratie van het aantal landen waarin ngo’s aan de slag kunnen en het streven van de regering naar een volledige schuldkwijtschelding voor de minst ontwikkelde landen.
Waartoe verbindt de minister zich? De minister herbevestigt de wil om de 0,7%-norm tegen 2010 te realiseren en verder te blijven werken aan de doeltreffendheid van de hulp. Hij erkent de ngo’s als autonome actoren in het ontwikkelingsproces. Om de doeltreffendheid en de voorspelbaarheid van de interventies van ngo’s te verhogen, wordt via DGD het federale budget bestemd voor de ngo’s jaarlijks opgetrokken met minimaal 3%. De minister verbindt zich ook tot een reeks maatregelen die de coherentie van het ontwikkelingsbeleid ten goede komen. Zo zal hij ijveren voor een volledige schuldkwijtschelding van de minst ontwikkelde landen. Een voornemen dat de civiele samenleving en de betrokken landen graag vernemen. Ook zal bij de totstandkoming van handelsakkoorden meer aandacht worden besteed aan de ontwikkelingsdimensie.
Waartoe verbindt de ngo-sector zich? Een van de voornaamste verbintenissen vanwege de ngo’s is de concentratie van hun activiteiten. De programma-ngo’s (ngo’s die met meerjarenprogramma’s werken) zullen samen in slechts 50 landen actief zijn. Bovendien beloven ze elk afzonderlijk in slechts 10 landen actief te blijven en gemiddeld per land minimaal 500.000 euro te besteden. De lijst van landen waar ngo’s projecten kunnen laten subsidiëren, wordt herleid van 42 tot 22 landen die in de overeenkomst opgesomd staan. Verder engageren de ngo’s zich om doeltreffender te werken. Ze gaan verder hun specialisatie opvoeren, streven naar meer synergie met andere ontwikkelingsactoren en leggen zich meer toe op de capaciteitsversterking van hun partners in het Zuiden.
73
“Dit komt de coherentie van het ontwikkelingsbeleid ten goede” Gesprek met Arnaud Zacharie over het Akkoord tussen ngo’s en de minister van Ontwikkelingssamenwerking
Arnaud Zacharie was als secretaris-generaal van het Nationaal Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking (CNCD-11.11.11), de koepelorganisatie van Franstalige ngo’s, sterk betrokken bij de totstandkoming van het Akkoord.
Wat is de meerwaarde van dit Akkoord? Zacharie: “Het Akkoord herneemt de verbintenissen van de overheid en die van de ngo’s om de doeltreffendheid van hun ontwikkelingssamenwerking te verhogen. Nog belangrijker is dat het ook spreekt over de coherentie van het Belgisch ontwikkelingsbeleid met andere beleidsdomeinen zoals klimaatverandering, belastingen, schuldkwijtschelding en de financiering van ontwikkeling.”
Het totaal van ngo-programma’s kan in maximaal 50 landen plaatsvinden. Momenteel lopen nog in een 60-tal landen ngo-programma’s. Hoe voelt de ngosector deze reductie van landen aan? Zacharie: “De lijst van 50 landen werd opgemaakt op basis van een brede consultatie binnen de ngo-sector en van objectieve criteria. Maar ook in het verleden hadden de ngo’s het aantal landen waarin programma’s lopen gelimiteerd. Zo was de voorbije jaren de lijst van landen al gereduceerd van 80 naar 62. We hebben dus zeker niet gewacht op dit akkoord om onze interventies te concentreren. Het bevestigt enkel een trend die al enkele jaren aan de gang was.”
In 2014, na het verstrijken van het huidig strategisch kader, treedt het Akkoord volledig in voege, zonder evenwel een bindend karakter te hebben. Ondervinden de ngo’s moeilijkheden om uit te maken welke programma’s ze zullen stopzetten? Zacharie: “Natuurlijk is de beslissing om een ngo-programma uit een bepaald land terug te trekken een moeilijke zaak. Om te vermijden dat de inspanningen en resultaten teniet worden gedaan, is het cruciaal dat de terugtrekking op een progressieve manier gebeurt. Om jammerlijke gevolgen te vermijden, kan een stopzetting van een programma dus allerminst het gevolg zijn van een louter administratieve beslissing.”
74
DGD Jaarverslag 2009
Een programma moet minimaal 500.000 euro in één land besteden. Vrezen ngo’s met kleine programma’s dat ze door deze regel worden geraakt? Zacharie: “Zeer zeker, maar men mag toch niet vergeten dat de partners in het Zuiden over de nodige absorptiecapaciteit moeten beschikken om dergelijke enveloppen goed te besteden. Bovendien hebben tal van ngo’s regionale benaderingen ontwikkeld. Daarom hebben we gevraagd – en verkregen – deze regionale dimensie op te nemen in het akkoord.”
Met welke hervormingen zullen de ngo’s klaar zijn tegen 2014, en met welke misschien niet? Zacharie: “Ik denk dat de ngo’s klaar zullen zijn. Van onze kant hopen we dat de overheid ook haar verbintenissen nakomt, inclusief de administratieve vereenvoudiging voor de ngo’s. Het akkoord vormt één geheel, dat staat in de laatste paragraaf. Indien de partijen hun beloftes niet nakomen, dan blijft het akkoord dode letter.”
Case 5 Hervorming van de rechterlijke macht in Rwanda
Sinds 2004 onderneemt Rwanda een grootschalige hervorming van zijn rechterlijke macht. De Rwandese noden waren hoog op het vlak van infrastructuur, menselijke capaciteitsopbouw, sensibilisering en informatieverstrekking. Sindsdien werden diverse maatregelen genomen om de rechterlijke macht te versterken, zijn infrastructuur weer op te bouwen en het vertrouwen van de bevolking erin te herstellen. Omdat ‘goed bestuur’ geïdentificeerd werd als prioritaire sector in het samenwerkingsprogramma 2004-2006, heeft België een grote bijdrage geleverd aan deze lange termijnoefening. In 2009 werd het Belgisch project afgesloten met sterke resultaten. De specifieke doelstelling bestond erin transparante, duurzame en efficiënte gerechtelijke instellingen uit te bouwen, om zo het hogere doel - de rehabilitatie van de Rwandese rechtstaat - te bereiken. Met een budget van 7,7 miljoen euro ondernam België de volgende activiteiten: • renovatie en bouw van justitiehuizen; • opleidingen in human resources en financieel beheer; • faciliteren van de samenwerking tussen de 4 grote gerechtelijke instellingen. Uit de evaluatie van de eerste resultaten blijkt dat de Belgische interventies sterk hebben bijgedragen aan het herstel van het vertrouwen van de Rwandese bevolking in haar gerechtelijke instellingen. Alle geplande interventies werden correct en snel doorgevoerd, en hebben zodoende bijgedragen aan de duurzame transitie van deze sector naar een meer performante organisatie.
75
Sensibilisering in België
3
DGD heeft haar mobiele tentoonstellingen voor het Belgische publiek in 2009 uitgebreid met het thema landbouw en voedselzekerheid. De verschillende tentoonstellingen samen werden in 2009 vijftig maal ter beschikking gesteld voor initiatieven van scholen, gemeenten, verenigingen, sociaal-culturele organisaties…
In mei 2009 zonden de VRT- en RTBF-journaals een reportagereeks uit over de Belgische ontwikkelingssamenwerking met DR Congo, respectievelijk van journalisten Peter Verlinden en Bernard Lepla. Onder meer de Belgische inspanningen in de strijd tegen de slaapziekte kwamen aan bod.
Peter Moors, directeur-generaal van DGD wordt geïnterviewd voor 109 au Sud, een wekelijks magazine over Noord-Zuidsolidariteit en ontwikkelingssamenwerking voor jongeren tussen 13 en 18 jaar. Het magazine was tussen april en juni 2009 te zien op de regionale zenders Canal C (Namen), Télésambre (Charleroi), RTC Télé Liège (Luik) en Télé Bruxelles (Brussel).
76
DGD Jaarverslag 2009
Op de Vlaamse zender VijfTV toonde het programma Leefwereld in beweging hoe 5 Vlaamse tv-gezichten de werking en resultaten van 11.11.11, SOS Kinderdorpen, Handicap International, Max Havelaar en Trias ontdekken. Hier is tv-presentatrice Evy Gruyaert op bezoek bij een FairTrade bananenboerin in Ecuador.
DGD ondersteunde in 2009 11 filmfestivals met aandacht voor films van en over het Zuiden. Het Millenniumfestival was een nieuwkomer en zoomde in op films en documentaires met betrekking tot de Millenniumdoelstellingen.
Dimensie 3, het tijdschrift van de Belgische ontwikkelingssamenwerking, diepte in 2009 vijf thema’s uit: gendergelijkheid, de gevolgen van de economische en financiële crisis op ontwikkeling, de samenwerking met DR Congo, cultuur en ontwikkeling en ten slotte water, bron van leven. Bovendien werd vanaf 2009 een thematische fiche bijgevoegd om een bepaald thema kort en bevattelijk voor te stellen.
77
De Belgische ontwikkelingssamenwerking stelde zich voor aan het grote publiek tijdens een aantal evenementen en beurzen. Tijdens de beurs ‘Ondernemen’ samen met BIO en het Fair Trade Centre van BIO; op de Landbouwbeurs Agribex met de stand ‘Landbouw in het Zuiden’ in samenwerking met partnerlanden, ngo’s en wetenschappelijke instellingen.
De Belgische Ontwikkelingssamenwerking nam in 2009 een nieuw logo en visuele identiteit aan. Er werd gekozen voor een sober logo dat naast degelijkheid ook het institutionele karakter op federaal Belgisch niveau uitstraalt.
In 2009 ging PULSE, een vierjarig onderzoek naar het publiek draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking in België van start. Het is een praktijkgericht onderzoek onder leiding van het HIVA (KULeuven), met en voor de organisaties die werken rond bewust-making van de Belgische bevolking voor solidariteit met het Zuiden.
Kleur Bekennen/Annoncer la Couleur, het federaal programma voor mondiale vorming, werd in 2009 grondig hervormd. Het is voortaan een homogeen programma voor de verschillende taalgemeenschappen, met de 10-18 jarigen als gemeenschappelijk doelpubliek. Kleur Bekennen/Annoncer la Couleur faciliteert en coördineert de integratie van mondiale vorming bij de schoolgaande jeugd, en doet voor de uitvoering beroep op de betrokken provinciale diensten. Documentatie over het thema is binnenkort ook via digitale weg en uitleen in openbare bibliotheken beschikbaar voor geïnteresseerde leerkrachten.
© D. Telemans – KLB/ALC
78
DGD Jaarverslag 2009
Bijlagen Regionale verdeling directe bilaterale samenwerking Zuidelijk Afrika 3%
Zuid- en Midden-Amerika 5% Azië 8%
West-Afrika 20%
Noord-Afrika 6%
Oost-Afrika 11%
Centraal-Afrika 47% Sub-Sahara Afrika 81%
Regionale verdeling niet-gouvernementele samenwerking Afrika (als geheel continent) 1% Noord-Afrika 1%
Universeel of in België 37%
Sub-Sahara Afrika 35%
Azië 10%
Amerika 16%
79
Belgische officiële ontwikkelingshulp (ODA) 2005-2009 Bij het afsluiten van het jaarverslag waren enkel de gegevens voor DGD en de FOD Buitenlandse Zaken beschikbaar. Vanaf midden 2010 vindt u de volledige ODA-tabel en de verdeling per sector op www.dg-d.be (rubriek Cijfers). 2005
2006
2007
2008
2009
Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking (DGD) Gouvernementele samenwerking Technische samenwerking en beurzen
116.882.862
122.055.980
131.827.879
164.074.553
181.496.021
17.678.158
29.072.054
31.351.646
47.751.840
59.651.029
0
10.000.000
5.000.000
20.500.000
500.000
Beheerskosten BTC
23.029.208
19.053.589
20.306.000
21.032.890
21.512.000
Bijdrage aan schuldkwijtscheldingen
20.208.491
0
0
0
0
Leningen van staat tot staat
20.226.866
26.767.703
25.559.245
16.045.620
28.355.900
198.025.585
206.949.325
214.044.770
269.404.903
291.514.950
Gedelegeerde en regionale samenwerking, begrotingshulp Speciale noodhulp Centraal-Afrika (gestart in 2006)
Subtotaal Gouvernementele samenwerking
Niet-gouvernementele samenwerking Samenwerking via ngo’s
93.284.701
96.120.350
99.150.043
99.612.783
125.299.255
VVOB
8.028.469
8.400.000
8.596.316
8.452.767
8.999.999
APEFE
7.725.953
7.234.846
8.524.332
8.094.522
9.000.000
VLIR - Vlaamse Interuniversitaire Raad
26.805.442
28.327.157
26.607.871
28.729.721
30.192.922
CIUF/CUD - Interuniversitair centrum van CFWB
21.070.392
24.927.496
23.910.341
23.782.966
26.801.492
Wetenschappelijke instellingen
15.632.880
11.795.108
12.977.337
13.476.508
14.150.776
Lokale ngo’s van het Zuiden
3.931.539
6.890.296
5.061.409
5.999.580
5.387.145
Africalia
1.628.651
1.935.000
2.310.000
2.015.000
2.360.000
18.662.082
9.049.536
7.456.760
10.425.793
9.358.774
192.932.337
195.862.017
195.093.580
201.263.907
233.032.467
Andere niet-gouvernementeel Subtotaal Niet-gouvernementele samenwerking
Multilaterale samenwerking Verplichte multilaterale bijdragen
7.407.129
7.440.313
6.678.391
9.049.347
8.448.055
7.120.875
7.171.625
6.422.346
8.771.641
8.149.764
79.412.997
96.389.812
90.791.450
95.567.930
111.180.728
62.229.604
72.770.395
62.478.816
67.159.693
82.171.628
Europees ontwikkelingsfonds en Bank
103.496.574
104.669.938
104.860.013
132.560.006
135.044.009
Wereldbankgroep
waarvan aan VN Vrijwillige multilaterale bijdragen waarvan aan VN
152.333.333
78.325.000
76.000.000
175.320.000
102.833.000
Regionale ontwikkelingsbanken
18.379.920
29.938.415
27.266.541
30.860.353
45.655.381
Milieuverdragen
10.067.313
9.738.378
12.668.806
12.679.354
23.971.534
Multilaterale schuldkwijtschelding Subtotaal Multilaterale samenwerking
0
8.161.708
12.832.368
18.674.711
15.060.874
371.097.265
334.663.565
331.097.570
474.711.701
442.193.581
Belgisch Overlevingsfonds Gouvernementeel / beheer / sensibilisering
2.166.659
6.568.713
4.620.058
13.313.634
8.787.670
Via ngo’s
9.142.301
12.584.625
13.363.246
13.843.855
15.111.583
Via multilaterale instellingen Subtotaal Belgisch Overlevingsfonds
Maatschappijopbouw
8.690.648
8.346.622
12.014.882
6.484.181
7.543.855
19.999.608
27.499.960
29.998.186
33.641.671
31.443.107
4.615.834
14.948.666
15.242.863
19.262.250
27.170.500
Humanitaire en voedselhulp
17.355.827
15.359.000
14.525.000
25.882.000
56.000.000
Steun aan private sector (o.a. via BIO)
27.907.574
19.871.551
28.138.365
44.626.496
142.351.398
Rentebonificaties
8.192.718
11.409.718
11.009.296
13.053.489
18.517.825
Sensibilisering en vorming in België
5.575.389
6.275.861
6.944.171
6.022.630
5.494.561
Administratie, overlegstructuren, andere
1.399.181
1.711.280
1.958.388
1.213.826
1.505.431
847.101.318
834.550.944
848.052.189
1.089.082.873
1.249.223.821
Totaal DGD
FOD Buitenlandse Zaken B-FAST en humanitaire hulp
18.310.083
20.561.647
23.394.425
25.821.348
24.605.308
Conflictpreventie / diplomatieke preventie
26.952.582
24.910.538
21.795.433
24.013.834
24.080.020
Bijdragen aan internationale instellingen
3.549.260
4.777.082
5.161.131
7.777.018
6.632.860
Pers / Communicatie / Bijzonder Evaluator
823.659
1.119.327
846.952
1.063.024
1.037.770
Administratiekosten
33.766.528
36.577.709
36.799.266
41.867.280
41.446.473
Totaal Buitenlandse Zaken
83.402.112
87.946.302
87.997.207
100.542.504
97.802.431
De Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen 1. Extreme armoede en honger bestrijden • Het aantal mensen dat moet leven van minder dan één dollar per dag met de helft terugbrengen. • Het percentage van mensen die honger lijden met de helft verminderen.
2. Basisonderwijs voor iedereen • Ervoor instaan dat alle jongens en meisjes de lagere school volledig doorlopen.
3. Gelijke kansen voor de vrouwen • Ongelijkheid tussen jongens en meisjes uitbannen in het lager en voortgezet onderwijs, liefst tegen 2005 en op alle niveaus tegen 2015.
4. De kindersterfte terugdringen • Het sterftecijfer onder kinderen tot vijf jaar met twee derde reduceren.
5. De gezondheid van moeders verbeteren • Het sterftecijfer onder vrouwen op het kraambed met drie kwart terugdringen.
6. Hiv/aids, malaria en andere dodelijke ziekten bestrijden • Verdere verspreiding van hiv/aids stoppen en het aantal besmettingen keren. • Het aantal nieuwe gevallen van malaria en andere ernstige ziekten stoppen en een begin maken met hun totale uitbanning.
7. Zorgen voor een duurzaam milieu • De principes die gelden voor duurzame ontwikkeling opnemen in nationale milieubeleidsprogramma’s; het keren van het verlies van natuurlijke hulpbronnen. • Het aantal mensen dat geen duurzame toegang heeft tot veilig drinkwater met de helft terugdringen. • Tegen 2020 de leefomstandigheden van ten minste 100 miljoen krottenwijkbewoners aanzienlijk verbeteren.
8. Een wereldpartnerschap voor ontwikkeling creëren • Blijven werken aan een open stelsel van handel en financiën, dat gebonden is aan regels, voorspelbaar is en niet discrimineert. Gekoppeld aan dit systeem zijn beloften aangaande goed bestuur, streven naar ontwikkeling en de uitbanning van armoede op nationaal en internationaal vlak. • Aandacht besteden aan de bijzondere behoeften van de minst ontwikkelde landen. Met inbegrip van de opheffing van tolmuren en quota’s voor hun exportgoederen; extra schuldverlichting voor landen met de grootste geldzorgen; het schrappen van officiële bilaterale schulden; en meer officiële ontwikkelingssteun voor landen die ernst maken met de uitbanning van armoede. • Aandacht hebben voor de bijzondere behoeften van ontwikkelingslanden zonder zeehavens en ook voor de arme, kleine eilandstaten. • De schuldenproblematiek van ontwikkelingslanden aanpakken in een bredere context, en wel door maatregelen op nationaal en internationaal niveau te treffen die het vraagstuk terugdringen tot verantwoordelijke proporties. • In samenwerking met de ontwikkelingslanden: behoorlijke en productieve werkgelegenheid voor jongeren creëren. • In samenwerking met farmaceutische bedrijven: in ontwikkelingslanden toegang creëren tot betaalbare basisgeneesmiddelen • In samenwerking met het bedrijfsleven: de voordelen van nieuwe technologieën - vooral de informatie- en communicatietechnologie - op brede schaal verspreiden.
81
Organigram DGD Directie generaal Ontwikkelingssamenwerking
D0.0 Secretariaat en Ondersteuning
D0.1 Beleidsondersteuning
D1 Gouvernementele programma’s
D2 Humanitaire en voedselzekerheidsprogramma’s
D1.1 Noord-Afrika en Midden-Oosten
D2.1 Spoedhulp - Rehabilitatie Voedselhulp
D1.2 Centraal-Afrika
D2.2 Belgisch Fonds voor de Voedselzekerheid
D1.3 West-Afrika
D1.4 Zuidelijk en Oost-Afrika
D1.5 Latijns-Amerika en Azië
D1.6 Regionale samenwerking
82
DGD Jaarverslag 2009
Directeur-generaal D
D0.2 Begroting en ODA
D3 Niet-Gouvernementele Programma’s
D4 Multilaterale en Europese Programma’s
D5 Sensibiliseringsprogramma’s
D3.1 Ngo’s
D4.1 Verenigde Naties en Bretton Woods Instellingen
D5.1 Sensibilisering door derden
D3.2 Universiteiten en Wetenschappelijke instellingen
D4.2 Europese Unie
D5.2 Sensibilisering door de DGD
D3.3 Andere partners
D4.3 Sectorale Fondsen en programma’s
D3.4 Budgettaire Programmatie en Financiële Controle voor nietgouvernementele programma’s
83
Colofon Redactie en coördinatie: Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking Eindredactie: Jan De Mets Ontwerp en realisatie: www.cibecommunicatie.be Productie: Dienst Communicatie Contact: 02/501 81 11 Verantwoordelijk uitgever: Dirk Achten, Karmelietenstraat 15, 1000 Brussel De gegevens in deze publicatie zijn louter informatief en binden de FOD juridisch op generlei wijze. Wettelijk depot: 0218/2010/06
Mei 2010
www.diplomatie.belgium.be - www.dg-d.be
Het DGD Jaarverslag 2009 is een uitgave van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Gratis verkrijgbaar in het Nederlands, Frans en Engels.
KONINKRIJK BELGIË Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking