FONDS DER BELGISCHE RIJNVAART v.z.w. Ondernemingsnummer : 0409 601 207 Drukpersstraat 19 ‐ 1000 BRUSSEL Gesticht als v.z.w. op 10 oktober 1929 (deze vereniging nam in die vorm het Fonds der Belgische Rijnvaart over dat opgericht werd op 26 april 1924).
JAARVERSLAG 2012
14 juni 2013
FONDS DER BELGISCHE RIJNVAART v.z.w. Ondernemingsnummer : 0409 601 207 Drukpersstraat 19 ‐ 1000 BRUSSEL
JAARVERSLAG
2012
14 juni 2013
INHOUDSTAFEL I.
ERECOMITE
8
II.
RAAD VAN BESTUUR
9
1.
Samenstelling op 1 januari 2012
9
2.
Wijzigingen sedert de algemene vergadering van 19 juni 2012
9
III.
WERKING
10
1.
Vergaderingen in 2012
10
2.
Prijzen van het Fonds
10
Prijs van het Fonds der Belgische Rijnvaart
10
Sociaal Fonds Joseph Severyns
11
3.
Vertegenwoordigers van het beroep op internationaal vlak bij de Centrale Commissie voor de Rijnvaart in Straatsburg
12
4.
Website www.fondsbr.be
12
5.
De binnenvaart in crisis
13
LEDENLIJST
15
1.
Werkende leden
15
2.
Toegetreden leden
16
PERSONALITEITEN
17
IV.
V.
Nationale Regering
17
Vlaamse Regering
17
Waalse Regering
17
Regering Brussels Hoofdstedelijk Gewest
18
Nationale Administratie
18
Administratie Vlaams Gewest
19
Administratie Waals Gewest
20
Administratie Brussels Hoofdstedelijk Gewest
20
VI. 1.
Centrale Commissie voor de Rijnvaart
21
Belgische delegatie bij de Centrale Commissie voor de Rijnvaart
21
Samenstelling van de delegatie op 01/01/2013 2. A.
B.
21
Besluiten van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart
21
Economische aspecten
21
Besluit 2012‐I‐7 van 30 mei 2012 ‐ Economische situatie in de Rijnvaart
21
Besluit 2012‐II‐10 van 29 november 2012 ‐ Economische situatie in de Rijnvaart
32
Strategieën van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart Besluit 2012‐I‐10 van 30 mei 2012 ‐ Strategie van de CCR voor de ontwikkeling en de implementatie van de informatiediensten voor de binnenvaart op de Rijn (RIS‐ strategie)
5
43
43
Besluit 2012‐II‐4 van 29 november 2012 ‐ Strategie van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart voor het verminderen van het brandstofverbruik en van de uitstoot van broeikasgassen van de Rijnvaart C.
Schipperspatenten en bemanning
44
Besluit 2012‐II‐11 van 29 november 2012 ‐ Definitieve wijzigingen van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel ‐ Erkenning van het Slowaakse Kapiteinsvaarbewijs en het Slowaakse radarbevoegdheidsbewijs
44
Besluit 2012‐II‐12 van 29 november 2012 ‐ Definitieve wijzigingen van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn ‐ (artikel 6.02)
49
D.
Verkeersregels
50
Besluit 2012‐II‐13 van 29 november 2012 ‐ Wijzigingen van het Rijnvaartpolitiereglement door voorschriften van tijdelijke aard overeenkomstig artikel 1.22 – Wijziging van de regelingen voor het riviergedeelte met waarschuwingsposten Oberwesel ‐ St. Goar ‐ (Inhoudsopgave, artt. 9.07, 9.08, 12.02, 12.03 en bijlage 9)
50
Besluit 2012‐II‐14 van 29 november 2012 ‐ Definitieve wijzigingen van het Rijnvaartpolitiereglement (Inhoudsopgave, artt. 1.01, 3.34, 9.01, 9.10, 10.01, 11.01, 11.02, 12.01, 13.01, 14.02 en bijlage 3)
56
E.
Technische voorschriften voor schepen Besluit 2012‐II‐16 van 29 november 2012 ‐ Verlenging van voorschriften van tijdelijke aard overeenkomstig artikel 1.06 van het Reglement Onderzoek schepen op de Rijn (artt. 7.02, derde lid, 8.02, vijfde lid, 9.03, 9.15, eerste, negende en tiende lid, 9.20, tweede lid, onderdeel a en f, en 24.02, tweede lid)
F.
Vraagstukken in verband met de Rijn als vaarweg
VII.
61
61 61
Besluit 2012‐I‐14 van 30 mei 2012 ‐ Maatregelen ter verbetering van de bevaarbaarheid van de Rijn (2011‐I‐16)
61
Besluit 2012‐II‐23 van 29 november 2012 ‐ Onderbreking van het sluisbedrijf op het Grote Kanaal van de Elzas en op de gekanaliseerde Rijn en in Nederland op de Neder‐ Rijn en de Lek tijdens de Kerst‐ en Nieuwjaarsnacht
64
Besluit 2012‐II‐24 van 29 november 2012 ‐ Onderbreking van het sluisbedrijf in Nederland op de Neder‐Rijn en de Lek gedurende het weekeinde
64
G.
3.
43
Organisatie van de C.C.R.
64
Besluit 2012‐II‐21 van 29 november 2012 ‐ Samenstelling van het secretariaat ‐ secretaris‐generaal –
64
Besluit 2012‐II‐22 van 29 november 2012 ‐ Samenstelling van het Secretariaat ‐ plaatsvervangend secretaris‐generaal
65
Persberichten
65
Belgische en Europese wetgeving
66
Authentieke tekst van het verdrag van Straatsburg inzake de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart (CLNI 2012)
66
Wet van 19 juni 2008 houdende instemming met het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn‐ en binnenvaart, met de Bijlagen 1en 2, en met de Aanhangsels I, II, lil, IV en V, gedaan te Straatsburg op 9 september 1996.
75
Koninklijk besluit van 21 december 2012 tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 maart 2007 houdende de organisatie van de examens en de vaststelling van de
6
retributies voor de bekwaamheidsbewijzen in Rijn‐ en binnenvaart
77
Richtlijn 2012/48/EU van 10 december 2012 tot wijziging van de bijlagen bij de Richtlijn 2006/87/EG tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen.
78
Richtlijn 2012/49/EU van 10 december 2012 tot wijziging van de bijlage II van de Richtlijn 2006/87/EG tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen.
80
Koninklijk Besluit van 8 januari 2013 betreffende de inning en de consignatie van een som bij het vaststellen van sommige inbreuken op het Verdrag inzake de verzameling, de afgifte en de inname van afval in de Rijn‐ en binnenvaart, ondertekend te Straatsburg op 9 september 1996 en houdende uitvoering van sommige bepalingen van dit verdrag.
81
Wet van 5 mei 1936 op de binnenbevrachting ‐ Officieuze coördinatie in het Duits
83
Koninklijk Besluit van 22 januari 2013 houdende erkenning van de gelijkwaardigheid van het Oostenrijkse, Bulgaarse, Hongaarse, Poolse, Roemeense, Slowaakse en Tsjechische dienstboekje op de scheepvaartwegen van het Koninkrijk
91
VIII.
STATISTIEKEN
93
Rijntrafiek van en naar de Belgische havens
93
A.
Antwerpen (2012)
93
B.
Brussel (2012)
94
C.
Gent (2012)
95
D.
Luik (2011)
96
E.
Zeebrugge (2012)
96
BIJLAGE: Gecoördineerde statuten
97
1.
IX.
7
I.
ERECOMITE
In het erecomité worden de personen opgenomen die, hetzij de functie van voorzitter, hetzij deze van afgevaardigd bestuurder hebben uitgeoefend. Huidige samenstelling van het Erecomité : Erevoorzitters : M. J. VAN CAENEGHEM () voorzitter van 1929 tot 1943 M. A. DELMER () voorzitter van 1944 tot 1973 M. A. BERTRAND() voorzitter van 1973 tot 1986 M. F. SEVERYNS voorzitter van 1986 tot 1991 M. M. VANDEN BOSCH voorzitter van 1991 tot 1996 M. F. SUYKENS () voorzitter van 1996 tot 2001 M. H. PAELINCK voorzitter van 2001 tot 2003 M. P. VAN DRIESSCHE voorzitter van 2003 tot 2008 Ere afgevaardigd bestuurder : M. H. WOESTYN () afgevaardigd bestuurder van 1929 tot 1947 M. M. CHARBONNER () afgevaardigd bestuurder van 1947 tot 1973 M. P. DEBEN () afgevaardigd bestuurder van 1973 tot 1982 M. M. VANDEN BOSCH afgevaardigd bestuurder van 1982 tot 1991
8
II.
RAAD VAN BESTUUR
1. Samenstelling op 1 januari 2012 Voorzitter: G. VAN KEER Bestuurders: A. BAUWENS E.‐L. BERTRAND E. BRUYNINCKX L. MAERTENS J. CONINGS L. DELPRAT J. HEYNDERICKX E. VAN DEN POEL Ch. VANLUCHENE F. VELLEMAN D. VERNAEVE H. VERSCHUEREN Secretaris: W. VAN PEETERSSEN (adjunct‐directeur ITB) Toezichthouder op de rekeningen: Y. PARMENTIER
2. Wijzigingen sedert de algemene vergadering van 19 juni 2012 Op de algemene vergadering van 19 juni 2012 te Luik werden Mevrouw Ch. VANLUCHENE en de heren J. CONINGS en E. VAN DEN POEL, uittredend en herverkiesbaar, herverkozen als bestuurder voor een ambtstermijn van 4 jaar. De heer Y. PARMENTIER werd opnieuw verkozen als toezichthouder op de rekeningen voor de duur van één jaar. De heren J. LYBEERT en K. VAN DEN BORRE zullen voortaan uitgenodigd worden op de vergaderingen van de Raad van Bestuur als expert.
9
III.
WERKING
1. Vergaderingen in 2012 a) Raad van Bestuur 20 januari, 23 mei, 19 juni, 9 november 2012 b) Jaarlijkse statutaire algemene vergadering 19 juni 2012
2. Prijzen van het Fonds Prijs van het Fonds der Belgische Rijnvaart Hierna volgt het reglement:
JAARLIJKSE WEDSTRIJD VOOR STUDENTEN VAN HET HOGER ONDERWIJS ingericht door het Fonds der Belgische Rijnvaart (vereniging zonder winstoogmerk) Drukpersstraat 19, 1000 Brussel 1. De deelnemers zijn volledig vrij bij de keuze van het onderwerp van hun proefschrift voor zover het betrekking heeft op de Belgische binnen- en/of Rijnvaart. 2. Het proefschrift moet opgesteld zijn in één van de nationale talen. Het moet uiterlijk op 1 januari van elk jaar worden ingediend op de zetel van het Fonds. 3. Het Fonds stelt een bedrag van 750 euro ter beschikking. De Raad van Bestuur beslist over de modaliteiten en het bedrag. 4. Het proefschrift dient in minimum 2 exemplaren te worden aangeboden en wordt beoordeeld door de Raad van Bestuur. De exemplaren blijven eigendom van het Fonds. Het proefschrift kan tevens worden aangeboden in bijlage van een elektronisch bericht (e-mail). 5. Indien een proefschrift geheel of gedeeltelijk nuttig wordt geacht voor publicatie, waarover alleen de Raad van Bestuur beslist, kan dit door de zorgen van de vzw Fonds voor de Rijn- en Binnenvaart en op haar kosten geschieden. In dat geval worden vijf exemplaren gratis ter beschikking van de auteur gesteld. De auteur doet afstand van al zijn rechten op het werk door zijn deelname en indien het werk de prijs krijgt toegewezen. 6. Tegen de beslissing van de Raad van Bestuur in geen verhaal mogelijk.
10
Sociaal Fonds Joseph Severyns Het sociaal Fonds Joseph Severyns dat berust onder de auspiciën van het Fonds der Belgische Rijnvaart vzw, wordt beheerd door een Comité, dat als volgt is samengesteld : Voorzitter : F. Severyns; Verdere samenstelling : mevrouw Ch. Vanluchene en de heren A. Bauwens, A. Biesemans, H. Paelinck, P. Van Driessche, M. Vanden Bosch, P. Vandenbussche en G. Van Keer. Dit Comité kwam samen te Antwerpen op 5 februari en 10 december 2012, waarbij een evaluatie werd gemaakt over de werking en de financiële situatie van het Fonds. De financiële middelen van het Fonds Joseph Severyns werden in de loop van het voorbije jaar verder uitgebreid zodat de rekening op 31 december 2012 een saldo van 21.061,30 euro vertoont. In de loop van 2012 werd één uitkering gedaan. 2012 Ontvangsten Saldo op 31/12/2011 Intrest voor 2012 stortingen Totaal ontvangsten SALDO OP 31/12/2012
2012 Uitkeringen 17/12/2012
20328,17 233,13 1000,00 21561,30
Totaal uitkeringen
500
500 21061,30
Reglement : 1. Het « Sociaal FONDS JOSEPH SEVERYNS » werd opgericht door de Heren F. en Ch. Severyns ter aanmoediging van door ongeval of ziekte getroffen Belgische schippers. 2. Kunnen van dit Fonds genieten : - de schipper, - de wettelijke partner, - het kind, getroffen door ongeval of ziekte. 3. Het bedrag van de jaarlijkse financiële tegemoetkomingen is in principe beperkt tot de jaarlijkse opbrengst van het beheerd kapitaal, vermeerderd met giften. 4. De aanvragen moeten schriftelijk gericht worden aan het Sociaal Fonds Joseph Severyns, per adres “Fonds der Belgische Rijnvaart” en moeten volgende gegevens bevatten: a. identiteit van de aanvrager; b. identiteit van de eventuele begunstigde en adres, geboortedatum en geboorteplaats, beroep (indien zonder: uitgeoefend beroep gedurende de jongste 3 jaren); c. reden van aanvraag; d. omstandige omschrijving met bewijzen, waaruit blijkt dat de betrokken persoon getroffen is door ongeval of ziekte. De aanvragen worden onderzocht door het Comité “Sociaal Fonds Joseph Severyns”. 5. Het Comité Sociaal Fonds Joseph Severyns was samengesteld als volgt: vanuit het Fonds der Belgische Rijnvaart, de Voorzitter en de secretaris, de ere-voorzitters, de oudste twee bestuurders in dienstjaren van het Fonds der Belgische Rijnvaart en vanwege de stichters, de heren François en Charles Severyns. Momenteel bestaat dit Comité uit volgende personen: de Heren F. Severyns (Voorzitter), G. Van Keer, P. Van Driessche, A. Biesemans, M. Vanden Bosch, H. Paelinck, A. Bauwens, P. Vandenbussche en Mevr. Ch. Vanluchene. 6. Het voorzitterschap van dit Comité wordt waargenomen door een vertegenwoordiger van de familie Severyns; momenteel is dit de heer François Severyns. Bij ontstentenis van deze zal de Voorzitter of de 11
Secretaris van het Fonds der Belgische Rijnvaart het voorzitterschap waarnemen. 7. Dit Comité werkt onafhankelijk van de Raad van Bestuur van het Fonds der Belgische Rijnvaart, maar brengt verslag uit over zijn werking aan deze Raad en aan de Algemene Vergadering van het Fonds der Belgische Rijnvaart. Het Comité heef beslissingsbevoegdheid op zijn zitting indien tenminste drie van zijn leden hierop aanwezig zijn en een akkoord door de meerderheid van de aanwezige leden wordt bereikt. Bij staking van stemmen is de stem van de Voorzitter beslissend. 8. Dit Comité behoudt zich het recht voor alle informatie in te winnen die het nodig acht voor de beoordeling van het betrokken geval, teneinde deze aanvraag te kunnen beoordelen. 9. Uitspraak en uitvoering over deze aanvraag zal gebeuren uiterlijk binnen de twee maanden na indiening van de aanvraag. Tegen de beslissing van het Comité is geen verhaal mogelijk.
3. Vertegenwoordigers van het beroep op internationaal vlak bij de Centrale Commissie voor de Rijnvaart in Straatsburg Door de vertegenwoordigers werd op regelmatige basis verslag uitgebracht van hun werkzaamheden. Deze verslagen werden ter inzage gezet op de website van het Fonds : http://www.fondsbr.be/verslagen.html
4. Website www.fondsbr.be Weliswaar beknopt en beperkt, gezien de middelen van het Fonds, trachten we toch op een moderne en snelle manier de lezer informatie te verschaffen over het binnen– en Rijnvaartgebeuren en de verdere internationale vaart. Met dank aan de Heer F. VELLEMAN die de informatie regelmatig actualiseert. Nieuw op de website is de “banner” op de homepage die de aandacht van de bezoeker vestigt op de laatste belangrijke wijzigingen in de binnenvaart. Ook werd de link gelegd naar de website van de CCR‐ZKR en het ITB alwaar men zowel de wetgeving als de rechtspraak kan consulteren op nationaal en internationaal binnenvaartrecht. De bezoeker zal ook een fotoreportage kunnen bekijken van de studiereizen die door het Fonds worden georganiseerd en waarop alle leden steeds uitgenodigd worden Maar tevens wensen we ook U, de lezer, te vragen naar uw suggesties en eventuele inbreng, zodat onze informatie steeds kan groeien met uw ideeën, uw informatie, uw wensen.
12
5. De binnenvaart in crisis Op 13 januari 2013 herdachten we de scheepsramp met de Waldhof. Buiten de normale veiligheidsvoorschriften werden we ons plotseling allemaal bewust van het feit dat de stabiliteit van schip en lading het eerste en belangrijkste veiligheidsvoorschrift was, is en zal blijven. Nochtans gaat de scheepvaart gebukt onder een regelneverij van milieu‐ en veiligheidsvoorschriften die de schipper bijzonder veel geld kosten. Elke schipper is zich bewust van het belang van deze voorschriften voor hemzelf en zijn familie. Het niet naleven ervan kan dodelijke afloop hebben dan wel zware verminking. De schipper is zich ook bewust van de impact op het milieu vermits het water zijn “milieu” is en dus ook belangrijk voor de leef‐ en werkomgeving in de binnenscheepvaart. Alleen komen deze talrijke regeltjes tijdens een economische crisis op het verkeerde moment nl het moment dat het water aan de lippen staat van de binnenschipper wiens schip niet alleen zijn werkinstrument is maar tevens zijn woonplaats. Ware het niet beter een algemene opschorting toe te staan bij het invoeren van die regels die een financiële impact hebben. De schipper kan immers geen kant meer op vermits de gelden er niet zijn voor de verplichte investeringen maar het niet uitvoeren ervan met zich kan mede brengen dat het schip aan de ketting wordt gelegd. Zelfs bij die schippers die het nog redelijk goed doen kent de crisis een pervers effect. Als de in realiteit reeds failliete schippers hun schip al dan niet gedwongen dienen te verkopen daalt de waarde van de andere schepen wegens het overaanbod. De schipper die een lening wenst aan te gaan voor de “verplichte” investeringen krijgt dan te horen van zijn bank dat zulks geweigerd wordt. Immers is het schip al overgehypothekeerd door de waardedaling van de schepen in het algemeen. Maar de persoonlijke kas is na twee jaren crisis opgebruikt en zelf je schip gaan verkopen en een andere job zoeken kan je niet vermits bij vrijwillige verkoop je nooit het bedrag zal krijgen om alle schulden te voldoen. De schipper is aan het verzuipen en niemand wil of kan een reddingsboei naar hem of haar werpen. Voor diegene bij wie de bank gedwongen uitvoert is het drama compleet. Van de 1200 schepen die tot de Belgische vloot behoren zijn er zeker 900 familiale bedrijven van vader, moeder en vaak ook nog de zoon of de dochter. Het is alsof je ’s morgens naar je werk gaat, jij en je echtgenote wordt ontslagen en tegen de tijd dat je thuis komt is het huis verkocht en je boedel in beslag genomen. Problematisch voor de binnenvaart in het bijzonder is de elasticiteit van de vrachtprijs. Wanneer het slecht gaat daalt de vrachtprijs tot onder de kostprijs maar omgekeerd zal de vrachtprijs slechts traag stijgen bij een economische heropleving. Het kan gemakkelijk twee jaar duren vooraleer terug normale vrachtprijzen worden betaald tenzij bij een laag waterstand. Op dit laatste hebben we deze winter niet moeten hopen. Het valt dus allemaal tegen: economische crisis met een daling van het aantal vrachten, invoering van een hoop milieu‐ en veiligheidsvoorschriften met een belangrijke financiële impact, hoog waterstand, elasticiteit van de vrachtprijzen, waardedaling van de schepen enz. Dringend tijd om de reddingsboei te gooien. Het vaststellen van bodemprijzen in navolging van de wet Durant voor vracht‐ en personenverkeer is geen oplossing vermits een Europese richtlijn (96/75) juist specifiek voor de binnenvaart bepaalt dat de prijzen vrij moeten worden onderhandeld. De wet Durant werd sedert 2003 nooit effectief toegepast.
13
De binnenvaarder mag ook niet uit het oog verliezen dat volgens deze wet het aanbieden van een dienst onder de kostprijs strafbaar is en dus de binnenvaarder in de eerste plaats zichzelf bestraft. Het aanmelden van de crisis bij de Europese Unie werd reeds gepoogd door de Nederlandse overheid (2009) en mislukte na negatief advies van de ENA. De Belgische schippers hebben trouwens hun Nederlandse collega’s niet gesteund in hun aanvraag. Een tweede weigering is zo goed als zeker vooral omdat na de laatste sloopregeling de Europese Unie in 2000 de binnenvaart verwittigde om niet opnieuw naar overcapaciteit te gaan door een te wilde bouw van schepen. Meer dan 200 casco’s liggen verspreid over Noord‐Europa en wachten om te worden afgewerkt. In de uitgave van “De Stroming Courant” van februari 2013 riep Eric VAN TOOR, directeur van de BinnenvaartBrancheUnie, op om deze casco’s gewoon naar de hoogovens te brengen om te vermijden dat de overcapaciteit nog groter zou worden. Een binnenschip wordt niet meer beschouwd als enkel een transportmiddel maar tevens als een speculatiemiddel en dat heeft de overcapaciteit veroorzaakt. Het enige wat we nog kunnen doen is de aanmeldingsplicht voor het in de vaart brengen van een binnenschip bij de Europese Commissie ook verplicht maken en hierop sancties leggen. Dit kan door de verordening (EG) Nr. 718/1999 van de Raad van 29 maart 1999 in artikel 5 punt 5 te wijzigen. Elk casco dat men op de markt wenst te brengen dient geregistreerd te worden bij het Comité voor de binnenvaart bij de E.U. Men kan dan enkel dit casco laten afbouwen en in de vaart brengen één jaar na registratie en dus dan pas een ENI verkrijgen voor welomlijnde gebieden binnen de E.U. . Op deze wijze komt er voldoende transparantie in de markt en weet de binnenvaartondernemer op elk ogenblik hoeveel schepen er één jaar na datum op de markt kunnen komen. Indien men de wijziging van de verordening zo vlug mogelijk doorvoert kunnen we nog vermijden dat de 200 casco’s die al gebouwd zijn, bij heropleving van de economie, op korte termijn in de vaart worden gebracht. Wie zei dat nu weer : “trop c’est trop” Walter VAN PEETERSSEN Secretaris van het Fonds der Belgische Rijnvaart
14
IV.
LEDENLIJST
1. Werkende leden
BAUWENS Amand, Lathyrusplein 12, 2900 Schoten BERTRAND Emile‐Louis, Rue de la Drève 5, 4052 Beaufays BIESEMANS Antonius, Berkenhof 7, 3290 Diest BRUYNINCKX Eddy, Philippe Spethstraat 162, 2950 Kapellen CONINGS Johannes, Winterkoningstraat 11, 2170 Merksem CORNELIS Philip, Landskoutersesteenweg 6, 9820 Merelbeke DE DECKER Marc, Eekhoorndreef 8, 2390 Malle DE LAMPER Jozef, Leo Verbeecklaan 7, 2070 Zwijndrecht DELPRAT Luc, Landuyt 124, 1440 Kasteelbrakel HEYNDERICKX Jos, Deinsesteenweg 20, 9031 Gent HOUTMEYERS Jean‐Claude, Avenue de la Heronnière 98/16, 1170 Brussel HUYSMANS Willy, Esmoreitlaan 43 bus 32, 2050 Antwerpen JOSEPH Michel, Herman Teirlincklaan 28, 3010 Kessel‐Lo LYBEERT Jan, Knaptandstraat 96, 9100 Sint‐Niklaas MAERTENS Luc, Goudsbloemenlaan 18, 8300 Knokke‐Heist MAES Leopold, Hazedreef 5, 2970 Schilde MOLLE Jean, Rietschoorvelden 174, 2170 Merksem OPDELOCHT Roger, Kattenhoflaan 75, 2960 Brecht PAELINCK Honoré, Hof van Delftlaan 40, 2180 Ekeren PARMENTIER Yves, Schemeringlaan 6, 3090 Overijse PAUWELS François, Heidestraat 47, 2040 Zandvliet POLS Cornelis, Baron Delbekelaan 17, 2970 Schilde POPPE Corina, Van De Reydtlaan 20, 2960 Brecht RINGOOT Philippe, Durentijdlei 63, 2930 Brasschaat ROLAND Pascal, Rue Bodegnée Village 14, 4537 Bodegnée Verlaine ROLAND Pierre, rue Léon Charlier 94, 4520 Wanze SEVERYNS François, Seniorie Van Rijswijck, Lange Lozanastraat 233/34, 2018 Antwerpen SOMERS Anita, Esmoreitlaan 41/22, 2050 Antwerpen SOMERS Hubert Noordheuvel 62, 2990 Wuustwezel ULLRICK John, Gerselarendries 3, 1850 Grimbergen VANDEN BOSCH Marcel, Doggeweg 59, 1930 Zaventem VAN DEN BORRE Koen, Koeweidestraat 4, 1785 Merchtem VANDENBUSSCHE Pierre, rue Henri Daco 32, 4040 Herstal VAN DEN POEL Edgard, Flamingostraat 3, 2170 Merksem VAN DE VEL Louis, Isabella Brantstraat 34, 2018 Antwerpen VAN DRIESSCHE Paul, Boskapellaan 55, 9080 Lochristi VAN GOETHEM Gerald, Terlindehofstraat 24, 2170 Merksem VAN HEMELRIJK Leopold, Jan Van Puyenbroecklaan 53, 2900 Schoten VAN HEMELRIJK Frans, Jan Van Puyenbroecklaan 53, 2900 Schoten VAN KEER Geert, Scheldestraat 5, 9255 Buggenhout VANLUCHENE Christiane, rue Amedée Lynen 17/27, 1210 Bruxelles VELLEMAN Francis, Gladiolenlaan 49, 1770 Liedekerke VERNAEVE Dirk, Pijkestraat 11, 9041 Oostakker VERSCHUEREN Herman, Lintsesteenweg 32, 2550 Kontich VRANCKX Charles, Driehoekstraat 282, 2180 Ekeren
15
2. Toegetreden leden EUROPORTS TERMINALS ANTWERP NV DEVISION FLEET, Vosseschijnstraat 59, Haven 182 dd, 2030 Antwerpen
16
V.
PERSONALITEITEN
Nationale Regering M. WATHELET, Staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie, Mobiliteit en Staatshervorming Wetstraat 51 1040 BRUSSEL Tel. : +32(0)2‐790.57.11 Fax : +32(0)2‐790.57.99 E‐mail
[email protected] Website : http://www.melchiorwathelet.be
Vlaamse Regering
H. CREVITS, Vlaams Minister van Mobiliteit en Openbare Werken Koning Albert II‐laan 20 bus 1 1000 Brussel Tel. + 32 (0)2‐552.66.00 E‐mail :
[email protected] Website : http://www.ministerhildecrevits.be
Waalse Regering
Ph. HENRY, Ministre de l'Environne ment, de l'Aménagement du Territoire et de la Mobilité Rue des Brigades d'Irlande 4 5100 NAMUR Tel. : +32(0)81‐32.35.11 Fax : +32(0)81‐32.34.75 Website : http://henry.wallonie.be C. DI ANTONIO, Ministre des Travaux Publics, de l'Agriculture, de la Ruralité, de la Nature, de la Forêt et du Patrimoine Chaussée de Louvain 2 5000 NAMUR Tel. : +32(0)81‐71.03.10 Fax : +32(0)81‐71.03.80 Website : http://diantonio.wallonie.be
17
Regering Brussels Hoofdstedelijk Gewest B. GROUWELS, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Openbare Werken, Vervoer, Gewestelijke en gemeentelijke Informatica en de Haven Van Brussel Botanic Building ‐ Sint‐Lazaruslaan, 10 ‐ 13de verdieping 1210 Brussel Tel. : +32(0)2‐517.13.33 Fax : +32(0)2‐511.50.83 E‐mail :
[email protected] Website : http://www.brigittegrouwels.com
Nationale Administratie
Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer (FOD) www.mobilit.belgium.be
M. ROMAN, Voorzitter van het Directiecomité “City Atrium”, Vooruitgangstraat 56, 1210 Brussel Tel. +32(0)2‐277.31.11 Fax +32(0)2‐277.40.05
Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer – Directoraat‐generaal Scheepvaart
J. HEYNDERICKX, Adviseur generaal “City Atrium”, Vooruitgangstraat 56, 1210 Brussel Tel. +32(0)2‐277.35.29 Fax +32(0)2‐277.40.51 E‐mail :
[email protected]
H. VERSCHUEREN, Adviseur generaal “City Atrium”, Vooruitgangstraat 56, 1210 Brussel Tel. +32(0)2‐277.36.47 Fax +32(0)2‐277.40.46 E‐mail :
[email protected]
F. VAN ROMPUY, Directeur generaal “City Atrium”, Vooruitgangstraat 56, 1210 Brussel Tel. +32(0)2‐277.35.00 Fax +32(0)2‐502.40.51
18
Administratie Vlaams Gewest
Departement Mobiliteit en Openbare Werken
F. DESMYTER, Secretaris‐generaal Graaf de Ferrarisgebouw Albert‐II‐laan 20 Bus 2, 1000 Brussel Tel. +32(0)2‐553.71.02 Fax. +32(0)2‐553.71.05 E‐mail :
[email protected] Website : www.vlaanderen.be
Waterwegen en Zeekanaal NV
L. CLINCKERS, gedelegeerd bestuurder Oostdijk 110, 2830 Willebroek Tel. +32(0)3‐860.62.74 Fax +32(0)3‐860.62.78 E‐mail :
[email protected] Website : www.wenz.be
Coördinatie Waterwegen Vlaanderen
Koning Albert II‐laan 20 1000 Brussel Tel. +32(0)2‐553.77.80 Fax +32(0)2‐553.76.75 E‐mail : coö
[email protected] Website : www.wenz.be
Haven‐ en Waterbeleid
I. HOET, afdelingshoofd Graaf De Ferrarisgebouw Koning Albert II‐laan 20 bus 5, 1000 Brussel Tel.: +32(0)2‐553 77 36 Fax: +32(0)2‐553 77 15 E‐mail :
[email protected]
NV De Scheepvaart
E. Portugaels, gedelegeerd bestuurder Havenstraat 44, 3500 Hasselt Tel.: +32(0)11‐29.84.00 Fax +32(0)11‐22.12.77 E‐mail :
[email protected] Website : http://www.descheepvaart.be
19
Administratie Waals Gewest
Direction générale opérationnelle Mobilité et Voies hydrauliques
Direction générale Y. LOYAERTS, Directeur général Boulevard du Nord 8, 5000 NAMUR Tel: +32(0)81‐77.30.75 Fax: +32(0)81‐77.39.77 Website : www.spw.wallonie.be
Administratie Brussels Hoofdstedelijk Gewest
A. MOENS, dd Directeur‐generaal Redersplein 6, 1000 Brussel Tel. +32(0)2‐420.67.00 Fax. +32(0)2‐420.69.74 E‐mail :
[email protected] Website : www.havenvanbrussel.be
20
VI.
CENTRALE COMMISSIE VOOR DE RIJNVAART
Bron: Centrale Commissie voor de Rijnvaart (http://www.ccr‐zkr.org)
1. Belgische delegatie bij de Centrale Commissie voor de Rijnvaart
Samenstelling van de delegatie op 01/01/2013 Buitenlandse Zaken: Mobiliteit en Vervoer:
‐ ‐ ‐ ‐ ‐
de heer M. ARDUI, commissaris de heer G. VAN KEER, plaatsvervangend commissaris mevrouw Ch. VANLUCHENE, commissaris de heer H. CROO, commissaris de heer H. VERSCHUEREN, plaatsvervangend commissaris de heer B. ADAM, plaatsvervangend commissaris
2. Besluiten van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart
A. Economische aspecten Besluit 2012‐I‐7 van 30 mei 2012 ‐ Economische situatie in de Rijnvaart De Centrale Commissie, gelet op het mondelinge verslag van de voorzitter van haar Economisch Comité, neemt kennis van het verslag over de economische situatie in de Rijnvaart voor 2011 en de vooruitzichten voor 2012. Bijlage Verslag voor de Centrale Commissie over de economische situatie in de Rijnvaart 2011 en vooruitzichten voor 2012 I. Algemene beschouwing a) Algemene situatie Het jaar 2011 werd gekenmerkt door een daling van de over de traditionele Rijn vervoerde hoeveelheden van 5,3 %. Er zijn voornamelijk drie redenen voor deze daling aan te wijzen, waarbij op de eerste plaats de stremming van de Rijn aan het begin van 2011 na het ongeval van de Waldhof er gedurende een maand toe geleid heeft dat vervoersstromen tijdelijk naar het spoor en vooral ook naar de weg werden getransfereerd. Op de tweede plaats kwam daar nog bij dat in het voorjaar de waterstanden net als in het najaar zeer laag waren, waardoor de schepen een aantal weken niet vol beladen konden worden. Dit had nadelige gevolgen voor de ransporten, hetgeen vooral in het segment van de bouwmaterialen duidelijk zijn sporen achterliet. Tot slot werden in de tweede helft van het jaar de gevolgen van de wereldwijd zwakkere economische groei merkbaar. b) Waterstanden In 2011 waren de waterstanden op de Rijn voor een optimale belading van de schepen vaak niet erg
21
voordelig en deze situatie hield diverse malen langer aan. Het jaar begon met een periode van hoogwater, waardoor de scheepvaart op de Middenrijn tijdelijk onderbroken moest worden. De maanden mei en juni en ook het najaar werden gekenmerkt door perioden laagwater, die bij tijd en wijle zo extreem waren dat de grootste schepen op bepaalde trajecten niet meer konden varen. c) Brandstofprijzen De brandstofprijzen zijn in de loop van 2011 met rond de 6,5 % gestegen. Ondanks een daling tussen april en juli 2011, zijn de prijzen sinds de maand augustus weer gaan klimmen om geleidelijk aan terecht te komen op de buitengewone prijsniveaus die ook halverwege 2008 heersten. II. Situatie in de drogeladingvaart a)
Vervoerde hoeveelheden
Gezien over het gehele jaar 2011 zijn de in de drogeladingvaart vervoerde hoeveelheden over de traditionele Rijn met 4 % gedaald in vergelijking met 2010. Deze tendens versterkte zich in de tweede helft van het jaar en bereikte de 6 % ten opzichte van de laatste zes maanden van 2010. Landbouwsector De hoeveelheden die in de landbouwsector werden vervoerd, zijn tussen 2010 en 2011 door de band genomen op hetzelfde peil blijven steken. Deze stromen bestaan voor 1/3 uit het vervoer van graan, voor 1/3 uit voedingsmiddelen en voor 1/3 uit diverse landbouwproducten, waaronder plantaardige oliën. De toename in het vervoer die in de eerste zes maanden werd waargenomen, werd door een daling in de hoeveelheden van 4,4 % in de tweede helft van 2011, en met name rond het einde van het jaar, tenietgedaan. Het vervoer van meststoffen nam over het gehele jaar gemiddeld iets meer dan 1 % toe, maar lag wel in de tweede helft van 2011 9 % lager dan in 2010. Staalnijverheid Het vervoer van ertsen en metaalschroot is in 2011 over het gehele jaar gerekend met 4,6 % gegroeid. In de tweede helft van 2011 bedroeg de toename echter niet meer dan 1 % in vergelijking met dezelfde periode in 2010. Bekijkt men de maandelijkse cijfers voor de getransporteerde hoeveelheden, dan blijkt dat deze transporten in de loop van het jaar geleidelijk aan terugliepen, hetgeen de algemene economische vertraging weerspiegelt. Verder dient er op gewezen te worden dat de wereldproductie staal weliswaar met 6,8 % toenam, maar het groeipercentage in Europa het zwakst uitviel (ongeveer + 2 %) met een duidelijke teruggang in het laatste semester van 2011. De Duitse productie van ruw staal, die voor de Rijnvaart determinerend is, toonde in 2011 slechts een stijging van 1 %. Met 44,3 miljoen ton ligt de productie hiermee nog onder het niveau van voor de crisis in 2007, ook al draaien de productiecapaciteiten opnieuw voor meer dan 90 %. De stijging is voornamelijk het gevolg van het feit dat de hoogovens die sinds het begin van de crisis waren stilgelegd (met name in Lotharingen en Wallonië) opnieuw in bedrijf genomen zijn. Aangezien in de tussentijd echter aangekondigd is dat een aantal van deze hoogovens gesloten zullen worden, gaat het hier alleen om een tijdelijke opleving en moet gevreesd worden dat vanaf 2012 een structurele neerwaartse tendens zijn intrede zal doen. De transportvraag voor metaalproducten is qua over de Rijn getransporteerd volume in 2011 met 15,5 % gestegen. Maar ook hier biedt zich hetzelfde beeld : in de tweede helft van het jaar liep dit cijfer terug en bleef de groei van de getransporteerde hoeveelheden steken op 4,3 %. Energiesector : kolen Het jaar 2011 toont een daling van de over de Rijn vervoerde kolen van 1 %. Deze ontwikkeling hangt hoofdzakelijk samen met de relatieve stagnatie van de staalproductie in 2011, aangezien deze industrietak samen met de elektriciteitscentrales, de belangrijkste kolenverbruikers zijn. De getransporteerde hoeveelheden lagen in de tweede helft van het jaar desalniettemin 1 % hoger dan in de tweede helft van 2010. Zand, grind, stenen, aarde en bouwmaterialen Het vervoer van bouwmaterialen over de Rijn is in 2011 met meer dan 19 % afgenomen. Deze ontwikkeling is vooral te wijten aan de scheepvaartomstandigheden in dit jaar en het feit dat de vervoersprijzen in de kostprijs van deze grondstoffen zwaar doorwerken. Hoewel de conjunctuur in
22
deze sector met name de laatste zes maanden levendig was, ondanks een zekere afzwakking vanaf december, zijn het in dit segment vooral de vrachtprijzen die de transportvraag beïnvloeden. b) Vrachtprijsontwikkeling In de drogeladingvaart hebben de vrachtprijzen in 2011 geleidelijk aan opnieuw het niveau bereikt waarop zij voor de crisis in 2008 lagen. Aan het einde van het eerste twee kwartalen piekten zij zelfs, met een niveau dat zelfs hoger lag dan voor de crisis. Hier was sprake van een gecombineerd effect van waterstanden en een hoge vraag. In de tweede helft van het jaar liepen de vrachtprijzen gedeeltelijk weer terug, omdat de transportvraag geringer was en dit ondanks de lage waterstanden. Eén en ander neemt niet weg dat de vrachtprijzen in de drogeladingvaart tendentieel licht toenemen. c) Containervervoer Het vervoer in containers is in 2011 ten opzichte van 2010 op de Rijn met 4,3 % toegenomen. Daarbij valt op dat het vooral de lege containers zijn die een sterke progressie van bijna 39 % laten zien, terwijl de geladen containers uitgedrukt in TEU 6,5 % lager uitkwamen. Het vervoer van geladen containers heeft enerzijds te lijden gehad onder de modale verschuiving tijdens de stremming van de Rijn aan het begin van het jaar, en anderzijds onder laagwater en de daarmee gepaard gaande stijging van de vervoersprijzen. Op de derde plaats was ook de afzwakking van de wereldeconomie in het tweede halfjaar een remmende factor. Vanaf maart laten de maandelijkse vervoerscijfers voor geladen containers in de dalvaart tot aan juli eerder een stijging zien die gedeeltelijk te danken is aan de opheffing van de Rijnblokkade en aan de relatief goede conjunctuur. Deze tendens keerde om vanaf augustus, toen de uitvoer begon te krimpen en dit soort transporten duidelijk afnamen. De verschillen tussen de ontwikkeling van volle en geladen containers is voornamelijk aan drie factoren toe te schrijven. Het ongeval bij de Lorelei werkte in zekere zin negatief door in de geneigdheid van de bevrachters om geladen containers door de binnenvaart te laten vervoeren. Op de tweede plaats kwam daar nog bij dat de lage waterstanden (mei, juni en later ook in november) de vervoersprijzen van geladen en lege containers verschillend beïnvloedden. De vrachtprijzen voor geladen containers stegen sterker dan die voor lege containers. Hierdoor verloor de binnenvaart talrijke transporten van geladen containers omwille van de kosten aan het spoor. De prijzen voor het vervoer van lege containers stegen daarentegen veel minder en bovendien zochten talrijke ondernemers naar een vervanging voor de transportopdrachten die verloren waren gegaan. Dit verklaart de sterke stijging van het vervoer van lege containers. In Rotterdam en Antwerpen, de zeehavens die voor het Rijnvervoer het belangrijkst zijn, is de overslag van containers in TEU respectievelijk met 6,5 % en 2,6 % gestegen. Een en ander neemt niet weg dat het aantal in 2011 over de traditionele Rijn vervoerde containers hoger ligt dan in 2007, het jaar dat voorafging aan de crisis.
III. Situatie in de tankvaart a) Vervoerd volume In de tankvaart ging het getransporteerde volume in 2011 meer dan 9% omlaag in verhouding tot 2010. In de laatste zes maanden van het jaar, bleven de vervoerde hoeveelheden in deze sector nog iets meer achter. Energiesector : aardolieproducten Het vervoer van aardolieproducten liep gemeten in ton over het gehele jaar 2011 met meer dan 5 % terug. De vervoerscijfers op maandbasis laten zien dat het vervoer van aardolieproducten van juli tot september toenam, wat overeenkomt met een korte periode van lage prijzen. Daarna kalfde de geboekte groei als gevolg van de scheepvaartomstandigheden en een hernieuwde stijging van de aardolieprijzen weer af en dit ondanks de seizoensinkopen. In de maand november bereikten de getransporteerde hoeveelheden het laagste punt.
23
Chemische sector De chemische sector werd in 2011 gekenmerkt door een conjuncturele afzwakking. De prognoses voor de productie van de chemische industrie in Europa waren in de loop van 2011 al door de sector zelf naar beneden bijgesteld. Deze afzwakking is terug te zien in de transportcijfers van de Rijnvaart, waar een daling van 15 % van de getransporteerde hoeveelheden in vergelijking met het jaar ervoor geregistreerd werd. De sterkste daling van het vervoer werd waargenomen in januari en februari als gevolg van de stremming van de Rijn en tijdens de laatste twee maanden van het jaar toen ongunstige waterstanden samenvielen met een afnemende productie in Europa. Alles bij elkaar genomen mag echter niet uit het oog verloren worden dat de hoeveelheden ondanks alles ook in de overige maanden achterbleven bij die van het jaar ervoor. b)
Vrachtprijsontwikkeling
De eerste zes maanden van 2011 tonen een prijsontwikkeling die in het algemeen rond een vrij laag niveau schommelde. Halverwege het jaar zette tussen juli en oktober een stijging van de vraag in, die in eerste instantie de vrachtprijzen slechts matig beïnvloedde. Een echte hausse deed zich pas in de laatste drie maanden van het jaar voor, toen ook nog de zeer lage waterstanden een rol gingen spelen.
IV. Ontwikkeling van de aanbodzijde Drogeladingvaart In de drogeladingvaart werden in 2011 14 nieuwe motorschepen in de vaart genomen, met een capaciteit van rond 33.000 ton, terwijl dit cijfer in 2010 nog bij 30 lag met een capaciteit van 85.000 ton. Hetzelfde beeld leveren de vrachtduwbakken, waar 15 eenheden en een capaciteit van 36.000 ton aan de markt werden toegevoegd, tegen 35 met rond 50.000 ton in 2010. De afgelopen jaren zijn de nieuwe schepen op de markt gekomen die besteld werden voor de crisis die eind 2008 zijn intrede deed, maar nu lijkt de markt weer terug te keren naar een situatie waarin voorzichtig geïnvesteerd wordt en rekening wordt gehouden met een context van een zekere overcapaciteit op de markt. Afgezien hiervan, zijn er ook nog twee duwboten op de markt gekomen. Tankvaart In 2011 werden 64 motortankschepen met een capaciteit van 177.000 ton in bedrijf genomen, terwijl dit er 105 waren in 2010. Onder deze motortankschepen bevinden zich ook drie bunkerboten met een capaciteit van tussen de 6.000 en 12.000 ton. Passagiersschepen In 2011 zijn 9 hotelschepen en 9 dagtochtschepen in bedrijf genomen. Dit aantal ligt aanzienlijk onder het gemiddelde van de afgelopen jaren. V. Exploitatieomstandigheden in 2011 In de drogeladingvaart, zijn de vrachtprijzen weliswaar gestegen, maar de positieve gevolgen van deze ontwikkeling die voornamelijk samenhing met de waterstanden, werden gedeeltelijk teniet gedaan door de lagere omzet, omdat de over de Rijn getransporteerde hoeveelheden geringer waren. Men mag echter niet vergeten dat de hoeveelheden die in de drogeladingvaart vervoerd worden nog steeds niet op het niveau van voor de crisis liggen (met uitzondering van de containers) en dat terwijl de capaciteit steeds verder is toegenomen. In de tankvaart neemt de reeds bestaande overcapaciteit door de toevoer van nieuwe schepen verder toe. Dit verslechtert de bedrijfseconomische omstandigheden. Het aantal dubbelwandige schepen dat nodig is om op middellange termijn aan de vervoersvraag te voldoen, lijkt bijna bereikt te zijn. In afwachting van de termijnen 2015 en 2018 en binnen een context waarin de transportvraag in 2011 over het algemeen terugliep en ook in 2012 waarschijnlijk zal stagneren, zal de overcapaciteit op de markt blijven bestaan.
24
VI. Vooruitzichten voor 2012 Vervoersvraag in de drogeladingvaart De vooruitzichten voor de vervoersvraag in de drogeladingvaart voor het jaar 2012 worden in zekere zin bepaald door de mate van afhankelijkheid van het segment van de economische activiteit en de uitvoer. De algemene economische vooruitzichten gaan ervan uit dat Europa in de loop van 2012 meer en meer in een recessie terecht zal komen. In de landbouwsector hangt de vervoersvraag sterk af van de omvang van de oogsten en de in- en uitvoer. Het vervoer van kolen zal naar verwachting gelijke tred houden met de vraag naar kolen van de staalnijverheid en elektriciteitcentrales. In de staalnijverheid verwacht men in Duitsland een productieniveau dat vergelijkbaar is met dat in 2011. De eerste maanden van 2012 laten een lichte stijgende trend in de productie zien, die gezien de ordeportefeuilles zich vermoedelijk tot aan de zomer zal handhaven. Wat de Franse staalindustrie betreft, kan eenzelfde tendens worden vastgesteld. Deze vaststellingen doen de hoop opkomen dat de over de Rijn vervoerde hoeveelheden licht zouden kunnen stijgen. In het licht van de activiteiten in de zeehavens, waar men een zeker optimisme koestert, valt te verwachten dat het containervervoer blijft groeien.
Vervoersvraag in de tankvaart De vooruitzichten voor de activiteiten in de twee segmenten die samen de transportvraag in de tankvaart bepalen, lijken weinig hoop te bieden op een reële groei van de vervoersvraag in 2012. Bekijkt men de segmenten afzonderlijk, dan zou de vervoersvraag stabieler kunnen uitvallen dan in 2011. Zolang de prijzen voor aardolie ontwikkelen, zullen alleen de strikt noodzakelijke hoeveelheden worden prijsdalingen, zoals die zich in 2011 voordeden, zullen de markt zeker ten tijdelijke opleving kunnen bewerkstelligen.
in de aardoliesector op een hoog niveau ingeslagen. Tijdelijke goede komen en een
In de chemische sector blijven de productieprognoses voor de Europese chemische industrie zeer voorzichtig, aangezien de perspectieven voor economische groei naar beneden werden bijgesteld. Gezien deze omstandigheden mag voor de over de Rijn te vervoeren hoeveelheden slechts op een bescheiden groei worden gehoopt.
Ontwikkeling van het vervoer over de traditionele Rijn
Ontwikkeling 2011/2010
2. halfjaar 2011
2. halfjaar 2010
Ontwikkeling 2011/2010
19 930
0,1%
9 748
10 195
-4,4%
4 321
4 272
1,1%
2 114
2 326
-9,1%
Vaste minerale brandstoffen
29 274
29 576
-1,0%
14 893
14 746
1,0%
Ertsen, metaalafval
33 312
31 852
4,6%
15 784
15 632
1,0%
IJzer, staal en non-ferrometalen
11 022
9 542
15,5%
5 341
5 123
4,3%
Ruwe mineralen en -fabricaten; bouwmaterialen
27 814
34 603
-19,6%
14 342
17 709
-19,0%
Diversen, waaronder containers en eindproducten
15 412
17 259
-10,7%
7 746
8 681
-10,8%
141 103
147 034
-4,0%
69 968
74 412
-6,0%
28 235
29 810
-5,3%
14 860
15 660
-5,1%
Jaar (cijfers in 1000 t)
Landbouwsector Meststoffen
Door de drogeladingvaart vervoerde goederen Aardolieproducten
2011
2010
19 948
25
Chemische producten
16 387
Door de tankvaart vervoerde goederen Totaal vervoerde volumes Jaar
-18,9%
44 622
49 066
-9,1%
22 804
25 461
-10,4%
185 25
196 100
-5,3%
92 772
99 873
-7,1%
Ontwikkeling
2010
Leeg
Vol
Totaal
623 873
1 351 257
1 975 130
Leeg
Vol
448 975 1445 459
Totaal
39%
678 665
Totaal 991 316
Bronnen : CCR‐secretariaat, Destatis
26
Totaal
‐6,5%
4,3%
Ontwikkeling
2010
Vol
Vol
2011
312 651
Leeg
1894 434
Leeg Container in TEU
9 801
7 944
2011
Container in TEU
2. halfjaar
-14,9%
19 256
Leeg
Vol
totaal
Leeg
Vol
Totaal
248 160
766 435
1 014 595
26%
‐11,5%
‐2,3%
Maandelijkse ontwikkeling van het vrachtvervoer over de traditionele Rijn (in 1000 t)
Bronnen: Destatis en secretariaat CCR
Maandelijks vervoer van containers op de traditionele Rijn (in TEU)
Bronnen: Destatis en secretariaat CCR
27
Vooruitzichten voor 2012 (Vergelijking met voorafgaand jaar)
Sector
Landbouw Kolen Staalindustrie: ertsen Staalindustrie: ijzer, staal Bouwmaterialen Andere goederen / containers
Verwacht effect op de vervoersvraag (in vergelijking met het vorige jaar)
Aandeel in het totale vervoer (% van volume)
Productie/import Slechte oogst wordt door import via zeehavens gecompenseerd
16
Duitse staalproductie 2012: +/‐ 0 %, maar basiseffecten in scheepvaart* Duitse staalproductie 2012: +/‐ 0 %, maar basiseffecten* (zie boven) Duitse staalproductie 2012: +/‐ 0 %, maar basiseffecten* (zie boven)
0 +
19
+
20
+
8
Op de Rijn eerder dalend
‐
27
Gelijkblijvende groei in het containertransport
++
10
Totale prognose voor de ontwikkeling van de vraag in de drogeladingvaart Aardolieproducten
+
Opnieuw stijgende olieprijs
0
60
Chemie
Chemische industrie +/‐ 0 %, maar basiseffecten Totale prognose voor de ontwikkeling van de vraag in de tankvaart
+
40
+ ontwikkeling
Bronnen : Eurofer
0% 1%à5%
Euracoal Verein Deutscher Kohleimporteure Verband der chemischen Industrie CEFIC Ramingen van de CCR op basis van ontwikkelingen in de tijd en berekeningen
(*) Met “basiseffecten” wordt in deze context bedoeld dat het vervoer over de Rijn in 2011 door buitengewone omstandigheden belemmerd werd (1. Ongeval in de buurt van de Lorelei, 2. Plotselinge instorting van de conjunctuur halverwege het jaar, 3. Lage waterstanden). Het is niet erg waarschijnlijk dat er zich dit jaar nogmaals twee van dit soort gebeurtenissen zullen voordoen. Daarom zijn de groeipercentages voor de chemische sector, staalnijverheid en kolensector die in de rechter kolom voorzien zijn van een symbool ( van het type +, 0, …), enigszins positiever gewaardeerd dan de verwachtingen die de deskundigen voor deze sectoren hebben uitgesproken.
0 -/+
6 % à 10 % 11 % à 15 %
- - / ++ - - - / ++ +
16 % à 20 %
- - - - / ++ + +
> 20 %
- - - - - / ++ + ++
l
28
Ontwikkeling van de vrachtprijzen in de drogeladingsector
Bron: NEA
Ontwikkeling van de vrachtprijzen in de tankvaart (aardoliesegment)
Bronnen: NEA, PJK international
29
Ontwikkeling van de waterstanden bij Kaub
Bronnen: Wasser- und Schifffahrtsverwaltung des Bundes (WSV), gegevens van de Bundesanstalt für Gewässerkunde (BfG)
Ontwikkeling van de gasolieprijs
Bron: CBRB
30
Op de markt gekomen nieuwe schepen
(Per jaar van inbedrijfstelling)
2008
Scheepstype aantal
Motorvrachtschepen
112 956
148
432 333
52
144 581
52
totaal
131
391 058
5 574
13
0
105
338 759
5 252
12
24
10 684
29
810
1 3
2 966
16
5 872
3 686
20
2 156
17 072
124 598
2
20 540
39 273
338 759 124 598
17
5 432
135 715
0
7 780
8
65
12 760
5
50 384
105
133 439
8
3 890
35
0
39 273
391 058 133 439
0
kW
85 331
30
160 154
4
Dagtochtsch.
480 452
1 684
4
Hotelschepen
168 131
49 678
totaal
140 872
0
160 154
tonnage
65
4
Duwboten
aantal
49 678
144 581
kW
339 580
103
128168
0
Sleepboten
128 168
2010
tonnage
58
totaal
aantal
Motortanksch. Tankduwbakken
kW
319 377
90
totaal
tonnage
Vr.duwbakken
2009
5 177
12 28
20 758
11 049
2011
Scheepstype aantal
Motorvrachtschepen
Motortanksch.
29
68 816
13 242
176617
74 545
2
3 262
66
179 879
74 545
2
Duwboten
0 totaal
Hotelschepen
2 9
totaal
339 980
0
410
1 117 316
340 837
352 1 051 015 2 3 262
382 260
354
382 260
1 054 277
17 868 12 480
1 268
30 348
11 392
46
2 441
18
173
26
9
Dagtochtsch.
340 837
10
0
777 336
kW
16
1 268
Sleepboten
35 768
tonnage
237
13 242
15
64
totaal
aantal
Tankduwbakken
kW
33 048
14
totaal
tonnage
Vr.duwbakken
totaal sinds 2008
13 833
39 768
53
16 556
99
56 324
Bron: Raming van het secretariaat van de CCR op basis van gegevens van IVR aangevuld met gegevens van WSD-Südwest voor de Duitse schepen
31
Besluit 2012‐II‐10 van 29 november 2012 ‐ Economische situatie in de Rijnvaart De Centrale Commissie gelet op het mondeling verslag van de voorzitter van haar Economisch Comité, neemt kennis van het verslag over de economische situatie in de Rijnvaart voor het eerste semester 2012 en de vooruitzichten voor het jaar 2013. Bijlage
Verslag voor de Centrale Commissie over de economische situatie in de Rijnvaart in de eerste helft van het jaar 2012 en vooruitzichten voor het jaar 2013 I. Economische omstandigheden en het totaal getransporteerd volume In de eerste helft van het jaar 2012 was er op de traditionele Rijn een stijging van het getransporteerde volume met +/‐ 1% in vergelijking met de periode van het jaar ervoor. Het getransporteerde volume bedroeg ongeveer 94 mln. t. Dat betekent een langzamere stijging van het getransporteerde volume. Zo was er tussen het eerste halfjaar 2010 en het eerste halfjaar 2011 nog een stijging van 87 mln. t tot 93 mln. t. Ook in de jaren 2009 en 2010 was er nog een sterkere stijging waar te nemen. Deze vertraging is te verklaren door het uitlopen van de effecten van het herstel. Na het dieptepunt van een economische crisis stijgen productie en vervoersvraag normaliter volgens het zogenaamde "impuls‐ golfprincipe": Eerst is er een sterke stijging, later wordt het hersteleffect steeds zwakker en "ebt" met het voortschrijden van de tijd zo goed als weg. Bovendien deed zich in 2011, namelijk in het midden van het jaar, een nieuwe piek in de Eurocrisis voor, waarvan de goederenvraag zich slechts in de loop van de eerste zes maanden van 2012 kon herstellen. II. Situatie in de drogeladingvaart a)
Getransporteerde hoeveelheden
Landbouwsector De getransporteerde hoeveelheden worden bij landbouwproducten door een veelvoud van factoren beïnvloed, waaronder de graanoogsten en de prijsverschillen tussen Europese en niet‐Europese landbouwmarkten de belangrijkste zijn. Het aandeel graan bedraagt ongeveer 60% van deze goederengroep. Stijgingen in het tweede kwartaal 2012 zorgden voor een toename van het totale transport met 6% in vergelijking met het jaar ervoor (totale getransporteerde hoeveelheid in het eerste semester: rond 6 mln. t). Met rond 3,3 mln. t werden in de eerste zes maanden evenveel levensmiddelen en veevoeders vervoerd als in I/2011. Het grootste gedeelte van deze transporten bestaat uit plantaardige oliën en vetten met 60%, gevolgd door veevoeders met 22%. Verder werden rond 2,3 mln. t aan meststoffen vervoerd, wat neerkomt op een lichte stijging. Ertsen In de eerste zes maanden van 2012 werden 11,8 mln. ton ertsen over de Rijn getransporteerd, waarvan het leeuwendeel, namelijk 96%, uit ijzererts bestond. In dezelfde periode van 2011 werden er in elk geval nog aanzienlijk meer ertsen getransporteerd (13,1 mln. t). Deze daling is te verklaren door de verzwakking van de staalproductie. Deze werd vanaf de tweede helft 2011 door een sterk slinkende staalvraag getroffen. Naast deze conjuncturele redenen moet ook vastgesteld worden dat de binnenvaart, wat het behoud van het marktaandeel betreft, er momenteel niet in slaagt zich ten overstaan de spoorweg door te zetten. Daarbij moet ook worden verwezen naar de goederenspoorlijn "Betuwelijn" in Nederland, die een aanzienlijke stijging aan erts‐ en steenkooltransporten kent.
32
Kolen In de eerste helft van 2012 werden op de Rijn tussen Rheinfelden en de Duits‐Nederlandse grens circa 15 mln. ton kolen geregistreerd. Deze waarde lag rond de 4% boven het resultaat van het eerste halfjaar in 2011. In maart werd de hoogste waarde sinds anderhalf jaar (ter hoogte van rond de 3 mln. ton) behaald. In tegenstelling tot ertsen kan de Rijnvaart het niveau voor kolen dus behouden. Dit is voornamelijk te danken aan de trendmatig stijgende hoeveelheden importkolen en aan het feit dat kolen voor Duitsland naast aardgas als een belangrijke "energiebron ter overbrugging" wordt beschouwd. Bij waarneming over meerdere jaren stelt men vast dat het kolentransport na de inzinking in 2009 vervolgens het niveau van voor de crisis weer benaderd en bereikt heeft. Dit niveau bedraagt ongeveer 2,5 mln. ton per maand op de traditionele Rijn. Containervervoer In het eerste halfjaar van 2012 werden op de traditionele Rijn rond 660.000 containers vervoerd, wat overeenkomt met een volume van rond 1 miljoen TEU. Het nettogewicht van de goederen in de containers bedroeg 7,5 mln. t. Het totale volume aan TEU (vol en leeg) lag 2,4% hoger dan in de eerste zes maanden van 2011. Structureel stelt men een verschuiving tussen beladen en lege containers vast. Het volume beladen TEU bedroeg in het eerste halfjaar 2012 1% meer dan in 2011, het volume aan lege containers 5%. Deze verschuiving, die zich al in 2011 voordeed, zette zich dus door in het eerste halfjaar 2012. Daarbij speelt ook de waterstand een rol omdat bij laagwater de vrachtprijzen voor lege containers minder sterk stijgen dan voor beladen containers. Daardoor kent het transport voor beladen containers bij laag water een relatief prijsnadeel ten opzichte van lege containers. Bij deze waarneming moet natuurlijk ook de intermodale (prijs‐)concurrentie betrokken worden en vooral de prijsconcurrentie met het spoor. Het spoorvervoer wordt immers niet getroffen door waterstandschommelingen. Ook de hogere beschikbare capaciteit bij het spoor zet – via de aanbodkant – de vrachtprijzen onder druk. Zand, kiezel, stenen, aarde en bouwmateriaal In het eerste halfjaar 2012 was dit segment van Rijnvaart qua volumes als volgt samengesteld: • 10,7 mln. t zand, aarde, kiezel en stenen (90% van de totale hoeveelheid) • 0,8 mln. t cement, kalk en gips (6,7% van de totale hoeveelheid) • 0,28 mln. t overige bouwmaterialen (2,3% van de totale hoeveelheid) • 0,14 mln. t ceramische bouwmaterialen (1,2% van de totale hoeveelheid) Alles tezamen was er een stijging van 3% in vergelijking met dezelfde periode van 2011.
b) Vrachtprijzen De ontwikkeling van de vrachtprijzen vertoont sedert het begin van 2011 een dalende tendens. In 2011 had de lage waterstand nog een ondersteunend effect. Deze externe componenten zijn daarentegen bij de vrachtprijsvorming in 2012 weggevallen. Zo is tussen medio 2011 en het najaar van 2012 de gemiddelde vrachtprijs in de drogeladingvaart met circa 10% gedaald.
c) Waterstanden De waterstanden waren in de eerste maanden van het jaar 2012 wat de belading van de schepen betreft aanzienlijk beter dan in 2011. In vergelijking met de periodes van laagwater in 2011 was dat ongetwijfeld een duidelijke vooruitgang. In het begin van het jaar, in de winter, waren er relatief sterk uitgesproken periodes van hoogwater. Alles bij elkaar hebben de waterstanden de vrachtprijzen niet opgedreven. III. Situatie in de tankvaart a) Getransporteerde hoeveelheden Aardolieproducten Her vervoer was in het eerste halfjaar rond 6% hoger dan in dezelfde periode 2011. Als tendens kan een groei sinds begin van het jaar worden waargenomen. Deze trend is evenals de stijging in het najaar van 2011 een reactie op de prijsontwikkeling op de aardoliemarkten. Dit wordt in beginsel verklaard door de aanzienlijke prijsdalingen in het tweede kwartaal.
33
Chemiesector Een golvend verloop vormt sinds begin 2008 het totale beeld waarbinnen de vervoersvraag van het eerste halfjaar 2012 zich afspeelt. Daarbij was het eerste halfjaar van 2012 een stijgend onderdeel van de golf na een neerwaartse beweging die zich over de eerste drie kwartalen van 2011 uitstrekte. Tegen de achtergrond van deze golvende bewegingen kan men vaststellen dat er in het eerste halfjaar 2012 een volume van 8,4 t op de Rijn werd vervoerd, dat voor bijna 100% overeenkomt met de hoeveelheid die voor het eerste halfjaar 2011 kon worden opgetekend. b) Vrachtprijsniveau De vrachtprijzen lagen in de eerste helft van het jaar op een relatief laag niveau. Een soort meerjarentrend kan men op dit moment niet vaststellen. Zeer dominant zijn echter de seizoensschommelingen in de late herfst en uiteindelijk ook de invloeden van de prijzen op de productiemarkten die via de vraag ook de vrachtprijzen sterk beïnvloeden. Enquêtes bij de tankvaartondernemingen wijzen voor de eerste drie kwartalen op teruglopende vrachtprijzen op de Rijnas. Dit kan in belangrijke mate worden toegeschreven aan de omschakeling van de enkelwandige naar de dubbelwandige tankschepen. IV. Ontwikkeling van de laadruimte Drogeladingvaart De cijfers voor 2012 zijn nog zeer onvolledig, zodat op dit ogenblik geen bruikbaar nieuwbouwpercentage voor 2012 kan worden gegeven. Wel blijkt uit de cijfers voor de eerste tien maanden dat er zich een sterke daling voordoet die zelfs nog sterker zou kunnen uitvallen dan de daling in de jaren 2010 – 2011. In 2011 zijn volgens de laatste cijfers van het IVR in totaal twintig nieuwe motorvrachtschepen, vijftien nieuwe duwbakken, twee duwboten en een sleepschip op de markt gekomen. Vergelijkt men het percentage nieuwe schepen in 2011 met de cijfers in het decennium 2000‐2010, kan het volgende worden vastgesteld: de investering in nieuwe laadruimte valt op dit moment qua aantallen schepen te vergelijken met de jaren 2004, 2005 en 2006. In die jaren kwam steeds rond 100.000 t op de markt.
Tabel 1: Nieuwbouwvolume in de drogeladingvaart * Jaar 2008 2009 2010 2011
Nieuwbouw‐tonnage (t) 432.000 480.000 135.700 100.600
Bron: IVR * Gegevens voor België, Duitsland, Nederland, Frankrijk en Zwitserland
Tankvaart Volgens cijfers van de IVR en de gegevens van de classificatiebureaus is het nieuwbouwpercentage in de tankvaart in de jaren 2011 en 2012 fors afgenomen. In 2011 zijn volgens de laatste cijfers van de IVR 86 nieuwe tankschepen met een totaal tonnage van ongeveer 185.300 ton op de markt gekomen. De gemiddelde capaciteit lag bij circa 2900 ton. Ten opzichte van 2009 en 2010 wordt er dus aanzienlijk minder geïnvesteerd.
34
Tabel 2: Nieuwbouwvolume in de tankvaart * Jaar 2008 2009 2010 2011
Nieuwbouw‐tonnage (t) 144.580 391.000 339.000 185.000
Bron: IVR * Gegevens voor België, Duitsland, Nederland, Frankrijk en Zwitserland De daling in de nieuwbouw in 2011 in vergelijking met het jaar ervoor bedraagt in percentage uitgedrukt ongeveer 45%, wat bijna een halvering is. Passagiersschepen In 2011 zijn in West‐Europa tien nieuwe riviercruiseschepen op de markt gekomen. In de eerste tien maanden van 2012 werden bij de riviercruiseschepen zelfs twaalf nieuwe schepen geteld; de helft daarvan vaart onder Zwitserse vlag. Verder zijn er ook enkele dagtochtschepen op de markt gekomen, vooral in Duitsland en Nederland. Een analyse van de ouderdomsstructuur van de riviercruiseschepen die door het consultancybureau SeaConsult werd uitgevoerd, toont aan dat in april 2012 rond 57% van de eenheden op Europese binnenwateren ( met uitzondering van Rusland) tenminste tien jaar oud waren. Men kan uitgaan van een gemiddelde levensduur van 20‐30 jaar. Dat betekent dat er in de toekomst schepen zullen moeten worden vervangen. Daarbij speelt de trend mee dat de levenscycli van cruiseschepen korter worden. Deze kortere levensduur is deels het resultaat van een permanente vooruitgang bij de bouw van riviercruiseschepen (alternatieve vormen van aandrijving, modernere inrichting, enz.). Naast deze technische vooruitgang aan de aanbodkant is er ook aan de vraagkant een verandering inzake wensen van klanten en consumenten; dit resulteert samen met de forse toename van het aantal passagiers (+ 8% per jaar) in een kwantitatieve en kwalitatieve dynamiek bij de bouw van riviercruiseschepen. V. Exploitatieomstandigheden in het jaar 2011 en in de eerste helft van 2012 In de drogeladingvaart zijn de vrachtprijzen verder gedaald. Dit werd niet door de geringe stijging van de getransporteerde volumes gecompenseerd zodat de omzet zich neerwaarts heeft ontwikkeld. De benuttinggraad van de schepen is in 2011 ten opzichte van 2010 weliswaar licht gestegen, is echter nog altijd 10 procentpunten lager dan het niveau van voor de crisis. Het laagst is op dit moment de benuttinggraad van de grootste eenheden (> 2.500 t), de kleinste eenheden (< 400 t) hebben de beste benuttinggraad. Omwille van een sterke omzetdaling en de continu stijgende kosten is het aantal faillissementen in de Nederlandse binnenvaart eind 2011 en begin 2012 significant gestegen.8 De kostenontwikkeling volgde tijdens de eerste drie kwartalen van het jaar 2012 min of meer de trend van de voorafgaande drie jaren. In de drogeladingvaart waren de kosten in het derde kwartaal 2012 4% hoger dan in het derde kwartaal 2011. De brandstofkosten zijn hier buiten proportie gestegen en wel met 10%. Het aandeel van de loonkosten in de totale stijging was veel kleiner en wel 2%. Verzekerings‐ en onderhoudskosten zijn nauwelijks veranderd. In de tankvaart zijn de volumes licht gestegen, bij de vrachtprijzen was er echter in 2012 een daling. De capaciteitsbenutting van de laadruimte is nog altijd zeer klein, maar is in 2011 licht toegenomen. Dit vormt geen ingrijpende verbetering van de exploitatieomstandigheden. Bron: CBS
35
VI. Vooruitzichten voor 2013
De economische vooruitzichten zijn gebaseerd op de meest recente ramingen van diverse organisaties. Het Internationaal Monetair Fonds heeft in oktober 2012 voor Nederland, Frankrijk en België de reële BBP‐groei op minder dan 0,5% geraamd. Dit was min of meer de prognose voor 2012. Ook voor Zwitserland en Duitsland blijft de vooruitblik dezelfde als in 2012 (rond 0,7%), ook al is die net iets beter dan de prognose voor de andere landen. Duitse onderzoeksinstituten, zoals het Hamburgische Weltwirtschaftsinstitut, voorspellen voor de Duitse conjunctuur volgend jaar een lagere groei van 0,5%. Daarbij is nog geen rekening gehouden met een mogelijk opvlammen van de eurocrisis.
Transportvraag in de drogeladingvaart In het licht van de conjunctuurramingen kan men voor de bulkgoederensegmenten zoals ertsen, kolen, zand, aarde en bouwstoffen, en ook voor containers, slechts een beperkte groei verwachten. Deze zou rond de 1 tot 3% kunnen bedragen.
Transportvraag in de tankvaart Voor het transport van chemische producten is dezelfde prognose van toepassing als voor bulkgoederen in het segment droge lading. Ook bij de aardolieproducten zou eventueel een lichte stijging mogelijk zijn dank zij een "zijwaartse" ontwikkeling van de olieprijs.
Afbeeldingen en tabellen
Afb. 1: Vervoer over de traditionele Rijn in het eerste halfjaar 2012 100000
1.000 t
92.953
94.036
87.097
88000
Goederentransport in het eerste halfjaar
83.983 82000 76000 70000 I/2009
I/2010
I/2011
I/2012
Bron: Destatis en berekening secretariaat CCR
36
Tabel 3: Vervoer van containers op de traditionele Rijn in het eerste halfjaar 2012 *
Aantal containers
Leeg
TEU
Beladen
213.330
Leeg
328.812
Beladen
0
7.512.818
Totale hoeveelheid = 1.007.963 TEU
Totaal aantal =
Leeg
679.151
Beladen
446.525
Goederengewicht in de containers ( t )
Totaal goederengewicht in de containers =
659.855 containers
7.512.818 t * Rheinfelden tot Duits‐Nederlandse grens
Bron: Destatis en secretariaat CCR
Afb. 2: Maandelijkse ontwikkeling van het goederenvervoer op de traditionele Rijn
(in 1.000 t)
20000
1.000 t
16000
12000
05/2012
01/2012
09/2011
05/2011
37
01/2011
Bron: Destatis
09/2010
05/2010
01/2010
9/2009
05/2009
01/2009
09/2008
05/2008
01/2008
8000
Afb. 3: Maandelijks vervoer van containers op de traditionele Rijn sedert begin 2008
(in TEU) 200.000
TEU
170.000 140.000 110.000 80.000 50.000
1‐2012
7‐2011
1‐2011
38
7‐2010
1‐2010
7‐2009
1‐2009
7‐2008
1‐2008 Bron: Destatis
39
Prognoses voor 2013 Ontwikkeling van de vrachtprijzen in de drogeladingvaart
Sector Landbouw Kolen
c)
Productie/import Slechte oogsten gecompenseerd door meer import via zeehavens Lichte stijging importvolume
Aandeel in het totale vervoer 16,00%
Verwachte invloed op de transportvraag (in vergelijking met het jaar ervoor) 0
+
19,00% Staalindustrie: ertsen Staalindustrie: ijzer, staal Bouwmaterialen
De Duitse staalproductie zal veeleer stagneren t.o.v. de verwachte conjunctuurontwikkeling
De Duitse staalproductie zal veeleer stagneren t.o.v. de verwachte conjunctuurontwikkeling
Licht herstel in de bouw
0 20% 0 8,00%
+
27,00% Andere goederen/containers
Gelijkblijvende groei in het containertransport
+
10% Totale prognose voor de ontwikkeling van de vraag in de drogeladingvaart Aardolieproducten
Zijwaartse ontwikkeling van de olieprijs zou oliemarkt licht kunnen stimuleren
+
+ 60%
Chemie
Chemische industrie +/‐0%
0
40% Totale prognose voor de ontwikkeling van de vraag in de tankvaart Bron:NEA/Rabobank Eurofer Euracoal Verein deutscher Kohleimporteure Verband der chemischen Industrie CEFIC Prognoses CCR op basis van historische reeksen en berekeningen
+
0% 1% tot 5% 6% tot 10% 11% tot 15% 16% tot 20% meer dan 20%
Ontwikkeling 0 -/+ - - / ++ - - - / ++ + - - - - / ++ + + - - - - - / ++ + ++
Afb. 4: Ontwikkeling van de vrachtprijzen in de drogeladingvaart
250
Index 1998 = 100
200 150 100 50 0
2012‐1
2011‐1
2010‐1
2009‐1
2008‐1
2007‐1 Bron: NEA/Rabobank
Afb. 5: Ontwikkeling van de vrachtprijzen in de tankvaart 350
Index 1998 = 100
300 250 200 150 100 50 0
2012‐1
40
2011‐1
2010‐1
2009‐1
2008‐1
2007‐1 Bron: NEA, Rabobank
Afb. 6: Ontwikkeling van de kosten 160
1998 = 100
150 140 130
Drogeladingvaart Tankvaart
120 110 100
2012‐3
2012‐1
2011‐3
2011‐1
2010‐3
2010‐1
2009‐3
2009‐1
2008‐3
2008‐1
2007‐3
2007‐1
Bron: Rabobank/NEA Consulting
Afb. 7: Waterstanden op de Rijn bij Kaub
800 700
HWM 2
600 HWM1
400
300 Vaargeuldiepte 300 cm
200
Vaargeuldiepte 240 cm
Dagen
Bronnen: BfG
41
01.2012
07.2011
01.2011
07.2010
01.2010
07.2009
01.2009
0
07.2008
Vaargeuldiepte 180 cm
100
01.2008
Peilschaal Kaub in cm
500
Tabel 4: Nieuw gebouwde schepen
2008
2009
2010
Scheepstype aantal
Motorvrachtschepen
tonnage
totaal Motortankschepen
58
112 956
148
432 333
128168
144 581
49 678
Tankduwbakken totaal
0
52
144 581
4
Sleepboten
totaal
480 452
0
131
391 058
8
5 574
13
3 686
12 29
(eerste tien maanden) aantal
Motorvrachtschepen
Motortankschepen totaal
26 665
15
43 000
40
100 600
26 665
84
182 000
90 500
2
3 262
0
86
185 262
90 500
2
Duwboten totaal
1 268
Sleepboten
1
5 280
3
6 548
10
Hotelschepen
12 420
19
tonnage 4
kW
10 790
4
12 000
8
22 790
28 0
8 166 0
1 756
12
8 166
0
42
25 523
0
2
Bron: IVR
0
1 756
0
14 841
25 523
8 244
62 824
2
8 244 0
0
28
62 824
2 421
9 totaal
aantal
Tankduwbakken
kW
57 600
20
totaal
Dagtochtschepen
tonnage
Vrachtduwbakken
20 758
Scheepstype
338 759
124 598
0
0
105
338 759
18 456
3
0
1 062
15
0
19 518
124 598 2 156 810 2 966
16
5 872
2012
2011
39 273
3
17 072
10 684
135 715
1
20 540
5 252
24
65
7 780
17
5 432
50 384
2
12 760
8
35
105
133 439
39 273
0
391 058 133 439
kW
85 331
30
160 154
5
20 totaal
168
3 890
Dagtochtschepen
140 872
4
4
Hotelschepen
160 154
tonnage
65
1 684
aantal
131
49 678
kW
339 580
103
0
Duwboten
tonnage
52
aantal
128 168
319 377
90
Vrachtduwbakken
kW
12 28
5 177 11 049
B. Strategieën van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart Besluit 2012‐I‐10 van 30 mei 2012 ‐ Strategie van de CCR voor de ontwikkeling en de implementatie van de informatiediensten voor de binnenvaart op de Rijn (RIS‐strategie) De Centrale Commissie, onder verwijzing naar haar Besluiten 2001‐II‐19 en 2011‐II‐6, overwegende dat informatiediensten voor de binnenwateren (River Information Services – RIS) veiligheid, doeltreffendheid en logistiekprestaties bevorderen, een beter functioneren van de binnenvaart in logistieke ketens mogelijk maken en tot een veilige en milieuvriendelijke binnenvaart bijdragen, gelet op de verplichtingen die voor vier van de vijf CCR‐lidstaten voortvloeien uit het communautaire recht, rekening houdende met het uitvoerig overleg met de internationale organisaties van het Europese binnenvaartbedrijfsleven, strevende naar een gecoördineerde implementatie van de RIS op de Rijn, besluit tot de in de bijlage vermelde strategie van de CCR voor de ontwikkeling en de implementatie van de informatiediensten voor de binnenvaart op de Rijn, neemt kennis van de bijgevoegde aanvulling van het werkprogramma van het Comité Politiereglement, geeft opdracht aan haar Comité Politiereglement de strategie indien nodig op eigen initiatief te actualiseren. Bijlagen : zie www.ccr‐zkr.org of op eenvoudige aanvraag Besluit 2012‐II‐4 van 29 november 2012 ‐ Strategie van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart voor het verminderen van het brandstofverbruik en van de uitstoot van broeikasgassen van de Rijnvaart De Centrale Commissie, onder verwijzing naar haar Besluit 2011‐II‐9, na kennisneming van het bijgaande basisverslag van haar Comité Reglement van onderzoek “Mogelijkheden om het brandstofverbruik en de broeikasgasemissies in de binnenvaart te verminderen”, beseffende dat de internationale beroepsorganisaties en andere betrokken economische sectoren het verslag toejuichen en bij de vermindering van het brandstofverbruik en van de uitstoot van broeikasgassen in de binnenvaart met de Centrale Commissie zouden willen samenwerken, neemt de in de bijlage bij dit besluit vermelde strategie van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart voor het verminderen van het brandstofverbruik en van de uitstoot van broeikasgassen van de Rijnvaart, aan en verzoekt •
•
haar Comité Reglement van onderzoek, ‐
zijn werkzaamheden met betrekking tot de vermindering van het brandstofverbruik en van de uitstoot van broeikasgassen van de Rijn‐ en binnenvaart op deze strategie af te stemmen,
‐
zijn werkprogramma, na een afstemming met de internationale organisaties en beroepsverenigingen die in de Europese binnenvaart in het kader van een ronde tafel werkzaam zijn, met de verdere werkzaamheden die in de strategie zijn vermeld aan te vullen,
haar andere comités eventuele werkzaamheden met betrekking tot de vermindering van het brandstofverbruik en van de uitstoot van broeikasgassen eventueel op deze strategie te 43
baseren, stelt de Europese Commissie, de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties en andere betrokken internationale organisaties voor om met de Centrale Commissie samen te werken, opdat voor het bereiken van het doel van een vermindering van het brandstofverbruik en van de uitstoot van broeikasgassen in de binnenvaart een zo groot mogelijke synergie wordt verkregen en de beperkte ressources van het bedrijfsleven, de staten en organisaties zo efficiënt mogelijk worden gebruikt. Bijlagen : zie www.ccr‐zkr.org of op eenvoudige aanvraag
C. Schipperspatenten en bemanning Besluit 2012‐II‐11 van 29 november 2012 ‐ Definitieve wijzigingen van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel ‐ Erkenning van het Slowaakse Kapiteinsvaarbewijs en het Slowaakse radarbevoegdheidsbewijs De Centrale Commissie, gezien het voorstel van haar Comité Sociale Zaken, Arbeidsomstandigheden en Beroepsopleiding, neemt de wijzigingen in de bijlagen D5 en D6 zoals bij het onderhavige besluit gevoegd, aan. De in de bijlage vermelde wijzigingen worden van kracht op 1 januari 2013.
44
Bijlage bij protocol 11 In Bijlage D5 - « Als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs » - bij het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn, w ordt de tekst met betrekking tot het Slowaakse vaarbevoegdheidsbewijs vervangen door: Land
SK
Naam van het gelijkwaardig erkende bewijs Kapiteinsvaarbewijs klasse I
Aanvullende voorwaarden
-
Preukaz odbornej spôsobilosti Lodný kapitán I. triedy kategórie B
-
Voor de afgifte bevoegde nationale autoriteit(en)
voor de geldigheid van dit vaarbewijs op het riviergedeelte tussen Iffezheim (km 335,92) en het Spijksche Veer (km 857,40) moet tevens een bewijs voor riviergedeelten overeenkomstig het in bijlage D3 bij het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn vermelde model worden overgelegd), de houder moet vanaf het bereiken van de leeftijd van 50 jaar een bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid conform bijlage B3 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn voorleggen, dat volgens de door dat Reglement voorgeschreven modaliteiten moet worden verlengd.
45
Státna plavebná správa (ŠPS) Vedúci odboru plavebnej bezpečnosti Prístavná 10, 821 09 Bratislava 2 Tél. + 421 2 333 00217 Fax +421 2 555 67 604 +421 2 335 23 913 sekretariat @sps.sk
Model van het gelijkwaardig erkende bewijs Model
Kapiteinsvaarbewijs Klasse I Preukaz odbornej spôsobilosti Lodný kapitán I. triedy kategórie B
(voorzijde)
(achterzijde)
l
46
In bijlage D6 – « Als gelijkwaardig erkende bevoegdheidsbewijzen voor de radarvaart» - van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn, wordt de tekst met betrekking tot het Slowaakse radarbevoegdheidsbewijs vervangen door:
Land
SK
Naam van het erkende bewijs
Radarbevoegdheidsbewijs Preukaz radarového navigátora
Aanvullende voorwaarden
Voor de afgifte bevoegde nationale autoriteit(en) Státna plavebná správa (ŠPS) Vedúci odboru plavebnej bezpečnosti Prístavná 10, 821 09 Bratislava 2
--
Tel. + 421 2 333 00217 Fax +421 2 555 67 604 +421 2 335 23 913 sekretariat @sps.sk
47
Model
Model
Radarbevoegdheidsbewijs Preukaz radarového navigátora (voorzijde)
(achterzijde)
48
Besluit 2012‐II‐12 van 29 november 2012 ‐ Definitieve wijzigingen van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn ‐ (artikel 6.02) De Centrale Commissie, heeft op voorstel van de Zwitserse delegatie, de wijzigingen voor artikel 6.02, tweede en derde lid van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn, zoals bijgevoegd bij het onderhavige besluit, goedgekeurd. De in de bijlage vermelde wijzigingen zullen op 1 december 2013 van kracht worden. Bijlage Artikel 6.02, tweede en derde lid, luiden als volgt: “2. Het Rijnpatent wordt verleend voor de gehele Rijn of voor een bepaald gedeelte daarvan; wordt het voor een bepaald riviergedeelte afgegeven, dan geldt het ook voor de vaart benedenstrooms van het Spijksche Veer (km 857,40) en op het gedeelte tussen Bazel (Mittlere Rheinbrücke km 166,53) en de sluizen van Iffezheim (km 335,92). De als gelijkwaardig erkende vaarbevoegdheidsbewijzen gelden slechts op de in artikel 7.05 beschreven riviergedeelten, als de bezitter een bewijs voor riviergedeelten conform het model van bijlage D3 bezit. 3. Voor de vaart benedenstrooms van het Spijksche Veer (km 857,40) en op het riviergedeelte tussen Bazel (Mittlere Rheinbrücke – km 166,53) en de sluizen van Iffezheim (km 335,92), kan worden volstaan met: b) in plaats van het in artikel 7.01 bedoelde patent, een vaarbewijs als bedoeld in bijlage I van Richtlijn 91/672/EEG, of een vaarbewijs afgegeven krachtens Richtlijn 96/50/EG; b) in plaats van het patent, zoals bedoeld in de artikelen 7.02 tot en met 7.04, een ander door de bevoegde autoriteit als gelijkwaardig erkend bewijs van vaarbekwaamheid.”
49
D. Verkeersregels Besluit 2012‐II‐13 van 29 november 2012 ‐ Wijzigingen van het Rijnvaartpolitiereglement door voorschriften van tijdelijke aard overeenkomstig artikel 1.22 – Wijziging van de regelingen voor het riviergedeelte met waarschuwingsposten Oberwesel ‐ St. Goar ‐ (Inhoudsopgave, artt. 9.07, 9.08, 12.02, 12.03 en bijlage 9) 1. Op het riviergedeelte tussen Oberwesel en St. Goar wordt het scheepvaartverkeer sinds 1972 met lichttekens overeenkomstig artikel 12.02 van het Rijnvaartpolitiereglement (RPR) geregeld. Deze regeling is nodig omdat door het nauwe en bochtige dal onvoldoende visueel contact voor de schepen bestaat en ook het rechtstreekse marifoonverkeer tussen de schepen niet storingsvrij kan verlopen. De schepen die het riviergedeelte met waarschuwingsposten binnenvaren moeten zich per marifoon melden bij de districtscentrale Oberwesel. Deze centrale geeft vervolgens aan de hand van de afmetingen van de schepen en de samenstellen de vereiste lichttekens voor de verschillende gedeelten die worden bevaren. De opvaart moet in voorkomend geval op de afvaart wachten. Het gedeelte met een lengte van circa vijf kilometer is momenteel opgedeeld in vier waarschuwingstrajecten. 2. Het onderhavige voorstel beoogt niet alleen de vereenvoudiging en de verduidelijking van de betrokken voorschriften, maar heeft vooral tot doel het waarschuwingsgedeelte bovenstrooms uit te breiden en de lengte van de verschillende waarschuwingstrajecten te harmoniseren. Dit laatste aspect vereist de inrichting van een vijfde waarschuwingstraject. 3. De voorgestelde bovenstroomse uitbreiding maakt het mogelijk een belangrijk ongevallenpunt bij de Tauberwerth in de waarschuwingsregeling op te nemen. Door de geplande harmonisatie van de lengte van de verschillende waarschuwingstrajecten wordt de doorvaart van dit riviergedeelte vereenvoudigd. 4. Voor de eenvoudige visualisering van het waarschuwingsgedeelte en de verduidelijking van de overeenkomstige regelingen moeten de schippers over een geschikte kaart kunnen beschikken, die als bijlage bij het RPR wordt opgenomen. 5. Het is voorzien de nieuwe regelgeving in eerste instantie als een voorschrift van tijdelijke aard in te voeren. Voordat deze invoering plaatsvindt, moeten de intussen opgedane ervaringen, rekening houdend met het scheepvaartbedrijfsleven, geëvalueerd worden en aldus de daarbij verworven kennis in de definitieve voorschriften worden geïntegreerd. 6. Het resultaat van de evaluatie overeenkomstig de richtsnoeren voor de regelgevende werkzaamheden van de CCR (Besluit 2008‐I‐3) wordt hieronder gegeven. Behoeften waaraan de voorgestelde wijzigingen geacht zijn te beantwoorden
De Rijn tussen Oberwesel en St. Goar stelt bijzondere nautische eisen aan de schippers. De waarschuwingsregeling heeft de veiligheid op dit riviergedeelte verhoogd, maar dit traject blijft het Rijngedeelte waar de meeste ongevallen plaatsvinden. De voorgestelde wijzigingen beogen de veiligheid te vergroten en het vlotte verloop van de scheepvaart te verbeteren. ●
De voorgestelde vereenvoudiging en verduidelijking van de voorschriften vergroot het inzicht en het begrip van de schippers met betrekking tot de regelingen.
●
De harmonisatie van de lengte van de verschillende waarschuwingstrajecten vereenvoudigt de vaartechnische eisen die op dit gedeelte aan de schippers worden gesteld.
●
De bovenstroomse uitbreiding van het waarschuwingsgedeelte maakt het mogelijk een belangrijk ongevallenpunt in het waarschuwingsgedeelte op te nemen. De verschillende voorgestelde wijzigingen van de voorschriften van het RPR worden in document RP/G (12) 46 rev. 1 toegelicht en gemotiveerd.
50
Eventuele alternatieven voor de geplande wijzigingen Het riviergedeelte zou in principe aangepast kunnen worden aan een zelfmelding. Dit zou echter – onder andere – een uitgebreide aanpassing met aanvullende uitrustingen vereisen voor de schepen die dit riviergedeelte bevaren. De invoering van een dergelijke regeling zou – gezien de bijzondere nautische moeilijkheden op dit traject – echter uitgebreide voorafgaande studies en praktijkproeven nodig maken. Het lijkt dan ook onrealistisch dat dit alternatief binnen afzienbare tijd kan worden gerealiseerd. Consequenties van deze wijzigingen Deze wijzigingen hebben geen negatieve gevolgen voor de scheepvaart. Het kan eerder worden verwacht dat de Rijn tussen Oberwesel en St. Goar voortaan eenvoudiger bevaren kan worden, waarbij de voorgestelde wijzigingen het aantal calamiteiten zouden terugbrengen of ten minste de gevolgen van mogelijke ongevallen zouden minimaliseren. Consequenties als de wijzigingen worden verworpen De bestaande situatie zou behouden blijven indien de wijzigingen worden verworpen. Dit zou echter mogelijke verbeteringen met betrekking tot de veiligheid en de vlotheid van de scheepvaart op dit gedeelte van de Rijn in de weg staan. Besluit De Centrale Commissie, op voorstel van haar Comité Politiereglement, ter vereenvoudiging en ter verduidelijking van de voorschriften inzake de lichtwaarschuwing tussen Oberwesel en St. Goar, ter bovenstroomse uitbreiding van het riviergedeelte met waarschuwingsposten en ter harmonisatie van de lengte van de waarschuwingsgedeelten, neemt de in de bijlage bij dit besluit vermelde wijzigingen van de inhoudsopgave evenals van artikel 9.07, derde lid, onder c, artikel 9.08, artikel 12.02, artikel 12.03, en van bijlage 9 van het Rijnvaartpolitiereglement, aan. De in de bijlage opgevoerde wijzigingen gelden vanaf 1 december 2013 tot en met 30 november 2016. Bijlage
1. De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd: a) De vermelding bij artikel 12.02 komt te luiden: “12.02 Functie van de lichtwaarschuwing op het riviergedeelte Oberwesel ‐ St. Goar”. b) De vermelding bij artikel 12.03 wordt als volgt ingevoegd: “12.03 Bijzondere vaarregels voor het riviergedeelte met waarschuwingsposten”. c) De vermelding bij bijlage 9 komt te luiden: “Bijlage 9: Lichtwaarschuwing Oberwesel ‐ St. Goar km 548,50 ‐ 555,43”. 2. Artikel 9.07 derde lid, onder c, komt te luiden: “c) De schipper van een schip of een samenstel met een lengte van meer dan 110 m moet zich te allen tijde overeenkomstig artikel 12.03, tweede lid en zesde lid, onder b, melden.” 3. Artikel 9.08 komt te luiden: “Artikel 9.08 Nachtvaart op het riviergedeelte Bingen ‐ St. Goar Tussen Bingen (km 530,00) en St. Goar (km 556,00) mag des nachts een schip slechts varen 51
indien het gebruik maakt van marifoon op kanaal 10 (schip‐schip) en kanaal 18 respectievelijk 22, en moet een afvarend schip gebruik maken van radar.” 4. Artikel 12.02 komt te luiden: “Artikel 12.02 Functie van de lichtwaarschuwing op het riviergedeelte Oberwesel ‐ St. Goar 1. Het riviergedeelte dat door de districtscentrale Oberwesel wordt gewaarschuwd (riviergedeelte met waarschuwingsposten), bevindt zich in de sector van km 548,50 tot km 555,43 (bijlage 9). 2. In het riviergedeelte Oberwesel‐St. Goar zijn de volgende waarschuwingsposten opgesteld: Post A: km 550,57, linkeroever, bij de Ochsenturm te Oberwesel; Post B: km 552,80, linkeroever, bij de Kammereck; Post C: km 553,61, linkeroever, bij de Betteck; Post D: km 554,34, linkeroever, tegenover de Loreley (“Die Lützelsteine”); Post E: km 555,43, linkeroever, bij Die Bank. 3. De nadering van afvaart, met uitzondering van kleine schepen, wordt aan de opvaart aangekondigd door de waarschuwingsposten A, C, D en E. Op de betreffende gedeelten toont elke waarschuwingspost zijn lichttekens aan de opvaart, op boven elkaar geplaatste borden als volgt: Bord
Nr. van het gedeelte
Bovenstroomse grens van het gedeelte
Benedenstroomse grens van het gedeelte
Post A Boven
1
km 548,50
km 549,50
Onder
2
km 549,50
km 550,57
Boven
3
km 550,57
km 551,30
Midden
4
km 551,30
km 552,40
Onder
5
km 552,40
km 553,60
Boven
4
km 551,30
km 552,40
Midden
5
km 552,40
km 553,60
Onder
6
km 553,61
km 554,34
Boven
6
km 553,61
km 554,34
Onder
7
km 554,34
km 555,43
Post C
Post D
Post E
4. De door de waarschuwingsposten gegeven tekens hebben voor de betreffende gedeelten de volgende betekenis:
52
a) drie witte lichtstrepen in de vorm van een driehoek (fig. 1): Op het gedeelte bevindt zich afvarend ten minste één samenstel met een lengte van meer dan 110 m.
Fig. 1
b) twee witte lichtstrepen in de vorm van een dak (fig. 2): Op het gedeelte bevindt zich afvarend ten minste één samenstel met een lengte van niet meer dan 110 m, of één schip met een lengte van meer dan 110 m of met een breedte van meer dan 15 m.
c) een naar rechts neigende witte lichtstreep (fig. 3): Op het gedeelte bevindt zich afvarend ten minste één schip met een lengte van niet meer dan 110 m.
Fig. 2
Fig. 3 d) een horizontale witte lichtstreep (fig. 4): Op het gedeelte bevindt zich geen afvaart.
Fig. 4
5. De waarschuwingsposten kunnen bovendien de volgende tekens geven: a) op post A aa) een alleen voor de afvaart zichtbaar wit licht: an de afvaart wordt aangeduid dat de lichtwaarschuwing in bedrijf is. bb) aanvullend een alleen voor de afvaart zichtbaar wit knipperlicht: Een samenstel met een lengte van meer dan 110 m vaart bij de Tauberwerth (gedeelte 3) stroomopwaarts. b) op post B een alleen voor de afvaart zichtbaar wit knipperlicht: Een opvarend gekoppeld samenstel of een duwstel, waarvan de lengte meer dan 110 m bedraagt, vaart om de Betteck heen. 6. Wanneer de afvaart moet stilhouden, wordt zulks door twee, slechts voor haar zichtbare, rode lichten boven elkaar op de posten A of B aangeduid. Wanneer de opvaart moet stilhouden, wordt zulks door twee, slechts voor haar zichtbare, rode lichten boven elkaar op de posten D of E aangeduid. 53
5. Artikel 12.03 wordt als volgt ingevoegd: “Artikel 12.03 Bijzondere vaarregels voor het riviergedeelte met waarschuwingsposten 1. Bij de Bankeck (km 555,60 tot km 555,20), bij de Betteck (km 553,61 tot km 553,30) en bij de Jungferngrund (km 551,20 tot km 550,60) is het in bepaalde verkeerssituaties verboden te ontmoeten. Het verbod tot ontmoeten geldt: a) voor een opvarend schip of samenstel met een lengte van minder dan 110 m, met uitzondering van een klein schip, indien op post A, C of E in het onderste veld een lichtsein overeenkomstig artikel 12.02, vierde lid, onder a, aan dit schip of samenstel wordt getoond, b) voor een opvarend schip met een lengte van meer dan 110 m, indien op post A, C of E in het onderste veld een lichtsein overeenkomstig artikel 12.02, vierde lid, onder a of b, aan dit schip wordt getoond, c) voor een opvarend samenstel met een lengte van meer dan 110 m, indien op post A, C of E in het onderste veld een lichtsein overeenkomstig artikel 12.02, vierde lid, onder a, b of c, aan dit samenstel wordt getoond. Bij een verbod tot ontmoeten als bedoeld in de eerste volzin moet een opvarend schip beneden de Bankeck, de Betteck dan wel de Tauberwerth stilhouden, tot de afvarende schepen respectievelijk km 555,60, km 553,60 dan wel km 551,20 zijn voorbijgevaren. 2. Een opvarend schip, met uitzondering van een klein schip, moet bij het naderen van de Bankeck, de Betteck dan wel de Tauberwerth de afvarende schepen via de marifoon oproepen en hun verzoeken hun categorie, hun naam, hun positie en hun vaarrichting op te geven. 3. Na overschrijding van het hoogwaterpeil I op de peilschaal bij Kaub (4,60 m) geldt voor alle schepen en samenstellen, met uitzondering van kleine schepen, bij de Bankeck (km 555,60 tot km 555,20), bij de Betteck (km 553,60 tot km 553,30) en bij de Jungferngrund (km 551,20 tot km 550,60) een verbod tot ontmoeten en voorbijlopen. 4. Een afvarend schip met een breedte van 15 m en meer moet bij km 548,00 op kanaal 18 “Oberwesel Wahrschau” oproepen en zijn categorie, zijn naam, zijn positie, zijn breedte en zijn vaarrichting opgeven. 5. Een schip, met uitzondering van een klein schip, dat binnen het riviergedeelte dat met waarschuwingsposten geregeld wordt aanlegt of afvaart dan wel keert en weer terug vaart, moet dit per marifoon op kanaal 18 meedelen aan de districtscentrale via de oproepcode “Oberwesel Wahrschau”. 6. Is de lichtwaarschuwing buiten bedrijf, gelden, behalve voor een klein schip, de volgende voorschriften: a) De voorschriften onder het eerste en het tweede lid gelden voor alle opvarende schepen en samenstellen. Indien er zich geen afvarend schip meldt, mag een opvarend schip de Bankeck, de Betteck dan wel de Jungferngrund niet voorbijvaren dan nadat het op kanaal 10 een lage toon met een tijdsduur van één seconde heeft ontvangen. Deze toon dient ter controle van het op juiste wijze functioneren van de marifoon op het riviergedeelte tussen Oberwesel en St. Goar. b) Een afvarend schip moet bij het voorbijvaren van km 548,50 boven de haven van Oberwesel, van de bovenstroomse splitsingston bij de Geisenrücken (km 552,00) en van de Betteck (km 553,60) zijn categorie, zijn naam, zijn positie en zijn vaarrichting opgeven. Het moet dezelfde inlichtingen geven wanneer het daartoe door een opvarend schip wordt opgeroepen. Na iedere melding moet het opnieuw op de marifoon uitluisteren. 54
6.
Bijlage 9 komt te luiden: "Bijlage 9
Lichtwaarschuwing Oberwesel - St. Goar km 548,50 - 555,43
Post A kmr.550,57 "Am Ochsenturm" Voor de afvaart zichtbaar Opvarend samenstel met eenlengte van meer dan 110 m vaart in het riviergedeelte 3 Lichtwaarschuwing in bedrijf
Voor de opvaart zichtbaar
Opvarend samenstel met een lengte van meer dan 110 m, vaart om de Betteek heen Stremming van de afvaart Voor de afvaart zichtbaar PostC kmr. 553,61 "Am Betteck"
Voor de opvaart zichtbaar Post D kmr. 554,34 "Tegen over de Loreley"
(Die Lützelsteine)
Stremming van de opvaart Voor de opvaart zichtbaar
a. A e Baken
@ Waarschuwingsposten @Waarschuwingstrajecten
kmr.
11
Geen atvarend schip (Art. 12.02, vierde lid, onder d)
I
Atvarend ten minste één schip met een lengte van niet meer dan 110 m kmr. (Art. 12.02, vierde lid, onder c) Atvarend ten minste één samenstelmet een lengte niet meer dan 110 m, of één schip met een lengte van dan 110 m of met een breedte van meer dan 15 m. (Art. 12.02, vierde lid, onder b) kmr. Atvarend ten minste één samenstelmet een lengte van meer dan 110 m (Art.12.02, vierde lid, onder a)
11
m
55
Besluit 2012‐II‐14 van 29 november 2012 ‐ Definitieve wijzigingen van het Rijnvaartpolitiereglement (Inhoudsopgave, artt. 1.01, 3.34, 9.01, 9.10, 10.01, 11.01, 11.02, 12.01, 13.01, 14.02 en bijlage 3) 1. In het Rijnvaartpolitiereglement (RPR) moet de verwijzing naar de Europese norm EN 14744 inzake de navigatielichten van de schepen in de zee‐ en binnenvaart worden gewijzigd. 2. Bepaalde gedeelten van de Rijn worden steeds vaker gebruikt door sportduikers. Om de aanwezigheid van de duikers aan de doorgaande scheepvaart kenbaar te maken en op deze wijze het ongevallenrisico bij het duiken te verkleinen, zijn verplichte tekens voorzien voor de schepen die bij het duiken worden gebruikt. Deze tekens betreffen zowel de sportduikers als de beroepsduikers die worden ingezet in het kader van bouwwerkzaamheden en calamiteiten. 3. In het kader van de nieuwe meting van het Zwitserse Rijngedeelte is gebleken dat niet alle actuele kilometeropgaven juist zijn. De verwijzingen in het RPR moeten overeenkomstig worden aangepast. Deze wijzigingen betreffen uitsluitend het Zwitserse grondgebied en hebben geen gevolgen voor de overige kilometeraanduidingen langs de Rijn. 4. Voor de instandhouding van de veiligheid en de vlotheid van binnenvaart wordt een verlaging van de hoogste toegelaten breedte overwogen voor het Nederlandse Rijngedeelte Neder‐Rijn/Lek, op het traject tussen Pannerden en Lekkanaal. Deze beperking van de hoogste toegelaten breedte van individuele schepen garandeert een veilig ontmoeten tussen schepen en duwstellen. 5. In de bijlage van het RPR worden schetsen voor de tekens van schepen en samenstellen opgevoerd. Het onderschrift bij één van deze schetsen moet worden verduidelijkt. 6. Het resultaat van de evaluatie overeenkomstig de richtsnoeren voor de regelgevende werkzaamheden van de CCR (Besluit 2008‐I‐3) wordt hieronder gegeven. Behoeften waaraan de voorgestelde wijzigingen geacht zijn te beantwoorden Deze wijzigingen betreffen de correctie of de verduidelijking van bestaande voorschriften of de vergroting van de veiligheid en het vlotte verloop van de Rijnvaart. 1. De verwijzing, in het RPR, naar de Europese norm EN 14744 is onjuist met betrekking tot de publicatiedatum en moet om deze reden worden aangepast. 2. Langs de Boven‐Rijn zijn incidenten geconstateerd met sportduikers, die vaak de gevaren onderschatten die van de binnenvaart uitgaan. Dergelijke incidenten worden ook veroorzaakt door de omstandigheid dat duikers over het algemeen niet afdoende door de doorgaande scheepvaart kunnen worden geïdentificeerd, waardoor de scheepvaart zich ook niet voldoende kan instellen op hun eventuele aanwezigheid. Om de aanwezigheid van duikers ten minste indirect kenbaar te maken, zouden de schepen die bij het duiken worden gebruikt speciale tekens moeten voeren. 3. Meer dan tien voorschriften van het RPR verwijzen naar kilometeropgaven langs het Zwitserse Rijngedeelte. Door de gedeeltelijke wijziging van de kilometrering op dit gedeelte zijn de overeenkomstige verwijzingen in het RPR onjuist geworden en moeten deze worden gecorrigeerd. 4. De ten hoogste toegelaten afmetingen voor Neder‐Rijn/Lek zijn voor schepen vastgesteld in art. 11.01 van het RPR en voor duwstellen in art. 11.02 van het RPR. In het verleden is de breedtemaat vrijgegeven tot 17,70 m. Dit had geen nautische reden, maar de praktische omstandigheid dat de sluizen in de Neder‐Rijn/Lek fysiek 18,00 m breed zijn. Er voeren destijds uitsluitend schepen met een lengte van maximaal 110 m en een breedte van maximaal 11,45 m. In 2006 zijn de ten hoogste toegelaten lengteafmetingen voor schepen verhoogd van 110 m naar 135 m. Naar de lengte is met nautische blik gekeken, terwijl de breedte rechtstreeks gekoppeld bleef aan de fysieke breedte van de sluizen. Naar het kijken naar de “nautische breedtes” was ook geen directe aanleiding, vanwege het feit dat er nog steeds uitsluitend gevaren werd met standaardbreedtes van maximaal 11,45 m. In de praktijk was er dus geen enkel probleem. De laatste jaren is de schaalvergroting ingetreden en zijn er vele variaties ontstaan in zowel lengte‐ als breedtematen. In theorie zou je nu met een schip van 135 m lang en 17,70 m breed mogen varen. Dat is nooit de bedoeling geweest; gezien de padbreedtes en bochtstralen is dat voor de vlotheid en veiligheid op de Neder‐Rijn/Lek op het traject tussen Pannerden – Lekkanaal onverantwoord. Om de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer te verzekeren en rekening houdend met de karakteristiek van het vaarwater is 17,70 m geen wenselijke breedteafmeting. De padbreedte van schepen (135 m x 56
15,00 m) en duwstellen (186,50 m x 11,45 m) komen overeen. Het aanpassen van de ten hoogste toegelaten breedte aan 15,00 m zou daarom een logische oplossing zijn. 5. Het onderschrift bij schets 12 in bijlage 3 van het RPR geeft aanleiding tot misverstanden. De wijziging van het onderschrift dient ter verduidelijking. Eventuele alternatieven voor de geplande wijzigingen Van de geplande wijzigingen zou afgezien kunnen worden en de betrokken voorschriften van het RPR zouden in de huidige versie behouden kunnen worden. Consequenties van deze wijzigingen Deze wijzigingen hebben geen negatieve gevolgen voor de scheepvaart. 1. De wijziging betreft uitsluitend de verwijzing naar de Europese norm EN 14744. De norm zelf heeft geen wijziging ondergaan en de eisen aan de lichten op de schepen van de Rijnvaart blijven dan ook ongewijzigd. 2. De schepen die bij het duiken worden ingezet moeten in de toekomst een bord met een bepaalde tekens voeren. Het geplande voorschrift is een overname van een huidige regeling van de CEVNI. De aanschaf van het bord veroorzaakt slechts geringe kosten voor de eigenaren van de schepen die bij het duiken worden gebruikt. 3. De kilometeraanduidingen in het RPR beschrijven over het algemeen het geografische toepassingsgebied van het betrokken voorschrift. De correctie van de kilometeraanduidingen in het RPR voorkomt dan ook een verkeerde uitleg en een onjuiste toepassing van de voorschriften en draagt op deze wijze bij aan de rechtszekerheid. De geplande correctie houdt geen wijziging in van de voorschriften zelf en veroorzaakt dan ook geen kosten of andere lasten voor het scheepvaartbedrijfsleven. 4. De vlotheid en de veiligheid van de scheepvaart op de Neder‐Rijn/Lek, op het traject tussen Pannerden ‐ Lekkanaal, worden bevorderd. In dit gebied wordt (nog) niet met schepen breder dan 15,00 m gevaren. De scheepvaart ondergaat dan ook geen nadelige economische gevolgen. Op het Rotterdam – Duisburg‐vervoer heeft het geen betrekking, omdat de Boven‐Rijn en Waal hier geen directe relatie mee hebben 5. De schetsen met de tekens van schepen en samenstellen, die in de bijlage van het RPR zijn opgenomen, dienen als visuele verduidelijking van de voorschriften waarop deze schetsen betrekking hebben. De geplande wijziging van het onderschrift voorkomt dan ook een onjuiste interpretatie en een slechte toepassing van het betrokken voorschrift en draagt op deze manier aan de rechtszekerheid bij. De geplande wijziging houdt geen wijziging in van de tekens van de vaartuigen zelf en veroorzaakt dan ook geen kosten of andere lasten voor het scheepvaartbedrijfsleven. Consequenties als de wijzigingen worden verworpen De bestaande situatie zou worden behouden indien de wijzigingen worden verworpen. Dit zou mogelijke verbeteringen met betrekking tot de veiligheid en de vlotheid van de scheepvaart in de weg staan en de toepassing van de betrokken voorschriften bemoeilijken. Besluit De Centrale Commissie, op voorstel van haar Comité Politiereglement, ter vergroting van de veiligheid en ter verbetering van het vlotte verloop van de scheepvaart alsmede ter correctie en ter verduidelijking van bepaalde voorschriften, neemt de in de bijlage bij dit besluit vermelde wijzigingen van de inhoudsopgave evenals van artikel 1.01, onder t, u en v, artikel 3.34, artikel 9.01, eerste lid en tweede lid, artikel 9.10, eerste lid, onder a, artikel 10.01, eerste lid en derde lid, artikel 11.01, vijfde lid, artikel 11.02, derde lid, artikel 12.01, zesde lid, onder a, artikel 13.01, tweede lid, artikel 14.02, eerste lid tot en met derde lid, en bijlage 3 van het Rijnvaartpolitiereglement, aan. De in de bijlage opgevoerde wijzigingen gelden vanaf 1 december 2013. 57
Bijlage 1. De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd: De vermelding bij artikel 3.34 wordt als volgt ingevoegd: “3.34 Bijkomende tekens van schepen die bij het duiken worden gebruikt”. 2. Artikel 1.01, t, u en v, komt te luiden: "t) "wit licht", "rood licht", "groen licht", "geel licht" en "blauw licht": een licht, waarvan de kleur voldoet aan de eisen van tabel 2 van de Europese norm EN 14744 : 2005; u) "krachtig licht", "helder licht" en "gewoon licht": een licht, waarvan de sterkte voldoet aan de eisen van tabel 1 van de Europese norm EN 14744 : 2005;
v) "flikkerlicht", "snel flikkerlicht": een periodelicht waarvan het aantal regelmatige lichtverschijningen als flikkerlicht voldoet aan de eisen van regel 1 en als snel flikkerlicht aan de eisen van regel 2 of regel 3 van tabel 3 van de Europese norm EN 14744 : 2005;". 3. Artikel 3.34 wordt als volgt ingevoegd: “Artikel 3.34 Bijkomende tekens van schepen die bij het duiken worden gebruikt (Bijlage 3: schets 65) Een schip dat gebruikt wordt bij het duiken, moet, naast de door de andere bepalingen van het reglement voorgeschreven tekens, als bijkomend teken voeren: een ten minste 1 m hoge van niet buigzaam materiaal vervaardigde replica van de seinvlag “A” van de Internationale Code voor tekens, op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte dat het dag en nacht van alle zijden zichtbaar is.” 4. Artikel 9.01, eerste en tweede lid, komt te luiden: "1. Een schip mag een ander schip niet voorbijlopen tussen de Mittlere Rheinbrücke (km 166,53) en de Dreirosenbrücke (km 167,80) te Bazel. Dit verbod geldt niet voor een klein schip of voor een schip dat daartoe van de bevoegde autoriteit toestemming heeft gekregen. 2. Een motorschip, een sleep en een duwstel in de opvaart moeten tussen de Mittlere Rheinbrücke (km 166,53) en de Dreirosenbrücke (km 167,80) te Bazel met een snelheid van ten minste 4 km/u ten opzichte van de oever kunnen varen.” 5.
Artikel 9.10, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden: "a) van het Franse leger tussen Bazel (km 168,39) en Lauterburg (km 352,00), en”.
6. Artikel 10.01 wordt als volgt gewijzigd: a) Het eerste lid, inleidende zin, komt als volgt te luiden: “1. Tussen de Mittlere Rheinbrücke te Bazel (km 166,53) en de sluis te Kembs (km 179,10), alsmede tussen de sluizen bij Iffezheim (km 334,00) en het Spijksche Veer (km 857,40), gelden bij hoogwater, indien de waterstand zich tussen hoogwaterpeil I en II bevindt, voor de scheepvaart de volgende beperkingen:". b) Het derde lid, tabel (traject "Bazel") komt als volgt te luiden:
58
“
Op‐ en afvaart Hoogwaterpeil
Traject
Waterstand Peil I
Peil II
Bazel (km 166,53)
Bazel ‐ Sluizen Kembs
7,00
Bazel‐Rheinhalle 8,20 "
7.
Artikel 11.01, vijfde lid, komt te luiden: “5. De breedte van een schip mag niet meer bedragen dan 22,80 m, en op het riviergedeelte tussen Pannerden (km 867,46) en het Lekkanaal (km 949,40) niet meer dan 15,00 m, behoudens vergunning van de bevoegde autoriteit voor het te bevaren riviergedeelte.”
8. Artikel 11.02 derde lid, wordt als volgt gewijzigd: a) De tabel bij 3.1 ‐ traject „Bazel“, eerste regel, komt als volgt te luiden: “
Gedeelte
3.1
Lengte in m
Breedte in m
Bazel (km 166,53) t/m Sluizen Iffezheim (km 334,00) "
b) De tabel bij 3.6 ‐ traject „Pannerden t/m Lekkanaal“ komt als volgt te luiden: “
3.6
a)
Pannerden (km 867,46) t/m Lekkanaal (km 949,40)
135
15
b)
voor duwstellen met een lengte van meer dan 110 m en een boegbesturingsinstallatie van voldoende vermogen. Tussen IJsselkop (km 878,60) en Arnhem (km 885,00) is het verboden voorbij te lopen en te ontmoeten.
186,50
11,45
De bevoegde autoriteit kan een grotere lengte toelaten. Voorts bedragen de ten hoogste toegelaten afmetingen van duwstellen varend op het Amsterdam‐Rijnkanaal die de Lek bij Wijk bij Duurstede oversteken 200 m (lengte) en 23,50 m2) (breedte). "
9. Artikel 12.01 zesde lid, onderdeel a, komt als volgt te luiden: “a) van Bazel (Mittlere Rheinbrücke, km 166,53) tot Lauterburg (km 352,00),". 10. Artikel 13.01 tweede lid, komt als volgt te luiden: “2. Dit hoofdstuk is van toepassing op de in het eerste lid bedoelde schepen tussen Bazel (Mittlere Rheinbrücke, km 166,53) en de meest benedenstrooms gelegen voorhaven van de sluizen te Iffezheim (km 335,92)."
2) Voor het “Noord‐Zuid”‐kruisende scheepvaartverkeer is de ten hoogste toegelaten afmeting 200 m x 23,50 m.
59
11. Artikel 14.02 eerste t/m derde lid, komt als volgt te luiden: “1. De rede strekt zich voor Bazel uit aan de rechteroever van km 167,82 tot km 169,99. 2. Voor schepen, die niet verplicht zijn een teken bedoeld in artikel 3.14 te voeren, zijn gereserveerd aan de rechteroever: a) ligplaats "Uferplatz ‐ GMS 1 en 2" van km 167,88 (onder Dreirosenbrücke) tot km 168,09; b) ligplaats "Rheinquai‐Wiesemündung" van km 169,19 tot km 169,33; c) ligplaats "Rheinquai‐Dreiländereck" van km 169,61 tot km 169,72. Deze ligplaats mag worden gebruikt van 1 november tot 15 maart; buiten deze periode slechts op aanwijzing van de havenmeester. 3. Voor schepen, die verplicht zijn de tekens bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, te voeren, is gereserveerd aan de rechteroever: ligplaats "Oberer Klybeckquai ‐ TMS 1 en 2" van km 168,09 tot km 168,33."
12. Bijlage 3, onderschrift bij schets 12, komt als volgt te luiden: “Artikel 3.10 Duwstellen Lid 1 onder c: behalve de duwboot twee of meer andere schepen van achteren over de volle breedte inzetbaar.”
13. Bijlage 3, schets 65, wordt als volgt ingevoegd:
“ NACHTTEKEN
SCHETS
DAGTEKEN
65
Artikel 3.34: Bijkomende tekens van schepen die bij het duiken worden gebruikt.
”
60
E. Technische voorschriften voor schepen Besluit 2012‐II‐16 van 29 november 2012 ‐ Verlenging van voorschriften van tijdelijke aard overeenkomstig artikel 1.06 van het Reglement Onderzoek schepen op de Rijn (artt. 7.02, derde lid, 8.02, vijfde lid, 9.03, 9.15, eerste, negende en tiende lid, 9.20, tweede lid, onderdeel a en f, en 24.02, tweede lid) De Centrale Commissie verlengt met toepassing van artikel 1.06 van het Reglement Onderzoek schepen op de Rijn de hierna volgende voorschriften van tijdelijke aard: a) Artikel 7.02, derde lid – Stuurhuis, vrij zicht (aangenomen bij Besluit 2000‐III‐20, laatstelijk verlengd bij Besluit 2009‐II‐19). b) Artikel 8.02, vijfde lid – Veiligheid (aangenomen bij Besluit 2006‐II‐25, laatstelijk verlengd bij Besluit 2009‐II‐19). c) Artikel 9.03 — Bescherming tegen aanraking, binnendringen van vreemde voorwerpen en water (aangenomen bij Besluit 2003‐I‐25, laatstelijk verlengd bij Besluit 2009‐I‐18). d) Artikel 9.15, eerste lid ‐ Kabels (aangenomen bij Besluit 2003‐I‐25, laatstelijk verlengd bij Besluit 2009‐I‐18). e) Artikel 9.15, negende en tiende lid – Kabels (aangenomen bij Besluit 2006‐II‐25, laatstelijk verlengd bij Besluit 2009‐II‐19). f) Artikel 9.20, tweede lid, onderdeel a en f – Elektronische installaties (aangenomen bij Besluit 2003‐I‐25, laatstelijk verlengd bij Besluit 2009‐I‐18). g) Artikel 24.02, tweede lid – Overgangsbepaling bij artikel 9.15, tiende lid (aangenomen bij Besluit 2006‐II‐25, laatstelijk verlengd bij Besluit 2009‐II‐19). De voorschriften onder onderdeel c, d en f gelden vanaf 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2015. De voorschriften onder onderdeel a, b, e en g gelden vanaf 1 april 2013 tot en met 31 maart 2016.
F. Vraagstukken in verband met de Rijn als vaarweg Besluit 2012‐I‐14 van 30 mei 2012 ‐ Maatregelen ter verbetering van de bevaarbaarheid van de Rijn (2011‐I‐16) De Centrale Commissie, onder verwijzing naar haar besluiten ‐ 1964‐II‐7 en 1966‐I‐7, waarin werd overeengekomen dat de jaarlijkse werkprogramma’s inzake de maatregelen voor de werkzaamheden in de sector van de Rijn tussen Neuburgweier/Lauterbourg en St. Goar aan het Permanent Technisch Comité ter kennis te brengen, ‐ 1986‐I‐37, 1995‐I‐27, waarin informatie over de maatregelen voor het herstel en het behoud van een stabiele bedding in de Neder‐Rijn en voor het realiseren van een vaargeul met een diepte van 2,50 m onder OLR tussen Keulen en Koblenz werd voorzien, ‐ 1995‐I‐26, waarin informatie over de maatregelen op de Waal werd voorzien, neemt op grond van informatie van de voorzitter van haar Permanent Technisch Comité, kennis van de geplande maatregelen ter verbetering van de scheepvaartomstandigheden, betuigt haar tevredenheid over het voortzetten van verdere maatregelen ter verbetering van de scheepvaartomstandigheden, stelt vast dat deze maatregelen ‐ van buitengewoon algemeen belang zijn 61
‐ aan een verbetering van de veiligheid en het goede verloop evenals van de duurzame ontwikkeling van de scheepvaart bijdragen ‐ de scheepvaart tijdens het uitvoeren daarvan niet wezenlijk wordt belemmerd. Bijlage 1 Maatregelen ter verbetering van de scheepvaartomstandigheden op de Duitse Rijn in 2012
Project
Nr. 1
Stand van de werkzaamheden
Kmr
Sedimentaanvulling Iffezheim
Gevolgen voor de scheepvaart tijdens de uitvoering
336,0‐338,0
In uitvoering
geen
2
Bodemstabilisatie benedenstrooms van Iffezheim
336,0‐352,0
In uitvoering
Aanvullende regulering tussen Karlsruhe en Germersheim
362,6‐384,6
Aanvang: 1999 Einde: 2011/2012
3
4
Sedimentbeheer Midden‐Rijn a)
sedimentvang Weisenau b) sedimentaanvuling Wallersheim
493,3–494,5 593,0–596,4
Planning zomer 2012 Planning eind 2012/begin 2013
geen
geen
geen
5
Hoogwaterbekken Rees
6
Sedimentaanvulling Neder‐Rijn
810,0 – 811,5 813,5 – 814,5 824,0 – 826,0 835,0 ‐ 838,0 847,0 ‐ 850,0
Sedimentaanvulling “midden Neder‐Rijn“ _ fase 2
734,0 ‐ 741,0 743,0 ‐ 747,0 753,0 ‐ 759,7 759,7 ‐ 763,5
Aanvang: medio 2012 Gereed: eind 2015
851,8 rechter‐ oever
Aanvang: juni 2012 Gereed: Aanvang 2013
7 8
Bodemstabilisatie Spyk
833,5 ‐ 838,5
Baggerwerkzaamheden in de sector van de WSA Dbg.‐Rijn
760,3 ‐ 761,5 765,9 ‐ 766,5 768,4 ‐ 768,7 769,5 ‐ 771,3 773,5 ‐ 773,8 774,6 ‐ 775,0 775,7 ‐ 776,5 777,9 ‐ 780,0 789,8 ‐ 790,3 724,8 ‐ 825,1 829,1 ‐ 829,7 832,7 ‐ 833,1 833,6 ‐ 834,1
10
Bouw van een autoafzetplaats in de fiscale haven Emmerich
851,8 rechter‐ oever
11
Baggerwerkzaamheden in de sector WSA Keulen
12
Bouw van een 2‐kegel‐ligplaats in de fiscale vluchthaven Keulen‐Mülheim
9
691,4 rechter‐ oever
62
Aanvang: 07.09.2009 Gereed: aug. 2014 Aanvang: 03.03.2008 Gereed: eind 2013
Voltooiing: gepland in 2012
geen geen
geen
geen geen
Aanvang: medio 2012 Gereed: medio 2013
Voltooiing: gepland in 2012
Aanvang: einde 2012 Gereed: eind 2013
geen
geen
geen
Bijlage 2 Maatregelen ter verbetering van de scheepvaartomstandigheden op de Nederlandse Rijn in 2011 ‐ 2012
Nr.
Project
Gevolgen voor de scheepvaart tijdens de uitvoering
Rijn‐km
Stand van de werkzaamheden Maatregelen op de Waal
1
Garanderen van een vaargeuldiepte van 2,80 bij OLR
2
Nieuwbouw van een overnachtingshaven bij Lobith
Vaste laag in Spijk
4
Project kribverlaging in het kader van Ruimte voor de Rivier
860
857
Hinder door baggerwerkzaamheden
Vertraging in de planningsfase vanwege juridische procedures
Geen gevolgen voor het vaarwater
Bodemstabilisatie, de werkzaamheden zijn gestart in 2012, voltooiing eind 2013
Enige hinder tijdens de werkzaamheden, op middellange termijn verbeterde diepgang
Programma kribverlaging fase 3 wordt in 2012 voortgezet
887 ‐ 899
Enige hinder tijdens de werkzaamheden
Voorbereiding realisatie 10 kilometer langsdam Nieuwbouw van de bruggen Nijmegen en Ewijk De bouw van beide bruggen is in 2011 begonnen en de voltooiing is gepland voor 2013
Stremming van maximaal 10 uur, intensieve begeleiding en tijdige berichtgeving aan de scheepvaart
In voorbereiding
Enige hinder bij aanleg van in‐ en uitstroomlocaties
5
Nieuwbouw verkeersbruggen Nijmegen en Ewijk
885,785 893,700
6
Plannen voor aanleg van vier nevengeulen (Ruimte voor de Rivier)
Diverse locaties
Maatregel op lange termijn, permanent project
3
857 – 924
Maatregelen op de Neder‐Rijn en de Lek 7
Algemene renovatie van de sluizen en stuwdammen van Driel, Amerongen en Hagestein
891,5; 922,3; 946,9
Toestemming is gegeven voor verdere uitwerking. Plan wordt voorbereid
63
Geringe gevolgen
Besluit 2012‐II‐23 van 29 november 2012 ‐ Onderbreking van het sluisbedrijf op het Grote Kanaal van de Elzas en op de gekanaliseerde Rijn en in Nederland op de Neder‐Rijn en de Lek tijdens de Kerst‐ en Nieuwjaarsnacht De Centrale Commissie stelt vast dat er geen bezwaar is tegen de onderbreking van het sluisbedrijf ‐
‐
op het Grote Kanaal van de Elzas en op de gekanaliseerde Rijn boven Straatsburg in de nacht van 24 op 25 december 2012 en van 31 december 2012 op 1 januari 2013 tussen 20 uur en 6 uur, en op de Neder‐Rijn en de Lek in de nacht van 24 op 25 december en van 25 op 26 december 2012 en van 31 december 2012 op 1 januari 2013 tussen 18 uur en 8 uur.
Besluit 2012‐II‐24 van 29 november 2012 ‐ Onderbreking van het sluisbedrijf in Nederland op de Neder‐Rijn en de Lek gedurende het weekeinde De Centrale Commissie stelt vast dat er geen bezwaar is tegen de onderbreking van het sluisbedrijf in Nederland op de Neder‐Rijn en de Lek gedurende het weekeinde, en wel van zaterdag 20 uur tot zondag 8 uur en van zondag 20 uur tot maandag 6 uur, in de periode van 1 januari 2013 tot 31 december 2013.
G. Organisatie van de C.C.R. Besluit 2012‐II‐21 van 29 november 2012 ‐ Samenstelling van het secretariaat ‐ secretaris‐generaal – De Centrale Commissie neemt kennis van de goedkeuring, overeenkomstig de schriftelijke procedure, van het in de bijlage vermelde besluit ter benoeming van de heer Henricus VAN DER WERF tot secretaris‐ generaal van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. Dit besluit draagt de datum van 31 augustus 2012, de dag waarop de laatste schriftelijke goedkeuring werd aangenomen. Bijlage Schriftelijk aangenomen besluit op 31 augustus 2012 “Samenstelling van het secretariaat ‐ secretaris‐ generaal De Centrale Commissie komt overeen de heer H.A.F. VAN DER WERF per 1 september 2012 als secretaris‐generaal van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart te benoemen voor een periode van vier jaar en twee maanden.”
64
Besluit 2012‐II‐22 van 29 november 2012 ‐ Samenstelling van het Secretariaat ‐ plaatsvervangend secretaris‐generaal De Centrale Commissie besluit mevrouw Katrin MOOSBRUGGER met ingang van 21 januari 2013 te benoemen tot plaatsvervangend secretaris‐generaal van de Centrale Commissie voor een periode van 4 jaar; deze aanstelling is verlengbaar.
3. Persberichten
Website CCR : http://www.ccr‐zkr.org/ of op eenvoudige aanvraag
19/12/2012 – CCR verlicht de toepassing van bepaalde overgangsbepalingen 3/12/2012 – Plenaire najaarsvergadering 2012 van de CCR 14/11/2012 –CCR stelt nieuwe edities van de Standaard voor Inland ECDIS en de Teststandaard voor Inland AIS in werking 8/10/2012 – Benoeming van mevr. Katrin Moosbrugger in de functie van plaatsvervangend secretaris‐ generaal van de CCR 5/10/2012 – Die Zentralkommission für die Rheinschiffahrt (ZKR) veröffentlicht die offizielle deutsche Überzetsung des ADN 2013 27/09/2012 – Sluiting van het Verdrag van Straatsburg van 2012 inzake de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart (CLNI 2012) 4/06/2012 – De Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) heeft op 30 mei 2012 in Straatsburg de plenaire voorjaarszitting gehouden 16/05/2012 – Tweede gemeenschappelijke bijeenkomst van de Commissies van Deskundigen van de lidstaten van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart en de Europese Unie Wroclaw (Polen), 8 t/m 10 mei 2012 9/05/2012 – De Centrale Commissie voor de Rijnvaart publiceert website met definities voor de River Information Services : www.risdefinitions.org 15/03/2012 – De Centrale Commissie voor de Rijnvaart organiseert de eerste meeting van mondiale binnenvaartactoren in het kader van het 6de Wereld Water Forum 30/01/2012 – CCR staat voor het eerst het gebruik van vloeibaar aardgas (LNG) toe als brandstof in de binnenvaart
65
VII.
BELGISCHE EN EUROPESE WETGEVING
Bron : website van het I.T.B. : http://www.itb‐info.be/nl/gp_Regelgeving_280.htm Authentieke tekst van het verdrag van Straatsburg inzake de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart (CLNI 2012) De Staten die Partij zijn bij dit Verdrag, de wenselijkheid erkennende om in gemeen overleg enige eenvormige regels vast te stellen betreffende de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart voor alle binnenwateren, overwegende dat modernisering van het Verdrag van Straatsburg van 1988 inzake de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart wenselijk is, zijn het volgende overeengekomen: HOOFDSTUK I HET RECHT OP BEPERKING Artikel 1 Personen die gerechtigd zijn hun aansprakelijkheid te beperken; begripsbepalingen 1. 1. Scheepseigenaren en hulpverleners, zoals hierna omschreven, kunnen hun aansprakelijkheid beperken voor de in artikel 2 genoemde vorderingen overeenkomstig de regels van dit Verdrag. 2. 2. De uitdrukking: a) „scheepseigenaar” betekent de eigenaar, huurder, of bevrachter, aan wie het schip voor eigen gebruik ter beschikking gesteld wordt, alsmede de exploitant van een schip; b) „schip” betekent een voor de bedrijfsmatige scheepvaart gebruikt binnenschip en omvat mede voor de bedrijfsmatige scheepvaart gebruikte draagvleugelboten, kleine vaartuigen en veerponten, maar niet luchtkussenvoertuigen. Met schepen worden gelijkgesteld baggermolens, kranen, elevatoren en alle andere drijvende en verplaatsbare werktuigen en materiaal van soortgelijke aard; c) „hulpverlener” betekent iedere persoon die diensten verricht rechtstreeks verband houdende met hulpverleningswerkzaamheden. Hulpverleningswerkzaamheden omvatten mede werkzaamheden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, letters d), e) en f); d) „gevaarlijke stoffen” betekent gevaarlijke stoffen als bedoeld in hoofdstuk 3.2 van het bij het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over binnenwateren (ADN) gevoegde Reglement, als gewijzigd; e) „waterweg” betekent elk binnenwater, met inbegrip van elk meer. 3.
4. 5. 6.
3. Indien een van de vorderingen genoemd in artikel 2 wordt ingesteld tegen een persoon voor wiens handeling, onachtzaamheid of nalatigheid de scheepseigenaar of hulpverlener aansprakelijk is, is die persoon gerechtigd zich te beroepen op de beperking van aansprakelijkheid bedoeld in dit Verdrag. 4. In dit Verdrag omvat de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar de aansprakelijkheid die voortvloeit uit een tegen het schip zelf ingestelde rechtsvordering. 5. Een verzekeraar die de aansprakelijkheid dekt voor vorderingen waarvoor overeenkomstig dit Verdrag beperking geldt, kan op die beperking in gelijke mate een beroep doen als de verzekerde zelf. 6. Het beroep op beperking van aansprakelijkheid houdt geen erkenning van aansprakelijkheid in.
66
Artikel 2 Vorderingen vatbaar voor beperking 1. 1.
2. 3.
4.
5. 6.
2.
1. Behoudens de artikelen 3 en 4 zijn de volgende vorderingen, ongeacht de grondslag van de aansprakelijkheid, vatbaar voor beperking van aansprakelijkheid: a) vorderingen met betrekking tot dood of letsel dan wel verlies of beschadiging van zaken (hieronder begrepen schade aan kunstwerken van havens, aan dokken, waterwegen, sluizen, stuwen, bruggen en hulpmiddelen bij de navigatie), ontstaan aan boord van het schip of in rechtstreeks verband met de exploitatie daarvan of met hulpverleningswerkzaamheden, alsmede alle andere daaruit voortvloeiende schade; b) vorderingen met betrekking tot schade voortvloeiend uit vertraging bij het vervoer van lading, passagiers of hun bagage; c) vorderingen met betrekking tot andere schade die voortvloeit uit inbreuk op andere rechten dan die uit overeenkomst en die ontstaat in rechtstreeks verband met de exploitatie van het schip of met hulpverleningswerkzaamheden; d) vorderingen met betrekking tot het vlotbrengen, verwijderen, vernietigen of onschadelijk maken van een gezonken, vergaan, gestrand of verlaten schip, daarbij inbegrepen alles wat zich aan boord bevindt of heeft bevonden; e) vorderingen met betrekking tot het verwijderen, vernietigen of onschadelijk maken van de lading van het schip; f) vorderingen van een andere persoon dan de aansprakelijke persoon met betrekking tot maatregelen die zijn genomen ter voorkoming of vermindering van schade, waarvoor de aansprakelijke persoon zijn aansprakelijkheid overeenkomstig dit Verdrag kan beperken, alsmede andere door zulke maatregelen veroorzaakte schade. 2. De in het eerste lid genoemde vorderingen zijn vatbaar voor beperking van aansprakelijkheid, zelfs indien zij, al dan niet op grond van een overeenkomst, worden ingesteld bij wijze van verhaal of vrijwaring. Vorderingen genoemd in het eerste lid, letters d), e) en f), zijn echter niet vatbaar voor beperking van aansprakelijkheid voor zover zij betrekking hebben op beloning krachtens een met de aansprakelijke persoon gesloten overeenkomst.
Artikel 3 Vorderingen uitgezonderd van beperking De regels van dit Verdrag zijn niet van toepassing op:
a) vorderingen uit hoofde van hulpverlening, met inbegrip van, indien van toepassing, een bijzondere vergoeding voor hulp aan een schip dat zelf of door zijn lading schade aan het milieu dreigde te berokkenen; b) vorderingen wegens bijdrage in averij‐grosse; c) vorderingen, onderworpen aan een internationaal verdrag of nationale wetgeving, waardoor beperking van aansprakelijkheid voor kernschade geregeld of verboden wordt; d) vorderingen tegen de eigenaar van een nucleair schip ter zake van kernschade; e) vorderingen van ondergeschikten van de scheepseigenaar of hulpverlener, wier werkzaamheden verband houden met het schip of de hulpverleningswerkzaamheden, daaronder begrepen vorderingen van hun erfgenamen, rechtverkrijgenden of andere personen die gerechtigd zijn zulke vorderingen in te stellen, indien de scheepseigenaar of hulpverlener volgens de wet die op de arbeidsovereenkomst tussen de scheepseigenaar of de hulpverlener en de ondergeschikten van toepassing is, niet gerechtigd is zijn aansprakelijkheid voor zulke vorderingen te beperken, of indien hij dit volgens die wet slechts kan doen tot een hoger bedrag dan dat bedoeld in artikel 6, of voor vorderingen in de zin van artikel 7 en dit bedrag hoger is dan de overeenkomstig artikel 7 berekende aansprakelijkheidsgrens.
67
Artikel 4 Gedragingen die de beperking opheffen Een aansprakelijke persoon is niet gerechtigd zijn aansprakelijkheid te beperken, indien bewezen wordt dat de schade het gevolg is van zijn persoonlijk handelen of nalaten, geschied hetzij met het opzet zodanige schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat zodanige schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien. Artikel 5 Verrekening van vorderingen Wanneer een persoon die krachtens de bepalingen van dit Verdrag gerechtigd is zijn aansprakelijkheid te beperken, tegen de schuldeiser een vordering heeft die voortkomt uit dezelfde gebeurtenis, worden de respectieve vorderingen met elkaar verrekend en de bepalingen van dit Verdrag zijn in dat geval slechts van toepassing op het eventuele saldo. HOOFDSTUK II AANSPRAKELIJKHEIDSGRENZEN Artikel 6 Algemene aansprakelijkheidsgrenzen
1. De aansprakelijkheidsgrenzen voor andere vorderingen dan die genoemd in de artikelen 7 en 8, die voortkomen uit eenzelfde gebeurtenis, worden als volgt berekend: o a) met betrekking tot vorderingen ter zake van dood of letsel: i) voor een schip, niet bestemd tot het vervoer van goederen, in het bijzonder een passagiersschip, 400 rekeneenheden per kubieke meter waterverplaatsing tot het vlak van de grootste toegelaten diepgang, vermeerderd voor schepen voorzien van mechanische voortbewegingswerktuigen met 1400 rekeneenheden voor elke KW van het vermogen van de voortbewegingswerktuigen; ii) voor een schip dat is bestemd voor het vervoer van goederen, 400 rekeneenheden per ton laadvermogen van het schip, vermeerderd voor schepen voorzien van mechanische voortbewegingswerktuigen met 1400 rekeneenheden voor elke KW van het vermogen van de voortbewegingswerktuigen; iii) voor een duw‐ of sleepboot, 1400 rekeneenheden voor elke KW van het vermogen van de voortbewegingswerktuigen; iv) voor een duwboot die op het tijdstip waarop de schade is veroorzaakt, hecht met duwbakken in een duweenheid was gekoppeld, wordt de overeenkomstig onderdeel (iii) berekende aansprakelijkheidsgrens vermeerderd met 200 rekeneenheden per ton laadvermogen van de geduwde bakken; deze vermeerdering vindt niet plaats, indien bewezen wordt dat de duwboot hulp heeft verleend aan een of meer van deze duwbakken; v) voor een schip voorzien van mechanische voortbewegingswerktuigen, dat op het tijdstip waarop de schade is veroorzaakt, andere hecht met dit schip gekoppelde schepen voortbeweegt, wordt de overeenkomstig de onderdelen (i), (ii) of (iii) berekende aansprakelijkheidsgrens vermeerderd met 200 rekeneenheden per ton laadvermogen of per kubieke meter waterverplaatsing van de andere schepen; deze vermeerdering vindt niet plaats, indien bewezen wordt dat dit schip hulp heeft verleend aan een of meer van de gekoppelde schepen; vi) voor drijvende en verplaatsbare werktuigen en materiaal in de zin van artikel 1, tweede lid, letter b), tweede volzin, hun waarde op het tijdstip van het voorval; o b) met betrekking tot alle andere vorderingen, de helft van de overeenkomstig letter a) berekende aansprakelijkheidsgrens; o c) wanneer de aansprakelijkheidsgrens, berekend overeenkomstig letter a), onvoldoende is voor de volledige voldoening van de daarin genoemde vorderingen, is de aansprakelijkheidsgrens berekend overeenkomstig letter b) beschikbaar voor de voldoening van het onbetaalde saldo van de in letter a) genoemde vorderingen en deelt dit onbetaalde saldo naar evenredigheid mee met de in letter b) genoemde vorderingen;
68
d) in geen geval kunnen de aansprakelijkheidsgrenzen lager zijn dan 400.000 rekeneenheden met betrekking tot vorderingen ter zake van dood of letsel en dan 200.000 rekeneenheden met betrekking tot alle andere vorderingen. 2. Echter, onverminderd de rechten met betrekking tot vorderingen ter zake van dood of letsel volgens het eerste lid, letter c), kan een Staat die Partij is bij dit Verdrag, in zijn nationale wet bepalen dat vorderingen met betrekking tot schade aan kunstwerken van havens, aan dokken, waterwegen, sluizen, stuwen, bruggen en hulpmiddelen bij de navigatie, de bij die wet bepaalde voorrang hebben boven andere in het eerste lid, letter b), bedoelde vorderingen. 3. De in het eerste lid, letter d), genoemde aansprakelijkheidsgrenzen zijn eveneens van toepassing op een hulpverlener die hulp verleent aan een binnenschip en die geen werkzaamheden verricht vanaf een binnenschip of zeeschip of op een hulpverlener die uitsluitend werkzaamheden verricht aan boord van het binnenschip waaraan hij hulp verleent. o
Artikel 7 Aansprakelijkheidsgrenzen voor vorderingen wegens schade die uit het transport van schadelijke stoffen voortvloeit
1. De aansprakelijkheidsgrenzen voor een schip dat gevaarlijke stoffen vervoert voor vorderingen wegens schade die direct of indirect veroorzaakt is door de gevaarlijke aard van deze stoffen, worden als volgt berekend: o a) voor vorderingen met betrekking tot dood of letsel: het dubbele van de overeenkomstig artikel 6, eerste lid, letter a), berekende aansprakelijkheidsgrens, maar niet minder dan 10 miljoen rekeneenheden; o b) voor alle overige vorderingen: het dubbele van de overeenkomstig artikel 6, eerste lid, letter b), berekende aansprakelijkheidsgrens, maar niet minder dan 10 miljoen rekeneenheden. 2. Wanneer de aansprakelijkheidsgrens, berekend overeenkomstig het eerste lid, letter a), onvoldoende is voor de volledige voldoening van de daarin genoemde vorderingen, is de aansprakelijkheidsgrens berekend overeenkomstig het eerste lid, letter b), mede beschikbaar voor de voldoening van het onbetaalde saldo van de in het eerste lid, letter a), genoemde vorderingen en deelt dit onbetaalde saldo naar evenredigheid mee met de in het eerste lid, letter b), genoemde vorderingen. Artikel 8 Aansprakelijkheidsgrens voor vorderingen van passagiers
1. Met betrekking tot vorderingen die voortkomen uit eenzelfde gebeurtenis, ter zake van dood of letsel van passagiers van een schip, beloopt de aansprakelijkheidsgrens voor dit schip een bedrag van 100.000 rekeneenheden, vermenigvuldigd met: o a) het aantal passagiers dat het schip volgens zijn veiligheidscertificaat gerechtigd is te vervoeren, of, o b) het daadwerkelijke aantal passagiers dat op het moment van de gebeurtenis werd vervoerd wanneer het aantal passagiers dat het schip gerechtigd is te vervoeren niet voorgeschreven is. De aansprakelijkheidsgrens mag evenwel niet lager zijn dan 2 miljoen rekeneenheden.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „vorderingen ter zake van dood of letsel van passagiers van een schip” verstaan alle vorderingen die door of namens een aan boord van dat schip vervoerde persoon zijn ingesteld: o a) krachtens een overeenkomst tot het vervoer van passagiers, of, o b) die, met toestemming van de vervoerder, een voertuig of levende dieren begeleidt, waarvoor een overeenkomst van goederenvervoer is gesloten. Artikel 9 Rekeneenheid
1. De rekeneenheid, bedoeld in de artikelen 6 tot en met 8 en 10, is het bijzondere trekkingsrecht, zoals gedefinieerd door het Internationale Monetaire Fonds. De in de artikelen 6 tot en met 8 en 10 genoemde bedragen worden omgerekend in de nationale munteenheid van de Staat waar de beperking van aansprakelijkheid wordt
69
ingeroepen; de omrekening geschiedt volgens de waarde van de desbetreffende munteenheid op de datum waarop het beperkingsfonds is gevormd, de betaling is verricht of een volgens de wet van die Staat daaraan gelijkwaardige zekerheid is verstrekt. 2. De waarde van de nationale munteenheid, uitgedrukt in bijzondere trekkingsrechten, van een Staat die Partij is bij dit Verdrag, wordt berekend overeenkomstig de waarderingsmethode die door het Internationale Monetaire Fonds op de desbetreffende datum wordt toegepast voor zijn eigen verrichtingen en transacties. 3. De Staten die Partij zijn bij dit Verdrag, kunnen op grond van de in het eerste lid genoemde berekeningsmethode de tegenwaarde van de in de artikelen 6 tot en met 8 en 10 genoemde bedragen in hun nationale munteenheid vaststellen in afgeronde bedragen. Wanneer, als gevolg van een verandering van de in de bijzondere trekkingsrechten uitgedrukte waarde van de nationale munteenheid, de in die munteenheid uitgedrukte bedragen meer dan 10 procent afwijken van de in de artikelen 6 tot en met 8 en 10 in bijzondere trekkingsrechten uitgedrukte werkelijke waarde, moeten de bedragen aan de werkelijke waarde worden aangepast. De Staten die Partij zijn bij dit Verdrag, delen aan de depositaris de in hun nationale munteenheid uitgedrukte bedragen mede, alsmede iedere wijziging van die bedragen. Artikel 10 Samenloop van vorderingen
1. Onverminderd het tweede lid, zijn de overeenkomstig artikel 6 berekende aansprakelijkheidsgrenzen van toepassing op het totaal van alle vorderingen die voortkomen uit eenzelfde gebeurtenis: o a) tegen de persoon of de personen, genoemd in artikel 1, tweede lid, letter a), en iedere persoon voor wiens handeling, onachtzaamheid of nalatigheid hij of zij aansprakelijk is of zijn; of o b) tegen de eigenaar van een schip die hulp verleent vanaf dat schip en tegen de hulpverlener of hulpverleners die vanaf genoemd schip werkzaamheden verricht of verrichten en iedere persoon, voor wiens handeling, onachtzaamheid of nalatigheid hij of zij aansprakelijk is of zijn; of o c) tegen de hulpverlener of hulpverleners die niet vanaf een binnenschip of een zeeschip werkzaamheden verricht of verrichten of die uitsluitend werkzaamheden verricht of verrichten aan boord van het schip waaraan hulp wordt verleend en iedere persoon voor wiens handeling, onachtzaamheid of nalatigheid hij of zij aansprakelijk is of zijn. 2. o a) Wordt overeenkomstig artikel 6, eerste lid, letter a), onderdeel (iv), de aansprakelijkheidsgrens voor een duwboot die, op het tijdstip waarop de schade is veroorzaakt, hecht met duwbakken in een duweenheid was gekoppeld, met betrekking tot vorderingen die voortkomen uit eenzelfde voorval, verhoogd met 200 rekeneenheden per ton laadvermogen van de duwbakken, dan wordt met betrekking tot vorderingen die voortkomen uit datzelfde voorval, de aansprakelijkheidsgrens voor iedere duwbak verminderd met 200 rekeneenheden per ton laadvermogen van de duwbak. o b) Wordt overeenkomstig artikel 6, eerste lid, letter a), onderdeel (v), de aansprakelijkheidsgrens voor een schip, voorzien van voortbewegingswerktuigen, dat op het tijdstip waarop de schade is veroorzaakt, andere hecht met dit schip gekoppelde schepen voortbewoog, met betrekking tot vorderingen die voortkomen uit hetzelfde voorval, vermeerderd met 200 rekeneenheden per ton laadvermogen of per kubieke meter waterverplaatsing van de andere met dit schip gekoppelde schepen, dan wordt met betrekking tot vorderingen die voortkomen uit datzelfde voorval, de aansprakelijkheidsgrens voor ieder gekoppeld schip verminderd met 200 rekeneenheden per ton laadvermogen of per kubieke meter waterverplaatsing van het gekoppelde schip. 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de overeenkomstig artikel 7 berekende aansprakelijkheidsgrenzen. Voor het tweede lid geldt echter dat in plaats van 200 rekeneenheden van 400 rekeneenheden moet worden uitgegaan. 4. De overeenkomstig artikel 8 berekende aansprakelijkheidsgrens is van toepassing op het totaal van alle vorderingen die voortkomen uit eenzelfde voorval en ingesteld worden tegen de in artikel 1, tweede lid, letter a), genoemde persoon of personen, met betrekking tot het in artikel 8 bedoelde schip en iedere persoon voor wiens handeling, onachtzaamheid of nalatigheid hij of zij aansprakelijk is of zijn.
70
Artikel 11 Beperking van aansprakelijkheid zonder vorming van een beperkingsfonds
1. De beperking van aansprakelijkheid kan worden ingeroepen ondanks het feit dat er geen beperkingsfonds, zoals bedoeld in artikel 12, is gevormd. Een Staat die partij is bij dit Verdrag, kan echter in zijn nationale wet bepalen dat, wanneer een rechtsvordering wordt ingesteld bij een van zijn gerechten om betaling te verkrijgen van een voor beperking vatbare vordering, een aansprakelijke persoon zich slechts op het recht op beperking van aansprakelijkheid kan beroepen, indien een beperkingsfonds is gevormd overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag of wordt gevormd wanneer het recht op beperking wordt ingeroepen. 2. Indien beperking van aansprakelijkheid wordt ingeroepen zonder de vorming van een beperkingsfonds, zijn de bepalingen van artikel 13 van overeenkomstige toepassing. HOOFDSTUK III HET BEPERKINGSFONDS Artikel 12 Het beperkingsfonds
1. Iedere persoon die aansprakelijk gehouden wordt, kan een of meer fondsen vormen bij het gerecht of iedere andere bevoegde autoriteit in elke Staat die Partij is bij dit Verdrag waarin een rechtsgeding aanhangig wordt gemaakt met betrekking tot een voor beperking vatbare vordering, of, indien geen rechtsgeding aanhangig wordt gemaakt, bij het gerecht of iedere andere bevoegde autoriteit in elke Staat die Partij is bij dit Verdrag waarin een rechtsgeding aanhangig kan worden gemaakt met betrekking tot een voor beperking vatbare vordering. Ieder fonds moet gevormd worden ten belope van het bedrag van de overeenkomstig de artikelen 6 tot en met 8 en 10 berekende aansprakelijkheidsgrens die van toepassing is op de vorderingen waarvoor de persoon die het fonds vormt, aansprakelijk kan zijn, vermeerderd met de rente daarover te rekenen vanaf de datum van de gebeurtenis die tot de aansprakelijkheid heeft geleid, tot aan de datum waarop het fonds wordt gevormd. Elk aldus gevormd fonds is uitsluitend bestemd voor de voldoening van vorderingen met betrekking waartoe beperking van aansprakelijkheid kan worden ingeroepen. 2. Een fonds kan worden gevormd, hetzij door het storten van de geldsom, hetzij door het stellen van een garantie die aanvaardbaar is volgens de wetgeving van de Staat die Partij is bij dit Verdrag waar het fonds wordt gevormd en die door het gerecht of door iedere andere bevoegde autoriteit voldoende wordt geacht. 3. Een fonds dat is gevormd door een van de personen, genoemd in artikel 10, eerste lid, letters a), b) of c), of vierde lid, dan wel door zijn verzekeraar wordt geacht te zijn gevormd door alle in artikel 10, eerste lid, letters a), b) of c), of vierde lid, genoemde personen. Artikel 13 Verdeling van het fonds
1. Behoudens artikel 6, eerste en tweede lid, als ook de artikelen 7, 8 en 10, wordt het fonds verdeeld onder de schuldeisers in evenredigheid met de bedragen van hun erkende vorderingen op het fonds. 2. Indien voor de verdeling van het fonds de aansprakelijke persoon of zijn verzekeraar een vordering op het fonds heeft voldaan, wordt deze persoon gesubrogeerd tot het bedrag dat hij heeft betaald in de rechten die de door hem schadeloos gestelde persoon op grond van dit Verdrag zou hebben gehad. 3. Het recht van subrogatie, bedoeld in het tweede lid, kan ook worden uitgeoefend door andere dan de daarin genoemde personen met betrekking tot elk bedrag aan vergoeding dat zij mochten hebben betaald, maar alleen voor zover die subrogatie volgens de toepasselijke nationale wet geoorloofd is. 4. Wanneer de aansprakelijke persoon of enige andere persoon aantoont dat hij gedwongen zou kunnen worden op een later tijdstip een zodanig bedrag aan vergoeding te betalen ter zake waarvan hij, indien de vergoeding zou zijn betaald voor de verdeling van het fonds, ingevolge het tweede en derde lid bij wege van subrogatie rechten zou hebben verkregen, dan kan het gerecht of ieder andere bevoegde autoriteit van de Staat waar het fonds is gevormd, bevelen dat voorlopig een bedrag terzijde wordt gesteld dat voldoende is om het deze persoon mogelijk te maken op dat latere tijdstip zijn rechten tegen het fonds geldend te maken.
71
Artikel 14 Gevolgen van de vorming van het fonds
1. Wanneer overeenkomstig artikel 12 een fonds is gevormd, is het een persoon die een vordering tegen het fonds geldend kan maken, niet toegestaan om met betrekking tot deze vordering enig recht uit te oefenen ten aanzien van andere vermogensbestanddelen van een persoon door of namens wie het fonds is gevormd. 2. Na de vorming van een fonds overeenkomstig artikel 12, moet elk schip of moeten andere vermogensbestanddelen van een persoon ten wiens bate het fonds is gevormd waarop binnen het rechtsgebied van een Staat die Partij is bij dit Verdrag, beslag is gelegd ter zake van een vordering die tegen het fonds kan worden ingesteld, of enige gestelde zekerheid worden vrijgegeven op bevel van het gerecht of iedere andere bevoegde autoriteit van die Staat. 3. Het eerste en tweede lid zijn alleen van toepassing, indien de schuldeiser een vordering tegen het fonds kan indienen bij het gerecht dat het fonds beheert en indien het fonds werkelijk beschikbaar en vrij overdraagbaar is met betrekking tot die vordering. HOOFDSTUK IV TOEPASSINGSGEBIED Artikel 15
1. Dit Verdrag is van toepassing op de beperking van de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar of van een hulpverlener, wanneer op het tijdstip van de gebeurtenis waaruit de vorderingen zijn voortgekomen: o a) het schip op een waterweg voer die op het grondgebied van een Staat die Partij is bij het Verdrag gelegen is, o b) hulp is verleend binnen het gebied van een van de bedoelde waterwegen aan een in gevaar verkerend schip of aan de lading van een dergelijk schip, of o c) een binnen het gebied van een van de bedoelde waterwegen gezonken, vergaan, gestrand of verlaten schip of de lading van een dergelijk schip vlot gebracht, verwijderd, vernietigd of onschadelijk gemaakt is. Dit Verdrag is ook van toepassing op de beperking van aansprakelijkheid van een hulpverlener die vanaf een binnenschip hulp verleent aan een zeeschip dat in het gebied van een van de bedoelde waterwegen in gevaar verkeert of aan de lading van een dergelijk schip.
2. Elke Staat kan op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding van of tot dit Verdrag of op enig later tijdstip door middel van een kennisgeving aan de depositaris verklaren dat dit Verdrag niet van toepassing is in het geval dat de in het eerste lid genoemde waterweg: o a) gelegen is binnen zijn grondgebied en o b) niet vermeld staat in bijlage I van het Europees Verdrag inzake hoofdvaarwegen die van internationaal belang zijn (AGN). Uit de verklaring moet eenduidig blijken op welke waterweg dit Verdrag niet van toepassing is.
3. Elke Staat kan op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding van of tot dit Verdrag door middel van een kennisgeving aan de depositaris verklaren dat dit Verdrag gedurende een periode van ten hoogste acht jaar na het van kracht worden van het Verdrag niet van toepassing is op kleine schepen die uitsluitend voor nationaal vervoer worden gebruikt. Een klein schip als bedoeld in de eerste zin is een schip waarvan de maximale lengte van de romp, zonder het roer en de boegspriet, minder is dan 20 meter, met uitzondering van: o a) een veerpont, o b) een duwbak, o c) een schip dat andere dan kleine schepen mag slepen, mag duwen of langszijde vastgemaakt mag medevoeren; of
72
o d) een schip dat meer dan twaalf passagiers mag vervoeren. 4. De uitzondering treedt in werking op de eerste dag van de maand na het verstrijken van een periode van drie maanden na ontvangst van de kennisgeving overeenkomstig het tweede lid, of, indien het Verdrag op dit tijdstip nog niet in werking is getreden, op het tijdstip van zijn inwerkingtreding. Indien het schip op het moment van een gebeurtenis waaruit vorderingen voortkomen, op een waterweg voer die uitgezonderd is, is dit Verdrag niet van toepassing. Deze tweede zin geldt niet wanneer de daarin genoemde gebeurtenis zich voordeed op een tijdstip, voordat de uitzondering van kracht werd. 5. Een Staat die een verklaring heeft afgelegd overeenkomstig het tweede lid, kan deze verklaring op ieder moment intrekken door een aan de depositaris gerichte kennisgeving. De intrekking wordt van kracht drie maanden na ontvangst van de kennisgeving of op een in de verklaring genoemde latere datum. De intrekking heeft geen gevolgen voor de beperking van aansprakelijkheid voor vorderingen voortkomend uit gebeurtenissen die zich voor het van kracht worden van de intrekking hebben voorgedaan. HOOFDSTUK V SLOTBEPALINGEN Artikel 16 Ondertekening, bekrachtiging en toetreding
1. Dit Verdrag staat van 27 september 2012 tot en met 26 september 2014 open voor ondertekening door Staten op de zetel van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart te Straatsburg. 2. Elke Staat kan zijn toestemming om door dit Verdrag gebonden te zijn, tot uitdrukking brengen door: o a) het zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring te ondertekenen, o b) het onder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring te ondertekenen en daarna te bekrachtigen, aanvaarden of goed te keuren, of o c) toetreding. 3. De bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding geschiedt door de nederlegging van een officiële akte bij de Secretaris‐Generaal van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. Artikel 17 Inwerkingtreding
1. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand na het verstrijken van een periode van een jaar, te rekenen vanaf de datum waarop vier Staten hun akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding hebben nedergelegd, of op de datum waarop het Verdrag van Straatsburg van 1988 inzake de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart (CLNI) buiten werking treedt, waarbij de laatste gebeurtenis maatgevend is. 2. Voor een Staat, die nadat de voorwaarden voor het in werking treden van dit Verdrag zijn vervuld, een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding nederlegt, treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden, te rekenen vanaf de datum waarop die Staat zijn akte heeft nedergelegd. In afwijking van de eerste zin treedt het Verdrag voor deze Staat in werking op de dag van de inwerkingtreding van het Verdrag overeenkomstig het eerste lid, wanneer de akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding drie of meer maanden voor de inwerkingtreding van het Verdrag overeenkomstig het eerste lid werd nedergelegd. Artikel 18 Voorbehouden
1. Elke Staat kan op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding en op elk later tijdstip zich het recht voorbehouden de toepassing van de regels van het Verdrag geheel of gedeeltelijk uit te sluiten ten aanzien van: o a) vorderingen voor schade, veroorzaakt door de wijziging van de fysische, chemische of biologische kwaliteit van het water; o b) vorderingen bedoeld in artikel 7, voor zover daarop een internationaal verdrag of nationale regelgeving van toepassing is die beperking van aansprakelijkheid uitsluit of hogere aansprakelijkheidsgrenzen dan in dit Verdrag voorzien, vaststelt; o c) vorderingen bedoeld in artikel 2, eerste lid, letters d) en e);
73
o d) lichters die uitsluitend worden gebruikt voor het overslaan van goederen in havens. 2. Een Staat die van de in het eerste lid, letter b), voorziene mogelijkheid gebruik maakt, moet de depositaris in kennis stellen van de geldende aansprakelijkheidsgrenzen of hem mededelen dat dergelijke aansprakelijkheidsgrenzen niet bestaan. 3. De voorbehouden, waarvan op het tijdstip van ondertekening kennis wordt gegeven, moeten worden bevestigd bij de bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring. 4. Elke Staat die een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van dit Verdrag kan dit te allen tijde intrekken door middel van een kennisgeving aan de depositaris. Een zodanige intrekking wordt van kracht op de datum van ontvangst van de kennisgeving of op een in de kennisgeving genoemde latere datum. 5. Andere voorbehouden dan voorzien in dit Verdrag zijn niet toelaatbaar. Artikel 19 Opzegging
1. Dit Verdrag kan worden opgezegd door een Staat die Partij is bij dit Verdrag door middel van een kennisgeving gericht aan de depositaris op ieder tijdstip na afloop van een jaar nadat het Verdrag voor de desbetreffende Staat in werking is getreden. 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 20, derde lid, wordt de opzegging van kracht op de eerste dag van de maand na het verstrijken van zes maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de kennisgeving, of zoveel later als in de kennisgeving is vermeld. Artikel 20 Vereenvoudigde procedure ter wijziging van aansprakelijkheidsgrenzen
1. De depositaris evalueert elke vijf jaar de in de artikelen 6 tot en met 8 en 10 genoemde bedragen, waarbij de eerste evaluatie plaatsvindt op 31 december 2017. Voor de evaluatie wordt uitgegaan van een inflatiefactor, overeenkomend met het cumulatieve inflatiepercentage sinds de datum van de laatste kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, die tot een wijziging van de aansprakelijkheidsgrenzen geleid heeft of, in het geval van de eerste evaluatie sinds de datum van inwerkingtreding van het Verdrag. De te gebruiken maat voor het inflatiepercentage om de inflatiefactor te bepalen, is het gewogen gemiddelde van het jaarlijkse percentage van de stijging of daling van de indices van de consumptieprijzen van de staten waarvan de munteenheden het in artikel 9, eerste lid, genoemde bijzondere trekkingsrecht vormen. 2. Indien bij de in het vorige lid bedoelde evaluatie wordt vastgesteld dat de inflatiefactor de tien procent heeft overschreden, geeft de depositaris aan de Verdragsluitende Staten kennis van de op grond van de inflatiefactor gewijzigde bedragen. De gewijzigde bedragen gelden als aangenomen na het verstrijken van een termijn van een jaar vanaf de dag van de kennisgeving, tenzij een derde van de Verdragsluitende Staten de depositaris binnen deze termijn heeft meegedeeld dat zij de wijziging afwijzen. 3. Een wijziging die overeenkomstig het tweede lid als aangenomen kan worden beschouwd, wordt negen maanden na deze aanvaarding van kracht voor elke Staat die op dat tijdstip Partij is bij dit Verdrag, tenzij deze het Verdrag uiterlijk drie maanden voor het van kracht worden van de wijziging overeenkomstig artikel 19, eerste lid, opzegt. De opzegging gaat in wanneer de wijziging van kracht wordt. De wijziging is bindend voor elke Staat die na de aanvaarding van de wijziging partij wordt bij dit Verdrag. 4. Ongeacht het eerste lid van dit artikel is de in het tweede lid van dit artikel bedoelde procedure te allen tijde van toepassing indien een derde van de Verdragsluitende Staten de wens daartoe te kennen geeft en indien de in het eerste lid bedoelde inflatiefactor sinds de vorige evaluatie of sinds de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag hoger is dan vijf procent en geen eerdere evaluatie heeft plaatsgevonden. Latere evaluaties volgens de in het eerste lid van dit artikel beschreven procedure vinden plaats elke vijf jaar vanaf het einde van het vijfde jaar volgend op de datum van de evaluatie die heeft plaatsgevonden overeenkomstig dit lid. Artikel 21 Depositaris
1. Dit Verdrag wordt nedergelegd bij de Secretaris‐Generaal van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart; hij is de depositaris van het Verdrag.
74
2. De depositaris: o a) doet gewaarmerkte afschriften van dit Verdrag toekomen aan alle Staten die dit Verdrag hebben ondertekend en aan alle andere Staten die tot dit Verdrag toetreden; o b) stelt alle Staten die dit Verdrag hebben ondertekend of daartoe zijn toegetreden in kennis van: i) elke nieuwe ondertekening, elke nederlegging van een akte en de daarbij behorende verklaring en het daarbij gemaakte voorbehoud, alsmede de datum daarvan; ii) de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag; iii) elke opzegging van dit Verdrag en de datum waarop deze van kracht wordt; iv) de datum waarop een wijziging als bedoeld in artikel 20, derde lid, van kracht wordt; v) iedere krachtens een bepaling van dit Verdrag vereiste verklaring. Artikel 22 Talen Dit Verdrag is in een enkel oorspronkelijk exemplaar opgesteld in de Duitse, Engelse, Franse en Nederlandse taal, waarbij iedere tekst gelijkelijk authentiek is. TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden na hun volmachten te hebben overgelegd, hun handtekening onder dit Verdrag hebben gezet. GEDAAN te Straatsburg op 27 september 2012.
Wet van 19 juni 2008 houdende instemming met het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn‐ en binnenvaart, met de Bijlagen 1en 2, en met de Aanhangsels I, II, lil, IV en V, gedaan te Straatsburg op 9 september 1996. (B.S. d.d. 21 november 2012) CDNI 2012‐1‐1 CDNI ‐Wijziging van Bijlage 1 voor Duitsland De Conferentie van Verdragsluitende Partijen, gezien het voorstel van Duitsland met betrekking tot een wijziging inzake Bijlage 1 van het Verdrag; eraan herinnerend dat het aan de Verdragspartijen toekomt gemeenschappelijk de vaarwegen te benoemen waarop het Verdrag van toepassing is, overwegende dat deze wijziging van het geografische toepassingsgebied van het Verdrag in Duitsland geen afbreuk doet aan de doelstelling van het Verdrag; gezien de artikelen 14 en 19 van het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn‐ en binnenvaart, besluit dat de vaarwegen als bedoeld in artikel 2 die in Bijlage 1 worden genoemd voor Duitsland als volgt gedefinieerd worden : «Duitsland: Alle voor het openbaar verkeer openstaande binnenvaarwegen, met uitzondering van het Duitse gedeelte van het Bodenmeer en het gedeelte van de Rijn boven Rheinfelden. >> Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2012.
CDNI 2012‐I‐2 Toepassingsreglement ‐ Deel B Uitzonderingen met betrekking tot de losverklaring overeenkomstig artikel 6.03 voor bepaalde scheepstypen en vervoerswijzen De Conferentie van Verdragsluitende Partijen, overwegende ‐ dat met het oog op een vermindering van de administratieve lasten voor betrokkenen een vereenvoudiging van de Uitvoeringsregeling, Deel B, voor bepaalde soorten van vervoer wenselijk is,
75
‐ dat deze vereenvoudiging geen nadelige invloed uitoefent op de doelstellingen van het Verdrag, hierbij handelend krachtens de artikelen 14 en 19 van het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn‐ en binnenvaart, besluit tot de wijzigingen van artikel 6.03 van de Uitvoeringsregeling, Deel B, die in de bijlage worden opgevoerd. Dit besluit treedt op 1 januari 2013 in werking.
Bijlage Bijlage Besluit CDNI 2012‐I‐2 Bijlage 2 Uitvoeringsregeling, Deel B, wordt als volgt gewijzigd : 1. In artikel 6.03 worden na lid 6 de volgende, nieuwe leden 7 en 8 ingevoegd : « 7. Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op schepen die, gezien hun type en bouwwijze, geschikt zijn en gebruikt worden voor: a) het vervoer van containers, b) het vervoer van verrijdbare lading (Ro‐Ro), stukgoed, bijzonder of zwaar transport, of grote apparaten, c) de levering van brandstoffen, drinkwater en boordvoorraden aan zee‐ en binnenschepen (bevoorradings‐
schepen), d) de verzameling van olie‐ en vethoudend afval van zee‐ en binnenschepen, e) het vervoer van vloeibare gassen (ADN, type G), fJ het vervoer van zwavel in vloeibare toestand (bij 180 °C}, cementpoeder, vliegas, en daarmee vergelijkbare goederen die als stortgoed of als verpompbare lading worden vervoerd en waarbij gebruik wordt gemaakt van een systeem voor het laden, lossen en opslaan aan boord dat uitsluitend voor de betreffende goederensoort geëigend is; gJ het vervoer van zand, grint of baggerspecie vanaf de baggerput of winlocatie naar een loslocatie,voor zover het betreffende schip uitsluitend gebouwd en ingericht is voor dit vervoer, en voor zover het betreffende schip de genoemde goederen of ladingen ook daadwerkelijk uitsluitend vervoert of als laatste lading heeft vervoerd. Deze bepaling vindt geen toepassing wanneer het schip meerdere soorten lading tegelijkertijd vervoert. In individuele gevallen kan de bevoegde autoriteit in vergelijkbare omstandigheden een schip in het kader van het uitvoeren van specifiek vervoer ontheffen van de toepassing van het eerste en vierde lid. Het bewijs van deze ontheffing dient aan boord aanwezig te zijn. 8. Het eerste en vierde lid zijn eveneens niet van toepassing in het geval van een lossing van de lading in een zeeschip. De schipper dient de hier bedoelde lossing te kunnen staven met desbetreffende vervoersdocumenten en moet deze op verzoek aan toezichthoudende autoriteiten tonen. '' CDNI 2012‐1‐4 Besluit inzake de eenduidige uitlegging van het verdrag ‐ Pleziervaartuigen De Conferentie van Verdragsluitende Partijen. Overwegende, dat het Verdrag inzake de verzameling. afgifte en inname van afval in de Rijn‐ en binnenvaart (CDNI, septem ber 1996) gemeenschappelijke regels met betrekking tot het voorkomen van afval, alsmede de verzameling, afgifte en inname van afval voor de binnenvaart vastlegt, dat in het kader van deze gemeenschappelijke regels de toepassing op pleziervaartuigen niet beoogd wordt, op basis van artikel 14 van het Verdrag en van de bepalingen van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, stelt vast dat de Verdragsluitende Partijen de begripsbepaling «schip » in artikel 1 van het Verdrag uitleggen met uitsluiting van pleziervaartuigen.
76
Koninklijk besluit van 21 december 2012 tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 maart 2007 houdende de organisatie van de examens en de vaststelling van de retributies voor de bekwaamheidsbewijzen in Rijn‐ en binnenvaart (B.S. d.d. 12 februari 2013) Gelet op de wet van 15 maart 1971 betreffende de scheepvaartrechten te heffen op de waterwegen onder beheer van de Staat, artikel 11; Gelet op de wet van 5 juni 1972 op de veiligheid van de vaartuigen, artikel 17ter ingevoegd bij de wet van 22 januari 2007; Gelet op de wet van 21 mei 1991 betreffende het invoeren van een stuurbrevet voor het bevaren van de scheepvaartwegen van het Rijk; Gelet op het koninklijk besluit van 27 maart 2007 houdende de organisatie van de examens en de vaststelling van de retributies voor de bekwaamheidsbewijzen in Rijn‐ en binnenvaart; Overwegende het koninklijk besluit van 31 juli 2009 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren, gewijzigd hij het koninklijk besluit van 4 juli 2011 tot aanpassing van de regelgeving betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang; Overwegende het koninklijk besluit van 30 november 2011 houdende goedkeuring van het besluit 2010‐I‐8 van 2 juni 2010 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart dat het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn aanneemt en houdende goedkeuring van de Besluiten 2010‐II‐3 en 2010‐II‐5 van 9 en 10 december 2010 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart tot wijziging van dit Reglement; Gelet op het voorafgaand onderzoek met betrekking tot de noodzaak om een effectbeoordeling uit te voeren, waarin besloten wordt dat een effectbeoordeling niet vereis is Gelet op de betrokkenheid van de gewestregeringen; Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 10 juli 2012; Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 17 augustus 2012; Gelet op advies nr. 52.048/4 van de Raad van State, gegeven op 15 oktober 2012, met toepassing van artikel 84,§1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en de Staatssecretaris voor Mobiliteit, Hebben wij besloten en besluiten wij : Artikel 1, Artikel 1 van het koninklijk besluit van 27 maart 2007 houdende de organisatie van de examens en de vaststelling van de retributies voor de bekwaamheidsbewijzen in Rijn‐ en binnenvaart wordt vervangen als volgt : «Artikel 1. Er wordt een centrale Examencommissie opgericht, hierna te noemen «de Commissie», die belast is met de organisatie van de examens met het oog op het bekomen van de volgende bekwaamheidsbewijzen in Rijn‐ en binnenvaart ; 1° het Rijnpatent; 2° het vaarbewijs A en B; 3° het ADN‐attest basis, chemie of gas; 4° het radarpatent; 5° het bijkomend getuigschrift vereist voor het besturen van een binnenvaartuig bestemd voor het vervoer van meer dan twaalf personen; 6° het bewijs van riviergedeelten van de Rijn; 7° de uitbreiding van het Rijnpatent. » Art. 2. In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door een paragraaf 1 als volgt : « § 1. De leden van de Commissie die geen ambtenaren zijn, hebben per vergadering, met een minimum duur van drie uur, recht op een presentiegeld van 60 euro. Voor vergaderingen van minder dan drie uur wordt het bedrag
77
van het presentiegeld met de helft verminderd. Het presentiegeld vergoedt het werk dat bij het examen behoort. Het bedrag van het presentiegeld wordt gekoppeld aan de index van de consumptieprijzen; 120,89 (index van mei 2012 basis 2004 = 100). Vanaf 1januari 2014, wordt het automatisch ieder jaar aangepast in functie van het indexcijfer van de maand mei van het voorafgaande jaar. Het verkregen resultaat wordt tot de hogere euro afgerond». 2° de bestaande tekst van het tweede lid wordt paragraaf 2. Art. 3. Artikel12 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: «Art. 12. § 1. Voor de hierna omschreven verrichtingen dient de ernaast vermelde retributie te worden betaald : 1° aanvraag Rijnpatent : 125 euro 2° aanvraag vaarbewijs A of B : 125 euro 3° aanvraag ADN‐attest basis, chemie of gas ; 125 euro 4° aanvraag radarpatent:125 euro 5° aanvraag bijkomend getuigschrift vereist voor het besturen van een binnenvaartuig bestemd voor het vervoer van meer dan twaalf personen : 75 euro 6° aanvraag bewijs van riviergedeelten van de Rijn : 75 euro 7° aanvraag uitbreiding Rijnpatent : 75 euro 8° aanvraag verklaring deskundige voor de passagiersvaart op de Rijn: 20 euro 9° aanvraag verklaring eerste hulpverlener in de passagiersvaart op de Rijn : 20 euro 10° aanvraag verklaring persluchtmaskerdragers in de passagiersvaart op de Rijn : 20 euro 11° aanvraag van een bijkomende aantekening op het Rijnpatent of het vaarbewijs : 20 euro 12° aanvraag van verlenging van verklaringen bedoeld van 1° tot 3° en van 8° tot 10° : 20 euro 13° aanvraag van een duplicaat van verklaringen bedoeld van 1° tot 6° en van 8° tot 10° :20 euro 14° afleveren van een dienstboekje: 12 euro 15° afstempeling ter controle van de dienstboekjes : 12 euro 16° afleveren van een vaartijdenboek en van de verklaring die deze afgifte bevestigt : 8 euro § 2. De bedragen van de in § 1 vermelde retributies worden gekoppeld aan de index van de consumptieprijzen : 120,89 (index van mei 2012 basis 2004 = 100). Vanaf 1 januari 2014 worden ze automatisch ieder jaar aangepast in functie van het indexcijfer van de maand mei van het voorafgaande jaar. Het verkregen resultaat wordt tot de hogere euro afgerond.» Art. 4. Dit besluit treedt in werking op 1 maart 2013. Art. 5. De minister bevoegd voor het Vervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.
Richtlijn 2012/48/EU van 10 december 2012 tot wijziging van de bijlagen bij de Richtlijn 2006/87/EG tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen. (Publicatieblad E.U. 10 januari 2013) Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Gezien Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen en tot intrekking van Richtlijn 82/714/EEG van de Raad (1), en met name artikel 20, lid 1, eerste alinea, eerste zin, Overwegende hetgeen volgt:
78
(1) Sinds de vaststelling van Richtlijn 2006/87/EG in december 2006 zijn er wijzingen aan het Reglement onderzoek schepen op de Rijn goedgekeurd op grond van artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte. Derhalve is het noodzakelijk Richtlijn 2006/87/EG dienovereenkomstig aan te passen. (2) Er dient gewaarborgd te worden dat het communautair binnenvaartcertificaat en het certificaat van onderzoek afgegeven conform het Reglement onderzoek schepen op de Rijn worden afgegeven op basis van technische voorschriften die eenzelfde veiligheidsniveau bieden. (3) Om te voorkomen dat de concurrentieverhoudingen en de verschillende veiligheidsniveaus worden verstoord, moeten de wijzigingen aan Richtlijn 2006/87/EG zo snel mogelijk van kracht worden. (4) Ten gevolge van de goedkeuring van Uitvoeringsbesluiten 2012/64/EU (2), 2012/65/EU (3) en 2012/66/EU (4) van de Commissie van 2 februari 2012 inzake de goedkeuring van drie classificatiebureaus overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2006/87/EG, moet bijlage VII bij Richtlijn 2006/87/EG dienovereenkomstig worden gewijzigd. (5) De in deze richtlijn bedoelde maatregelen stemmen overeen met het advies van het comité als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 91/672/EEG van de Raad van 16 december 1991 inzake de wederzijdse erkenning van de nationale vaarbewijzen voor het besturen van schepen in het goederen‐ en personenvervoer over de binnenwateren (5), HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: Artikel 1 Richtlijn 2006/87/EG wordt als volgt gewijzigd: 1) Bijlage II bij Richtlijn 2006/87/EG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij de onderhavige richtlijn. 2) Bijlage VII bij Richtlijn 2006/87/EG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij de onderhavige richtlijn. 3) Bijlage IX bij Richtlijn 2006/87/EG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij de onderhavige richtlijn. Artikel 2 Lidstaten die binnenwateren hebben als bedoeld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2006/87/EG doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om ten laatste op 1 december 2013 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. (4) PB L 33 van 4.2.2012, blz. 8. (5) PB L 373 van 31.12.1991, blz. 29. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. Artikel 3 Deze richtlijn treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
79
Artikel 4 Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten die binnenwateren hebben als bedoeld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2006/87/EG. Richtlijn 2012/49/EU van 10 december 2012 tot wijziging van de bijlage II van de Richtlijn 2006/87/EG tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen. (Publicatieblad E.U. 10 januari 2013) Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Gezien Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen en tot intrekking van Richtlijn 82/714/EEG (1) van de Raad, en met name artikel 20, lid 1, eerste alinea, Overwegende hetgeen volgt: (1) Sedert de goedkeuring van Richtlijn 2006/87/EG werden wijzigingen aangebracht in het Reglement onderzoek schepen op de Rijn overeenkomstig artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte. (2) Er dient gewaarborgd te worden dat het communautair binnenvaartcertificaat en het overeenkomstig artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte afgegeven certificaat van onderzoek worden afgegeven op basis van technische voorschriften die een gelijkwaardig veiligheidsniveau garanderen. (3) Om de mededinging niet te verstoren en om te voorkomen dat er verschillende veiligheidsniveaus bestaan, moeten de wijzigingen van Richtlijn 2006/87/EG zo vlug mogelijk ten uitvoer worden gelegd. (4)
Richtlijn 2006/87/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(5) De maatregelen van deze richtlijn stroken met het advies van het comité als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 91/672/EEG van de Raad van 16 december 1991 inzake de wederzijdse erkenning van de nationale vaarbewijzen voor het besturen van schepen in het goederen‐ en personenvervoer over de binnenwateren (2), HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: Artikel 1 Richtlijn 2006/87/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn. Artikel 2 De lidstaten die beschikken over binnenwateren als bedoeld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2006/87/EG doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 december 2013 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van deze bepalingen mee. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. Artikel 3 Deze richtlijn treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. 80
Artikel 4 Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten die beschikken over binnenwateren als bedoeld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2006/87/EG. Koninklijk Besluit van 8 januari 2013 betreffende de inning en de consignatie van een som bij het vaststellen van sommige inbreuken op het Verdrag inzake de verzameling, de afgifte en de inname van afval in de Rijn‐ en binnenvaart, ondertekend te Straatsburg op 9 september 1996 en houdende uitvoering van sommige bepalingen van dit verdrag. (B.S. d.d. 5 maart 2013) Gelet op de wet van 20 januari 2011 houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 3 december 2009 tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de uitvoering van het Verdrag inzake de verzameling, de afgifte en de inname van afval in de Rijn‐ en binnenvaart, ondertekend te Straatsburg op 9 september 1996; Gelet op de wet van 20 januari 2011 houdende uitvoering van het samenwerkingsakkoord van 3 december 2009 tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de uitvoering van het Verdrag inzake de verzameling, de afgifte en de inname van afval in de Rijn‐ en binnenvaart, ondertekend te Straatsburg op 9 september 1996 en houdende uitvoering van het Verdrag, de artikelen 4, 6, § 1, 7, § 2 en 8, § 1. Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 28 juni 2012; Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting d.d. 27 augustus 2012; Gelet op de betrokkenheid van de Gewestregeringen; Gelet op advies nr. 52.119/4 van de Raad van State, gegeven op 24 oktober 2012 met toepassing van artikel 84, § 1, 1° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; Gelet op het voorafgaand onderzoek met betrekking tot de noodzaak om een effectbeoordeling uit te voeren, waarbij besloten is dat een effectbeoordeling niet vereist is; Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en de Staatssecretaris voor Mobiliteit en op het advies van onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° wet : de wet van 20 januari 2011 houdende uitvoering van het samenwerkingsakkoord van 3 december 2009 tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de uitvoering van het Verdrag inzake de verzameling, de afgifte en de inname van afval in de Rijn‐ en binnenvaart, ondertekend te Straatsburg op 9 september 1996 en houdende uitvoering van het Verdrag; 2° uitvoeringsregeling : de uitvoeringsregeling gevoegd als bijlage 2 bij het Verdrag. 3° Verdragsstaat : een Staat die ermee heeft ingestemd te worden gebonden door het Verdrag, inzake de verzameling, de afgifte en de inname van afval in de Rijn‐ en binnenvaart, ondertekend te Straatsburg op 9 september 1996, en ten aanzien waarvan het Verdrag in werking is getreden. Art. 2. Onverminderd de bevoegdheden van de agenten en de officieren van de gerechtelijke politie zijn de met scheepvaartcontrole belaste ambtenaren, die daartoe aangesteld zijn alsmede de federale politie belast met de politie te water gelast de overtredingen van de wet en dit besluit op te sporen en vast te stellen. Art. 3. Onder de voorwaarden gesteld in de artikelen 6 tot en met 8 van de wet kunnen de overtredingen die vastgesteld zijn op de scheepvaartwegen van het Koninkrijk en die opgesomd zijn in de bijlage 1 van dit besluit aanleiding geven tot de inning van de som per overtreding die in dezelfde bijlage voorkomt. Als men bij een controle meerdere overtredingen vaststelt, mag de totale gevorderde som niet meer dan 2.000 euro bedragen. Art. 4. § 1. Voor de inning van de som wordt gebruik gemaakt van genummerde formulieren, die samengevoegd zijn in genummerde boekjes en die overeenstemmen met het model bepaald in de bijlage 2 bij dit besluit. § 2. De betaling kan op de volgende manier geschieden : 1) Betaling met bank‐ of kredietkaart. Voor die betaling vult de bevoegde agent de stroken A, B en C van het formulier in, waarvan :
81
‐strook A wordt verzonden aan het Openbaar Ministerie bij de bevoegde politierechtbank; ‐ strook B aan het boekje gehecht blijft; ‐ strook C aan de overtreder wordt overhandigd met een bewijs van de uitvoering van de betaling. De te innen som wordt steeds uitgedrukt in euro. 2) Betaling met overschrijving. De betaling met overschrijving is slechts van toepassing wanneer de procedure uit het eerste lid niet toepasbaar is en enkel voor personen die een woonplaats of vaste verblijfplaats in België hebben. Voor die betaling vult de bevoegde agent de stroken A, B en C van het formulier in, waarvan : ‐ strook A wordt verzonden aan het Openbaar Ministerie bij de bevoegde politierechtbank; ‐ strook B aan het boekje gehecht blijft; ‐ strook C aan de overtreder wordt overhandigd; Een document met overschrijvingsformulier wordt aan de overtreder overhandigd tegelijkertijd met de strook C van het formulier of wordt tegelijkertijd met of na het afschrift van het proces‐verbaal gestuurd. Dit document bevat de elementen die zijn opgenomen in het model bepaald in de bijlage 2 bij dit besluit. Het kan echter bijkomende inlichtingen bevatten. In het voormelde geval wordt de gestructureerde mededeling die voorkomt op het overschrijvingsformulier hernomen op het formulier. De betaling met overschrijving wordt uitgevoerd binnen een termijn van tien dagen te rekenen vanaf de afgifte of verzending van het document, met vermelding van de gestructureerde mededeling. De datum van betaling door de bankinstelling geldt als bewijs van betaling. De te innen som wordt steeds uitgedrukt in euro. 3) Betaling in geld. De betaling in geld is slechts van toepassing wanneer de procedures uit het eerste en het tweede lid niet toepasbaar zijn en enkel voor personen die geen woonplaats of vaste verblijfplaats in België hebben. Voor die betaling vult de bevoegde agent de stroken A, B en C van het formulier in, waarvan : ‐ strook A wordt verzonden aan het Openbaar Ministerie bij de bevoegde politierechtbank; ‐ strook B aan het boekje gehecht blijft; ‐ strook C aan de overtreder wordt overhandigd. De som wordt betaald in euro met bankbiljetten en, in voorkomend geval, met munten van 1 of 2 euro. Art. 5. § 1. Indien de overtreder de vastgestelde inbreuk betwist, is de per inbreuk in consignatie te geven som dezelfde als de te innen som. § 2. In geval van consignatie van een som wordt gebruik gemaakt van genummerde formulieren die samengevoegd zijn in genummerde boekjes en die overeenstemmen met het model bepaald in de bijlage 2 bij dit besluit. Art. 6. Wanneer een formulier voor inning of consignatie van een som ongeldig moet worden gemaakt, stelt de ambtenaar, die er houder van is, het ongeldig maken vast door middel van een gedagtekende en ondertekende vermelding op alle stroken van het formulier. Art. 7. De beproeving van het nalenssysteem waarvan sprake in aanhangsel II van de uitvoeringsregeling moet worden uitgevoerd door een classificatiemaatschappij die is erkend volgens de bepalingen van bijlage VII bij het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen of door een verdragsstaat of door een instelling die erkend is door één der verdragsstaten. Art. 8. § 1. Het olie‐afgifteboekje bedoeld in artikel 2.03 van de uitvoeringsregeling wordt verstrekt door de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer. § 2. De verstrekking van het olie‐afgifteboekje geeft aanleiding tot de betaling van een retributie van 15 euro. Art. 9. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na afloop van een termijn van tien dagen te rekenen van de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. Art. 10. De minister bevoegd voor het vervoer is belast met de uitvoering van dit besluit
82
Wet van 5 mei 1936 op de binnenbevrachting ‐ Officieuze coördinatie in het Duits (B.S. d.d. 4 april 2013) De hiernavolgende tekst is de officieuze coördinatie in het Duits van de wet van 5 mei 1936 op de rivierbevrachting (Belgisch Staatsblad van 10 juni 1936), zoals ze achtereenvolgens werd gewijzigd bij : ‐de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1967); ‐ de wet van 21 oktober 1997 houdende vaststelling van de Nederlandse tekst van het Wetboek van koophandel, met uitzondering van Boek I, titels VIll en IX, van de wet van 5 mei 1936 op de binnenbevrachting, van de gecoördineerde wetten van 25 september 1946 op het gerechtelijk akkoord en van de wet van 5 juni 1928 houdende herzieninvan het Tucht‐ en Strafwetboek voor de koopvaardij en zeevisserij (Belgischl Staatsblad van 27 november 1997); ‐ de wet van 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 19 mei 2009); ‐de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen (I) (Belgisch Staatsblad van 31 december 2010, err. van 13 januari 2011 en 24 januari 2011). Deze officieuze coördinatie in het Duits is opgemaakt door de Centrale Dienst voor Duitse vertaling in Malmedy. FÖDERALER ÖFFENTLICHER DIENST INNERES 5. MAl 1936 ‐Gesetz über die Vercharterung im Binnenschifisverkehr Inoffizielle Koordinierung in deutscher Sprache Der folgende Text ist die inoffizielle Koordinierung in deutscher Sprache des Gesetzes vom 5. Mai 1936 über die Vercharterung im Binnenschiffsverkehr, so wie es nacheinander abgeändert worden ist durch: ‐das Gesetz vom 10. Oktober 1967 zur Einführung des Gerichtsgesetzbuches, ‐das Gesetz vom 21. Oktober 1997 zur Festlegung des niederländischen Textes des Handelsgesetzbuches mit Ausnahme von Buch I Titel VIIIund IX, des Gesetzes vom 5. Mai 1936 über die Vercharterung im Binnenschiffsverkehr, der koordinierten Gesetze vom 25.September 1946 über den gerichtlichen Vergleich und des Gesetzes vom 5. Juni 1928 zur Revision des Disziplinar‐ und Strafgesetzbuches für dieHandelsmarine und die Seefischerei, ‐das Gesetz vom 6. Mai 2009 zur Festlegung verschiedener Bestimmungen, ‐das Gesetz vom 29. Dezember 2010 zur Festlegung \•erschiedener Bestimmungen (I). Diese inoffizielle Koordinierung in deutscher Sprache ist Yon der ZentraJen Dienststelle für Deutsche Übersetzungen in Malmedy erstellt worden. MINISTERIUM DER ÖFFENTLICHEN ARBEITEN UND DER ARBEITSBESCHAFFUNG 5. MAl 1936 ‐Gesetz über die Vercharterung im Binnenschiffsverkehr Artikel 1 ‐ Vereinbarungen mit dem Zweck, ein Binnenschiff für Beförderung oder Lagerung von Gütem zu Yerwenden, fallen vorbehaltlich anders lautender Bestimmung unter vcrliegendes Gesetz. Art. 2 ‐ Charterverträge für Binnenschiffe werden mit den in Handelssachen zugelassenen Mitteln nachgewiesen. Art. 3 ‐ Für die Anwendung des vorliegenden Gesetzes versteht man unter Cllarterer die Person, die als Zwischenperson für den Abschluss eines Chartervertrags auftritt; unter bsender die Persen, die das Schiff im Verschiffungshafen lädt; unter Empfänger die Persen, der die Güter am Bestimmungsort abgeliefert werden müssen; unter Binnenschiffer den Schiffer‐SchiH"seigner oder den Setzschiffer. Art. 4 ‐ Der Mietpreis für ein Binnenschiff wird Fracht genannt. Diese wird durch Vereinbarung zwischen den Parreien festgelegt. Das Schiff kann im Rinbliek auf die Beförderung im Ganzen oder für das Laden einer bestimmten Menge von Gütem, für eine Reise oder für eine bestimmte Zeit gechartert werden. Das Schiff kann ebenfalls für das Liegen oder als schwimmendes Lager gechartert werden. Art. 5 ‐ Der Charterer hat Anspruch auf eine Provision, die in Ermangelung einer diesbezüglichen Bestimmung fünf Prozent der Fracht entspricht. Sie darf in keinem Fall zehn Prozent der Fracht übersteigen. Die Provision wird vom Binnenschiffer geschuldet. Sie ist ab dem Zeitpunkt fällig, zu dem das Konnessement gemäB Artikel 14 dem Binnenschilfer zur Unterschrift vorgelegt wird.
83
Die zu diesem Zeitpunkt erfolgende Provisionszahlung gilt als endgültige Zahlung und die Parteien sind ungeachtet des Betrags der Fracht, die am Ende der Reise dem Binnenschilier tatsächlich gezàhlt wird, nicht berechtigt, ihre Revision zu beantragen. Jedoch verliert der Charterer, der eine Provision van mehr als zehn Prezent de Fracht verlangt hat, jeglichen Anspruch auf die Provision und er muss erhaltene Beträge erstatten. Art. 6 ‐ Ungeachtet der Charterart muss der Binnenschilfer das Schiff auf eigene Kosten zu dem für Laden oder Entladen bestimmten Ort fahren. Ist er der Meinung, dass der bestimmte Ort nicht geeignet ist oder eine Havariegefahr fiir das Schiff bildet, kann er sich weigem, dahin zu fahren, es sei denn, der Absender oder Empfänger verpflichtet sich schriftlich, die Haftung für Schäden, die infolge der mit diesem Ort verbundenen Risiken am Schiff entstehen sollten, zu übernehmen. Sind die Gefahren des Ortes nicht sichtbar, haftet der Absender ader Empfänger, der den Binnenschiffer anweist, sein Schilf dort anzulegen, von Rechts ,•;egen für die mit diesem Ort verbundenen Risiken. Art. 7 ‐ Wirdim Vertrag nur ein Lade‐ oder Entladeort bestimmt, muss der Binnenschiffer dennoch auf Verlangen am Ladehaten laden und am Bestimmungshafen entladen an den verschiedenen vom Absender beziehungsweise vom Empfänger bestimmten Orten. Das dafür notwendige Verholen erfolgt auf Betreiben und auf Kosten des Absenders beziehungsweise Empfängers. Wird im Vertrag bestimmt, dass das Schilf an mehreren Orten oder entlang mehrerer Schiffe geladen oder entladen werden muss, muss der Binnenschilfer sich einmal auf eigene Kosten an jeden der bestimmten Orte oder entlang jedes Schiffes begeben; weiteres Verholen geht zu Lasten des Absenders beziehungsweise Empfängers. Art. 8 ‐ Laden, Stauen und Entladen erfalgen unter der Aufsicht des Binnenschiffers auf Betreiben und auf Kosten des Absenders beziehungsweise Empfängers. Der Binnenschiffer muss diese Verrichtungen mit allen in seiner Macht stehenden Mitteln erleichtern, jedoch ist er nicht verpflichtet, die Winden des Schiffes kostenlos zur Verfügung zu stellen. Art. 9 ‐ Am Ende des Ladens wird eine Bescheinigung über den Empfang der Gesamtheit der geladenen Mengen ausgestellt. Diese Empfangsbescheinigung wird Konnessement genannt. Das Konnessement wird vom Absender vorbereitet und vom Binnenschilfer unterzeichnet; es enthält Namen und Wohnsitz des Absenders, Namen und Wohnsitz des Empfängers, Namen des Binnenschiffers, Namen des Schiffes, Abfahrts‐ und Bestimmungsort, vom Empfänger zu zahlende Fracht, .\rt und Menge der zu befördernden Güter, Zeichen und Nummem der Packstücke. Das Konnessement muss datiert sein. Es kann an Order, auf den Inhaber oder auf Namen lauten. Es wird in mehreren vom Binnenschilier unterzeichneten Originalen ausgestellt unter Angabe der Zahl der ausgestellten Ausfertigungen. Eine Ausfertîgung wird dem Binnenschiffer ausgehändigt. DieVermerkedes Konnossements haben Beweiskraft unter allenander Ladung Interesse habenden Parleien und unter ihnen und den Versicherem. Am Ende des Entladens kann der Binnenschilier verlangen, dass der Empfänger ihm eine Quittung für entladene Mengen ausstellt. Darliber hinaus kann der Absender je nach Fortschreiten des Ladens vom Binnenschiffer vorläufige Ladescheine und der Binnenschilier je nach Fortschreiten des Entladens vom Empfänger Yorläufige Entladescheine verlangen. Art. 10 ‐ Erfolgt Laden oder Entladen mit einer Arbeitergruppe in einer Schicht oder in aufeinander folgenden Schichten, muss der Binnenschilier die Anzahl geladener ader entladener Packstücke überprüfen..\nsonsten haben Absender und Empfänger das Recht, die von ihren jeweiligen Vertietem festgestellten Mengen in den Ladescheinen und im Konnessement beziehungsweise in den Entladescheinen und in der Quittung anzugeben. Erfolgt das Laden gleichzeitig mit mehreren Arbeitergrup:een,ist der Binnenschiffer nicht verpflichtet,LadescheiTie auszustellen, und er hat das Recht, die Aufnahme der Klausel Anzahl unbekannt"in das Konnossement zu verlangen. Muss das Schili nach Entladen leer geeicht werden,muss dies am Tag des Entladens erfolgen. Ansonsten wirdab dem nächsten Tag Artikel 18 angewandt. Art. 11 ‐ Für Schüttgut werden Feststellungen van vereidigten Wägern, Eichaufnehmern ader Vermessem gemacht;gibt es im Hafenlceine vereidigten Wäger,Eichaufnehmer oder Vermesser,werden die Feststellungen vonden von den Parleien bestimmten Wägern, Eichaufnehmern ader Vermessem gemacht. Gewîchts‐, Eich‐ ader Messscheine werdenjenach Fortschreiten des Ladens ersteUt und jeder Partei ausgehändigt. Art. 12 ‐ Feststellungen, die unter den in vorhergehendem Artikel angegebenen Bedingungen gemacht werden, dienen als Grondlage für die Erstellung des Konnossements und der Quittung.
84
Sind die Parleien sich nicht über das eingeladene Gewicht einig, wird ihre Uneinigkeit im Konnessement vermerkt. In diesem Fall muss das Schiff während höchstens 'ierundzwanzi.g Stunden zur Verfügung und unter der Aufsicht des Absenders bleiben. Die Parteien können vereinbaren, einen Begleiter zu bestimmen, der bis zum Bestimmungsort auf dem Schiff mitfahren wird.Absenderund Binnenschilfer können ebenfalls das Schiff plombieren lassen und im Beisein der anderen Partei eine Tiefgangsaufnahme für das Schiff unter Berücksichtigung des Wassers in den Purnpenkästen durchführen lassen. Entstehende Kosten trägt die unterlegene Partei. In diesen Fällen wird die Pracht nach der Tiefgangsaufnahme am Bestimmungsort berechnet Wird festgestellt, dass die Plomben unverletzt sind, und stimmen die Tiefgangsaufnahmen am Bestimmungsort unter Berücksichtigung des Unterschieds in der Wasserdichtigkeit mit denen am Abfahrtsort überein, kann der Binnenschilfer für Fehlmengen nicht haftbar gemacht werden, die sich aus einem Unterschied zwischen den Mengen ergeben könnten, die von den Wägern, Eichaufnehmem ader Vermessem bei Abfahrt und bei Ankunft festgestellt worden sind. Sind keine Plombierung und keine Tiefgangsaufnahme durchgeführt worden, darf der Binnenschiffer in das Konnessement die Klausel "Gewicht unbekannt"aufnehmen und die racht wird nach dem Gewicht gezahlt, das vom Absender im Konnessement angegeben wird. Dieselben Regeln geiten, falls das Schiff mit Hilfe van Elevatoren geladen wird. Vorbehaltlich anders lautender Bestimmungen im Charten‐ertrag ist der Binnenschilier nicht verpflichtet, mit Hilfe automatischer Waagen erhaltene Gewichtsangaben als richtig anzuerkennen. Art. 13 ‐ Hinsichtlich des zulässigen Schwundes werden gegebenenfalls in den Chartervertrag Sonderbestimmungen aufgenommen. In diesen Bestimmungen werden Art der Güter, Art des Ladens, Umstände der Reise und Gepflogenheiten des Ladeortes berücksichtigt. In Ermangelung von Bestimmungen im Chartervertrag wird der Schwund nach den Gepflogenheiten des Entladeortes festgelegt. Der Binnenschilfer haftet innerhalb der in Artikel 32 vorgesehenen Grenzen für Fehlmengen und ihr Wert darf unter Abzug eines eventueHen Schwundes zu dem Preis von der Fracht abgezogen werden, cfen der Absender dem Empfänger Iakturiert hat. Art. 14 ‐ Das Konnessement muss dem Binnenschiffer spätestens vierundzwanzig Stunden nach Ende des Ladens, Sonntage und gesetzliche Feiertage nicht einbegriffen, zur Unterschrift vorgelegt werden. Wird ihm das Konnossement innerhalb dieser Frist nicht zur Unterschrift vorgelegt, kann der Binnenschiffer ab dem Tag, an dem er durch Inverzugsetzung gegen diese Verspätung Protest erhoben hat, Überliegegeld Verlangen; er darf die Reise aber nicht beginnen, bevor er das Konnossement unterschrieben hat. Ist die Liegezeit des Schilfes bereits überschritten, wird Uberliegegeld geschuldet, bis das Konnessement dem Binnenschilfer zur Unterschrift vorgelegt wird. Versäumt der Binnenschiffer es, das Konnossement binnen vierundzwanzîg Stunden ab dem Zeitpunkt,zu dem es ihm zur Unterschrîft vorgelegt worden ist, zu unterschreiben oder den Betrag der in Artikel 5 vorgesehenen Frachtprovision binnen derselben Frist zu zahlen, schuldet er eine Entschädigung in Höhe des Überliegegeldes pro Tag Verspätung, zu rechnen ab dem Tag, an dem ihm eine diesbezüglich Inverzugsetzung zugesandt wird. Art. 15 ‐ Der Binnenschiffer kann bei Unterschrift des Konnossements verlangen, dass ihm ein Drittel der Fracht vorausgezahlt wird. Der Binnenschiffer muss das Konnossement ungeachtet der darin angegebenen Fracht unterzeichnen, wobei er sich den Unterschied zwischen der Vertragsfracht und der im Konnossement angegebenen Pracht,‐om Charterer vorauszahlen lassen kann beziehungsweise ihn als Vorschuss mit dem Charterer verrechnen kann, jeweils ohne Provision oder Zinsen. AllEer wenn bestimmt worden ist, dass die Liegezeiten reversibel sind, das heif.st, dass Lade‐ und Entladezeiten zusammengezählt werden, kann der Binnenschiffer bei Unterschrîft des Konnossements ebenfalls die Zahlung von Überliegegeld am Ladeort verlangen. Bei Beanstandung der Beträge kann der Binnenschiffer entweder die Leistung einer SiCherheit oder die Aufnahme eines Sondervermerks in das Konnossement verlangen. Art. 16 ‐ Laden und Entladen dürfen sowohl nachts als auch tagsüber und an Sonntagen und gesetzlichen Feiertagen erfolgen. [Der König bestimmt die Ausgleichsregelungen, die bei Laden oder Entladen auEerhalb der normalen Arbeitszeit anwendbar sind, und die Teile eines Tages, für die sie gelten.] [Art. 16 Abs. 2 ersetzt durch Art. 95 des G. (I) vom 29. Dezember 2010 (B.S. vom 31. Dezember 2010)]
85
Art. 17 ‐ Die Frist, die dem Absenderoder Empfänger für Laden beziehungsweise Entladen gewährt wird, wird Uegezeit genannt. Sie wird von den Parteien im Chartervertrag bestimmt. In Ermangelung dessen wird sie gemäB einer vom König festgelegten Tabelle bestimmt, wobei ungeachtet der Tonnage des Schiifes zu ladende oder zu entladende Mengen als Grundlage genommen werden. [Die Uegezeit wird in vollen Tagen oder in Teilen eines Tages ausgedrückt.] [Art. 17 Abs. 3 eingefügt durc/1 Art. 96 des G. (I) vom 29. Dezember 2010 (B.S. vom 31. Dezember 2010)] Art. 18 ‐ Lädt oder entlädt der Absender beziehungsweise Empfänger nicht in der in vorhergehendem Artikel erwähnten Frist, wird dem Binnenschiffer eine Entschädigung geschuldet, die überliegegeld genannt wird. Die Höhe des überliegegeldes wird im CharteiTertrag festgelegt. In Ermangelung einer Bestimmung in diesem Vertrag wird das überliegegeld auf der Grundlage des durch .\(öniglichen Krlass festgelegten Tarifs berechnet. Ungeachtet der geladerren oder entladenen Mengen wird das Überliegegeld auf der Grundlage der aus dem Eichschein her\'Orgehenden Tragfähigkeit des Schiffes bei gröBter Eintauchung berechnet, die duren Artikel 1 der allgemeinen Polizei‐ und Schifffahrtsordnung zugelassen ist. Art. 19 ‐ Die Liegezeit läuft ab dem Tag nach dem Tag der Ankunft des Schilfes am Ort, der bestimmt ist: a) im Chartervertrag für das Laden, b) im Konnossement für das Entladen. Hat Laden oder Entladen jedoch am Tag der Ankunft begonnen, setzt die Liegezeit am selben Tag ein. [Wrrd die Liegezeit in Teilen eines Tages ausgedrückt, wird der dafür verwendete Begriff "Tag" durch "Teil eines Tages" ersetzt.J [Art. 19 Abs. 3 eingefiigt durcll Art. 97 des G. (I) vom 29. Dezember 2010 (B.S. vom 31. Dezember 2010)] Art. 20 ‐ Die Ankunft des Schiffes am Ort, der für das Laden im Chartervertrabeziehungsweise für das Entladen im Konnessement bestimmt ist, wird auf Betreiben des Binnenschiffers von demjerugen festgestellt,der verpflichtet ist, das Schiff laden oderentladen zu lassen. Dieser stellt unverzüglich einen schriftlichen Nachweis über diese Feststellung aus; versäumt er es oder ist er abwesend, setzt der Binnenschilfer ihn schriftlich oder telegrafisch vom Datum der Ankunft des Schiffes am Bestimmungsort in Kenntnis. Art. 21 ‐ Sonntage und gesetzliche Feiertage, an denennicht geladen oderentladen wird, werden in der Liegezeit nicht mitberechnet. Art. 22 ‐ Bei Ablauf der Uegezeit wird das Überliegegeld von Rechts wegen geschuldet, ohne dass eine Inkenntnissetzung erforderlich ist. Art. 23 ‐ [Das Überliegegeld läuft durch und wird nach den Modalitäten für die Festlegung der Liegezeit berechnet, mit vollen Tagen oder auch mit Teilen eines Tages, bis zum Ende des Ladens oder Entlaaens, Sonntage und gesetzliche Feiertage einbegriffen.J [Art. 23 ersetzt durcll Art. 98 des G. (I) vom 29. Dezember 2010 (B.S. vom 31. Dezember 2010)] Art. 24 ‐ Gibt es mehrere Absender oder Empfänger, wird die Liegezeit getrennt für jeden von ihnen auf der Grundlage der zu ladenden oder zu entladenden Mengen berechnet. Der Binnenschiffer bestimmt je naeh Stauen seines Schiffes die Reihenfolge für Laden und Entladen und setzt die Betreffenden zum Zeitpunkt, zu dem er seine Ankunft in Ausführung von Artikel 20 leststellen lässt, schriftlich davon in Kenntnis. Die Liegezeit setzt für denjenigen, der zuerst laden oder entladen muss, gemäiS der in Artikel19 festgelegten Regel und für jeden der nachfolgenden Absender oder Empfänger bei Ablauf der Frist ein,die dem Vorhergehenden ewäfut worden ist, oder, falls dieser seine Güter nicht fristgerecht geladen oder entladen hat, sobald er damit Iertig ISt. . Absender oder Empfänger, die die Frist, auf die sie Anspruch haben, überschreiten, schulden deswegen Überliegegeld, ohne dass ein Gesamtschuldverhältnis unter ihnen besteht. Art. 25 ‐ Das Überliegegeld am Ladehafen wird von demjenigen geschuldet, für dessen Rechnung das Schiff gechartert wird; das Überliegegeld am Bestimmungshafen wird von demjenigen geschuldet, der das Konnessement Yorlegt, urn die Ladung in Empfang zu nehmen. Art. 26 ‐ Bei Ablauf einer Überliegezeit von gleicher Dauer wie der Liegezeit und von höchstens fünfzehn Tagen kann der Binnenschiffer am Ladehalen oder am Bestimmungshafen erhöhtes überliegegeld verlangen. Das
86
erhöhte Überliegegeld wird erst ab dem Tag nach dem Tag geschuldet, an dem der BinnenSchiffer eine diesbezügliche lnverzugsetzung an den Betreffenden gerichtet hat. Das erhöhte Überliegegeld entspricht dem Überliegegeld, erhöht urn fünfzig Prezent. Bei Ablauf des fünfzehnten Tages der verlängerten Überliegezeit kann der Binnenschiffer am Ladehafen den Vertrag ohne Kiindigung brechen, wenn nichts geladen worden ist, und am Bestimmungshafen die Ladunvon Amts wegen auf Kosten_ Rechnung und Gefahr der Güter entladen. Unbeschadet seines chts, die in Artikel 58 des vcrliegenden Gesetzes vorgesehenen Mafmahmen ergreifen zu lassen,kann er weiterhin Anspruch auf die in Artikel 27 vorgl;!sehene Entschädigung am adehafen beziehungsweise auf die Fracht am Bestimmungshafen erheben, wie auch auf Uberliegegeld und erhöhtes Überliegegeld. [Wmi die Liegezeit in Teilen eines Tages ausgedrückt, werden die angegebenen Fristen einschlie8lich der Frist von fünfzehn Tagen proportional angewandt und der dafür verwendete Begriff "Tag"wird durch "Teil eines Tages" ersetzt.] [Art. 26 Abs. 3 eingefügt durch Art. 99 des G. (I) vom 29. Dezember 2010 (B.S. oom 31. Dezember 2010)] Art. 27 ‐ Hat der Absender die im Chartervertrag angegebene Menge Güter nicht eingeladen, hat der Binnenschiffer dennoch Anspruch auf ,•olie Fracht für die ganze Ladung, für die das Schiff gechartert worden ist. Er kann verlangen, dass der Aósender für nicht eingeladene Mengen die Fracht vor der Abfahrt zahlt oder dass in das Konnessement eine Klausel aufgenommen wird, nach der die Pracht für die im Vertrafestgelegte Gesamtmenge geschuldet wird. Lädt der Absender mehr als die vereinbarte Menge ein,hat der Binnenschfffer auch für die zusätzlic:lle Menge Anspruch auf die vereinbarte Pracht. Enthält der Chartervertrag die Klausel Hungefähr", kann der Absender zweieinhalb Prezent mehr oder weniger einladen, sofem die Ladefähigkeit des Schiffes es erlaubt. Indiesem Fall wird die Fautfracht auf die Mindestmenge, die der Absender einzuladen verpflichtet ist, berechnet. Art. 28 ‐ Die Haftung des Binnenschiffers endet, wenn das Entladen beendet ist. Der Binnenschilier kann die Zahlung der Pracht verlangen, sobald die Liegezeit bei Entladen abgelaufen ist. Er muss vom Empfänger,der die Ladung in Empfang nimmt,die Erfüllung alleraus dem Konnessement hervorgehenden Verpflichtungen verlangen. Bei Zahlungsun1ähigkeit des EmtJfängers oder wenn dieser sich weigert, das Schiff zu entladen oder seine Verpflichtungen zu erfüllen,bewahrt der Bmnenschiffer seinen Regressanspruch gegen denjenigen, der das Schiff gechartert hat. Art. 29 ‐ Muss das Schiff auf einem frei flie.Benden Strom oder Fluss fahren, urn den Bestimmungshafen zu erreichen, kann der Binnenschiffer nicht verpflichtet werden, die gesamte vereinbarte Menge einzuladen, wenn das Schiff wegen des Wasserstandes mit einer vollen Ladung nicht am Bestimmungsort ankommen könnte. In diesem Fall wird die Fracht nur für eingeladene Mengen geschuldet, sofem das Schiff während der Liegezeit geladen v:ird; ansonsten hat der Binnenschiffer das Recht, volle Fracht für die vereinbarte Menge einzufordem. Falls das Schiff pro Tonne pro Tag gechartert wird, hat der Absender das Recht,die zu ladende Menge festzulegen, wobei er verpflichtet ist, alle Kosten einer eventuellen Leichterung zu tragen. Art. 30 ‐ Der Binnenschiffer haftet für Verlust und Beschädigung von Gütem, wenn er nicht nachweist, dass der Verlust oder die Beschädigung auf einen Sachverhalt zurückzufiihren ist, der ihrn nicht angelastet werden kann. Art. 31 ‐ Der Binnenschiffer haftet nicht für Verlust oder Schaden, der aus einem Mangel an Fahrtüchtigkeit des Schiffes entsteht, wenn er nachweist, dasseralle erforderlichen MaBnahmen ergriffen hat,um dasSchiff fahrtüchtig zu machen oder die Laderäume instand zu setzen. Art. 32 ‐ [Der Binnenschiffer haftet nicht für Schaden, der durch einen Schifffahrtsunfall an der Ladung verursacht v.ird, selbst wenn dieser Unfall auf einen Fahrfehler zurückzuführen ist;urn für diese Befreiung in Betracht zu kommen, muss er aber einen Nachweis vorlegen, aus dem hervorgeht, dass das Schiff den vom König festgelegten technischen Anforderungen für Binnenschiffe entspricht, und belegen, dass er sich zum Zeitpunkt des Unfalls an JJord befand und das Schiff gemä8 den vom König festgelegten Regeln bemannt war.] Der Binnenschiffer haftet weder für Plünderung oder bewaffneten Diebstahl noch für Verluste oder Beschädigun‐ gen durch Nagetiere oder Ungeziefer noch für Verluste oder Beschädigungen aufgrund ungenügender Verpackung oder den Gütern eigener Mängel. {Art. 32 Abs. 1 ersetzt durch Art. 7 des G. vom 6. Mai 2009 (B.S. oom 19. Mai 2009)] Art. 33 ‐ In einem Vertrag oder Konnessement in Bezu& auf eine vollständig im Königreich durchgeführte Reise darf nicht bestimmt werden, dass der Binnenschiffer •ton semer Haftung für Verlust oder Schaden befreit wird, der durch Nachlässigkeit, Verschulden oder unzureichende Sorgfalt in Bezug auf die Ladung entsteht. Klauseln, durch die diese Haftung in irgendeiner Fonn aufgehoben oder beschränkt wird, sind nichtig und unwirksam.
87
Eine Klausel, durch die dem Beförderer die Ansprüche aus der Versicherung abgetreten werden, oder in der bestimmt wird, dass der Binnenschiffer nicht für versieherbare Risiken haftet, oder ähnliChe Klauseln sind nichtig und unwirksam. Art. 34 ‐ Es ist dem Binnenschiffer nicht untersagt zu bestimmen, dass er von seiner Haftung befreit wird, wenn der Verlust on oder der Schaden an Gütem vor Laden oder nach Entladen eintritt. Art. 35 ‐ Die Annahme seitens des Binnenschiliers der Restfracht, die auf das ausgeladene Gewicht berechnet wird, bringt nicht die Anerkennung von Fehlmengen mit sich. Art. 36 ‐ Wer ein Schiff gechartert hat und den Vertrag bricht, bevor er etwas geladen hat, schuldet eine Entschädigung, die einem Drittel der Pracht entspricht, die atif die Gesamtheit der zu ladenden Mengen berechnet wird. Erfolgt der Bruch nach Ablauf der Liegezeit, muss er darüber hinaus gegebenenfalls Überliegegeld und erhöhtes Überliegegeld zahlen. Hat das Laden begonnen und versäumt der Absender es, die gesamte versprochene Menge zu laden, wird die volle Fracht für die Gesruntheit der in der Vereinbarung festgelegten Mengen geschuldet. In diesem Fall kann der Absender jedoch auch das Entladen der eingeladenen Mengen verlangen. Art. 37 ‐ Dem Absender steht es frei, den Chartervertrag zu kündigen, wenn der Binnenschiffer sich nicht zu der vereinbarten Zeit am bestimmten Ladeort befindet. Der Absender muss in einem Protokoll, das von einem Gerichtsvollzieher erstellt wirdoder von einem Bediensteten des Hafens oder der Brücken‐ und Stra.Benbauverwaltung oder von zwei Zeugen unterzeichnet wird, feststellen lassen, dass das gecharterte Schili sich nicht am Ladeort befindet. Der Binnenschilier muss den Schaden, den der Absender durch den Frachtunterschied und entstehende Kosten erleidet, ersetzen, es sei denn, er kann höhere Gewalt nachweisen. Art. 38 ‐ Derjenige, der das Schili echartert hat, kann den Vertrag ohne Entschädigung kündigen, wenn der Yersicherer der Ladundas Schiff verweJ.gert, vorausgesetzt, diese Verweigerung wird durch den schlechten Zustand des SchiHes gerechtfertigt und der Binnenschiffer wird binnen zwei Tagen nach dem Chartertag schriftlich von diesem Beschluss in Kermtnis gesetzt. Art. 39 ‐ Wrrd im Chartervertrag der Name des Schiffes angegeben, auf dem die auf das Schiff zu ladenden Güter antrans{>Ortiert werden, kann der Absender den Chartervertrag kündigen, wenn das Schiff nicht vor Ablauf der Liegezelt ankommt oder wenn vor Ablauf dieser Frist festgestellt wird, dass die Güter beschädigt sind und nicht eingeladen werden können. Dem Binnenschiffer muss vor A@auf der Liegezeit eine diesbezügliche fukenntnissetzung schiiftlich zugesandt werden. In diesen Fällen hat der Binnenschiffer Anspruch auf eine Entschädigung, die einem Drittel der Fracht entspricht. Art. 40 ‐ Wrrd ein Schiff bei der Abfahrt, während der Reise oder am Entladeort durch Verschulden des Charterers, Absenders oder Empfängers aufgehalten, gehen die Kosten der Verspätung zu Lasten desjenigen, der sie vernrsacht hat. Art. 41‐ Wlrd ein Schiff bei der Abfahrt, während der Reise oder am Entladeort durch Verschulden des Binnenschiliers aufgehalten oder ,•erlangsamt, schuldet er Schadenersatz. Art. 42 ‐ Wrrd die Abfahrt eines Schilies nur vorübergehend durch höhere Gewalt verhindert, bleibt der Vertrag bestehen und wird kein Schadenersatz für Verspätung geschuldet. Art. 43 ‐ Kommt ein Teil der Güter nicht am Bestimmungsort an, wird nur eine anteilige Pracht geschuldet, die nicht weniger als ein Drittel der ,•ereinbarten Fracht betragen darf. Ist ein Teil der Güter für die gemeinsarne Sicherheit von Schili und Ladung über Bord geworfen worden, wird die volle Fracht geschuldet, aber sie trägt zur groBen Havarie bei. Diese Regeln beeinträchtigen nicht eventuelle Regressansprüche gegen diejenigen, durch deren Verschulden die Güter verloren gegangen oder nicht angekommen sind. Art. 44 ‐ Wird das Schiff als schwimmendes Lager gechartert, ist der Binnenschiffer verpflichtet, seinem Vertragspartner ein Schiff in gutem Instandhaltungszustand zur Verfügung zu stellen. Der Absender hat das Recht,den Vertrag vor dem Laden zu kündigen, ohne jegliche Entschädigung zahlen zu müssen, wenn das Schiff nicht in gutem Zustand ist; der Nachweis des unzureichenden Zustands des Schilies muss vom Absender erbracht werden. Der Absender, der ein Schiff in schlechtem Instandhaltungszustand annimmt, tut dies auf eigene Gefahr und kann sich nicht darauf berufen, um den Binnenschilfer für Beschädigungen haftbar zu machen, die dadurch entstehen würden.
88
Art. 45 ‐ ImLiege‐Chartervertrag kann bestimmt werden, dass der Binnenschilier ein Konnossement unterschrei‐ ben muss. In diesem Fall gelten für die Verpflichtungen des Binnenschilfers die Artikel 9 bis 13 des vcrliegenden Gesetzes. Art. 46 ‐ Wlrd kein Konnessement unterschrieben, haftet der Binnenschilfer nicht für die Anzahl eingeladener Packstücke oder die geladenen Mengen. Er haftet nur für arglistige Täuschung oder schwerwiegenden Fehler seinerseits. Der Absender kann jedoch das SchiH plombieren lassen. Art. 47 ‐ Der Binnenschiffer, dessen Schiff für das Liegen gechartert wird, haftet für keinetlei Beschädigung der Güter, selbst wenn er ein Konnossement unterschrieben hat, es sei denn, sie ist auf arglistige T"áuschung oder schwerwiegenden Fehler seinerseits oder unzureichende Instandhaltung des Schiffes seit dem Ende des Ladens zurückzufi.lhren. Art. 48 ‐ Das Liegen läuft ab dem Tag nach dem Chartertag, selbst wenn das Schiff sich am bestimmten Ladeort befindet. Wird das Schiff jedoch am Chartertag geladen, läuft das Liegen ab diesem Tag. Schlepp‐ und Verholkosten müssen dem Binnen.;chiffer erstattet werden. Verholt der Binnt.>nschiHer sein Schiff selbst,kann er Anspruch auf eine Entschädigung erheben, die dem Lohn entspricht, den Schiepper berechnen würden. Werden Verholanweisungen dem Binnenschlffer nach 16 Uhr Winterzeit beziehungsweise naCh 17 Uhr Sommerzeit erteilt, ist er nicht verpflichtet, sicham nächsten Tag zu früher Stunde an seinem neuen Liegeplatz zu befinden. Erfolgt Laden, Entladen oder Verholen auBerhalb der Dienstzeiten des Zolls, wird dem Binnenschilier eine Entschädigung geVJährt. Art. 49 ‐ Wlrd in der Vereinbarung keine Liegedauer bestimmt, endet diese, sobald die eingeladene Ladung vollständig entladen ist. Ist eine Liegedauer festgelegt, kann der Absender das Schiff während dieser Zeit entladen und wieder laden. Wird in der Vereinbarung dem Binnenschiffer nur eine Mindestdauer gewährleistet,kann der Absender bei ihrem Ablaut die Fortsetzung der Charterung verlangen,essei denn, er hat während dieser Zeit dasSchiff bereits vollständig entladen. Art. 50 ‐ Eine Liege‐Charterung erfolgt für eine Mindestdauer von fünf Tagen. Der Binnenschiffer kann bei Ablauf der vereinbarten Liegedauer oder in Ermangelung einer festgele en Liegedauer bei Ablauf des fünfzigsten Tages das Entladen seines !)chiffes verlangen. Zu diesem Zv1eck muss er semen Vertragspartner in Verzug setzen. Das Schiff muss innerhalb einer Frist •.,on höchstens zehn Tagen, Sarmtage und gesetzliche Feiertage nicht einbegriffen, die ab dem Tag nach der Inverzugsetzung und frühestens am einundfünfzigs‐ ten Liegetag einsetzt, entladen werden. Ab dem elften Tag nach dem der Inverzugsetzung kann der Binnenschiffer ohne neue Inverzugsetzung verlangen, dass die vereinbarte Pracht urn fünfzig Prozent erl:töht wird. Ab dem zwanzigsten Tag nach dem der Inverzugsetzung kann er ebenfalls zu den in Artikel 58 angegebenen Zwecken einen Sequester bestimmen lassen. Art. 51 ‐ Ungeachtet der Uhrzeit, zu der das Laden beginnt oder das Entladen endet, wird die Pracht für den ganzen Tag geschuldet. Pracht und Überliegegeld müssen innerhalb einer Frist von drei Werktagen gezahlt werden,die am Tag nach dem Tag einsetzt, an dem das Entladen beendel ist; ansonsten kann der Binnenschilier nach Inverzugsetzung bis zur vollständigen Zahlung eine Summe, die der Tagesfracht entspricht, als Entschädigung verlangen. Art. 52 ‐ Der Charterer kann die Ansprüche aus dem Vertrag einem Dritten abtreten, selbst werm kein Kormossement an Order unterschrieben warefen ist. Sobald der Binnenschiffer in der in Artikel 56 vorgesehenen Form von dieser Abtretung und ihrer Annahme seitens des Übemehmers in Kermtnis gesetzt worden ist, muss er dessen Anweisungen befolgen. Der Charterer, der den Yertrag abgeschlossen hat, hat in diesem Fall Anspruch auf seine Provision für die Pracht, die dem Binnenschilier bis zum Tag der Abtretung geschuldet wird, und aureine Provision van =‐‐eieinhalb Prozent der vom Übernehmer geschaldeten Pracht. Art. 53 ‐ Ist ein Schiff für Liegen ader Fahren gechartert worden und wird der Binnenschiffer angewiesen, eine Reise durchzuführen,hat er Anspruch auf die für das Liegen vereinbarte Pracht bis einschlieBlich zu dem Tag vor dem Tag, an dem ihm das für die Reise erstellte Konnossement zur Unterschrift vargelegt wird. Art. 54 ‐ Der Binnenschiffer kann Zustellungen, Inverzugsetzungen, Mitteilungen ader Briefe mit Ausnahme derjenigen, die an den Empfän er gerichtet weráen müssen, an den Charterer richten oder, wenn im Vertrag kein Charterer angegeben ist, an den]enigen, für dessen Rechnung der Chartervertrag abgeschlossen worden ist.
89
Art. 55 ‐ Wird im Chartervertrag weder Wohnsitz noch Wohnort des Binnenschiffers angegeben, Hird davon ausgegangen, dass dieserseinen Wohnsitz in den Büros des Charterers gewählt hat. Art. 56 ‐ In Fällen, in denen aufgrund des varliegenden Geselzes eine Partei die andere in Kermtnis setzen ader in Verzug setzen muss, kann dies entweder per Einschreibebrief oder durch Aushändigung eines Briefes im Beisein zweier Zeugen ader per gewöhnlichen Brief gegen Empfangsbestätigung erfolgen. Es wird davon ausgegangen, dass ein Einschreibebrief seinem Empfänger am ersten Werktag nach seiner Aufgabe zugestellt wird; dagegen ist kein Gegenbeweis zulässig. Art. 57 ‐ Mit der Annahme der Güter am Bestimmungsort erlöschen alle Ansprüche gegen den Binnenschiffer, auBer bei besonderen Yorbehalten oder äuBerlich nicht erkermbaren Beschädigungen. Vorbehalte oder Beschv1erden müssen schriftlich erfalgen und dem Binnenschiffer bei äuBerlich erkermbaren Beschädigungen und bei Verlusten spätestens am zweiten Tag nach der Annahme und bei Verspätungen innerhalb einer Frist van sieben Tagen, den Tag der Annahme nicht einbegriffen, zugesandt werden. Wenn der Binnenschiffer bei der Ablieferung auf eine Beschädigung oder einen Teilverlust hinv1eist, ist der Empfänger verpflichtet, unyerzüglich eine Überprüfung der beförderten Güter zuzulassen. ImFall einer äuBerlich nicht erkennbaren Beschädigung odereiner Fehlmenge innerhalb der beförderten Güter kann eine Beschwerde des Empfängers noch zugelassen werden, wenn sie schriftllch erfolgt und dem Binnenschiffer innerhalb einer Frist von sieben Tagen, der Tag der Annahme nicht einbegriffen, zugesandt wird und werm nachgewiesen ist, dass die Beschädigung oder die Fehlmenge bereits vor der Ablieferung bestand. Die Ausnahme, die für den Fall einer äuBerlich nicht erkermbaren Beschädigung ader einer Fehlmenge innerhalb der beförderten Güter vorgesehen ist, gilt nicht, wenn dem Empfänger oder seinem Bevollmächtigten zum Zeitpunkt der Ablieferung eine Ûberprüfung der Ware vargeschlagen wurde. Ein Anspruch bleibt nur in Bezug auf Punkte bestehen, für die besonderer Vorbehalt beziehungsweise besandere Beschwerde erfalgt ist. Art. 58 ‐ Im Fall einer Verweigerung beförderter Güter oder einer Streitigkeit in Bezug auf ihre Annahme wird der Zustand der Güter auf Verlangen eines Interessehabenden von einem oder drei Sachverständigen überprüft, die durch einen Beschluss des Präsidenten des Handelsgerichts bestellt werden, der unten auf einem entsprechenden Antrag vermerkt wird. Der Empfänger der beförderten Güter wird per Einschreibebrief, in dem Tag und Uhrzeit der Begutachtung angegeben sind, vorgeladen. Im Beschluss kann die Verwahrung ader Sequestration der Güter und ihre Beförderung zu einem öHentlichen oder privaten Lagerhaus vorgeschrieben werden. Im Beschluss kann der Verkauf der Güter zugunsten des Binnenschiliers bis zum Betrag, der ihm aufgrund der Beförderung geschuldet wird, angeordnet werden. Dieser Verkauf erfolgt öffentlich in einer vom Präsidenten bestimmten Ortschaft,und zwar frûhestens drei volle Tage nach Zusendung der diesbezüglichen Bekanntmachung an den Empfänger und den Absender. Diese Frist wird verdoppelt, werm einer der Interessehabenden im Ausland wohnt. Im Dringlichkeitsfall kann der Präsident diese Fristen verkürzen. Gegen den Beschluss kann weder Einsprach noch Berufung eingelegt werden. Er ist bei Varlage der Urschrift und vor der Registrierung vollstreckbar. Art. 59 ‐ Klagen, die aus einem unter varliegendes Gesetz fallenden Vertrag entstehen, mit Ausnahme van Klagen, die Folge einer Straftat sind, verjähren bei inländischen Beförderungen in sechs Manaten und bei internationalen Beförderungen in einem Jahr. Im Fall eines Totalverlusts ader einer Yerspätung läuft die Verjährungsfrist ab dem 'f.ag, an dem die Beförderung erfalgen sollte, und im Fall eines Teilverlusts ader einer Beschädigung ab dem Tag der Ubergabe der Güter. Die Verjährungsfrist läuft ab dem Tag der Tat, die zur Klage Anlass gegeben hat. Regressklagen müssen zur Vermeidung des Verfalls innerhalb eines J\1onats nach der Ladung, die Anlass zum Regress gibt, eingereicht werden. Art. 60 ‐ Für Pracht, Nebenkosten, überlie egeld und erhöhtes überliegegeld besteht ein Vorzugsrecht auf die Güter, solange sie im Besitz des Binnenschifters sind, und während der vierundzwanzig Stunden nach ihrer übergabe an den Empfänger, vorausgesetzt, sie sind in dessen Besitz geblieben. Dieses Vorzugsrecht hat den gleichen Rang wie das in Artikel 20 Nr. 7 des Gesetzes vom 16. Dezember 1851 erwähnte Vorzugsrecht.
90
Art. 61 ‐ Buch n Artikel274 des Handelsgesetzbuches wird aufgehoben, auJSer VlaS die Artikel89 und 90 betrifft, die anwendbar bleiben. Art. 62 ‐ Die Bestimmungen des varliegenden Gesetzes sind nicht auf die Binnenschifffahrt im Linien,•erkehr anwendbar, für die weiterhin das Gesetz."Om 25. August 1891gilt. Art. 63 ‐ Ergänzende Bestimmung ‐ Das Handelsgericht lässt Wäger, Eichaufnehmer ader Vermesser, die den Nachweis erbringen, dass sie die erforderliche beruffiche und moralische Eignung besitzen, als nreidigte Wäger, Eichaufnehmer oder Vermesser zu. Sie leisten den Eid var dem [Gericht] und ihr Name wird anschliessend in ein Verzeichnis eingetragen, das in der Kanzlei angeschlagen wird.
Koninklijk Besluit van 22 januari 2013 houdende erkenning van de gelijkwaardigheid van het Oostenrijkse, Bulgaarse, Hongaarse, Poolse, Roemeense, Slowaakse en Tsjechische dienstboekje op de scheepvaartwegen van het Koninkrijk (B.S. d.d. 1 maart 2013) Gelet op de wet van 5 juni 1972 op de veiligheid van de vaartuigen, artikel 17ter, ingevoegd bij de wet van 22 januari 2007; Gelet op het koninklijk besluit van 9 maart 2007 houdende de bemanningsvoorschriften op de scheepvaartwegen van het Koninkrijk, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 november 2011, artikel 10; Gelet op het koninklijk besluit van 30 november 2011 houdende goedkeuring van het besluit 2010‐I‐8 van 2 juni 2010 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart dat het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn aanneemt en houdende goedkeuring van de besluiten 2010‐II‐3 en 2010‐II‐5 van 9 en 10 december 2010 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart tot wijziging van dit Reglement, artikel 2; Gelet op de betrokkenheid van de gewestregeringen; Gelet op advies nr. 52.120/4 van de Raad van State, gegeven op 24 oktober 2012, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en de Staatssecretaris voor Mobiliteit, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel 1. § 1. Zijn erkend al gelijkwaardig aan het persoonlijk dienstboekje bedoeld in artikel 10, § 1, van het koninklijk besluit van 9 maart 2007 houdende de bemanningsvoorschriften op de scheepvaartwegen van het Koninkrijk : 1° het Oostenrijkse dienstboekje, afgeleverd door de bevoegde Oostenrijkse autoriteitten krachtens de wet inzake de binnenvaart van 9 juni 2005, gewijzigd op 25 maart 2009, en de verordening inzake de minimumbemanning op schepen van 27 december 2004, gewijzigd op 30 juni 2009; 2° het Bulgaarse dienstboekje, afgeleverd door de bevoegde Bulgaarse autoriteiten krachtens de verordening inzake de bekwaamheden van het scheepvaartpersoneel van 4 december 2007; 3° het Hongaarse dienstboekje, afgeleverd door de bevoegde Hongaarse autoriteit krachtens de ordonnantie 26/2002 inzake het dienstboekje voor schippers en zeelieden, gewijzigd door het decreet 94/2011; 4° het Poolse dienstboekje, afgeleverd door de bevoegde Poolse autoriteiten krachtens de ordonnantie inzake beroepsbekwaamheden in de binnenvaart van 23 januari 2003, gewijzigd op 14 augustus 2009; 5° het Roemeense dienstboekje, afgeleverd door de bevoegde Roemeense autoriteit krachtens de ordonnantie 319/2006 van 3 maart 2006, gewijzigd op 20 september 2007; 6° het Slowaaks dienstboekje, afgeleverd door de bevoegde Slowaakse autoriteit krachtens de wet 338/2000, gewijzigd op 14 december 2010, de decreten 12/2005, 4052/2010 en 19029/2010 en de richtlijn 17/2008; 7° het Tsjechische dienstboekje, afgeleverd door de bevoegde Tsjechische autoriteiten krachtens de wet 114/1995 en de verordening 224/1995, gewijzigd op 1 september 2008. § 2. De voor het afleveren van de dienstboekjes nationale bevoegde autoriteiten bedoeld in § 1 zijn gevoegd in bijlage A5 van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn dat gevoegd is in bijlage 4 van het koninklijk besluit van 30 november 2011 houdende goedkeuring van het besluit 2012‐I‐8 van 2 juni 2010 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart dat het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn aanneemt en houdende goedkeuring van de besluiten 2010‐II‐3 en 2010‐II‐5 van 9 en 10 december 2010 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart tot wijziging van dit Reglement.
91
De modellen van de dienstboekjes bedoeld in § 1 zijn toegankelijk op de pagina van de website van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. Art. 2. § 1. Aantekeningen met betrekking tot de bekwaamheid van het bemanningslid overeenkomstig het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn mogen uitsluitend door de diensten van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer bevoegd voor de binnenvaart of door een ander bevoegde autoriteit voor de Rijn worden ingeschreven op de daarvoor voorziene pagina van de dienstboekjes bedoeld in artikel 1, § 1, van dit besluit. Deze aantekeningen zijn de enige die op de scheepvaartwegen van het Koninkrijk als geldig zijn erkend. § 2. Aantekeningen met betrekking tot de bekwaamheid van het bemanningslid overeenkomstig de nationale reglementering mogen uitsluitend door de nationaal bevoegde autoriteit van het land van afgifte worden ingeschreven op de daarvoor voorziene pagina van ieder dienstboekje bedoeld in artikel 1, § 1, van dit besluit. Deze aantekeningen zijn op de scheepvaartwegen van het Koninkrijk niet als geldig erkend. § 3. Aantekeningen met betrekking tot de geestelijke en lichamelijke geschiktheid van de houder van een dienstboekje bedoeld in artikel 1, § 1, van dit besluit moeten aangebracht zijn door een bevoegde autoriteit van het land van afgifte overeenkomstig de toepasselijke nationale reglementering. Deze aantekeningen zijn op de scheepvaartwegen van het Koninkrijk als geldig erkend. § 4. De controlestempels voor afgelegde reizen en voor volbrachte vaartijd mogen aangebracht worden in de dienstboekjes bedoeld in artikel 1, § 1, van dit besluit door de diensten van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer bevoegd voor de binnenvaart alsmede door een ander bevoegde autoriteit ongeacht deze van de Rijn is of behoort tot één van de betrokken Staten. Art. 3. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Art. 4. De minister bevoegd voor het Vervoer is belast met de uitvoering van dit besluit
92
VIII.
STATISTIEKEN
1. Rijntrafiek van en naar de Belgische havens
A. Antwerpen (2012) TON Alle produkten landbouwprodukten en levende dieren voedingsprodukten en veevoeder vaste brandstoffen aardolie en distillatieprodukten ertsen en metaalresiduen metaalprodukten ruwe mineralen en bouwmaterialen meststoffen chemische produkten machines, voertuigen, …+ general containers
AANVOER
AFVOER Schelde‐Rijn‐ kanaal 26.205.267 166.576 234.942 19.461 8.096.566 394.341 1.787.826 1.103.391 433.567 4.177.138 472.457 9.319.002
Totaal 40.420.789 600.980 484.945 67.929 11.465.417 586.628 2.212.937 3.149.082 919.434 6.036.264 624.822 14.272.351
Totaal 47.453.917 472.550 559.976 4.335.038 19.499.191 484.989 1.072.288 2.483.806 1.345.777 8.250.301 558.014 8.391.987
Schelde‐Rijn‐ kanaal 29.139.975 275.221 269.671 3.220.866 11.213.538 214.781 635.413 499.337 562.343 6.362.229 222.049 5.664.527
AANTAL BINNENSCHEPEN Aangekomen Vertrokken
Totaal 56.476 56.497
Schelde‐Rijn‐ kanaal 28.706 28.719
Opgelet bij de interpretatie van de cijfers: Alle cijfers zijn gebaseerd op de opgaven van de binnenschippers. Per schip wordt over het algemeen slechts één herkomst/bestemming opgegeven. Hierdoor worden bepaalde herkomsten/bestemmingen systematisch overschat en andere onderschat.
93
B. Brussel (2012) Tabel 1 : globaal verkeer Globale trafiek 2012 2011 (in duizend ton) Eigen verkeer Brussel 4.709 4.855 Transit 1.824 2.345 TOTAAL 6.533 7.200 Tabel 2 : Evolutie per goederencategorie (in duizenden ton) in duizenden ton 2012 2011 Bouwmaterialen 2.662 2836 Olieproducten 1.213 1170 Landbouwproducten 340 316 Allerlei (containers) 234 205 Voedingswaren 125 154 Ertsen en schroot 115 118 Metaalproducten 20 53 Andere ‐ 3 TOTAAL 4.709 4.855 Bron : www.havenvanbrussel.be
94
Δ 12‐11 ‐ 3 % ‐ 22,2 % ‐ 9,2 %
Δ 12‐11 ‐ 6 % + 4 % + 8 % + 14 % ‐ 19 % ‐ 3 % ‐ 62 % ‐ ‐ 3 %
C. Gent (2012) Bron : Havenbedrijf Gent agh Rijnvaart 2012 Goederen‐ hoofdgroep
Laden
Totaal
Lossen
Totaal
Eindtotaal
AT
CH
DE
FR
HU
LU
PL
Laden
AT
DE
FR
HU
LU
Lossen
G0
G1
14.100
47.783
164.088
6.045
13.375
522.139
6.918
218.631
4.960
110.158
23722 26.801
165.641
384.272
1.600
558.132
1.850
59.868
45684
107.402
665.534
549.385
102.752
5757
108.509
657.894
2.772
298.036
1.260
123.446
449
3.060
128.215
426.251
52.900
32.199
261.335
24457
317.991
370.891
269.498
20.471
750
25.589
295.087
1.089
62.331
158.338
68349
226.687
289.018
1.000
287.711
30246
318.957
434.636
154.874
1666
156.540
187.622
2.584
6.535
1.558.115
3.717.740
G2
5.450
500.377
43.558
G3
5.600
270.244
19.420
G4
37.778
15.122
G5
168.987
24.248
G6
1.024
76.263
47.385
12.833
G7
4.374
64.761
22.259
30.194
G8
G9
Totaal
19.498 AT:Oostenrijk CH:Zwitserland DE:Duitsland FR:Frankrijk HU:Hongarije LU:Luxemburg PL:Polen
24.285
888
31.082
3.951
3.951 148.471
715
1.809.904 151.291
25.885
3.861
115.679
715
2.159.625
G0:Landbouwproducten G1:Voedingsproducten G2:Vaste minerale brandstoffen G3:Petroleumproducten G4:Ertsen en metaalresiduen G5:Producten metaalindustrie G6:Ruwe mineralen en bouwmaterialen G7:Meststoffen G8:Chemische producten G9:Voertuigen,machines,diverse fabrikaten
CH
95
7.810
33.459
2.584
4368
1.281.537 204.698 27.551 3.060
D. Luik (2011) (Publieke havens van de Provincie Luik) in 2011 : Trafiek naar Duitsland : 300.847 ton (241 schepen), Trafiek vanuit Duitsland : 367.383 ton (281 schepen).
E. Zeebrugge (2012) Aantal schepen Tonnenmaat Aanvoer Afvoer TOTAAL
Via de Rijn bestaan de trafieken uit volgende goederen :
1.433 1.291.959 358.978 ton 274.067 ton 633.045 ton
TONNAGE IN
TONNAGE UIT
TOTAAL
Veevoeder Zand & grint Sojabonen Andere fabricaten Div. machines & motoren Zaden en peulvruchten Containers Melasse Metaalwaren Andere voedingsproducten Bouwmaterialen Ruw ijzer en staal Non ferrometalen Cellulose en papierpulp
30.300 10.463 5.370 3.960 3.271 2.250 1.637 0 533 490 227 210 0 0
0 0 0 349 0 0 1.742 776 0 0 0 0 155 60
30.300 10.463 5.370 4.309 3.271 2.250 3.379 776 533 490 227 210 155 60
TOTAAL
58.711
3.082
61.793
Bron : M.B.Z. – Economische studiedienst
96
IX.
BIJLAGE: Gecoördineerde statuten
Ondernemingsnummer: 0409 601 207 Gecoördineerde tekst van de statuten zoals goedgekeurd door de buitengewone algemene vergadering van het Fonds der Belgische Rijnvaart, gehouden op 29 juni 2004 in het Havenhuis, Entrepotkaai 1 te 2000 Antwerpen; Tussen ondergetekenden, M. Van Caenegem, J., lid der Kamer van volksvertegenwoordigers, voorzitter van het Scheepvaartambt, te Hasselt. M. Boel, F., voorzitter van het Nationaal Komiteit tot verdediging der binnenscheepvaart, te Temse. M. Braeckmans, L., algemeen secretaris van de Vereniging van Eigenschippers, te Antwerpen. M. Blonde, P., secretaris van de Administratieve kommissie der Rijnschippersschool van Antwerpen, te Antwerpen. M. Charbonnier, L., algemeen secretaris van het Uitvoerend komiteit van het Nationaal Kongres der binnenscheepvaart, te Brussel. M. Deben, P., afgevaardigde van de Nationale Schippersbond, te Antwerpen. M. Goffin, H., beheerder der “Association des Maîtres bateliers des régions de Liège, Namur, Limbourg et Charleroi”, te Luik. M. Peeters, L., oud‐opziener van het stedelijk beroepsonderwijs, te Antwerpen. M. Woestyn, H., leraar aan het Hoger Handelsinstituut, te Antwerpen, allen overleden, werd te Brussel op 26 april 1924 een vereniging zonder winstoogmerk opgericht op grond van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, thans gewijzigd door de wet van 2 mei 2002 en de wet van 16 januari 2003, op basis waarvan de aanpassingen van de statuten hierna volgen.
97
I. – BENAMING, ZETEL, DOEL EN DUUR ART. 1. De vereniging draagt de naam :” Fonds der Belgische Rijnvaart”, afgekort : “het Fonds”, in het Frans : “Fonds de la Batellerie rhénane belge”, en abrégé: “le Fonds”. ART. 2. De zetel van het Fonds is gevestigd te 1000 Brussel, Drukpersstraat nr. 19, in het Gerechtelijk Arrondissement Brussel; hij zal naar een andere plaats in België kunnen verlegd worden, bij beslissing van de algemene vergadering. ART. 3. De vereniging heeft tot doel: a) Het verspreiden door alle middelen van inlichtingen, die rechtstreeks of onrechtstreeks het Belgisch vervoer op de Rijn en de daarmee verbonden nijverheden aanbelangen; b) Het bestuderen van de Rijnvaart; c) De ondersteuning van het schippersonderwijs onder al zijn vormen; En meer algemeen, alles wat kan bijdragen tot de uitbreiding, ondersteuning en bevordering van de Belgische Rijnvaart, nationaal en internationaal; d) Bijkomend kan de vereniging alle verrichtingen doen of eraan meewerken, die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden met haar maatschappelijk doel of van aard zijn om de verwezenlijking of de ontwikkeling ervan te bevorderen. ART. 4. De vereniging is opgericht voor onbepaalde duur. ART. 5. De aanstelling als lid van de bestuurder geeft geen recht op vergoeding. Evenwel zullen de werkelijk gemaakte onkosten in het uitoefenen van dit ambt op aanvraag vergoed worden. ART. 6. Het maatschappelijk jaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december. II – LEDEN, AANNEMING, ONTSLAG, UITSLUITING. ART. 7. De vereniging is samengesteld uit werkende en toegetreden leden. Het minimum aantal werkende leden mag niet lager zijn dan drie. De werkende leden zijn natuurlijke personen die op het vlak van de Rijnvaart verdienstelijk zijn of geweest zijn en die de vereniging en/of haar activiteiten steunen. De toegetreden leden zijn natuurlijke of rechtspersonen die belangstelling hebben voor de activiteiten van de vereniging.
98
ART. 8. Om als werkend of als toegetreden lid van de vereniging aangenomen te worden, moet de aanvrager : a) een schriftelijke aanvraag indienen bij de raad van bestuur; b) aangenomen worden door de raad van bestuur met een tweederde meerderheid der stemmen der aanwezige of vertegenwoordigende leden. Deze beslist op soevereine wijze. De beslissing wordt aan de aanvrager betekend. Deze dient niet gemotiveerd te worden. ART. 9. Ontslag en uitsluiting van zowel werkende als toegetreden leden, geschieden in de voorwaarden voorzien bij de wet. Het lidmaatschap eindigt automatisch bij overlijden. ART. 10. De maximumbijdrage is bepaald op € 125 per jaar voor de werkende leden en op € 500 voor de toegetreden leden. De bijdragen worden jaarlijks vastgelegd door de algemene vergadering. ART. 11. De leden zijn in geen geval persoonlijk aansprakelijk voor de verbintenissen van de vereniging. ART. 12. Werkende leden hebben alle rechten en plichten die in de wet en in de statuten worden beschreven. Zij hebben stemrecht. Toegetreden leden hebben enkel de rechten en de plichten die in deze statuten worden omschreven. Zij hebben geen stemrecht. III – BEHEER EN DAGELIJKS BESTUUR. ART. 13. De vereniging wordt bestuurd door een raad van bestuur samengesteld uit ten minste drie en ten hoogste dertien leden, benoemd onder de werkende leden. De algemene vergadering benoemt en ontslaat de bestuurders. De normale duurtijd van hun mandaat is vier jaar. Uittredende leden van de raad van bestuur zijn herkiesbaar. Het mandaat eindigt door ontslag, overlijden of afzetting. Ingeval één of meer plaatsen van bestuurder, ten gevolge van ontslag, overlijden of andere oorzaak, onbezet zijn, kunnen de overige bestuurders voorlopig plaatsvervangers benoemen tot er door de eerstvolgende algemene vergadering tot een regelmatige benoeming wordt overgegaan. Elke bestuurder aangeduid om te voorzien in een tijdens het mandaat vrijgekomen plaats, is slechts benoemd voor de tijd dat het mandaat nog duurt. Een werkend lid kan slechts bestuurder worden indien hij voorgedragen wordt door de raad van bestuur of door ten minste tien werkende leden. De bestuurders gaan geen enkele persoonlijke verplichting aan inzake de verbintenissen die de vereniging aangaat. Hun aansprakelijkheid is beperkt tot de uitvoering van de ontvangen opdracht.
99
ART. 14. De raad van bestuur kiest tussen zijn leden een voorzitter en eventueel een afgevaardigd bestuurder, deze laatste bij voorkeur tussen de leden die regelmatig de vergaderingen van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart bijwonen. De raad van bestuur benoemt eventueel binnen of buiten de raad een secretaris‐generaal en een penningmeester of een secretaris‐penningmeester. Eenzelfde persoon kan ten hoogste twee functies bekleden. Deze mandaten vervallen op het ogenblik dat het mandaat van bestuurder vervalt. ART. 15. De raad van bestuur vergadert op bijeenroeping van de voorzitter of van twee bestuurders. De Voorzitter zit de vergaderingen voor. Ingeval hij verhinderd is wordt zijn functie waargenomen door de oudste in dienstjaren aanwezige bestuurder. De raad van bestuur beraadslaagt altijd geldig, welke ook het getal aanwezige of vertegenwoordigde leden is. Hij kan slechts uitspraak doen indien de meerderheid van de leden aanwezig of vertegenwoordigd is. Zijn beslissingen worden getroffen bij eenvoudige meerderheid van stemmen. Iedere bestuurder beschikt over één stem. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter of van zijn plaatsvervanger beslissend. Een bestuurder kan zich laten vertegenwoordigen door een ander bestuurder, mits deze laatste drager is van een geschreven volmacht hiertoe. Geen enkel bestuurder mag drager zijn van meer dan twee volmachten. De beslissingen van de raad van bestuur worden opgenomen in processen‐verbaal, ondertekend door de voorzitter en de secretaris‐generaal, en in een bijzonder register ingeschreven. Door de werkende leden kan kennis worden genomen van alle notulen en beslissingen van de raad van bestuur en van de personen, al dan niet met een bestuursfunctie, die bij de vereniging of voor rekening ervan een mandaat bekleden, evenals alle boekhoudkundige stukken van de vereniging, overeenkomstig de bepalingen van de wet. ART. 16. De raad van bestuur heeft de meest uitgebreide bevoegdheid om alle daden van beheer, beschikking en vertegenwoordiging te stellen die de vereniging aanbelangen en niet uitdrukkelijk door de wet of door de statuten aan de algemene vergadering zijn voorbehouden. ART. 17. De raad van bestuur kan bij eenvoudige meerderheid van stemmen het dagelijks beheer der vereniging in opdracht geven, met het gebruik van de maatschappelijke handtekening aan dit beheer verbonden, aan de voorzitter, een bestuurder of aan derden, van wie hij de bevoegdheden vaststelt, die ofwel alleen ofwel gezamenlijk of als college optreden. Deze opdracht kan door de raad van bestuur bij eenvoudige meerderheid herroepen worden.
100
ART. 18. Voor al de andere akten dan deze die vallen onder het dagelijks beheer of waarvoor bijzondere opdracht werd gegeven, volstaan, opdat de vereniging geldig vertegenwoordigd is tegenover derden, de gezamenlijke handtekeningen van de voorzitter en een ander bestuurder, zonder dat deze van enige beraadslagingen, machtiging of bijzondere machtiging moeten doen blijken. ART. 19. De rechtsvorderingen, én als eiser én als verweerder, worden ingesteld of verdedigd uit naam van de vereniging door de raad van bestuur. ART. 20. De boekhouding van de vereniging wordt nagezien door een toezichthouder op de rekeningen, die ieder jaar benoemd wordt op voordracht van de raad van bestuur door de algemene vergadering. Zijn mandaat kan worden herroepen door de algemene vergadering bij eenvoudige meerderheid van stemmen. ART. 21. De rekeningen opgemaakt door de raad van bestuur zullen aan de toezichthouder op de rekeningen onderworpen worden ten minste een maand voor de datum van de jaarlijkse algemene vergadering waarvoor hij verslag moet uitbrengen. De raad van bestuur legt de jaarrekening van het voorbije boekjaar, alsook de begroting van het volgende boekjaar, ter goedkeuring voor aan de algemene vergadering, die kwijting geeft aan de bestuurders en aan de toezichthouder op de rekeningen. IV‐ ALGEMENE VERGADERING. ART. 22. De algemene vergadering is het hoogste gezag van de vereniging. Haar bevoegdheid wordt bepaald door de wet en door de statuten. De algemene vergadering is samengesteld uit de werkende en de toegetreden leden van de vereniging. Tot haar bevoegdheid is voornamelijk voorbehouden: a. de wijziging van de statuten van de vereniging; b. de benoeming en de afzetting van de bestuurders; c. de goedkeuring van de begroting en van de rekeningen; d. de vrijwillige ontbinding van de vereniging; e. de benoeming en de afzetting van de toezichthouders op de rekeningen en het bepalen van hun bezoldiging indien een bezoldiging wordt toegekend; f. de kwijting aan de bestuurders en de toezichthouders op de rekeningen; g. de uitsluiting van een werkend lid; h. de vaststelling van de lidmaatschapsbijdragen; i. de omzetting van de vereniging in een vennootschap met sociaal oogmerk en in alle gevallen waarin de statuten dat vereisen.
101
ART. 23. Er moet ten minste elk jaar een algemene vergadering gehouden worden in de loop van het tweede trimester van het maatschappelijk jaar. Een buitengewone algemene vergadering kan gehouden worden telkens als het belang der vereniging het eist, ingevolge beslissing van de raad van bestuur. Zij moet gehouden worden wanneer ten minste een vijfde van de werkende leden het aanvraagt. Al de leden, zowel werkende als toegetreden leden, worden opgeroepen. ART. 24. De leden worden persoonlijk voor de algemene vergaderingen opgeroepen door de raad van bestuur, per brief, ondertekend door de voorzitter of een bestuurder in naam van de raad van bestuur en gericht aan elk lid, ten minste acht dagen vóór de vergadering. De oproepingsbrief maakt melding van de dagorde, de datum, het uur en de plaats van de vergadering. Elk door één twintigste van de werkende leden ondertekend voorstel moet op de dagorde gebracht worden. Behalve in de gevallen voorzien in de wet kan de algemene vergadering geldig beslissen over punten die niet op de dagorde werden ingeschreven. ART. 25. De algemene vergadering wordt voorgezeten door de voorzitter van de raad van bestuur of, bij diens afwezigheid, door de oudste in dienstjaren aanwezige bestuurder. De voorzitter duidt de secretaris aan. ART. 26. Elk lid heeft het recht aanwezig te zijn op en deel te nemen aan de algemene vergadering, hetzij persoonlijk, hetzij door tussenkomst bij schriftelijke volmacht van gelijk welke door hem gekozen mandataris die zelf lid is. Geen mandataris mag echter drager zijn van meer dan twee volmachten. Alleen de werkende leden hebben stemrecht en beschikken ieder over één stem. De toegetreden leden hebben geen stemrecht. Zij kunnen nochtans deelnemen aan de algemene vergaderingen met raadgevende stem. ART. 27. In algemene regel is de vergadering geldig samengesteld, welk ook het getal der aanwezige of vertegenwoordigde leden zij, en haar beslissingen worden genomen bij eenvoudige meerderheid der uitgebrachte stemmen, behalve in geval van andersluidende beslissing door de wet of de statuten. Bij staking van stemmen is deze van de voorzitter beslissend. ART. 28. De beslissingen van de algemene vergadering worden opgenomen in processen‐verbaal getekend door de voorzitter en de secretaris. Deze processen‐verbaal worden bewaard op de maatschappelijke zetel waar alle werkende en toegetreden leden er kennis kunnen van nemen, zonder verplaatsing. Zij kunnen ervan uittreksels of kopie bekomen die ondertekend worden door de voorzitter en de secretaris‐generaal. Beslissingen ten aanzien van personen kunnen eventueel ter kennis van derden gebracht worden die hiervan het belang verrechtvaardigen, bij middel van een brief getekend door de voorzitter.
102
V – BEGROTINGEN EN REKENINGEN. ART. 29. Het boekjaar loopt van 1 januari tot 31 december. Elk jaar, op 31 december, worden de rekeningen van het verlopen dienstjaar afgesloten en wordt door de raad van bestuur de begroting opgemaakt voor het volgende maatschappelijk jaar, die met de rekeningen ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de gewone algemene vergadering in eerstvolgende zitting. ART. 30. De vereniging is gemachtigd giften en schenkingen van haar leden of van derden te aanvaarden ten titel van ondersteuning of toelage of met bijzondere bestemming, onder de voorwaarden zoals voorzien door de wet. VI – ONTBINDING EN VEREFFENING. ART. 31. In elk geval van vrijwillige ontbinding duidt de algemene vergadering een of twee vereffenaars aan en bepaalt hun bevoegdheid. ART. 32. In elk geval van ontbinding, hetzij vrijwillige of gerechtelijke, op welk ogenblik en voor welke oorzaak zij zich ook voordoet, wordt het netto overblijvend maatschappelijk actief, na het vereffenen der schulden en het aanzuiveren der lasten, besteed aan een werk met een gelijkaardig doel of aan een gelijkaardige instelling, aan te duiden door de algemene vergadering en, zo deze binnen de drie maanden van haar ontbinding geen besluit genomen heeft, door de voorzitter der rechtbank van eerste aanleg te Brussel. ART. 33. Al wat niet voorzien is in de onderhavige statuten zal geregeld worden door de bepalingen van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, zoals gewijzigd door de wetten van 2 mei 2002 en van 16 januari 2003. Onderhavige statuten vervangen de statuten gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 25 oktober 1929. Gedaan te Antwerpen, 29 juni 2004 in drie originele exemplaren.
103