Bijlage 1 Het maken van een POP / LWP................................................................. 21 Bijlage 2 Materiaal bij opdracht 2: Schoolculturen .................................................... 23 Bijlage 3 Stagekaarten.............................................................................................. 29 Stagekaar Voltijd/OidS 2014-2015 ........................................................................ 29 Stagekaar Deeltijd 2014-2015 ............................................................................... 32
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
2 2
Voorwoord In blok 1 en 2 van jaar 4 is de minor geroosterd. Tijdens de minor ben je op school bezig met de minorpraktijk opdrachten, waarbij je aan je onderzoeksvaardigheden werkt. Natuurlijk ontwikkel je dan ook je docentcompetenties en verzamel je ook bewijzen, waarmee je dat aan kan tonen dat je groeit naar het startbekwaam stadium. In blok 3 en 4 zijn de stagebegeleidingsbijeenkomsten geroosterd, die je helpen voor te bereiden op het startbekwaam-assessment.
In jaar 4 loop je zelfstandig stage. Je bent verantwoordelijk voor je eigen lesgeven en functioneren in de school. Je vakcoach en je stagebegeleider kijken op afstand mee en vragen naar de redenen van je keuzes. Het proces van bewuste keuzes maken en deze kunnen onderbouwen is kenmerkend voor jaar 4. Gedurende de LIO-stage verfijn je jouw docentcompetenties, te weten de competenties 1 t/m 4 en 7. Daarnaast ga je aan de slag met competentie 5 en 6. Orde, directe instructie en activerende didactiek spelen nog een belangrijke rol maar in dit jaar verleg je de aandacht van microniveau (de klas) naar meso- (de school, parallelklassen, ouders) en macroniveau (onderwijs, schoolculturen, visie). Je kijkt dus met steeds grotere afstand naar je eigen functioneren en naar alle facetten van de school.
We wensen jullie een inspirerende stage en een succesvol afstudeerjaar toe! Namens de stagebegeleiders,
Erik van Caem Coördinator stage jaar 4
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
3 3
1 Verantwoording 1.1
Leraar worden: vakmanschap en meesterschap
De Rotterdamse Lerarenopleiding heeft een belangrijke missie: we willen docenten opleiden die zowel over vakmanschap als meesterschap beschikken. Het betekent dat je, aan het einde van deze opleiding, beschikt over een gedegen vakinhoudelijke basis voor het vak waarin je les gaat geven (vakmanschap), maar ook dat je op interpersoonlijk, pedagogisch, didactisch en organisatorisch gebied een bepaald basisniveau hebt bereikt (meesterschap). Tijdens de opleiding neem je deel aan een aantal cursussen rondom je vak en ook aan de vakoverstijgende, beroepsvoorbereidende onderdelen. Je beschikt in de loop van de jaren over steeds meer samenhangende kennis en vaardigheden, met daarbij een juiste beroepshouding. Zo’n combinatie van bepaalde kennis, vaardigheden en houding noemen we een competentie. In de stages, het hart van de opleiding, komen vakmanschap en meesterschap bij elkaar. Je boekt er succes, je gaat er de fout in, je wordt langzaamaan competenter.
1.2
Functies van de stage
De stage vervult binnen het IVL, de lerarenopleiding, de volgende functies: -
Oriënteren op het beroep: tijdens je stage doe je een veelheid aan ervaringen op in situaties
die zoveel mogelijk lijken op de latere werkomgeving. Je oriënteert je op verschillende scholen, het onderwijs, het leraarsberoep en andere educatieve taken. In de eerste stage ligt de nadruk op deze taak, in latere jaren worden de volgende taken belangrijker: -
Leren lesgeven: je doet ervaring op in het verzorgen van onderwijs, de begeleiding van
leerlinggroepen en van individuele leerlingen. Dit is natuurlijk de kern van het leraarsberoep. -
Leren reflecteren: je reflecteert systematisch op je handelen als leraar, zowel in het contact
met leerlingen en leerdoelen, als in het kader van overleg met collega’s en als lid van een team. -
Zelfbeeld verhelderen: je krijgt steeds beter in beeld wat je sterke en zwakke kanten zijn,
welke aspiraties en eigenschappen je hebt, wat je persoonlijke en vakdidactische repertoire is, hoe je dit effectief in kunt zetten en uit kunt breiden. -
In jaar vier komt hier de functie differentiëren binnen lesgeven bij. Je doet ervaring op in het
verzorgen van onderwijs, de begeleiding van klassen en van individuele leerlingen. In het laatste jaar ga je aan de slag met het uitbreiden van je handelingsrepertoire dat je theoretisch kunt onderbouwen. Je leert wanneer je wat moet inzetten en je bent in staat het effect van je handelen te signaleren en bij te stellen
1.3
Opbouw leerlijn Leren en Werken
Elke stage heeft zijn eigen accent. Deze accenten zijn duidelijk gerelateerd aan de opleidingsfase waarin je je bevindt. In de propedeutische fase ligt het accent op het oriënteren op het beroep. In de hoofdfase ligt het accent op het leren lesgeven. In het tweede jaar besteed je aandacht aan directe
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
4 4
instructie, en werkvormen waarbij je vooral klassikaal-frontaal te werk gaat. In het derde jaar leer je meer open werkvormen te hanteren, waarbij de leerlingen leren samenwerken. In het laatste jaar ligt het accent op het functioneren in een schoolorganisatie: samenwerken en omgang met collega’s, contact met ouders. Ook verwoord je je eigen visie op onderwijs en het beroep van leraar. Zo bouw je ervaringen op een verantwoorde manier op en ontstaat er een samenhangende leerlijn. Deze noemen wij de leerlijn Leren en Werken. De accenten per jaar liggen besloten in de leerwerktaken die je voor elke stage moet doen. Voor jaar 1 zijn er leerwerktaken die je helpen bij het oriënteren op je beroep. In het tweede en derde jaar voer je leerwerktaken uit die vooral te maken hebben met het lesgeven. In het vierde jaar werk je, naast het lesgeven, ook aan leerwerktaken die gericht zijn op het werken in een schoolorganisatie en het ontwikkelen van een visie op onderwijs en beroep.
1.4
Leerdoelen stage afstudeerfase
In jaar 4 bereid je je voor op het startbekwaam-assessment, het afstudeeronderdeel van de stage. De leerdoelen van stage jaar 4 ofwel afstudeerfase, zijn gelijk aan de beoordelingsstandaard van het startbekwaam-assessment. Hieronder staat deze beoordelingsstandaard.
Competentie 1: interpersoonlijk competent De student
Hanteert in contacten met leerlingen bewust een arsenaal aan verbale en non-verbale middelen
Maakt bewust en effectief gebruik van een arsenaal aan gesprekstechnieken (doorvragen, spiegelen)
Maakt bewust en effectief gebruik van een variatie aan strategieën en middelen om gedrag van leerlingen in goede banen te leiden
Voert een proactief beleid gericht op inbreng van leerlingen
Kan zijn gedrag vanuit theoretische en methodische inzichten verantwoorden
Competentie 2: pedagogisch competent De student
Schept een klimaat waarin leerlingen en docenten op een respectvolle manier met elkaar omgaan en expliceert achterliggende waarden en normen
Bevordert systematisch initiatief en verantwoordelijkheid van leerlingen
Ontwerpt een aanpak om rekening te houden met allerlei verschillen tussen leerlingen en tussen groepen, voert die uit en kan die verantwoorden
Werkt op basis van zijn pedagogische opvattingen en achterliggende concepten systematisch aan het scheppen van een veilige leeromgeving en een positief klimaat
Kan de gekozen pedagogische aanpak toelichten en verantwoorden
Competentie 3: vakinhoudelijk en –didactisch competent De student
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
5 5
Begeleidt verschillende typen leerprocessen en kan deze op basis van achterliggende concepten analyseren en bijsturen
Analyseert leerproblemen en ontwikkelt materiaal voor de aanpak hiervan
Hanteert een breed scala aan leer- en onderwijsstrategieën en kan de inzet ervan verantwoorden
Ontwerpt leertrajecten op basis van een samenhangend didactisch concept
Ontwikkelt beoordelingsinstrumenten en –procedures en kan deze verantwoorden
Kiest op basis van een gedegen kennis van het (school)vak leerstof, maakt deze toegankelijk en kan zijn keuze en aanpak verantwoorden
Competentie 4: organisatorisch competent De student
Hanteert in overleg met leerlingen heldere afspraken, regels en procedures en maakt leerlingen in toenemende mate mede verantwoordelijk
Weet op adequate en flexibele manier om te gaan met (mogelijke) ordeverstoringen en is hierbij proactief
Communiceert met leerlingen over inhoud, structuur en relevantie van onderwijsactiviteiten
Plant en organiseert zodanig dat het een effectieve bijdrage levert aan de zelfsturing
Verantwoordt de organisatie van zijn onderwijs en klassenmanagement
Competentie 5: competent in samenwerken met collega’s De student
stelt zich op de hoogte van relevante zaken buiten de school;
Werkt samen en communiceert met collega’s en stelt daarbij zo nodig knelpunten aan de orde
Is proactief in het geven en benutten van collegiale hulp en heeft zicht op zijn positie in het team
Ontwikkelt activiteiten op schoolniveau, bereidt ze voor en voert ze uit
Verantwoordt zijn bijdrage als teamlid en lid van de onderwijsorganisatie
Competentie 6: competent in samenwerken met de omgeving De student
Maakt zo nodig op een zorgvuldige wijze gebruik van instellingen en personen buiten de school voor inrichting van het onderwijs
Houdt in contacten naar buiten rekening met de identiteit en pedagogische waarden van de school
Kan in zijn contacten met ouders zo nodig zijn professionele opvattingen, werkwijze en benadering verantwoorden
Competentie 7: competent in reflectie en ontwikkeling De student
Werkt planmatig aan de ontwikkeling van zijn competenties, maakt dit inzichtelijk en kan dit verantwoorden
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
6 6
Analyseert op methodische wijze probleemsituaties in de beroepspraktijk en werkt systematisch aan oplossingen
Vraagt systematisch om feedback en gebruikt die voor zijn ontwikkeling maar benut ook ongevraagde feedback
Verantwoordt zijn visie op leren en docentschap op basis van theoretische concepten
Maakt voor de ontwikkeling van zijn beroepshouding en handelingsrepertoire bewust gebruik van ontwikkelingen op onderwijskundig- en vakgebied
1.5
Leerdoelen stagebegeleiding afstudeerfase
De student:
maakt een startbekwaamdossier waarin hij/zij bewijst dat hij/zij de competenties op startbekwaamheidsniveau beheerst.
kan zijn handelen ondersteunen en onderbouwen door relevante theorieën.
kan de problemen die hij in zijn stage tegenkomt benoemen, analyseren en daarbij kritisch naar zijn eigen rol kijken
is zich bewust van zijn eigen kwaliteiten
kan problemen van medestudenten (medecollega’s) analyseren en kan feedback geven op het functioneren van de ander.
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
7 7
2 Uitgangspunten stage Binnen de lerarenopleiding wordt regelmatig gebruik gemaakt van een aantal begrippen: competenties, de leercyclus, leerwerktaken. Verschillende basisdocumenten liggen hieraan ten grondslag (competentiegids, handleiding bij de competentiegids). In dit hoofdstuk worden deze begrippen kort beschreven.
2.1
Competenties
De lerarenopleiding van Hogeschool Rotterdam werkt met zeven competenties. Deze zijn vastgelegd in de wet Beroepen in het Onderwijs (wet BiO) – een startbekwame leraar moet beschikken over deze zeven competenties. In de loop van je opleiding doe je twee assessments. Aan het einde van de hoofdfase, jaar 3 dus, is er het lio-assessment. Je toont daar aan dat een bepaald basisniveau hebt bereikt op alle zeven gebieden: je kunt de verantwoordelijkheid voor een klas goed aan. In het laatste assessment, het assessment startbekwaam toon je aan dat je beschikt over de zeven competenties van een startbekwame leraar. Deze twee assessments zijn bepalend voor de voortgang van de opleiding. Tijdens de assessments spelen de competenties een belangrijke rol: in hoeverre kun je aantonen dat je competenter bent geworden? Een student die afstudeert, wordt als startbekwaam beoordeeld als hij deze competenties in voldoende mate beheerst. Je leest meer over de competenties en onze filosofie in de Competentiegids van de startbekwame leraar voor het tweedegraads gebied en in de handleiding bij de competentiegids 1. De competenties zijn de basis van elk assessment: je toont aan dat je competenter bent geworden. Contexten Leerlingen
Een leerwerktaak is een taak die je uitvoert in het kader van je stage. Deze richt de aandacht op bepaalde vaardigheden die belangrijk zijn voor een docent. Binnen elke leerwerktaak heb je ruimte om eigen leervragen te onderzoeken. Wel is vastgesteld wat je minimaal moet doen en/of uiteindelijk moet kunnen om een voldoende voor je stage te krijgen. Na het lezen van de leerwerktaak wordt je duidelijk:
wat je moet doen op je stage;
hoe je je erop moet voorbereiden;
wat je kunt verwachten van je docent/stagebegeleider en je vakcoach;
wat je in je digitale portfolio moet opnemen per LWT.
2.3
Leercyclus
Een belangrijk instrument om je eigen leren ter hand te nemen is de leercyclus. Deze bestaat uit vier fasen. In de eerste fase maak je een Persoonlijk Ontwikkelings Plan (POP). Hierin heb je eigen leervragen geformuleerd en gespecificeerd. Dan volgt de fase van concrete plannen maken, je maakt een LeerWerkPlan (LWP). Hierin koppel je concrete activiteiten die je kunt uitvoeren in het kader van je leervraag. In de derde fase voer je je plannen uit en tenslotte reflecteer je op de opgedane ervaringen in de vierde fase. Op basis van die reflectie kom je waarschijnlijk weer op nieuwe leervragen en zo is de cirkel rond. Van het doorlopen van de leercyclus doe je verslag in je portfolio.
2.4
Register praktijkleren
In stage jaar 1 werk je met het Register Praktijkleren. Het Register Prakijkleren is een website waar je gericht kunt zoeken naar stage-opdrachten. In het register praktijkleren vind je de verplichte en keuzeopdrachten per LWT. Ook in het hogere jaren kun je met dit register werken om je leerwerktaken invulling te geven. Nu zijn er echter geen verplichte activiteiten, maar kun je de site gebruiken ter inspiratie. Wil je bijvoorbeeld graag weten hoe je invulling kunt geven aan een bepaalde leerwerktaak, dan kun je zoeken op competenties, kenmerkende situaties en/of stadia om na te gaan welke activiteiten daarbij passen. Het is niet verplicht om dit te doen, maar zoeken in dit register kan je leuke ideeën opleveren. Je kunt het register vinden op https://registerpraktijkleren.hr.nl op de opgedane ervaringen in de vierde fase. Op basis van die reflectie kom je waarschijnlijk weer op nieuwe leervragen en zo is de cirkel rond. Van het doorlopen van de leercyclus doe je verslag in je portfolio.
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
9 9
3 Praktische zaken 3.1
Voorwaarden deelname
Toelatingseisen voor de stage (leren&werken) van jaar 4. De laatste stage- of leren&werkenperiode is bedoeld als verdiepende, afsluitende fase van de opleiding tot tweedegraads leraar, waarbij de student zoveel mogelijk als zelfstandig leraar opereert onder eindverantwoordelijkheid van een bevoegd docent als coach. Er zijn twee varianten in jaar 4 met verschillende toegangseisen.
De wettelijke toelatingseisen waaraan moet zijn voldaan om aan de wettelijk bepaalde lio-stage te mogen beginnen zijn:
minimaal 144 studiepunten behaald hebben (wettelijke voorwaarde);
stage jaar 3 met het assessment lio-bekwaam met goed gevolg afgerond hebben;
alle beroepsvoorbereidende en vakdidactische onderdelen tot en met jaar 3 behaald hebben.
De toelatingseisen waaraan moet zijn voldaan om aan de 4e jaarsstage óf docentschap met dispensatie te mogen beginnen zijn:
stage jaar 3 met het assessment lio-bekwaam met goed gevolg afgerond hebben;
óf 15 studiepunten stage jaar 3 met een voldoende hebben afgerond, plus een door het assessmentcentrum vastgestelde datum voor het lio-assessment uiterlijk in periode 3 van jaar 4;
indien een student aan het eind van blok 3 in jaar 4 zijn lio-assessment niet heeft behaald, kan de student de jaar 4 stage niet vervolgen.
3.2
Organisatie
Net zoals in het derde jaar regel je zelf je eigen stageplek, natuurlijk kan je school waar je praktijkopdracht van de minor hebt uitgevoerd ook je stageschool zijn. Veel studenten hebben in plaats van een officiële stageplek een baan. Je bent, ook bij een baan, verplicht om het stagecontract in te leveren bij het stagebureau. Pas als het stagecontract ondertekend is EN geregistreerd is bij het stagebureau neem je formeel deel aan de stagebegeleiding jaar 4. Het stagecontract is een juridisch document dat in onheldere of vervelende situaties een belangrijke rol heeft. Bovendien: communicatie tussen stagebureau en stageschool moet mogelijk zijn, dat kan alleen als helder is om welke stagescholen het gaat.
3.3
Duur stage, stagedagen
De stage begint in principe in de eerste week van blok 3 en eindigt in de laatste week van het cursusjaar. Je bent dus in de blokken 3 en 4 op stage. De stagedagen zijn voor de voltijd op woensdag en donderdag.Een belangrijke afspraak die je met de stageschool moet maken is dat je niet meer dan 10 lesuren per week ( Max 0.40 Fte) voor je rekening neemt.
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
10 10
3.4
Vergoeding stage
Er zijn geen vaste afspraken over de vergoeding voor het werk dat je verzet in je vierdejaars stage. De ene school biedt wel een vergoeding, de andere school niet.
3.5
Begeleiding
De manier waarop je op de stageschool begeleid wordt verschilt van school tot school. Als je het reguliere traject volgt kun je met verschillende mensen te maken krijgen. Soms heeft een school een zogenaamde Begeleider op School, een BOS, die de begeleiding van het hele groepje op zich neemt, en met wie je telkens overlegt over wat je plannen zijn en hoe die te realiseren zijn. Een belangrijk thema bij het eerste gesprek is dan hoe de begeleiding georganiseerd wordt. Het is belangrijk om te weten dat er regelmatig een collega bij je achter in de klas moet zitten om feedback te geven. Het uiteindelijk de bedoeling dat je kunt aantonen dat je bent gegroeid op de ontwikkelpunten uit je LIO-assessment en dat je instaat bent op pedagogisch en didactisch niveau te differentiëren.
3.6
Aanwezigheid stagebegeleiding
De stagebegeleider organiseert stagebegeleidingsbijeenkomsten op Hogeschool Rotterdam. Je bent verplicht om hierbij aanwezig te zijn. Per blok bent minimaal 80% van de bijeenkomsten actief aanwezig. Voor elke keer dat je afwezig was, geef je een geldige reden op en lever je een verslag van de gemiste bijeenkomst in (zie hoofdstuk 5: Beoordeling). Als je minder dan 80% aanwezig bent geweest, heeft de stagebegeleider de mogelijkheid om je de toegang tot de les te ontzeggen. Dit betekent ook dat je het huidige cursusjaar geen beoordeling krijgt voor de stage. De stagebegeleider komt minimaal 1 keer bij je op bezoek, en heeft verder regelmatig contact via de mail en/of telefoon met je vakcoach om over de voortgang te spreken.
3.7
Beoordeling
In hoofdstuk 5 staat concreet beschreven wat er bij de leerwerktaak van je verwacht wordt. De stagepunten behorende bij S4A01X (8 EC) zijn gekoppeld aan de leerwerktaak, de stagebegeleidingsbijeenkomsten en het maken van het assessment dossier. De code S4B01X (0 EC) is gekoppeld aan het startbekwaam-assessment. Ben je hier voor geslaagd, dan kent de opleidingsassessor de punten toe. De opleidingsassessor registreert de studiepunten in in Osiris. Voor de precieze procedure en inhoud van het startbekwaam-assessment, verwijzen we naar de brochure startbekwaam-assessment.
3.8
Verantwoordelijkheden van stagiair(e)
Jij bent als student zelf verantwoordelijk voor je daden op de stageschool, maar tegelijkertijd het visitekaartje van Hogeschool Rotterdam. Deze verantwoordelijkheid strekt zich uit tot iedereen in de school en tot alles wat met de school samenhangt. Het komt hierop neer:
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
11 11
Je past je aan aan de organisatie van de school en stelt je loyaal op tegenover de doelstellingen van de school, óók als die van levensbeschouwelijke aard zijn.
Je bent op tijd aanwezig voor lessen, afspraken, vergaderingen en dergelijke. Als richtlijn houden we aan dat je tussen 8.30 en 15.30 uur aanwezig bent, maar de school kan andere tijden aanhouden.
In geval van ziekte neem je bijtijds contact op met de stageschool om je af te melden en een nieuwe afspraak te maken. Ook je stagebegeleider stel je hiervan op de hoogte.
Gemiste stagedagen worden ingehaald. Je maakt daarover zelf een afspraak met de begeleider op de stageschool.
Je gaat zorgvuldig met gegeven leer- en hulpmiddelen om.
Je onderhoudt zo goed mogelijk contact met alle voor jou relevante betrokkenen.
Je houdt rekening met de geschreven en ongeschreven regels van de school. Je gedrag is sociaal aanvaardbaar, je taalgebruik correct en je kleding is verzorgd en aangepast aan de situatie op school.
Je neemt het vertrouwelijke karakter van informatie over school, medewerkers en leerlingen in acht, ook in de schriftelijke informatie in het portfolio en rapportages.
3.9
Taken en verantwoordelijkheden van andere betrokkenen
Er zijn verschillende personen betrokken bij je stage. Hieronder een overzicht van deze personen en een beschrijving van hun taken en verantwoordelijkheden. De stagebegeleider beoordeelt in de eerste drie blokken de voortgang van je stage. Doorslaggevend hierbij is de kwaliteit van je portfolio en het oordeel van je vakcoach. Hij/zij bezoekt je stageschool minimaal één keer, is aanspreekpunt voor de vakcoach en is verantwoordelijk voor de begeleiding vanuit de hogeschool. Het Stagebureau is in jaar 3 verantwoordelijk voor de administratie van stagecontracten. Er zijn verschillende soorten stagescholen. Bij opleidingsscholen is er sprake een regiomanager, een BoS en een docentbegeleider. De regiomanager is in dienst van de lerarenopleiding en verzorgt het contact tussen de lerarenopleiding en de stageschool. Hij/zij zal op de stageschool in de meeste gevallen contact hebben met de directie of de Begeleider op School. De BoS is de contactpersoon vanuit de stageschool voor Hogeschool Rotterdam. Hij/zij is verantwoordelijk voor de begeleiding binnen de stageschool. De vakcoach heeft als belangrijkste taak jou te begeleiden op het moment dat je stage loopt. Hij/zij is degene waar je op de werkvloer het meest mee te maken hebt, laat je toe in zijn klas, geeft feedback op je prestaties, en geeft aan het eind van de stage een beoordeling. Hij/zij zorgt ervoor dat je beschikt over materialen en dat je kunt werken aan je leerwerktaken. Een positieve beoordeling van je vakcoach is voor de stagebegeleider een belangrijke basis voor al dan niet toekennen van stagepunten in de eerste drie blokken. Bij niet-opleidingsscholen verloopt dit proces iets anders, soms heb je de (lokatie)- directeur die je als eerste ontvangt en jou introduceert bij de vakcoach. De meeste niet- opleidingsscholen hebben gekozen voor zo’n soort constructie.
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
12 12
4 Inhoud stage 4.1
Leerwerktaak 4.1: Differentiëren op groepsniveau
In één zin: Pedagogisch en didactisch differentiëren op klas- en leerling-niveau Periode: blok 3 en 4 Stadium: 5-6 Competenties: 3
Leerdoelen
Je kunt een methodegebonden les afstemmen op de behoeften van de groep op vakdidactisch gebied waarbij je ook afstemming zoekt op het interpersoonlijk, pedagogisch en organisatorische gebied.
Je kunt bij het afstemmen van een methodegebonden les op de groep gebruik maken van nieuwe media.
Je stelt de les op basis van (video)analyse en evaluatie bij.
Je kunt expliciteren welke keuzes je gemaakt hebt en welk effect gemaakte keuzes hebben op de leerlingen.
Je kunt aangeven hoe je de verschillende achtergronden van leerlingen optimaal hebt benut.
Je kunt aangeven op welke manier Taalgericht Vakonderwijs geïntegreerd is in jouw lessen.
Wat ga je doen? Selecteer een methodegebonden les die je bij voorkeur aan twee (parallel)klassen kunt geven. Beide klassen hebben een verschillende beginsituatie op bijvoorbeeld vakinhoudelijk of niveau. De afstemming tussen onderwijsbehoeften van de twee verschillende klassen en jouw onderwijsaanbod (de verrijkte methodegebonden les) staan centraal in deze leerwerktaak. Deze leerwerktaak voer je zelfstandig uit waarbij je verschillende lessen ontwerpt en uitvoert.
Beschrijf in de lesvoorbereiding de beginsituaties van de klassen en de wijze waarop je daarop inspeelt.
Vermeld op de lesvoorbereidingsformulieren welke aanpassingen en middelen je hebt gedaan om de les zo goed mogelijk af te stemmen op de leerlingen.
Laat je les opnemen door je vakcoach of een medestudent/collega.
Evalueer de gegeven lessen en stel op grond van de evaluaties de lessen bij.
Vermeld in de reflectie van de leerwerktaak expliciet welke effecten je aanpassingen hadden. Voeg ontwikkelde materialen / aanpassingen toe aan je portfolio.
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
13 13
Waarom? In elke klas zitten leerlingen met verschillende niveaus, (talige) achtergronden, motivatie, leerstijlen en nog veel meer. Daarnaast is ook de groepsdynamica in elke klas anders. Dat betekent dat ook methodegebonden lessen op de groep afgestemd moeten worden. Dat kan op talloze manieren. Binnen deze leerwerktaak ga je je les afstemmen op de groep. Je gaat differentiëren, bijvoorbeeld op niveau, leerstijl, motivatie of ….. Dat betekent dat je keuzes maakt voor didactische werkvormen, gebruik maakt van verschillend (beeld)materiaal of ……. Naast die afstemming is het ook belangrijk dat je optimaal gebruik maakt van de verschillen in culturele en talige achtergronden. Maak daarbij gebruik van de opgedane kennis en ervaring uit de cursussen van vakdidactiek en beroepsvoorbereiding zoals Taalgericht Vakonderwijs. Je kiest hierbij 2 keer een verschillende insteek waarop je gaat differentiëren, die gekoppeld is aan de competenties 3: vakdidactisch.
Mogelijke bronnen
Vakdidactiekboeken
Ebbens, S. (19309812038). Samenwerkend leren.
Ebbens, S. (r78237589437. Effectief leren
Geerligs, T. (2834830) Lesgeven en zelfstandig leren
Tips voor uitvoering
Vraag je vakcoach om aspecten didactisch differentiëren op te nemen op video, zodat jouw functioneren aan de hand daarvan besproken kan worden.
Rol vakcoach
Specifieke feedback geven op de lessen van de student op differentiëren (dit mag handgeschreven – de student scant dit in).
Voortgang monitoren, bij twijfel contact opnemen met stagebegeleider.
Rol stagebegeleider
Stagebezoek, indien mogelijk een les bijwonen.
Bespreken stage-ervaringen tijdens stagebegeleidingsbijeenkomsten
Voortgang uitwerking leerwerktaak bewaken
Beoordelen (digitaal) inleverwerk in de inlevermap/digitaal portfolio op n@tschool
Resultaat in (digitaal) inlevermap/digitaal portfolio op n@tschool Zie hoofdstuk 5 Beoordeling.
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
14 14
4.2
Opdracht 1: Onderwijsvisie
In de voorgaande stages ben je waarschijnlijk minder bezig geweest met competentie 5 en 6. In het werken aan de verschillende casussen kom je wel met collega’s, ouders en buitenschoolse instanties te werken. Met de opdracht hieronder wordt je bewust van de pedagogische en onderwijskundige aanpak van de school, zodat je er ook naar kan handelen in gesprekken met ouders.
A. Onderwijsvisie in kaart brengen In deze opdracht ga je de onderwijskundige en pedagogische visie van je school in kaart brengen. En je vergelijkt dit met je eigen onderwijsvisie. Interview daartoe beleidsmedewerkers, directieleden en/of andere medewerkers. Verwerk daarin drie aspecten:
visie op leerlingen
visie op leren
visie op docenten
De onderstaande vragen kunnen daarbij een ondersteuning bieden. Visie op leerlingen
hoe wil men met leerlingen omgaan?
welke aspecten zijn in het schoolbeleid ten aanzien van leerlingen opgenomen?
welke vormen van leerlingenbegeleiding zijn op school aanwezig?
Visie op leren
hoe wil men het leren bij leerlingen stimuleren? (noem zo mogelijk praktijkvoorbeelden)
basisvorming/studiehuis/moduleren/open leren – welke voor- en nadelen heeft de wijze waarop jouw school omgaat met genoemde onderwerpen?
Visie op docenten
op welke wijze probeert men het beleid ten aanzien van docenten, bijvoorbeeld de sfeer en het leefklimaat, te verbeteren (noem zo mogelijk praktijkvoorbeelden).
B. Vergelijkingsopdracht Formuleer op dezelfde wijze als hierboven je eigen onderwijskundige en pedagogische visie en vergelijk deze met de schoolvisie.
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
15 15
4.3
Opdracht 2: Schoolcultuur
Leraar zijn lijkt soms een individueel beroep, maar in wezen wordt het gekenmerkt door gedeelde verantwoordelijk. Samen met je collega’s is een leraar immers verantwoordelijk voor het onderwijs, de ontwikkeling van het pedagogisch klimaat en de voor de dagelijkse uitvoering van de organisatie in een school. De kwaliteit van de onderlinge samenwerking is bepalend voor het uiteindelijke resultaat (competentiegids, comp 5). In opdracht 1 heb je het onderwijskundig concept van de school onderzocht, maar in de dagelijkse praktijk is de schoolcultuur belangrijk voor het klimaat op school. Om deze samenwerking te bewerkstelligen en om het onderwijs verder te verbeteren en te ontwikkelen zijn er op een school diverse formele en informele overlegstructuren. Van elk teamlid wordt verwacht dat deze hieraan een actieve bijdrage levert. Lees de theorie ‘Wat is een schoolcultuur’ en het artikel van de Loor (bijlage 3) over verschillende onderwijsculturen en werk de onderstaande vragen uit. 1.
Ga na of je de heersende cultuur op jouw stageschool kunt ontdekken en beschrijf die aan de
hand van typerende kenmerken. 2.
Hoe zou jij de ideale onderwijscultuur beschrijven?
3.
Welke kwaliteiten heb jij in huis en wil je graag inzetten op je stageschool?
4.
Hoe denk je dat het beste voor elkaar te krijgen?
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
16 16
5 Beoordeling In dit hoofdstuk staat waar je aan moet voldoen om de 8 studiepunten behorende bij code SAF01X te verkrijgen
5.1
Beoordeling leerwerktaak 4.1
Wat?
Toelichting
Toelichting bij de 2
Je geeft aan wat de motivatie is om specifiek deze insteek van
verschillende insteken van
differentiatie (niveau, leerstijl, motivatie enz.) te kiezen en geeft aan
differentiatie.
wat je in de literatuur hebt gevonden over deze differentiatie.
Uitgewerkt POP en LWP.
De leervragen en het leerwerkplan rondom differentiatie geschreven in (de geest van) het format in bijlage 1.
Beschrijvingen lessen*
De oorspronkelijke methodegebonden lessen. Een toelichting op de keuze voor deze methodegebonden lessen. De aangepaste lesvoorbereidingen plus motivatie. De middelen die je hebt gebruikt om de methodegebonden les te verrijken of een beschrijving ervan.
Taalgericht Vakonderwijs
Uit je beschrijving blijkt dat TVO niet incidenteel, maar een geïntegreerd onderdeel is van je lessen.
Evaluaties
Je gaat na hoe de lessen verlopen zijn en geeft aan in welke mate je geslaagd bent in het differentiëren in die les.
Reflecties
Een reflectie op metaniveau waarin je terugkoppelt (geformuleerde leerdoelen en theorie) en vooruit koppelt (bijgestelde leerdoelen).
Observaties
Lesobservaties van derden met de bespreking ervan, waarbij het differentiëren centraal staat.
Video’s
Video-opnames met analyse waarbij het differentiëren centraal staat.
*Het aantal lessen is niet vastgelegd. Om aan te kunnen tonen dat je competent bent, zullen meerdere lessen per insteek van differentiatie ingeleverd moeten worden.
5.2
Beoordeling opdracht 1
Wat?
Toelichting
1A
Je geeft aan op welke manier, je aan de informatie bent bekomen om deze opdracht te maken. (welke documenten, wie geïnterviewd? ….) Je hebt de visie op leerlingen, leren en docenten in 3 aparte onderdelen beschreven.
1B
Je hebt de visie op leerlingen, leren en docenten vergeleken met je eigen visie en in 3 aparte onderdelen beschreven. Het wordt duidelijk waar de verschillen en overeenkomsten per
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
17 17
onderdeel zitten.
5.3
Beoordeling opdracht 2
Wat?
Toelichting
2A
De genoemde schoolcultuur is onderbouwd met kenmerken en termen uit het artikel ‘Wat is een schoolcultuur’.
2B
De ideale schoolcultuur is beschreven en onderbouwd met argumenten waarom deze ideaal is.
2C
Per kwaliteit is beschreven op welke manier deze kan bijdragen tot de ideale schoolcultuur.
2D
De beschrijvingen zijn concreet en ondersteunt met voorbeelden.
5.4
Beoordeling startbekwaam-dossier
Wat?
Toelichting
Concept startbekwaam-
dossier
onderdelen het startbekwaam-dossier moet bevatten en aan welke
In de startbekwaam-brochure staat beschreven welke
criteria het moet voldoen.
Verder geldt:
Minimaal 80% van de stagebegeleidingsbijeenkomsten hebben bijgewoond.
Per gemiste bijeenkomst is een geldige reden opgegeven en van de gemiste bijeenkomst is
een verslag ingeleverd.
Tijdens de bijeenkomsten een actieve inbreng en je hebt je ook voorbereid op de
bijeenkomsten.
5.5
Beoordelingscriteria stage
Hieronder lees je over de meer inhoudelijke beoordelingscriteria van LWT 4.1 en het assessmentdossier.
POP/LWP
De leervragen zijn authentiek, gaan over jouw aandachtspunten voor de komende tijd.
Het wordt duidelijk wat je concreet gaat ondernemen aan activiteiten in het kader van jouw leervragen.
Voor later: bij de uitvoering van de leerwerktaken wordt regelmatig teruggegrepen op het POP/LWP.
Lesverslag: lesvoorbereiding, reflectie, feedback en videofragmenten Lesvoorbereidingen
Lesdoelen zijn SMART geformuleerd (minimaal een inhouds- en gedragscomponent).
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
18 18
De les vertoont inhoudelijke samenhang.
Leerlingactiviteiten en docentactiviteiten zijn in balans.
De lesvoorbereiding heeft een direct verband met jouw eigen leerdoel (m.b.t LWT 4.1)
Kwaliteit reflectie op lessen Onvoldoende
Voldoende
Goed
Gebruikt specifieke woorden bij
Beschrijft niet alleen eigen gedrag, maar
Maakt gebruik van een methodiek,
terugblikken, maakt helder welke
ook gedachten en gevoelens die dit
bijvoorbeeld de reflectiecyclus van
aandachtspunten hieruit volgen.
opriepen.
Korthagen, om de essentiële aspecten uit te lichten.
Formuleert een voornemen, en werkt
Formuleert een leervraag en maakt
Beschrijft het geleerde op competentie
hieraan in de volgende les(sen)
duidelijk hoe hier in de volgende lessen
niveau en formuleert een concreet
aandacht aan wordt besteed.
POP/LWP
Feedback van de vakcoach
Het is helder om welke les het gaat.
De feedback is gericht op jouw leervraag.
Je beschrijft hoe je gewerkt hebt met de verkregen feedback.
Videofragment
Het fragment duurt niet langer dan vijf minuten.
Met het videofragment laat je zien dat je een nieuwe, relevante vaardigheid m.b.t. lesgeven beheerst in het kader van LWT 4.1.
Interactie tussen docent en leerlingen is zichtbaar.
Beeld en geluid van dit fragment zijn goed (dat wil zeggen: goed verstaanbaar wat er gezegd wordt, de docent en lln zijn goed in beeld).
Er zit een schriftelijke reflectie bij (zie criteria reflectie), waarbij je aangeeft waarom je deze les wilt laten zien en waar je trots op bent.
Startbekwaam-dossier In de startbekwaam-brochure staat beschreven hoe het assessmentdossier eruit moet zien. De stagebegeleider geeft feedback op deze punten.
De LIO-ontwikkelpunten:
zijn op zo een manier beschreven dat duidelijk wordt wat er concreet met de ontwikkelpunten bedoeld wordt.
beschrijft wat jij gedaan hebt
is voorzien van concrete voorbeelden.
geeft aan wat het resultaat is van wat jij gedaan hebt.
is met onderbouwing gekoppeld aan (deel)competenties.
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
19 19
zijn ieder voorzien van één bewijs, waarmee aangetoond wordt dat je tot startbekwaam niveau bent gegroeid.
is een goed lopende tekst.
is in correct Nederlands geschreven
de bewijzen hebben de volgende kenmerken: -
authentiek
-
actueel
-
relevant
-
gevalideerd
-
correct Nederlands
Het casusdossier:
beschrijft wat de situatie is.
beschrijft wat jij gedaan hebt
is voorzien van concrete voorbeelden.
per kernbegrip zijn de betreffende gedragsindicatoren weergegeven waarop de casus betrekking heeft.
bij elk van de benoemde gedragsindicatoren is onderbouwd op welke manier deze op startbekwaam niveau aanwezig is in de casus.
geeft aan wat het resultaat is van wat jij gedaan hebt.
beschrijft de huidige stand van zaken van jouw ontwikkeling in het docentschap en legt de nadruk op wat je inmiddels bereikt hebt.
bevat nadrukkelijke verwijzingen naar de bewijzen die je wilt opvoeren.
bevat ontwikkelpunten, die logisch uit de terugblik volgen.
Is voorzien van beoordelingen van anderen.
is een goed lopende tekst.
is in correct Nederlands geschreven.
de bewijzen hebben de volgende kenmerken: -
authentiek
-
actueel
-
relevant
-
gevalideerd
-
correct Nederlands
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
20 20
Bijlage 1 Het maken van een POP / LWP Er zijn twee manieren waarop je ervaringen opdoet: ervaringen waar je zelf op hebt aangestuurd, die je hebt gepland, en ervaringen die je gewoon overkomen – ongeplande ervaringen. In je portfolio besteed je uiteindelijk aandacht aan beide soorten ervaringen (zie hiervoor de handleiding portfolio), maar je kunt je in je POP natuurlijk alleen voorbereiden op de geplande activiteiten. Bij het uitwerken van je POP neem je onderstaand overzicht als basis. Dit uitgewerkte overzicht is een zeer belangrijk deel van je portfolio. POP & LWP van leerwerktaak:
POP: overzicht en uitwerking van leervragen
Mijn leervragen zijn: Beschrijf hier je leervragen zoals je ze geformuleerd hebt voor LWT 4.1 en je LIO-ontwikkelpunten. Leervraag 1: Leervraag 2: Leervraag 3: Etcetera Situatieschets / achtergrond Beschrijf hier per leervraag kort hoe je op je leervraag gekomen bent; licht de achtergrond van je vraag toe. Specificeren aspecten van leervragen Om welke aspecten gaat het? Wees zo specifiek mogelijk. Een voorbeeld:je leervraag is ‘Hoe kan ik orde houden?’. Om welke aspecten van orde houden gaat het? Je eigen grenzen aangeven? Concrete actie na een waarschuwing? Doen wat je zegt? Afwisselende werkvormen om ordeproblemen tegen te gaan? ‘haarden’ van wanorde snel kunnen signaleren? Hoe specifieker je bent, des te gerichter worden je activiteiten. De aspecten werk je voor elke leervraag uit. Wanneer tevreden? Wanneer ben je tevreden, welk gedrag moet jij dan vertonen? Dit formuleer je vooraf. Wat je hier beschrijft zijn ‘handvatten’ voor je terugblik straks. Deze punten laat je altijd terugkomen als je reflecteert op je ervaringen. Kun je tevreden zijn? Ook dit doe je per leervraag. LWP: activiteiten die passen bij leervragen Overzicht passende activiteiten Voor de aanvang van je stage: welke activiteiten passen bij jouw leervragen? Wees hier opnieuw zo specifiek mogelijk. ‘Veel lessen geven’ is minder specifiek dan ‘10 lessen waarbij ik de ruimte krijg om te oefenen met directe instructie’.
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
21 21
Overzicht praktische vragen Voor de aanvang van je stage: wat is er praktisch nodig om te werken aan jouw leervragen? Hierbij kun je denken aan: hoeveel lessen kun je ‘overnemen’, mag je zelf (ingrijpende) ordemaatregelen nemen? Kun je een plattegrond van de namen van leerlingen krijgen etcetera? Ook hier laat je elke leervraag de revue passeren. Formuleer alvast in termen van vragen aan je begeleider. LWP vaststellen Aan het begin van de stage stel met je begeleider jouw activiteiten vast. Dit kun je dus pas doen nadat je je vakcoach hebt ontmoet en hebt gesproken over jouw POP. Hier per leervraag een overzicht van voorgenomen en vastgestelde activiteiten.
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
22 22
Bijlage 2 Materiaal bij opdracht 2: Schoolculturen 1. Wat is een schoolcultuur? Wie heeft de meeste invloed op jouw stageschool? Staan de leerlingen en het leren van de leerlingen centraal? Wordt er geluisterd naar leerlingen of leraren die ‘beter’ onderwijs willen? Wordt er gekeken naar de verschillen in kwaliteiten onder de leraren? Wordt er goed samengewerkt in teams aan verschillende taken, zoals onderwijsvernieuwing of buitenschoolse activiteiten? Wordt het lesaanbod regelmatig geëvalueerd en worden uit de evaluaties conclusies getrokken? Kijken de leraren bij elkaar in de lessen? Spreken de leraren elkaar erop aan als er klachten zijn of juist grote successen? Zijn er projecten? Hebben de remmers of de vernieuwers de macht? Worden mensen aangesproken op hun prestaties? Worden er pilots uitgezet om te kunnen proeven of de vernieuwing uitpakt zoals verwacht? Zomaar 13 vragen die te maken hebben met de cultuur op een school. In elke organisatie heerst een bepaalde sfeer, er is sprake van een cultuur. Ook elke school heeft een bepaalde cultuur. De schoolcultuur wordt voor een groot deel bepaald door de mensen die er werken: de docenten en de managers. Managers zetten de lijnen uit waarlangs de schoolcultuur zich zal ontwikkelen. Docenten geven er op hun beurt vorm en inhoud aan. Processen van besluitvorming, de mate van participatie, de omgang met regels, de wijze van omgaan met elkaar: het zijn allemaal cultuurelementen, die de dagelijkse gang van zaken bepalen. Vanuit de organisatietheorieën zijn verschillende cultuurmodellen beschreven. Het is handig om enige kennis te hebben van verschillende cultuurmodellen en de gevolgen ervan. De schoolcultuur (ontleend aan Organisatiecultuur in multiculturele scholen, Damiens 2011) “The heart and soul of school culture is what people believe, the assumptions they make about how school works” (Thomas Sergiovanni, 1986)
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
23 23
Schoolcultuur en daaraan verwante begrippen - van Wieringen (2000)
Het model van Schoen en Teddies (2008) omschrijft de schoolcultuur als een concept bestaande uit vier verschillende dimensies: professionele oriëntatie, organisatiestructuur, kwaliteit van de leeromgeving en een leerlinggerichte focus. Definities van deze cultuurdimensies worden in de volgende figuur verduidelijkt. De eerste dimensie, professionele oriëntatie, verwijst naar het engagement van leden van de school in professionele groei en ontwikkeling, geconcentreerd rond het leren van studenten. De term „oriëntatie‟ hierin verwijst naar de combinatie van zowel psychologische als gedragsaspecten. Organisatiestructuur als tweede dimensie duidt op het belang van organisatiefactoren in de schoolcultuur, aangezien de leiderschaps- en managementelementen een directe impact hebben op de interne processen van de school . Hierbij wordt rekening gehouden met de stijl van leiderschap, de
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
24 24
Definities van schoolcultuurdimensies - Schoen & Teddlie (2008)
visieontwikkeling, de formulering van doelen of actieplannen, het niveau van aanvaarding van en toewijding aan organisatiedoelen, het schoolbeleid en de wijze van besluitvorming. Observaties van schoolfuncties in de derde dimensie, de kwaliteit van de leeromgeving, hebben als doel te omschrijven in welke mate leerlingen betrokken worden in betekenisvolle en cognitief uitdagende ervaringen. Leeromgevingen met een hoge kwaliteit zijn diegene die leerlingen kansen aanreiken om met elkaar, leerkrachten en anderen buiten de klasomgeving, in interactie te gaan. De vierde dimensie, de leerlinggerichte focus, heeft betrekking op de beoordeling van de mate waarin aan de behoeften van individuele studenten wordt voldaan door programma's van de school, het beleid, rituelen, routines en tradities. Ook is er in deze dimensie aandacht voor het niveau van ouderbetrokkenheid, ondersteunende diensten voor leerlingen en gedifferentieerde onderwijsstrategieën. Volgens de auteurs die het model ontwikkelden, bestaan deze vier dimensies elk uit drie verschillende abstractieniveau‟s, namelijk de artefacten, overtuigingen en basisaannamen (Schein, 1992). Het model moet worden gezien als in elkaar passende puzzelstukken, omdat de vier dimensies elkaar overlappen en zeer complementair van aard zijn. Wanneer bijvoorbeeld het leiderschap van leerkrachten wordt bekeken, zou men kunnen zeggen dat dit een indicatie is van dimensie 1, professionele oriëntatie, of van dimensie 2, organisatiestructuur. Bij welke dimensie dit concept kan worden ingedeeld, is afhankelijk van de aard van leiderschap. Wanneer leerkrachten een onderzoek leiden ter verbetering van het curriculum, zou dit binnen dimensie 1 vallen. Terwijl een leerkracht die deelneemt aan de vormgeving van het beleid, besluitvorming of strategische planning, beter zou kunnen worden beschouwd als een indicatie voor dimensie 2. Men besluit de vorming van dit nieuwe model van schoolcultuur met de stelling dat cultuur de onderscheidende factor is tussen effectieve en ineffectieve scholen. Dit
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
25 25
gekoppeld aan het feit dat de auteurs het model maakten met vier dimensies die de essentie van schoolcultuur bevatten, zou een voorspellende waarde moeten opleveren voor de bepaling van schoolse effectiviteit.
2 Drie onderwijsculturen (van Otto de Loor) AMBTELIJKE CULTUUR Een van de kenmerken van een ambtelijke cultuur is dat er sprake is van een sterke hiërarchie. Anders uitgedrukt zou je kunnen zeggen dat, als je de structuur doorneemt van boven naar beneden, er in een ambtelijke organisatie een soort kerstboommodel te zien is. In onderwijssettingen is van de strakke hiërarchie tot nu toe weinig terug te vinden maar er is een tendens om ook in grote onderwijsorganisaties zoals Hogescholen en ROC's of een grote Scholengemeenschap, de hiërarchie toch weer door te voeren. In zo'n min of meer hiërarchische organisatie neemt het middenmanagement een bijzondere plek in. In ambtelijke culturen is het zo dat middenmanagers zich vaak in de mangel geplaatst voelen tussen de top en de werkvloer. Ze vragen dan ook heel vaak om verantwoordelijkheden en bevoegdheden en dan het liefst gedetailleerd op papier. Het middenmanagement denkt dat als je beschikt over verantwoordelijkheden en bevoegdheden, je dan veel meer invloed kan uitoefenen over de mensen aan wie je leiding geeft. Een effect van nauwkeurig uitgewerkte taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden is dat medewerkers zich steeds strikter aan hun positie of taak gaan houden.
Daar waar het spannend wordt, leggen ze de verantwoordelijkheid buiten zichzelf . Een ander kenmerkend punt voor de ambtelijke cultuur is de waarde die men toekent aan "als het maar op papier staat". In dat verband spelen notulen een belangrijke rol. Als je echter de functie van notulen nader onder de loep neemt dan is de gang van zaken als volgt: er worden notulen gemaakt van een vergadering, op de volgende vergadering worden ze besproken en op de derde vergadering worden de notulen vastgesteld. Dan gaan ze in het archief en komen er niet meer uit totdat er een probleem is. Op dat moment wil iedereen nog eens nakijken wat hij toentertijd gezegd heeft. Het maken van notulen bevordert indekkingsgedrag. In ambtelijke culturen start elk veranderingsproces met een document. Als iemand een idee heeft zegt zijn directe baas: "schrijf het maar op of maak maar een notitie". Bij veranderingsprocessen wordt vaak een klein groepje gevraagd om een notitie te maken. Deze groep kan zich goed voorbereiden, goed inlezen en goed inwerken en maakt een notitie die de perfectie benadert. Dan wordt deze besproken met andere medewerkers en de medewerkers die de notitie gemaakt of aangekleed hebben, ondervinden nu dat de anderen die een straatlengte achter liggen de behoefte hebben om de notitie uit te kleden of nuances aan te brengen zoals "indien de randvoorwaarden aanwezig zijn; zou dit kunnen", of tussenzinnetjes als "indien mogelijk". Aan het eind van deze discussie die voor niemand inspirerend is, ontstaat er een document waar niemand tegen is, maar ook niemand vóór en dat betekent dat met zo'n document vervolgens het veranderingsproces nog beginnen moet. Een ambtelijke cultuur is een cultuur waarin traag gehandeld wordt. De besliskracht is niet sterk en
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
26 26
zoals eerder is aangegeven, moet veel op papier komen te staan wat een vertragend effect heeft. Ook het gedetailleerd in kaart brengen van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden maakt de zaak niet sneller. Integendeel, zeker als men de vraagstelling moeilijk vindt, is de neiging om door te schuiven groot. Het is een cultuur waarin voorzichtigheid belangrijk is. Men is bang om fouten te maken, omdat men daar op afgerekend kan worden.
POLITIEKE CULTUUR De cultuur die we het meest aantreffen in scholen is de politieke cultuur. Dit heeft te maken met de impliciete opvatting van veel leraren dat de school een democratie is. In een democratie heeft iedereen evenveel zeggingskracht ('one man, one vote') en dat betekent dat kwaliteit er in een politieke organisatie eigenlijk niet toe doet. Men doet in een politieke cultuur net alsof iedereen overal verstand van heeft. Dat kan je ook zien aan hoe mensen die nieuw in een school komen, worden opgevangen. De meeste mensen worden voor een klas gezet, krijgen geen mentor of coach, want er wordt van uitgegaan dat ze bevoegd zijn en dus ook bekwaam. De praktijk wijst echter uit dat dat niet zo is. In 1994 werd uit een onderzoek van de VU duidelijk dat een derde van de nieuwe leraren binnen drie jaar het onderwijs verlaten heeft. In een politieke cultuur stellen de middenmanagers zich vaak op als vertegenwoordigers met last en ruggespraak. Men vertegenwoordigt de achterban en als al die middenmanagers met de top bij elkaar komen dan vindt er geen gesprek plaats op het niveau van de totale school. Slechts de rector of de rector met conrectoren behartigen het belang van de school en de middenmanagers behartigen het belang van hun achterban. In een politieke organisatie gaat het om de positionele hiërarchie en wanneer je eenmaal op een positie zit betekent dat dat je altijd door de leiding geraadpleegd wordt. Ze vragen je altijd om je mening. Het betekent ook dat je binnen de kortste tijd overal verstand van hebt.
Beslissingen worden genomen op getal en dat betekent dat beslissingen vaak worden voorbereid in wandelgangen. Er is dus sprake van lobbywerk en onderhandelen. Er wordt gemobiliseerd op evenredige vertegenwoordiging. Voorbeeld: als er een nieuw project moet worden gestart, wordt er niet gekeken naar wie de juiste kwaliteiten heeft, maar wordt ervoor gezorgd dat er uit elke geleding iemand vertegenwoordigd is. Vaak zie je dat in politieke culturen consensus wordt nagestreefd. In de praktijk betekent dat vaak dat mensen die het consent niet geven het vetorecht hebben. Dat betekent dat mensen die weinig willen een veel grotere invloed hebben in de politieke cultuur dan mensen die wel wat willen. Degene die iets wil veranderen, moet alles aantonen of bewijzen, terwijl mensen die niets willen achterover zittend kunnen zeggen: "is dat nou wel zo?" of "het kan ook anders" of "dat heb ik al eens eerder gezien". In een politieke cultuur wordt meer op de man gespeeld dan op de bal en dat betekent dat men elkaars kwaliteiten bestrijdt. De onderliggende gedachte is: "als ik de ander zwakker maak, word ik zelf sterker". In politieke culturen speelt kwaliteit een ondergeschikte rol. Het gaat erom dat je je gelijk haalt en dat kun je in zo'n cultuur beter doen door een groot aantal mensen achter je te krijgen dan door middel van open argumentatie. In de politieke cultuur geldt de ongeschreven wet van 'gelijke monniken, gelijke kappen'. En als je een goed idee hebt en je vraagt om dat te mogen uitwerken dan krijg je een antwoord in de trant van: "als ik jou dat toesta, moet ik het
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
27 27
anderen ook toestaan" of "zo ontstaat er een precedentwerking".
PROFESSIONELE CULTUUR Speelt bij de politieke cultuur het begrip van 'gelijke monniken, gelijke kappen' een centrale rol, in een professionele cultuur gaat het om de erkende ongelijkheid. Als mens is iedereen gelijkwaardig, maar tussen professionals zijn er grote verschillen in kwaliteit te zien. Er is sprake van ongelijkheid tussen de professionals. Het gaat er in een professionele cultuur dus om dat er wordt uitgegaan van die verschillen en dat die verschillen ook erkend worden. Van belang is dat het heel gewoon wordt dat mensen worden aangesproken op wat ze kunnen en dat ze openlijk met elkaar kunnen bespreken wat ze niet kunnen. Kwaliteit heeft dus de grootste zeggingskracht in een professionele cultuur. Kwaliteit doet er weer toe. Dat betekent dat in een professionele cultuur het idee verlaten moet worden dat iedereen over alles moet meepraten. Eigenlijk moet er gemobiliseerd worden op kwaliteit en op affiniteit. Voor een bepaald onderwerp moet je dus leraren bij elkaar verzamelen die verstand hebben van de zaak en die geïnteresseerd zijn. Vanuit die kwaliteitsgedachte moeten ook beslissingen plaatsvinden. De beslisser in een professionele cultuur is degene die de leiding heeft over een bepaald deel van de organisatie of de totale organisatie. Belangrijk bij het nemen van beslissingen is dat er draagvlak moet zijn en een van de kengetallen is dat 80% van zij die er verstand van hebben en zij die er belangstelling voor tonen, achter de beslissing moet staan. De anderen die niet meegepraat hebben in de totstandkoming van de beslissing moeten goed geïnformeerd worden. Een zeer bruikbare werkwijze voor de gedachten van zij die er verstand van hebben en zij die er affiniteit mee hebben, is het werken met een binnenkring van deskundigen en een buitenkring van belangstellenden. In die binnen- en buitenkring en ook tussen de binnen- en buitenkring vindt er zo'n discussie plaats dat op grond van die discussie de beslisser de koers kan uitstippelen en een beslissing kan nemen op basis van wat hij gehoord heeft in de discussie. In een professionele cultuur gaat men op zoek naar de kwaliteiten die iemand heeft en dat betekent dus dat die kwaliteiten niet bestreden worden, maar dat die kwaliteiten juist benut worden. De individuele professional wil dat hij volgend jaar beter is dan dit jaar en hij stelt voor zichzelf leerdoelen die hij zich in de komende één à twee jaar eigen wil maken. Veranderingsprocessen starten in een professionele cultuur nooit met een document. Zoals eerder gezegd kan de formule van de binnen- en buitenkring gebruikt worden maar het eerste wat de professionals doen is een ontwerp maken. Op grond van dat ontwerp waarin men aangeeft hoe de verandering ingericht zou moeten worden, worden er acties ondernomen. In de professionele cultuur zal men verschillen van mening niet 'doodargumenteren' maar onderneemt men actie. Men zet proeftuintjes uit en doet kleine experimentjes en op grond van de ervaringen wordt er een besluit genomen. Pas dan wordt het vastgelegd in een document en dat betekent dat dit document per definitie draagvlak heeft op grond van de ervaringen die de mensen in de proeftuintjes hebben opgedaan. Een echte professional is herkenbaar door het initiatief dat hij toont, doordat hij meedenkt, doordat hij vragen stelt en vooral doordat hij iets beters bedenkt.
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
28 28
Bijlage 3 Stagekaarten Stagekaar Voltijd/OidS 2014-2015 Functie van de stage Tijdens de afstudeerstage moet je laten zien dat je startbekwaam bent en in staat bent om zelfstandig te functioneren als docent. In deze stage heb je minder begeleiding en meer verantwoordelijkheid dan in de stages van de Hoofdfase. Naast de lessen voer je ook een leerwerktaak uit in het kader van competentie 3 (Vakinhoudelijk en didactisch competent) en ben je bezig met activiteiten betreffende competentie 5 en 6 (respectievelijk competent in samenwerken met collega’s en competent in samenwerking met de omgeving) Op een stagedag ben je de gehele dag, al dan niet zelfstandig, inzetbaar waarbij les gebonden taken, de relaties met ouders, teamoverleg en activiteiten het grootste deel van de werkzaamheden innemen.
Plaatsing op de stageschool Voor de stage in het vierde leerjaar zoek je als reguliere voltijd student zelf een stageplaats. Dit kan via StageLink (stagescholen melden beschikbare stageplaatsen aan via Stagelink, je kunt hierop solliciteren) of zelf zoeken.
Indien je 2x op dezelfde stageschool stage wilt gaan lopen, dien je hier goedkeuring voor te vragen bij de lerarenopleiding (middels het Stage-Uitzonderings-Formulier).
De stage wordt officieel geregistreerd na het ondertekenen van het stagecontract door jou, de school en de lerarenopleiding. In de eerste week van de stage ga je de stageschool verzoeken dit contract te ondertekenen. Officiële registratie van de stage bij het stagebureau van de lerarenopleiding is verplicht.
Voor OidS studenten geldt dat zij door de opleidingsschool zelf worden geplaatst op een locatie of school die aangesloten is bij het OidS samenwerkingsverband. Je kunt niet kiezen uit de aangeboden stageplaatsen.
Ingangseisen voor de stage 4 Om aan deze stage deel te kunnen nemen moet met goed gevolg afgesloten en zichtbaar in Osiris zijn: de stage (leren&werken) van jaar 3. (zie OER)
Opzet van de stage De voltijd studenten lopen hun leerwerktraject in blok 3 en 4. (De minor is geroosterd in blok 1 en 2 van jaar 4. Voor het praktijkonderzoek in de minor, is het van belang dat een student ook in blok 1 en 2 docenttaken op een school uit voert. De begeleiding van het praktijkonderzoek wordt verzorgd door de minordocent).
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
29 29
De stagedagen zijn in blok 3 en 4; woensdag en donderdag. Zij geven maximaal 8 lesuren (voltijd traject Max 0.30 Fte) en een eventueel arbeids- contract overschrijdt dit aantal lesuren niet.
De OidS studenten op een opleidingsschool doorlopen een vergelijkbaar leerwerktraject, in blok 3 en 4. (De minor is geroosterd in blok 1 en 2 van jaar 4. Voor het praktijkonderzoek in de minor, is het van belang dat een student ook in blok 1 en 2 docenttaken op een school uit voert. De begeleiding van het praktijkonderzoek wordt verzorgd door de minordocent) De stagedagen zijn in blok 3 en 4; woensdag, donderdag en vrijdag. Zij geven maximaal 10 lesuren (OidS traject Max 0.40 Fte) en een eventueel arbeids- contract overschrijdt dit aantal lesuren niet. OidS studenten krijgen stagebegeleiding door een Begeleider in School (BiS).
Begeleiding Begeleiding vanuit de lerarenopleiding wordt uitgevoerd door een van onze stagebegeleiders of de Begeleider in School (BiS). Hij of zij onderhoudt schriftelijk of mondeling contact met de (vak)coach en voert, waar nodig, overleg.
De stagebegeleider of de BiS geeft groepsbijeenkomsten, begeleidt de leerwerktaak en assessment dossier. Daarnaast bespreekt hij of zij, samen met de student, de voortgang. De (vak)coach is de directe begeleider van de student in de dagelijkse werkpraktijk waarbij:
De student op afstand begeleid wordt middels regelmatige begeleidingsgesprekken.
De stageactiviteiten van de student beoordeeld worden.
De BIS spreekt de student op woensdag middag (14.00-17.00 uur op de opleidingsschool) en incidenteel vinden activiteiten plaats door een deskundige en/of BOS.
Afronding en beoordeling De stage wordt afgerond met een assessment startbekwaam. Daar hoort ook een afsluitend gesprek bij van de student met een peer- school- en opleidingsassessor. In dat gesprek, en eventueel een beoordeling van een les, worden jouw competenties beoordeeld op stadium 5/6 van de competentiegids aan de hand van jouw assessmentdossier. In het assessmentdossier moet voldoende bewijs aanwezig zijn voor assessoren om het stagedeel van het afstuderen met goed gevolg te kunnen afronden. De datum van dit gesprek is niet de datum waarop de stage wordt beëindigd. Beëindiging van de stage vindt plaats aan het einde van het schooljaar.
Materiaal voor de (vak)coach De lerarenopleiding gaat uit van een competentiegericht opleidingsmodel. Om de begeleiding van de coach te laten aansluiten bij dit opleidingsmodel kan de (vak)coach de stagehandleiding Afstudeerfase en de Competentiegids raadplegen. De regiomanagers dragen er zorg voor dat de (vak)coach over deze gidsen de beschikking krijgt. Bij stagescholen waarmee de lerarenopleiding geen
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
30 30
samenwerkingsovereenkomst heeft afgesloten, draagt de student de zorg hiervoor. Dit materiaal is ook verkrijgbaar via de externe site van de lerarenopleiding VO/BVE: www.hr.nl/ivl
Hieronder vind je een stappenplan dat je moet doorlopen om je Afstudeerstage Voltijd te regelen.
Eind schooljaar 2013-2014
Stagekaart in bezit van student.
Doorlopend
Student zoekt via StageLink of zelf naar een stageplaats: Na contactlegging en akkoord van de school registreert de student zelf de stage in StageLink (voor info. zie ook Hint).
2x op dezelfde stageschool stagelopen; vraag hier toestemming voor middels het “Stage-Uitzonderings-Formulier” (zie toelichting).
1e week blok 3 2014 1e week blok 3 2014
Let als je stage niet is geregistreerd, kan je bij aanvang van je stage je Startop: Afstudeerstage voltijd contract niet downloaden! Student draait het contract uit via StageLink en geeft deze af bij het
Na ontvangst
stagebureau Stagebureau gaat na of student aan alle stage-eisen voldoet. (in 3-voud, ondertekend door student en school).
contract Na ontvangst (5
Stagebureau ondertekent contract en stuurt alle
werkdagen)
partijen (school, student) een exemplaar toe.
Toelichting Stage-Uitzonderings-Formulier Wil je voor een 2e keer op dezelfde stageschool stagelopen, dan dien je hiervoor toestemming te krijgen van de lerarenopleidingen. Hoe pak je dit aan?
“Stage-Uitzonderings-Formulier” (downloaden via Hint) + geschreven motivatie (leerdoelen,
schooltype, meerwaarde t.o.v. vorige stage op de school) inleveren bij het stagebureau.
Beoordeling vindt plaats n.a.v. de motivatie. Het kan zijn dat je motivatie niet voldoende is om
je stage te kunnen beoordelen. Je zult dan uitgenodigd worden voor een mondelinge toelichting.
Na uiterlijk 10 werkdagen krijg je te horen of je aanvraag is goedgekeurd. Via je mail ontvang
je een bevestiging.
Mocht je naar aanleiding van deze stagekaart nog vragen hebben, dan kun je contact opnemen met een medewerker van het stagebureau: e-mail: [email protected] tel.: 010-794 4144.
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
31 31
Stagekaar Deeltijd 2014-2015 Functie van de stage Tijdens de afstudeerstage moet de student laten zien dat hij startbekwaam is en in staat is om zelfstandig te functioneren als docent. In deze stage heeft de student minder begeleiding en meer verantwoordelijkheid dan in de stages van de hoofdfase. Naast de lessen voert de student ook een leerwerktaak uit in het kader van competentie 3 (Vakinhoudelijk en didactisch competent) en is de student bezig met activiteiten betreffende competentie 5 en 6 (respectievelijk competent in samenwerken met collega’s en competent in samenwerking met de omgeving) Op een stagedag zijn de studenten de gehele dag, al dan niet zelfstandig, inzetbaar waarbij les gebonden taken, de relaties met ouders, teamoverleg en activiteiten het grootste deel van de werkzaamheden innemen competenties 5 en 6 (collega’s en ouders). Op een stagedag zijn de studenten de gehele dag, al dan niet zelfstandig, inzetbaar waarbij les gebonden taken, de relaties met ouders, teamoverleg en activiteiten het grootste deel van de werkzaamheden innemen.
Stageplaats In principe zorgt u zelf voor een stageplaats. (voor elk ander studiejaar geldt een nieuw stagecontract!)
U heeft zelf een stageplaats gevonden of laat uw baan gelden als stage:
U registreert zelf uw stage in StageLink (via Hint). Via StageLink downloadt u het stagecontract (in drievoud), laat deze ondertekenen (door uzelf
en de stageschool) en levert alle 3 de exemplaren in bij het stagebureau. Let op: heeft u uw stage niet geregistreerd, dan is het downloaden van het contract ook niet mogelijk.
Het stagebureau controleert of u aan alle stage-eisen voldoet. Bij akkoord wordt uw
contract ondertekend door de Hogeschool. Er wordt u en de stageschool een ondertekend exemplaar
toegestuurd.
U bent op zoek naar een stageplaats Stagescholen melden de stageplaatsen aan via StageLink. Hieruit kunt u een selectie maken. Dit gaat als volgt in zijn werk:
Door in te loggen in StageLink maakt u, aan de hand van een aantal criteria, een
selectie van stageplaatsen
Vervolgens kunt u reageren op een stageplaats. Hierdoor krijgt u de contactgegevens
voor de stageplaats. Met deze gegevens kunt u een sollicitatie starten.
U registreert zelf uw stage in StageLink.
Via StageLink downloadt u het stagecontract (in drievoud), laat deze ondertekenen
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
32 32
(door uzelf en de stageschool) en levert alle 3 de exemplaren in bij het stagebureau. Let op: heeft u uw stage niet geregistreerd, dan is het downloaden van het contract ook niet mogelijk.
Het stagebureau controleert of u aan alle stage-eisen voldoet. Bij akkoord wordt uw
contract ondertekend door de Hogeschool. Er wordt u en de stageschool een ondertekend exemplaar toegestuurd.
Ingangseisen stage jaar 4 Om aan deze stage deel te kunnen nemen moet met goed gevolg afgesloten en zichtbaar in Osiris zijn: de stage (leren&werken) van jaar 3 (Zie OER)
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
33 33
Stageperiode De student kan in samenspraak met stageschool de stagedagen bepalen.
Vrijstelling Voor een stage kan een student geen vrijstelling aanvragen. Wel is het mogelijk, in overleg met de stagebegeleider en met goedkeuring van de studieloopbaancoach, de stages versneld te doorlopen. De student moet wel het bijbehorende assessment afleggen. Tussen twee assessments zit minimaal een onderwijsperiode.
Begeleiding De begeleiding vanuit de lerarenopleiding wordt uitgevoerd door de stagebegeleider. Deze onderhoudt het contact met de school en overlegt met de coach. Hij of zij begeleidt de student bij de leerwerktaak samenstellen van het assessment dossier. Ook houdt hij of zij de ontwikkeling van de student tijdens de stage bij door middel van gesprekken.
Afronding en beoordeling De stage wordt afgerond met een assessment startbekwaam. Daar hoort ook een afsluitend gesprek bij van de student met met een peer- school- en opleidingsassessor. In dat gesprek, en eventueel een beoordeling van een les, worden de competenties van de student beoordeeld op stadium 5/6 van de competentiegids, aan de hand van het assessmentdossier van de student. In het assessmentdossier moet voldoende bewijs aanwezig zijn voor assessoren om het stagedeel van het afstuderen met goed gevolg te kunnen afronden. De datum van dit gesprek is niet de datum waarop de stage wordt beëindigd. Beëindiging van de stage vindt plaats aan het einde van het schooljaar.
Materiaal voor de (vak)coach De lerarenopleiding gaat uit van een competentiegericht opleidingsmodel. Om de begeleiding van de coach te laten aansluiten bij dit opleidingsmodel kan de (vak)coach de stagehandleiding Afstudeerfase en de Competentiegids raadplegen. De regiomanagers dragen er zorg voor dat de (vak)coach over deze gidsen de beschikking krijgt. Bij stagescholen waarmee de lerarenopleiding geen samenwerkingsovereenkomst heeft afgesloten, draagt de student de zorg hiervoor. Dit materiaal is ook verkrijgbaar via de externe site van de lerarenopleiding VO/BVE: www.hr.nl/ivl
Overige informatie
Stagehandleiding jaar 4 2014-2015
34 34
Mocht u naar aanleiding van deze stagekaart nog vragen hebben, dan kunt u contact opnemen met een medewerker van het stagebureau: [email protected] of 010-794 4144.