COMITE BELGE D’AIDE AUX REFUGIES
BELGISCH COMITE VOOR HULP AAN VLUCHTELINGEN
C.B.A.R. ASBL
B.C.H.V. vzw
Advies van het BCHV Tweede asielaanvraag van X OV nr. x.xxx.xxx – CGVS nr. xx/xxxxx – RVV xx.xxx/IV
Jongeheer X diende als minderjarige op x xxx 2007 een eerste asielaanvraag in. Het CGVS weigerde hem bij beslissing van x xxx 2009 zowel de vluchtelingen- als de subsidiaire beschermingsstatus. Dit werd door de RVV bevestigd bij arrest van x xxx 2009. Er werd geen beroep ingediend bij de Raad van State. Inmiddels beschikt hij over een aantal nieuwe gegevens, die zijn profiel beter aantonen en de gegrondheid van zijn vrees voor vervolging in Soedan aannemelijk maakt. Het betreft in hoofdzaak een psychologisch rapport, opgesteld door een gespecialiseerde kinder- en jeugdpsychiater verbonden aan een universitair ziekenhuis, dat minstens uitsluitsel biedt over het feit dat hij kindsoldaat geweest is, een aspect van het asielrelaas dat van doorslaggevend belang is en waar in de reeds afgelopen asielprocedure aan getwijfeld werd. Daarnaast lijkt ook het onderzoek zich niet prioritair gericht te hebben op de vrees voor vervolging, die in iedere asielprocedure centraal dient te staan, maar eerder op bepaalde verklaringen van de jongen tijdens zijn gehoor die het CGVS als merkwaardig of in tegenspraak met zijn verwachting beoordeelt en waaraan het een doorslaggevend belang toekent. Zowel het profiel van de asielzoeker als de door hem geuite vrees lijken daarbij onvoldoende in rekening gebracht te zijn. Het BCHV meent, op basis van het geheel van alle gegevens eigen aan de zaak, na individueel onderzoek en rekening houdend met zijn specifieke profiel, dat jhr. X zijn vrees voor vervolging geloofwaardig en op voldoende geobjectiveerde wijze aantoont. Het BCHV ondersteunt zijn verzoek om asiel met voorliggend advies omdat het meent dat hij nood heeft aan internationale bescherming.
Het BCHV verzoekt dan ook de DVZ om de nieuwe asielaanvraag in overweging te nemen en over te maken aan het CGVS en vervolgens het CGVS om hem als vluchteling conform artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet te erkennen.
Daarnaast meent het BCHV dat er voldoende argumenten zijn om minstens de subsidiaire bescherming toe te kennen conform artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet. Ten eerste volstaat zijn profiel van voormalig kindsoldaat om onder §2 b) een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling te weerhouden. Ten tweede vormt het willekeurige geweld ten gevolge van het gewapende conflict in Zuid-Soedan een ernstige bedreiging zoals onder §2 c) bepaald.
1.
Vluchtrelaas
1. Jhr. X is van Soedanese afkomst en werd op x xxx 19xx geboren in Magwe (Eastern Equatoria provincie) in Zuid-Soedan, vlak bij de grens met Oeganda. Zijn vader is een etnische Dinka uit Soedan, zijn moeder van Acholi origine en uit Oeganda afkomstig. Aangezien de streek geregeld geteisterd werd door gewapende aanvallen van o.m. de LRA en de lokale school vernield was, liep jhr. X gedurende bepaalde periodes school in een Engelstalige school in Agoro. Op een dag in 2002 viel een gewapende groep de school binnen, scheidde de jongens van de meisjes en voerde hen onder dwang mee naar het militair kamp Jebellin, dat van de Lord’s Resistance Army (LRA) bleek te zijn. Hij was op dat ogenblik elf jaar oud. Jhr. X werd ingedeeld onder het commando van Okot Odhiambo, zijn directe bevelhebber werd Komong genoemd. Hij kreeg de taak toebedeeld om marihuana te kweken – op termijn zou hij de drug zelf beginnen te gebruiken om wakker te blijven. De soldaten waren tevreden over hem en hij moest de oogst verzamelen en helpen transporteren om te ruilen tegen wapens en munitie, die hij moest helpen selecteren. Hij werd ook geleerd met wapens om te gaan en verplicht om mee te gaan tijdens aanvallen op dorpen of tegen de Sudan People’s Liberation Army (SPLA) van John Garang, waar hij enkele verwondingen en littekens aan overhield, en werd voor allerlei taken ingezet in het kamp. Er werd absolute gehoorzaamheid en onderdanigheid van hem verwacht. De meeste tijd bracht hij door in kamp Jebellin, maar geregeld trokken ze naar andere kampen, ook in de buurlanden, en naar het nationale park Garamba in Congo. Toen enkele jongens op een dag probeerden te ontsnappen, werden ze doodgeschoten door de soldaten en jhr. X werd opgedragen de graven te delven. Later moest hij samen met andere jongens een soldaat volgen om de marihuana te gaan inspecteren. Eén jongen werd apart genomen door de soldaat en zijn geschreeuw verstomde pas toen ze een geweerschot hoorden. Eén van de andere jongens zei dat ze moesten gaan lopen en ze sloegen op de vlucht. Jhr. X vluchtte tot hij, na eerst de andere jongens achtergelaten te hebben, aan het eind van zijn krachten was. Hij verborg zich achter een boom, waar hij opgemerkt werd door de chauffeur van een langsrijdende wagen. Die nam hem mee naar de kerkgemeenschap van father Patrick. De priester gaf hem een onderduikplaats in de kerk en ging geregeld op zoek naar zijn familieleden. Een tweetal maanden later kwam er nog een jongen, (B), aan bij de priester en beiden werden ze overgedragen aan een zekere Alexander, die met hen naar Kampala reisde vanwaar ze samen met hem het vliegtuig naar Brussel namen. Jhr. X vroeg er op x xxx 2007 bij de Dienst Vreemdelingenzaken asiel aan. 2. Vanaf november 2008 wordt hij ambulant opgevolgd door een kinder- en jeugdpsychiater en door een psycholoog omwille van zijn psychosomatische klachten, slapeloosheid en nachtmerries en agressieve uitbarstingen.
2.
1ste asielprocedure & nieuwe gegevens
2.1.
1ste asielprocedure
3. De eerste asielaanvraag van jhr. X werd op x xxx 2009 afgewezen door het CGVS omdat hij met zijn verklaringen zijn nood aan bescherming “niet aannemelijk heeft gemaakt”. De RVV sluit zich daar in zijn arrest van x xxx 2009 bij aan.
-2-
Dat besluit – dat jhr. X aldus niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan – trekt het CGVS omdat zij op basis van zijn verklaringen twijfelt aan het ‘voorgehouden profiel met betrekking tot zijn achtergrond’. De verklaringen die bij het CGVS twijfel zaaiden, zijn de volgende: - Jhr. X kent de familieleden van zijn vader en de geboorteplaats van zijn moeder niet. - In zijn dorp spreken de mensen Acholi en Engels en zijn ouders, van Acholi- en Dinka-afkomst spreken onderling Swahili, terwijl uit de informatie van het CGVS blijkt dat het Juba-Arabisch de algemene gangbare voertaal is in Zuid-Soedan en er geen Swahili gesproken wordt. - Hij zou beweerd hebben “dat de Dinka moslims zijn” en de informatie van het CGVS spreekt dit tegen. - Hij heeft wel een goede kennis van de dorpen uit zijn onmiddellijke leefomgeving, in contrast “met de andere voor de hand liggende informatie”, waardoor blijk dat hij ‘geen volledige openheid’ geeft over zijn achtergrond. - Hij heeft een vrij goede ‘algemene kennis’ van de rebellenkampen, maar een ontoereikende ‘concrete kennis van plaatsen, namen en gebeurtenissen’: hij kent geen namen van vrouwen en groepen binnen het kamp of van aangevallen dorpen en over de ideologie of religie in het kamp kon hij enkele zeggen dat “de meesten christenen waren”, terwijl men “zou nochtans verwachten” dat hij na enkel jaren verblijf in het kamp meer inzicht zou hebben ‘in dergelijke zaken’. - Hij weet de naam niet van de plaats waar de priester woont en de priester organiseert de vlucht naar België, wat ‘merkwaardig’ is aangezien men ‘redelijkerwijze’ zou verwachten dat de priester hem aan een andere hulporganisatie zou hebben overgedragen. Naast de verklaringen die twijfel over jhr. Xs profiel veroorzaakten in hoofde van het CGVS, haalt zij als bijkomend argument nog het bestaan van een ‘intern vluchtalternatief in Soedan’ aan en de overweging dat het voorgelegde psychologisch verslag van 13 juli 2008 aantoont dat hij in staat is op een “autonome en functionele manier een gehoor af te afleggen”. 2.2.
‘nieuwe gegevens’1
4. Artikel 51/8 van de Vreemdelingenwet voorziet in het in aanmerking nemen van een nieuwe asielaanvraag op voorwaarde dat de asielzoeker ‘nieuwe gegevens’ aanbrengt met betrekking tot feiten of situaties die zich hebben voorgedaan na de laatste fase van de vorige asielprocedure waarin ze hadden kunnen aangebracht worden en bovendien ernstige aanwijzingen uitmaken van een gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Verdrag van Genève. Deze bepaling moet conform artikel 34.2, laatste lid van de Procedurerichtlijn2 gelezen worden: de toegang tot een nieuwe asielprocedure mag er niet door ontzegd of verregaand ingeperkt worden. Zowel voorliggend advies en de objectieve informatie waarnaar het verwijst, als het psychologisch rapport van 24 juli 2009 opgesteld door kinder- en jeugdpsychiater Dr. (H.D.) van het Universitair Ziekenhuis Brussel voldoen aan de voorwaarden om als nieuwe gegevens beschouwd te worden. 5. Op basis van een zogenoemd ‘K-SADS-PL’-onderzoek3, stelt de psychiater in het rapport een hele reeks stoornissen vast bij jhr. X, waaronder: - posttraumatische stressstoornis: “[…] traumagerelateerde weerkerende gedachten en beelden (herbelevingen), naast gevoelens van ongemak en hierbij gepaard fysiologische reactie (zweten en versnelde hartslag), […] pogingen tot vermijding van gedachten en gevoelens geassocieerd met 1
Via een andere Soedanees in België liet jhr. X zich een zogenaamd Soedanees paspoort aansmeren dat achteraf bleek vals te zijn. Hij heeft nadrukkelijk niet de intentie een vals stuk ter ondersteuning van zijn asielaanvraag aan te wenden en legt het dus niet voor aan de asielinstanties. 2 Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus 3 “The K-SADS-PL is a semi-structured diagnostic interview designed to assess current and past episodes of psychopathology in children and adolescents”, zie: http://www.wpic.pitt.edu/ksads
-3-
de traumata […], illusies, vervreemdingen en dissociaties, nachtmerries, […] wisselend concentratiemoeilijkheden en uitgesproken vergeetachtigheid […]. Er blijkt gedeeltelijke en te herstellen amnesie met betrekking tot bepaalde aspecten van de traumata.” - psychotische stoornis: “illusies en waanachtige gedachten” - angststoornis: “[…] zeer grote zenuwachtigheid, zweten, versneld en steviger hartslag. Deze manifesteren zich in situaties waarover jhr. X geen controle heeft, zoals […] bij het interview in het kader van de procedure voor asielaanvraag. Hierbij heeft jhr. X geen controle over dat naar hem correct wordt weergegeven wat de interviewer en de tolk effectief tegen elkaar zeggen. Vanuit angst verliest jhr. X contact met zijn beleving en verhaalt oppervlakkig en incoherent.” Het rapport legt de oorzaak voor die ‘traumagerelateerde’ stoornissen bij ‘ingrijpende gebeurtenissen’ die jhr. X eerder meemaakte en opvallend ook de basis vormen van zijn vluchtrelaas – dat door het CGVS eerder als niet aannemelijk werd beoordeeld. Zo weerhoudt de psychiater op basis van zijn gedrag volgende feiten uit zijn verleden: -
herhaaldelijk getuige en slachtoffer van geweld en misbruik; zijn statuut van kindsoldaat en de stroeve overgang van militair naar burgerleven; een vastgelopen rouwproces en ongerustheid over zijn ouders en broer; vrees terug opgepakt te worden door het rebellenleger
6. Het BCHV meent dat de nieuwe asielaanvraag in aanmerking genomen moet worden. Het nieuwe stuk en haar eigen advies en de erin aangehaalde feiten zijn immers ‘nieuwe gegevens’ conform artikel 51/8 van de Vreemdelingenwet en artikel 32.3 en 4 van de Procedurerichtlijn, die mede de nood van aan internationale bescherming aantonen. Ze bevestigen zowel jhr. Xs profiel als zijn geuite vrees en voor een groot deel de oorzaken ervan, terwijl net daarover twijfel was ontstaan tijdens de eerste asielprocedure. De stukken en de feiten die erin naar voor komen, zijn dan ook zowel ‘ernstige aanwijzingen’ voor het bestaan van een gegronde vrees voor vervolging of van een reëel risico op ernstige schade die “de kans aanzienlijk groter maken dat de asielzoeker voor erkenning als vluchteling in aanmerking komt”, als dat ze betrekking hebben op een feit dat heeft voorgedaan “na de laatste de fase in de procedure waarin de vreemdeling ze had kunnen aanbrengen”, namelijk de gerezen twijfel omtrent zijn profiel en vrees. De cumulatieve voorwaarden voor het in aanmerking nemen van zijn nieuwe asielaanvraag zijn dan ook vervuld. De voorliggende asielaanvraag dient conform de minimumnormen van artikel 32 en 34 van de Procedurerichtlijn behandeld te worden. Zo schrijft artikel 32.1 onder meer voor dat de nieuwe elementen niet geïsoleerd geëvalueerd moeten worden, maar “in het kader van het vorige verzoek” en dat “voor zover de bevoegde autoriteiten rekening kunnen houden met alle elementen”. Volgens het Handboek van UNHCR4 over procedures en criteria voor het bepalen van de vluchtelingenstatus moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden opdat de asielaanvraag op een correcte manier beoordeeld zou worden. Vaak is het vaststellen van de feiten niet volledig tot een groot aantal 4
UN High Commissioner for Refugees Guide des procédures et critères à appliquer pour déterminer le statut de réfugié au regard de la Convention de 1951 et du Protocole de 1967 relatifs au statut des réfugiés, januari 1992, beschikbaar op: www.unhcr.org/refworld/docid/3ae6b32b0.html (hierna ‘Guide’ of ‘Handboek’). Het Handboek gaat uit van het UNHCR, de toezichthouder van de Conventie van Genève met wie het de verdragstaten opgedragen is samen te werken (preambule, lid 6 en artikel 35.1 Conventie van Genève). Het dient beschouwd te worden als een uitgebreide interpretatie door het UNHCR van de term ‘vluchteling’ zoals die in de Conventie voorkomt en waartoe ze in haar Uitvoerend Comité van de verdragsluitende partijen de opdracht gekregen had (zie Préface van het Handboek). Als interpretatie van een internationaalrechtelijke rechtsnorm (o.a. artikel 1 Conventie en Protocol van 1967) staat het in de hiërarchie der normen dan ook boven de EU- en nationaalrechtelijke bepalingen van vluchtelingenrecht. Dit principe wordt o.m. bevestigd in overwegingen (2), (3) en (15) van de preambule van de Kwalificatierichtlijn [Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming]
-4-
elementen werd vastgesteld. Geïsoleerde feiten uit hun context halen kan dan ook tot misleidende conclusies leiden.5 Bij het beoordelen van de bewijslast die op jhr. X rust, de verklaringen die hij aflegt en de geloofwaardigheid die daaruit wordt afgeleid, mag niet zondermeer abstractie gemaakt worden van zijn psychologische profiel. Anders dan in de eerste asielprocedure het geval was, moeten de toen afgelegde verklaringen nu opnieuw bekeken worden tegen de achtergrond van zijn psychische problematiek.
3.
3.1.
Onderzoek naar de gegronde vrees voor vervolging en het reële risico op ernstige schade
geloofwaardigheid en bewijslast
7. Ten gevolge van zijn specifieke psychologische profiel mag redelijkerwijs geen grote bewijswaarde aan de subjectieve aspecten van het asielrelaas gehecht worden. De vaststelling dat jhr. X ernstige psychische problemen heeft , leidt immers tot een belangrijke nuance op de principiële bewijslast in het asielrecht.6 Als de psychiater stelt dat jhr. X “oppervlakkig en incoherent” verhaalt “bij het interview in het kader van de procedure voor asielaanvraag” en leidt aan “amnesie met betrekking tot bepaalde aspecten van de traumata”, dan moet hier rekening mee gehouden worden. Bij de beoordeling van zijn verklaringen tijdens het gehoor moet bijgevolg minstens minder zwaar getild worden aan vaagheden en ‘merkwaardigheden’ dan men gewoonlijk doet in de asielprocedure. Zelfs wat de relevante bijzonderheden die betrekking hebben op de subjectieve vervolgingsvrees zelf, moeten de asielinstanties de bewijslast minder strikt toepassen. Bovendien gaan de verklaringen van jhr. X die in zijn eerste asielprocedure als niet aannemelijk beschouwd werden, niet over de relevante bijzonderheden van zijn asielrelaas, maar zoals het CGVS zelf stelt over zijn ‘achtergrond’. Die elementen behoren niet tot de kern van zijn asielrelaas en verklaringen erover hebben geen doorslaggevende bewijskracht voor het bepalen van de vrees voor vervolging en daaruit voortvloeiende nood aan bescherming. 8. Omdat het beschermingsaspect er centraal staat, geldt in het vluchtelingenrecht op zich al een specifieke lichtere bewijslast dan in andere rechtstakken. Er wordt niet vereist dat elk detail van elke verklaring op zich helemaal geloofwaardig is: als de asielzoeker “in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd”, moet hem het voordeel van de twijfel worden gegund – terwijl in andere rechtstakken de claim in geval van twijfel net niet toegewezen wordt.7 Tegenstrijdigheden of
5
UNHCR, Guide, randnr. 201: « Très souvent, le processus d'établissement des faits ne sera achevé que lorsque la lumière aura été faite sur tout un ensemble de circonstances. Le fait de considérer certains incidents isolément hors de leur contexte peut conduire à des erreurs d'appréciation. » 6 De principiële bewijslast die op een asielzoeker rust wordt door de RVV als volgt omschreven (zie bvb. het arrest van de RVV in de eerste asielprocedure van X, RVV, arrest nr. 27.490 van 19 mei 2009): “Zoals ieder burger die om een erkenning vraagt, moet ook hij aantonen dat zijn aanvraag gerechtvaardigd is. Hij moet een poging ondernemen om het relaas te staven en hij moet de waarheid vertellen […]. Zijn verklaringen kunnen een voldoende bewijs zijn van zijn hoedanigheid van vluchteling op voorwaarde dat ze mogelijk, geloofwaardig en eerlijk zijn […]. De afgelegde verklaringen mogen niet in strijd zijn met algemeen bekende feiten. In het relaas mogen geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Het voordeel van de twijfel kan slechts worden toegestaan als alle elementen worden onderzocht en men overtuigd is van de geloofwaardigheid van de afgelegde verklaringen […].” 7 De Kwalificatierichtlijn omschrijft de bewijslast en de vereiste van algemene geloofwaardigheid in artikel 4.5: “Wanneer lidstaten het beginsel toepassen, volgens welk het de taak van de verzoeker is zijn verzoek om internationale bescherming te staven, wordt de verzoeker ondanks het eventuele ontbreken van bewijsmateriaal voor een aantal van de verklaringen van de verzoeker, geloofwaardig geacht en wordt hem het voordeel van de
-5-
onduidelijkheden over details die niet met de relevante kern, de vervolgingsvrees, te maken hebben, zijn irrelevant: «[…] En elles-mêmes, des déclarations inexactes ne constituent pas une raison pour refuser le statut de réfugié et l'examinateur a la responsabilité d'évaluer de telles déclarations à la lumière des diverses circonstances du cas. » 8 "Inability to remember or provide all dates or minor details, as well as minor inconsistencies, insubstantial vagueness or incorrect statements which are not material may be taken into account in the final assessment on credibility, but should not be used as decisive factors.” 9 Noch de Vreemdelingenwet, noch de Europese Procedurerichtlijn voorzien wat de invloed op bewijslast is in geval de asielzoeker mentale problemen heeft – er is enkel voorzien in de mogelijkheid het gehoor niet te laten doorgaan als de redelijkheid dat gebied en, indien mogelijk, op een andere manier bewijzen te verzamelen.10 Het Handboek van het UNHCR bevat wel enkele algemene richtlijnen:11 In de eerste plaats moet er een advies van een gespecialiseerd geneesheer ingewonnen worden. In deze zaak ligt er een verslag voor van een specialist kinderpsychiatrie van de Universiteit van Brussel die eerdere bevindingen van de algemeen psycholoog van het CGVS tegenspreekt. Volgens vaste rechtspraak van de Raad van State moeten de bevindingen van een specialist steeds voorrang krijgen op die van de generalist.12 Daarnaast moet in elk geval ook de bewijslast verlaagd worden: er mag minder belang gehecht worden aan de subjectieve vrees zoals die blijkt uit de verklaringen van de betrokkenen en er moet meer aandacht gaan naar andere bronnen, zoals getuigen en de objectieve situatie.13 Tenslotte geldt natuurlijk ook steeds het algemene principe dat de dossierbehandelaar elke asielaanvraag in een geest van ‘rechtvaardigheid en begrip’ dient te beoordelen.14 9. Rekening houdend met de psychische gesteldheid van jhr. X, die ervoor zorgt dat hij zijn vluchtrelaas ‘oppervlakkig en incoherent’ brengt, kan van hem dus niet verwacht worden dat hij voldoet aan de strengste vereisten van bewijslast zoals de RVV die voorhoudt. Toch dient vastgesteld te worden dat – zelfs indien van zijn mentale problemen abstractie gemaakt wordt –, op het niveau van de meest relevante bijzonderheden zijn verklaringen geen doorslaggevende tegenstrijdigheden of vaagheden bevatten. De kern van zijn asielrelaas is zijn verleden als gedwongen kindsoldaat waardoor hij nu zowel vreest opnieuw gerekruteerd of onrechtmatig gestraft te worden door de LRA als door de lokale bevolking aangepakt te worden en hier door de overheid niet tegen beschermd te zullen worden.
twijfel gegund, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan: […] e) vast is komen te staan dat de verzoeker in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd.” 8 UNHCR, Guide, randnr. 199 9 UNHCR, Note on Burden and Standard of Proof in Refugee Claims, 16 december 1998 (hierna ‘Note’), randnrs. 8 en 9. 10 Art. 12.3 Procedurerichtlijn 11 UNHCR, Guide, randnr. 207-211 12 R.v.St., arrêt n° 67.703 du 12 août 1997, arrest nr. 197.265 van 24 oktober 2009 13 UNHCR, Guide, randnr. 210: « De toute façon, il faudra alléger le fardeau de la preuve qui pèse normalement sur le demandeur et s'adresser à d'autres sources pour obtenir les renseignements que celui-ci ne saurait fournir […] » en randnr. 211 : « C'est dire qu'en examinant sa demande l'élément subjectif de «crainte» risque d'être un élément d'appréciation moins sûr et l'on ne pourra sans doute pas y attacher l'importance qui lui est normalement attribuée; il faudra peut-être donner plus d'importance à la situation objective. » 14 UNHCR, Guide, randnr. 202
-6-
Zo blijkt uit de beslissing van het CGVS in de eerste asielprocedure en uit het administratief dossier dat er geen enkele reden is om zijn verleden als kindsoldaat te betwisten, wel integendeel. De beslissing heeft het over “een vrij goede algemene kennis van de rebellenkampen”; uit de gehoorverslagen blijkt een gedetailleerde kennis over de rekruteringsmethoden, de gebruikte wapens, munitie en wapenhandel, namen van bevelvoerders, de militaire graden en rangen, aanvalsstrategieën, initiatierituelen en straffen in de kampen van de LRA.15 Bovendien blijkt uit het nieuwe psychologisch rapport ontegensprekelijk dat hij de mentale compositie heeft van een kindsoldaat: zijn posttraumatische stresstoornis, zijn paniekstoornis en zijn gedragsstoornis verbindt de psychiater rechtstreeks aan jhr. Xs ervaringen als kindsoldaat. Ook stelt de psychiater een ‘worsteling met zijn identiteit’ vast bij jhr. X en een stroeve ‘overgang van een militair naar een burgerleven’ – volgens objectieve informatie een typisch fenomeen bij kindsoldaten dat adjustment disorder genoemd wordt.16 De meest relevante bijzonderheid van zijn profiel, namelijk dat hij een kindsoldaat was, is met andere woorden, zelfs indien ten onrechte de zware bewijslast aangehouden zou worden, geloofwaardig en kan niet op een rechtmatige wijze worden betwist. 10. Louter voor de volledigheid, kan er nog op gewezen worden dat de overweging dat jhr. Xs verklaringen met betrekking tot zijn ‘achtergrond’ niet aannemelijk zouden zijn, niet enkel irrelevant is, maar bovendien onvoldoende onderbouwd. Er is geen enkele doorslaggevende objectieve aanwijzing dat zijn verklaringen leugenachtig of onmogelijk zouden zijn. Zoals ook uit het woordgebruik in de eerdere beslissing van het CGVS blijkt, zijn enkele van zijn verklaringen hoogstens ‘merkwaardig’, ‘verbazingwekkend’ of ‘anders dan men zou verwachten’. De meeste zijn rekening houdend met alle omstandigheden zelfs perfect verklaarbaar vanuit het administratief dossier: - De passage van het gehoor waarnaar het CGVS verwijst als zou jhr. X er beweerd hebben dat alle Dinka moslim zijn, blijkt rommelig te zijn verlopen: hij vraagt meteen aan de dossierbehandelaar: “heb je het begrepen?”, waarop die zegt “niet echt”, waarna jhr. X verduidelijkt: “daar waar mijn vader vandaan komt zijn het ook christenen”.17 Dat hij verkeerdelijk meent dat de Dinka elders moslim zijn, mag toch niet als een uitspraak beschouwd worden die een objectief waarheidsgehalte zou moeten hebben, zeker als er rekening mee gehouden wordt dat de Dinka vaak met de SPLA vereenzelvigd werden, terwijl hij al vanaf zijn elfde geïndoctrineerd werd bij hun aartsvijand, de christelijk-fundamentalistisch LRA. Dat er Dinka moslim zijn, wordt evenmin tegengesproken door de objectieve informatie waar het CGVS naar verwijst: daaruit blijkt tien procent van de Dinka niet christelijk of animistisch te zijn.18 - Zoals het CGVS ook toegeeft, heeft jhr. X een uitgebreide kennis over zijn dorp van afkomst en over de rebellenkampen. Vreemd genoeg werd daar geen rekening mee gehouden, maar wel een onredelijk groot belang gehecht aan de gebrekkige kennis omtrent een aantal details over het leven in de kampen en over de familie van zijn vader en de geboorteplaats van zijn moeder. Nochtans zijn er voldoende objectieve elementen voorhanden die de omissies perfect kunnen verklaren, zoals zijn erg jonge leeftijd, het gebruik van geestesverruimende middelen, het
15
CGVS, gehoorverslag 14 mei 2008 (hierna ‘CGVS I’), blz. 9-11; gehoorverslag 26 mei 2008 (hierna ‘CGVS II’), blz. 4-7 16 K.C. TROYER, ‘The Mental-Health Needs of Child Soldiers in Uganda: A Case Study of Structural Violence’, in The Applied Anthropologist, vol. 25, nr. 2, 2005, blz. 135-146, beschikbaar op: http://www.du.edu/korbel/cord/symposia/2006/2006_troyer.pdf, blz. 9: “Child soldiers often suffer from a type of adjustment disorder because first they have to rapidly adjust to a soldier’s life and then readjust back to a civilian life. For this reason, child soldiers often have difficulty defining their identity during and after their participation in an armed conflict.” 17 CGVS II, blz. 3 18 CGVS, landeninformatie, antwoorddocument sud2003-087w
-7-
inmiddels grote tijdsinterval en, zoals duidelijk blijkt uit het nieuwe psychologische verslag, de amnesie waar hij aan lijdt. - Zelf al is het gedrag van father Patrick ‘merkwaardig’ te noemen, het kan bezwaarlijk als argument aangehaald worden om de geloofwaardigheid van de vervolgingsvrees als kindsoldaat in hoofde van jhr. X in twijfel te trekken. Nergens uit het administratieve dossier blijkt waarop het CGVS zich steunt om te beweren dat ‘redelijkerwijs’ verwacht zou mogen worden dat de priester ten eerste de specifieke Oegandese opvangstructuren voor kindsoldaten zou kennen en ten tweede jhr. X aan hen zou overdragen. Het betreft een loutere bewering zonder objectieve grond. Bovendien kan van jhr. X niet verwacht worden dat hij de motieven van de priester heeft kunnen doorgronden: hij leefde er ondergedoken en had de gewoonte geen vragen te stellen aangeleerd bij de LRA. - Het feit dat jhr. X Swahili spreekt kan inderdaad vreemd overkomen. Hij heeft echter een perfecte verklaring gegeven voor de oorzaak daarvan en heeft nooit beweerd dat de taal in zijn streek van herkomst algemeen verspreid is. Aangezien zijn ouders een verschillende etnische afkomst en moedertaal hadden, werd het Swahili hun voertaal. Het Swahili is een lingua franca in OostAfrika: het wordt inderdaad niet als dusdanig gebruikt in Soedan, maar wel in Oeganda en aangezien zijn moeder afkomstig is uit Oeganda en zijn vader handelaar aan de grens met Oeganda was, is het feit dat hij Swahili spreekt niet voldoende om zijn Soedanese afkomst – vlak bij de Oegandese grens – als ongeloofwaardig te doen voorkomen.19 Bovendien heeft de taaltest tijdens het gehoor aangetoond dat hij wel degelijk Acholi spreekt.20 De ‘taalanalyse’ lijkt dan weer allesbehalve pertinent om de beweerde afkomst van jhr. X in vraag te stellen: de resultaten worden al in de vraagstelling gesuggereerd en zijn dermate veralgemenend en theoretisch, dat ze niet als een objectief tegenbewijs kunnen gelden voor de erg specifieke etnische en linguïstische achtergrond van jhr. Xs ouders en bijgevolg hemzelf. Zo blijkt uit de analyse ondermeer: “[…] volgens informatie van Ethnologue is 95 procent van de sprekers van Acholi gevestigd in Oeganda tegen slechts 5 procent in Zuid-Soedan.” Niets ondermijnt de mogelijkheid dat jhr. X tot die vijf procent Soedanese Acholisprekers behoort. 21 Geen van de als niet aannemelijk gekwalificeerde verklaringen van jhr. X zijn tegenstrijdig met algemeen gekende feiten, noch zijn er andere objectieve gronden die de geloofwaardigheid van zijn vrees voor vervolging kunnen aantasten. Zijn relaas is over het algemeen coherent (terwijl dat gezien zijn psycho-medische toestand niet eens van hem verwacht moet worden), hoogstens zijn er enkele 19
http://en.wikipedia.org/wiki/Swahili_language: “In Uganda, the Baganda generally don't speak Swahili, but it is in common use among the 25 million people elsewhere in the country, and is currently being implemented in schools nationwide in preparation for the East African Community. The usage of Swahili in other countries is commonly overstated, being common only in market towns, …” 20 CGVS I, blz. 6; CGVS II, blz. 3-4 21 CGVS, landeninformatie, antwoorddocument EAU2008-008w. Andere niet pertinente bevindingen uit de taalanalyse; - “Dat het Swahili in Zuid-Soedan niet gangbaar is als voertaal […]” en “dat Juba-Arabisch de algemeen gangbare voertaal is in het dagelijkse leven in grote delen van Zuid-Soedan” sluit niet uit dat er mensen zijn in Zuid-Soedan die Swahili spreken en veronderstelt evenmin dat iedereen er Juba-Arabisch spreekt. - “Het ‘klassieke’ taalprofiel van de geboren en getogen Zuid-Soedanees is dus als volgt [:…]” is in dit dossier volledig irrelevant, aangezien jhr. X steeds verklaard heeft dat geen van zijn beide ouders noch hijzelf aan het ‘klassiek’ Zuid-Soedanese taal- en etnische profiel voldoen. - “Men kan uiteraard in het algemeen een gestelde herkomst uit Zuid-Soedan niet aannemelijk maken door alleen een taal of talen te spreken die ook, of vooral, gangbaar zijn in andere landen.” Evenmin kan dat die herkomst onaannemelijk maken. - De conclusie“Naar mijn inschatting […] is jhr. X waarschijnlijk een Oegandees”, is dan ook louter gebaseerd op de erg beperkte informatie die CEDOCA over zijn profiel heeft doorgegeven (dat zijn moeder Oegandese is en hij inmiddels zeven jaar weg was uit zijn geboortedorp werd niet meegegeven) en de erg suggestieve vraagstelling naar de onderzoeker toe (zie blz. 13: “wat me ten zeerste onwaarschijnlijk lijkt”, “mijns inziens” en “naar mijn mening is het onmogelijk” zijn geen neutrale vragen, maar vragen om bevestiging)
-8-
‘merkwaardigheden’ van secundair belang die nooit vermogen de geloofwaardigheid van jhr. X te ondergraven. 22 3.2.
vluchtelingenstatus
11. Als het asielrelaas als voldoende geloofwaardig kan beschouwd worden en de erin aangehaalde vrees voor vervolging beantwoordt aan de criteria van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet en van artikel 1.A van de Conventie van Genève, dan moet die persoon als vluchteling erkend worden. Belangrijker nog dan de vraag naar de geloofwaardigheid van de asielzoeker om te bepalen of hij al dan niet als vluchteling erkend dient te worden, is de vraag of hij gegronde redenen heeft in zijn land van herkomst vervolging te vrezen wegens de in het Vluchtelingenverdrag van Genève bepaalde vervolgingsgronden: “[…] onder voorbehoud van de toepassing van de uitsluitingsclausule, laat de te beantwoorden vraag in het stadium van het onderzoek met betrekking tot de erkenning van de vluchtelingenstatus zich samenvatten in het nagaan of de asielzoeker al dan niet redenen heeft om te vrezen vervolgd te worden omwille van één van de motieven van de Conventie van Genève; zelfs al is het geloofwaardigheidsonderzoek waartoe meestal overgegaan wordt, in regel een noodzakelijke stap om een antwoord op die vraag te verkrijgen, er moet vermeden worden dat deze stap de vraag zelf overschaduwt; indien er twijfel bestaat over de waarheid van bepaalde feiten of over de oprechtheid van de asielzoeker, dan nog ontslaat de vaststelling van die twijfel ons niet van de plicht uiteindelijk na te gaan of er geen vervolgingsvrees bestaat die voldoende kan aangetoond worden, ondanks die twijfel, door de gegevens eigen aan de zaak die wel als onbetwist aangenomen kunnen worden.”23 M.a.w. zelfs al zou er – ondanks al het voorgaande en dus ten onrechte – twijfel over de precieze achtergrond van jhr. X blijven bestaan, dan doet dit nog weinig ter zake bij het bepalen van zijn nood aan internationale bescherming. De enige relevante bijzonderheid die doorslaggevend is, zijn profiel van voormalig kindsoldaat, is onbetwist – op basis van de vaststellingen in zowel het psychologische rapport als de beslissing en het administratieve dossier van de vorige asielprocedure. 12. De onbetwistbaarheid van die kern van zijn asielrelaas en de daaruit voortkomende vrees voor vervolging worden ruim ondersteund door objectieve argumenten die voldoende aantonen dat hij wel degelijk aan alle constitutieve vereisten van de vluchtelingendefinitie voldoet en nood heeft aan internationale bescherming: - Het rekruteren van kinderen als soldaat is een ernstige mensenrechtenschending die ondermeer door de Conventies van Genève van internationaal humanitair recht, het Optioneel Protocol bij het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind over kinderen in gewapende conflicten, het Statuut van Rome over het Internationaal Strafhof, verscheidene VN Veiligheidsraadresoluties, etc. ten strengste verboden wordt.24 Het is ook zelfevident dat het om een daad van ‘kindspecifieke aard’ 22
zie voetnoot 9: “minor inconsistencies, insubstantial vagueness or incorrect statements which are not material” 23 Eigen vertaling uit CCE, arrêt n° 27.366, X c/ CCE, 14 mai 2009 : « Le Conseil rappelle que sous réserve de l'application éventuelle d'une clause d'exclusion, la question à trancher au stade de l'examen de l'éligibilité au statut de réfugié se résume en définitive à savoir si le demandeur a ou non des raisons de craindre d'être persécuté du fait de l'un des motifs visés par la Convention de Genève; si l'examen de crédibilité auquel il est habituellement procédé constitue, en règle, une étape nécessaire pour répondre à cette question, il faut éviter que cette étape n'occulte la question en elle-même; dans les cas où un doute existe sur la réalité de certains faits ou la sincérité du demandeur, l'énoncé de ce doute ne dispense pas de s'interroger in fine sur l'existence d'une crainte d'être persécuté qui pourrait être établie à suffisance, nonobstant ce doute, par les éléments de la cause qui sont, par ailleurs, tenus pour certains. » 24 The Coalition to Stop the Use of Child Soldiers, International Standards, zie:
-9-
gaat en het leidt dan ook geen twijfel dat dergelijke daad onder de definitie van ‘vervolging’ valt zoals bepaald in artikel 48/3 §2, 1ste lid en 2de lid f) in fine van de Vreemdelingenwet. - Uit de voorbereidende parlementaire werkzaamheden met betrekking tot artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet blijkt dat het feit van als kind gerekruteerd te zijn op zich al volstaat om aan de voorwaarde te voldoen dat de gevreesde vervolging moet geschieden omwille van één van de in de Vluchtelingenconventie voorziene vervolgingsgronden. ‘Het behoren tot een specifieke sociale groep’ lijkt het meest voor de hand liggend.25 Dat voormalige kindsoldaten van het LRA tot een specifieke sociale groep behoren, lijkt evenmin betwist aangezien de leden van de groep duidelijk een gemeenschappelijk achtergrond hebben die niet gewijzigd kan worden en een groter dan gemiddeld risico hebben om in de toekomst vervolgd te worden. Bij hen kan bovendien een gegronde vrees voor vervolging omwille van toegeschreven politieke overtuiging anti-LRA weerhouden worden 26 - Bovendien is een reeds ondergane vervolging in het verleden een ernstige aanwijzing dat de vrees van een asielzoeker gegrond is. Zoals artikel 4.4 van de Kwalificatierichtlijn bepaalt, heeft er dan een omkering van de bewijslast plaats: de vrees voor vervolging in de toekomst zal enkel ongegrond bevonden worden als de overheid kan aantonen dat er “goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging zich niet opnieuw zal voordoen”. Uit het administratief dossier, noch uit andere objectieve informatie blijken evenwel dergelijke goede redenen, wel integendeel: alle rapporten van gespecialiseerde internationale en niet-gouvernementele organisaties, waaronder de VN Secretarisgeneraal en Human Rights Watch bevestigen de recente opflakkering van ontvoerings- en andere geweldpraktijken van het LRA in Zuid-Soedan: “LRA attacks on Western and Central Equatoria states in recent months have led to a large number op civil casualties […]” “In the south, women and children are being increasingly targeted in attacks by the LRA”27 “Meanwhile LRA incursions into villages and abductions remain a threat to children in South Sudan.” “[…] the LRA remains one of the worst offenders in the world today.”28 - Uit diezelfde bronnen blijkt bovendien dat er in zijn streek van herkomst geen bescherming door de staat of andere organisaties in de zin van artikel 48/5 §2 van de Vreemdelingenwet geboden wordt:
www.child-soldiers.org/childsoldiers/international-standards 25 S. BODART, La protection internationale des réfugiés en Belgique, Bruylandt, Brussel, 2008, blz. 191-192; en Kamer, Parl. St. DOC 51 2478/001, blz. 82, beschikbaar op: www.dekamer.be/FLWB/pdf/51/2478/51K2478001.pdf : “Bij kindspecifieke vormen van vervolging kan gedacht worden aan rekrutering in het leger […] en dwangarbeid. In dit verband wordt er van uitgegaan dat de definitie van vluchteling, en met name de vijf gronden voor vervolging, ruim genoeg zijn opgezet om eventueel ook vluchtelingen in de kinderleeftijd te omvatten.” 26 Zie bvb. i.v.m. een voormalige kindsoldaat die aan het LRA ontsnapt is: Lukwago v. Ashcroft, Attorney General, 02-1812, United States Court of Appeals for the Third Circuit, 14 mei 2003, beschikbaar op: www.unhcr.org/refworld/docid/47a7078c3.html: “ […] we hold that the class of former child soldiers who have escaped from the LRA fits within the statutory definition of a “particular social group” because there is evidence that the class may be in more danger from the LRA than the general population, and because Lukwago may be in considerably more danger than most other members of the class on account of an anti-LRA imputed political opinion.” 27 UNSC, Security Council Report October 2009 Sudan, beschikbaar op: http://www.securitycouncilreport.org/site/c.glKWLeMTIsG/b.5471341/k.8A60/October_2009brSudan.htm 28 Special Representative of the UN Secretary-General for Children and Armed Conflict, Action Plan and commitments by parties signal progress for children in the Sudan, 22 november 2009, beschikbaar op: http://www.un.org/children/conflict/pr/2009-11-23225.html
- 10 -
“The Ugandan army and Southern Sudan’s SPLA are present in the LRA-affected areas of Southern Sudan but neither has been able to protect civilians from the attacks. The UN Missions in Sudan (UNMIS) forces have also been inadequate”29 “One of the GoSS's [Government of South Sudan] greatest challenges is to demonstrate to its citizens the "peace dividend" in an extremely fragile security environment in which its own forces are often not able to protect civilians from violence that leads to human rights violations, and are often themselves responsible for human rights violations.”30 Bovendien is er elders in zijn land van herkomst geen intern vluchtalternatief, zoals gedefinieerd door UNHCR, voor handen:31 Ten eerste valt er om verschillende redenen geen relevante plaats voor herlocatie aan te geven: Jhr. X zou zich vanuit Zuid-Soedan doorheen het gebied waar hij vervolgd werd moeten begeven, langs een route met vele fysieke gevaren; het is hoogst twijfelachtig of de centrale Soedanese Staat wel in staat en bereid is om hem op duurzame wijze de nodig bescherming te bieden; en gegeven de actuele algemene situatie in heel het land loopt hij een reëel risico in om het even welke regio van Soedan blootgesteld te worden aan ernstige schendingen van zijn fundamentele rechten.32 Zo blijkt bijvoorbeeld het demobilisatie- en reïntegratieprogramma voor voormalige rebellen niet open te staan voor kindsoldaten van het LRA, maar enkel voor de andere strijdende partijen.33 Ten tweede kan van hem niet redelijkerwijs verwacht worden dat hij zich elders vestigt: zowel wegens het ontbreken van enig familiaal of ander sociaal netwerk, talenkennis, etnische en culturele banden, als omwille van zijn psychologische traumata ten gevolge van de reeds ondergane vervolgingen en de te verwachten ontoereikende sociaal-economische situatie waarin hij terecht zou komen.34 Op basis van het administratieve dossier blijkt de stelling dat er wel dergelijk een vluchtalternatief zou zijn, niet onderzocht te zijn, terwijl dit nochtans tot de op het CGVS rustende bewijslast hoort. In weerwil van de UNHCR-richtlijnen hieromtrent, werd er noch een concrete relevante locatie opgegeven door de asielinstanties, noch werd aangetoond dat het redelijk is van jhr. X te verwachten dat hij er zich zou vestigen, noch werd hem de kans geboden er tegenargumenten voor aan te halen.35 13. Alle relevante bijzonderheden van de verklaarde subjectieve vervolgingsvrees kunnen zondermeer stevig onderbouwd worden met objectieve aanwijzingen. Omwille van de mentale toestand van de betrokkene dient in dit concrete dossier – in tegenstelling tot andere asielaanvragen – bovendien een veel grotere bewijskracht aan dergelijke objectieve aspecten van het asielrelaas gehecht te worden dan aan zijn subjectieve verklaringen.
29
HRW, The Way Forward – Ending Human Rights Abuses and Repression across Sudan, oktober 2009, blz. 21-22, beschikbaar op: http://www.hrw.org/sites/default/files/reports/sudan1009web_0.pdf 30 HRW, There is no Protection – Insecurity and Human Rights in Suuth Sudan, 12 februari 2009, beschikbaar op: http://www.hrw.org/en/reports/2009/02/12/there-no-protection 31 Of er al dan niet een ‘inten vlucht- of herlocaliseringsalternatief’ voorhanden is moet volgens de richtlijnen van het UNHCR nagegaan worden door middel van een dubbele analyse: (1) Valt er een relevante plaats voor herlocatie aan te geven in het land van herkomst? (2) Kan redelijkerwijs van de betrokken verwacht worden dat hij zich daar vestigt? Zie: UNHCR, Principes Directeurs sur la protection internationale : « La possibilité de fuite ou de réinstallation interne » dans le cadre de l’application de l’Article 1A(2) de la Convention de 1951 et/ou du Protocole de 1967 relatifs au statut des réfugiés (hierna ‘Principes Directeurs’), beschikbaar op : http://www.unhcr.org/cgi-bin/texis/vtx/refworld/rwmain/opendocpdf.pdf?reldoc=y&docid=4714a7ea2 32 ‘Relevantieanalyse’: UNHCR, Idem, randnrs. 10, 11, 15, 17 en 20 33 UNMIS, DDR fact sheet, 19 augustus 2009, beschikbaar op: http://unmis.unmissions.org/Portals/UNMIS/Documents/FS-DDR.pdf 34 ‘Redelijkheidsanalyse’: UNHCR, Idem, randnrs. 25, 26, 29 en 30 35 Idem, randnrs. 6 en 33-34
- 11 -
Alle elementen eigen aan voorliggende zaak in acht genomen, is het BCHV dan ook de mening toegedaan dat de vrees voor vervolging in de zin van de Conventie, zoals die door jhr. X uiteengezet en in de mate van het mogelijke aangetoond is, gegrond is. 3.3.
subsidiaire bescherming
14. Hoewel het BCHV ervan overtuigd is dat jhr. X aan alle voorwaarden voldoet om als vluchteling in de zin van de Conventie van Genève erkend te worden, worden voor de volledigheid nog twee aantekeningen gemaakt voor het geval de instanties, ondanks al het hiervoor uiteengezette, alsnog eerder de toekenning van de subsidiaire beschermingsstatus zouden overwegen: (1) – Het feit dat men als kindsoldaat gerekruteerd werd en daardoor getraumatiseerd geraakte, is volgens duidelijke rechtspraak van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen op zich reeds een ‘onmenselijke en vernederende behandeling’ die volstaat om het subsidiaire beschermingsstatuut toe te kennen conform artikel 48/4 §2 b) van de Vreemdelingenwet: “[…] de omstandigheid dat betrokkenen als kindsoldaat gerekruteerd is geweest maakt op zich reeds een onmenselijke of vernederende behandeling uit in de zin van artikel 48/4 §2 b) van de wet” 36 In de zaak waarnaar verwezen wordt, betrof het eveneens een gewezen kindsoldaat die inmiddels meerderjarig was geworden en bleven omtrent de omkaderende omstandigheden van het vluchtrelaas ernstige geloofwaardigheidsproblemen bestaan (waardoor de betrokkenen niet meer in aanmerking kwam voor het vluchtelingenstatuut). De situatie van jhr. X is erg vergelijkbaar; een minder voordelige behandeling van zijn asielaanvraag zou dan ook op gespannen voet komen te staan met het gelijkheidsprincipe. S. Bodart – de behandelende rechter – besluit in de genoemde zaak: “Een vervolging of ernstige schade specifiek gelinkt aan de minderjarigheid van het slachtoffer op het ogenblik van de feiten, kan dus in de algemene evaluatie van de gegrondheid van de asielaanvraag tussenkomen, zelfs indien de aanvrager inmiddels meerderjarig is geworden en bijgevolg, gezien de specifieke aard van deze vervolging of ernstige schade, er geen risico op herhaling bestaat.”37 Toegepast op dit concrete dossier betekent dit dat zelfs als enkel het feit dat jhr. X een kindsoldaat was en dat hij daardoor getraumatiseerd is, onbetwist vaststaat en over al de rest twijfel zou blijven bestaan en abstractie gemaakt zou worden van zijn mentale toestand, hem dan nog het statuut van subsidiair beschermde toegekend moet worden. (2) – Uit de recentste rapporten van de reeds hierboven genoemde en andere organisaties blijkt er zich in Zuid-Soedan een gewapend conflict, niet enkel met de LRA-rebellen, maar ook tussen verschillende etnische en tribale groepen af te spelen dat voor alle burgers een reëel risico op ernstige schade zoals voorzien in artikel 48/4 §2 c) van de Vreemdelingenwet met zich meebrengt:
36
Eigen vertaling van CCE, arrêt n° 5277, 20 december 2007, randnr. 4.3: « La circonstance que le requérant a été enrôlé comme enfant soldat constitue en soi un traitement inhumain ou dégradant au sens de l’article 48/4, §2, b) de la loi. » 37 Eigen vertaling van BODART, Idem, blz. 192: « Une persécution ou une atteinte Grave spécifiquement liée à l’état de minorité de la victime au moment des faits, peut donc intervenir dans l’évaluation globale du bien fondé de la demande d’asile, même si le demandeur est entre-temps devenu majeur et si par voie de conséquence, vu la nature spécifique de cette persécution ou de cette atteinte grave, elle ne risque plus de se répéter. »
- 12 -
“A surge of ethnic violence has killed more than 2,000 people this year, the United Nations estimate.” 38 “Tribal fighting and other forms of internal fighting intensified in 2009 comparted to 2008. Massive displacements have resulted along with abductions of children, injuries and huge death tolls.” “Over 350,000 people have been displaced by all types of conflict within Southern Sudan in 2009. This figure is almost double that of 2008. Humanitarian actors compare this rate of displacement with that of the civil war period. There is grave concern on the increasing demand for humanitarian assistance.” 39 Terwijl het Internationale Comité van het Rode Kruis het in haar rapport van 2008 al over een ‘gewapend conflict’ had: “Armed conflict and ethnic clashes continued to claim civilian casualties and drive people from their homes […] increasingly over 2008, in central and southern Sudan.” 40
4.
Conclusie
15. De nieuwe stukken – het uitgebreide psychologische rapport, maar ook de vele recente objectieve rapporten – en voorliggend advies, vormen voldoende ‘nieuwe gegevens’ in de zin van artikel 51/8 van de Vreemdelingenwet opdat een nieuwe asielaanvraag van jhr. X door de DVZ in aanmerking genomen en aan het CGVS overgemaakt zou worden. 16. Rekening houdend, zoals voorgeschreven, met het alle omstandigheden eigen aan de zaak, heeft hij op afdoende wijze aan de op hem rustende bewijslast voldaan, waarbij omwille van zijn bewezen mentale toestand de nadruk op de objectieve situatie eerder dan op de subjectieve elementen dient te liggen. De kern van het asielrelaas is zijn profiel als ontsnapte gedwongen kindsoldaat. Dat is onbetwist en volstaat om zijn vervolgingsvrees als geloofwaardig aan te nemen. Objectieve informatie bevestigt de vervolgingsvrees die hij aan dat statuut ontleent. De twijfel waar het CGVS mee bleef zitten bij de vorige asielprocedure van jhr. X, had er niet toe mogen leiden zijn vervolgingsvrees als niet aannemelijk te beschouwen.41 Zelfs indien het CGVS niet over alle aspecten van de claim absolute zekerheid heeft, moet het minstens het voordeel van de twijfel toepassen en hem de gevraagde bescherming toekennen, zoals voorgeschreven door UNHCR.42 38
Reuters, South Sudan violence kills 12, injures minister, 17 november 2009, www.reliefweb.int/rw/rwb.nsf/db900SID/AMMF-7XVTSZ?OpenDocument&RSS20=02-P 39 UN OCHA, Humanitarian Action in Southern Sudan Report, Issue Number 36, 01 – 20 oktober 2009, beschikbaar op: http://ochaonline.un.org/sudan/SituationReports/SouthernSudanReports/tabid/3369/language/frFR/Default.aspx 40 ICRC, Annual Report 2008: Sudan, 27 mei 2009, blz. 140, beschikbaar op: http://www.icrc.org/Web/eng/siteeng0.nsf/htmlall/annual-report-2008-sudan/$File/icrc_ar_08_sudan.pdf 41 CGVS, weigeringsbeslissing 19 februari 2009: “een aantal elementen in uw verklaringen laten toe te twijfelen aan het door u voorgehouden profiel met betrekking tot uw achtergrond” – het hoofdargument ter motivering van de weigering 42 UNHCR, Note, randnr. 12: “The term “benefit of the doubt” is used in the context of standard of proof relating to the factual assertions made by the applicant. Given that in refugee claims, there is no necessity for the applicant to prove all facts to such a standard that the adjudicator is fully convinced that all factual assertions are true, there would normally be an element of doubt in the mind of the adjudicator as regards the facts asserted by the applicant. Where the adjudicator considers that the applicant’s story is on the whole coherent and plausible, any element of doubt should not prejudice the applicant’s claim; that is, the applicant should be given the “benefit of the doubt”.”
- 13 -
Het BCHV meent dat zowel de bewijskracht van de aangedragen en meegedeelde elementen, als de voorhanden zijnde objectieve informatie, nu wel degelijk voldoen om te besluiten dat de vrees die jhr. X koestert om vervolgd te worden wegens het behoren tot een specifieke sociale groep en/of omwille van een toegeschreven politieke overtuiging gegrond is. 17. Het BCHV verzoekt de DVZ dan ook om de asielaanvraag in aanmerking te nemen en het CGVS om, na overmaking van het dossier, jhr. X op basis van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet en artikel 1 A van de Conventie van Geneve de vluchtelingenstatus toe te kennen. In elk geval zijn er eveneens voldoende onbetwiste elementen voorhanden om hem de status van de subsidiaire bescherming toe te kennen conform artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet en artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn.
Voor het Belgisch Comité voor Hulp aan de Vluchtelingen,
Ruben Wissing, jurist
Rue Defacqzstraat 1, bte 10 1000 Bruxelles / Brussel
E-mail :
[email protected]
Tel. 02 / 537 82 20 Fax 02 / 537 89 82
Le CBAR bénéficie du soutien de l’UNHCR, de Fedasil, du Fonds d’Impulsion et du Fonds Européen pour les Réfugiés Het BCHV geniet de steun van het UNHCR, Fedasil, het Impulsfonds en het Europees Fonds voor de Vluchtelingen
- 14 -