Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk Jan Huyghen van Linschoten
editie H. Kern, herzien door H. Terpstra
bron Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien. Eerste stuk (ed. H. Kern, H. Terpstra). Martinus Nijhoff, Den Haag 1955 (tweede druk)
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/lins001itin01_01/colofon.htm
© 2009 dbnl / erven H. Terpstra
i.s.m.
III
Uittreksel uit de statuten Art. 2. De Linschoten-Vereeniging heeft ten doel de uitgave in het oorspronkelijke, van zeldzame of onuitgegeven Nederlandse zee- en landreizen en landbeschrijvingen. Werken van andere aard worden slechts uitgegeven, indien daartoe bijzondere aanleiding bestaat.
Art. 3. De vereniging bestaat uit ereleden, donateurs en gewone leden. Over het toetreden der leden beslist het Bestuur. De gewone leden betalen een jaarlijkse bijdrage van vijftien gulden (tijdelijk verhoogd tot 20 gulden). Donateurs zijn zij, die een bijdrage, ineens van ten minste 500 gulden aan de vereniging schenken, of jaarlijks een contributie van minstens 40 gulden betalen.
Art. 4. Het lidmaatschap loopt van de eerste Januari tot de laatste December. De leden, die niet langer als zodanig wensen aangemerkt te worden, moeten daarvan aan den Secretaris vóór de eerste December schriftelijk bericht zenden. Bij gebreke daarvan blijven zij aansprakelijk voor de bijdrage van het volgende jaar.
Art. 5. De leden ontvangen een exemplaar van de werken, die door het Bestuur aangewezen zijn voor het jaar of de jaren, waarvoor zij hun contributie hebben betaald. Voor alle nadere inlichtingen wende men zich tot het Secretariaat, Lange Voorhout 9, 's-Gravenhage.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
IV
Regels voor de uitgaven der Linschoten-vereeniging 1. Zoveel mogelijk zal elke Zee- of Landreis, dan wel Landbeschrijving, afzonderlijk worden uitgegeven. Slechts bij al te geringe omvang van een dezer, kan een andere tekst toegevoegd worden aan de uitgave; deze toe te voegen tekst moet evenwel aansluiten in onderwerp, of de hoofdtekst aanvullen. Grote teksten worden in meer dan één deel gesplitst. 2. Voor elke uitgave wordt den bewerker als eis gesteld: dat zij bevat als Inleiding een korte Biografie van den schrijver van 't reisverhaal; een uiteenzetting van de Aanleiding tot de reis; en een Bibliografie van eventuele vroegere drukken van het reisverhaal; voorts opheldering in de vorm van Noten onder de tekst daar waar de tekst opheldering vereist, en een Register (of Registers), benevens een lijst van geraadpleegde werken met plaats en jaar van uitgave aan 't slot. 3. De bewerker heeft vrijheid, in zijn Inleiding het resultaat van een reis ook te beschouwen in zijn verband met later ondernomen reizen naar dezelfde streek of streken. 4. De noten onder de tekst moeten sober blijven, en niet vervallen in uitweidingen. Is er echter bepaalde noodzakelijkheid om dieper in te gaan op het een of ander gedeelte van de tekst, dan mag dat geschieden in een Bijlage achteraan. Ook hier echter blijft soberheid plicht. 5. De tekst zelf moet met de grootste nauwkeurigheid herdrukt worden naar de beste oudere uitgave, c.q. nauwkeurig gedrukt naar het handschrift, dat voor de uitgave dient, met inachtneming van de Regels voor het uitgeven van historische bescheiden, uitgegeven door het Historisch Genootschap in 1948. De originele paginatuur van die standaarddruk, dan wel van het handschrift, wordt in de uitgaven der Linschoten-Vereeniging tussen grote haken [ ] doorlopend mede-opgenomen. 6. Als algemene regel geldt, dat de tekst onverkort wordt herdrukt. Uitlatingen zijn slechts dan veroorloofd, als het iets geheel onbelangrijks geldt. De bewerker moet dan echter in een noot toch rekenschap geven van wat hij wegliet. 7. Indien er voor de kennis van een bepaalde Zee- of Landreis behalve de aan de druk ten grondslag gelegde tekst, in archieven of bibliotheken nog andere bronnen bestaan, moeten deze bij de uitgave gebruikt en (indien nodig) in inleiding, noten of bijlagen verwerkt worden. 8. Het opnemen van kaarten en platen wordt aan den bewerker overgelaten, in overleg met de Commissie van voorbereiding.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XII
Eoum nobis heîc dat Lynscotius Orbem, Lyncotum, artifici Sculpta tabella manu.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XIX
Voorbericht Reeds geruime tijd geleden werd mij door het bestuur der Linschoten-Vereeniging verzocht, van het hoofdwerk van haar naamgever een tweede druk te willen verzorgen. Met enige aarzeling heb ik aan dit verzoek voldaan. Voor het doorgronden van het Itinerario is immers een uitgebreide kennis van oosterse talen en toestanden nodig, die Prof. Dr. H. Kern, bewerker van de editie-1910, in zo hoge mate eigen was, maar die mij ontbreekt. Het kon dus niet mijn taak zijn om wat in de meer dan veertig latere jaren op dit gebied is gepubliceerd in deze nieuwe uitgave te verwerken. Gelukkig was de heer R.A. Kern, zoon van de eerste bewerker, bereid, een wakend oog op het oosterstaalkundige gedeelte te houden. Een kort woord over het verschil tussen deze uitgave en die van1910 is hier op zijn plaats. Kern leidde het Itinerario in met twee bijdragen van anderer hand. De eerste is een vertaling van P.A. Tiele's inleiding op de door hem en A. Burnell bewerkte uitgave der Engelse vertaling van het Itinerario, welke uitgave in 1885 voor de Hakluyt Society verscheen. De tweede is een gedeelte van de aankondiging dezer Hakluyt-editie, welke P.J.B.C. Robidé van der Aa in de Nederlandsche Spectator van hetzelfde jaar publiceerde. Ik heb gemeend, beide opstellen te moeten vervangen door een nieuwe inleiding. Hierin wordt met gebruikmaking van wat er sedert 1910 over Linschoten is gepubliceerd een zo volledig overzicht van zijn leven, zijn werk en zijn kring gegeven, als het mij gestelde bestek toeliet. In overeenstemming met de regels van het Historisch Genootschap zijn alinering, hoofdletters en interpunctie volgens hedendaags gebruik aangebracht, waardoor, naar ik vertrouw, de leesbaarheid aanzienlijk heeft gewonnen. Opdat het ‘Tresoor der zee- en landreizen’ ook ten aanzien van deze tweede uitgave een bruikbaar register zou kunnen blijven, heb ik behalve de paginering van de oorspronkelijke uitgave ook die van de editie-1910, welke in twee delen verscheen, in margine aangebracht, de eerste tussen [ ], de laatste tussen < >, terwijl dáárbij de paginagrens door ‖ in de tekst is aangegeven.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XX
De Linschoten-Vereeniging dringt in punt 4 van haar regels op soberheid in de annotering aan, welke soberheid dan ook door Kern betracht is. Hij is weliswaar en gelukkig - mild geweest met verklaringen van oosterse termen, maar heeft vele duistere zinswendingen van de schrijver gelaten voor wat zij waren. ‘'s Mans stijl’, zo lezen zijn we in Voorrede, ‘is niet vrij te pleiten van een zekere slordigheid’. Nu kan men dit als een gegeven feit aanvaarden, zonder steeds te trachten, Linschoten's bedoeling (of waarschijnlijke bedoeling) duidelijk te maken, hetgeen ook inderdaad een ál te uitgebreid notenapparaat zou vereisen. Het schijnt mij echter, dat het Itinerario, een werk van zo uitzonderlijk belang en van een vaak zo boeiende en levendige verhaaltrant, een groter aantal lezers zal vinden dan de gemiddelde werken der Linschoten-Vereeniging, waarom ik met het verklaren van onduidelijke termen en het begrijpelijk maken van duistere wendingen verder ben gegaan dan Kern in 1910. De door mij toegevoegde noten of delen daarvan zijn cursief gedrukt, die van Kern (behoudens enkele cursief aangebrachte namen en termen) met gewone letter. Kern geeft, na een uitweiding over de moeilijkheid der transcriptie van woorden uit talen, die niet het Latijnse letterschift gebruiken, de volgende aanwijzingen, resultaat van een voor deze uitgave noodzakelijk geacht compromis: ‘In namen en andere woorden uit Indische talen volg ik de thans bij Engelsche schrijvers meest gebruikelijke spelling. Dus ch, j, y vertegenwoordigen de uitspraak die deze letters in't Engelsch hebben. In Maleische, Javaansche woorden geef ik nagenoeg dezelfde klanken weêr met tj, dj, j. In Perzische en Arabische woorden spreke men ch, j en sj uit als in onze taal; Perzisch tj als tsj. De Arabische ḳ is dezelfde letter als volgens andere schrifjwijze q. De ṅ heeft de waarde van onze ng; ñ van nj. Over de uitspraak van eenige letters met een of twee punten onder de letter behoeft hier niet uitgeweid te worden. De u heeft in de transcriptie van alle vreemde letters de uitspraak der u van't Italiaansch, Spaansch, Hoogduitsch, enz.’ Van het zestal kaarten, dat in de oorspronkelijke uitgave aan Itinerario en Beschryvinghe samen was toegevoegd, geeft Kern er slechts twee. Sindsdien zijn ze alle in het oorspronkelijke formaat herdrukt, drie bij de nieuwe uitgave van de Beschryvinghe (Linsch.-Ver. deel XXXIX, 1934) en drie bij die van het Reysgheschrift (Linsch.-Ver. deel XLIII, 1939). Dit zestal is in zijn geheel aan deze nieuwe uitgave van het Itinerario toegevoegd. Wat de 36 door Linschoten getekende platen betreft, Kern nam hiervan 6 op. Wij hebben gemeend,
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XXI
de volledige serie te moeten geven. De kaarten worden aan het derde deel toegevoegd; de platen zijn opgenomen in die delen, waarvan ze de inhoud illustreren. Wat Linschoten in capittel 35 meedeelt aangaande munten, gewichten en maten, in Goa gebruikelijk, heb ik, mét de elders in zijn werk daarover voorkomende gegevens, in een bijlage verzameld. Dit vormt niet altijd een goed sluitend geheel, maar het kan eventueel voor onderzoekers van nut zijn. De bibliografie van de heer Wouter Nijhoff is op geringe wijzigingen na gelijk gebleven. De eraan toegevoegde geletterde noten zijn van mijn hand. De door Kern genoemde titels van de literatuurlijst zijn op sommige plaatsen verbeterd, en op vele aangevuld; enkele werken zijn vervallen. Verder is deze lijst aanzienlijk uitgebreid, deels met werken, door Kern hier weggelaten maar wel in de tekst aangehaald, deels met literatuur, welke door mij nieuw geraadpleegd is. Ook het register is aan een herziening onderworpen. Aan allen, die mij bij deze uitgave behulpzaam zijn geweest, breng ik hier een woord van hartelijke dank. Met name noem ik de leden der commissie van voorbereiding, de heren R.A. Kern en Dr. F.W. Stapel. Vooral de eerstgenoemde - ik zinspeelde er reeds op - heeft mij met zijn uitgebreide taalkundige inlichtingen onschatbare diensten bewezen. Met erkentelijkheid gedenk ik de bereidwilligheid, die ik bij de bibliotheken van de Universiteit van Amsterdam, de Rijksuniversiteit te Leiden en bij de Koninklijke Bibliotheek te's Gravenhage mocht ondervinden. Hilversum, Maart 1955. H. Terpstra.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XXIII
Inleiding Afstamming en familie Jan Huygen van Linschoten is geboren tussen 16 September 1562 en 8 Februari 1) 1563 . De toevoeging ‘van Linschoten’ zou er op kunnen wijzen, dat zijn familie uit dit Utrechtse dorp afkomstig was; eigenaardig is het echter, dat Jan Huygen het enige lid ervan is, bij wie we dit praedicaat aantreffen. Zijn geboorteplaats is Haarlem, gelijk hij dan ook wel aan zijn handtekening ‘van Haerlem’ of ‘Haerlemensis’ toevoegt. Het enige, waaruit ons verder blijkt, dat Linschoten zich later nog met deze stad verbonden voelde, is een eigenaardig feit, dat we in Brandt's geschiedenis van 2) Enkhuizen aantreffen . Deze schrijver deelt namelijk mee, dat hij van een tocht naar het noorden twee walviskakebenen meebracht, waarvan hij er een naar Haarlem zond, ‘sijn geboorte stadt, daer't op de groote saele tot een gedenkteken van hunnen inboorling ten toon hangt’. Nasporingen in het gemeentearchief aldaar hebben echter noch over de beroemde reiziger zelf noch over zijn familie iets aan het licht kunnen 3) brengen . Van andere zijde is ons bekend, dat Linschoten's vader Huig Joostenszn heette, en in 1532 geboren was; de moeder, Marijtgin Tin Henrixdochter, afkomstig uit Schoonhoven, was ongeveer even oud. Aangaande het gezin weten we verder, dat Jan Huygen tenminste drie broers moet hebben gehad, waaronder tweelingen,
1)
2) 3)
o
Het randschrift van zijn portret in het Itinerario vermeldt: ‘AETA 32 A 1595; Geeraerdt Brandt deelt ons in zijn ‘Historie Der vermaerde Zee- en Koop- stadt Enkhuisen’ (2e dr.) op p. 295 mee: ‘Hij overleedt hier (d.i. in Enkhuizen) in den jaere sestien hondert en elf den achtsten Februarij, oudt acht en veertig jaeren’; in een notariële attestatie van 16 September 1592 komt hij voor als ‘oudt 29 iaeren’ (Bijlage van J. de Vries van Doesburgh in: ‘Reizen van Jan Huyghen van Linschoten naar het noorden’, uitgeg. door S.P. Honoré Naber). p. 269. Vgl. ook Linsch.: Reizen naar het Noorden p. 184. Zie de bijlage, genoemd in noot 1, p. 282.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XXIV en een zuster. Een der tweelingen, waarmee we nog nader in aanraking zullen 1) komen, heette Willem Tin Huygisz. In Enkhuizen is Jan Huygen opgegroeid. Wanneer zijn vader zich daar gevestigd heeft, is niet te zeggen; het lijkt aannemelijk, dat dit nog vóór het beleg van Haarlem 2) gebeurd is . In ieder geval treffen wij deze in de Zuiderzeestad aan in 1578, en wel als ‘Huygo Joostensz notarys publycq, oudt 46 jaren’. Behalve als zodanig komt hij ook al spoedig voor als herbergier: op 14 Februari 1579 vinden we hem vermeld 3) als ‘waerdt in de Vergulden Valck’ . Later, omstreeks 1581, is de familie verhuisd, en ging Huig Joostenszn zijn dubbele functie uitoefenen in het ‘Wapen van Haerlem’. Hij moet een bemiddeld man geweest zijn: herhaaldelijk zien we hem geld op 4) bodemerij geven . Gelijk in zoveel Hollandse gezinnen uit die tijd ontbrak het blijkbaar Huig Joostenszn's kinderen niet aan durf en avonturenlust. In hoeverre de relazen van schippers en stuurlui, opgedist in de gelagkamer van de Vergulde Valck, hierop van invloed geweest zijn, laten we in het midden; zoveel is zeker, dat Linschoten's tweelingbroeders ‘ettelicke jaren’ vóór hem het ouderlijk huis verlieten, om hun geluk 5) in Spanje te beproeven .
Enkhuizen in Linschoten's tijd De stad Enkhuizen bekleedde na de val van Haarlem in 1573 een zeer bijzondere positie in de Noordelijke Nederlanden, politiek, religieus en economisch. Mocht Den Briel in het opstandsjaar 1572 als eerste stad de zijde van de Prins hebben gekozen, deze plaats was ‘door buitenluiden verlost’, niet door eigen kracht. Enkhuizen daarentegen had aan de Hollanders het bemoedigende voorbeeld gegeven van spontaan verzet tegen het Spaanse juk. Van hier uit werden Hoorn en Medemblik bezet. Niet tevergeefs had de Prins in de
1) 2) 3)
4) 5)
Vgl. over deze familiebetrekkingen de uitgave van 1910 van dit werk dl. I p. 2, 4, dl II p. 212; verder: Reizen naar het Noorden p. XXIV en Bijdrage De Vries van Doesburgh p. 283. Vgl. de redenering van l'Honoré Naber in Reizen naar het Noorden, p. XXII. Dat de combinatie notaris-herbergier niet ongewoon was, daarop zou het feit kunnen wijzen, dat we in 1607 aantreffen, ook in Enkhuizen, ‘notaris Willem Cornelis int wijnhuys’ (Bijlage De Vries van Doesburgh p. 293). Zie over Huig Joostenszn als inwoner van Enkhuizen: Bijlage De Vries van Doesburgh p. 285-287. Zie uitgave 1910 deel I p. 2, 4.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XXV stad vertrouwen gesteld; een nauwe samenwerking, ook blijkende uit de voorrechten, die nu aan Enkhuizen werden verleend, volgde dan ook op de overgang. Terwijl de Spanjaarden de basis Amsterdam-Haarlem stevig in handen hielden, werden de Westfriese steden steeds meer op eigen actie aangewezen, en bij deze combinatie viel het accent op Enkhuizen. Op dezelfde ‘eerste dag eens nieuwen levens’, waarop de politieke bevrijding plaats vond, werd door een onbekend gebleven spreker een gereformeerde predikatie ‘in't openbaer over de leening van't excijnshuis op de vismarkt’ gehouden; de volgende dag werd reeds in een kerk gepreekt. De eenmaal begonnen beweging viel niet meer te stuiten, zodat tenslotte de Roomsgezinden hun kerken moesten verlaten ‘ en sich elders behelpen’. Het meest opvallend nog was de toeneming der bedrijvigheid in het opstandig geworden Enkhuizen. Terwijl Amsterdam, waar nog de Spaanse onderdrukking heerste, door de geusgezinde elementen gemeden werd, stroomden deze nu vrijelijk toe naar de noordelijker gelegen stad, die vooral na de bevrijding van de Zuiderzee, in 1573 op Bossu bevochten, haar vleugels steeds onbelemmerder kon uitslaan. Het is te begrijpen, dat de ommekeer van Amsterdam in 1578, hoe heuglijk dan ook voor de geuzenpartij in't algemeen, toch een lichte schaduw wierp op de economische bloei van Enkhuizen, ook al doordat veel ballingen uit de Amstelstad, die deze bloei 1) bevorderd hadden, nu weer naar hun woonplaats terugkeerden .
Linschoten's levensloop tot en met zijn geschriften over Indie, Afrika en Amerika Het was kort na laatstgenoemde gebeurtenis, dat Jan Huygen op ongeveer zestienjarige leeftijd het zeegat uitvoer, met het plan, zich bij zijn beide broers in Sevilla te voegen, ‘om alsoo beter te recht te koomen ende met heure hulpe die ervarentheyt van't landt ende Spaensche tale te cryghen’. Zijn ouders hadden hun zegen op het plan gegeven. Tot zoverre dus een kalme, solied bekeken onderneming, welke in die tijd van vroeg volwassen zijn en van levendig internationaal verkeer allerminst opzienbarend
1)
Zie over Enkhuizen: Brandt p. 161 v., 189 v., 195; J.C.H. de Pater in ‘Geschiedenis van Nederland’ III p. 181; H.A. Enno van Gelder: Revolutionnaire reformatie p. 17 v.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XXVI was. Niemand kon dan ook, toen Linschoten de 6e December 1579 uit Texel zeilde, voorzien, welke gevolgen zijn vertrek voor hemzelf, voor de Nederlandse zeevaartkunde en de vaderlandse commercie zou hebben. Wie hem goed kenden, konden vermoeden, dat het bij Spanje niet zou blijven: zijn fantasie, gemakkelijk gaande gemaakt door wat hij thuis kon horen en aan Enkhuizen's haven kon zien, was verder geprikkeld door opwindende lectuur. Wélke verhalen en reisbeschrijvingen op de fantasie van de knaap gewerkt hebben, 1) daarnaar kunnen we slechts gissen ; zeker is, dat hij zich later kenschetst als reeds ‘in de eerste juecht’ ‘gheneycht zijnde tot lesen vreemde dingen van landen ende gheschiedenissen, waerinne besundere wel behaghen ende vermaeckelickheyt hadde, met een grooter verweckinghe der begeerten om vreemde ende onbekende landen te besien, ofte eenighe avontueren te versoecken, om daer door eenighsins mijn affectie te ghenoeghen’. De uit ongeveer tachtig bodems bestaande vloot, waarmee Linschoten uitvoer, bereikte in negen dagen de mond van de Taag, waarin een aantal der schepen binnenliep; de overige vervolgden hun weg naar Spanje. Zo kwam Jan Huygen op de eerste Kerstdag aan in S. Lucar de Barrameda, waar hij een paar dagen verblijf hield, om daarna zijn tocht voort te zetten naar Sevilla, dat hij op Nieuwjaarsdag van 1580 bereikte. Hij trof daar maar een van zijn broers aan, daar Willem Tin naar het hof in Madrid getrokken was. Om zich enigszins in het Spaans te bekwamen bleef Jan Huygen een tijdlang in Sevilla. Grote gebeurtenissen speelden zich toen op het schiereiland af: door het overlijden van Dom Henrique, koning van Portugal, brak de bekende troonstrijd van 1580 uit tussen Philips II, die reeds koning van Spanje was, en Don Antonio, die zeer veel aanhangers onder de Portugezen had, een strijd, die, gelijk men weet, door Alva ten gunste van de Spaanse koning beslist werd. Ook Linschoten's andere broeder verliet nu, gelijk vele anderen, Sevilla, en trok naar het Spaanse hof, dat zich toentertijd bevond in Badajos vlak bij de Portugese grens, ‘meenende aldaer eenighe verbeteringhe te cryghen’; toen hij daar aankwam evenwel, was de strijd reeds beslist; hij zag ervan af, naar Portugal door te reizen, en vertrok in dienst van
1)
Vgl. wat C.P. Burger hierover geschreven heeft in de ‘Beschryvinghe’ (‘Itinerario voyage ofte schipvaert van Jan Huygen van Linschoten naer Oost ofte Portugaels Indien’ deel III) pl 269 v.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XXVII een ambassadeur naar Italië; onderweg, in Salamanca, werd hij echter door een ziekte getroffen, die zijn dood tengevolge had. Op 1 September verliet ook Jan Huygen zelf, na ‘eenighe ervarentheyt der sprake’ verkregen te hebben, Sevilla, en wel in dienst van een ‘Duyts edelman’, die over land naar Portugal wilde reizen. Een week daarna trof hij onderweg in Badajos zijn 1) broer Willem Tin aan . In Lissabon, waar hij 20 September aankwam, werd Linschoten zo ernstig ziek, dat hij zevenmaal ‘ter ader ghelaten’ werd; hij bracht er echter het leven af. ‘Siende weynigh voordeel’ bij de edelman, besloot hij, bij een koopman in dienst te gaan, om handelspractijk te verwerven. Een kleine twee jaar bracht hij aldus in de Portugese hoofdstad door, waar hij o.a. getuige was van de officiële intocht van Philips II als koning, een gebeurtenis, die met veel praal en statie gepaard ging, en waarvan hij een korte maar treffende beschrijving geeft. Zijn betrekking bij bovengenoemde koopman had Linschoten van het begin af 2) beschouwd als iets tijdelijks, ‘tot datter yet anders offreceerden’ . Eindelijk, in 1583, kreeg hij de grote kans van zijn leven om in een aantrekkelijke, verzekerde positie aan zijn ingeboren avonturenlust te voldoen. Een Dominicaan, Vincente da Fonseca, die zeer in de gunst van de nieuwe koning stond, was benoemd tot aartsbisschop van Goa in het Portugese Voor-Indië. Nu had Jan Huygen's broer Willem Tin door tussenkomst van zijn meester, die de post van secretaris bij Philips II bekleedde, de betrekking gekregen van klerk op een der schepen, die dat jaar naar Indië zouden varen. Daar de genoemde secretaris een ‘groote especiale vrient’ was van de nieuwgekozen aartsbisschop, kostte het Linschoten weinig moeite om in diens dienst te worden aangenomen. Willem Tin, aan wie de keuze was gelaten, op welk schip hij zijn functie wilde uitoefenen, koos datgene, waarop de prelaat zou uitvaren, ‘om malcanderen beter behulpich te wesen’. Op 8 April van het jaar 1583 voeren de schepen ‘alle ghelijck uyt die revier van Lisbonen’ om hun verre en niet ongevaarlijke reis te beginnen. Er lag niets bijzonders in het feit, dat de beide Enkhuizenaren meetrokken naar de Oost in dienst van Portugezen: dezen toch telden onder het personeel op hun
1) 2)
Of deze tóen of later naar Lissabon getrokken is, wordt uit Linschoten's verhaal niet duidelijk. d.i. zich voordeed.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XXVIII schepen ongeveer 60% buitenlanders, en velen daarvan zijn Nederlanders geweest. Het bijzondere was, dat juist Jan Huygen tot de opvarenden behoorde, de jonge man, die meer dan iemand anders de stoot zou geven tot de eigen vaart der opstandige Nederlanders naar die verre gebieden. *** De tocht ging langs Madeira en het westelijke deel van de kust van Guinea en vervolgens tot dicht bij de Braziliaanse kust, vanwaar men wederom naar Afrika overstak, waar de Kaap gerond werd. Verder werd koers gehouden tussen Madagaskar en het vasteland door naar het Portugese steunpunt Mozambique, dat op 5 Augustus werd bereikt. Hier volgde een oponthoud van vijftien dagen; op 20 Augustus werd de reis voortgezet, en ongeveer een maand later, 21 September, kwam men ter rede van Goa aan. In totaal had men dus, met inbegrip van het oponthoud voor Mozambique, vijf maanden en dertien dagen nodig gehad, ‘twelck’, 1) zo zegt Linschoten, ‘een van de voorspoedighste reyse was, alser in veel jaren te voren ende daer na gheschiet zijn’. De 30e September werd de aartsbisschop, ‘mynen heere, met grooter triumphe ende feeste inde stadt van Goa ghehaelt, ende van die edelen ende regeerders des landts in de groote kercke ghebracht’. Lang heeft Jan Huygen daarna niet meer van het gezelschap van zijn broeder Willem Tin kunnen profiteren: toen de schepen aan de westkust van Voor-Indië hun retourlading hadden ingenomen, vertrok deze ‘van zijn officijs wegen’, in het begin van 1584 van de plaats Cochin weder naar Portugal. Zelf bleef Linschoten bij zijn patroon, ‘om te ondersoecken die manieren, wesen ende ghedaenten vande selfde landen, lieden, vruchten, waren ende coopmanschappen, ende andere dinghen’. *** Aan zijn zwerflust scheen voorlopig een eind gekomen. Meer dan vijf jaren bleef hij in Goa, getrouw dienaar van zijn aartsbisschop, voor wie hij grote sympathie koesterde, een sympathie, die wederkerig was; de kerkvorst liet althans, toen hij in 1586 naar Portugal vertrok ‘door sekere twisten ende geschille, die op gheresen was tusschen den viçorey ende andere raetsheeren en den
1)
Versta natuurlijk: reysen.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XXIX aerts-bisschop’, behalve zijn hofmeester alleen Jan Huygen in zijn huis achter ‘om zijn renten te ontfanghen en zijn huys te onderhouden’; Linschoten moest hem beloven, ‘zijn wedercomste te verwachten’; de inkomsten, die daartegenover stonden, stelden hem in staat, op ruime voet te leven. Wij moeten echter allerminst, gedurende de Goa'se jaren, het type van de gevestigde burger in hem zien: zijn belangstelling voor exotische zaken bleef hem bij; hij behoefde nu echter de ‘vreemde dingen’, die hem van zijn jeugd af zo geïnteresseerd hadden, niet meer na te jagen; ze kwamen vanzelf tot hem. Niet alleen Voorindische volken, godsdiensten, gebruiken, dieren en planten vielen in of vlak bij de hoofdstad waar te nemen, ook als regeringscentrum gaf Goa hem een kijk op het bestuur over het gehele uitgestrekte Portugese koloniale gebied in het oosten. Verder kwamen er zoveel schepen uit zo gevarieerde oosterse gebieden ter rede, dat, wie de lading daarvan in ogenschouw nam en met de opvarenden sprak, zich grondig op de hoogte kon stellen van het handelsverkeer en de economische mogelijkheden tot in China en Japan toe. En zelden zal er een dankbaarder en vlijtiger waarnemer geweest zijn dan Jan Huygen, die niet alleen scherp opmerkte, maar ook niet kon nalaten, gelijk hij getuigt, ‘aen te teijckenen ende t'ontwerpen ofte conterfeyten, soo ick dat best coste, 'thgene my dochte yet besonders te wesen, ofte van onse lands aert, gebruijck ende manieren verscheyden, ende dat alleen tot een vermakelijckheyt, ofte voor tijt verdrijf, om tselfde naemaels te moghen mijn vrienden int particulier voor een nieuwicheyt verthoonen.’ Eénmaal werd de verleiding om nog verder te zwerven heel sterk, en wel toen Dirck Gerritsz Pomp, ‘naturel van Enckhusen’, en heel wat ouder dan Jan Huygen, in Goa teruggekeerd van een reis naar China en Japan, zijn jongere stadgenoot trachtte over te halen, hem op een tweede tocht naar deze geheimzinnige gewesten te vergezellen, daar hier grote winst te behalen viel. Maar Linschoten ging niet op dit voorstel in, waarschijnlijk wel in de eerste plaats omdat hij zich aan zijn sympathieke werkgever gebonden voelde. En verder: ‘met ydele handen sulcx te beginnen docht mij sotternie’, zo schrijft hij in 1584 aan zijn ouders, ‘men most al 1) wat voorsien syn om proufyt te doen’ .
1)
Zie deze brief in: J.W. IJzerman: Dirck Gerritsz Pomp, p. 8 v. De betreffende plaats komt voor op p. 10.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XXX Bovendien: het verblijf in Goa beviel Jan Huygen uitnemend, zo goed zelfs, dat hij er over dacht, ook ná de terugkeer van de aartsbisschop er voorgoed te blijven wonen. Berichten uit Europa brachten hierin echter verandering. In September 1588 hoorde hij, dat Vincente da Fonseca op zijn reis naar Portugal was overleden, een tijding, die hem diep aangreep. ‘My is geheelijcken een afgrysen ghecomen van't gheene, dat my te vooren aenghenaem was’, zo uit hij zich. Weliswaar zag hij kansen genoeg om in Goa, waar hij middelerwijl behoorlijk ingeburgerd was, aan zijn levensonderhoud te komen, maar het sterfgeval maakte, zoals hij schrijft, de indruk, ‘dat my Godt mijn oogen hadden geopent ende gants verclaert met den doot van mijn Heere, om also te pretenderen die wederkeeringhe van't vaderslandt’. Sterfgevallen in zijn familie dreven hem in de zelfde richting. Hij vernam, dat zijn broer Willem Tin, die de tocht naar Indië met hem had gemaakt, bij een schipbreuk op een reis van Setubal naar Hamburg was omgekomen; reeds vroeger, in 1585, was hem het overlijden van zijn vader Huig Joostenszn gemeld. Redenen te meer om zijn vertrek niet langer uit te stellen, opdat hij althans zijn andere familieleden zou kunnen weerzien, voordat het lot verdere slagen had uitgedeeld. Een goede scheepsgelegenheid deed zich spoedig voor. Op het peperschip Santa Cruz, waarmee juist zijn vriend en stadgenoot Dirck Gerritsz Pomp van zijn tweede tocht naar China en Japan was teruggekeerd, kreeg Linschoten nu de post van factor van de peper, in dienst van de Fuggers en de Welsers. Dat Dirck Gerritsz, constapel op dit schip, de reis naar Europa zou meemaken, is stellig een aangename bijomstandigheid voor hem geweest. *** 23 November 1588 vertrok de Santa Cruz naar de kust van Malabar om daar haar lading peper in te nemen en deze dan naar Portugal te vervoeren. Linschoten's terugreis was minder voorspoedig dan zijn heenreis. Ongunstige weersomstandigheden en slechte navigatie belemmerden de vaart. 15 Mei 1589 kreeg men St. Helena in het zicht, waar zich reeds vijf andere Portugese schepen bleken te bevinden. Een daarvan was een peperschip uit Malakka, met als factor de Antwerpenaar Gerrit van Afhuysen, een vriend van Jan Huygen uit de tijd vóór zijn vertrek uit Portugal. Het weerzien ging ‘met groote verwonderinghe ende bly-
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XXXI schap’ gepaard; ervaringen werden uitgewisseld, en de altoos leergierige Linschoten deed aldus veel ‘waerachtige informatien’ op over toestanden en handelsmogelijkheden in de buurt van Malakka. De 21e Mei verlieten de schepen gezamenlijk het eiland. Langs Ascension en de Canarische eilanden bereikte men de Azoren, waar de opvarenden moesten merken, hoe onveilig de zee aldaar was. De mislukte armada-poging van 1588 had het lang bestaande antagonisme tussen Engeland en Spanje tot openlijke vijandschap doen overslaan, en sinds die tijd kruisten Engelse schepen in de buurt van de Azoren om jacht te maken op uit de koloniën terugkerende Spaanse en Portugese schepen. Zo werd de vloot, waarbij Linschoten behoorde, de 22e Juli, tegen de avond, in de buurt van Flores en Corvo op de meest vermetele wijze aangevallen door drie Engelse scheepjes, en wel met zoveel succes, dat de Portugese vaartuigen de volgende dag, zonder zich om elkaar te bekommeren, in wilde vlucht verdwenen in de richting van Angra op Terceira, waar een Portugese ‘fortresse’ de nodige beschutting bood. Er bevonden zich daar, tegen de gewoonte, geen convooischepen om te zorgen, dat de kostbare lading veilig in Lissabon binnengebracht werd. Dit alles, schrijft Linschoten, ‘gaf ons quade suspitie, dat die saken van Spaengien niet wel en ginghen’. Inderdaad was de toestand zo onveilig, dat de schepen op last van de koning voorlopig onder de bescherming van de gemelde fortificatie moesten blijven, en wel op een open rede, waar nooit schepen plachten te ankeren. Toen in de nacht van 4 Augustus een zware storm uit het zuiden losbrak, werd dan ook het schip van Malakka op de klippen geslagen; het barstte en zonk tot de opperste overloop in't water. Alleen het feit, dat de wind naar't noordwesten draaide, behoedde de andere schepen voor een dergelijk lot. Zij vertrokken, bevreesd voor een nieuwe stormramp, de 8e Augustus, zonder advies of bevel van de koning, naar Lissabon, onder geleide van een groot galjoen, dat daar door kwaad weer was binnengevallen. Linschoten bleef op Terceira achter, om zijn vriend van Afhuysen te helpen met het bergen van de lading van het wrak (de peper van het schip van Malakka was voor dezelfde rekening als die van de Santa Cruz). Weinig kon hij toen vermoeden, dat pas in het laatst van 1591 het schip op de rede zou verschijnen, waarmee hij eindelijk zijn onderbroken terugtocht naar Lissabon kon voltooien. Dit vaartuig, uit Vlissin-
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XXXII gen afkomstig, voer op 2 Januari 1592 de mond van de Taag op. Tot 17 Juli bleef Jan Huygen in de Portugese hoofdstad voor het afwikkelen van zijn zaken. Op die dag vertrok hij naar Setubal, waar enige Hollandse schepen lagen. Zo kon hij dan eindelijk op 22 Juli naar zijn vaderland terugkeren; het was 3 September, toen de reiziger na een afwezigheid van meer dan twaalf en een half jaar voet aan wal zette in Enkhuizen, waar hij zijn moeder, zijn zuster en zijn broeder in goede welstand aantrof. *** De rijke schat van curiosa, aantekeningen en afbeeldingen, door Linschoten uit het oosten naar Enkhuizen gebracht, moest zijn stadgenoten wel evenzeer interesseren als zijn mondelinge mededelingen; het was de eerste maal, dat een Nederlander zó goed gedocumenteerde inlichtingen over Indië gaf. Het bleef dan ook niet bij het ‘verthoonen’ aan de ‘vrienden int particulier’, zoals hij zich dat gedacht had; zij, die ervan op de hoogte gebracht werden, drongen er dagelijks ‘seer instantelick’ op aan, aldus Jan Huygen, ‘die memorien ofte ghedachtenisse van mijn voorsz. reyse aen den dagh te brenghen, tot een jeghelijcks dies lustende vermackelickheyt’. Wanneer hij eindelijk voor die aandrang zwicht, waarschuwt hij zijn lezers nadrukkelijk en, naar we mogen aannemen, zonder valse bescheidenheid, over het gebrekkige van zijn werk. Een enigszins gekunstelde Renaissancestijl vierde hoogtij in die dagen; de vele Hollandse reisjournalen, in sympathiek-eenvoudige bewoordingen vervat, zouden pas later komen. Geen wonder dan, dat Linschoten eigenlijk ‘wel meerder scherpsinnicheyt ende voorgaende oeffeninghe’ nodig vond, ‘om de verstandighe (d.i. de deskundigen) eenighsins daer in beter te voldoen’. 's Lezers goedgunstigheid moest hem 's schrijvers ‘cleyne vernuft, arbeyt ende onghestileerde manier van schryuen‘ over 't hoofd doen zien; ook in de ‘figueren’ moest hij geen ‘seer groote const, ende sonderlinghe frayicheyt’ zoeken, maar ‘alleenlick die natuerlicke ende warachtighe afbeeldinghe der seluer’. Het uitgeven van zijn reisverhaal geschiedde niet in Enkhuizen, maar in Amsterdam. De man, tot wie Linschoten zich wendde, was niemand minder dan Cornelis Claeszoon, een Zuidnederlander, die in de Amstelstad een reeks studieboeken heeft uitgegeven, welke de belangstelling van de gewone burger konden
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XXXIII trekken, en die daarbij zeevaart, geografie en reizen als zijn speciaal gebied 1) beschouwde . Cornelis Claeszoon toonde zich niet alleen bereid tot de uitgave van het ‘Itinerario, Voyage ofte Schipvaert, van Jan Huygen van Linschoten naer Oost ofte Portugaels Indien’, hij was enthousiast over dit werk, dat in 1596 bij hem het licht zag. Op de inhoud ervan komen wij terug; we willen eerst zien, welke andere vruchten Linschoten's reis nog heeft afgeworpen voor de aardrijkskundige en nautische kennis van zijn landgenoten. Cornelis Claeszoon vond, dat hij geen kosten moest sparen om het ‘heerlijck werck’ van Jan Huygen zo toegankelijk mogelijk te maken voor de algemeen ontwikkelde lezer; hij nam daarom de stellig niet geringe uitgaven voor zijn rekening, 2) verbonden aan het doen maken van een aantal ‘nette, perfecte caerten’ . Al doende is blijkbaar de opzet der uitgave op initiatief van Cornelis Claeszoon verbreed: ook de westkust van Afrika, waarover Linschoten in zijn Itinerario geen mededelingen had gedaan, en het hem totaal onbekende Amerika moesten in kaart gebracht worden, zodat men het belangstellende publiek en speciaal de zeevaarders een atlasje van de buiteneuropese aardrijkskunde kon aanbieden. Maar hierdoor zou weer onevenredigheid ten opzichte van de tekst ontstaan: de kaarten, welke het Itinerario toelichtten, vormden daarmee één geheel, de beide andere stonden op zichzelf. Wat lag dus meer voor de hand dan ook daarbij een passende tekst samen te laten stellen? En wie zou daarvoor beter kunnen worden aangezocht dan Jan Huygen, die aldus zijn beschrijving van vreemde werelddelen zou kunnen voltooien? De jonge auteur heeft ook deze hem toegedachte taak moedig ter hand genomen, hoewel het werk hem aanmerkelijk minder geboeid moet hebben dan het weergeven 3) van eigen avonturen en ervaringen. Zo ontstond dan de ‘Beschryvinghe’ , die slechts ongeveer half zo groot is als het Itinerario. Het eerste deel ervan, 16 foliobladzijden groot, handelt over West-Afrika en, eigenaardig genoeg, ook nog over de oostkust, die reeds door Linschoten beschreven was in zijn Itinerario, waarnaar dan ook in de titel wordt verwezen met de woorden: ‘ende wat u dan voort van de be-
1) 2) 3)
Zeer belangrijk zijn de mededelingen van Burger over hem in ‘Itinerario’ III p. 277 v. Zie titelblad ‘Itinerario’ III. Zie de volledige titel op het titelblad van ‘Itinerario’ III.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XXXIV 1)
schryvinge ontbreect, hebdy in 't boeck van Jan Huyghen van Linschoten int lange’. Het grootste gedeelte, 65½ bladzijden bevattende, behandelt Amerika. Nu is het duidelijk, dat Linschoten, die voor zijn Beschryvinghe niet over eigen ervaring beschikte, hiervoor steun nodig had, hetzij van hem persoonlijk bekende deskundigen, hetzij van min of meer recente publicaties over zijn onderwerp. Het valt buiten het bestek van deze inleiding, hierover in bijzonderheden te treden. Slechts zij vermeld, dat zijn plaatsgenoot Dr. Bernardus Paludanus, waarover nog iets meer te zeggen zal zijn, vrijwel zeker het gedeelte over Afrika voor hem te boek 2) gesteld en hem bij dat over Amerika steun verleend heeft . Moeten we aldus de Beschryvinghe beschouwen als een supplementair en dus secundair werk, waarin Linschoten's aandeel vrij bescheiden is, anders staat het met het derde uitvloeisel van zijn tocht naar het oosten, namelijk het ‘Reys-Gheschrift Vande Navigatien der Portugaloysers in Orienten’, een werk, dat voor de practische zeevaart van nog meer belang is geweest dan zijn Itinerario. Dit Reys-Gheschrift is wat men tegenwoordig een zeemansgids zou noemen. Het bevat een groot aantal zeilaanwijzingen, niet alleen voor het verkeer tussen Portugal en Indië, maar ook voor dat tussen de oosterse kwartieren onderling; ja zelfs Amerika wordt in Linschoten's verzameling niet uitgesloten. Deze zeilaanwijzingen zijn niet van Jan Huygen zelf, maar ze werden door hem ‘met grooter neersticheyt ende correctie by een vergadert, ende uyt die Portugaloysche ende Spaensche in ons ghemeene Nederlantsche tale ghetranslateert ende overgheset’. Compilatiewerk dus, zoals hij zelf erkent, maar van buitengewoon nut voor de navigatie in die dagen, toen de onnauwkeurigheid der zeekaarten geschreven inlichtingen en waarschuwingen nog 3) zo dringend nodig maakte . Het eigenlijke Reys-Gheschrift wordt gevolgd door enige toevoegsels, die deels zich er logisch bij aansluiten, deels blijkbaar alleen zijn opgenomen om tenslotte alles, wat de schrijver nog over het koloniserende Iberische schiereiland had mee te delen, aan de
1) 2) 3)
Versta: het Itinerario. Vgl. Burger in ‘Itinerario’ III p. XXVII v., 284 v.; Hunger in hetzelfde werk p. 265 v. Vgl. hierover Warnsinck in zijn uitgave van het Reys-Gheschrift (‘Itinerario’ deel IV en V) op p. XXII van ‘Itinerario’ deel IV.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XXXV lezer te doen toekomen. Tot het eerste genre behoren de bijdragen ‘Graden ende hoochten van alle de principale Havens’, ‘De Havens ende plaetsen gheleghen aende Custe, diemen eyghentlijcken noemt van Indien’, ‘Instructie ende memorie van het wraken ofte declineren van de Naelden vande Compassen’ en ‘Sommighe vraghen ende antwoorden, seer nut ende oirbaer te weten, voor alle Zee- varende luyden’. Tot het laatste genre moeten we twee bijdragen rekenen, die, hoewel na het Reys-Gheschrift doorgepagineerd, toch samen van een apart titelblad en een aparte opdracht voorzien zijn en een nieuwe hoofdstukkenindeling hebben. De eerste gaat over de inkomsten van de koning van Spanje, gevolgd door enige aardrijkskundige bijzonderheden over dit land, de tweede geeft verschillende medededelingen over Portugal. Itinerario, Beschryvinghe en Reys-Gheschrift zijn indertijd samen in één band verschenen, merkwaardig genoeg echter met verschillende jaartallen van uitgave. 1) Eerst komt het Itinerario met het jaartal 1596 , daarna het Reys-Gheschrift met het jaartal 1595, dan de mededelingen over Spanje en Portugal, en ten slotte de Beschryvinghe, beide wederom met het jaartal 1596. Deze opsomming geeft aanleiding tot twee opmerkingen. Ten eerste: we mogen aannemen, dat de verschillende werken ook afzonderlijk verkrijgbaar geweest zijn, met name het Reys-Gheschrift, bij de uitgave waarvan blijkbaar haast is geweest: het moest immers ter beschikking staan van de ‘Eerste Schipvaart’ naar Indië, die 2) in 1595 door De Houtman c.s. ondernomen werd . Ten tweede is de vraag gesteld: was de boven gegeven volgorde dezelfde, die oorspronkelijk door Linschoten bedoeld was? Dit zal niet het geval zijn; we moeten aannemen, dat de schrijver zich had voorgesteld, dat het Itinerario voorop zou gaan, gevolgd echter door de Beschryvinghe, en dat pas daarachter het Reys-Gheschrift 3) zou worden geplaatst . Het is verheugend, dat alle drie werken door de Linschoten-Vereeniging in nieuwe, gecommenteerde uitgaven in het licht gezonden zijn, het Itinerario, uitgegeven in twee delen door Prof. Dr.
1) 2) 3)
Het octrooi is van 1594. Zie de mededeling van Tiele in Itinerario (ed. 1910) I p. XXV. Zie hierover de argumentering van Burger: ‘Itinerario’ III p. XIX en XXI v. Ik wil hier nog een punt aan toevoegen: het aanvullende ‘kleingoed’, waarover we boven spraken, is eer te verwachten aan het eind van de drie werken over Indië dan aan het eind van het tweede.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XXXVI H. Kern, in 1910, de Beschryvinghe, verzorgd door Dr. C.P. Burger en Dr. F.W.T. Hunger, in 1934, en tenslotte het Reys-Gheschrift, waaraan J.C.M. Warnsinck zijn krachten wijdde, wederom in twee delen in 1939. Dat het geheel is uitgegeven onder de rugtitel: ‘Jan Huygen van Linschoten Itinerario 1579-1592 deel I-V, moge terecht wijzen op een inderdaad bestaande saamhorigheid, zeker is, dat deze aanduiding aanleiding geeft tot begripsverwarring. Want hoe men de zaak ook beschouwt, we hebben met drie duidelijk gescheiden, afzonderlijk gepagineerde werken te doen; dat men nu moet komen tot de (onjuiste) onderscheiding tussen het Itinerario-in-engere-zin en het Itinerario-in-ruimere-zin, maakt het spreken erover nodeloos ingewikkeld; de titel van het Itinerario en het bijbehorend vignet behoren in de Beschryvinghe en in het Reys-Gheschrift niet thuis, en dat de namen dezer beide werken op de ruggen van de banden niet voorkomen, bemoeilijkt het raadplegen ervan. Het enige werk van Linschoten, dat nog niet opnieuw is uitgegeven, maar slechts in de oorspronkelijke editie van 1598 bestaat, is tevens het minst belangrijke, namelijk een vertaling van het Spaanse werk ‘Historia natural y moral de las Indias’, geschreven door Josephus de Acosta. Linschoten, die reeds in zijn Beschryvinghe uitvoerige mededelingen over Amerika had gedaan, vond, daarna Acosta's boek lezende, dat dit beslist boven zijn werk uitging, ‘bemerckend in alle stucken des schrijvers voornemen in dien hoogher ghenomen, cierlijcker vervaet, ende scherpsinnigher uytghevoert te zijn, dan mijn oeffeninghe ende gheringh verstandt bedroech, ofte noch soude bedraghen’. Zo achtte hij zich verplicht, als aanvulling op zijn Beschryvinghe dit werk door een vertaling voor zijn landgenoten toegankelijk 1)2) te maken, onder de titel: ‘Historie Naturael ende Morael van de Westersche Indien’ . Hiermee is het gehele vrij omvangrijke oeuvre genoemd, dat Linschoten naar aanleiding van zijn reis naar Indië in't licht gezonden heeft.
1) 2)
Enkhuizen 1598. Medeuitgever was Cornelis Claeszoon te Amsterdam. Vgl. over de Acosta-vertaling: Itinerario I (ed. 1910) p. XXVI; ‘Itinerario’ III p. XXVI v.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XXXVII
Eerste reis naar het noorden Het spreekt vanzelf, dat Jan Huygen na zijn terugkeer uit Indië in brede kringen belangstelling vond voor wat hij had mee te delen, en ook, dat hij de handen vol had met het persklaar maken van zijn publicaties. Waarvan hij geleefd heeft, is minder duidelijk. Het schijnt wel, dat hij zich zijn talenkennis financieel ten nutte gemaakt heeft. In het Schepen burgerregister van Enkhuizen zien we hem althans in rechten optreden tegen zekere Pieter Erycksz Brouwer, van wie hij in Juni 1602 nog geen betaling heeft ontvangen voor in 1593 gepresteerd vertaalwerk. Hij had toen ‘getranslateert ende overgeset.... uyt de portugeesche tale in het nederduytsch een geheel proces bij des gedaegdes broeder gesustineert’ op het eiland Principe, waarvoor gedaagde beloofd had, hem te ‘contenteren ende te betaelen’. Daar de vertaling ‘bij twee boecken papiers groot was’ en nog wel‘in der haeste soo bij nacht als bij daege moste gedaen wesen’, eist Linschoten alsnog een honorarium van veertig gulden. Pas ongeveer een half jaar later wordt, nadat hijzelf en de borg van Brouwer ‘int lange gehoirt’ zijn en gelet is op ‘d'uytspraecke van goede mannen’, 1) beslist, dat de eiser 25 gulden ‘met compensatie van costen’ zal ontvangen . Dat Linschoten in die tijd translateur van beroep is geweest, zou een conclusie zijn, die we uit dit ene geval stellig niet mogen trekken. Hoe dit zij, geen twee jaar heeft zijn verblijf in Enkhuizen geduurd. Er waren plannen in de maak om Indië rondom de Noordkaap te bereiken, die zijn volle aandacht hadden, daar hij overtuigd was, dat deze weg, als hij gevonden zou kunnen worden, ‘sonder comparatie, jae ses mael corter’ zou wezen dan de route, die door 2) de Portugezen werd gebruikt . Nu kon hij over de vaart naar het noorden enigszins georiënteerd zijn: sinds 1565 3) dreef Enkhuizen handel op Kola . Het initiatief tot de nu door ons bedoelde onderneming ging echter niet van Enkhuizenaars uit: het was de Middelburgse reder Balthasar de Moucheron, die in 1593 met het plan te voorschijn kwam. Onderhandelingen hierover, waarbij ook Linschoten werd betrokken, leidden tot het besluit, dat Holland en Zeeland elk
1) 2) 3)
Zie Bijlage De Vries van Doesburgh p. 290 v. Reizen van Linschoten naar het Noorden p. 27. S. Muller Fz.: Geschiedenis der Noordsche Compagnie p. 31.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XXXVIII voor de uitrusting van een schip zouden zorgen, terwijl men De Moucheron ‘eerlijk en liberalijk’ zou ‘recompenseren’. De bedoeling was niet, dadelijk om het noorden naar Indië door te varen, maar alleen ‘die vaert optedoene en te bespieden’. Op instigatie van de bekende Amsterdamse geograaf Ds. Plancius rustten enige leden der Amsterdamse regering bovendien nog twee vaartuigen uit, die tot de Noordkaap met de andere samen moesten gaan, maar dan om Nova-Zembla heen zeilen, daar Plancius vermoedde, dat het noordelijke gedeelte daarvan met de vaste wal verbonden was; De Moucheron daarentegen prefereerde de route langs het eiland Waygatsch, ten zuiden van Nova-Zembla dus, om zo het noordelijkste punt van Azië (kaap Tabin, gelijk men meende) te ontdekken. Dat men Linschoten, na wat hij reeds gepresteerd had, een der leidende posities in de Hollands-Zeeuwse onderneming zou aanbieden, ligt voor de hand. Hij kreeg de post van commies op het schip Mercurius, dat door de admiraliteit van het Noorderkwartier voor Holland uitgerust was. Het is waar, dat hij het om verschillende redenen niet aangenaam vond, zo spoedig weer Enkhuizen te verlaten na zijn terugkeer uit de ‘Oost-Indische landen’; ik had, zo schrijft hij, ‘nauwelicx voleyndt... mijn beschrijvinghe der selver, ende noch seer corts ghenoten t'vaderslandts ende mijnder bynaest verstorven vrienden nieuwe conversatie: Hebbe nochtans (en hier komt de oude avonturenlust weer naar voren!) terstont met een ontsteken lust bevanghen zijnde, beginnen te verlanghen, om t'selve mede (alle perijckel door de blinden yver achter rugghe stellende) t'attenteeren, eensdeels om s'landts welvaert te vervorderen, ende ten 1) anderen, om mijn eyghen lust ende begheerten eenichsins te voeden’ . Over de reis kunnen we kort zijn. Op 5 Juni verliet de Mercurius met de Swane (het Zeeuwse schip) de rede van Texel. Ze hadden meer succes dan de beide Amsterdamse schepen, die, door het ijs belemmerd, ten noorden van Nova-Zembla hun tocht moesten opgeven. Door de Joegor-straat, tussen Waygatsch en Rusland, bereikten Linschoten en zijn tochtgenoten de Karische zee; zij wisten die over te steken en aldus het Samojedenschiereiland te bereiken. Hier rekenden ze hun taak vervuld: men zag niets dan open water, en was overtuigd, zonder bezwaar tot China door te kunnen varen. Op 11 Augustus begonnen de verkenners de koers
1)
Vgl. Reizen van Linschoten naar het noorden p. 27 v.; H. Terpstra in Geschiedenis van Nederlandsch Indië deel II p. 302 v.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XXXIX weer naar 't vaderland te stellen ‘om aldaer (ons Godt sulcks gunnende) dese wel-gheluckte begonnen vaert met blijdtschap te communiceeren’. Op 16 September kwamen alle vier schepen (dus ook de Amsterdammers, die men op de terugreis 1) weer aangetroffen had) voor Texel aan . Het succes van de onderneming was, zoals we achteraf weten, volkomen fictief, bezien uit de gezichtshoek van Linschoten's opinies en ervaringen echter enorm groot. Er mochten er dan zijn, die vonden, dat hij de ‘saecke vry wat breedt voort stelde’, hij kon wijzen op de totale mislukking van de route-Plancius en behoorde met één slag tot de grootste scheepvaartkundigen en ontdekkers van zijn land. Ook het feit, dat hij naar Den Haag ontboden werd om zijn wederwaren aan prins Maurits en Oldenbarnevelt mee te delen, heeft het aanzien van de gevierde Enkhuizenaar 2) natuurlijk nog verhoogd .
Zijn huwelijk In deze periode, waarin Linschoten's reputatie haar hoogtepunt bereikte, valt ook zijn huwelijk met Reinu Meinertsdr. Semeyns, de dochter van een der meest vooraanstaande Enkhuizenaren uit die tijd. Haar vader Meinert Simonsz. Semeyns toch heeft als raad van de prins van Oranje en burgemeester van Enkhuizen een grote bekendheid verworven. Reinu was de weduwe van Gerrit Dirksz., waarmee ze in 1582 getrouwd was; uit dit huwelijk zijn drie kinderen bekend. Reeds spoedig na Jan Huygen's terugkeer van zijn noordelijke reis moet het tussen hem en Reinu, die toen reeds tenminste een dertigtal jaren oud geweest zal zijn, tot een intieme verhouding zijn gekomen, die vrij laat, op 2 April 1595, door een huwelijk werd bevestigd. Linschoten woonde toen in de Breestraat, zijn vrouw aan de Oosterhaven. We weten, dat op 24 Augustus daaraanvolgende hun dochtertje, Maritje Jansdr. van Linschoten, werd gedoopt. Dit kind is waarschijnlijk jong gestorven; het komt 3) althans niet voor in het testament van haar moeder, dat in 1613 werd opgesteld .
1) 2) 3)
Zie Geschiedenis van Nederlandsch Indië II p. 304 v. Zie Brandt: Historie Enkhuisen p. 268; Reizen van Linschoten naar het noorden p. 137; Gesch. van Ned. Indië II p. 307. Vgl. over Linschoten's huwelijk: Bijlage De Vries van Doesburgh p. 283 v., 292 v.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XL
Tweede reis naar het noorden Bij de geboorte van zijn dochtertje was Linschoten al weer meer dan twee maanden op reis. In de strijd der meningen over de te volgen route had zijn partij de overwinning behaald: in 1595 werden van overheidswege zeven schepen uitgerust, en wel door de admiraliteiten van Amsterdam, het Noorderkwartier, Middelburg en Rotterdam. Voor de handel met China en Japan, die men nu langs de noordelijke weg hoopte te beginnen, trachtte men, door het verlenen van vrijdom van uitgaande en inkomende rechten, belangstelling bij particulieren te wekken, en met succes: velen sloten zich tot handelsgezelschappen aaneen en zonden geld en goederen met de schepen mee. Linschoten, die zich begrijpelijkerwijze had laten vinden voor een tocht, die als het ware de proef op de som voor zijn theorie moest zijn, voer nu in nog hogere rang dan in 1594: hij was een der oppercommiezen vanwege de Staten-Generaal en prins Maurits, en voer op de Hoop van Enkhuizen. De tocht werd een mislukking. Reeds de late datum van vertrek -2 Juli- werkte hiertoe mee; het gunstige jaargetijde verliep daardoor te snel. ‘Ruych weer’ en veel grotere ijsmassa's dan het vorige jaar bleken onaangename beletselen; tweemaal bereikten de schepen het begin van de Karische zee, maar beide keren werd de strijd tegen het ijs te zwaar. Allengs drong zich de overtuiging op, dat terugkeer naar het vaderland geboden was. 15 September werd het definitieve besluit hiertoe genomen. Na een onfortuinlijke terugreis, waarbij kou, ziekte en het onrustbarende verschijnsel, dat ‘de nachten subijtelicken en gheweldich aennamen’, de stemming drukten, kwam de Hoop, waarop Linschoten voer, afgezonderd van de andere 1) schepen, op 26 October ter rede van Texel aan . Gelijk in 1594 Plancius, zo had nu Linschoten aan prestige ingeboet: ook zijn route was nu in discrediet geraakt. Een derde mogelijkheid, aldus de gedachte van de Amsterdamse geograaf, bleef nog over, namelijk tot in de omgeving van de Noordpool door te varen en vandaar oostwaarts te houden. De tocht van 1595-1597, die leidde tot de overwintering op Nova-Zembla, en waarop Rijp zoveel mogelijk naar Plancius' aanwijzingen gehan-
1)
Vgl. over Linschoten's tweede reis naar het noorden: Reizen van Linschoten naar het Noorden p. 208; Geschiedenis van Nederlandsch Indië II p. 308 v.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XLI deld heeft, maakte ook aan deze illusie een einde. Dat verder in het laatstgenoemde jaar drie der vier vaartuigen van de ‘Eerste Schipvaart’, die er in geslaagd was, Indië langs de zuidelijke weg te bereiken, in het vaderland terugkwamen, leidde natuurlijk de aandacht van regeerders en reders van de problematische noordelijke weg af. Linschoten gaf echter geen krimp: de Portugezen hadden immers de zuidroute ook niet ineens ontdekt, maar hadden daar ‘etlicke iaren, ende groote vergeefsche oncosten langhe te vooren in gedaen’. Zijn strijd was er een op twee fronten: ten eerste tegen degenen, die de noordelijke route wilden opgeven, en ten tweede tegen hen, die de onderzoekingen om de Noord wel wilden voortzetten, maar niet langs de door Linschoten voorgestane weg, de aanhangers dus van Plancius, de ‘waen cosmographist’, zoals een vereerder van Jan Huygen insinueert. Deze laatste bleef namelijk tot het einde van zijn leven overtuigd, dat de door hem gepropageerde route de juiste was. Over zijn beide reizen had Linschoten belangrijke aantekeningen te boek gesteld; dit lag voor de hand: in 1594 had hij opopdracht ‘alles t' annoteren, ende per memorie aen te teyckenen’; zo had hij zijn bevindingen ‘van dach tot dach, ure ende stont’ in de juiste volgorde weergegeven, ‘directelicken ende sonder partijschap’. Ook op zijn tweede reis moest hij van alles ‘goede en partinente noticie’ houden. Pas in 1601 kwam hij ertoe, tot uitgave dezer journalen over te gaan; ze waren onder berusting van prins Maurits, die ze hem tot dat doel weer deed overhandigen. Veel belangstelling kon bij het publiek niet meer verwacht worden; drie jaren tevoren reeds had Gerrit de Veer zijn bekend geworden ‘Waerachtighe Beschryvinghe Van drie seylagien, ter werelt noyt soo vreemt ghehoort’ het licht doen zien, waarin de tochten van 1594, 1595 en 1596-1597 aan het publiek te genieten werden gegeven. Op de eerste tocht was De Veer niet mee geweest. Op hem slaan dan ook ongetwijfeld Jan Huygen's schampere woorden omtrent geschriften over de noordse vaart, die ‘maer aen landt ghesmeet waren, meer tot vermakinghe des lesers als tot rechte kennisse der noortscher landen’, en die bij gebrek aan zakelijke gegevens 1) ‘alleenlicken met eenighe versierde historische figueren waren opgepronckt’. Hij achtte daarom zijn uitgave met van-dag-tot-dag-optekeningen, hoe ‘ruych’ en ‘sonder eenich chieraet van redenen en woorden’
1)
bedachte
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XLII dan ook, ten volle verantwoord. Maar afgezien hiervan kon hij deze gelegenheid wederom voor zijn polemische doeleinden aangrijpen door erin te getuigen van zijn onveranderlijk geloof in de door hem voorgestane route. Met minachting spreekt hij in zijn ‘Voor-reden’ over Plancius, die met ‘duysentderley verdochte bewijs-redenen’ zocht aan te tonen, dat Linschoten's route ‘gantsch niet en was’, terwijl zijn eigen denkbeelden toch ‘door die soo ongheluckighe ende laetste tragedische reyse van 1) Willem Barentssoon ’ te schande waren gemaakt. Afgezien van deze strijd der meningen, die ons na drie en een halve eeuw zo weinig belangrijk meer lijkt, dient erkend te worden, dat Linschoten in zijn beide reisbeschrijvingen voortreffelijk werk geleverd heeft, dat stilistisch boven het Itinerario uitgaat en waarin hij niet alleen de van hem verwachte degelijke, zakelijke mededelingen geeft, maar ook natuurtaferelen en situaties op originele, indringende wijze weet te beschrijven. De journalen zijn opnieuw, toegelicht door S.P. l'Honoré 2) Naber, uitgegeven voor de Linschoten-Vereeniging in 1914 .
Zijn verdere levensloop Na zijn tocht van 1595 heeft Jan Huygen, gelijk Brandt het uitdrukt, in Enkhuizen, ‘als een seestadt, die met sijn aerdt overeen quam’ en ‘die hij lief hadde’, ‘het overschot van sijn leven willen doorbrengen, en sijne daegen eindigen.’ Hij moet in die jaren, afgezien van zijn polemische en enigszins agressieve stemming ten opzichte van de noordelijke doorvaart, in vele opzichten een gelukkig bestaan geleid hebben. Volgens een genealogie van de familie Semeyns werd hij in 1597 tot thesaurier van de stad benoemd, als hoedanig we hem in verschillende stukken aantreffen, en in 1606 tot voogd van het ziekenhuis, terwijl zijn vrouw voorkomt als 3) moeder van het Provenhuis van 1607 tot 1613 . Materieel heeft het echtpaar zich blijkbaar ruim kunnen
1) 2)
3)
Bedoeld wordt de bekende overwinteringstocht. Zie over het voorgaande: Brandt: Historie Enkhuisen p. 268; Muller: Gesch. Noordsche Comp. p. 41; De reis van Jan Cornelisz. May naar de IJzee en de Amerikaansche kust, 1611-1612, uitgeg. door S. Muller Fz. in Werken Linsch.-Vereeniging I, p. XVII; Reizen Linschoten naar het Noorden p. LXVII, LXX, 4, 6 v., 11, 29 v., 141, 206, 208, 284; J. Keuning: Petrus Plancius p. 115 v. Vgl. Brandt: Historie Enkhuisen p. 294 v.; Reizen Linschoten naar het Noorden p. XXVI, 283.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XLIII bewegen. Gegevens over land, dat Linschoten in bezit gehad heeft, gedeeltelijk samen met zijn schoonvader, het feit, dat we hem als borg zien optreden, en niet het minst het testament, waarbij zijn weduwe in 1613 beschikt over ‘hare goederen roerende en onroerende als landt, sandt, huys, hoff, goud, silver, gemunt ende 1) ongemunt, juwelen, huysraedt en anders’, wijzen voldoende in die richting . Aan omgang met interessante persoonlijkheden heeft het hem ook niet ontbroken. Daar was in de eerste plaats zijn vriend Dirk Gerritsz Pomp, die met hem uit Indië teruggevaren was, en, doordat Linschoten op Terceira was achtergebleven, vóór hem was thuis gekomen. De beide India-kenners zullen heel wat gemeenschappelijke herinneringen opgehaald en ervaringen uitgewisseld hebben. Wel waren hun naturen heel verschillend: al hadden ze de frisse ondernemingslust gemeen, bij Linschoten ging deze gepaard met grote wetenschappelijke belangstelling, terwijl bij Dirck Gerritsz winstbejag de voorname drijfveer was. Het was ook hierdoor, dat de laatste zich in 1598 liet vinden voor deelneming aan een nieuwe tocht naar de Oost, de Rotterdamse expeditie onder Mahu en De Cordes, die, gelijk pas onderweg aan het scheepsvolk bekend werd gemaakt, niet om de Kaap maar door straat Magalhães Indië moest zien te bereiken. Linschoten heeft toen dus de omgang met hem moeten missen. Pomp bracht het op deze expeditie weliswaar nog tot kapitein op het jacht Blijde Boodschap, maar heeft dit schip in 1599 voor Valparaiso aan de Spanjaarden overgegeven en geraakte met zijn volk in gevangenschap. Het laatste, wat we van hem weten, is, dat hij op 1 Juli 1604 in Lissabon aan land werd gezet bij een 2) uitwisseling van krijgsgevangenen . Van veel meer belang moet voor Linschoten de omgang met Lucas Jansz. Waghenaer geweest zijn, ‘stierman woonende binnen Enckhuysen’, die zich ontwikkeld had tot onze meest vooraanstaande zestiende - eeuwse zeevaartkenner en de beroemdste van alle zeekaartenmakers. In 1584 en 1585 was zijn tweedelige atlas ‘Spieghel der Zeevaerdt’ verschenen, waarin niet alleen de kusten van West-en Noord- Europa voortreffelijk in kaart ge-
1) 2)
Vgl. Reizen Linschoten naar het Noorden p. 291, 293 v. Zie over Dirck Gerritsz Pomp: IJzerman: Dirck Gerritsz Pomp p. 3, 17, 26, 97; Nieuw Ned. Biogr. Woordenboek s.v. Pomp (Dirck Gerritsz); Gesch. van Ned Indië II p. 398 v., 401, 405.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XLIV bracht waren, maar waaraan ook een waardevolle tekst was toegevoegd. Geheel bevredigd heeft dit werk hem niet: in 1592 kwam als verbeterde uitgave zijn ‘Thresoor der Zeevaert’ van de pers, ‘dese mijns ouderdoms vruchten’, zoals Waghenaer zich uitdrukt. Toch zou dit niet zijn laatste werk zijn. Doordat ‘de tweegemelde boeken den gemeene zeevaerende luiden te hoog in geldt waeren lopende’, zo schrijft Brandt, werden zij in 1598’ in een kleen boek... bondiglijk bij een getrokken: om door sulk gerijf en de kleene kosten van dien ook den allergeringsten zeevaerder te dienen’. Aldus ontstond het ‘Enchuyser Zeecaertboeck’. Waghenaer nu heeft bij de uitgave van zijn Thresoor geprofiteerd van inlichtingen zowel van Dirck Gerritsz Pomp als van Linschoten. Pomp heeft alleen mondelinge mededelingen gegeven, door Waghenaer ijverig genoteerd en als bijlage, ‘gheschreuen wt den mont van Dirck Gerritsz.’, aan zijn werk toegevoegd. Anders staat het met de bijdragen, die aan Linschoten ontleend zijn. We zagen boven reeds, dat deze in 1584 uit Goa een 1) brief aan zijn ouders gezonden had . Dit schrijven nu, dat tal van mededelingen over het oosten bevat, en dus bijna beschouwd kan worden als een zeer klein vóór-Itinerario, is ook ter kennis gekomen van Waghenaer, die het belangwekkend genoeg vond om er twee bijlagen voor zijn Thresoor aan te ontlenen. Een ervan draagt als titel: ‘Beschryvinghe van alle de coopmanschappen, die in Indien wt verscheyden landen ende eylanden ghebrocht worden, ende van daer voort in Portugal ende meer ander landen’; de andere heeft als opschrift: ‘Hoemen soude moghen reysen wt Hollandt in Indien, ende weder wt Indien t'huys comen te water ende te lande met de minste costen ende moeyten’. Bij geen van beide wordt Jan Huygen als auteur genoemd, wat in verband met de gewoonten van die tijd niet uitermate behoeft te bevreemden. Wat het Enchuyser Zeecaertboeck betreft, daarbij heeft bewuste samenwerking plaats gehad: in zijn voorrede brengt Waghenaer dank 2) aan zijn vriend Jan Huygen voor de hulp, die deze hem bij dit werk verleend heeft . Ook in gestudeerde kringen telde Linschoten zijn vrienden.
1) 2)
Zie p. XXIX. Vgl. over Waghenaer: L.J. Waghenaer: Spieghel der Zeevaerdt; dezelfde: Thresoor der Zeevaert; dezelfde: Enchuyser Zeevaertboeck; Brandt: Historie Enchuisen p. 312; Itinerario I ed. 1910 p. XXVI; IJzerman: Dirck Gerritsz Pomp p. 18, 22; Nieuw Ned. Biogr. Woordenboek s.v Waghenaer (Lucas Jansz.); Burger in ‘Itineratio’ III p. 271 v., 279 v.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XLV 1)
Behalve Paludanus moeten we bij deze categorie noemen Dr. François Maelson, die in Enkhuizen sinds 1563 als stadsmedicijnmeester werkzaam was geweest, maar later een politieke loopbaan begon, namelijk als pensionaris van zijn woonplaats. Zijn bekwaamheid, eerlijkheid en talenkennis bezorgden hem eerst de post van syndicus van West-Friesland en later die van raad bij prins Maurits namens de Staten van Holland. Ook als gezant naar Engeland en naar Denemarken is hij bekend geworden. We zien Maelson, die, om met Linschoten te spreken, ‘een sonderling beminder ende voorstander van de zeevaert’ was, op dit gebied als levenwekkende kracht in zijn geboortestad in actie. Hij steunde Waghenaer bij het opstellen en uitgeven van diens Spieghel der Zeevaerdt; hij was ook de grote voorvechter van Enkhuizen's deelneming aan de tochten om de Noord, en bracht hierbij de figuur van Linschoten naar voren. Het was op zijn advies, dat Jan Huygen 2) zijn ‘Extract ende Sommier’ over de inkomsten van de Spaanse koning uitgaf , niet alleen opdat dit ‘vermakelick soude zijn voor de curieuse verstanden’, maar ook opdat men een dieper inzicht zou krijgen in de vaderlijke bescherming van God, die 3) de Nederlanders ‘teghen so grooten macht ende ghewelt’ stand deed houden . Voor de drukpers schijnt Linschoten na de uitgave van zijn noordse reizen in 1601 weinig meer geschreven te hebben. We weten, dat hij in 1609 nog een vertaling in't licht gegeven heeft van een brief, door de koning van Spanje gezonden aan de 4) hertog van Lerma, over de verdrijving van de Morisco's . Dat men graag profiteerde van zijn ervaring in zeezaken, blijkt hieruit, dat hij in 1606 lid is geweest van een commissie, die een onderzoek had in te stellen naar de mogelijkheid van de oprichting ener Westindische Compagnie, die niet alleen bedoeld was voor het stichten van koloniën maar ook om's vijands macht op
1) 2) 3) 4)
Zie p. XXXIV. Zie p. XXXV. Vgl. over Maelson: Brandt: Historie Enchuisen p. 309; Reizen Linschoten naar het Noorden p. 29, 248; Nieuw Ned. Biogr. Woordenboek i.v. Maelson (Dr. François); ‘Itinerario’ V p. 378. De titel is: ‘Missive ofte Placcaet Van den Coninck van Spangien ghesonden aenden Hartoch van Lerma, aengaende het bannen ende verjaghen van de Moriscos,.... Van dato den 11. September, Anno 1609, Wt den Spaenschen.... overgheset, Door J.H. van Linschoten. Ghedruckt tot Enchuysen, by Jacob Lenaertsz. Meyn,.... 1609.’ Deze vertaling van Linschoten vinden we terug in Emanuel van Meteren's Historien der Nederlanden. En haar Naburen Oorlogen tot het laar 1612’ fol. 586 b en c.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XLVI de Atlantische Oceaan en in Amerika te verzwakken. Linschoten heeft de totstandkoming ervan niet mogen beleven: de onderhandelingen, die in 1609 tot een bestand zouden leiden, waren moeilijk te combineren met het stichten van wat de vijand terecht als een nieuw oorlogsmiddel kon beschouwen. In 1611 had men wederom het advies van de ervaren Jan Huygen nodig, toen de reis van Jan Cornelisz. May naar het noorden werd voorbereid: Linschoten werd op 2 Februari van dat jaar verzocht, uit Enkhuizen over te komen om zijn mening te zeggen; hij heeft aan deze roepstem geen gehoor gegeven, waarschijnlijk omdat hij toen reeds ziek was; zes dagen later namelijk is hij, op 48-jarige leeftijd, gestorven. In het laatst van zijn leven nog had hij aan de Staten-Generaal het verzoek gericht, een jaarlijks pensioen te mogen genieten voor wat hij had gedaan in het belang van de Indische handel. Dit verzoek werd afgeslagen; de hoge vergadering was blijkbaar van oordeel, dat hij zich tevreden moest stellen met de baten, die hem door zijn publicaties ten deel vielen, en bovendien: Linschoten zal, gelijk wij boven reeds 1) betoogden, allerminst noodlijdend geweest zijn .
Analyse van het Itinerario Wenden we ons na deze algemene opmerkingen over de levensloop van de schrijver meer in't bijzonder tot zijn Itinerario, dat, zoals Burger schrijft ‘een der merkwaardigste en belangrijkste, en tegelijk een van de boeiendste boeken is, die ooit zijn 2) geschreven . Het bestaat uit 99 capittels, van zeer verschillende lengte, die samen in de oorspronkelijke uitgave 160 folio-bladzijden beslaan, in twee kolommen 3) bedrukt . Jan Huygen valt met de deur in't huis en begint onmiddellijk met zijn vertrek uit Enkhuizen naar Spanje, gevolgd door enige mededelingen over zijn verblijf aldaar en in Portugal (cap. 1 en 2). In cap. 3 lezen we uitvoerig over de Portugese schepen, die naar
1)
2) 3)
Vgl. over het bovenstaande: Brandt: Historie Enchuisen p. 295; Muller: Gesch. Noordsche Comp. p. 61 v.; De reis van Jan Cornelisz. May p. XXIII, XL; Itinerario ed. 1910 L. p. XXVII, XXXVIII; Reizen Linschoten naar het noorden p. XXVI (in noot 4 aldaar lees p. 77 i.p.v. 78). ‘Itinerario’ III p. 273. Wanneer we in het vervolg de oorspronkelijke editie van het Itinerario aanhalen, zullen we de afkorting blz. en niet p. gebruiken.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XLVII Indië varen, zo over lading, functies, salarissen als voeding van het scheepsvolk, waarop dan Linschoten's heenreis tot Mozambique volgt. Daarna komt de beschrijving van deze belangrijke Portugese basis met enige bijzonderheden over Oost-Afrika, tot Suez (cap. 4). In hetzelfde hoofdstuk nog lezen we over Linschoten's aankomst in Goa. Hierop volgt een lange aardrijkskundige uiteenzetting (cap. 5-26), waarin Linschoten zich tot taak stelt, alle streken langs de Aziatische kust, van Aden tot Japan toe, voor zijn lezers te beschrijven volgens de beste gegevens, welke hem ten dienste staan, waarbij hij zich voorbehoudt, nader in te gaan op alles, wat betrekking heeft op Goa en onmiddellijke omgeving. Bij Singapore gekomen onderbreekt hij zijn kustbeschrijving een ogenblik, om mee te delen, wat hij omtrent de Indische archipel te weten was gekomen (cap. 19-22), waarbij hij speciaal op Java wijst, ‘op welcke plaetse men wel soude traffiqueren mogen, sonder yemandts belet: want die Portugesen daer niet en comen’; hij laat dan ook niet na, er enige gegevens over handelswaren en prijzen aan toe te voegen. In capittel 22 wordt de kustbeschrijving van Achter-Indië voltooid, terwijl we er tevens nog mededelingen over de Philippijnen in aantreffen. Bijzonder uitvoerig handelt Linschoten over China (cap. 23-25), terwijl hij ook bij Japan (cap. 26) vrij lang stilstaat. Voor de 73 nog volgende hoofdstukken heeft de schrijver weer vastere grond onder de voeten: ze betreffen doorgaans gebieden, die hij goed kent en gebeurtenissen, waarvan hij zelf getuige is geweest. Na een historische verhandeling over de ontwikkelingsgang der Voorindische staten (cap. 27), die niet tot de sterkste gedeelten van zijn boek behoort, geeft Linschoten ons een levendig tafereel van de bonte samenleving, die hij in Goa heeft leren kennen (cap. 28-44), waarbij hij zijn nuchtere Hollandse kijk geeft op de ‘hooghmoedigheyt en opgheblasenheydt’ van de Portugezen en de ‘luxurieusheid’ van hun vrouwen, waarna ook het corrupte regeringssysteem een veeg uit de pan krijgt. Van meer belang nog is, wat hij opmerkt over de talrijke andere bevolkingsgroepen, die hij in Goa aantreft, van de Portugese halfbloeds tot aan de ‘swarten van Mossambique’ toe. Met grote nauwkeurigheid worden hun verschillende godsdiensten en gebruiken getekend. Voor wie in India handel zou willen drijven heeft Linschoten een speciale behandeling van munten, gewichten en
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XLVIII maten ingelast (cap. 35). Op de schildering van de menselijke samenleving volgt een behandeling van de dierenwereld (cap. 45-48). Veel uitvoeriger wordt over de planten gehandeld. Jan Huygen begint hierbij met een afdeling ‘Van alle vruchten, boomen, planten, ende gemeen kruyden in Indien’ (cap. 49-61), waarin hij mededelingen geeft over de namen, de plaatsen, waar ze voorkomen, het uiterlijk en het gebruik, dat de mens ervan kan maken. Hierop volgt een tweede afdeling: ‘Van speceryen, droogisteryen, planten, ende materialen die de medicyne ende aptekerye aengaen’ (cap. 62-83), waaronder ook enkele dierlijke producten als muscus en civet genoemd worden. Het is duidelijk, dat de schrijver hier weer in de eerste plaats het nuttig effect van zijn mededelingen op het oog heeft. Dit is ook het geval met de uitvoerige behandeling van edelgesteenten en de taxatie daarvan (cap. 84-91). Linschoten is zich weliswaar bewust, dat zij, die hiermee te doen krijgen, zich ‘tot meerder claerheydt ende kennis’ wel eens zullen moeten wenden tot ‘die rechte juweliers ende diamant-slypers’, maar vindt toch, dat ze nut van zijn eenvoudige ‘instructie’ kunnen hebben tegenover de handige deskundigen, ‘die altoos den meesten prijs ende haer eyghen baet soecken’. Heeft hij tot dusver alleen over Indische tóestanden gesproken, zijn 92e capittel, dat ongeveer een achtste gedeelte van het hele werk bevat, is gewijd aan ‘sommighe gheschiedenissen in Indien, den tijdt mijnder residentie aldaer’. In chronologische volgorde geeft hij hier alles, wat hij voor merkwaardigs beleefd heeft: de komst van merkwaardige persoonlijkheden in Goa, het voor anker komen van schepen uit Europa, die het laatste nieuws brengen, de inhuldiging en het overlijden van een vicerey, en zoveel meer, dat in het bestek van deze inleiding niet genoemd kan worden. Een uitzondering moet ik maken voor het goed vertelde, boeiende verhaal van de moord op Linschoten's vriend Frans Coningh, een uit Antwerpen afkomstige diamantslijper, die, gekoppeld aan een halfbloedje, dat slechts elf jaar oud was, ‘maer in boosheydt die arghste die oyt aerde droech’, door de Portugese minnaar van zijn vrouw in zijn slaap vermoord werd. Aan het slot van hetzelfde hoofdstuk wordt nog het uitrusten van de vloot behandeld, waarmee Linschoten zijn terugreis naar Portugal zal doen. Over deze ongelukkige tocht tot de aankomst bij de Azoren handelen de capittels 93-96. We krijgen dan een uitvoerige, leerzame beschrijving van deze eilandengroep (cap.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XLIX 97-98), waarop Jan Huygen dan weer een opsomming geeft van merkwaardige gebeurtenissen, die hij op Terceira, het eiland, waar het bestuur over de Azoren gevestigd was, heeft meegemaakt (cap. 99). De hoofdindruk, die we hierbij krijgen, is wel die van grote radeloosheid bij overheid en bevolking, doordat de Engelsen steeds de zee onveilig maken en het ene schip na het andere weten te veroveren, 1) terwijl de regering van Philips II hier vrijwel machteloos tegenover staat . Aan dit slotcapittel zijn ook Linschoten's reis van Terceira naar Lissabon en zijn terugkeer vandaar naar Enkhuizen toegevoegd. *** Uit deze korte analyse is wel duidelijk geworden, dat het Itinerario geen strakke o
eenheid vormt, en dat het vier verschillende facetten heeft. 1 is het, zoals de titel o
aangeeft, een reisbeschrijving, 2 bevat het de gebeurtenissen, die Linschoten in o
Spanje en Portugal, in India en op Terceira meemaakt, 3 is het een o
aardrijkskundeleerboek, waarbij de nadruk op Voor-Indië valt, en 4 is het Itinerario ook een koopmanshandboek, bestemd voor degenen, die in het oosten zaken willen doen. Bij dat alles merken we steeds weer, dat de schijver grijpt uit een volheid van kennis, maar zich beperkt, om zijn boek niet al te wijdlopig te maken. Als men hierbij nog het heterogene karakter van Linschoten's werk en zijn gebrek aan ‘voorgaende oeffeninghe’ in aanmerking neemt, dan zal men begrijpen, dat dit zo levendig geschreven boek in systematiek dikwijls achterstaat bij het werk van vakgeleerden. Zo duidt de titel van capittel 30: ‘Vande Portugesen ende Mestisen haer huijshouden, courtosyen, trouwen, ende ander ghebruijcken en manieren van Indien’ niet aan, dat hier iets anders zal worden behandeld dan in het vorige, dat tot opschrift heeft: ‘Vande costuymen der Portugesen, ende die van haer gheprocreert zijn, ghenaemt Mestiços, ofte half geslacht, so van Goa, als van alle die Orientaelsche contreyen’. 2) Het opschrift van capittel 62 ‘Van speceryen, droogisteryen, planten ’ etc. doet eigenaardig aan, waar aan het slot van 61 is opgemerkt: ‘waermede wil voleynden 2) vande gemeen cruyden, boomen ende planten van Indien’ etc. Linschoten's reis van
1) 2) 2)
Vgl. p. XXXI. cursivering van mij. cursivering van mij.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
L 1)
Terceira naar Holland wordt, zoals we reeds zagen , eigenlijk ten onrechte behandeld onder de titel: ‘Van sommighe notabele gheschenissen, den tijdt mijnder residentie in het eylandt Tercera’. Merkwaardig weinig systematisch is Jan Huygen bij het noemen van munten, maten en gewichten in capittel 35. Typisch voor hem is, dat hij midden in de behandeling der kruidnagelen (cap. 65) een kleine excurs over zijde inlast. Ik zal het bij deze voorbeelden laten. Het Itinerario is doorlopend voorzien van inhoudaanduidende kanttekeningen, die enigszins haastig schijnen te zijn opgesteld; ze zijn niet altijd juist en passen soms merkwaardig slecht bij de tekst, die ze moeten samenvatten. In capittel 15 (4e kanttekening) is sprake van ‘'t eylandt Choramandel‘. In capittel 36 roert Linschoten het vegetarisme der brahmanen aan; de kanttekening hierbij luidt: ‘Der priesteren vrouwen eeten gheen gedierten die leven gehadt hebben, maer kruyden, etc.’, waarschijnlijk in verband met het feit, dat iets vroeger en iets later in de tekst sprake is van vrouwen. In capittel 42 vinden we als kanttekening: ‘De Malabren mogen gheen wyven trouwen’, terwijl uit de tekst duidelijk wordt, dat dit alleen slaat op de z.g. ‘Nayros’, de adellijke strijdersstand. In capittel 48 lezen we in margine: ‘Met een volle maen zijn de creeften, crabben goet, ende vol’, precies het omgekeerde van wat in de tekst staat. Karakteristiek is ook een vergissing aan het slot van capittel 71, waar in de tekst staat: ‘Men hout int gemeen die stammen ofte struycken vol kerven, om datter alsoo te beter die benjuin souden uyt vloeyen’, terwijl in margine staat: ‘Men kerft de boomen op datter het benjuin te beter groeyen 2) soude‘ . De vraag komt dan ook bij ons op: wie heeft de marginalia bij de tekst aangebracht? Dit is niet met zekerheid vast te stellen. In één geval wordt, als er sprake van Linschoten is, de eerste persoon gebruikt, namelijk bij capittel 84: ‘Van deze schiltpadden machmen een kam sien bij doctor Palud. als ic hem mede gebracht hebbe.’ Acht malen vinden we de eerste persoon meervoud, als de groep bedoeld wordt, waar Jan Huygen toe behoort, zo b.v. bij cap. 1: ‘An. 1579. den 6. Decemb. zijn wy yut Texel geseylt’,
1) 2)
p. XLIX. Zie verdere voorbeelden: cap. 47, 6e kanttekening, cap. 63, 2e kanttekening, cap. 77, 9e kanttekening, cap. 98, 1e kanttekening, cap. 92, 5e kanttekening van kolom 117b van de oorspronkelijke uitgave.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LI 1)
en bij het 3e cap.: ‘Den 15. Aprilis sagen wy het landt van Madera’ .; daar staat echter een overweldigend groot aantal gevallen tegenover, waar de derde persoon gebruikt wordt, hetzij enkelvoud (bijv. ‘Jan Huyghen geeft hem in dienst met een Duyts edelman ende reyst met hem naer Portugael.’, cap.1) of meervoud (bijv. ‘Wanneer dat zy te Cochijn quamen.’, cap. 92, kolom 130b van de oorspr. uitgave). Misschien is de verklaring hierin te zoeken, dat iemand anders, b.v. de uitgever, de marginalia heeft opgesteld, en dat Linschoten persoonlijk er nog de laatste hand aan gelegd heeft. Het was op Nieuwjaarsdag 1596, ruim twee maanden nadat hij van zijn laatste tocht naar het noorden was teruggekeerd, dat Jan Huygen zijn Itinerario aan de Staten-Generaal opdroeg, niet zozeer om de ‘vermaertheyt’ van de hoge vergadering te kunnen gebruiken ‘als een schilt tegen die berispers, wangunst ofte nueswijsheyt’, maar veeleer om zijn erkentelijkheid te betuigen voor de steun en waardering, die hij, vooral door bemiddeling van François Maelson, van Hun Hoog Mogenden bij het zoeken van de noordelijke doorvaart had ondervonden. Een korter ‘Prohemio ofte voorreden totten leser’ volgt dan, waarin hij uiteenzet, hoe hij nolens volens tot het schrijven van zijn boek is gekomen, doordat zijn vrienden 2) daar ‘daghelicks sonder ophouden’ op hadden aangedrongen . De lezers konden nu, rustig in hun ‘camer ofte contoor’ blijvende, al het ‘wonderbaerlicks ende ghedenckweerdichs’ lezen, dat Jan Huygen op zijn tocht bejegend was, tot ‘hare vermakelickheyt, ende moghelick profijt’. Laten zij, inplaats van ‘eenige welsprekentheyt te verwachten’, zo zegt Linschoten aan het slot, genoegen nemen met ‘de clare waerheyt, die ick hier inne naecktelick hebbe ghebruijckt’, en ‘die goeden wille voor't werck’ nemen. Mocht een zo bekend man als Cornelis Claeszoon de uitgave van het Itinerario op zich genomen hebben, en grote ingenomenheid betuigd hebben met het ‘heerlijck 3) werck’ , de uitvoering bleef bij zijn enthousiasme achter. ‘Fraai drukwerk levert hij 4) over 't algemeen niet’, schrijft Burger , en Jan Huygen's boek vormt hierop geen uitzondering. Verder zou het beeld van de
1) 2) 3) 4)
De andere voorbeelden zijn aan te treffen in capp. 3 en 4. Vgl. p. XXXII. Zie p. XXXIII. ‘Itinerario’ III p. 292 v.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LII grote, dichtbedrukte pagina's aangenamer aandoen, indien er meer alinea's waren aangebracht; dit zal wel niet zozeer aan zuinigheidsoverwegingen te wijten zijn als aan te haastige uitvoering: het Itinerario toch bevat ook een zeer groot aantal drukfouten, die trouwens ten dele reeds aangegeven zijn aan het einde van de band, waarin het voorkomt. De interpunctie is slordig aangebracht.
Platen en kaarten Toen we boven de verschillende facetten van het Itinerario opsomden, hadden we nog kunnen memoreren, dat het bovendien een prentenboek en een kaartenatlas is. Het eerstgenoemde aspect moet men niet onderschatten. Alles, wat Jan Huygen in Indië en op reis had afgebeeld, leverde, al was het naar zijn eigen mening ‘slecht en plompelijcken ghedaen’, zoveel nieuws en interessants op, dat we ons levendig kunnen voorstellen, met hoeveel bewondering zijn platen in Enkhuizen ‘nu van d'een, nu van d'ander besichticht’ werden. We hebben hier niet te doen met het weergeven van enkele zaken, die hem incidenteel als curieus waren opgevallen; zijn respectabele serie van 36 platen, die gegraveerd zijn door Joannes en Baptista à Doetechum, is veeleer bedoeld als een duidelijke doorlopende illustratie van wat hij in de tekst behandelt. Hij verwijst er dan ook meermalen naar. Dertig ervan gaan over inwoners, zeden, gewoonten en natuurvoortbrengselen van het gebied, dat hij bezocht heeft, waarbij dikwijls op één plaat verschillende onderwerpen zo goed mogelijk worden gecombineerd. Al hebben deze tekeningen van Linschoten geen bepaald artistieke waarde, en al maken houding en bewegingen van de voorgestelde personen wel eens een ietwat theatrale indruk, toch vormen ze een knap staaltje van illustratiekunst en geven ze de indruk van nauwkeurige observatie en grote conscientieusheid in de uitvoering. Aardig is in dit verband de plaats uit het Itinerario (eind capittel 54), waar de schrijver er rekenschap van geeft, dat op zijn plaat van de ‘vijf principaelste ende geachtste fruyten van Indien’ de bladeren ‘niet effen ghelijck en zijn met die aderen ende venen gheproportioneert, ghelijck die inder daet zijn, ende vande medecynen ende herbaristen ghedaen worden: maer hebbe alleenlijck willen bethoonen die figueren ende wasdom van fruyten, gelijck ick die ghesien ende ghenuttight
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LIII hebbe’. Wat het costuum der Portugezen in Azië in die tijd betreft behoren 1) Linschoten's platen tot de weinige gegevens, waarover men beschikt . De zes overige tekeningen zijn topografische prenten, en wel een van Mozambique, een van Goa, twee van St. Helena, een van Ascension en een van Angra. Deze laatste is min of meer op bestelling geleverd. In capittel 97 deelt Linschoten namelijk mee, dat de gouverneur van Terceira ‘gheerne ghehadt’ had, dat hij ‘hem het gheheele eylandt uyt gheworpen (d.i. uitgetekend) hadde, om aen zijn Mayesteyt te seynden, waer van my excuseerde, doch maecten hem die stadt van Angra met zijn haven, fortressen ende incomste’, waardoor de gouverneur hem ‘grootelijck gheaffectioneert was ende veel vrientschappen bewees’. Geen wonder, dat, waar de meeste topografische prenten met een opdracht voorzien zijn, die van Angra is gewijd aan de genoemde gouverneur, Christophorus a Moura. Dat de platen merkwaardig gevonden werden, wordt wel het best hierdoor bewezen, dat er ook een afzonderlijke uitgave in't licht is gegeven, bestaande uit 29 voorstellingen uit het Itinerario, onder de titel: ‘Icones et habitus Indorum ac Lusitanorum per Indiam viventium’, die ieder voorzien zijn van een aan het Itinerario 2) ontleende gedrukte tekst . Bij deze platen behoorde geen der zes topografische prenten. Burger maakt aannemelijk, dat deze laatste als apart bundeltje verschenen zijn. Aardig is in dit verband, dat de afbeeldingen van Mozambique en Ascension 3) in het Itinerario ook van een gedrukte tekst voorzien zijn . *** Moge het ‘prentenboek’ van Jan Huygen zélf zijn, met de ‘kaartenatlas’ is dat niet het geval. Het initiatief hiertoe ging uit van Cornelis Claeszoon, die ter ere van de door hem zo hoog gestelde uitgave zich de kosten getroost heeft van een kaartwerk, dat aesthetisch aan hoge eisen voldoet en welks technische bewerking gunstig afsteekt bij de middelmatige typografische verzorging van het boek. Het bestaat uit zes kaarten, waarvan één, de ‘Generale Caerte’, een wereldkaart is, door Plancius getekend.
1) 2) 3)
Vgl. C.R. Boxer: Fidalgos in the far east, p. 25 en 128. Zie de bibliografie in deel III; Burger in ‘Itinerario’ III p. 304. Zie Burger in ‘Itinerario’ III p. 304 v.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LIV Hiervan komen in de oudste druk twee verschillende uitvoeringen voor, in de latere drukken alleen maar de ‘Orbis terrarum typus de integro multis in locis emendatus auctore Petro Plancio 1594’, die de lezer in deze uitgave aantreft. Als graveur wordt Ioannes a Duetecum iunior erop vermeld. De andere vijf kaarten, waarvan we de ontwerper niet kennen, zijn uitgevoerd door de bekende kaartgraveurs Arnoldus en Henricus van Langren. Van het westen af beginnend vermelden we eerst die van Zuid-Amerika met zoveel van de noordelijker gelegen streken erbij, dat Florida er 1) 1) nog op voorkomt ; de volgende geeft de westkust van Afrika ; dan komt de 1) voorstelling van Afrika's oostkust tot bij de Rode Zee ; de vierde kaart loopt van de 2) Rode Zee tot Bengalen , terwijl de vijfde, die voor onze beginnende kolonisatie van het meeste belang werd, de Oostindische Archipel en zijn Aziatische omgeving tot 3)4) en met Japan voorstelt . Deze serie van zes was in haar geheel voor het Itinerario niet nodig; gedeeltelijk behoorde zij bij de Beschryvinghe. Dit is natuurlijk speciaal het geval met de kaarten van Zuid-Amerika en West-Afrika, maar ook nog wel met die van Oost-Afrika, dat 5) immers in beide boeken van Jan Huygen ter sprake komt . Hoe de plaatsing der kaarten oorspronkelijk bedoeld was, leren we uit de ‘Waerschouwinge voor de Boeckbinders’, voorkomende aan het eind van de oorspronkelijke uitgave van Linschoten's trilogie. Ze ‘moeten ghebonden wesen in d'Itinerario ofte 'teerste deel verhaelt, ofte oock wel in't tweede deel int Reijsgheschrift by de navigatien, nae't ghelieuen vanden cooper’. Bij de uitdrukking ‘'t tweede deel int Reijsgheschrift’ moeten we er rekening mee houden, dat in dit geval Itinerario als samenvattende term voor Itinerario en Beschryvinghe tegenover het Reys-Gheschrift wordt gebruikt. Verkoos de koper de eerste mogelijkheid, dan moesten in het eigenlijke Itinerario vijf van de zes kaarten worden geplaatst, waarbij blijkens de pagina-aanduidingen als volgorde was bedoeld: 1: de wereldkaart, 2: die van de Kaap tot bij de Rode Zee, 3: die van de Rode Zee tot Bengalen, 4: die van de Archipel en omgeving, 5: die van Afrika's westkust;
1) 1) 1) 2) 3) 4) 5)
gesculpteerd door Arnoldus van Langren. gesculpteerd door Arnoldus van Langren. gesculpteerd door Arnoldus van Langren. gesculpteerd door Henricus van Langren. getekend door Arnoldus, gesculpteerd door Henricus van Langren. Slechts deze laatstgenoemde van het vijftal draagt een jaartal, namelijk 1595. Zie p. XXXIII v.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LV bij de Beschryvinghe hoorde alleen de kaart van Amerika, en wel vóór de behandeling van dit werelddeel. Verkoos hij daarentegen plaatsing in het Reysgheschrift, dan was de volgorde in hoofdzaak dezelfde; alleen werden hier de vijfde en de zesde kaart omgewisseld. Bij de vraag, hoeveel van de kaarten bij deze Itinerario-herdruk moesten worden gevoegd, heb ik me laten leiden door de overweging, dat het zestal een zo goed sluitend geheel vormt en zozeer de moeite waard is, dat er geen mocht worden weggelaten. Het is jammer, dat de zo fraai uitgevoerde kaarten zich niet altijd volledig bij de tekst aansluiten; het best staat het in dit opzicht nog met die van Amerika, die 1) Linschoten als grondslag van zijn kustbeschrijving genomen heeft . Dikwijls vinden 2) we verschil van spelling in tekst en kaarten . Een aantal door Linschoten genoemde 3) Chinese provincies (24e cap.) komt op de betreffende kaart niet voor .
Bronnen Dat Jan Huygen voor de veelomvattende stof van het Itinerario behalve op eigen waarneming en mondelinge mededelingen van anderen ook op gedrukte bronnen steunde, ligt voor de hand. In de eerste plaats moeten we de Portugese schrijver Garcia da Orta noemen, die aan de universiteit van Coïmbra medicijnen had gedoceerd en daarna als lijfarts van een onderkoning naar Indië vertrokken was. Hij had daar dertig jaren vertoefd en te Bombay een hortus botanicus aangelegd. In 1563 waren te Goa van zijn hand verschenen de ‘Coloquios dos simples, e drogas he cousas mediçinais da India’, in welk boek hij door middel van 58 didactische samenspraken, gegrond op zijn Indische ervaringen,
1) 2)
3)
Merkwaardig is een plaats in de Beschryvinghe (‘Itinerario’ III p. 171), waar hij critiek op de kaart oefent: ‘tot die Punta di buen Abrigo, (in onse caerte qualijcken Abitrioga ghestelt)’. in 't 5e cap.: tekst: C. de Moncadon, kaart: C. de Moasandaon; 11e cap.: tekst: C. de Ramos, kaart: C. Darama; tekst: Batycola, kaart Batecala; 20e cap.: tekst: Sunda Calapa, kaart Simda calapa; 22e cap.: tekst: Pedra bianque, kaart: Pedra branca; 23e cap.: tekst: Cantao oft Canton, kaart: Cantam. Zie over de kaarten: Itinerario (ed. 1910) I p. XXII v.; F.C. Wieder: Nederlandsche historisch-geographische documenten in Spanje, Tijdschr. Kon. Ned. Aardr. Genootschap 1914 p. 703 v., 1915 p. 311; F.C. Wieder in IJzerman: Dirck Gerritsz Pomp p. 162 v.; Burger in ‘Itinerario’ III p. XXIII v., XXVIII v., XXX, XXXIII, 282; Warnsinck in ‘Itinerario’ IV p. XXIII v.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LVI een schat van wetenswaardigheden had neergelegd. De hoofdstukken 49-87 van het Itinerario, voornamelijk dus die over planten en geneesmiddelen, zijn in hoofdzaak uit Orta overgenomen. Veel heeft Linschoten ook (mirabile dictu!) geput uit het klassiek geworden epos Os Lusiadas van Camões, die door zijn verblijf in Goa en Macao het oosten had leren kennen, en wiens genoemde werk in 1572 voor het eerst was gepubliceerd. In de derde plaats valt, en wel wat betreft Linschoten's mededelingen over China, te wijzen op het in 1586 verschenen werk van de Spaanse Augustijnermonnik Gonçalez de Mendoça, getiteld ‘Historia de las cosas del gran Reyno dela China’, waaraan veel ontleend is. Vermelden wij tenslotte nog, dat Linschoten bekend moet geweest zijn met de ‘Tractado Delas Drogas, y medicinas de las Indias Orientales’, een Spaanse voortzetting van Orta's werk door Christoval Acosta, in 1578 te Burgos verschenen, en met de ‘Historiarum Indicarum libri XVI’ van de Italiaanse Jezuïet Giovanni Pietro 1) Maffei, welk werk in 1588 het licht had gezien .
Paludanus Hebben we dus gezien, van hoeveel zijden Linschoten de gegevens bijeengegaard heeft, die hij bij de samenstelling van zijn boek gebruikte, van één kant kreeg hij steun in de vorm van bijdragen, die niet in de stof verwerkt maar er eenvoudig tussen geplaatst zijn, en wel van Paludanus, een geleerde, die boven reeds een paar maal 2) genoemd werd , en waarover het hier de plaats is, iets naders te vertellen. Dr. Bernardus Paludanus, oorspronkelijk Berent ten Broecke, werd te Steenwijk 3) geboren, naar wel wordt aangenomen in het jaar 1550 . Evenals Linschoten toonde hij een grote reislust; zo treffen we hem in 1577 te Wenen aan, op reis van Polen naar Padua. In het volgende jaar had zijn immatriculatie aan de universiteit van laatstgenoemde stad plaats. Maar spoedig zien 'we
1)
2) 3)
Vgl. over Linschoten's bronnen: De eerste schipvaart der Nederlanders naar Oost-Indië onder Cornelis de Houtman, 1595-1597, deel I, werken Linsch.-Ver. VII p. 216; Joh. Theunisz: Carolus Clusius p. 31 v. p. XXXIV, XLV. Vgl. over de onzekerheid omtrent zijn geboortejaar F.W.T. Hunger in ‘Itinerario’ III p. 250.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LVII hem op weg naar het nabije oosten: Tripoli, Jeruzalem, Bethlehem, Damiette, Alexandrië en Cairo worden door hem bezocht; van Cairo uit doet hij tochten in de woestijn. Zijn terugkeer in Padua leidt niet tot rustige, ononderbroken studie: twee maal bezoekt hij Rome en Napels, op de tweede tocht ook Malta en Sicilië. Toch weet hij in de cursus 1579-1580 in Padua de doctorsgraad in de philosophie en de medicijnen te behalen. Na een zwerftocht van bijna anderhalf jaar bereikt hij zijn vaderstad, die door oorlog en pest in de meest desolate toestand verkeert. Eind 1581 tot stadsdokter te Zwolle benoemd, wordt hij in 1586 als zodanig in Enkhuizen aangesteld, waar hij tot zijn dood, in 1633, is blijven wonen. Niet zonder verleiding evenwel, opnieuw van woonplaats te verwisselen. In 1591 komt uit Leiden het aanbod, ‘de opsicht of prefecture te hebben van de cruythof der medicynen’. Na veel onderhandelen slaat Paludanus de betrekking af; in een brief aan de 1) secretaris van curatoren geeft hij als reden op, dat hij ‘zijn huisvrouw niet en kan inducyren om met hem naer Leiden te trecken’. Opvallend is de eis, die met de Leidse aanbieding van 1591 gepaard was gegaan: hij moest zich bereid verklaren ‘omme met alle zijne 'tsamen vergaerde seltsaemheden, zo van cruyden, vruchten, spruytsels, gedierten, schepselen, mineralen, aerden, veninen, gesteenten, marmeren, coralen etc. ende andere, die hy heeft, zijne woonplaetse binnen dezer stede te comen nemen’. We zien hier Paludanus als eerste, die in ons land op grote schaal een dergelijke verzameling bijeengebracht heeft, een verzameling, die nu voor Enkhuizen behouden bleef, voor de Zuiderzeestad een voorwerp van trots en een bron van inkomsten: ‘Veelen van de grootsten en geleerdsten des wereldts reisden alleenlijk derwaerts, om hem en 2) sijne wonderschat te sien’, gelijk Brandt het uitdrukt . *** Paludanus, die met Linschoten na diens terugkeer uit het oosten in nauwe relatie gestaan heeft, zoals reeds bleek bij de steun, door hem bij de totstandkoming van de Beschryvinghe verleend, voorzag het Itinerario van geleerde aantekeningen, de Annotationes
1) 2)
Catharina Robberts. Zie over het leven van Paludanus in de eerste plaats de levensschets van F.W.T. Hunger in ‘Itinerario’ III p. 249 v., en verder: Brandt: Historie Enchuisen p. 283, 315 en Paludanus' portret naast p. 312; Theunisz: Clusius p. 107 v.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LVIII Doctoris Paludani. Er zijn er in totaal 70, die over 43 van de 99 hoofdstukken verspreid zijn. Ze zijn bijna altijd gekenmerkt door het opschrift Annotatio D. Palud., en onderscheiden zich door Romeinse letters van het in Gotische letters gedrukte werk van Linschoten zelf. Zeer verschillend van lengte, beslaan ze nu eens slechts enkele regels, en hebben dan weer de vorm van vrij uitvoerige verhandelingen. Het komt voor, dat een annotatio het grootste deel van een hoofdstuk in beslag neemt. In de capittels 84 tot en met 99 (het laatste) ontbreken de annotationes geheel. *** Wanneer we nagaan, waarover ze handelen, dan blijkt het,dat Paludanus in hoofdzaak inlichtingen geeft over Indische bomen, planten, vruchten en kruiderijen alsook over het medische nut, dat men daar uit kan trekken. Merkwaardigerwijze geeft hij bijna niets over de dierenwereld, waar Linschoten zelf uitvoerig over schrijft. Omtrent de gesteenten, door Jan Huygen ook van groot belang geacht, bestaat geen enkele annotatio. Begrijpelijker is deze afwezigheid in de hoofdstukken ‘Van sommighe gheschiedenissen in Indien, den tijdt mijnder residentie aldaer’ en ‘Van sommighe notabele gheschenissen, den tijdt mijnder residentie in het eylandt Tercera’, die immers geen geleerde onderwerpen behandelen, maar ons bezig houden met de persoonlijke belevenissen en indrukken van de schrijver van het Itinerario. *** Waarop berusten de annotationes? Voor een klein deel op eigen ervaring: Paludanus had immers Italië en het nabije oosten bereisd. Wanneer Linschoten verhaalt, dat zijn broer in Salamanca door een ziekte werd aangetast, die zijn dood tengevolge 1) had , vertelt Paludanus, deze ziekte in Italië bijgewoond te hebben, ‘werde aldaer gheheeten coccolucio, om dat de persoonen, die hier aen vervielen, niet anders 2) queelden, als die hanen doen, omme die catharren, die in die keel schoten’. Als Linschoten het heeft over ‘het fruijt ghenaemt anacardi’, voegt Paludanus hieraan toe: ‘Dese vruchten hebben hare namen becomen van de ghelijckenisse ende de verwe, die zy hebben van't herte, insonderheydt droogh wesende; groen ende aen die boomen noch hanghen-
1) 2)
Zie p. XXVII. Cap. 1.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LIX de, ghelijck ick in Sicilien op den bergh Aethna gesien hebbe, zijn zy ghelijc onse 1) groote boonen’ . Maar ook als hij het er niet uitdrukkelijk bij vermeldt, mogen we toch soms aannemen, dat hij uit eigen ervaring spreekt; zo noemen we de beschrijving van de wijze, waarop de inwoners van Cairo koelte in hun huizen 2) 3) trachten te brengen , en die over het koffiedrinken bij de Turken . Ook wat hij uit verre streken gekregen had gaf Paludanus soms gegevens voor zijn annotationes. Over de ananas handelende schrijft hij: ‘Ick hebbe sommige planten hieraf ghehadt in mynen hof, die my ghebracht waren uyt Brasilien, dan 4) konde onse koude niet draghen’ - Hierbij zij terloops opgemerkt, dat Paludanus behalve zijn curiositeitenverzameling dus ook een particuliere botanische tuin schijnt te hebben gehad -. Bij zijn annotatie over de ‘cajons’ merkt hij op: ‘In't eynde van dese vrucht wast een note van gedaente ghelyck een niere van eenen haes, die 5) icker vele tot mynent hebbe, gebracht door eenen Portugesche stuerman’ . En in een annotatie over slangenhout verklaart hij, daarvan twee variaties te bezitten, waarvan er hem een is gezonden ‘uyt Sivilien, van den hoogh-geleerden heer doctor 6) Simon van Tonar’ . Maar in hoofdzaak put onze annotator zijn kennis uit de meest uiteenlopende auteurs, wat niet te verwonderen is, omdat hij met het terrein, waar Linschoten zijn waarnemingen deed, persoonlijk volkomen onbekend is. Veelal haalt hij zijn bronnen aan. Dikwijls, en wel heel wat vaker dan hij laat uitkomen, steunt hij op de Coloquios van Orta. Ook van Christoval Acosta's Tractado heeft hij een dankbaar gebruik gemaakt. Beide auteurs waren voor hem toegankelijk in een verkorte Latijnse bewerking van de beroemd geworden plantkundige Carolus Clusius (Charles de l'Escluse). Deze was geboortig uit Atrecht, en heeft de Leidse hortulanuspost aanvaard, welke tevergeefs aan Paludanus was aangeboden. De laatste heeft Clusius' vertaalwerk met de daarbij behorende geleerde aantekeningen zeer gewaardeerd; hij stond
1) 2) 3) 4) 5) 6)
Cap. 83, 3e annotatio. Cap. 6, 3e annotatio. Cap. 26, 1e annotatio. Annatatio van cap. 49. Annotatio van cap. 52. Annotatio van cap. 75.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LX trouwens ook persoonlijk met Clusius op vriendschappelijke voet, hetgeen blijkt uit 1) de tussen hen gevoerde correspondentie . Behalve deze schrijvers noem ik nog Galenus, Plinius, Avicenna, Varthema, Marco Polo en Thevet. *** De belangrijkste vraag, die we hebben te stellen, is wel die naar de waarde der annotationes. Voor de lectuur van het boek vormen ze stellig geen aanwinst. Het is waar, dat Paludanus zich soms wel aardig weet uit de drukken; meestal echter is hij vermoeiend, b.v. door onduidelijkheid van constructie of door duistere wijze van beschrijving. Verdere bezwaren zijn het zichzelf tegenspreken, het zich herhalen en het niet in acht nemen van de logische volgorde bij wat hij behandelt. Wat betreft zijn betrouwbaarheid dient gezegd te worden, dat hij zich herhaaldelijk op onjuistheden laat betrappen, waarbij we natuurlijk in aanmerking mogen nemen, dat de wetenschappelijke accuratesse van zijn tijd nog lang niet die van de 20e eeuw was. Toch is hij niet geheel van critische zin gespeend. Wanneer hij het heeft over de methode van porselein maken bij de Chinezen, uit hij voorzichtig een vermoeden. Hij geeft eerst Scaliger's mening, dat eierschalen en zeeschelpen fijn worden gestampt, waarna de Chinezen het poeder ‘met water toerichten’ en er zo schotels en ander aardewerk uit formeren, ‘ende begraven die onder die aerde, welcke nae 100 jaren als volmaect zijnjde, souden uytghegraven ende verkocht worden’. ‘Andere segghen’, zo vervolgt hij, ‘dat niet die vaten, maer het stof begraven wort; doch Ian Huyghens opinie schijnt die waerheyt naerder te wesen, seggende, 2) dat zy van aerde ghemaect worden, als in ons landt andere potten ende kannen ’. Herhaaldelijk bestrijdt hij autoriteiten, b.v. Marco Polo, die over ‘vremde voghelen’ 3) van Madagascar ‘fabulen schrijft, niet weerdigh te gedencken’ . Toch komt hij zelf soms ook met wonderlijke beweringen. Over amber begint hij aldus: ‘Ambarium op Latijn, ambar op Arabys, is een specie van een peck, als den auctuer (d.i. Linschoten) 4) recht seyt, wt sekere fonteynen in die diepte der zee wesende opgheworpen’ . Maar ‘den auctuer’ uit zich
1) 2) 3) 4)
Zie Theunisz: Clusius p. 8, 10, 41, 71 v., 82, 107 v., 141, 147, 150 v., 156. Annotatio van cap. 23. Annotatio van cap. 3. Cap. 70. 1e annotatio.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXI veel minder positief; ‘het waer eer te gelooven’, aldus Linschoten, ‘dat het bitumen ofte peck is uyt een fonteijn, ofte yet anders dat vande gront vande zee op vloeyt ende also boven drijft’. Met Plinius is Paludanus het eens over het sobere dieet van het kameleon, dat alléén ‘onder allen gedierten... gheen spijse ofte dranck’ gebruikt, 1) ‘dan erhout hem door die lucht ende daw’ . Veel origineels heeft Paludanus aan het Itinerario niet toegevoegd. Hij zit daarvoor te veel vast aan zijn bronnen. Als hij van de Spaans-Arabische medicus Abul Kastim al-Zahrāwi een korte uiteenzetting overneemt omtrent bepaalde wormen in Ormus, 2) maakt hij het zich tenslotte gemakkelijk door de wending ‘&c. leest voorder’ . In een studie over Paludanus komt Hasskarl tot de conclusie, ‘dass Paludanus zu den Linschoten'schen Darstellungen nur das hinzugefügt hat, was jene älteren Botaniker und Vorgänger Linschoten's bereits veröffentlicht hatten, so dasz eine Blumenlese aus diesen Annotationes nichts liefern würde, was nicht bereits aus früheren 3) botanischen Werken bekannt gewesen’. Waarbij Hasskarl natuurlijk goed gedaan zou hebben, enig voorbehoud te maken ten opzichte van het door Paludanus zelf geziene en beleefde. Of Linschoten deze steun van zijn vriend als werkelijke verrijking van zijn werk beschouwd heeft? We kunnen het nauwelijks geloven. Veeleer heeft het er de schijn van, dat door deze medewerking het Itinerario een brevet van ‘geleerdheid’ moest krijgen, dat de autodidact er zelf niet aan vermocht te geven, en dat hij toch wenselijk vond. In hoeverre de uitgever Cornelis Claeszoon op Paludanus' medewerking heeft aangedrongen in de hoop, dat het boek er een groter debiet door zou krijgen, is een andere vraag. *** Hoe sluiten de annotationes bij de tekst aan? We mogen natuurlijk verwachten, dat ze bepaalde mededelingen van Linschoten verduidelijken of uitbreiden, zó, dat ze daarmee één geheel vormen. Vaak is dit inderdaad het geval. Zo vervolgt Paludanus, nadat Linschoten de sura (drank van de cocospalm) genoemd heeft,: ‘Dit water is seer goet gedroncken tegens hitte der lever’
1) 2) 3)
Annotatio van cap. 45. Cap. 6, 4e annotatio. J.K. Hasskarl: Paludanus (auch Palludanus geschrieben), ein Botaniker des 16. Jahrhunderts. Botanische Zeitung 1866 p. 26.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXII 1)
enz. Eenmaal is het verband zelfs zeer innig: Linschoten noemt een viertal vruchten, en zegt dan: ‘maer om datse van weynighe estimatie zijn, soo en dunckt my niet noodigh daer van in't besonders te schryven, dan van dese twee’, hetgeen dan 2) geschiedt in de vorm van twee annotationes van Paludanus . Maar er zijn tal van gevallen, waar de annotatio een herhaling is van wat Linschoten reeds gezegd heeft, al is 't dan ook in enigszins andere woorden. Zeer dikwijls is er tussen tekst en annotatie verschil of tegenspraak, waarvan geen rekenschap gegeven wordt. De kleur van de ananas, schrijft Paludanus, is ‘wt den 3) groenen geel, welcke groenigheyt rijp werdende vergaet’ , terwijl Linschoten haar ‘van koluer root ende groenachtigh’ noemt. Van de manga zegt Paludanus: ‘worden ghevonden op die boomen vanden April tot November, nae der plaetsen gelegentheyt 4) ende situatien’ , Linschoten: ‘Die saisoen vande mangas datse rijp zijn, begint inde vasten, ende duert tot die maent van August. toe’. De vrucht van de ‘wortelboom’, 5) aldus Paludanus, is ‘soet van smaeck ende eetbaer’ , nadat Linschoten eerst verklaard heeft: ‘Dese boom en geeft geen fruijt, die dueght ofte eetbaer is’. Om kort te gaan: we krijgen soms de indruk van twee zelfstandige opstelletjes over hetzelfde onderwerp. Wat de plaatsing der annotationes betreft, zou men mogen verwachten, dat ze steeds onmiddellijk vólgden op een door Linschoten behandeld onderwerp. Achtmaal 6) echter staan ze aan het begin van een capittel . Soms vinden we de annotatio niet ná maar tússen de bijbehorende mededeling van Linschoten. Eenmaal geschiedt dit zelfs zo plomp, dat een zin van de laatste erdoor onderbroken wordt, al begint het gedeelte ná de annotatio dan ook met een hoofdletter. Het betreffende deel van Linschoten's zin luidt: ‘is een materie seer medicinael, ende gheestimeert, ende wort veel gesocht vande Arabyen, Persianen ende Mooren, die't tabaxijr noemen. 7) (hierna komt een zelfstandige beschouwing in Paludanus' annotatio ) Want wort ghemeenlijck in Persien ende Arabyen teghen silver opghewoghen’ etc. Van slordigheid ge-
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7)
Cap. 56, 3e annotatio. Cap. 54, 3e en 4e annotatio. Annotatio van cap. 49. Annotatio van cap. 51. Cap. 58, 1e annotatio. namelijk van capp. 4, 5, 6, 49, 50, 51, 52 en 53. Cap. 58, 2e annotatio.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXIII tuigt ook het feit, dat na Linschoten's woorden over civet de bijbehorende annotatio 1) nog komt , als Linschoten met de woorden ‘so willen wy't hiermede concluderen, ende voorts varen in andere specien, cruyden ende materialen van Indien’ reeds naar iets anders verwezen heeft. Eenmaal vinden we boven het opschrift ‘Annotatio D. Palud.’ een aparte regel afgedrukt, die de indruk geeft, dat Paludanus hem eerst 2) weggelaten en er later afzonderlijk boven gevoegd heeft . De conclusie moet luiden, dat de annotationes allerminst met het Itinerario tot één geheel zijn verwerkt. Dit zou er, evenals de slechte alinering en interpunctie en 3) het grote aantal drukfouten, waarop we reeds wezen , alweer op kunnen duiden, dat de uitgave van het Itinerario op overhaaste wijze geschied is. *** Nu we weten, wat Paludanus voor Linschoten heeft gedaan, moge nog even de vraag worden gesteld, wat hier tegenover stond, m.a.w.: wat deed Jan Huygen voor Paludanus? In dit verband wijzen we op het grote belang, dat de laatste had bij de exotica, die Linschoten voor zijn verzameling kon bijdragen en ook bijgedragen hééft. Als deze bij een of ander curiosum zegt: ‘machmen sien by Paludanum’, dan is dat weliswaar geen bewijs, dat híj het aan de Enkhuizer geleerde verschaft heeft, maar de kans daarop is toch groot. Soms echter wordt Linschoten uitdrukkelijk als de schenker genoemd. Over de paradijsvogels zegt hij: ‘waer van icker twee mede ghebracht hebbe voor doctor Paludanus, te weten manneken ende wijfken, hem 4) die voor zijn camer vereerende.’ Een ander voorbeeld: De Chinezen eten, aldus Jan Huygen, ‘met twee swarte houtkens ront ghemaeckt, als men by Paludanum 5) sien mach, die ick hem vereert hebbe’ . En de laatste zegt in een annotatio over de ‘arbore triste’: ‘Het saet hier af heeft my Ian Huygen mede gebracht uyt Indien, 6) 't welck ick ghesteken hebbe inde aerde, dan quam niet voort’ . De geschenken van Linschoten bleven niet tot oosterse curiosa beperkt: Brandt vertelt ons, als hij het heeft over de noordelijke
1) 2) 3) 4) 5) 6)
Cap. 7, 3e annotatio. Annotatio van cap. 75. Zie p. LI v. Cap. 21. Cap. 24. Cap. 59, 2e annotatio.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXIV doorvaartpoging van 1594.: ‘Jan Huigen nam een van de houte afgoden, welken hij t'huis komende aen Dr. Paludanus, die al, wat ongemeen was, in sijnen 1) konstkamer versaemelde, voor een vreemdigheit vereerde’ . Tenslotte mag het nog als een bewijs van vriendschap en verering gelden, dat Linschoten de afbeeldingen van het eiland Ascension in het Itinerario opdraagt aan Paludanus, ‘Dnō et amico suo singulari’.
Tijd van verschijnen van het Itinerario Aangezien er enig verschil van mening is geweest omtrent de vraag, wanneer Linschoten zijn Itinerario te boek heeft gesteld, meen ik dit punt, al schijnt het mij van ondergeschikt belang, toch even te moeten aanroeren. Ik ga hierbij uit van Tiele's mening, die het vanzelfsprekend vond, dat Jan Huygen zijn beroemde werk begon samen te stellen na zijn terugkomst uit het oosten, en verder, dat de uitgave 2) werd vertraagd, zodat zij het jaartal 1596 kwam te dragen . Voor deze vertraging bestonden inderdaad belangrijke redenen, en wel in de eerste plaats de beide IJszeereizen, waardoor Linschoten van 5 Juni tot 16 September 1594 en van 2 Juli tot 26 October 1595 buitengaats was, al drukt Hunger zich dan ook wel wat kras uit door te zeggen, dat Jan Huygen ‘dus gedurende den druk van zijn werk afwezig 3) was’ . In de tweede plaats had de schrijver van het Itinerario zich ook nog met andere publicaties belast. Zo moet hij vóór de reis van 1594 reeds de Beschryvinghe althans in grote trekken voltooid hebben. Immers voor het werken aan zijn Acosta-vertaling, die hij vergelijkt met zijn eigen werk over Amerika (de 4) Beschryvinghe), dat toen dus al af was , vond hij de tijd ‘sonderlingh zijnde op de 5) reyse om t' ondersoecken de engte van Nassau’ . Houden we dus rekening met dit vertaalwerk én met het opstellen van de Beschryvinghe en voorts met het feit, dat het Reys-Gheschrift nog vóór het Itinerario verscheen, namelijk in 1595, dan staan we inderdaad voor een verrassende productiviteit, vooral bij iemand, die het schrijven niet gewend was.
1) 2) 3) 4) 5)
Brandt: Historie Enchuisen p. 266. Zie Tiele in Itinerario I (ed. 1910) p. XXI. ‘Itinerario’ III p. 264. Zie p. XXXVI. ‘Itinerario’ III p. 283.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXV Volgens Burger moeten we dan ook aannemen, dat het Itinerario bij Linschoten's terugkeer te Enkhuizen in 1592 in hoofdzaak al klaar was. Even goed immers als hij op de reis naar het noorden ‘wel tijdt’ gehad had voor zijn Acosta- vertaling, heeft hij ook op zijn terugreis van Goa naar Europa en tijdens zijn langdurig verblijf op Terceira wel gelegenheid kunnen vinden om zijn beroemd geworden Itinerario te boek te stellen. Als men aanneemt, dat hij het al gauw uit handen gegeven heeft, en dat hij de uitgever Cornelis Claeszoon heeft laten zorgen voor de correctie, zodat hijzelf de handen vrij kreeg voor al zijn ander werk, dan is alles veel gemakkelijker 1) te verklaren . Deze hypothese heeft veel aantrekkelijks; zij houdt evenwel geen rekening met één zeer gewichtig gegeven, namelijk wat Linschoten er zelf over zegt. Lezen we 2) nog eens, wat hij in zijn Prohemio getuigt . De aantekeningen en schetsen, aldus Jan Huygen, had ik meegebracht om ze ‘te moghen mijn vrienden int particulier voor een nieuwicheyt verthoonen’. We kunnen veilig veronderstellen, dat de tekeningen hierbij de hoofdzaak vormden, immers Linschoten zegt verder: ‘ende 3) nu van d'een, nu van d'ander 'tselfde besichticht zijnde, hoe wel naer mijn opinie 3) slecht en plompelijcken ghedaen ’, wat moeilijk op de aantekeningen kan slaan. Hij vermeldt dan de op hem uitgeoefende aandrang, ‘die memoriën ofte ghedachtenisse’ van zijn reis ‘aen den dagh te brenghen’. Deze aandrang geschiedde ‘seer instantelick’, ‘daghelicks sonder ophouden’. Linschoten bood aanvankelijk weerstand; slechts na lange aarzeling heeft hij zich de wens zijner vrienden ‘laten aenspreken’. Dit alles laat aan duidelijkheid niets te wensen over, zodat Burger's veronderstelling alleen te handhaven is, als we grove misleiding van de lezer bij Linschoten veronderstellen. En hiertoe hebben we, dunkt me, geen recht. Dat hij met een in hoofdzaak voltooid werk uit Indië is thuisgekomen, wordt ook al heel onwaarschijnlijk door een plaats uit de ‘Voor-reden’ van zijn noordelijke reizen. Hij verklaart daarin, dat hij zich voor de tocht van 1594 liet vinden, ‘hoe wel ick noch onlangs ghecomen was van de Oost-Indische landen, ende nauwelicx voleyndt hadde mijn beschrijvinge der
1) 2) 3) 3)
Zie Burger in ‘Itinerario’ III p. 281 v., 291 v. Zie p. XXXII. Ik cursiveer. Ik cursiveer.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXVI 1)
selver’ . Linschoten moet hier dus in de jaren 1592-1594 hard aan gewerkt hebben, maar toen was zij dan ook in hoofdzaak klaar. Indien verder de veronderstelling van Burger juist was, dat Linschoten spoedig na zijn terugkomst uit Indië het werk aan Cornelis Claeszoon ter hand had gesteld, dan ware het aannemelijk geweest, dat het pas in 1596 verschenen Itinerario goed verzorgd voor den dag gekomen was. Dit is echter, zoals we, speciaal ten opzichte van de annotationes, hebben aangewezen, niet het geval. In plaats van accuratesse treffen we grote slordigheid aan. Het wil mij daarom voorkomen, dat Linschoten nog op het laatste nippertje, namelijk na zijn reis van 1595, aan het Itinerario, dat hij ‘nauwelicx voleyndt’ had, de laatste hand heeft gelegd, en dat aan deze haast de onbevredigende eindredactie is toe te schrijven. In hoeverre Paludanus hierbij 2) betrokken is geweest, blijft een open vraag . Persoonlijk ben ik meer geneigd, de autodidact Jan Huygen aansprakelijk te stellen voor de definitieve vorm van het boek dan de geleerde Paludanus, van wie men meer systematiek mag verwachten. Hoe dit ook zij, de werkkracht, die Linschoten als auteur ontplooid heeft sedert 1592 - en dit mogen we Burger toegeven - grenst aan het onmogelijke, maar zij gaat toch niet over die grens heen.
Nut van het Itinerario Het veelzijdige werk van de jonge Enkhuizenaar is in ons land een openbaring geweest. Onderzoekende en nieuwsgierige geesten vonden hier kostbare stof om er hun kennis mee aan te vullen. Wie op sensatie en boeiende lectuur belust was, kon genieten van de talrijke sappige beschrijvingen van eigen avonturen en belevenissen, waarvan het Itinerario wemelt. Maar vooral de zakenmensen vonden er voor hun ondernemingslust nieuwe mogelijkheden aangewezen, terwijl de vrees voor de Portugezen werd weggenomen doordat Linschoten de vinger had gelegd op de wonde plekken van hun kolonisatie: hebzucht en genotzucht,
1) 2)
Reizen Linschoten naar het Noorden p. 27. l'Honoré Naber (Reizen Linschoten naar het Noorden p. XXV) neemt aan, dat Linschoten bij zijn vertrek naar het noorden in 1595 het Itinerario ‘tijdelijk aan zijn vriend Paludanus had toevertrouwd.’ Hij grondt deze mening op een bewering van Robidé van der Aa, te vinden in Itinerario uitg. 1910 deel I p. XXXVII.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXVII kortzichtigheid, slechte organisatie, ontstellende kwetsbaarheid van hun maritieme positie. Ongetwijfeld werkte de tijd van verschijnen het succes in de hand: in het jaar ervóór, 1595, was de tweede tocht naar het noorden een zo eclatante mislukking geworden, dat de aandacht des te meer gespannen werd op de afloop van de Eerste Schipvaart, door De Houtman en de zijnen in dat jaar begonnen. En we kunnen er zeker van zijn, dat de wilde drift, waarmee men in 1598 allerwegen in ons land expedities uitrustte om Oost-Indië langs zuidelijke wegen opnieuw te bereiken, niet alleen het gevolg was van De Houtman's terugkomst in het vorige jaar, maar ook van de propaganda, die deels bewust, deels onbewust in Jan Huygen's boek besloten was. Wanneer hij op Nieuwjaarsdag 1601 de opdracht voor de journalen van zijn twee noordelijke reizen schrijft en een terugblik slaat op het succes van zijn Itinerario, constateert hij, dat zijn ‘beschrijvinghe van Oost-Indyen (sonder roem te spreken) 1) tot de verwackeringhe van onse vaert daer henen yet gheholpen heeft’ . Een even juiste als bescheiden bewering.
Lofdichten en beloningen, bewerkingen en vertalingen Het Itinerario wordt voorafgegaan door vier lofdichten, merkwaardigerwijze niet van Enkhuizenaars maar afkomstig van geletterde bewonderaars in het naburige Hoorn. De bekendste daaronder is Dr. Theodorus Velius, wiens eigenlijke naam Dirk Volkertz luidde, maar die zich Velius noemde, omdat zijn vader zeilmaker was. Nadat hij in Leiden philosophie en medicijnen had gestudeerd, vertrok hij in 1593 naar Italië, om in Padua zijn studie te voltooien. Een vijftiental jaren na zijn landgenoot Paludanus promoveerde hij in deze stad, en wel tot doctor in de medicijnen (10 September 1594). Na de terugkomst in zijn geboortestad werd hij daar een geziene persoonlijkheid; hij bekleedde er het ambt van ordinaris stadsdoctor en werd in 1600 tot raad gekozen. ‘Statelijk, stil en zedig van wezen’, zoals hij gekenschetst werd, voerde hij de passende kenspreuk ‘Ne quid temere’. Naast zijn verdiensten als taalen als kruidkundige moet vooral zijn historische werkzaamheid vermeld worden: hij is de schrijver van de bekend geworden ‘Chroniick van Hoorn’.
1)
Reizen Linschoten naar het Noorden p. 4.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXVIII Ter ere van Linschoten schreef hij bij het Itinerario een Latijns lofdicht in goedgebouwde disticha, onder de titel: ‘In Indiae descriptionem Iohannis Hugonis 1) à Linschoten’ . De drie andere gedichten zijn in het Nederlands geschreven. Het eerste ervan, met de kenspreuk ‘Schaemt u niet te beteren’ is van Dr. Petrus Hoogerbeets, een uiterst sympathieke figuur, bij het nageslacht te weinig bekend. Zijn vader Pieter is burgemeester van Hoorn geweest. Zelf studeerde hij te Leuven en (merkwaardige coïncidentie!), ook alweer te Padua, waar hij, zoals Velius in zijn kroniek van Hoorn zegt, ‘met de laurier vande medecynen vereert is gheweest’. Daarna vestigde hij zich als dokter te Hoorn, waar hij als zodanig zeer gezien was. Velius noemt hem ‘onsen grooten vrient’ en prijst zijn zeldzame geleerdheid. Na enige woorden aan zijn beroemde stadgenoot Hadrianus Iunius te hebben gewijd, vervolgt hij over Hoogerbeets als ‘het andere licht van onse stadt, die in gheleertheyt Iunium niet ofte weynich, in welsprekentheyt niemant van zijn tijt ontwijckende, nochtans geen naem nae zijn groote gheleertheyt heeft’. In de talen en ‘goede letteren’ was hij ‘sonderlinge gheoeffent’ en wel zó, dat, volgens Velius alweer, Scaliger getuigde, dat hij nooit iemand zo goed Latijn had horen spreken. Maar ook met Frans, Italiaans en andere talen was dit in verwonderlijke mate het geval, ‘soo dat het niet moghelijck was voor de natureelen selfs te verbeteren’. Wat hij schreef, ‘vloeyde hem uyt de penne, en gheschiede meest staende voets’, en was dan ‘soo aerdich en net, dat den lanckduerigen arbeyt van anderen soo hoogh selden conde reycken’. Hij stierf als slachtoffer van zijn plichtsbetrachting in 1599, toen hij bezweek aan een pestziekte, waarbij hij anderen hulp had verleend, tot droefheid van de ganse burgerij. Van zijn dichtwerk was weinig overgebleven. Hoogerbeets, ‘ut aliorum candidus aestimator, ita sui ipsius contemptor’, zoals Velius van hem zegt, had weinig om zijn werk gegeven, zodat er veel verloren en ‘verdonckert’ was. De magistraat van Hoorn droeg in 1606 aan Velius op, van de nog over zijnde gedichten een bundeltje samen te stellen. Dit verscheen onder de titel ‘Petri Hogerbetii Hornani Medici & Poetae Clarissimi Poëmatum Reliquiae’. Deze oogst, zowel Nederlandse als La-
1)
Zie over hem: Nieuw Ned. Biogr. Woordenboek i.v. Velius (Dr. Theodorus).
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXIX tijnse gedichten bevattende, is inderdaad zeer mager, groot genoeg evenwel om ons Hoogerbeets te doen kennen als een zeer bekwaam latinist en een dichter, die, zij het dan ‘meest staende voets’, een soort poëzie geleverd heeft, die van ongewone taalbeheersing en typische Renaissance-invloeden getuigt, vergeleken waarbij het 1) genoemde lofdicht van Velius slechts een zeer simpele prestatie is . Hoogerbeets' sonnet ‘Op d' Oost-Indische beschryvingh' van Ian Huyghen van Haerlem’ is een typisch voorbeeld van zijn verskunst. Het opent de rij der lofdichten op het Itinerario. Maar het vormt slechts een klein deel van's dichters bemoeienis met dit werk. Ik denk aan zijn Latijns distichon onder Linschoten's portret, en aan de eveneens Latijnse gedichtjes, die we verderop aantreffen als toelichting van een aantal tekeningen, waarmee Linschoten zijn boek geïllustreerd had. Ook hier wordt steeds de distichon- vorm gebruikt. Hoofdzakelijk vindt men ze bij de topografische tekeningen: één bij die van Mozambique, één bij die van Goa, één bij de eerste afbeelding van St. Helena, één bij die van Ascension en twee bij die van Angra, terwijl ook het gedichtje bij de ‘Claere opdoeninge vande merckt van Goa’, dat aardige tafereeltje van oosterse bedrijvigheid, tot deze groep kan worden gerekend. De twee andere eregedichten, die aan Jan Huygen's boek voorafgaan, zijn het werk van Cornelis Taemsz., waarover alweer Velius, die ook met hem bevriend was, ons enige mededelingen doet. Hij was de zoon van een lid der vroedschap van Hoorn, en bracht zijn fortuin, dat toch al niet groot was, er merendeels door in het buitenland. Na zijn terugkeer in Hoorn werd hij daar met een rentmeersterschap begiftigd, waarbij we ons mogen afvragen, of zijn carrière deze aanstelling wel wettigde! In ieder geval heeft hij deze functie niet lang bekleed. Hij stierf, 33 jaar oud, in 1600. Wat zijn dichterlijk talent betreft, lezen we bij Velius, dat hij weliswaar niet zeer ervaren was in de Latijnse taal, maar ‘fraye en aerdighe Duytsche poesijen’ 2) leverde . Hiermee heeft de Hoornse geschiedschrijver hem in ieder geval ruim de lof gegeven, die hem toekwam. Zijn sonnet, volgende op dat van Hoogerbeets,
1)
2)
Vgl. over Hoogerbeets: Petri Hogerbetii Hornani Medici & Poetae Clarissimi Poëmatum Reliquiae; D. Velius: Chroniick van Hoorn p. 163, 263, 297 v.; Nieuw Ned. Biogr. Woordenboek s.v. Hogerbeets (Petrus) en Velius (Dr. Theodorus). Over Taemsz.: Velius: Chroniick van Hoorn p. 214, 303 v.; C.P. Burger Jr: Het Caert Thresoor, in Het Boek 1929 p. 304; dezelfde: De Tabulae Contractae van Petrus Bertius, in Het Boek 1930 p. 319.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXX staat daar ver beneden, en zijn ode, een langer gedicht, waarin een niet onaardige visie wordt gegeven op alle merkwaardigheden, door Linschoten in het oosten ontdekt, doet wat de vorm betreft ondanks alle klassieke krullen meer als genoeglijke rijmelarij dan als dichtkunst aan. Beide zijn, behalve van zijn initialen, voorzien van de kenspreuk ‘In Amor' perseverando’. *** Ook van officiële zijde werd het Itinerario gewaardeerd. De opdracht aan de Staten-Generaal had het heuglijke gevolg, dat de hoge vergadering op 8 Maart 1597 aan de ontvanger-generaal Doublet opdracht gaf om aan Jan Huygen te betalen ‘de somme van drije hondert ponden van XL grooten't stuck, den seluen toegelecht tot eene vereeringe voor de dedicatie van zeker sijn boeck geintituleert Itinerario voyage ofte Schipvaert van J.H. v. L. naer Oist off Portugaels Indien’. En kort daarna volgde een geschenk van de Amsterdamse admiraliteit: we vinden onder 26 Maart gememoreerd het uitkeren van f. 200 aan de schrijver ‘voor eenige exemplaren 1) zijner voyagie naar Oostindien’ . *** Het lezende publiek heeft het boek met gretigheid ontvangen, wat wel wordt bewezen door de verschillende uitgaven, die het werk beleefde. Na de originele van 1596 bij Cornelis Claeszoon verscheen bij dezelfde uitgever een ongedateerde, die misschien omstreeks 1604 is te stellen. Daarna treffen we in 1614 en in 1623 uitgaven aan, die verschenen bij Jan Evertsz. Cloppenburch ‘in de vergulden Bybel’, terwijl er een uit 1644 bestaat met Everhardt Cloppenburch als uitgever, eveneens ‘in den vergulden Bijbel’. Verder bestaat er nog een verkorting, die omstreeks 1663 schijnt te zijn uitgegeven en deel uitmaakt van het ‘Journael Van de derthienjarighe Reyse, te Water en te Lande, Gedaen door Jan Huygen van Linschooten, na Oost-Indien, Inhoudende de Beschryvinge der selver Landen en Zee- kusten’ enz., gedrukt bij 2) Gillis Joosten Saeghman in de Nieuwestraat . ***
1) 2)
Zie Linschoten: Reizen naar het Noorden bijl. XX opp. 288. Zie voor verdere bijzonderheden over deze uitgaven de bibliografie in deel III van dit werk. Verder ‘Itinerario’ III p. XXXIII noot 2.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXXI Het is geen wonder, dat de belangstelling voor het Itinerario zich tot buiten onze landsgrenzen uitbreidde en het aldus niet bij uitgaven in het Nederlands bleef. Zo verscheen in 1599 in ons land een Latijnse vertaling, met weglating evenwel van bepaalde vrijmoedige uitingen op godsdienstig gebied, zodat aangenomen mag worden, dat ze uit een katholieke pen is gevloeid. In 1614 verscheen er een nieuwe Latijnse titeluitgave, eveneens in ons land. Franse vertalingen werden in het licht gezonden in 1610, 1619 en 1638. De eerste vertaling van alle was een Engelse, die reeds twee jaren na het origineel, dus in 1598, het licht zag. De vertaler is niet bekend; zijn werk laat wat nauwkeurigheid en juistheid betreft nog al wat te wensen over. Toch is het door deze vertaling, dat Jan Huygen's werk in de 19e eeuw weer in bredere kringen bekend is geworden. Voordat de Linschoten-Vereeniging nog bestond, heeft namelijk de Hakluyt Society er zich over ontfermd, en in 1885 een moderne critische geannoteerde editie doen verschijnen. De oude Engelse uitgave van 1598 diende hierbij als grondslag. Met behulp van het Hollandse origineel werden de nodige verbeteringen aangebracht. Het was A.C. Burnell, die zich hiermee en met de commentariëring belastte. Na zijn dood, toen het werk voor de helft was afgedrukt, werd zijn taak overgenomen door de Nederlander P.A. Tiele, die voor het verklaren van oosterse termen van verschillende kanten steun kreeg. Merken wij tenslotte nog op, dat het Itinerario bij gedeelten in een Duitse verzameling van reisbeschrijvingen verschenen is (1598-1600), en dat hiervan weer een Latijnse vertaling bestaat, die evenwel veel minder goed is dan de in Nederland verschenene.
Karakter van Linschoten Vragen we ons, aan het slot van deze inleiding gekomen, nog af, wat het Itinerario ons kan leren over de schrijver ervan. Opvallend is, zoals reeds bij de meest oppervlakkige beschouwing blijkt, zijn grote en veelzijdige belangstelling, die niet alleen op het practische gericht is, maar ook op het wetenschappelijke; ik denk aan de vermelding van historische en volkenkundige bijzonderheden en ook aan de neiging tot woordverklaring en het noemen van zoveel mogelijk verschillende namen voor de dingen, die hij in het oosten waarneemt. Bedenken we hierbij, dat Linschoten niet ouder dan 21 jaar geweest kan zijn, toen hij in Voor
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXXII Indië aankwam, en dat hij dus in de tijd van zijn ruim vijfjarig verblijf aldaar nog nauwelijks tot de mannelijke leeftijd gekomen is, dan is een dergelijke belangstelling en weetgierigheid wel zeer uitzonderlijk. En bij zijn scherpe opmerkingsgave komt nog, dat hij in verschillende schrijvers goed georiënteerd is. Van zijn schoolopleiding, indien hij er een genoten heeft, weten we niets, maar in ieder geval moet hij over een opmerkelijke talenkennis beschikt hebben. Dat hij het Spaans en het Portugees beheerste, is begrijpelijk door zijn vrij langdurig verblijf op het Iberische schiereiland. Over het Latijn geeft het Itinerario niet zo positieve gegevens. Wanneer Linschoten op Terceira in aanraking komt met een gevangengenomen Engelse kapitein, kan deze zich niet tegen hem verstaanbaar maken, ‘want anders gheen spraeck en 1) konst, als Enghels ende Latijn’ . Dit wil natuurlijk nog niet zeggen, dat de laatste taal Linschoten geheel onbekend was. Bij de beschrijving van een storm zegt hij: ‘hadden ons die zeen eens over devers ghecreghen van de zijden, soo haddet met 2) ons gheweest requiescant in pace’ . Natuurlijk betekent dit nog niet veel meer dan 3) wanneer hij zich tekent als Joannes Hugonis A Linschoten, Haerlemensis ; in beide gevallen kunnen we met cliché's te doen hebben. Anders wordt de zaak, wanneer we, even afziende van het Itinerario, letten op wat Burger bij de uitgave van de Beschryvinghe ons meedeelt. Van de bronnen, welke Jan Huygen voor de samenstelling van dit werk gediend hebben, heeft hij er twee in het Latijn gebruikt, en wel: ‘Novae Novi orbis historiae libri tres’ van Hieron. Benzo en ‘Profectio in 4) Brasiliam’ van Jo. Lerius . En aangezien de Beschryvinghe in hetzelfde jaar verschenen is als het Itinerario, moet Linschoten dus ook wel als schrijver van het laatste werk beschikt hebben over een behoorlijke kennis van het Latijn, die hem zo al niet tot conversatie in die taal dan toch wel tot het lezen van daarin geschreven werken in staat stelde. Dit klopt ook met een neiging tot toespelingen op de klassieke oudheid, die een enkele maal naar voren komt. In een marginaal bij de geschiedenis van de moord op Frans Co-
1) 2) 3) 4)
Cap. 99 blz. 157a. Cap. 93 blz. 136b. Zie ‘Itinerario’ III p. 299. ‘Itinerario’ III 286, 288, 308.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXXIII 1)
2)3)
ningh wordt diens vrouw ‘de bedriechlyke Circe’ genoemd . Als hij vertelt van het Elmusvuur, schrijft Linschoten: ‘ende die Griecken plagent by ouden te heeten, als 4) 5) Ovidius vermelt, Hello en Phrixus’ . Dat Jan Huygen ook nog Italiaans en Frans 6) kende, kunnen we alweer leren uit de moderne uitgave van de Beschryvinghe . We verbazen er ons na het bovenstaande niet meer over. Wanneer we Linschoten toetsen op betrouwbaarheid en critische zin, dan slaat 7) hij, vergeleken met Paludanus , geen slecht figuur, wanneer we in aanmerking nemen, dat Linschoten een autodidact was en bovendien bij het schrijven van zijn werk over weinig tijd beschikte, terwijl zijn vriend en helper een universitaire vorming had genoten. In verband hiermee is het dus wel te verwachten, dat Jan Huygen op het punt van accuratesse allesbehalve vrij uitgaat. Inderdaad zou men hem telkens weer op de vingers kunnen tikken vanwege de vele onnauwkeurigheden in zijn boek: onnauwkeurigheden van geografische aard, onjuistheden over het wel of niet voorkomen van artikelen in bepaalde streken, onduidelijkheden bij zijn behandeling van munten en gewichten, foutieve woordverklaringen, het verkeerd begrijpen van zijn bronnen, en andere vlekjes, waarover het niet onze taak kan zijn, in bijzonderheden te treden. Min of meer vermakelijk is, wat Linschoten zegt van een sterk verhaal over een vis, die zich veertien dagen lang onder een schip had bevonden en met zijn staart, ‘die welcke was omghekromt teghens het schip ofte voorsteven’, niet alleen de vooruitgang had belemmerd, maar het vaartuig zelfs teruggetrokken. Hij erkent, dat dit ‘sommighe sal onghelooflijck luyden’, maar wil de waarheid ervan staven o.a. met het argument, dat ‘het selfde staet afghemaelt int palleijs vande viçorey in 8) Indien’ . Bij de vermelding der - vermeende - geneeskrachtige werking van horens, tanden, klauwen, vlees, vel en bloed van de rhinoceros, ‘jae
1) 2) 3) 4) 5) 6)
7) 8)
Zie p. XLVIII. Cap. 92 blz. 127a. Men lette hierbij op het over de marginalia opgemerkte op p.Lv. ! Cap. 93 blz. 135a. Zie voor het Italiaans ‘Itinerario’ III p. 286, 299; voor het Frans: ‘Itinerario’ III p. 57, 287, 288 (op deze p. zijn de woorden: ‘heeft waarschijnlijk.... kunnen raadplegen’ wel zeer voorzichtig gesteld, als men let op p. 57. Zie p. LX v. Cap. 48 blz. 71a v.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXXIV tot zijn dreck ende water toe, ende al wat hy aen ende in't lijf heeft’, verzekert Linschoten: ‘en is goet ende warachtigh, als ick selver in sommighe dingen by 1) experientie gevonden hebbe’ . Kunnen we hier nog tot zijn verdediging aanvoeren, dat het dikwijls in medicis moeilijk valt, het post van het propter te onderscheiden, zwaarder te verteren zijn twee andere plaatsen. De eerste vinden we in zijn opdracht aan de Staten-Generaal, waar hij vertelt, ‘dat aen een seker oort des Vorstendoms Anhalt het aertrijck van selfs opwerct soo volmaecte kopkens, oftse op een pottebackers radt ghedraeyt, ende de oorkens met handen aengheset waren’. De tweede vinden we bij de behandeling van een terrein, waar voor de inwoners van Goa het vee geslacht wordt, en waar ‘die hoornen vande beesten over al gheworpen ende verstroyt’ worden. ‘So is te weten’, lezen we verderop, ‘dat dese hoornen, als zy daer een wijl ghelegen hebben, worden inde aerde vast, namelijc het binnenste vande hooren, ende crijght wortelen gelijc oft het een boom waer; als ickse menighmael selfs uyt ghetrocken hebbe met wortelen van 2. ende 3. spannen lanck, 2) 't welcke op geen plaetsen ter werelt en geschiet datmen weet’ . Hiermee is Linschoten echter niet bekeken. Op tal van plaatsen toont hij de terughouding van een wijs man, die niet voetstoots alles aanneemt. Over de Ganges handelend wijst hij de mening van sommigen, dat deze rivier ’uyt het aerdtsche 3) paradijs comt’ af als een fabel; ’men en kan niet weten, waer zy haer beginsel heeft’ . 4) 5) 6) Voorzichtiger dan Paludanus spreekt hij over de ’camellionen , diemen seijt van 7) de wint ende lucht te leven’ . Van de Malediven heet het: ‘Men wil segghen, datter 8) zijn byde 11. duysent eylanden: maer is gheen sekerheyt, doch zijn ontallicken’ . Het liefst grondt hij zijn mededelingen op eigen ervaring. Dit blijkt bij zijn beschrijving 9) van de ‘ghedierten van 't lant ende voghels’, waar hij zijn opsomming eindigt met de woorden: ’hoewel daer noch veel ander zijn, daermen soo in 't ghemeen geen notitie af en heeft: daerom hebbe alleenlijc ver-
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9)
Cap. 47 blz. 70a. Cap. 61 blz. 87a. Cap. 16 blz. 21a. Zie p. LXI. kameleons. Ik cursiveer. Cap. 45 blz. 67b. Cap. 13 blz. 17b. d.i. Voor-Indië.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXXV haelt diemen daghelijcks voor oogen siet, ende kennisse af heeft, om alle 1) onsekerheydt te schouwen.’ . Met eigen veronderstellingen is hij voorzichtig. Nemen we b.v. een beschouwing over de bananen, door hem ‘vyghen van Indien’ genoemd. Het wil hem voorkomen, dat het een tros bananen is geweest, ‘van diemen in 't oude Testament inde boecken van Moses leest, die de bespieders uyt die kinderen van Israel van't landt van beloften brachten op eenen stock gheladen, die twee mans droeghen, ende voor druyven verstaen wort, 'twelcke my menighmael in ghedachtenis ghecomen is, als ick daer op die selfde manier menigh ten huyse van mijn heere hebbe sien brenghen voor een present: want in het fatsoen een bos druyven ghelijck is, 'twelcke ick niet en beghere te oordeelen, maer 'tselfde wil laeten aen andere 2) van meerder ervarentheyt’ . Dat bronnen niet altijd onfeilbaar zijn, is de jonge Linschoten bekend. Dat zien we, wanneer hij verklaart, dat het boek van Gonçalez 3) de Mendoça over China ‘weerdigh om lesen’ is, ‘hoewel daer sommige fouten by 4) gevoecht zijn, door quade informatie aenden selfden auctuer’ . *** Wenden we ons tot het geloofsstandpunt van Linschoten. Hoewel in 1579, het jaar van zijn vertrek uit Holland, de reformatie in Enkhuizen reeds lang vaste voet had gekregen, zien we hem toch, als hij te Lissabon scheep gaat naar het oosten, in dienst van een aartsbisschop, terwijl de toon, die later uit zijn Itinerario doorklinkt, zeer vrijmoedig ten opzichte van het katholicisme is. Ziedaar kort genoemd de voornaamste gegevens. Zij hebben aanleiding gegeven tot verschillende interpretaties. l'Honoré Naber komt tot de conclusie, dat men Linschoten van huis uit als een ‘gematigd-onverschillige’ ten aanzien van het oude geloof mag beschouwen, die later bij het schrijven van zijn Itinerario zijn toenmaals Calvinistische 5) gezindheid op enkele plaatsen extra duidelijk heeft willen maken . IJzerman daarentegen is van oordeel, dat het er alle schijn van heeft, dat Jan Huygen van 6) goed katholiek goed Calvinist geworden is . Burger
1) 2) 3) 4) 5) 6)
Cap. 47 blz. 70b. Cap. 55 blz. 78b. Zie p. LVI. Cap. 24 blz. 33a. Linschoten: Reizen naar het Noorden p. XXVIII. IJzerman: Dirck Gerritsz Pomp p. 107.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXXVI schrijft: ‘Zeker heeft hij in Indië, in dienst van den Aartsbisschop, in die Portugeesche maatschappij, als goed katholiek geleefd. Maar over hetgeen hij om zich ziet en 1) 2) waarneemt, uit hij zich vrij’ . En verderop: ‘Toen tot den druk besloten was, had hij er alleen nog het laatste stuk aan toe te voegen; niet zonder oorzaak neemt Robidé van der Aa waar, dat er ‘eensklaps door het laatste hoofdstuk van Linschotens werk een geest waait, die men nergens anders in dit geschrift aantreft: de Calvinistische geest van onverzettelijk geloofsvertrouwen’ (Itinerario, dl I, blz, 3) XXXV) ; dit slothoofdstuk is blijkbaar toegevoegd na zijn terugkeer in het gereformeerde Enkhuizen, toen hijzelf met de zijnen voor goed tot het nieuwe geloof 4) was overgegaan.’ Laten we iets nauwkeuriger nagaan, wat het Itinerario ons in dit opzicht te zeggen heeft. Opvallend is vooral de felheid, waarmee telkens weer de Jezuïeten worden aangevallen, in de eerste plaats vanwege hun hebzucht, ‘want daer en is niet, dat zy maer droomen en dencken daer profijt uyt te halen is, ofte zy hebbent wech, en wetent te verwerven, so wel vanden coningh als van ander heren ende eygenaers ende alle 'tgemeen volck’. Hoe ze dit klaarspelen? ‘Het schijnt dat zyse betooveren met haer smeeken ende dubbelde beveijnstheyt’. Ze zijn ‘soo wel doortrapt in coophandelingh, traffiqueren met wisselen en dierghelijcken, datse alle wereltlijcke te boven gaen’; overal weten ze hun voordeel te doen, ‘so dat die ander orden ende religieusen ende oock den ghemeenen man daer ghenoech op beginnen te 5) murmureren, ende een grouwel van haer gierigheyt ende beveynstheyt krijghen’ . Op deze en dergelijke plaatsen uit Linschoten zich als practiserend katholiek wel héél vrij. Ook Burger gevoelt dit; hij zegt: ‘deze opvatting (d.w.z. over de Jezuïeten) 6) zal hij wel bij de Portugezen zelven hebben gevonden’ . Het is mogelijk, maar dan loont het de moeite, na te gaan, hoe Jan Huygen over het katholicisme oordeelt, als er geen Jezuïeten in't spel zijn. In het 15e capittel spreekt hij over een kerk ter ere van St. Thomas, waarvan de deuren waren gemaakt van een houten kapelletje, dat zich daar vroeger bevond. Deze deuren dreigden verloren
1) 2) 3) 4) 5) 6)
‘Itinerario’ III p. 276. d.i. die van het Itinerario. Bedoeld is de editie van 1910. ‘Itinerario’ III p. 283 v. Cap. 26 blz. 37a v. ‘Itinerario’ III p. 276.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXXVII te gaan, want er werden tal van ‘stucxkens uytghehaelt om in goudt ofte silver te beslaen, ende dat om den hals te dragen als een groot heylighdom, ende ghelooven, dat veel mirakelen doet’. Men had de deuren ‘vol yseren naghelen’ moeten laten slaan ‘om niet te verliesen soo kostelicken heylichdom.’ Een dergelijke ironie spreekt ook uit een beschouwing over het St. Elmusvuur, bij welks verschijning de schipper of hoogbootsman ‘beveelt een yeghelijck, datment sal groeten met een Salva corpo 1) Sancto, met misericordia achter aen, met een groot gecrijsch’ . En wanneer er, op de terugreis, besloten is, vol vertrouwen verder te varen, in de hoop, de Kaap te passeren, lezen we: ‘Dit ghesloten wesende, hebben die letanien ghesonghen, met 2) Ora pro nobis, ende veel aelmoessen ghetrocken met groote beloften van 3) bevaerden ende dierghelijcken dinghen, dat onse daghelijckse neeringhe was’ . Als bij Terceira een schip vergaat en zich onder de slachtoffers een Minderbroeder bevindt, schrijft Linschoten: ‘ende den minder broeder werden met grooter prosessien ende roosen- hoeden begraven, ende hielden hem voor een santo, om datmen hem doot vischte met zijn ghety boeck in zijn armen, waerom hem een yeghelijck voor 4) een mirakel quam besien met een groote offerande, om siel missen te segghen’ . En dat de beschuldiging van hebzucht door Linschoten niet uitsluitend tegen de Jezuïeten gericht wordt, daarvan getuigt het volgende. Een rendabele wijze van 5) geld wisselen, zo lezen we , ‘gheschiedt ghemeenlijck vande gheestelijckheydt, die zy onder den duijm door andere doen beschicken’. Sterker nog: bij de beschrijving van de maatschappij in Goa lezen we, dat de onderkoningen, ‘regierders, als alle 6) d'ander, ja tot die geestelickheyt toe’ ‘al om rapen uyt’ zijn . Men ziet: ook dit zijn geen uitingen van iemand, die als goed katholiek leeft en zich alleen maar vrij uit over wat hij ziet en waarneemt: ze zijn zeer beslist anti-katholiek. Men bedenke hierbij, dat volgens Burger's theorie, gelijk reeds opgemerkt werd, het Itinerario bij Linschoten's terugkeer in Enkhuizen in hoofdzaak al klaar was, zodat uitingen als bovenvermeld dus uit zijn ‘goedkatholieke’ tijd zouden stammen. Mij dunkt, dat wat hierin ge-
1) 2) 3) 4) 5) 6)
Cap. 93 blz. 135a. Zie voor de verklaring van deze uitdrukking Cap. 93 blz. 135a. Cap. 93 blz. 137b. Cap. 99 blz. 154a. Cap. 29 blz. 42b. Cap. 30 blz. 46b.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXXVIII wrongen en onwaarschijnlijk is, verdwijnt, wanneer men aanneemt, zoals we in tegenstelling tot Burger deden, dat het reisverhaal na Jan Huygen's terugkomst te boek werd gesteld, en wel in de Calvinistische atmosfeer, die toen in Enkhuizen heerste en ook de schrijver zal hebben beïnvloed. In deze gedachtengang is het ook niet nodig, aan te nemen, dat Linschoten het slothoofdstuk na zijn terugkomst toevoegde aan het overigens vrijwel volledige Itinerario en dat hierdoor verklaard wordt, waarom men in dit capittel zo typisch Calvinistische uitingen aantreft. Overigens is dit 99e capittel geen kleinigheid: het begint op blz. 151 en eindigt op blz. 160. De titel ‘Van sommighe notabele gheschenissen, den tijdt mijnder residentie in het eylandt Tercera’ duidt ook niet op een afsluiting van het werk; men zou volgens Burgers' theorie een kort en krachtig Calvinistisch slothoofdstuk verwachten, waarin speciaal de aankomst in het vaderland en ten hoogste ook de terugreis van Terceira werd behandeld. Uitgaande van zijn opinie loont het echter de moeite, na te gaan, of van de ‘zich vrij uitende’ schrijver van het Itinerario ook in vroegere hoofdstukken specifiek protestantse uitingen voorkomen. Ik geloof, deze vraag in positieve zin te moeten beantwoorden. Als Jan Huygen de huwelijksgebruiken der Portugezen in VoorIndië beschrijft en daarbij zegt, dat het trouwen geschiedt ‘nae die usantien ende ceremonien van die Roomsche 1) kercke’ , dan maakt dat sterk de indruk, dat hijzelf níet katholiek is. Sprekende over de binnenlandse ‘superstitien en valsche godtsdiensten’ stelt hij hiertegenover het 2) ‘heyligh Evangelium’ . In Augustus 1585 krijgt hij, onder andere berichten uit Europa, de tijding van de ‘moort ende doot van mijn heere den Prince van Orangien, loflijcker 3) memorie’ . Uitingen als ‘stellende mijn affairen in Gods handen, die alleen is die 4) ons te recht kan stueren ende helpen’ , ‘dat wy alleenlijck moeten betrouwen op Godt, want het is verloren sterckte ende alle wetenschap, alst Godt niet en belieft, 5) soo ist al niet’ , en ‘dat alle menschen dinghen sonder Gods handt ende werck is 6) niet dan ydelheydt’ schijnen mij eveneens
1) 2) 3) 4) 5) 6)
Cap. 30 blz. 45a. Cap. 44 blz. 66b. Cap. 92 blz. 115b. Cap. 92 blz. 129b. Cap. 93 blz. 134b. Cap. 93 blz. 137b.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXXIX veeleer protestants dan katholiek. Zeer karakteristiek, en dit kan men Robidé van der Aa en Burger toegeven, is een plaats aan het slot van het Itinerario. De macht van Satan, lezen we hier, doet ons God's zegeningen en weldaden vergeten, ‘waer van ons Godt onse ooghen ende herten wil openen, op dat wy alleenlijck moghen kennen onsen eenigen heijl ende salichmaker Christus, die ons alleen mach helpen, 1) regieren ende bewaren, ende onse saken eenen goeden uytganck geven’ . En het boek eindigt met de woorden: ‘waer mede zy gelooft ende ghebenedijt die Heere ende almachtige Godt, door zynen sone Jesum Christum, wien alleen is die cracht, eere ende heerlijckheydt inder eeuwicheyt, Amen.’ *** Linschoten heeft, we zagen het reeds, zijn ‘onghestileerde manier van schryuen’ 2) als een bezwaar gevoeld bij de samenstelling van zijn Itinerario. En inderdaad, er ontbreekt heel wat aan de compositie van het werk, meer dan aan die van de journalen zijner noordelijke reizen, waar zijn grotere ervaring als auteur hem blijkbaar ten goede gekomen is. Elk ogenblik wordt de lectuur bemoeilijkt door onduidelijke 3) en slordige wijzen van uitdrukken, zoals we boven reeds terloops vermeldden . Ook valt ons herhaaldelijk het onsystematische in de samenstelling op. De beschrijving van het theedrinken der Japanners wordt, zonderling genoeg, onderbroken door de 4) zin: ‘Die manier van haer eeten te bereyden is in als contrarie van alle ander natien’ . Midden in de behandeling van de ‘Swarten van Mossambique diemen noemt Caffres’ vinden we een uiteenzetting ter verklaring van de grote slavenhandel in Voor-Indië, waarbij dan eenvoudig sprake is van krijgsgevangenen en niet speciaal van 5) kafferslaven . Een soortgelijk geval doet zich voor, waar Linschoten zijn beschouwing over de herkomst van de amber onderbreekt door een opsomming van de plaatsen, 6) waar hij voorkomt . Dikwijls ook herhaalt hij zich; zo spreekt hij twee maal over de ongezondheid van de kust van
1) 2) 3) 4) 5) 6)
Cap. 99 blz. 159a. Zie p. XXXII. p. LXVI. Cap. 26 blz. 35b v. Cap. 41 blz. 61a v Cap. 70 blz. 92b
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXXX 1)
Malabar ; de mededeling ‘Het coninghrijck van China is ghedeelt in 15. provintien’ 2) 3) in capittel 23 wordt in capittel 24 woordelijk herhaald; tweemaal vinden we 4) beschreven, hoe muskus wordt gemaakt ; tweemaal ook wordt Dirck Gerritsz bij 5) de lezer geïntroduceerd . En de verklaring van de moeilijkheden voor de soldaten in India om weer naar Portugal terug te gaan, die we in capittel 93 blz. 132b vinden, 6) is pas daarvóór op vrijwel dezelfde wijze gegeven . Het schijnt mij - dit zij hier terloops opgemerkt -, dat in het bovenstaande alweer een aanwijzing is te vinden, dat het Itinerario niet in hoofdzaak rustig is samengesteld vóór's schrijvers terugkomst in Holland, maar na zijn reis van 1595, en wel met enige overhaasting wegens het 7) vele werk, dat hij bij de hand had . Maar wie over bovengenoemde gebreken heenstapt, gewend raakt aan Linschoten's eigenaardigheden en serieus kennis neemt van de inhoud van het Itinerario, zal zijn moeite ruimschoots beloond vinden. Hier is een boeiend verteller aan het woord, die de frisheid van zijn veelvuldige indrukken aan zijn lezers weet 8) mee te delen. Ik denk aan de alleraardigste beschrijving van Mozambique , de 9) wijze, waarop de handigheid der geldcontroleurs in Goa voor ons geschilderd wordt , het aangrijpende verhaal over de schipbreuk van de San Jago in de buurt van 10) 11) Madagaskar , en niet te vergeten het relaas van de moord op Frans Coningh . Zijn uitdrukkingswijze is soms zeldzaam raak. Van de Chinese muur zegt hij b.v.: ‘ende is te verstaen op dese manier, dat het altemaal zijn seer hooge berghen, ende sommighe valleyen, die tusschen beyden zijn, welcke mogen wesen in als gerekent bij de 80. mylen, dat met mueren opgehooght ende met die berghen ghelijck 12) ghemaeckt is, waer mede het land over al besloten is’ .
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9) 10) 11) 12)
Cap. 10 blz. 15a en cap. 12 blz. 17b. Blz. 28b. Blz. 31a. Cap. 23 blz. 29a en cap. 70 blz. 93a. Cap. 92 blz. 126a en 129a. Zelfde capittel blz. 132a. Vgl. p. LXVI. Cap. 4 blz. 6b. Cap. 35 blz. 55a. Cap. 92 blz. 116a v. Zie p. XLVIII. Cap. 23 blz. 28b.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXXXI Over de ananas schrijft hij als volgt: ‘zijn aende kanten wat scherpachtigh als uytghehackelt...........; hebben van binnen sommighe kleyne keerngiens ghelijck van 1) appelen ofte peeren; zijn van binnen van koluer ghelijck een opghesneden pers , die rijp is, ende oock bynaest van die selfde smaeck......., het sop daer van is ghelijck 2) soeten most’ . En over de banaan lezen we: ‘hebben schillen, sommighe ghelijck die huijskens van boonen en ander wat dunder, maer zijn sachter, van binnen van coluer witachtich, ende in't byten sacht, ghelijck of het meel ende botter te samen 3) waer; is soetachtigh’ . Daarbij heeft Jan Huygen een grote zin voor humor, die niet altijd onschuldig is, maar vaak wordt tot wrange spot en bittere ironie. Deze laatste is ons reeds bekend uit enkele aanhalingen omtrent de katholieke geloofspractijk, zoals hij die op zijn reis meemaakte. Veel feller nog zijn zijn beschouwingen over het inlandse ‘heidendom’. Een enkel voorbeeld moge dit illustreren. Toen Linschoten eens in gezelschap van anderen in een brahmanistisch dorp een tempel bezocht, en men daarin voor een gesloten deur stond, ‘baden wy den bramene, dat hy ons die ghesloten duere eens wilde openen, om te sien, watter in was’. Na lang aandringen gaf de priester hieraan gehoor. ‘Die duer van't sancta sanctorum ofte duveliorum op wesende’, zag men in't midden van het gewelf een klein tabernakel, ‘waer onder (so ons den bramene seyde) den pagode sat, van goudt ghemaeckt; mocht vande groote van een cleijn kermis pop wesen’. De priester zeide, dat men des avonds ‘den pagode’ buiten zou brengen ‘om een loechtgien te nemen’. Op het vastgestelde uur kwam ‘alle 'tvolc’ bijeen, ‘ende namen den pagode uyt zijn lueren ende cribbe ofte tabernakel demoniorum met groote reverentie’; op een palankijn werd hij rondgedragen ‘met hare ghewoonlijcke getier ende gebeer van trompetten, trommelen ende beckens te slaen’, vervolgens werd hij bij een ‘steenen water-back’ gebracht, ‘daer zy hem wel schoon, meene vuijl ende stinckende wiesen, ende brachten hem also weder in zijn cluyse ofte hock, en lieten hem daer alsoo met ghesloten duere met al zijn lampen goet cier maken vanden roock ende offerhande, 4) dat hem dapper vermaeckt moet hebben’ .
1) 2) 3) 4)
= perzik. Cap. 49 blz. 72b. Cap. 55 blz. 78a. Cap. 44 blz. 66a v.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXXXII Telkens zijn ook de Portugezen het mikpunt van zijn spot. Hun trots ergert hem onophoudelijk. Hun zucht naar titels is zo sterk, dat het varen naar Indië vaak wordt aangegrepen om zich tot ridder te laten slaan. ‘Om een cleyne sake geryvense 1) malcanderen daer met, want waer datse eens eenen tocht doen oft van verre sien , 2) terstont latenser van een capiteyn ofte ander eelman ridder slaen, waer op zy haer dan dapper beroemen, ende is so ghemeen datter nau een cocks jonghen ende 3) putger en is, oft hy heeft den slagh van't ridderschap ontfangen’ . Bij de beschrijving van een Portugese expeditie tegen een zeeroversnest, die - we kunnen het bij de schrijver haast niet anders verwachten - een allersmadelijkst einde nam, tekent Jan Huygen ons, hoe bij een ordeloze aanval de troepen ‘zijn gheloopen d' een hier en d' ander daer’, ‘meenende, dat die werelt te cleijn voor haer was, ende dat elck 4)5) Portugees een Hercules verstreckte’ . Met innig leedvermaak schildert Linschoten ons dergelijke tegenslagen, die dikwijls aan kortzichtigheid en onverstand te wijten zijn. Zo lezen we over een andere expeditie tegen zeerovers, dat door slecht beleid eveneens een nederlaag geleden wordt, de admiraal gedood en zijn hoofd op een piek gestoken, ‘roepende met grooter spottinghe teghens die Portugesen: comt, haelt u capiteijn weder, tot haerder grooter schande ende abatement, die op 6) malcanderen sagen ghelijck uylen’ . Het gebrek aan goede organisatie bij de Portugezen wordt telkens weer gehekeld. Zelf is Linschoten daarvan het slachtoffer geweest, toen hij op Terceira achter bleef om zijn vriend Van Afhuysen te helpen, 7) de goederen van het verongelukte schip te bergen . Men kreeg de toezegging, 8) ‘datmen ons terstondt souden halen, waerom ons beval te vertoeven’, ‘welcke vertoevinghe ende halen’, zo vervolgt Linschoten, ‘ons duerden, als gheseydt is, derdehalf jaer, waer by men kan concidereren die goede ordinantie ende policien van den admiraliteyt van Portugael, ende met wat neerstigheydt haer bevlytighen 9) tot het ghemeene profijt ende het landts welvaert ende voorstant’ .
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9)
Ik cursiveer. Versta: laten ze zich. Cap. 29 blz. 43a. Er staat foutief: versterckte. Cap. 92 blz. 118b. Cap. 92 blz. 114b. Zie p. XXXI. d.w.z. de koning. Cap. 96 blz. 145b.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXXXIII Het zou verleidelijk zijn, met nog tal van andere voorbeelden duidelijk te maken, dat het Itinerario niet alleen leerzame maar ook dikwijls zeer pittige lectuur voor Linschoten's landgenoten moet geweest zijn. Wij willen ons hiervan echter onthouden, het aan de lezer overlatende, zelf zijn indrukken te putten uit ‘'t heerlijck werck van Jan Huyghen’.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXXXV
[Tekst] Extract uyt' tregister der resolutien van mijn heeren die Staten Generael der vereenighde Nederlanden. Sabati 8. Octobris 1594. Opte Requeste Ians Huygen van Linschoten is den seluen gheaccordeert octroy, om voor den tijt van thien naestcomende iaren alleene inde Gheunieerde Provintien te mogen doen drucken, vercoopen ende distribueren twee boecken, den eenen gheintituleert in het eerste deel Itinerario ofte reijs-boeck van Ian Huyghen van Linschoten, naer Oost ofte Portugaels Indien, Inhoudende een corte beschryvinge van der selver landen ende zeecusten, met aenwysinghe van alle die voornaemste principaelste havens, revieren, hoecken ende plaetsen, tot noch toe vande Portugesen ontdeckt ende bekent, &c. Het tweede deel een sommier verhael van alle die domaynen, renten, ende alle incomsten des coninghs van Spaengien, &c. Ende het derde deel inhoudende vele differente Indische navigatie naer Goa, Cochijn, Bengala, Pegu, Malacca, Syan, &c. Ende den tweeden boeck Historie Naturael ende Morael van West Indien, daer inne verhaelt werden die notabelste dinghen vanden hemel ende elementen, metalen, planten ende ghedierten van dien, ende die ceremonien, wetten, regieringhen ende oorloghen vande Indianen, ghecomponeert door Iosephum de Acosta, &c. Verbiedende, &c. midts dat de presenten sal ghegeven worden een exemplar. Accordeert met 'tvoorsz. register Aerssens.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXXXVII
Aende hoogh ende vvel- gheborene, vermogende, edele, erntfeste, vvyse ende voorsinige Heeren, myn Heeren, representerende de Generale Staten der Gheunieerde Nederlandsche Provintien. 1)
Ghelijck sommige haer slechticheyt te seer laten blyken, die sonder eenich onderscheyt al aen nemen, wat vreemts ofte nieus voorghedraghen wert, soo dunct my (onder verbeteringhe) oock, dat zy die natuer ende haer schat in al te enghen 2) perck besluyten willen, die niet gheloofwaerdich en houden, dan dat ons onder onse deelen des firmaments verschijnt, of des conform elders hem openbaert: want 3) aen allen oorten merckelijcke ende verscheyden oorsaecken ghevonden werden, om sich met recht des veelvuldighe besonderheyts te verwonderen, die haer inde nature opdoet. Al waert dat wy verder noch anders niet bemercten, dan dat soo wel het aertrijck, onse woonstede, als het water, dat doch in hem selfs wonderbaerlick is, niet alleen grootelick verschillende zijn int verthoonen ende int ghene onder haer bedecken, voortbrenghen ende voeden, maer oock, dat die menschen, die doch soo heerlicke schepselen zijn, onder een hoochte des hemels in ghedaente en wesen lichtelijck 4) t'onderkennen zijn nae verscheydenheyt der plaetsen, sullen wy met billicker wyse veroorsaeckt werden, in 't ondervinden van soo groote veranderinghe ons verder te bedencken en sekerlijck ghelooven, dat het minste ons voor ooghen is, te meer siende, dat oock de natuer in haer overvloyende schoot der menschen hantwerck 5) soo nae bootst, ende uyt haer selfs voortbrenght, dat aende volmaectheyt in't zyne weynich ofte niet bevonden wert t'onbreken? 'Twelcke hoe wel soo waerlick als wonderbaerlick blijcken sal, nochtans so wy naerder gaen ooghen op de verborghen cracht ende eyghenschap, die des Scheppers almoghentheyt inde natuere besloten heeft, sullen wy immers ons alle verstants
1) 2) 3) 4) 5)
onnozelheid. niets. = oorden (plaatsen). bedoeld: niet? bedoeld: zijnde?
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXXXVIII 1)
cloeckheyt moeten ontgeuen , volkomelijck bekennen, dat zijn wijsheyt (in dien besonder) veel ons voorghestelt heeft tot verwonderinghe, ende 'tbewijs ofte reeden daer van verseghelt inde diepte zijnder verborghentheyt. Het is ongetwyfelt 2) verwonderens weert, dat die droevighe boom (ghelijckse in Oost Indien vande Portugaloysen ghenoemt wert) de gantsche nacht staet bloyende, ende op de morgenstont zijn bloeysel, dat van seer soete ruecke was, haestelick laet vallen, beginnende 'tgansche jaer door metten onderganc der sonne van nieus weder te bloeyen. Ofte ooc (twelcke seltsamer is), dat aen een seker oort des vorstendoms Anhalt het aertrijck van selfs opwerct soo volmaecte kopkens, oftse op een potte-backers radt ghedraeyt ende de oorkens met handen aengheset waren, welcker noch onlanghs twee vanden doorluchtichsten hertoch van Wirtenbergh ghesonden zijn aenden hooghgeleerden D. Bernardt ten Broecke, medecijn deser stadt ste
Enckhuysen, versekerende zijn Doorl . Ghen. op vorstelijcke woorden van gheen menschen yet daer aen ghedaen te zijn. Nochtans waert saecke, dat des magneets 3) steens ghebruijck ons soo bekent ende ghemeen niet en waer, wie soude sonder meerder verwonderinghe connen aenschouwen, of ten minsten ouer dencken, dat door zijn verborgen cracht het yser geweldelick inde lucht opghetrocken, en door de selfde ghestadelick rechtstreecks nae't Noorden gherecht wert? 'twelcke hoe wel de scherpsinnichste verstanden veel ende seer gheoeffent heeft, is nochtans tot noch toe (soo ick meijn) niet bewesen, waer in dat principalijck sodanige eyghenschap bestaet, vvelcke vvy ons te vveynigher of nauwelicks aentrecken, om dat onse verstant ende ghedachten berustende door lange ghevvoonte int ghebruijck voorder op de verborgentheyt niet letten. Ende ghemerct dat de natuer dierghelijcke meer in haer rijcke schatcamer versteken heeft, welker wy etlicke ghewoon, veel meer ons onbekent zijn, waer het niet groote traecheyt het verstant verder niet te 4) 5) strecken, dan de oogen bedragen , al te groote goetdunckentheydt niet toe te staen, dan datmen met eyghen ervarentheyt ofte wetenschap afmeten kan; niet te min ick wil
1) 2) 3) 4) 5)
ontnemen, afnemen. er staat: verwonders. Zie Cap. 4. reiken. eigenwaan.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
LXXXIX geerne een jeghelijck zijn ghevoelen en oordeel so hier als elders in vry laten, voor my verclarende, noyt van ander meeninghe gheweest te zijn, dan liever onder my te houden, ofte eenvoudich ende trouwelick aen den dagh te brenghen, tghene my 1) so in Oost Indien zijnde, als opte heen ende wederom reyse besonders of 2) ghedenckweerdich inde tijt van derthien jaren bejeghent is, dan om twelstaen ofte uyt redelijcke gissinghe daer yet van't mijn by te doen, 'twelcke ick tot noch toe ghevolcht ende onderhouden hebbe, als oock niet en twyfel, ofte mette waerheyt bevonden sal werden. Ende nu met alle mijn mogelijcke vlyticheyt beneersticht hebbende, wat my ducht ofte ghewesen werde noodich te zijn tot claerder bericht des goetwillighen lesers, heb ick my uyt behoorlijcke danckbaerheyt beraden, soo daer yet lesens weert in 3) is, dat alle V.M.E. gants ende onderdanichlick op te draghen, niet alleen om het hoogh aensien, lof, naem, authoriteyt ende vermaertheyt van dien te ghebruijcken als een schilt tegen die berispers, wangunst, ofte nueswijsheyt, maer veel meer (want my des voorgaende weynich aen treck) om neffens de natuerlicke plicht, door welcke my met alle getrouwe onderdanen geerne bekenne so goedertieren overicheyt alle eere, danck ende dienst schuldich te zijn, oock danckelick te erkennen, dat door faveur ende recommandatie vanden eerntfesten ende hooghgheleerden heer D. Françoys Maelson, in V.M.E. vergaderinghe ghedeputeerde continuelick over so langhe jaren, ende raet ordinaris van de Staten van Hollandt ende West-Vrieslandt, neffens zijn Excell. &c. onse wedervaren int ondervinden van de noordtsche engte, estrecho ofte Straet van Nassau, ende die schriftelijcke verclaringhe, daer toe dienende, uyt sonderlinghe gunst V.M.E. heeft wel bevallen, ende daer en boven 4) my inde selfde dienst eerlick onderhouden , ist sake, dat V.M.E. sal ghelieuen mynen voordere arbeyt, neersticheyt ende moeyte onder de banieren van V.M.E. goedertierlijck op te nemen, sal my eenen goeden hoop, ende sonderlinghe moet veroorsaken om voorts (met de hulpe des Heeren) de principaelste custen van Asien ende omligghende eylanden eer langh onsen vaderslandt oock bekent te maken, ende nae mynen dienstlicke recommandatie ende onderdaene eerbiedinghe.
1) 2) 3) 4)
Er staat: op te. Dit ‘dan’ slaat terug op ‘liever’. Afkorting voor: Uw Mogende Edelheden? De bedoeling is zeker: gij hebt mij onderhouden.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XC Hier mede, hoogh ende welgheborene, vermogende, edele, erntfeste, wyse ende voorsienige heeren, bidde den Almoghenden V.M.E. te sparen ende bewaren tot het bedienen des ghemeene landts saken in alle voorspoedicheyt ende welvaert, in langhe ende godtsalighe ghesontheyt. Ghedaen in Enckhuysen, den 1. Ianuarij, An. 1596. V.M.E. onderdanighen dienaer, Ian Huyghen van Linschoten, van Haerlem.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XCI
Prohemio ofte voorreden totten leser. Verkeerende, goetwillighe leser, in Oost-Indien, ende wel (dat ick sonder roeme mach segghen) onder de principaelste so Christenen als anderen aldaer converserende, en conde ick niet naelaten, 't zy door natuerlijcke genegentheyt, of door vreemdicheyt, ofte verwonderinge, omme als nu als dan aen te teijckenen, ende t' ontwerpen ofte conterfeyten soo ick dat best coste 'tghene my dochte yet besonders te wesen, ofte van onse lands aert, gebruijck ende manieren verscheyden, ende dat alleen tot een vermakelijckheyt, ofte voor tijt verdrijf, om tselfde naemaels te moghen mijn vrienden int particulier voor een nieuwicheyt verthoonen; dan nae mijn wedercomste binnen de stadt Enckhuysen (des Godt ghelooft zy) oversiende 'tgene ick (als voorsz. is) vergadert hadde, ende nu van d'een, nu van d' ander 'tselfde besichticht zijnde, hoe wel naer mijn opinie slecht en plompelijcken ghedaen, nochtans, alst scheen, zy luyden eenen sonderlinghe verwonderinghe, lust ende welbehaghen daer in hebbe ghenomen, ende seer instantelick aenghehouden, my 1) daghelicks sonder ophouden vermaende , die memorien ofte ghedachtenisse van mijn voorsz. reyse aen den dagh te brenghen, tot een jeghelijcks dies lustende vermackelickheyt, 'twelcke my hebbende ten laesten laten aenspreken, bevonde wel meerder scherpsinnicheyt ende voorgaende oeffeninghe my van noode gheweest te zijn, om de verstandighe eenighsins daer in beter te voldoen; maer ghelijck die ter volle zee ghecomen is, hem te laet beclaecht zijns raets, dat hy metten schipper in ghetreden is, soo kan ick my nu oock niet seere bemoyen om mijn onschult in desen te maken ofte opt misverstant van anderen te verschoonen, alleen my 2) vertrouwende op uwe goetgunstigheyt, die myn cleyne vernuft,
1) 2)
De bedoeling is blijkbaar: vermanende. Er staat: my.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XCII arbeyt ende onghestileerde manier van schryuen sal ghelieuen te duyden na de goede meeninghe, die ick ghehadt hebbe, om mijn voorghedachte vrienden te belieuen, ende oock V.E. thuijs blyvende binnen uwe camer ofte contoor ghetrouwelick voor te dragen alles, wat my inden tijt van derthien jaren, so int reysen als inde voorghemelde landen verkeerende wonderbaerlicks ende ghedenckweerdichs bejegent is, als ik verhope dat V.E. int vervolch van dien claerder ende breeder sal vinden tot hare vermakelickheyt ende moghelick profijt dan ick met weynich woorden naer eysch der saecken hier bequaemlick soude konnen verhalen, bidde der haluen, dat V.E. ghelieue noch inde figueren seer groote const ende sonderlinghe frayicheyt te soecken, maer alleenlick die natuerlicke ende warachtighe afbeeldinghe der seluer, noch int sommierlick verhael van dien oock eenige welsprekentheyt te verwachten, want ick in mijn jeucht daer toe niet opgevoet, ende veel min gheoeffent ben gheweest, maer alleenlick de clare waerheyt, die ick hier inne naecktelick hebbe ghebruijckt, ende daeromme voor den recompense my laet ghenieten 't effect van 'tghemeene spreeckwoort: Die goeden vville voor 't vverck, ende sal my hier aen eere ende dancks ghenoech gheschien. Vaert vvel.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XCIII
Op d' Oost-Indische beschryvingh' van Ian Huyghen van Haerlem. Sonnet. Is der helten lof weert om te verbreyden 1) Met Pindari basuijn, dat , sonder t' achten Op Neptuni toorn, t' ondecken betrachten Een nieuwe werelt van d'onse verscheyden, Ghelijck dat voormaels vroom-dadich beleyden Die 'tvlies uyt Colchis tot Argos met brachten, 2) Dancx-weerdich wel zijn wiens eed'le ghedachten VVt eerlijcke lusten haer vierich uytspreyden, Om t' ondervinden, wat Phoebus stralen Ontluijcken doen aen ver-ligghende palen, 3) Naemlijck mijn H V Y G H E N , diens versochtheyt vroet Ons seer claerlijck opdoet d' Indissche stranden, En wat voort wonders Orienten voet Van costlijckheyt rijck boven alle landen. Schaemt u niet te beteren. P.H. O Veel-tongheghe Faem (diens trompetten gheklanck Des menschen lof verbreyt over al s'werelts wijcken), Roept en kondicht seer snel met eeuwich-soete sanck Van hier Ian Huyghens naem tot de Zuyd-poolsche rijcken; Zijn doorsichtighe oogh' heeft neerstich gaen doorkijcken 4) Al d'Oost-Indissche schat wel twee seven jaer lanck, Die hy tot onse nut door Pithoos const doet blijcken Met d'uytbeeldinghe schoon van 'tgheheel landts omvanck. Hier door gaet zijn lof veer des loosen Griecx te boven, Die reysend' Circe sach, Cyclops, Calypso schoon, D'half-hondighe Scylla, Charybdis en Syrenen, Want 'tschat-rijcke Goa, Cananor, waert om loven, Iava, Cochin, Pegu, Ceilan vol edel steenen, Stelt dees (met and're meer) als in spieghel te toon. In Amor' perseverando. C.T.
1) 2) 3) 4)
bet: omdat zij? Hier begint de hoofdzin. ervaring. bedoeld: twee maal.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XCIV
In Indiae descriptionem Iohannis Hugonis à Linschoten. Indiam & extremi tractus Orientis adire, Patriâ abesse annis quatuor atque decem, Et toties mutare solum, mare, sidera, gentes, Mutatis toties inde redisse domum, Res rara & faelix Hugo Linscote, nec ante Quenquam' alium è nostris hoc potuisse reor. Si tamen hoc quisquam potuit, non ille perenni Munere res visas detulit in patriam, Quòd tu nunc facis & nobis das cernere nullo, Quae prius innumero visa labore tibi. Per te nunc Batavis Indos lustramus ab oris, Totque hominum terras, maenia, iura, domos. Possemus & per te, si quem ferat ardor eundi, I am modo securas tam procul ire vias. Tu brevia & syrtes, & naufraga saxa recludis, Quique nocet portus, quaeque sit aura favens Et quaecunque tuo legisti saepe periclo, Haec eadem relegis quo fugienda modo. Foelix, qui tantos potuisti evincere casus, Venturis tantos tradere temporibus. Te magna à visis sequitur, sed gloria maior, Plus vidisse tuae, quam tibi, te patriae. Th. Velius Hornanus.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XCV
Op d'Oost-Indische beschryvinghe van Ian Huyghen van Haerlem. Ode. D'Hert-roovende goddinne Om't Bataviersch' gheslacht Te toonen jonst en minne, En dat zy daer door winne 'tTghevleugelde ghedacht, Heeft haer schilp voort ghebracht, Daer zy mede can varen Op de azure baren, By daegh' ende by nacht. Daer in gaet zy ras stellen Huyghen met const bevaen, Haer gulden seylken vellen Om op de groote wellen, Vande woest oceaen, 'tOnbaende pat te gaen Nae d'Oost-Indische landen En hem de cromme stranden (Vol schats) te doen sien aen. Tethys en haer ghespelen Omringhen hen met spoet: De Syrenen die quelen Met soet-klinckende kelen; 1) 'tSchubde volck vreucht ontdoet ; Triton comt hen te moet, Doende 'thooft steken buyten, En ringhs-wys' om hen sluyten d'Arion-draghers soet. Ghelijck gheschiet de geene, Die vande berghen hooch, Sien in een dal seer reene, Beeldinghen groot en cleene Met een beschouwend' ooch, Hier wert ghedaen vertooch Van beeck, fonteijn, revieren, 2) Heuvels, krochten, duwieren , Daer schietmen met de booch. Aen d'ander zyd' verschynen Dorpen en steden eel; De smakelijcke wynen Die 'therts druck doen verdwynen, Becleden d'heuvels veel; Hier d'appelkens gout-geel, Daer staen bosschen en haghen, Hier sietmen s'jagers laghen Bestricken 'tghedierts keel. So gaet Cypris hem toonen Wt goede jonsticheyt, Die onder d'opganck woonen, En 'tvolck dat om verschoonen 1) 2)
ontplooien, uiten. spelonken.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
3)
'Hooft met reucken verfreyt ; Hoe de ste'en zijn gheleyt, Hoe des Molucks landouwen Vol caneels zijn te schouwen, Met naghelen bespreyt. Goa groot vol rijckdomen Siet hy cierlijck ghebout. De ses-vaem-dicke bomen, En de peerl-rijcke stromen, Werden door hem beschout. 'tOnbederfelijck gout Siet hy aen 't water vinden, Dieren, die 't volck verslinden En olyphanten stout. Bandan vol van muschaten,
3)
verfraait.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
XCVI 1)
En 'tgout-rijck' Bisnagaer , Calicut schier verlaten, Ceylan, diens innesaten Visschen de peerlen claer, Sumatra seer vruchtbaer, En door al d'ander rijcken Laets hem claerlijck bekijcken t Ghediert', kruijt, schatten swaer. Wilt nu dan stadich loven Huyghen als seer bemint Van Cypris, die gheschouen Hem heeft door Neptuns houen Met voorspoedighe wint, Dies hy nu elck bekint Maeckt met schildersche toghen, 'tGheen zijn doorsichtigh' ooghen, Oyt comen is ontrent. t'Welck alles is ghedreuen In dit const-rijcke boeck, Door hem constich gheschreuen. O jongman, waert verheuen By de verstanden cloeck, Aen elcken kant en hoeck Moet u lof eeuwich dueren; Des nijts seer boose kueren 2) Doen aen u gheen versoeck . In Amor' perseverando. C.T.
1) 2)
= het Voor-Indische rijk Vijayanagar. poging.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
1
Itinerario, voyage ofte schipvaert van Ian Hvghen van Linschoten naer Oost ofte Portvgaels Indien, inhoudende een corte beschryvinge der selver landen ende 1) zeecusten, met aenwysinghe van alle de voornaemde principale havens, revieren, hoeken ende plaetsen, tot noch toe vande Portugesen ontdect ende bekent; waer by gevoecht zijn niet alleen die conterfeytsels vande habyten, drachten ende wesen, soo vande Portugesen aldaer residerende, als vande ingheboornen Indianen, ende huere tempels, afgoden, huysinge, met die voornaemste boomen, vruchten, kruyden, speceryen ende dierghelijcke materialen, als oock die manieren des selfden volckes, soo in hunnen godts-diensten, als in politie ende huijshoudinghe, maer oock een corte verhalinghe vande coophandelingen, hoe ende waer die ghedreven ende gevonden worden, met die ghedenckweerdichste gheschiedenissen, voorghevallen den tijt zijnder residentie aldaer, alles beschreven ende by een vergadert door den selfden, seer nut, oorbaer, ende oock vermakelijcken voor alle curieuse ende liefhebbers van vremdigheden. Wesende in 't vaders-land in de eerste juecht, ende gheneycht zijnde tot lesen vreemde dingen van landen ende gheschiedenissen, waerinne besundere wel behaghen ende vermaeckelickheyt hadde, met een grooter verweckinghe der begeerten om vreemde ende onbekende landen te besien ofte eenighe avontueren te versoecken, om daer door eenighsins mijn affectie te ghenoeghen, hebbe gheresolveert my eenighen tijt te absenteren van 't vaders-land ende conversatie 2) van vrienden ende maghen, hoewel het my swaer viel, doch de verhopinge van dattet soude moghen wesen een blussinge mijnder lust, hebbe my eyntelicken ghetroost sulcks te aenveerden, vertrouwende op den Heere, dat hy mijn voornemen soude helpen volbrengen. Zijnde met dese gedachten ende teenemael geresolveert, 'tselfde te vervolgen, hebbe oorlof vercreghen van mijn ouders, die doen ter tijt woonachtich waren tot Enckhuysen, ende gereet wesende om scheep te gaen, my begeven in een vloot schepen, die ghereet lagen by 't eylandt Texel, om naer Spaengien ende Portugal te
1) 2)
vermaarde. Versta: doch in de verhopinge.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
2 1)
+
varen, op een schip, dat naer S. Lucas ‖ de Barrameda soude seylen; want mijn + intentie was, naer Sivillien te reysen, daer ic twee broeders hadde woonen, die <2> daer ettelicke jaren gheweest waren, om alsoo beter te recht te komen ende met heure hulpe die ervarentheyt van 't landt ende Spaensche tale te cryghen. + Den 6. December, anno 1579 zijn wy uyt Texel gheseylt (wesende in compangie + by naest 80. schepen), onsen cours nemende naer Spangien. Den 9. van die An. 1579. den 6. 2) Decemb. zijn wy uyt Texel selfde liepen wy door die Hoofden van Engelandt ende Vranckrijck. Den 12. hebben gesien den hoeck, genaemt die Cabo de Finisterra. Den 15. saghen het geseylt 3) landt van Sintra, oft anders die C. de Rocxent , alwaer die revier Tegio ofte Tagus inde zee loopt, aen welcke gelegen is die vermaerde stadt van Lisbonen, aldaer sommige van onse Vlote in liepen, ende van ons scheyden. Den 17. sagen den hoeck ofte C. De san Vincente. Den 25. op Kersdagh quamen binnen die revier van S. Lucas de Barrameda, alwaer ick twee ofte drie daghen vertoefde, ende voer daer naer nae Sevillien, daer ick arriveerde den eersten Januarij, anno 80, ende vont + aldaer mynen eenen broeder, overmidts den anderen ghereyst was naer 't hof van Spaengien tot Madrid, ende hoe wel ick sonderlinghe lust hadde, terstont voorder +[1b] te trecken, dan door ghebreck van de Spaensche tale (sonder welcke men qualick can over wegh geraken) was ghedwongen aldaer eenen tijt te blyven, om die ervarentheyt vande sprake wat te cryghen. + Binnen middelen tyden ghebeurdent, als dat in Portugal aflyvigh wert die coningh + 4) 5) Oproer, door de doot van Don Henrick , den laetsten uyt die Portugaloische stamme, door wiens doot Don Hendrick, Coningh daer een groot oproer ende oneenigheyt op stondt, overmidts dat den selfden van Portugal. overleden coningh in zijn testament liet voor recht erfghenaem ende successor 6) den coningh van Spaengien Philippus, zijn susters Soon . ‖ Niet teghenstaende die + Portugaloysers, zijnde altoos +
<3>
1) 2) 3) 4)
5) 6)
D.i. San Lucar de Barameda. Dungeness en Kaap Gris Nez. Cintra. - Cabo de Roca. D.i. De kardinaal Dom Henrique, titulair-aartsbisschop van Evora en administrateur van Braga, en oom (eigenlijk oudoom) van Dom Sebastiaan, werd koning in 1578 en overleed 31 Januari 1580. Het huis Bourgondië. Dit is onjuist. - Hendrik had bij zijn leven wèl gedacht aan het nemen van maatregelen, om de troonsopvolging te regelen, maar tot eene beslissing was het niet gekomen. Er waren niet minder dan vijf personen, gesproten uit het Portugeesche koningsgeslacht, welke in meerdere of mindere mate aanspraken op den troon konden doen gelden (men zie de duidelijke genealogische tabellen in Morse Stephens, Portugal, p. 139, 279). Van deze had, wanneer men den straks te noemen prior van Crato voorloopig uitzondert, Catherina, gehuwd met den hertog van Braganza, dochter van den op Hendrik in leeftijd volgenden broeder, de oudste rechten. Filips II, zoon van Isabella, de oudste zuster van Hendrik, kwam eerst in de derde plaats. Koning Hendrik voelde het meest voor de troonsopvolging door de hertogin van Braganza; maar door de intrigues van Filips in 's Vorsten omgeving en den druk, door Spanje's koning op, Hendrik zelf uitgeoefend, begon deze laatste te aarzelen. Op zijn sterfbed maakte hij een testament, waarin hij bepaalde, dat het koninkrijk moest komen aan hem, die de meeste rechten had, m.a.w. hij nam geen beslissing (Vgl. vooral De Menezes, Portugal restaurado, I, p. 12 ss.). Om hier niet nader uiteen te zetten redenen heeft de hertogin van Braganza zich niet daadwerkelijk verzet tegen Filips' pretentiën, evenmin als de: andere pretendenten, behalve Don Antonio, prior van Crato.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
3 doodt vyanden vande Spaensche natie, hebben daer meest teghen gheweest, ende 1) ghecoren tot haren coningh Don Antonio, Prior de Ocrato , welcke was des overleden coninghs broeders sone; dit verstaende den coningh van Spaengien, heeft hem terstont ghereet ghemaeckt om in persoone te gaen naer Portugael, die croon te ontfanghen, ende sont voor uyt den hertoghe van Alva met een heyr volcks ende vele gewapende, om alle oproer ende tweedracht te stillen, ende heeftet eensdeels met ghewelt, eensdeels met geschencken, giften ende gaven onder zijn subjectie ghebracht, uyt welcke oorsake veel volcks trock uyt Sivillien ende alle wegen derwaerts, alst gemeenlick geschiet, die menschen geneycht zijnde tot veranderinge ende nieuwigheden, onder welcke mijn broeder door opruyen van andere oock heen is ghetrocken, reysende eerst naer 't hoff van Spaengien, dat doen ter tijt ghecomen 2) was in de stadt van Badajos , die uyterste frontier stadt van Spaengien aen Portugal, meenende aldaer eenighe verbeteringhe te cryghen, maer daer comende, wast in Portugal al geslist, ende alle oproeren neder gheleyt, ende Don Antonio verdreven, 3) den coningh Philippus door geheel Portugal voor coningh aenghenomen , waer door mijn broeder zijn propoost van naer Portugal te gaen verandert heeft, ende begaf hem
1)
2)
3)
Antonio, prior van Crato, was een zoon van Lodewijk, graaf van Beja, een ouderen, in 1545 gestorven, broeder van koning Hendrik. Volgens Antonio was hij geboren uit een wettig huwelijk. Maar zij die zijne wettige geboorte betwistten, en onder hen Hendrik zelf, hebben waarschijnlijk gelijk gehad. Antonio had een gedeelte van 't Portugeesche volk op zijne zijde, maar moest spoedig den strijd opgeven tegen de troepen van Filips onder den hertog van Alva. Inderdaad wachtte Filips met zijne hofhouding den uitslag van Alva's optreden in Badajoz af (De Menezes, Portugal restaurado, I, p. 30 ss.). Na de verdrijving van Antonio (Augustus 1580) vertrok Filips in December van Badajoz naar Portugal. Deze gebeurtenissen vonden plaats in Augustus 1580 en eenige volgende maanden. Zie beneden.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
4 by eenen ambassadeur, die van sconinghs weghen naar Italien soude reysen, met welcken hy heen is ghetrocken, ende comende in Salamanca, is kranc gevallen van + 1) een ‖ siecte, die doen ter tijt regneerde in geheel Spaengien, ghenaemt Tavardilha , + daer veel duysenden af storven, als oock mijn broeder. <4> 2) +
Annodatio D. Pall .
+
[2a]
Deze sieckte, welcke contagieus ofte voorspruytende was, doorliep niet 3) alleen Spaengien, maer ooc Italien, Duyts-landt, ende vast t' geheel 4) Christendom, als ick selve, op die tijt in Italie wesende, mede besocht hebbe; werde aldaer gheheeten coccolucio, om dat de persoonen, die hier aen vervielen, niet anders queelden, als die hanen doen, omme die catharren, die in die keel schoten; waren gestadigh durende vuyle pestilentiale cortsen met seer veelderley accidenten, doch niet over vier daghen aenhoudende. Een weynigh voor desen tijt isser so grooten pest gheweest in Portugal, dat ghestorven zijn binnen die stadt van Lisbonen in twee jaren over die 80. duysent menschen, waer naer volchde terstont die voornoemde sieckte, die door geheel Spaengien grousame destructie dede. + Den 5. Augusto van 'tselfde jaer, eenighe ervarentheyt der sprake kryghende, + 5) Jan Huyghen geeft hem hebbe my begheven by een Duyts Edelman, die van meeninghe was, te reysen in dienst met een Duyts over landt naer Portugal, om het selffde landt te besien, ende oock verwachtende Edelman ende reyst met 6) aldaer beter commoditeyt mynen lust te boeten. Scheydende van Sivillien den hem naer Portugael. eersten September, passerende sommighe dorpen ende vlecken, quamen in Badajos op den 8. van de selfde maent, al waer ick
1)
a) 2) 3) 4) 5) 6)
Spaansch tabardillo, volgens 't Woordenboek der Spaansche Academie: ‘Fiebre maligna, Pintado. Enfermedad peligrosa que consiste en una fiebre maligna, que arroja al exterior a) unas manchas pequeñas como picaduras de pulga.’ Sassetti, Lettere (ed. van 1855), p. 142, zegt dat de Italianen deze ziekte ‘le petecchie’ noemden. Geheel te onpas is de volgende aanteekening van Paludanus, want de door hem beschreven ziekte is een geheel andere. Littré, Dictionnaire de Médecine (1886) zegt van COQUELUCHE: ‘latin moderne, pertussis, all. Keuchhusten, angl. hooping-congh, it. tosse asinina, pertusse, esp. coqueluche’. ,. Dit is een aanteekening van Dr. Paludanus (ten Broecke), over wien men een en ander opgeteekend vindt in de Inleiding. Bijna (Zie Middelned. Woordenboek s.v. vaste). bevonden. Men zij voorzichtig met de term Duyts, waarmee zowel Nederlands als Duits bedoeld kan zijn. Waarsch. bedoeld ‘met beter commoditeyt’.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
5 vont mynen anderen broeder, volgende sconinghs hoff. Dese was tweelinck vande bovenghenoemde overleden. In dese selfde maent sterf de coninginne van Spaengien, Anna van Oostenrijck, wesende suster van keyser Rodulphus, ende dochter des overleden keyser 1) Maximilianus , des coninghs vierde ende laetste huijsvrouwe: waer over groote rouwe bedreven wert gheheel Spaengien deur; ende werde ghevoert van Badajos naer het clooster van S. Laurens in Escuriael, om aldaer begraven te werden. ‖ + + Hebbende sommighe daghen in Badajos vertoeft, zijn van daer ghescheyden, passerende deur een stadt ghenaemt Elvas, welcke is die eerste in 't coninghrijck +<5> 2) + De coninginne van van Portugal, ontrent 2. ofte 3. mylen van Badajos, ende tusschen beyde steden so scheyt hem Portugal van Spaengien. Van daer zijn wy voorts ghetrocken duer Spaengien sterft ende wert ghevoert in 't clooster sommige ander plecken van Portugal, ende zijn gecomen in de stadt van van S. Laurens. Lisboenen, den 20. September, alwaer doen ter tijt was den hertogh van Alva, als goeverneur vanden coningh van Spaengien; ende men maeckte aldaer groote preparatie ende ghereetschap om de coningh in te halen, ende te hullen voor heere, + naer ouder usantie van Portugal. Ick, in Lisbonen comende, door de veranderinghe + van 't landt ende noch gheduerende sieckte ende corruptie vande lucht ben Jan Huyghen, ghenesen cranck geworden ende sevenmael ter ader ghelaten, doch met Gods hulpe weder zijnde van een sware ghenesen, ende siende, weynigh voordeel by den edelman te doen, hebbe hem sieckte, begeeft hem in verlaten ende my ghevoecht by een coopman, om die traffijcke van die coophandel dienste van een coopman. te leeren, tot datter yet anders offreceerden. Binnen dese tyden begost die pest, die weder op een nieu aenghestoken was, 3) wat te cesseren, om welcke oorsaeck den coningh zyn incomst tot Lisbonen vertoeft hadde, ende alsnu gheheel gedaen wesende in de maent van Meye anno 81., is + 4) de coningh tot Lisbonen met grooter triumphen inghehaelt , alwaer die Duytsche + natie de prijs hadde van 't beste werck ende specIn Mey anno 81. wert de coningh van Spaengien triumphantelic tot Lisbona inggehaelt.
1) 2)
3) 4)
De bedoelde keizers zijn: Maximiliaan II (-1576) en Rudolf II (1576-1612). Van Linschoten rekent naar Spaansche mijlen, want in zijn ‘Reys-gheschrift’ (L.V. XLIII p. 366) zegt hij: ‘Alle de verhaelde mijlen, als oock alle die inde dischriptien van de Navigatien ende Itinerario verhaelt zijn, zijn altesamen Spaensche mijlen, van 17½ in een graedt, het welcke zijn 15. duytsche mijlen inde rekeninghe, etc.’ uitgesteld. Volgens andere berichten (zie Chaumeil de Stella, Histoire du Portugal I, p. 150) vond dit plaats op 26 Juni 1581, nadat Filips in een bijeenkomst der Cortes, eenigen tijd te voren te Thomar gehouden, als koning was gehuldigd (De Menezes, Portugal restaurado, I, p. 33 ss.; Morse Stephens, Portugal, p. 283).
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
6 tacle, welcke was een poorte ende brugghe, die op de strandt van die revier stont, aldaer die coningh uyt de galeye tredende aldereerst deur ginck, wesende van veel + fraye dinghen ende figueren verciert, lustich om sien, oock alle straten ende hoecken behanghen met costelycke tapyten ende historien, ende worden groote triumphe +[2b] bedreven, gelijck in dierghelijcke tyden de manier is. + 1) Den 12. December anno 81. is den hertoghe van Alva tot Lisbonen ghestorven + in 't palleys van den coningh, ende dat om dat by was zynen oppersten Den 12. Decembr. anno 81. sterft den hertogh van hoof-meester, hebbende 14. daghen voor zijn doot anders niet ghenut dan vrouwen soch; zijn lijff wert ghebalsemt, ende ghevoert naer zijn landt van Alva. Alva te Lisbona. ‖ + In dese selfde maent, die coningh noch tot Lisbona wesende, is ghestorven die + + <6> prince ende erfghenaem van geheel Spaengien ende Portugal, des coninghs + 2) Den prince van oudste soon Don Diego , ende overleedt in Madrid, waer van de rouwe weder Spaengien Don Diego vernieut wert, ende en bleven anders gheen kinderen dan een soontgien, met sterft. 3) name Don Philippe, ende twee dochters . Binnen dese tyde quam oock te Lisbonen des coninghs suster, de weduwe vanden 4) overleden keyser Maximiliano , brengende met haer een dochterken, dat manck ginck, twelck daer naer in een clooster gesteken wert, welck oock zijn met grooter feesten ende triumphe in gehaelt. Naer 't overlyden van des coninghs outste soon Don Diego so zijn tot Lisbonen vergadert alle die groote heere van Spangien ende 5) + Portugael, soo geestelick als weerlick , in 't palleys van de coningh, ende deden + den eedt met grooter solemniteyt, naer ouder usancien, aen die jonghe prince De nobiliteyt van 6) Spaengien ende Portugael van Spaengien Don Philippe , als erfghenaem ende rechte successor van sweren den jonghen Spaengien ende Portugal ende andere dominien des coninghs. prince Philippe als 7) In 't voor jaer van 82. is tot Lisbonen 'tseyl ghegaen een groote armeye erfgenaem van schepen, waer van overste was die marck-graef van Sancta Crus, met welcken Spaengien. ghinghen die principaelste vanden adel van Spaengien ende Portugal, uyt vrye wille, op haer eyghen costen, om te bewysen die goede affectien, die zy hadden om haren
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7)
Onjuist; Alva stierf in 1582. Vgl. over hem L. Pfandl: Philipp II p. 402. Isabella en Catharina. Maximiliaan II was getrouwd met Maria, dochter van Karel V. wereldlijk. de latere Philips III. D.i. Armada.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
7 1)
coningh ende heere dienst te doen, naer die Vlaemsche Eylanden tegens Don 2) 3) Antonio, die daer ontrent hielt met een armeye van Fransoysche schepen ende + volck, wiens overste was eenen Philippe Strossy. Deze twee armeyen ghemoeten + malcanderen, ende deden eenen dapperen slach met groot verlies van beyde Optocht ende slach ter zee teghen Don Antonio. zyden, doch in 't lest Don Antonio met zijn Fransoysen de nederlage hebbende, ende veel van die Fransoysen de nederlage hebbende, ende veel van die Fransoysen gevanghen, waer onder waren sommighe vande principaelsten adel uyt Vranckrijck, 4) alle welcke op 't eylandt van S. Michiel duer bevel vanden marck-graef onthooft werden, ende d'ander Fransoysen in Spaengien ghebracht, ende altemael op de + galleye gheset; Don Antonio ontquamt met een cleijn jacht, als oock den oversten + + <7> ‖ Philippe Strossy, in een boodt, ende was ghequest, ende van die quetsure ghestorven. Van dese victorie waren de Spangiaerts seer hooghmoedigh, ende +De victorie des worde te Lissebonen groote triumphe bedreven ende den marckgraef van Sancta magistraets5) van Crus met grooter feest inghehaelt. Binnen desen tyden wesende alle dinghen Spaengien ter zee tegen gheslist, heeft den coningh ghelaten tot Lisbonen zijn susters soon den cardinael Don Anthoni. Don Albertus van Oostenrijck, als gouverneur, ende is weder ghereijst met die keyserinne zijn suster ende des cardinaels moeder ende het gheheele hoff nae Madrid in Spaengien. +
Dat 2. capittel. Beghinnende mijn voyage ofte schip-vaert naar Oost ofte Portugaels Indien.
+
[3a]
Vertoevende tot Lisbonen ende siende die handelinghe cleijn, midts die versche 6) oneenigheyt vande Portugesenende Spaengiaerts, ende offrecerende oorsake, waer mede ick mochte mynen lust boeten, soo ghebeurdent ter selver tijt, datter in Lis-
1) 2)
3) 4) 5) 6)
D.i. de Azoren. Over de benaming ‘Vlaamsche eilanden’ zie men vooral Jules Mees, Iles Açores, p. 86, ss. De Azoren hadden Filips niet dadelijk erkend, maar de partij van Antonio van Crato gehouden. Het eiland Terceira bleef ook na Filips' erkenning in Portugal den strijd volhouden. Vandaar dat Antonio, gesteund door een Fransche vloot onder Strozzi, deze eilanden tot uitgangspunt zijner nieuwe operatiën tegen Filips had gekozen (Vgl. Morse Stephens, Portugal, p. 285; Chaumeil de Stella, Histoire du Portugal, I, p. 151, s.). zich ophield. S. Miguel, een der Azoren.
zich voordoende (van Port. oferecer: aanbieden).
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
8 bonen eenen monic was van de oorden van S. Dominicus, ghenaemt Don Frey Vincente da Fonseca, van edele afcomste, welcke door zijn gheleertheyt langhe tijt + 1) hadde gheweest predicant vanden coningh Sebastiaen van Portugal, met wien + worden gecaptiveert in Africa inden grooten slach, inden welcken den selfden Een prediker moninc wort 2) gheordineert ende Don Sebastiaen doot bleef , ende werden daer naer weder gerantsoneert, ende versonden aertsbisschop kennende den coningh Philippus zijn bequaemheyt ende wetenschap, heeft hem in grooter weerden gehouden, hem latende het selfde officie van predicant van van Indien te wesen. 3) zijn majesteyt, met begeerten, hem zynen staet te vermeerderen, ende offrecerende , 4) dat den stoel van 't aerts-bisdom van gheheel Indien ledich stont, heeft hem daer mede versien ende vercregen van den paus van Roomen confirmatie, hoe wel dat den selfden dat weygerden, vreesende de grouwelicke ende verre reyse, doch heeft hem den coningh gheperswadeert sulcks zynen dienst ende wille te wesen, hem belovende binnen 4. ofte 5. jaren van daer te ontbieden, ende te versien met een verbeteringe in Portugael, met welcke belofte accepteerden die reyse. + + Ick, considererende ‖ op mijn stuck, hebbe met aller neerstigheyt ghepractiseert + om met desen aerts-bisschop my in dienste te begheven, ende met hem die Jan Huygens voegt hem, om met den reyse te aenveerden, dat my slaechde tot mijnder voordeel, om dat mynen broeder, die welcke het hof te volgen moede was, hadde verworven van zynen gheordineerden aerts 5) bisschop zijn reyse op heere, ('twelck was een secretaris van zijn majesteyt) een officie van schrevijn Indien te vorderen. op een van die schepen, die dat jaer naer Oost Indien soude varen, welcke + <8> occasien my diende om tot mijn voornemen te comen, overmidts dat den selfden zynen heere was groote especiale vrient vanden voorseyden nieuwen ghecoren 6) aerts-bisschop; door wien met weynigh bidden zy in diensten van den selfden aertsbisschop ontfanghen, ende onder ander opgeteeckent, welcke waren over die 40. in 't ghetal, ende om dat mijn broeder de keur hadde van alle de schepen, heeft het schip ghecoren, dat voor den aerts-bisschop bereyt wert, om malcanderen beter behulpich te
1) 2) 3) 4) 5) 6)
De oorspr. tekst heeft: wiens. Koning Sebastiaan (1557-1578), de voorganger van Hendrik, sneuvelde 4 Augustus 1578 bij Kasr-el-Kebir, ten zuiden van Tanger, tegen de Mooren. Zie p. 7, n. 6. De zetel van ‘'t Aerts-bisdom van gheheel Indien’ was in Goa, de hoofdplaats van Portugeesch Indië. D.i. secretaris, klerk. D.i. ben.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
9 wesen. Aldus hebben wy ons bereyt gemaect om onse voyage te beginnen, ende waren in companie van vijf schepen, vande groote van 7. ende 8. hondert last elck 1) schip, ende waren met namen den admirael S. Philippus, den viesadmirael S. Iacob - Dese twee waren nieuwe schepen, d'een naer den coningh ende d'ander naer zijn soon ghenaemt -; d'ander waren S. Laurens ende S. Francisco ende ons schip, S. Salvator ghenaemt. + Op den 8. April, wesende den Goeden vrydagh van 't jaer 1583., welcke is + ghemeenlick den tijt, dat die schepen tseijl gaen, eenen dagh 4. ofte 5. onder Den 8. April anno 83. 2) stac de vlote van Lisbonen ofte over , zijn wy alle ghelijck uyt die revier van Lisbonen 't zeewaert in geloopen, na Madera. streckende onsen cours naer 't eyland van Madera, ende stellende onse saecken in Gods handen, sonder wiens faveur en hulpe wy niet en connen uytrechten, ende al onse voornemen niet en zijn. +
Dat 3. capittel. Ordinantie vanden selfden schepen op haer voyagen ende vaert naer Indien.
+
[3b]
+
Die schepen hebben in 't ghemeen elck op tusschen die 4. ende 5. hondert + 3) De schepen op Indien persoonen, somtijts min, by wylen meer, naer den tijt offreceert , onder het 4) + hebben elck byde 400. oft zeevolck ende soldaten . In 't gints ‖ gaen zij zy weynigh gheladen, dan 500. mannen op. 5) sommighe pypen met olie ende wynen ende sommige andere coopmanschappen + <9> van particulieren, ende voorts anders niet dan ballast ende victualie voor 't volck; + 6) dan het meeste ende principaelste, datmen sent naer Indien, zijn realen van achten , + te weten, het capitael ofte hooft-somme vande pachters van de peper seynden Weynigh waren werden in Indien ghesonden, maer alle jaren een groote somme van gelt, om die peper daerom te coopen, ende voorts veel gelts van particuliere cooplieden, de wijl dit de beste waer is, diemen meest realen van achten in Indien mach voeren, om dat zy winnen aen die realen van achten over die 40. om den peper te betalen. ten hondert. Soo
1) 2) 3) 4) 5) 6)
Een verkorte uitdrukking voor Admiraalsschip, indertijd niet ongewoon ook in 't Fransch en 't Engelsch. Evenzoo is ‘viesadmirael’ het schip van den vice-admiraal d.i.: vroeger of later. Zie p. 7 noot 6. D.i. zoowel zeevolk als soldaten. vaten. Deze Spaansche munt was als wettig betaalmiddel in de Nederlanden toegelaten tegen een van regeeringswege ingestelde koers, welke bij plakkaat van 2 September 1594 op 2 gulden 5 stuivers bepaald werd. Zie Mr. N.P. van den Berg, Encyclopaedie v.N. Indië, II, blz. 794.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
10 haest als die schepen de revier uyt zijn, ende in die zee comen, wort al het volck op elck schip gemonstert, so wel dat zee volck als die voor soldaten comen, ende die absent zijn, ende op 't landt gebleven van die in 't register comen, worden op + gheteijckent vanden schryver van 't schip, om daer naer in Portugal zijn borge aen te spreken, want zy moeten altemael borgh setten, ende het goet, dat in 't schip +Tgheheel geselschap der Indiaens vaerders moeten gevonden wert van die absent zijn, wert terstondt met uytroep verkocht ende in Portugael borge stellen, gemijnt, ende inventaris daer af ghemaeckt, ende in depositio gheset in des capiteijns handen; desghelijcks van yemandt die sterft; maer daer comt weynigh ende in zee comende worden zy ghemonstert. 1) af ter rechter handt , wordt aldermeest verduystert. Den schipper ende stuerman hebben op de geheele voyage van gints ende weder voor haren salaris 120. milreys, elc milreys doen Nederlandtsche munte 7. Karolus 2) guldens , ende om dat die rekeninghe vande Portugaelsche munte altemael 3) gheschiet met een soorte van gelt, ghenaemt reysen , welck is het cleijnste gelt dat men daer heeft, ende oock al ist noch so hooghe somme, so wordt altoos gherekent + 4) by reysen, ende 160. reys is also veel als een Karolus gulden , oft 4. realen in + 5) Verclaringhe vander silver , soo dat twee reysen zijn 4. penninghen, ende een reys twee penninghen Hollandtsche munte; welcke declaratie hebbe ick willen doen, om beter te verstaen schepshueringe.6) de rekeninghe van de reysen diese in Portugael ghebruijcken. Keerende ‖ tot onser + materie, so ontfangt die schipper ende stuerman elcks 24. milreys op de handt; + 7) <10> behalve dien hebben zy haer kameren als beneden ende boven in 't schip, die 8) zy verhueren ende groot profijt mede doen, neffens hare vryigheden ende voeringhe , ende alle andere officialen ende zee-volc naer
1) 2)
3) 6) 4) 5)
7) 8)
aan wie het behoort. Karolus gulden: goudgulden, in 1517 door Karel V ingevoerd. De kwaliteit ervan werd verminderd, zodat het toen de slechtste van alle goudmunten was. 1543 werd door Karel V de zilveren gulden ingevoerd, die als aequivalent gold van de goudgulden, namelijk 20 stuivers. Zie: Wörterbuch der Münzkunde, herausg. von F. v. Schrötter, Berlin, Leipzig 1930 s.v. Carolus d'argent, Carolus d'or en Patard. Reis is een der meervoudsvormen van 't Port, reál. () . Maar volgens het bovenstaande is 1 gulden ± 143 reys. Zie ook noot 5. Met ‘Realen in silver’ is blijkbaar een andere munt bedoeld dan bovengenoemde ‘Realen van Achten’. Het zal zijn de dubbele Vintem â 20 reis. Als 160 reis ‘also veel (is) als een Karolus gulden’, dan is een Milreis 6¼ en niet 7 Karolus gulden. Zie Eerste Schipvaart deel I (Werken L.V. VII) p. 65 noot 6. Zowel beneden als boven? Deze ‘kamers’ als laadruimte verhuurd. De Lat. vertaling heeft ‘vectura’. In Van Dale vindt men den zeeterm Voering verklaard met ‘kleine koopwaren’, die de bemanning mocht aan boord nemen, bootsmansnering, kortage.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
11 advenant; ende hoe wel zy gelt ontfanghen, nochtans cost het haer meer van 1) steeckpenninghen eer zyse cryghen , 'twelck alle met faveur ghegheven wert, ende 2) 3) niet naer verdiensten van den proveador , dat is d'opperste ammeraliteyt van den coningh, hoe wel dat van dit salaris gheen sekere ordonantie en is, want wordt daghelicks verandert, maer segghe alleenlick van 't salaris, dat ghemeenlick 4) ghegheven wert, volgende d'ordinantie van ons schip ende comste van dat jaer . Die contrameester, dat is den hooghbootsman, heeft voor zijn gheheel salaris 50. 5) + milereys, ende ontfanght op die hant 10. milereys, die guardiaen , dat is den + 6) 7) [4a] schimman , 1400. reys ter maent, ende van voeringhe 2800. reys, ende ontfanght 8) 7. milereys op de handt. Die seto piloto , dat is den onder stuerman, heeft ter maent 1200. reys, zijn drie ducatén, met soo veel voeringe als de schimman. Twee 9) timmerlieden ende twee callaffaten , dat zijn die met werck dryven, hebben elcks ter maent 4. ducaten, ende 3900 reys van voeringhe. Den despensier, dat is die 't 10) 11) eten en drincken uyt deylt, ende die merinho , dat is die het volck vanght , ende heeft last alle munitie ende 'tvier te bewaren, ende te schaffen, hebben elck ter maent een milereys, ende 2340. reys van voeringe, behalven hare camers ende 12) vrydommen van tollen, ghelijc alle andere officialen, bootsghesellen, putgers , 13) busschieters , etc. hebben, een jeghelijc naer advenant, ende alle die in 't schips dienste zijn. Den cuyper heeft 3. ducaten ter maent, ende 3900. reys van
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9) 10) 11) 12)
13)
Versta: eer zij hun ambt krijgen. door. Provedor, een superintendant over de uitrusting, enz. der schepen. De Eng. vertaling (ed. Burnell en Tiele) heeft (I p. 12): ‘which is commonly given according to the ordinance and manner of our ship for that yeare’. Guardião, ook thans nog in Portugal de titel van de scheepsonderofficieren. schieman. Men zou denken aan kostgeld. Verderop staat echter het voedsel, dat allen krijgen, in bijzonderheden genoemd. Sotapiloto of Sotapilote. Vgl. bij Kiliaan Kallefater ‘stipator’; thans ‘kalefaterer’. Meirinho, in 't algemeen gerechtsdienaar, provoost. Het woord is overgegaan in 't Maleisch als merinjo. d.i.: gevangen zet. In 't algemeen de waarschijnlijke betekenis: een ondergeschikte aan boord, die de zorg had voor de scheepsponmpen. Het kan zowel betekenen een scheepsjongen als ook een halfwas, die een graad hoger stond dan de scheepsjongen. Hier de laatste betekenis (Woordenboek der Ned. Taal s.v. Putjer. We zullen dit woordenboek in het vervolg aanhalen als W.N.T.). bus: geweer (vgl. buskruit).
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
12 1)
voeringhe. Twee strinceros , dat zijn die 'tseyl ende die groote ra af doen dalen op 2) + ‖ een rat, als van doen is, hebbende elck ter maent een milreys ende 2800. reys van voeringhe. Dryendertigh bootsghesellen hebben elck een milreys ter maent, +<11> en 2800. reys van voeringe. Sevenendertigh putgers hebben elck ter maent 660. 3) reys, ende 1860. reys van voeringhe. Vier pagiens, dat zijn jonghers, hebben met 4) haer voeringhe ter maent 443. reys. Eenen constapel ende 8. busschieters hebben 5) differenten prijs ter maent, d'een min ende d'ander meer. Noch een barbier , die en 6) heeft oock gheen seker salaris. Den factoor ende schrijver hebben geen salaris, 7) dan alleenelick haer camers te weten beneden elcks een camer van 20. pypen , dat zijn 10. vaten elcks, ende boven een camer om te slapen, waer van zy groot profijt doen. Dit zijn al die persoonen, die 't schip ende zeevolck aen gaen, die welcke hebben daeghs voor haer portie, te weten altemael naer een maet, soo veel den minsten als den meesten, een pont ende ¾ beschuijt, een halve kanne wijn, een 8) kanne waters, een arroba , dat zijn 32. pont ghesouten vleesch ter maent; sommighe droogen visch, ayun, loock worden terstont in 't beghinsel uyt gedeelt, ende is van cleender weerden; sommighe dingen van suyker, honigh, rozynen, pruymen, meel 9) ende dierghelijcke snusterye wordt bewaert voor de crancken, noodigh zijdne, doch crygender weynigh af, want die officieren houdent onder haer, ende consumerent, sonder datter d'ander veel af sien. Voorts wat beroerende is het koken, hout, smout, potten ende pannen, moet een yder voor hem selven besorgen; behalven dit comter noch eenen schryver ende bottelier van sconinghs weghen voor die soldaten, die welcke haer uytdeylinghe op haer selven hebben, op de maniere van het zee-volck. Dit alles is belangende die voyage ofte reyse derwaerts gaende, dan in 't wederom comen en cryghen niet meer dan deelinghe van water ende beschuijt, tot die C. deboa Esperance toe, ende van
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9)
Port. ‘estrinqueiro’. Versta: hebben. bet. zeker: uitgezonderd. Constabel, de onderofficier, belast met het geschut. Tevens heelmeester. Handelsagent of -commies. Het woord pijp wordt wel gebruikt voor een inhoudsmaat; heeft als zodanig niet altijd dezelfde grootte (W.N.T. s.v. Pijp). Een arroba = 32 arrateis = 14½ kilogram. Hier dus in de oude betekenis van snoeperij, snoepgoed.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
13 daer herwaerts moeten haer selven voorsien, wat het zee volck aen gaet; maer die soldaten ofte passagiers en crygen gants niet dan alleenlycken vry passagie, te 1) weten een kist in 't ruijm, ende het overloop van haer betstede, dies en moghen 2) + zy niet uyt Indien comen sonder oorlof vanden viçorey , ende moeten vijf jaren + daer gheweest heb ‖ ben in dienst van den coningh; maer die slaven moeten <12> vracht betalen van haren persoon, ende ooc tol voor den coningh, als wy op onse wederom keerende reyse breeder sullen verhalen. + Den 15. Aprilis hebben wy ghesien het eylandt Madera ende Porto Santo, alwaer + + [4b] die schepen van malcanderen scheyden, ende een jeghelijck zijn cours gaet, + overmidts dat zy altoos willen d'een voor d'ander in Indien comen, om beter profijt Den 15. Aprilis sagen wy het landt Madera. te doen, en eer te begaen, waer door zy by nacht ende ontyden malkanderen verlaten, en elck zyn hooft volcht. Op den 24. Aprilis quamen wy onder de custe van Guinea, welcke beghint op 3) den 9. graed , ende duert tot de linie AEquinoctiael, al waert in 't ghemeen veel dondert, blixemt, ende vlaghen van reghen en wint, die met haestighheyt over comen en passeren, ende vallen soo sterck, datmen telcke reys die seylen moet strijcken, ende die groote ra ter halver mast, ende somtijts geheel neder, dickwils 10. oft 12. mael op eenen dagh. Hier zijn onverdraghelijcke hitten, ende al het water dat in 't schip is, stinckter, soo datmen de nues moet toe houden als men drinckt, maer als men die linie ghepasseert is, wert het weder goet; hoe datmen dichter by 't landt is, hoe datter meer stormt, regent ende dondert ende stilten zijn, so datter altemets de schepen wel een paer maenden ligghen, eerse door die linie connen gheraken; als dan krijchtmen eenen wint, die zy noemen den generalen wint, en is eenen 4) 5) zuydoosten wint: maer is altoos byde wint , ende moeten altoos by legghen , tot by naest in de hooghde van die C. deboa Esperance, ende overmids dat aen die custen van Bresilien op 18. graden aen die zyde van 't zuyden drooghten ligghen, 6) die de Portugesen heeten Abrolhos , die selfde streckt 70. mylen in zee,
1) 2) 3) 4) 5) 6)
! Port. ‘Viceréi’, onderkoning (te Goa). o
Thans wordt gewoonlijk aangenomen dat de kust van Guinea begint bij 12 19′ N.B. (bij kaap Roxo). D.w.z. men vaart schuin tegen de wind in. d.i.: onder klein zeil zo hoog mogelijk aan de wind zeilen. Van ‘abre ôlhos’: opent uw ogen.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
14 welcke blyven aen de leeger wal ende rechter handt; om die te mogen voorby passeren, so houden die schepen seer die custe van Guinea, ende passeren also die voorseyde droochten, want anders vallende te leegh ende binnewaerts, so zijn + zy ghedronghen naer Portugal te keeren, ende somtijts in perijckel van te ‖ verliesen, ghelijck het ghebuerde onsen admirael S. Philippo, die welcke het voorleden jaer +<13> van 82. daer onder gheraekte by nachte, ende waren in groot perijckel van te vergaen, doch geraecten daer af, ende arriveerden weder naer Portugael, ende om dit jaer de selve drooghte te schouwen, liep hy so dicht onder de custen van Guinea, dat hy door de groote stilte ende regen twee maenden lach en dreef, eer hy de linie passeerden, ende quam twee maenden naer d'ander schepen in Indien; waeromme men moet wachten te nae aende custe te comen, om die stilte te ontvlien, ende ooc niet te verre afhouden, om de bovenghenoemde droochten te passeren, waer aen leyt de gheheele reyse van Indien. + Den 15. Mey, wesende ontrent 50. mylen van die linie AEquinoctiael noordtwaerts, + quam by ons een Fransche jacht, ende stelden ons gheheel schip in grooten Ontrent 50 mylen vande linie Equinoctiael quam by oproer, overmidts dat ons meeste volck sieck was, ghelijc in die contreyen ons een Fransche jacht. ghemeenlick gheschiet door de groote hitte, ende desghelijcks ist meest al onbedreven volck, die noyt zee ghesien en hebben, daermen qualick ordonnantie mede kan houwen, doch schoten sommige schoten naer hem, waer mede hy ons verliet, naer dat hy een wijl met ons de spot ghehouden had, ende verloren hem terstont uyt het ghesicht, waer mede ons schip weder gepassificeert wert. Op den selfden dagh, wesende teghen den avont, hebben wy een groot schip 1) ghesien, ende vermoeyden , dat het van ons companie was, gelijck wy daer nae verstonden, want het quam met ons te sprake, ende was 't schip S. Francisco, daer wy ons alle in verblyde. + Den 26. Mey passeerden wy die linie AEquinoctiael, welcke loopt door 't midden + 2) [5a] van 't eylandt van S. Thome , by de custe van Guinea, ende alsdoen begonnen 3) wy te sien de Zuyd sterre , en
1) 2)
3)
vermoedden. De linie loopt niet ‘door 't midden van 't eylandt van S. Thome’; dit eiland ligt iets verder noordelijk. Een der vele voorbeelden - waarop niet telkens kan gewezen worden - dat Van Linschoten's breedte- en lengtebepalingen niet steeds geheel nauwkeurig zijn, al verwondert men zich, den tijd in aanmerking genomen, waarin hij leefde, over de betrekkelijk groote nauwkeurigheid zijner opgaven. het Zuiderkruis.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
15 te verliesen de Noord-sterre, ende creghen de son des middaeghs in 't Noorden, 1) 2) ende volghens den zuyd-oosten ende generalen wint , die daer het gheheele jaer duer waeyt. Op den 29. Mey, wesende Pincxteren, hebben die schepen voor ouder ghebruijck te kiesen eenen ghemaeckten keyser, ende te veranderen alle die officialen van 't schip, ende een bancket te houden, so dat die feest 3. ofte 4 daghen duert, het + + welcke wy onderhoudende, ‖ hebben eenen keyser ghekoren, ende wesende in 't bancket, door sekere gheschille ende woorden, is een groot rumour opghestaen, +<14> ende quam so verre, dat de tafelen om ghestooten worden, ende onder de voet +Naer ouder ghewoonten hebben wy eenen keyser lach, ende waren wel over de 100. rappieren uyt, sonder te respecteren den capiteijn ofte yemandt: want hy lagh onder de voeten, ende liepen hem over het ghecoren, ende alle officiers verset. lijf, ende souden alsoo malcanderen vermoort hebben, ende 't gheheele schip verloren, so den aertsbisschop niet en hadde ghecomen uyt zijn camer onder den 3) hoop met groot ghecrijt ende ghebeyr , waerover zy begosten stil te houden, den 4) welcken terstont gheboodt, op de verbuerte van den ban, datse alle rappieren, pongiaerden ende al'tgheweer souden brenghen in zijn camer, 'twelck terstondt gheschiede, waer mede alle dinck weder in vrede quam, ende die eerste ende principaelste muytmakers worden ghecastijt ende in boeyen gheworpen, daer door alle questien doot ende te niet wert. Den 12. Junij zijn wy gepasseert die voorghenoemde drooghten van Bresilien, + waer door groote blyschap in 't schip was, overmidts dat wy hier door versekert waren niet weder te keeren naer Portugael, als geseyt is, ende als dan gheleyde +Groote blyschap door dien wy de droochte van ons noch den generalen wint tot voorby die revier van Rio de Plata, al waer wy Bresilien ghepasseert doen kreghen voor de wint tot aende Cabo deboa Esperance. warren. Op den 20. van de selfde maent is het schip S. Franciscus, dat dus langh by ons gheweest hadde, weder uyt 'tghesicht ghebleven. Op den 11. Julij maecten onsen stuerman gissinghe, dat wy noch wel 50. mylen van de Capo deboa Esperance waren, waeromme van die aerts-bisschop ghebeden wert te willen naer land houwen, om die Cabo te moghen sien, ende was mistigh weder,
1) 2) 3) 4)
vervolgens. Z.O. en generale wind is hier hetzelfde. Bij Kiliaen: Beren of Baeren, Gheberen, dat hij vertolkt met ‘gestire’ en ook met ‘baritum edere’. Zowel gebaren als een gebrul maken kan bedoeld zijn. op straffe van.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
16 ende houdende naer landt een ure ofte meer, saghen recht voor ons landt, ende warender gheen twee mylen van, 't welck ons door de donckerheyt ende mist bedeckt was, 't welck ons in grooter verbaestheyt setten, want onse ghissinghe anders was, ende beghinnende op te kleren, bekenden het landt, 'twelck was den hoeck, 1) ghenaemt die C. Falso, ende Parcel ofte bancken vanden selfden hoeck, welck zijn ontrent 15. mylen voorby die C. deboa Esperance naer Mossambijcke. De C. 2) deboa Esperance leyt op 35. graden zuydwaerts . Hier creghen wy een stilte ende schoon weder, ende duerden ontrent een halven dagh, binnen welcken tijt vonghen wy veel visschen met hoecken op die ‖ voorseyde grondt vande bancken op 10. + ende 12 vadem, ende is seer excellente visch, by naest ghelijck den schelvis. Die + Portugesen noemense pescadas. <15> Den 20. vanden selfden quamen wy weder by het schip S. Franciscus, ende spraken met hem, ende bleef by ons tot den 24.; doen verloren wijt weder uyt het ghesicht. Den selfden dagh streken wy alle onse seylen, door contrarie wint, ende + laghen twee daghen stil, en dreven om niet te vervallen. Wy waren in de hooghde + 3) [5b] van 't land, genaemt Tarra donatal , welcke beghint in 32. graden, ende voleyndt 4) in 30. . Is van de C. de boa Esperance 150. mylen. In dese contreye neemtmen ghemeenlick raet van alle officieren van 't schip, oft goet is binnen door van 't eylandt 5) S. Laurenso te varen, ofte buyten om, want van binnen duer gaet men naer Mossambique, ende van daer naer Goa, ende buyten om gaende, en moghen te Goa niet comen, overmidts datse te leegh vallen, om die stroomen van 't water, ende moeten naer Cochin varen, 'twelck zijn 100. mylen leegher als Goa, ende als die schepen die Cabo laet passeren, so en ist niet goet, naer Mossam-
1) 2) 3) 4) 5)
Port. parcél, d.i. bank, ondiepte. In werkelijkheid iets noordelijker. Kleine afwijkingen als deze gaan we in 't vervolg stilzwijgend voorbij. Terra do Natal, zoo genoemd omdat Vasco da Gama het ontdekte op Kerstdag 1497. Onjuist. Natal strekt zich verder noordelijk uit. De oude naam van Madagascar. Zoo zegt Camões (Lus. X. 137):
De São Lourenço ve a ilha affamada. Que Madagascar é d'alguns chamada. De naam St. Laurens werd aan 't eiland gegeven omdat J.G. d'Abreu de Westkust in 't gezicht kreeg op St. Laurensdag (10 Aug.) van 1506, volgens de gewone lezing, die echter niet door allen gedeeld wordt; vgl. P.A. Tiele, De vestiging der Portugeezen in Indië (De Gids, 1875, III, blz. 191).
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
17 bique te loopen, om dat zy niet in tijts ghenoech alsdan en connen tot Goa comen, door de groote stilte, die daer binnen duer zijn, maer die in Julio die Cabo passeren, mogen wel naer Mossambique gaen, want het is vroech, ende hebben tijts ghenoech om daer water ende verversinghe te nemen, ende eenen dagh 10. ofte 12. stil te ligghen, maer die in Augusto die Cabo passeren, comen te laet, en moeten buyten 1) om naer Cochin, om niet te verletten , doch is dangereuser ende moeylijcker, want worden in 't ghemeen kranc van quade ende gheswollen beenen, schuerbuijck, ende andere sieckten. Den 30. van die selfde maent waren wy in die hooghde vande Cabo ghenaemt 2) Das Correntes , welcke zijn 130. mylen van Terra donatal, ende leyt op 24. graden 3) aen 't Zuyen; aldaer begintmen te loopen tusschen het eylandt. ‖ +
4)+
Het eyland van S. Laurenso wort geheeten van Marcus Paulus het 5) groote eylandt van Magastar, van Andrea Thevet Madagascar. Is het aller grootste van alle orientale eylanden, also dat het in de grootte het coninghrijck van Castilien ofte van Portugal te boven gaet; het leyt aen d'ander zyde van Aphrica, als men ghepasseert is C. deboa Esperance. Heeft in die lenghte, na die opinie van Thevet, 72. graden, ende in die breede 11. graden 30. minuten. Heeft in 't ronde naer sommige opinie, drie duysent Italiaensche mylen, naer sommighe 4. duysent, 'tvvelck soude wesen 600. oft 800. duytsche mylen. Men houdt dit eylandt wel 6) 7) getempert te wesen, daerom rijck van volck, die alle Mahometanen zijn. Marcus Paulus verhaelt, dat op dit eyland regieren vier ouden, die 't 8) gouvernement hebben , dattet gheheel rijck zy van wilde ende tamme 9) beesten, van vremde voghelen , daer van hy fabulen schrijft, niet weerdigh te gedencken. Dit eyland heeft oock elephanten, ende alderleybeesten, die eenen horen dragen, daer af het eene gheheeten wort een Indiaens 10) esel, met heele clauwen, ongheclooft, het ander Orix , met ghecloven clauwen. Heeft overvloedigh veel slanghen, haeghdissen, ende groote
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9) 10)
+
<16> Marcus Paulus ghetuycht, dat dit eyland het grootste onder alle Orientaelsche eylanden is. +
te laat te komen. Kaap Corrientes. d.w.z. tussen Madagaskar en de Afrikaanse kust. Zie Col. Yule's Marco Polo, 3d. ed. II. 413. André Thevet schreef verscheiden waardelooze boeken, o.a. een Cosmographie 2 deelen, Parijs 1575. gematigd van klimaat. Dit is zeker te algemeen gesteld. Over de inrichting van het ‘bestuur’ zie Heeres, Corpus Diplomaticum, I, blz. 361 vg. Bedoeld is de vogel Rukh, door sommige schrijvers vereenzelvigd met den thans uitgestorven reuzen vogel Aepyornis maximus. Vgl. Hobson-Jobson, new ed p. 764, f. D.i. Oryx, Grieksch ὄϱυξ, een soort antilope, o.a. vermeld in Athenaeus, Deipnosophistae, V, 200.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
18 1)
bosschagien van roode sandalen , die daer weynigh geacht wordt om die abondantie; oock geeft die zee aldaer veel ambra. Dit eyland heeft oock overvloet van rijs, geerst, aranien, limoenen, citroenen ende pompoenen, die soo groot zijn, dat die een man nauwelijcks omvatten kan, roode, geele, ende witte, oock beter dan onse, veel gengbers, die zy groen eeten, honigh ende suyker rieden, daer zy niet weten mede om te gaen, safferaen, vele medicinale kruyden, Indische noten, oock gheeft het silver. Ende heeft vele revieren, schoone fonteynen ende vele haven, + in welcke vele Saracenen oft Mooren haer coopmanschappen brenghen: goude ende zyde lakens, linne van boomwolle, ende dierghelijcke. +
+
[6a]
2)
Van S. Laurenso naer Mossambique, 't welck leyt verscheyden van 't vaste landt, + te weten vande C. Das Correntes 120. mylen, ende is een eylandt lanck 220. Het eylant S. Laurenso mylen, streckende zuyden ende noorden, breedt 70. mylen, beghint aen de eerste leyt 120 mylen van C. Das Corintas punct naer die Cabo toe op 26. graden, ende voleyndt naer 't noorden op 11. graden. Het volck van 't eylandt zijn swart, ghelijck die van Mossambique, ende loopen naect, dan hebben het hayr van 't hooft so seer niet gecrult ‖ als die van + Mossambique; zijn oock soo peck swart niet. Die Portugeesen en hebbender + + <17> sonderlinghe gheen trafficquen, overmidts datter niet veel te halen is, doch en + is tot noch toe sonderlinghe niet bekent. Den eersten Augusti passeerden wy die Periculose droochten 3) inde Judische zee, Baixos drooghten, ghenaemt os Baixos de Iudia , dat is de drooghte van de Judinne, welcke zijn vande C. das Correntes 30. mylen, ende liggen tusschen het eyland genoemt, liggende 30. van S. Laurens ende 'tvaste landt, te weten van 't eylandt 50. mylen ende van 't mylen van C. Das Corintas vaste landt 70. mylen, welcke droogthen beghinnen op 22½. graden, ende duren tot 21. graden. Men moeter hem seer voor wachten, want zijn seer periculues; daer zijn veel schepen op gebleven, ende noch cortelingh int jaer 1585. comende van Portugael een schip, ghenaemt S. Iago, wesende admirael van de vlote, en was het selfde, dat met ons van Lisbonen voor viesadmirael quam, d'eerste reyse, als wy op een ander plaetse sullen verhalen tot zijnder tijt. + Den 4. Augusti sagen wy het land van Mossambique, welck leyt van de drooghte + van Judea 90. mylen op 15. graden zuydMossambique leyt 90. mylem van de Judische droochten op 15. graden zuydwaert.
1) 2) 3)
Over 't roode sandelhout vgl. men Hobson-Jobson, p. 789, f. In historische tijden leverde Madagaskar dit hout niet op. Dit woord slaat blijkbaar op S. Laurenso (= Madagaskar). De constructie van de zin is dus verward. C.P. Burger Jr. maakt in zijn artikel ‘De droogte van de jodin’ (Het Boek 1924 p. 85 v.) aannemelijk, dat deze droogte genoemd is naar een schip, dat de Jodin genoemd werd.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
*1
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
*2
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
19 waerts. Des anderen daeghs daer aen zijn wy op die ree van Mossambique gheloopen, ende int incomen quam by ons het bovenghenoemde schip S. Iacob, ende liep met ons op de ree, ende was maer een ure, doen wijt eerst int ghesichte kreghen van alle die reyse, naer dat wy by het eylandt van Madera van malcanderen gescheyden waren, sonder oyt ghesien te hebben. Wy vonden daer noch twee + andere schepen van onse companie, die daeghs voor ons ghecomen waren, te + weten S. Laurenso ende S. Francisco. Desghelijcks vonden wy daer noch het De schepen op Malaca gallioen ofte schip, dat naer Malacca soude varen, twelck ghemeenlick een maent moeten een maent eer uyt loopen, om dat haren voor de schepen van Indien uyt Portugael scheyt, alleen om dat zynen wegh wech verder streckt. verder streckt, doch comen ghemeenlick tot Mossambique om water ende ververssinge te nemen, als haer de voyage lanck valt, ende ghebreck kryghen, so niet, soo loopen zy buyten het eyland van S. Laurenso, sonder haren cours op + Mossambique te nemen. Wy waren met ons vieren van ons vlote tot Mossambique, ghebreeckende alleen onsen admirael S. Philippe, die welcke hem so dicht hadde +Men can dicht onder de 1) gevoecht by de custe van Guynea, om te beter te schouwen die drooghten van Guinische custen seylen om de Brasilische + Bresilien, diemen noemt Abrollios, daer hy 'tvorighe jaer hadde op gheweest, drochten (Abrollios als ghe ‖ seyt is, dat hy daer so veel stilte kreegh, dat hy langhe tijt naer ons die ghenaemt) te schouwen. linie AEquinoctiael passeerden, ende die C. de boa Esperance met grooten storm +<18> ende onweder, ghelijck het gemeelick gheschiet die laet comen, waer door ghedwongen waren, buyten om te loopen, om d'oorsake voren verhaelt, ende quamen tot Cochin wel 2. maenden naer dat wy al tot Goa waren, ende hadden veel miserie ende armoy ghepasseert, ende veel cranckheden, als swellende beenen ende schuerbuijck etc. +
Dat 4. capittel. Beschryvinghe van Mossambique, hetwelck leyt op 15. graden aende zuydtzyde vande linie AEquinoctiael, op de custe van 2) 3) Melinde , anders van Abex ofte Abexim ghenaemt.
1) 2)
3)
+
[6b]
D.i. schuwen, in den zin van vermijden. o
Melinde ligt veel noordelijker (3 13′Z.B.). Dat Van Linschoten de geheele kust zoo noemt, is te verklaren uit het feit dat de stad Melinde de noordelijkste plaats geweest is, door Vasco da Gama op zijn tocht naar Indië aangedaan. (Zie beneden blz. 24). Abessinië (Vgl. beneden, blz. 25 v.).
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
20 1)
Mossambique is een stadt int eylandt Prasio , met een sekere, doch cleyne haven, aen die rechte zyde nae die Cabo toe hebbende die goudt 2) mynen van Sofala, aen die slinckerzyde die vertreffelijcke stadt Quiloa , 3) ende oft wel om die omgaende vlecken dese plaetse onvruchtbaer ende onghesont is, nochtans volck-rijck, om die bequaemheyt des oorts. In vorighe tyden van Mahometanen bewoont, onderworpen wesende den 2) 4) tyran van Quilo , die door zijn officier (welcke die Arabicis zequen heeten) gheregiert werden. Mossambique is een eylandeken, ligghende ontrent een half mijl van't vaste landt, in een bocht, soo dat het vaste land aende noordtzyde verder in die zee comt als Mossambique, ende voor aen ligghen noch twee andere eylandekens, ghenaemt S. Ioris ende S. Iacob, welcke comen met den uyttersten hoeck van 't vaste landt over een, ende tusschen dese twee voorste eylandekens, die onbewoont zijn, ende het vaste landt loopt men naer Mossambique, so dat die eylanden blyven aende slincker handt aent Zuyden, ende het vaste landt aende rechter handt aent Noorden, ende loopen also ontrent een cleijn mijl tot Mossambique op die zee sonder lootsman: + + want 't is diep ghenoech, ende doe drooghten ende tsandt van de zyde ‖ van + 5) <19> 'tvaste landt sietmen bescheydelicken ghenoech, om dat te schouwen. Die + 6) Tusschen de eylanden schepen ligghen so dicht by teylandt ende de fortresse van Mossambique, S. Joris ende S. Jacob datmen met een steen mach opt landt werpen, ofte wat verder, ende ligghen ende het vaste landt tusschen tvaste land endet teylandt, dat ontrent een halve mijl van malkanderen looptmen na leijt, so dat die schepen daer ligghen als oftse in een haven ofte revier laghen. Mossambique sonder Het eylandt van Mossambique is groot een half mijl int omgaen, plat landt, ende perikel. rondtom met eenen witten strand van sandt. + . Heeft veel van die Indiaensche palm ofte nooteboomen, oock heeft het sommighe + 7) Beschryvinghe der boomen van oraengie appelen, limoenen, citroenen, Indiaensche vyghen , maer vruchten ende andere van andere fruyten, diemen in Indien ghemeen heeft, zijnder weynigh te becomen; voetselen van Mossambique
1) 2) 3) 2) 4) 5) 6) 7)
Deze naam komt op de kaart van 't eiland Mozambique van Van Linschoten niet voor. o
Alias: Kiloa of Kilwa, 8 58′Z.B. besmettelijke ziekten? o
Alias: Kiloa of Kilwa, 8 58′Z.B. Arabisch ‘Sjeich’. Het zonderlinge ‘Arabicis’ van Paludanus zal wel een drukfout wezen voor ‘Arabici’ of ‘Arabes.’ duidelijk. Gesticht in 1507 door D. de Mello. Een naam voor pisang of banaan, nog lang in gebruik gebleven.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
21 1)
ooc coren ende andere greynen , rijs ende alle lijftochten ende coopmanschappen, als lijnwaet ende diergelijcke nootsakelicke waren moeten al van Indien comen. + Wat het vee ende vleesch belangende is, als ossen, schapen, geyten, verckens, hoenderen etc. vintmender by menichten, ende goede coop. Alhier vintmen oock +Schapen, diens steerten 2) so goet als een haerder schapen van vijf quartieren, hebben den steert soo breedt ende groot , datter soo veel aen te eten is als een van d'ander quartieren, ende zijn soo vet, datmense vierendeel is. + niet en can ghenutten. Daer zijn hoederen gheheel swert van veren, vleijsch en + 3) Hoenders, diens vlees so been , soo datse ghecockt schynen inckt te wesen, doch van seer goeden swart als inckt is. smaeck, ende houdense voor beter als die andere. Dese vintmen oock sommighe in Indien, maer soo veel niet als in Mossambique. De verckens is een seer kostelick eeten, ende uytermaten schoon en smakelick vleijs, so datmen by experientie + ghevonden heeft, alle andere vleys te bouen gaet, ende die krancken werde alle + vleijs verboden te eeten, uytghesondert het vercken vleys, door zijn goetheyt. [7a] + Het eylandt en heeft gants gheen soet water om te drincken, dan moetent altemael van 't vaste landt krygen, van een ‖ plaets, die de Portugesen noemen +<20> 4) Cabasera , ende ghebruijcken in die huysen groote potten, die van Indien 5) ghebrocht worden , om 't water daer in te verwaren. Die Portugaloysers hebben daer een seer schoone ende stercke fortresse, die nu eerst binnen thien oft twalef jaren volmaeckt is, ende respondeert recht teghen die voorste eylandekens ende incomst van die schepen, ende is een van die beste ende sterckste
1)
2)
3) 4) 5)
Grein kan volgens het Woordenboek der Ned. Taal betekenen: zaadkorrel, graan, korrel, zaadje, ook van andere dan graangewassen, verder: pit van boomvruchten, zaadkorrel van het z.g. paradijskoren (soort kardemom), ook hetgeen er uitziet als een graankorrel, zaadje of pit, zo een parel, ook voor kleine brokjes van edele gesteenten, ook zekere gewichtseenheid. De vetstaartige schapen zijn thans welbekend. Zij komen in verschillende landstreken voor, o.a. aan de Kaap de Goede Hoop, waar zij in 1595 de aandacht der Nederlanders van den eersten tocht naar Indië trokken: ‘De schaepen haeren staerten hebben meer smeers ende vet als aen twee ofte 3 jae 4 schaepen by ons aen haer ganse lyff hebben, wandt de staerdt werdt voor tbeste quartier gehouden ende hebben aldaer 5 quartier, twelck ongeloofflyck schynt te weesen, gelyck nochtans alsulcx alhier van dezelve verhaelt staedt, waerachtich es....’ (De Jonge, Opkomst II, blz. 300, 309). Ook op Madagaskar troffen de onzen ze bij die gelegenheid aan. Dit is niet juist; het vleesch is wit als van andere hoenders. Cabaceira, op 't vaste land van Mozambique. De groote martavanen, waarover Van Linschoten later (in 't 17de kapittel) spreekt.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
22 +
van bousel van gheheel Indien, maer hebbender weynigh geschut ende munitie noch ghereetschap op, desghelijcks gheen soldaten, dan alleenlijck den capiteijn +Beschryvinge der met zijn dienaers, die daer op woont, doch noodigh zijnde zijn gheobligeert alle fortresse, die den Portugesen hebben op die ghetroude Portugesen, die op 't eylandt woonen, welck mogen wesen 40. den inloop van ofte 50. ten hooghsten, moeten alsdan het casteel helpen bewaren, want het eylandt en heeft anders gheen beschutsel dan alleenelicken dese forteresse; die Mossambique. reste is altemael open ende vlacke strandt. Rondtom binnen het casteel zijn sommighe cisternen ofte waterbacken ghemaeckt, die altoos vol waters zijn, so datter altoos voor een jaer ofte meer water in is, noodich wesende, hoe wel zy + weynigh voor den noot sorghen, soo wel den cappiteijn, officieren ende andere + inwoonders, dan alleenlijck om goet by een te vergaderen, behaluen dese 40. De kinderen der Portugesen worden ofte 50. Portugesen ende mestisten, welck zijn van hare procreatie in Indien 1) ghegenereert, diese noemen mesticos , dat is soo veel als half gheslacht; dese misticos, dat is half werden oock mede voor Portugesen gerekent. So zijnder noch in 't eylandt van gheslacht, gheheeten. Mossambique over de drie ofte 400. stroeyen huijskens ende hutten, welcke zijn vande ingheboren van 't landt, altesamen swarten, ghelijck die van Cabo Verde, S. + Thomas ende gheheel Aethiopia; dese zijn onder subjectie vande Portugesen, + waer van sommighe houden die wet van Machomet, die welcke aleer die Verclaringe der ghedaente deses volcs, Portugesen het eylandt creghen, door communicatie vande Mooren en de Mahometisten van 't Roode Meer die wet hebben aenghenomen, ghelijcker oock ende hoe sommighe veel in die contreyen zijn, te weten die custe streckende naer 't Roode Meer toe; Machomets wet hebben maer van Mossambique opwaert naer die C. deboa Esperansa toe en hebbense aenghenomen. 2) + + gheen communicatie ghehat , al waer de swarten ‖ ende ingheboren van 't landt + noch leuen ghelijck beesten, sonder wetenschap van Godt ofte zijn gebodt. <21> + Sommige van dese swarte van 't eylandt zijn oock Christenen, ende sommighe Beschryvinghe, in wat manieren sommige deser heydenen, gaen alle ghelijck naeckt, alleenelick die mans hebben het uyterste van haer manlickheyt met een cleijn doecxken bewonden, ende die vrouwen van inwoonderen noch als beesten leven. de halue borsten tot de halue dyen met eenen cattoenen grouen doeck omwonden, ghelijckmen by haer
1) 2)
Verkeerde spelling voor ‘Mestiços.’ Dit is niet juist. Bezuiden de Zambesi is Sofala zeker door hen bezocht geworden (Devic, Pays des Zendjs, p. 87, 117, 133, enz.). Vermoedelijk zijn de Arabieren nog verder Zuidwaarts geweest, tot onmiddellijk benoorden Kaap Corrientes (Theal, Ethnography and condition of South Africa, p. 145v.)
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
23 conterfeytsels mach sien, by de figuren van Indien; dit is te verstaen van die byde Portugesen op 't eylandt woonen, want die van 't vaste landt loopen meest naect, ende somtijts die schamelheyt bedeckt, somtijts niet. Die Portugesen dryuen haer handelinghe met die van 't vaste landt in sommighe 1) dorpen naest by haer gheleghen, als Sena, Macuwa, Soffala, Cuama &c., die welcke al meest differente manieren, talen, ende leuen onder malcanderen hebben, + elck op haer seluen, ende teghens den anderen oorlooghen, ende d'eene d'andere + vanghen ende vercoopen, ende sommighe eeten menschen vleesch, als die [7b] + Macuwen ende andere. Haer meeste onderhout is van die jacht, ende van't + vleijsch van de olifanten, welcke is de oorsake, datter soo veel olyfants tanden Dese ende alle der Ethiopischer inwoondren van daer comen. hebben elck in haer Dese swarten op 't vaste landt ende door gheheel AEthiopia hebben haer dorpen ende wooninghen met haer coninghen elcke natie ofte gheslacht op haer eyghen dorpen haer seluen, so menigh dorp, so menigen coningh, ende die different in tael, manieren bysondere coningen, ghewoonten ende ende usancien, ende hebben oorloghen met haer ghebueren. Men en machse orloghen tegen 2) niet betrouwen, om dat zy geen woort ofte ghelooue houden, want voor 4. ofte malcanderen. 5. jaren waren die Portugesen van Mossambique op 't vaste landt, daerse haer daghelicksche handel mede dreuen, ende in vrede saten, meenende datse ghenoech sonder perijckel waren; maer als zy daer minst op dochten, quamen de swarten van 't landt ende overvielense ende smetense doot, sonder datter een aff quam. + Die regieringhe van 't eylandt vande Portugesen is aldus: Zy hebben alle drie + 3) Verclaringhe van den jaren eenen sonderlinghen cappiteijn, ende sconinghs facteur, ende alle andere staet des gouvernements officieren worden al gheprovideert ende ghegunt vande coninghen van Portugael der Portugesen ende hare 4) voor drie en drie jaren, 'twelck zijn persoonen, die de coningh in Indien ghedient gagien. hebben in zijn armeye, ende in recompense ende betalinghe van haer dienste + gheeft haer dese officien, een jeghelick naer zijn qua ‖ liteyt ende bequaemheyt, + al waerse hebben hare gagie ende salaris, behalven datser by conquesteren, <22> want zy doen wat zy willen den tijdt haerder residentie. De capiteijn heeft groot
1) 2) 3) 4)
Sena, aan de Zambesi; Macuwa herinnert aan Makua, dat op de kaart van Stieler als naam van een gebied ten W. van Mozambique voorkomt. Cuama ligt bij Sofala. belofte. afzonderlijke. telkens voor drie.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
24 1)
profijt, want daer is noch een ander fortresse, ghenaemt Soffala , 'twelck leyt van Mossambique naer die C. deboa Esperansa, tot 120. mylen. By de selfde is een 2) 3) seker myne, ghenaemt Monomotapa , in welck landt leyt een groot lack , waer uyt + 4) men seyt die reuier Nilus haren oorspronck te hebben , als oock die groote ende vermaerde reuier van Cuama ofte Niger, die tusschen Soffala ende Mossambique +De Goutmynen by 5) in die zee loopt , in wiens gront ende sant goudt geuonden wert. In dese myne Monomotapa seer profytelick voor de van Monomotapa wort veel goudt gheuonden, ende noch ander goudt, dat de Portugesen. 6) Portugesen noemen goudt van Botongo en ouro em po , ofte stof gout, want is ghelijck sandt so cleijn, maer is van de beste alloy, dat in gheheel Orienten gheuonden wort. 7) Op dese fortresse van Soffala heeft die capiteijn van Mossambique zijn factuer , ende sendt daer jaerlicks henen twee oft drie mael seeckere schuyten, ghenaemt 8) pangajos , welcke gaen langhs die custen heen, ende halent goudt, ende brenghen het tot Mossambique. Dese pangaios zijn ghemaeckt van licht hout, ende aen malcanderen ghenaeyt met coorden, sonder eenen yseren naghel te hebben. Men affirmeert, dat die myne van Angola aen d'ander zyde van Africa niet verre en is vande myne van Soffala voorseyt, ende en souden gheen dry hondert mylen verscheyden van een ligghen, ende gheschiet dickwils datter swarten zijn ghecomen van Angola naer Soffala over landt. Daer zijn swarten, die d'ander draghen op haer rugghe, ghelijck beesten, ende zijn daer toe ghewent, desghelijcks andere dinghen, ghelijck oft peerden, muylen oft esels waren; ick hebber ghesproken ‖, diese ghesien hebben, daer van daen + comende. +
[8a] <23>
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8)
Sofálah is 't Arabische Saflá, laag (grond, enz.) Over Monomotapa en de Portugeesche aanrakingen daarmede, zie men Theal, The Portuguese in South Africa p. 122, 179v. meer. De bronnen van de Nijl liggen inderdaad heel wat noordelijker dan de streek, waar op de kaart in Linschoten's werk ‘Monomotapae Pars’ staat. ! Zie Bocas de Cuama op kaart II van ‘Itinerario’ III. In den oorspronkelijken tekst staat Botongoen onroēpo; onro een drukfout voor ouro; ‘ouro em po’ is ‘goud in stof, stofgoud’; Botongo is nog niet met zekerheid verklaard. factor, factorijhouder. Van ‘pangaio’, meervoud ‘pangaios’, dat o.a. ook bij Camões, Lus. I, 92, voorkomt, is nog geen volkomen bevredigende verklaring gevonden. Volgens een mededeeling van den Heer Rouffaer zou het een vervorming en begripsuitbreiding van Mal. ‘pengajuh’, pagaai, zijn.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
25 Keerende weder op die regieringe vande Portugesen ende haer capiteynen, so is + die capiteijn alleenlijck zijn profijt binnen den tijt van 3. jaren over die 300. duysent ducaten, dat zij 9. tonnen schats, ghelijck den tijt, als wy daer laghen, die capiteijn +De capiteijns soldye 1) Nuño Velio Pereira ons selfs ghetuijghden, en dit meest in goudt, dat van Soffala bedraecht 300, duysent ducanten. ende Monomotapa comt, als gheseyt is. Van Mossambique wort naer Indien 2) ghevoert gout, ambargrijs , ebenhout ende yvoren, ende veel slaven ende slavinnen, diemen naer Indien voert, om datse die sterckste zijn van gheheel Orienten, om het vuijlste ende grofste werck te doen, waer toe zyse alleen ghebruijcken. Men vaert van hier maer eens jaers naer Indien, inde maent van Augustus tot half September, overmidts datmen in geheel Indien moet varen met monssoyns, dat is met ghetyden vande jaer, diese also noemen vande winden, die sekere maenden in 't jaer wayen, waer mede zy haer rekeninghe maken om te gaen ende comen van d'een plaets op d'ander; ende men is in 't gemeen onder wegen van Mossambijcke tot die custe van Indien 30. daghen, luttel min ofte meer, ende als dan blyven in Indien tot die maent van Aprilis. Dan comt weder de wint ofte monssoen naer Mossambique toe. In somma datter alle jaer gaet ende comt een schip van des capiteijns wegen, die zijn coopmanschap drijft, ende niemant en mach daer traffikeren, dan alleenelick die daer tot Mossambique woonachtigh ende getrout zijn, want onghetrout en moghender niet blyven door particulier privilegien vande coningen van Portugael, 3) om dat het landt bewoont ende onderhouden souden worden . Achter Mossambique 4) 5) streeckt Paep Jans landt , datmen aldaer noemt het landt van Abexynes, waer van dese custe van Mossambique tot
1) a) 2) 3)
4) 5)
Nuño Velho Pereira was toen voor de tweede maal goeverneur (capitão) van Mozambique. a) Vgl. Theal. op. c. I, 352, 383, 399 . , , () . Zie 70e capittel. Deze maatregelen hebben niet het gewenschte gevolg gehad, ondanks de groote privileges welke aan gehuwde Europeesche immigranten verleend werden. Vgl. Theal, The Port. in South Africa p. 177, 186v. Waarsch. = streckt. Eng vertaling (I 34): ‘lyeth the countrey of Prester John’. Het is bekend dat de Portugeezen in de tijden hunner eerste ontdekkingstochten het rijk van den geheimzinnigen z.g. Priester Johannes vereenzelvigd hebben met Abessinië, dat trouwens nog in de 17de eeuw als Regnum Presbyteri Johannis bekend stond. Zie Danvers, Portuguese, I, p. 305. Vgl. De Lannoy et Vander Linden: Histoire de l'expansion coloniale des peuples europeens, Port. et Espagne, p. 61.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
26 het Roode Meer toe ghemeenlick ghenaemt wort die custe van Abex, om dat die van Paep Jans landt, dieder veel in Indien comen, sommighe slaven, ende een deel vrye, daer voor boodtsghesellen dienen op die Portugaelsche schepen, die haren + handel van d'een plaets op d'ander dryven, wiens ‖ conterfeytsels, als oock haer wet, leven ende usancien hier naer volghen, by de figuren van Indien. Dese custe +<24> van Abex wort oock vande Portugesen ghenaemt die custe van Melinde, om datter een stadt ende Coninghrijck aen leyt, alsoo ghenaemt, welcke was die eerste stadt ende coningh, die de Portugesen met vrientschap, sonder bedrogh, ontfinck 1) 2) in haer eerste ontdeckinghe , waer in de selfde noch persevereert . Wy laghen tot Mossambique stil 15. daghen, ons versiende van water ende verversinghe, ende van alle noodtdurft, in welcken tijdt ons veel volcks kranck wert ende af storf, door de onghewoonheyt vande lucht, ende is van zijn selven een 3) onghesont landt ende sware lucht, door die groote ende ontallighe hitte. Den 20. Augusti zijn wy weder tseijl gegaen, altemael in companie, te weten die vier schepen van ons admiraelschap van Portugal ende noch een schip vanden capiteijn van Mossambique, die zijn drie jaren uyt waren, met namen Don Pedro de Castro, in wiens plaets ghecomen was die boven ghenoemde Nuño Velio Pereira. Den selfden capiteijn Don Pedro ginck met zijn Huijsvrouwe ende familie in zijn schip naer Indien, want d'ordonnantie van den coningh hout, dat naer de drie jaren + van haer regement ende officie moeten noch drie ander jaren staen tot ghelieven vande viçorey van Indien ende dienste vanden coningh, op haer eyghen costen, +[8b] eer zy mogen naer Portugael keeren, ten waer dat zy particulier patenten brochten van den coningh, te moghen terstont haerder officijs jaren voleyndt hebbende naer Portugael keeren, 'twelck weynigh gheschiet, dan door groot faveur. Ende ooc en mach niemandt uyt Indien reysen, ten zy
1) 2) a) 3)
Een dichterlijke beschrijving van de vriendelijke ontvangst van Vasco da Gama te Melinde komt voor bij Camões, Lus. II, 57, sqq. Nog in 1585 hielpen de Portugeezen den Mohammedaanschen bestuurder van Melinde, om a) den aanval van een talrijken naturellen-stam te weerstaan (Theal, op. c. I, p. 353) . () . Z.v.a. overgroote.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
27 met oorlof ende paspoort vande viçorey; sonder dat wort het belet, ende scherp daer op toeghesien. Den 24. Augusti, des smorghens, hebben wy ghesien twee eylanden, die ghenaemt 1) 2) zijn Insula de Comora ende Insula van Don Ian de Castro . Het eyland Comora leyt van Mossambique 60. mylen noordwaerts aen op 11. graden; aende zuydt zyde is een seer hoogh landt, so dat wijt in eenen gheheelen dagh niet en costen uit het + ghesichte seylen met goeden wint. Op den selfden dagh zijn die sche ‖ pen weder van malkanderen ghescheyden, naer ouder ghewoonten, om oorsake als ghestelt +<25> is. Den 3. September hebben wy weder de linie AEquinoctiael ghepasseert, die 3) welcke loopt tusschen Melinde ende Brava , steden liggende op die custen van Abex, ende die linie is van Mossambijcke Noordwaerts 230. mylen. Ende van die linie tot C. de Guardafum, achtervolghende die selfde custe, zijn 190. mylen, ende leyt op 12. graden aen 't Noorden vanden AEquinoctiael. Op dese custe tusschen Mossambique ende C. de Guardafum ligghen dese stede, te weten Quiloa, in 4) voortyden Rapta gheheeten, Mombassa, een stadt, ghelegen in een cleijn eylandeken van derselvigher name, twelck die rhee maeckt van verre met hooge 5) sandt duynen - heeft een haven met twee vastigheden beschermt -, Melinde, Pate , 6) Brava, Magadoxo , ende elck is een coninghrijck op zijn selven, ende houden die wet van Machomet. Het volck is wat vaelder van couleur als die van Mossambique, met glat hayr, hebbende hare stede, regieringhe ende policyen als die van Arabien ende andere Machometisten. Desen voorseyden hoeck, ofte C. de Guardafum genaemt, is het eynde van de custe van Abex ofte Melinde. Ende by desen hoeck oost noordoost aen, te zeewaert in, 20. mylen van land, leyt het vermaerde eylandt Socotora ghenaemt, al waer men vint aloe, die van dit eyland haer name heeft aloe Socotorina, welck is die allerbeste, is dicht ende vast, ende van daer naer alle weghen vervoert. Ende by desen hoeck ende eylandt beghint
1) 2) 3) 4) 5) 6)
Versta: Gr. Comoro. Waarschijnlijk 't eiland Johanna. o
Brava of Barawa, op 1 7' N.B. Het is bekend dat het Rhapta van de Grieksch-Alexandrijnsche geografen (inzonderheid Ptolemaeus) is vereenzelvigd met Quiloa (vgl. Devic, Pays des Zendjs, p. 23, 38). o
Patta, ten N.O. van Witu, op 2 5' Z.B. Mogadisjoe.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
28 1)
+
den mont ofte inganck vande estreyto de Meca, om dat binnen aende zyde van + 2) Alhier hangt Mohamet in Arabien de stadt Meca light, alwaer het lijf van Machomet hanght in een yseren 3) een ysere kist. kiste in de locht, onder eenen hemel, ghemaeckt van seijl-steen , welcke groote 4) besoeckinghe ende bevaert heeft vande Turcken ende Mooren . Desen inganck wert oock ghenaemt het Roode Meer, niet dat het water root is, dan alleen dat daer 5) rosachtighe berghen om ligghen, root marmor gheven, ende om dat het sandt van + de gront tot ‖ sommighe plaetsen rootachtigh is, ende is het selfde, daer Moyses + met die kinderen van Israels drooghs voets door ghinghen. Vanden hoeck ofte <26> C. de Guardafum die engte binnewaerts in tot Sues, eertijts Arsynoe ghenaemt, ('twelck is die uyterste stadt, daer die enckte ofte estreyto voleynt) zijn 360. mylen, ende van daer overlandt tot die Midlandtsche Zee van Italien zijn 90. mylen. Die 6) estreito ofte enckte is in 't incomen ende oock binnen op zijn breedtste 40 mylen, + ende op sommighe plaetsen smalder. Heeft oock veel eylanden, ende aen d'een + zyde, te weten binnewaerts by Sues aen 't Noorden, woest Arabia, ende aen [9a] 7) d'ander zyde zuydwaerts AEgypten , daer die revier Nilus door loopt, ende wat 8) leegher naer die zee van Indien Arabia Felix , en aen d'ander zyde daer teghen over het landt van Abexynes ofte Paep Jans landt. Op den hoec van Arabia Felix, int incomen vant Roode Meer, hebben die Portugesen eertijts een fortresse ghehadt, 9) ghenaemt Aden, maer zijnse nu al quijt , waer door dickwils die Turcken die enckte van 't Roode Meer afcomen met galleyen, die in Sues ghemaeckt worden, ende doen veel quaets aende custe van Abex ofte Melinde, als wy op zynen tijt sullen verhalen. Die linie weder ghepasseert zijnde, hebben die Noord sterre weder ghesien, die wy vande custe van Guinea van 't eylandt S. Tomas tot op desen tijt niet ghesien en hadden.
1) 2)
3) 4) 5) 6) 7) 8) 9)
Estreito (Port.) = ‘zeeëngte’. Het is bekend dat Mohammed begraven is te Medina, niet te Mekka. Het is vreemd dat Van Linschoten de legende herhaalt, terwijl een vroegere reiziger, Varthema, reeds het juiste bericht gegeven had (ed. 1517, fol. 10, b.). magneetijzersteen. De term ‘Mouro’ wordt door de Portugeezen vooral toegepast op de Mohammedanen van Indië, maar is ook in gebruik voor Mohammedanen in 't algemeen. Hierachter waarsch. weggelaten: die. Hier wordt dus de golf van Aden erbij gerekend. Eigenaardig uitgedrukt! Arabia Felix is eigenlijk de term voor Jemen. Na een twistappel te zijn geweest tussen de Portugezen en de Arabieren was Aden in de macht van de Turken gekomen.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
29 1)+
Op den 4. September hebben wy een schip van onze companie ghesien ende met hem gesproken, ende was S. Francisco en bleef by ons tot op den sevensten; +Den 4. Septembr, sagen wy het schip S. doen quamt weder uyt ons ghesicht. + Franciscus. Den 13. saghen wy weder een schip, ende was S. Iacob, en liep ons weder + uyt het gesicht, sonder te willen spreken. Den 13. sagen wy het + schip S. Jacob. Den 20. September hebben wy sien dryuen in zee veel slanghen, zijnde vande + 2) Den 20. sagen wy veel groote als ael, ende ander tuijch ghelijck schammen van visschen, waerom het + slangen, een teecken van die Portugesen noemen vintijns, dat zijn ‖ halve realen van silver, Portugaelsche die custe van Indien. munte, om dat het een ghelijckenisse daer van heeft. Dese dryvender met grooter + <27> menichte, ende is een seker teecken van die custe van Indien. Een weynigh daer nae hebben wy landt gesien, met groot remour ende blyschap, ende wierpen het 3) loot uyt, ende vonden grondt op 47. vadem, ende was het landt van Bardes , welck is den uytersten hoeck vande mont ende revier van Goa, wesende vande stadt ontrent 3. mylen. Het is een hoogh landt, alwaer die schepen van Indien anckeren ende lossen, ende van daer met schuyten het goet ghevoert wert naer de stadt toe. Wij anckerden dien dagh inde zee buyten, ontrent 3. mylen vant land, overmitdts dat het stil, ende de vloet verloopen was, doch ist sonder perijckel, ende heeft over al eenen schoonen ende suyveren grondt om te anckeren, want het begost doen 4) aldaer somer te worden. 5) Den 21. des anderen daeghs zijn ons veel schuyten, ghenaemt almadias , aen boort gecomen, brenghende veel ende allerhande ververschinghe van 't land, als + versch broot ende fruyten, ettelijcke waren Indianen, die Christenen zijn. Desghelijcks quam daer een galleye aen boort om den aerts-bisschop te halen, +Den aertsbisschop wert 6) met een galley aen landt ende brochten hem op een plaets, ghenaemt Pangijn , welck is half gebrocht.
1) 2)
3)
4) 5) 6)
gezelschap. Opmerkelijk dat dit woord, blijkbaar verbasterd uit Latijns squama, bij Kiliaan ontbreekt. Het gewone woord was in alle Nederlandsche gewesten zonder twijfel ‘schubbe.’ Welke voorwerpen de schrijver op 't oog heeft, blijkt niet. Bardes of Bardees, een Kanar. vervorming van Skr. ‘paradeça’. Dit kan ‘vreemd land’ beteekenen, maar dewijl in 't Kanar. bara ‘grens’ beteekent, zal het woord te nemen zijn in den zin van grensland, land op de grens van Kanara. De Portugeezen noemden 't regenseizoen op de Westkust (Mei tot September) ‘winter’ en de rest van 't jaar ‘zomer.’ Vgl. Barros, Dec. III, 4, 7. Port. en Spaansch ‘almadia’, Fransch ‘almadie’, benaming voor een klein vaartuig, oorspronkelijk een Arabisch woord voor ‘vlot’. (Vgl. Hobson-Jobson, p. 15). Panjim (Nova Goa) is de latere hoofdstad van Port. Indië. Het oude Goa, door de Portugeezen veroverd in 1510, werd al spoedig tot hoofdstad verheven. Het heeft tijden van bloei gekend, doch reeds in de 17de eeuw begon 't verval; in 1759 verlegde de toenmalige onderkoning zijn residentie naar Panjim (Pangi), dat echter eerst in 1843 wettelijk tot hoofdstad van Port.-Indië verklaard werd (Danvers, Report, pp. 4, 5, 106, 107; Portuguese I, p. 189; II, pp. 436, 442, 442; Hunter, Gazetteer, XII, pp. 251 v).
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
30 1)
weghen die stadt Goa ende die ree van Bardes , ende leyt aende selfde revier, al 2) waer hy ghevisiteert, versocht ende willecom geheeten worde vanden viçorey van 3) Indien Don Francisco Mascarenias ende van alle die eedelen ende heeren vant landt, soo weerlick als geestelick. Die regeerders vande stadt baden hem aldaer te willen vertoeven 10. oft 12. daghen, om ghereetschap ende preparatie te maken om hem met behoorlijcke ende ghewoonlijcke solemniteyt ende triumphe inde stadt te ontfanghen, twelck hy haer verwillichde. Den selfden dagh des na middaegs zijn wy in die revier gheloopen op de ree onder 'tland van Bardes, wesende den 21. September anno 1583., zijnde + verloopen 5. Maenden, 13. daghen, nae dat wy uyt de ‖ revier van Lisbonen tseyl + + [9b] ghegaen waren, hebbende 15. daghen stil gheleghen tot Mossambique, twelck + een vande voorspoedighste reyse was, alser in veel jaren te voren ende daer na <28> gheschiet zijn. Wy vonden daer het schip S. Laurenso, dat daegs voor ons ghecomen was. Den 22. is ghecomen het schip S. Iacob, sanderen daeghs daer nae het schip S. Francisco. Daer waren op ons schip ghestoruen vande geheele reyse 30. persoonen, onder welcke waren sommige slauen ende eenen Hooghduytsch, die een trawant vanden coningh van Spaengien geweest hadde; niet teghenstaende hadden altemael d'een duer d'ander eens oft tweemael sieck gheweest, ende ter ader ghelaten. Dit is ghemeenlick die somma vande dooden, die op die schepen steruen, luttel min ofte meer. Het is gebuert ouer 10. oft 12. jaren, datter een viçorey naer Indien troc, 4) met namen Ruy Lorenso Detavora , die welcke hadde op zijn schip 1100. mannen, ende daer quam een sterfte onder, so datter 900. af ghestoruen ende ouer boort waren al eerse tot Mossambique quamen, daer den selfden viçorey mede een af was, doch was een sieckte extraordinario, ende is te geloouen, dat die menichte vant volc heeft die sieckte ende peste ghecauseert, waerom
1) 2) 3) 4)
Volgens Linschoten's kaart ligt Panjim toch verder van Goa. Het ligt ook inderdaad heel dicht aan zee. bezocht. = Mascarenhas. Ruy Lourenço de Távora zeilde in 't begin van 1576 als benoemd onderkoning uit, maar stierf niet ver van Mozambique (Danvers, Portuguese II, p. 40).
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
31 hedendaeghs die schepen soo veel volcks niet meer en nemen, want hebben noch qualick ghenoech, haer van stanck ende vuyligheyt te reynighen. Den 30. September is den aerts-bisschop, mynen heere, met grooter triumphe ende feeste in de stadt van Goa ghehaelt, ende van die edelen ende regeerders + des landts in de groote kercke ghebracht met een Te Deum laudamus &c., ende + naer ander veel ceremonien ende ouder usancien hebben hem in zijn palleys Den aertsbisschop is seer triumphantelycken gebracht, twelc staet dicht by de selfde kercke. binnen Goa inghehaelt. Den 20. Nouember is onsen admirael, het schip S. Philippe, eerst in Cochin ghecomen, sonder yewerts landt te nemen, naer dat zy veel moeyte ende armoey ghepasseert hadden, oorsake voren verhaelt, ende 7. maenden en 12. daghen onderweghen hadde gheweest. Int leste van die selue maent Nouembris zijn die schepen weder van Goa gheuaren na die custe van Malabar ende Cochin, om aldaer haer ladinge te nemen van peper 1) ende andere speceryen, sommighe laden aende custe van Malabar, als tot Onor , 2) + Mangalor, Cananor &c., ende sommige tot Cochin , die altoos twee schepen haer volle ‖ ladinge van peper mogen geuen. Cochin leyt van Goa zuydwaert ontrent +<29> 90. mylen. De schepen lossen alle haer Portugaelsche waren binnen Goa, alwaer die coopluden ende factoren haer residentie hebben, ende van daer gaen die schepen haer ladinge van peper nemen lancks die custe ende tot Cochin, als geseyt is; ende laden int ghemeijn elck schip 8. duysent quintalen peper, ghewicht van Portugael, luttel min ofte meer, elck quintael is 128. pont; alsdan comense naer Cochin, waer oock die factoren comen, ende laden daer naghelen, canneel ende 3) andere drooghe ende Indiaensche waren, als ick in mijn wederom reyse alles int particulier sal verhalen van haer ladinghe ende ordonnantien van dien. Inde maent Januarius ende Februarius anno 84. zijn die schepen met haer ladinghe weder van Cochin ghetrocken, d'een voor ende d'ander na, naer Portugael, + alwaer mijn broeder mede ginc, om die obligatie van zijn officijs wegen van 't schip, + ende ick bleef by mynen heere in Indien noch sommighe jaren, om te [10a]
1) 2) 3)
Onore, Honore of Honavar. De tegenstelling, die Linschoten maakt tussen Malabar en Cochin, doet wonderlijk aan. Vgl. de Latijnse vertaling p. 9: & caetera Aromata Indie.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
32 ondersoecken die manieren, wesen ende ghedaenten vande selfde landen, lieden, vruchten, waren ende coopmanschappen, ende andere dinghen, als ick alles op zynen tijt na de waerheyt, slecht ende eenvoudigh verclaren sal, soo ick het selfs meest met mynen oogen hebbe gesien ende ghenoteert, ende van andere gheloofweerdige persoonen, so Indiaensche als volcken daer ontrent woonachtich, neerstigh ondervraecht, ghelijck oock die fame ende nageleghentheyt hem selfs aldaer ghenoech openbaer met die daghelijcksche ghemeenschap ende communicatie vande omligghende landen ende ghebueren, die onder malkanderen 1) haer traffijcken ende handelinghe dryven, als dese onse landen met Oost-landt , Enghelandt, Vranckrijck, etc. doen, ende oock alles van die Portugesen bevaren, 2) ende daghelicks versocht wort. Aleer ick beginne die beschryvinghe van Goa ende van die Indianen, haer manieren, traffiken, vruchten, waren, ende ander dinghen, om beter te moghen verstaen die streckinge van die landen ende custen, ghelegen aen de zyde van Orienten, tot die leste ende uyterste palen van China, die de Portugesen ontdeckt ende bevaren hebben, met die eylanden van dien, wil ic eerst een corte sommarie stellen van die orientale custen, beginnende van 't Roode Meer ofte de Arabische Zee, van die stadt Aden tot China toe, achtervolghende die beschryvinghe van de custe voren gheroert. ‖ +
Dat 5. capittel Vande custe van Arabia Felix, ofte 't Roode Meer, tot het eylandt ende fortresse van Ormus. Annotatio D. Pall.
+
<30>
Aden is die aldersterckste ende schoonste stadt van vruchtbaer Arabien, 3) in een valeye gheleghen, aen d'een zyde met stercke mynen , aen d'ander zyde met berghen besloten, daer op vijf casteelen, in welcke men 4) dagelicks wacht ende vuerwerck hout, om die veel-
1)
2) 3) 4)
Vgl. de Engelse vertaling (I 42): ‘as also the report and fame thereof is nowe sufficiently spread abroade throughout the worlde by divers of our neighbour countries and landes which traffique and deale with them, namely our countrey, the East Countries,’ etc. ‘Nageleghentheyt’: nabijheid; ‘openbaer’ zal wel ‘openbaert’ moeten zijn; ‘Oostlandt’: Oostzeelanden. bezocht. De Latijnsche vertaling (1599) heeft ‘muris,’ dus ‘met muren’. Dit woord heeft misschien betrekking op het branden van vuur als teken voor de schepen des nachts.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
33 voudigheyt der schepen, so af ende aengaende. Die stadt is groot 6000. huysen, daer die van Indien, Persen, AEthiopien ende Turcken veel handels dryven, ende sulcks om die overdadighe hitte van den dagh meest des nachts ghedreven wort. Een steen worp van die stadt is een bergh met een groot casteel, daer op den gouverneur zijn wooninghe heeft. In vorighe tyden was dese stadt op 't vaste landt, maer nu door 1) menschen arbeyt een eylandt ghemaeckt. A den leyt aende noordt zyde in 't incomen van 't Roode Meer, aende custe van Arbia Felix, ofte vruchtbaer Arabien, ende streckt 60. mylen meer binnewaerts dan den hoeck ofte C. de Guardafum, d'uyterste streckinghe vande custe van Abex ofte Melinde, als wy voren verclaert hebben, overmidts dat die custe van Arabien, die zijn beghinsel neemt van Aden, soo veel meer binnewaerts comt. Aden leyt op 13. + graden aende noordt zyde, ende van daer streckt die custe noord oost ten oosten, + 2) Opten bergh Dorsira valt tot die C. de Rosalgate , welcke leyt op 22. graden, ende is den uytersten hoeck nimmermeer reghen. van die custe van Arabia Felix, aende Indiaensche Zee, en is van Aden 240. 3) 4) mylen. Die stadt Aden confineert metten bergh genaemt Darsira , de welcke men + affirmeert te wesen van louter steen clippen ende rootsen; ten regenter nummermeer. Dit volck van dese custe in Arabien zijn vael van coleur, by naest +[10b] als die vande custe van Abex oft Melinde. Uyt dit landt brenghtmen peerden, die + seer goet zijn, naer Indien in grooter menichte, als ooc wieroock, myrra, balsem, bal ‖ zem-hout ende vruchten, ende sommigh manna ende andere welrieckende +<31> waren ende cruyden. Zy onderhouden de wet van Machomet, naer uytlegginghe 5) vande Persianen .
1) 2) 3) 4)
De Latijnsche vertaling heeft ‘nunc hominum industriâ in speciem Insulae redacta jacet.’ Arabisch: ‘Rās al hadd’. Vgl. Latijn confinis = aangrenzend. Camões (Lus. X, 99) heeft:
‘Olha as portas do estreito, que fenece No reino da secca Adem, que confina Com a serra d'Arzira, pedra viva, Onde chuva dos ceos se não deriva.’
5)
Het eilandje Sirah, dat hier bedoeld schijnt, ligt tegenover de stad Aden. Op zijn kaart van Arabië plaatst Van Linschoten ten Oosten van Aden Darsina, wat overgenomen is door de Hollandsche kartografen der 17de eeuw, terwijl Darsina (Darsira, Arzira, Sirah) niet voorkomt bijv. op Italiaansche kaarten van ± 1554 en 1562, gereproduceerd in Remarkable Maps I, I, 11. D.i. volgens de opvatting der Perzen, die aanhangers zijn van de Sjiïtische secte der Mohammedanen, in tegenstelling van de Arabieren, Turken, Javanen, Maleiers enz., die Soenniten zijn.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
34 Van die C. de Rosalgate binnewaerts, die custe vervolgende noorwest aen tot die 1) C. de Moncadon, eertijts Asabora ghenaemt, zijn 70. mylen. Desen hoeck leyt recht teghen over het eylandt Ormus op 26. graden. Alhier beghint den inghanck van die enckte van Persen, ghenaemt Sinus Persicus, ende het eyland van Ormus leyt tusschen beyden, hebbende aen d'een zyde Arabien, ende aen d'ander zyde vant Noorden Persen. Heeft in de breete 20. mylen. + Vande C. de Moncadon vervolgende die Arabische custe binnewaerts tot het + 2) In 't eylandt van Ormus eylandt van Barem zijn 80. mylen, ende leyt op 26½. graden. Alhier heeft die werden de beste peerlen Portugeesche capiteijn van Ormus zijn facteur van sconinghs weghen, ende van gants Orienten worden ghevist die beste peerlen van gheheel Orienten, welck zijn die rechte, gevonden. diemen noemt orientales. Vervolghende die custe van Arabien van Barem binnewaerts tot het binnenste 3) ende uyterst vande enckte van Persien, ofte Sino Persico, leyt die stadt Balsora ; zijn 60. mylen. Dese stadt leyt op 30. graden, ende een weynigh bouen daer comen + die twee revieren Tigris ende Euphrates in den anderen, ende loopen by Bassora + in die bovenghenoemde Sino Persico. Hier ontrent staen noch veel ruynen van Het Paradys heeft oudt Babilonien, ende na veele gheleerden gissinge is hier ontrent ooc gheweest ghestaen ontrent Bassora. het aertsche Paradijs. Van die stadt van Balsora loopt die custe wederom aende noordt zyde naer Ormus, welck behoort onder het gebiet van Persien. Dese Sinus Persicus is byde 40. mylen breet, luttel min ofte meer, ende heeft veel eylandekens, ende inden inganck leyt het vermaerde eylandt van Ormus, daer die Portugesen een fortresse hebben, ende woonen met die ingeboren vant eyland onder een, ‖ ende hebben haren capiteijn + ende andere officieren, voor drie ende drie jaren, als die van Mossambique. +
<32>
1)
D.i. Mosandam (Mussendom, Musandim) en Asabon. Ptolemaeus (VI, 7, 12) heeft:Μέλανα ὄϱη ϰαλούμενα ' Ασαβῶν. Camões (X, 102) heeft:
Olha o cabo Asabóro, que chamado Agora é Moçandão dos navegantes.
2) 3)
Uit den vorm moet men opmaken dat Van Linschoten uit Camões geput heeft. Op Van L.'s kaart leest men niet Moncadon, maar C. de Moasandaon. Bahrein. Balsora komt meermalen voor naast Bassora (vgl. Hotz, Roobacker blz. 394). Op de kaart plaatst Van Linschoten Baçora (sic) op de Westkust van den zeeboezem, en daartegenover op de Oostkust Bassera (sic). Vgl. Hotz, op c. blz. 336.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
35
Dat 6. capittel. Van 't eylandt ende stadt van Ormus. Ormus leyt op het eylandeken 1) Geru, in vorighe tyden Ogyris gheheeten. Ormvs is een eylandt ende coninghrijck, 'twelck die Portugesen onder tribuijt ghebracht hebben, al waer noch haren coningh zijn residentie heeft, te weten, buyten + die stadt van die Portugesen , onderhoudende die wet van Machomet. Het volck is + wit gelijck als die Persianen. Het is aldaer een ghemeen ghebruijck, dat die De coninghen van Ormus doen haer naeste coningen worden, doen terstont alle haer broeders ende het naeste manlicke gheslacht der coninghs bloet d'ooghen uyt steken, welcke worden daer naer alle haer leven rijckelick onderhouden, om datter een wet is in Ormus, dat gheen blinde persoon manspersoonen d'ooghen uyt steken om haer eygen en mach voor coningh ontfanghen worden noch regieren, waeromme zyse alle regement te versekeren. + doen blinden, om versekert te wesen in haer regiment, ende ooc om te schouwen alle oproer ende tweedracht, ende haer landt in peys ende vrede te besitten. Het +Hier groeyt noch groen + eylandt is ontrent drie mylen groot, seer clipachtich ende vol steen-rotsen ende loof noch cruijt, ende de gants onvruchtbaer; heeft niet een groen loover ofte cruijt, noch soet water, dan muren der huysen zijn van soutsteen gemaect. alleen steen-rootsen van louter sout, soo dat die mueren vande huysen van + [11a] sout-steen zijn gemaeckt. Heeft van zijn seluen niet, dan dat het van 't vaste landt, van beyde zyden van Persen en Arabien ende vande stadt Bassora ontvangt, ende om die ghelegentheyt ende bequaemheyt van 't eylandt so isser alle dingen in grooter abondantien, ende een seer grooten handel, want heeft die stapel van ++ geheel Indien, Persen, Arabien ende Turckyen, ende alle die omligghende plaetsen ende ‖ contreyen, ende in 't ghemeen ist vol Persianen, Armeniers, Turcken ende +Veelerley speceryen ende edel gesteenten van alle natien, ende oock Venetianen, die haer daer gheneren met allerhande Ormus in verscheyden speceryen ende edel ghesteenten, dieder in groote landen vervoert. + <33>
1)
Ogyris, ‘Ωγνϱις bij Strabo XVI, 3, 767. Doch het is twijfelachtig of Paludanus met recht Ogyris met Geru (Djerun) vereenzelvigt. Veeleer schijnt Djerun het Organa van Nearchus, den vlootvoogd van Alexander den Groote (325 v. Chr.) te wezen (vgl. Hotz, Roobacker, blz. 380). De vraag of met Organa en Ogyris soms hetzelfde eiland is bedoeld, heeft reeds lang de geleerden bezig gehouden; zie o.a. Vincent-Billebocq, Néarque, p. 362 ss. Ook op het vaste land van Perzië lag een plaats Ormuz ('t Harmozeia van Nearchus). De bevolking daarvan schijnt tegen 't einde der 13e eeuw naar 't eiland verhuisd te zijn. (Vgl. Vincent-Billebocq, op. c.p. 341, s.; Yule, Marco Polo, I, 110 ff. 121).
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
36 menichte werden ghebrocht van Indien, ende van daer ghesonden over landt naer Venegien, ende vervoert door gheheel Turkyen, Armenien, Arabien, Persen ende alle weghen. Ende worden wederomme ghebracht allerhande waren vande selfde 1) landen, te weten van Persen, uyt het landt ghenaemt Coracone, ende Dias ende + 2) ander plaetsen veel rijcke tapetten, diemen alcatiffas noemt, van Turckyen + allerhande soorten van camelotten, van Arabien veellerhande waren van Veelerley speceryen, 3) cruyderen voor de apoteeckers ende cruydeniers , als sanguis draconis, manna, cruyden ende myrrha, wieroock ende dierghelijcke, veel excellente peerden, die seer goet zijn orientaelsche peerlen uyt verscheyden landen nae 4) van baren , allerhande ende seer excellente orientaelsche peerlen van Mascatte, Ormus versonden. een haven, ghelegen tusschen die Caep van Roselgate ende Moncadon aende 5) custe van Arabien, veel razyne, veel soorten datelen , ocker-noten ende mermelladen, die van Ormus naer Indien ghevoert werden, ende gheheel Indien met vervullen. Desghelijcks het ghelt, ghenaemt larynen, twelck is twee-beenigh, + lanckwerpende, ghelijck een gheslaghen silver-draet, omghebuijcht met sekere + 6) Sonderlinge maniere van cleyne characteren, wort in Persien ghemunt op een plaets, ghenaemt Lary , silver gelt uyt Persen in van fijn silver, en dat in soo groote menichten, datter eenen grooten handel met Indien verhandelt. ghedreven wert, ghelijck als met andere coopmanschappen, oorsake des grooten winst, die daer op is, ende gelden in Indien seer hoogh. Ende om te verstaen d'oorspronck van so grooten handel ende vergaderinge van volck in 't eyland van Ormus so ist te weten, dat alle jaren comen twee vergaderinghe van volck over + 7) landt, diemen caffiles ofte caruanen heeten, en comen van die stadt Alleppo uytet + landt van Suria, drie dagh reysens van die stadt Tripoli, die ghelegen is op den Jaerlicx twee groote tochten van 5000. oft oeuer van de Middellandtsche Zee. Deze vergaderinghe oft caffyla houdt dese 8) 6000. cooplieden. naervolghende oorden , te weten: alle jaren in de maenden April ende September so isser gheordineert eenen oversten capiteijn ende sommighe hondert janitseren, die welcke convoyeren die voorsz. caffyla
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8)
Chorosan en?. Op Linschoten's kaart komt de spelling Corasan voor. Een soort karpet. Arabisch al-katïfah, overgegaan in 't Portugeesch en Spaansch. De oude betekenis van dit woord! Vgl. Eng. vertaling (I 47): ‘for breeding’. Er staat: ‘van veel soorten datelen’. D.i. Lar, in de Perzische provincie Laristan. Vgl. Hobson-Jobson, art. Larin. Caffiles, mv. van caffila, van Arab. ‘kāfilah,’ ‘une troupe de voyageurs, une caravane’ (Dozy-Engelmann, Glossaire p. 244). orde.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
37 +
tot die stadt van Bassora, van waer zy te water varen naer Ormus. Die cooplie ‖ den weten den tijt, wanneer die caruana ofte caffila sal reysen, waer teghens zy +<34> haer ghereet maken met haer coopmanschappen; alsdan vergaren ooc veel camelen, dromedarisen, muylen, peerden, een jeghelijck zijn gadinghe, die hier toe te coop staen, in somma, datse altemet 5. ofte 6. duysent ende meer persoonen by een komen, en reysen in ordinantie, ghelijck een heyrtocht ofte legher, twee en twee op een cameel ofte waren ten beyde zyden, na uytwysinge van die figure, die volghen 1) + + sal , met goede wacht vande janitseren, overmidts datse altemets bespronghen worden vande Arabers, dat groote straetschenders noch zijn, en doense groote +In Arabien zijn menichte quellagie aen om haer te beroouen, ende moeten ouer die 40. daghen duer een van straetschenders, die haer wonderbaerlick ende woestijn reysen, ende vinden alle 3. ofte 4. daghen water-putten, waer uyt zy 2) haer versien van water, datse bewaren ende met draghen in vellen van beesten seer catyvich onderhouden. ghestropt, daerse flessen af ghemaect hebben. +
[11b]
Annotatio D. Pall. Dit volck heeft dese ghewoonheyt van rooverye ende straetschenderye nu in korte jaren niet aengenomen, maer gepleecht lange voor Christi onses salighmakers gheboorte, als dat betuijcht die propheet Ieremias, daer hy seyt in zijn 3. cap. int 2. vers: Heft uwe ooghen op tot der hooghten, ende siet toe, hoe ghy allenthaluen hoererie drijft, aen den straten sittet ghy, ende verbeydet op haer, gelijck als een Arabyne inde woestyne, &c. My ghedenckt, dat wy onder veel duysenden van dit volck vervielen, die in groote armoede in woeste sandt-duynen, die gants onvruchtbaer zijn, leefden, onder die heete sonne haer met haer kamelen bakerende, alleen van rooverie ende straetschenderie haer generende. Haer spyse ende beste broodt zijn koecken, soo zy onder cameels mest (gedrooght aender sonnen, dat sandt daer mede heet gemaect) backen, met cameels melck ende vleijsch, ende dierghelijcke onnutte spyse, in somma, leven als ellendighe menschen, ghelijck zy zijn. +
Desghelijcks so volghen het selfde heyr veel soetelaren, die alle dinghen naer draghen, als honigh, datelen, schapen, geyten, hoenderen, eyeren, etc. ende alle victualie ende provande, so datmen ghenoech van als om zijn gelt gherieft 3) wort. Alle nachten so slaense haren legher, ende hebben haer tenten pavellioenen,
1) 2) 3)
+
Sonderlinghe middelen van provisie in de twee iaerlicksche tochten.
De betreffende ‘figure’ heb ik in de platencollectie van de oorspronkelijke uitgave niet kunnen vinden. Hier genomen in den zin van ‘slecht, kwaad’. Kiliaan geeft als beteekenis van niet alleen op ‘miser, pauper’ en dgl., maar ook ‘nequam, reus, malus.’ Men zou hierachter kunnen denken: ofte.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
38 daerse onder rusten, altoos met goede wacht. Op dese maniere reysense tot die 1) 2) stadt Bassora, ende comen door Babilonien, nu Bagedet ghenoemt , ende + sommighe andere plaetsen. Te Bassora comende, ligghen daer sommighe daghen + stil, al waerse dan weder vergaderen op die wederom reys, ende trecken also Alle natien uytgenomen + Spaengiaerden ende weder op die selfde manier naer Alep‖po, waer mede alle coopmanschappen Portugesen moghen op van alle weghen in groote abondantien ghebracht ende vervoert wert, met een 3) Ormus ende Alepo groot gherief vanden reysenden coopman, het zy van wat natien die moghen handelen. wesen, uytghenomen Spaengiaerts, Portugesen ende des conings van + 4) <35> Spaengiens onderdanen, daer nauwelick op ghesien wert, doch altemet wel passeren op den naem van Fransoysen, Engelschen, ofte Venetiaenders, welcke + natien in de stadt Aleppo haer consulen ende factoren hebben, als oock in Tripoli, alwaer hare daghelijcksche vaert is van Venetien, Marsilien ende Londen, ende +De contooren van Venetia, Londen, Marsilien in Tripoli wert het goet ghelost ende gheladen, ende van daer over landt etc. zijn tot Aleppo ende ghesonden ende gebracht van ende op Aleppo, aldaer zy eenen grooten ende machtighen handel dryven ende ghenutten veel privilegien ende vrydommen van Tripoli onderhoudende machtigen handel. den grooten Turck. Ende aenghesien dat wy van Turcken zijn sprekende, so en hebbe ick niet connen verswyghen, op wat maniere dat den grooten Turck altoos tydinghe ende bootschap kan hebben ende bestellen van alle zijn coninghrijcken ende landen, die so groot, wilt ende woest verspreyt liggen. So is te weten, datse in gheheel Turckyen useren ende ghebruijcken duyven, die daer toe ghewent ende opghevoet zijn, hebbende + ringen aen haer beenen. Dese duyuen worden geovert van Bassora ende + + De grooten Turck Babylonien naer Alepo ende Constantinopolen, ende so van daer wederom. 5) gebruijckt een sonderlinge Ende alsser yet noodigh oft van importantie t'adverteren is, soo makense den maniere om door sekere brief aen dat ringensken van 't been vast, ende latense vliegen, waermede den duyuen nootwendighe brief met die duijf comt op de plaets, daerse van daen is, ende vliecht somtyts tydinge door zijn landt te duysent mylen ende meer, datmen soude seggen onmogelijck te wesen; maer verspreyden. + is warachtigh duer veel, die 't my geaffirmeert hebben, die van [12a]
1) 2) 3) 4) 5)
D.i. Bagdad. !. Deze kantteekening is onjuist: ‘Ormus ende’ moet wegvallen. Er is in den tekst geen sprake van Ormus. D.i. nauwlettend. = berichten.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
39 daer quamen. Ic hebbe van die selfde duyuen in Indien ghesien van een Venetiaen, mijnder goeder kennis ende especiael, diese tot een verwonderinghe mede hadde gebracht, om in Indien te thoonen. + Keerende weder op ons propoost van 't eylandt van Ormus, welck leyt op 27. + graden, ende is in de somer (die als in onse landen comt) so uytermaten ende In 't eylandt Ormus moet onlydelicken heet, datmen moet in houte backen (daer toe gemaeckt) vol waters men om d'overmatighe + hitte des somers in houte slapen, naeckt, man ende vrouwe ligghende geheel onder water, behalven met water slapen. 'thooft. Alle die huysen zijn ‖ bouen plat, ende maken bouen inde huysen gaten, backen + <36> om den tocht ende coelte daer door te crygen, op de selfde maniere als oock die 1) van Cayro, ghelijck volcht, ende ghebruijcken instrumenten ghelijc schonghelen met waeyers, om 't volck daer in te wieghen, ende wint te maken om te vercoelen, 2) diese noemen cattaventos . Annotatio D. Pall. Cayrus heeft seer hooghe huysen, met overhanghende dacken, om schaduwe te maken, ende die hitte der sonnen te vlieden. In't midden 3) door dese huysen zijn seer groote pypen, wel thien cubiten boven uyt gemaect, naer het Noorden ghestrect, om coude lucht te ontfanghen ende die te spreyden door de gheheele behuysinghe, insonderheyt die benedenste plaetsen te verkoelen. Des swinters ist wel so kout als in Portugal. Het water, datse drincken, wert ghebracht 4) van 't vaste landt, 'twelck zy bewaren in groote potten, als die tinajos in Spaengien, ende cisternen ofte water-backen, waer van zy oock groote inde fortresse hebben, met water voor een jaer ofte anderhalf teghen eenighen noot, ghelijck die van 5) Mossambique. Men schept oock water by 't eylandt van Barein, inde zee onder + 'tsout water, met duykers 4. ofte 5. vadem diep, welck water seer goet ende excellent + 6) Soet water wert 4. ofte 5. is, so soet ende goet als 'tbeste fonteijn water . Daer is in Ormus een gemeen vadem onder het water sieckte ofte plaghe van wormen, die inde beenen groeyen. vande soute zee door duykers ghekregen.
1) 2) 3) 4) 5) 6)
‘Schongel’, waarvoor wij thans zeggen ‘schommel’. Kiliaan kent alleen 't werkwoord ‘schongelen, schonckelen, motitari’, als gewestelijk Hollandsch en Friesch. Catavento is een Port. benaming voor windwijzer en ventilator. D.i. ellen. Spaansch tinaja, een groote kruik. In de text staat: scheept. Dit schijnt slechts mogelijk, indien er zoet water uit een bron in de bodem der zee opwelt.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
40 Men wil presumeren, dat die van't water datse drincken groeyen, welck zijn als luijtsnaren, ende ontrent 2. 3. ende meer vadem lanck, diemen alleenckskens moet + uyt halen, ende winden op een stroeyken ofte penneken alle daeghs wat, so langhe + als men seluer voelt, dat die gaen, ende alse teghen houden, latense dan soo Sonderlinge ghemeene plage in Ormus, als oock blyuen tot sanderen daeghs, bindent vast ende smeeren het gat ende gheswel een sonderlinge remedie daer't uyt comt, met versche ende onghesoute botter, ende alsoo winden zy die daer teghen. binnen 10. ofte 12. dagen uyt sonder eenigh letsel, dan moeten met het been stil sitten, want so die quamen te breken, souder groote moeyte aen't been met kryghen, ghelijck als ick aen sommighe persoonen ghesien hebbe.‖ +
Annotatio D. Pall. 1) Van dese wormen schrijft Alsaharanius in zijn practique int 11. cap. aldus: Daer groeyen in sommige plaetsen tusschen vel ende vleijsch sekere wormen, welcke sieckte ghenaemt wordt der ossen passie, om dat de ossen met sodanige menichmael ghequelt worden, die haer lanck + uytsteken, ende voorts cruypen onder het vel, soo langhe tot dat zy die huijt doorbooren. Die ghenesinge bestaet in suyveringe des lichaems van verrotte fluymen, &c. Leest voorder.
+
<37>
+
[12b]
Ten huyse van mijn heere den aertsbisschop hadden wy een van zijn dienaers, een ingheboren van Ormus, eerst daer van daen komende, dese haelde op die manier bouen verhaelt 3. ofte 4. wormen uyt zijn beenen, dat hy seyde daer seer ghemeen te wesen. Die capiteinye ofte capiteijnschap van Ormus is naer Soffala ofte Mossambique gherekent een vande beste ende profytelicksten van gheheel Indien van die Portugesche regeringhe, ende ghenieten naer advenant so veel profijt als die van 2) Mossambique, want hebben haer schepen, diese senden naer Goa, Chaul , Bengala, Mascatte ende ander weghen; ende niemant en mach eenich goet coopen, vercoopen, schepen ofte bevrachten, voor dat die capiteijn het zyne ghecoft ende zijn schepen bevracht ende afgheveerdicht heeft. Niet dat hem sulcks toegelaten wert door auctoriteijt vanden coningh, want hy sulcks gantselick verbiet, maer zy nement van haer seluen, omdat de coningh
1) 2)
Lees: Alsaharavius. Bedoeld is de Spaansch-Arabische geneesheer Abul Kasim al-Zahrāwi. Zie Leclerc, Histoire de la Médecine arabe, I, 437, svv. Chaul, ten Zuiden van Bombay.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
41 verre vander handt is om hem sulcks te verbieden; alleenelick wert hem van den coningh toeghelaten, dat niemant en mach eenighe peerden schicken naer Indien dan alleen den capiteijn ofte die zijn commissie hebben, waer mede hy een groot profijt doet, want die peerden in Indien veel gelts gelden: die yet goet zijn, werden 1) + in Indien vercoft voor 4. oft 5. hondert pardauwen , ende oock sommige tot 7.8. ja + tot duysent pardauwen, ende meer, elcke pardauwe gherekent tot eenen rijcks Paerden zijn tot Ormus seer dier, gelden somtijts daelder Nederlandtsche munte. Die vaert ofte monson, datmen van Goa nae 7.8.9.10. hondert rijcx Ormus seylt, is inde maenden van Ianuarius, Februarius, Martius, ende in September ende October. Volght die custe van Ormus streckende naer Indien. daelders. ‖ +
Dat 7. capittel. Van de custe van Ormus tot die stadt ende 'teylandt genaemt Diu, een fortresse der Portugesen.
+
<38>
2)
Van Ormus vervolgende die custe oost ten zuyen aen comt die cabo ghenaemt 3) 4) de Iasque , eertijts Carpella gheheeten , welck landt voortijts Carmania ghenoemt + werde. Dese caep leyt op 25½. graet, ende is van Ormus 30. mylen, vervolgende die selfde custe tot die reuier van Sinde, vande history schryuers Indus gheheeten, +30 mylen oost ten zuyen 5) van Ormus leyt Cabo de welcke men seyt uyt het geberghte van Caucasso zynen oorspronck heeft, gelijckelick met die reuier Ganges, die in 't Coninghrijck van Bengalen inde zee Iasque op 25. en half loopt, als wy op zynen tijt sullen verhalen. Van dese reuier van Sinde ofte Indo, graden. 6) somen schrijft, heeft Indien zynen naem ghecreghen ende
1) 2) 3) 4)
D.i. ‘Pardao’, een Portugeesche of inlandsche vervorming van Sanskrit pratāpa ‘luister, majesteit’. Zie over deze munt 't uitvoerig artikel Pardao in Hobson-Jobson. Dit is zeker een globale plaatsbepaling voor het hele traject tot Diu. Djask is een plaats aan de zuidwestkust van Perzië. Vgl. Camões, (Lus. X, 105):
Mas deixemos o estreito, e o contrecido Cabo de Jasque, dicto ja Carpella, Com todo seu terreno mal querido Da natura, e dos dões usados d'ella: Carmânia teve ja per appellido. 5) 6)
Met het gebergte Caucasso is bedoeld de zgn. Indische Caucasus, 't oostelijk deel van de Paropamisus (Hindu-Kush). Het is onjuist dat de Indus daar zijn oorsprong heeft. In de Oud-perzische inscripties van Darius I komt ‘Hindu’ voor als de naam van de aan Perzisch gezag onderworpen provincie van Indië. De Grieken hebben den naam eenigszins gewijzigd overgenomen en uitgebreid tot geheel Indië.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
42 +
behouden. Dese revier leyt, te weten den mont ofte inganc, op 24. graden, ende + is vande voorseyde C. de Iasque 140. mylen. Hier aen dese reuier streckt het Indien heeft zynen naem land Sinde, waerom die Portugesen die reuier den naem van 't landt ghegheuen vandde revier Indus, 1) liggende 14. mylen van C. hebben . Is een seer rijck ende vruchtbaer landt, ende wordt grooten handel de Iasque op 24. graden. ghedreuen van al de omligghende contreyen, als ooc van die Portugesen van Indien ende Ormus ende andere plaetsen, die daer dagelicks varen. Heeft 2) veelerhande soorten en seer fijn cattoenen lywaet, diemen iorijms noemt, ende 3) 4) + sluyers ofte lamparden , diese volantes heeten, oock veel olye van cocus ofte + + [13a] Indiaensche noten, botter in groote menichte, ende goet, maer ‖ en is so suyuer + + Verclaringhe van cattoen, ende reijn niet als in Hollandt. Comen in groote hooghe aerde potten, met smalle 5) linnen, lamparts ende veel halsen; is goet om met te koken. Peck, teer, suyker candil isser seer veel, ende andere commoditeyten, 6) seer excellente ende fraye leyren , die seer constigh ende meesterlick bestickt die hier in 't eylandt ende zijn met zyde, van alle coleuren, loofwercken ende figuren. Dese leyren zijn in 7) stadt Diu vallen . Indien seer gheestimeert om op bedden ende tafelen te leggen, inde plaets van + <39> 8) tapetten. Zy maken ooc van allerhande schrijftorien , buffetten, cofferkens, 9) dooskens, staffen ende andere duysent diergelijcke snusteryen ende curieusheyt, alles ingheleyt ende ghewrocht met peerlemoeder, alle twelcke vervoert wert door gheheel Indien, ende principalicken tot Goa ende Cochin ter tyden, dat die Portugaelsche schepen daer laden.
1) 2)
3)
4) 7) 5)
6) 8) 9)
Wat in de kantteekening staat, is juist. ‘Sindhu’ is in 't Sanskrit een woord voor ‘rivier’ in 't algemeen, en voor den Indus in 't bijzonder. Dit schijnt een Port. verbastering van een Indisch woord, dat in 't Tam. luidt: s'avuli, Oudjav. tjawěli, en tjawěri, Mak., Bug. tjáulu, enz., eig. ‘(fijne stof) afkomstig uit (de stad) Chaul.’ Vgl. H. Kern: Cawěli in Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned.-Indië, 's Gravenhage, 1903, blz. 442. Vgl. Kiliaan: ‘Lampers’. ‘Byssus, Carbasus lampra sive splendens:’ ‘nebula, velamen tenue et pellucidum.’ Zie voorts Verdam, Middelned. Handwoordenboek, Lampers, lamper; een fijne, doorschijnende stof; ook: een kledingstuk, daarvan vervaardigd. Port. ‘volante’, een benaming voor gaas. . Ons ‘kandij’, Spaansch ‘candi, cande’. Het woord luidt in 't Kanareesch en Malay. ‘kaṇḍi,’ uit Skr. ‘khaṇḍa’. Port. ‘candil’ schijnt ontstaan uit verwarring met Tam. ‘kaṇḍil’, zekere maat; bijvorm ‘kaṇḍi’. Een zonderlinge vorm voor lederwerk. De Lat. vertaling heeft ‘ex corio quaedam facta.’ W.N.T. schriftorie: schrijflessenaar, schrijfcassette. De Lat. vertaling laat dit woord hier uit, doch heeft in cap. 84 daarvoor ‘scipiones’, dus staven,; wij komen in cap. 84 hierop terug.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
43 Achterlatende en voorby passerende de voorseyde reuier ende sommighe eylandekens, die by 't vaste landt ende custe van Sinde ligghen, so comter een 1) cleijn golfo ofte inganck, die de Portugesen enseada noemen, in welck golfo ligghen + 2) veel eylandekens. Desen inganck wort ghenaemt Iaqueta , alwaert vloeyt ende + ebt so subytelijck ende soo grooten stuck weeghs, dat sulcks op gheen plaetse Verclaringhe vande seer wonderlijcke stroom der noeyt ghesien ofte ghehoort is gheweest, en schijnt onmoghelick te wesen, en golfe laqueta ghenoemt. wort ouer al voor een groot wonder na gheseyt. Tot deser plaets affirmeren die Indianen, dat Alexander Magnus ghecomen soude hebben, ende door verwonderinge vande haestighe ebbe, ende afloopen van 't water, soude hy weder te rugghe ghetrocken wesen, meenende, dat het een mirakel ende dreyginghe vande goden was, ofte voorsegghinghe van eenigh ongheval, soo hy verder trock. Desen inganck leyt vande revier van Sindo ofte Indo 60. mylen. Latende dese enseada, ende vervolghende die custe zuydt-oostwaert aen, comt het eyland ende die stadt ende fortresse van Diu, vande Portugesen bewoont, met die ingheboren, die onder die Portugesen gebiet staen. ‖ +
Dat 8. capittel. Vande stadt, fortresse ende het eylandt van Diu, in vorige tyden 3) Alambater gheheeten. Die stadt ende 't eyland van Diu leyt verscheyden vande revier Indo 70. mylen op + 21. graden, dicht by 't vaste landt; heeft eertijts toeghecomen den coningh van 4) Cambaya , in wiens landt ende custe die gheleghen is, al waer die Portugesen door ghehenghenisse vanden selfden coningh een fortresse hebben ghebout, ende met lanckheyt van tyden het gheheele eylandt ende stadt in haer ghewelt ghecreghen, ende
1) 2) 3) 4)
+
<40>
+
De Portegesen hebben met consent des coninghs van Cambaia alhier een fortres ghemaect, 'twelck zy nu met ghewelt inhouden.
Port. ‘enseada’, baai, golf. Bedoeld is de golf van Kutsj, die bij Camões, Lus. X, 106 ‘Jaquete’ heet. T.a.p. vermeldt de dichter ook de eigenaardigheid van 't getijde in de golf. Linschoten's kaart geeft een plaats Iaquete. Wat met ‘Alambater’ bedoeld is, hebben wij niet kunnen opsporen. Met dezen koning is bedoeld de heerscher van Goedsjerat. In 1534 deed de koning van Cambaya, toen in oorlog met den Grootmogol, aan de Portugeezen 't voorstel, in Diu een fort op te richten. De Portugeezen gingen hierop in en in 1535 was het fort voltooid. In 1538 werd dit vruchteloos belegerd door den vorst van Cambaya in verbond met de Turken; in 1546 volgde een nieuwe, eveneens vruchtelooze insluiting door den Goedsjeratschen potentaat. (Vgl. Danvers, Portuguese I, 406, ff., 425 ff., 464, 468 ff.)
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
44 seer sterck ghemaect, dat het onwinbaer is, welcke fortresse heeft tweemael 1) beleghert gheweest vande soldaen van Cambaja, ende zijn mede hulpers, eens in 't jaer 1539. ende d'anderde mael in't jaer 1546, ende is altoos vromelick beschermt + gheweest van de Portugesen, gelijck haer cronijcken ende memoralen ghenoech + zijn meldende. Dese stadt heeft een seer goede hauen, ende grooten handel, Verclaringhe, hoe dat de hoe wel het weynigh ofte niet van zijn seluen heeft. Maer om de bequaemheyt, gheleghentheyt, die dese om dat het leyt tusschen Sinde ende Cambaja, welcke landen overvloedigh zijn stadt Diu heeft aen + Cambaya, velerhande van alle dinghen, soo is Diu altoos vol vremde natien, als Turcken, Persianen, natien daer op doet Armenien, Arabien ende ander volckeren, ende is de beste ende profytelicksten handelen. 2) + tol, die de coningh in gheheel Indien heeft, overmidts dat die Banianen , [13b] 3) Gusaratten, Rumos ende Persianers, die in Cambaja haer handelinge dryuen, naer die enckte van Mecca ofte 't Roode Meer ghemeenelick in Diu haer lossinghe + ende ladinge hebben, om die wel geleghentheyt, want leyt aende mont ende inganck + van Cambaja, ende van Diu wort het gescheept naer Cambaja, ende weder Hoe wel de Portegesen met slandts inwoonderen ghebracht naer Diu. ghemeen woonen, so Die stadt van Diu is bewoont vande Portugesen, met die ingheboren ende naturalen onder een, gelijck als Ormus ende alle die steden ende plaetsen vande behouden de Portegesen het ghebiedt. + Portugesen in gheheel Indien ‖ zijn, doch hebben die fortressen onder haer + + Beschryvinge van ghewelt ende gebiet. Het eylandt is overvloedigh ende vruchtbaer van eetbare veelderhande vruchtbare waren, victualie ende lijftochten, als van allerhande vee, ossen, koyen, verckens, nuttigheden deses schapen, hoenderen, botter, melck, ayun, loock, eerten, boonen ende dierghelijcke, isser seer veel ende goet, so dattet in dese Neder-landen niet beter eylandts. + <41> 4) en mach wesen, dan dat dat zuyvel niet so wel ghehavent en wort; en hebben oock kesen, maer zijn seer droogh ende sout, veel visch, diese souten, ende is by naer ghelijck ghesouten lenge ofte cabelliau, ende oock ander soorten. Maken gheroockt vleesch, dat seer goet is ende langhe mach dueren op eenighe voyagie op die schepen voor victualie. Alle dese lijftochten hebben zy so veel, datse alle d'ander plaetsen met gherieuen ende versien, princepalick Goa ende Cochin, want die en hebben gants geen botter, ayun, loock, eerten, olye noch
1) 2) 3) 4)
sultan. De welbekende Hindusche kooplieden. Over den oorsprong van den naam, zie Hobson-Jobson, s.v. Banyan. D.i. bewoners van het Turksche rijk, zoo genoemd omdat de Turken de meesters zijn van 't vroegere Oost-Romeinsche rijk. D.i. gezuiverd.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
45 1)
greynen , als boonen, terwe ofte ander saden; zy moeten al van die contreyen comen, als wy ordentlick inde vervolghinghe vande custen ende landen sullen verhalen, wat waren, goederen, coopmanschappen ende lijftochten, vruchten ende ander dinghen dat elck landt, provincie ofte contreye op brenght ende van hem geeft. Van Diu vervolghende die custe oostwaerts tot 15. ofte 16. mylen beghint den + inganck van Cambaja, ende is in 't incomen ende meest over al byde 18. mylen breedt, ende strect binnewaerts tot ouer die 40. mylen lanc, ende loopt noord-oost +Beschryvinge des reviers gheleghentheyt van Diu tot ten noorden in, ende in't binnenste ende uyterste vanden inham is die stadt Cambaja, waer van het gheheele landt ende coninghrijck den naem heeft, ende aen Cambaya. leyt op 23. graden. Alhier hout die coningh ofte soldaen zijn hof ende residentie.
Dat 9. capittel. Van't coninghrijck ende 't landt Cambaja. +
Het land van Cambaja is het vruchtbaerste in gheheel Indien, ende van daer provideert ende voorsiet met alle die omligghende plaetsen van alle nootdurft ende lijftochten, waeromme daer een groote handel ghedreuen wordt, so wel vande inwoonders als andere Indianen ende naebueren, als oock van die Portugesen, Persianen, Arabien, Armenien, etc. Den coningh onderhoudt de wet + van Machomet, maer het meeste volck, ingheboren ende inwoonders, ghe ‖ + 2) naemt Gusarates ende Baneanem, onderhouden de wet van Pitagoras , ende 3) zijn die subtijlste ende duertrapste coop-lieden van gheheel Indien, wiens figuren + ende conterfeytsels staen by die van Indien, met een verclaringe van haer leven, ceremonien ende usansien, als wy op zynen tijt ende plaetse sullen verhalen. So is dan het landt van Cambaja seer abondant van alle lijftochten, als coren, rijs, erweyten ende andere dierghelijcke greynen, desghelijcks van botter, olye, soo datse alle die omligghende contreyen daer met gerieven. Daer wort ghemaeckt uytermaten
1) 2)
3)
+
Verclaringhe, dat Cambaya principael voestersche van d'omliggende landen is, genietende derhalven van verscheyde natien grooten handel. + <42> + [14a] + Desen coningh met zijn ghesin houden Machomets wet, maer de meeste inwoonderen volgen Pitagoras regel.
Zie p. 21 noot 1. Van Linschoten bedoelt dat zij geen dierlijk voedsel gebruiken, evenals de Pythagoraeers; hij heeft zeker gevolgd Garcia da Orta, Coloquios II, 342, waar gezegd wordt van de Banianen: ‘welke degenen zijn die de gewoonte van Pythagoras geheel onderhouden.’ D.i. wier.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
46 veel cattoene lywaet van veelderley soorten, wiens namen zijn dese: cannequins, 1) boffetas, iorijns, chautares, cotonias , dat zijn ghelijck cannefassen, om seylen ende ander sacken af te maken, ende noch veel ander soorten, ende seer goeden coop; zy makent so fijn, datmender geenen draet aen mach kennen, ende dat het alle Hollandts leywaet te bouen gaet in fynicheyt. Zy maken ooc veel tappetten, diemen noemt alcatiffas, maer en zijn so fijn noch so goet niet als die van Persien over + 2) Ormus comen. Een ander soorte van slechte tapetten, diemen noemt banquays , zijn by naest als die ghestreepte lakens uyt Schotlandt, dienende om over kisten +Beschryvinghe der 3) en koffers te leggen, dan dekens tot bedden, diemen noemt godorijns colchas , commoditeyten deses landts, zijnde boven maten zijn seer net ende fray, ghestickt van zyde, ende oock van cattoen, van alle fijn ende constigh 4) coleuren ende sticksel, pavellioenen van veelderley soorten ende coleuren, ghewrocht. 5) persintos , dat zijn bintsels ofte banden, daermen die Indiaensche bedtstede mede bint ende toerijcht, om 'tbedt op te legghen, alderhande bedtsteden, + Indiaensche vrouwen stoelen, ende ander ‖ dierghelijcke snuysterye, seer fray ghewrocht, ende overdeckt ende becleet met lack van alle coleuren, oock lustighe +<43> ticktacberden ende schyven van yvooren been, ende schilden van schilt-padden gewrocht ende ingeleyt, seer meesterlic ende cunstigh, veel fraye
1)
2)
3) 4) 5)
‘Cannequin’ komt voor in een Memorie van 1603 (in Rouffaer-Juynboll, De Batik-kunst in N. Indië, Bijl. III, p. XXV) als ‘canykyn, Port. canequim’; in oude Portugeesche documenten (bijv. Lembrança das cousas da India van 1525, pp. 48, 56) als ‘quamdaqui’. In het Tag. luidt het ‘kandakin’; in het Tam. ‘kaṇḍāngi’. ‘Boffeta’, Perzisch ‘bafta’ geweven. Een soort van Calico. Kwamen zeer veel voor in het N.W. van Voor-Indië. Deze doeken kwamen zowel beschilderd als wit voor. Zie H. Terpstra: De opkomst der Westerkwartieren van de O.I.C. p. 19, 50, 167, 223; P. van Dam: Beschryvinge II I p. 823. ‘Jorijn’; lijkt een Port. verbastering van ‘s'awuli’; zie blz. 42, noot 2. ‘Chautar’; zie Rouffaer-Juynboll, op c. p. XXV, waar ook de bijvorm soutar vermeld wordt. ‘Cotonia’ komt voor in oude Portugeesche documenten, en als cuttannee bij Milburn, Oriental Commerce, 1813. Door Port. schrijvers in verschillende betekenis gebruikt. 't Zijn geweven doeken van katoen, linnen of zijde. Men verstaat er thans onder een weefsel van zijde en katoen. Zie over de genoemde stoffen ook noot 2 p. 60 deel I van de Engelse vertaling. ‘Banquay’; volgens Col. Yule (in de Engelsche vertaling, noot I, p. 61) bānki, z.v.o. bank-bekleeding, van Mahratsch en Hindustāni bānk, ontleend aan Port. ‘banco,’ bank. Onzeker. Hindustāni ‘gudri’; 't Port. ‘colcha’ is uit Lat. ‘culcita’ = kussen, peluw, matras. Dit woord kan behalve tent ook betekenen baldakijn of verhemelte, b.v. over een bed. Lees ‘Percintas’, meervoud van Port. ‘percinta’, band.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
47 +
signetten ende ringen, ende ander curieusheyt van yvooren ende zeepeerden + 1) Noch van verscheyden tanden, oock van alambar ofte bornsteen, dieder seer veel is. Heeft ooc een 2) fraye commoditeyten ende soorte van bergh-cristal, waer van zy maken veel signetten, knoppen, vijftighen edel gesteenten deses 3) ofte pater-nosters, ende andere duysent dinghen ende frayigheden. Heeft landts. 4) 5) veelderley edel ghesteenten, als espinellen , robassem , granadis, iasinten, 6) amatisten, griseliten , olhos de gato, dat zijn katten oogen ofte agatos, veelderley steenen van yaspis, diemen noemt bloet ende melck-steenen, ende ander soorten, 7) oock veelerley medecynen, als amfion ofte opium, camfora, bangue , sandalen hout, waer van op zijn plaets in 't particulier byde speceryen ende vruchten van + Indien mentie sal maken, alluijn, stocksuyker ende ander waren, die my niet en + 8) De costlijcke ghedencken, ende te langh soude vallen alles te verhalen, ende oock het annil coopmanschap indigo wert ofte indigo, wast alleenlick in Cambaja, en wordt daer bereyt ende toeghemaeckt, in Cambaya bereyt, ende ende van daer over al die gheheele werelt ghevoert, waer van oock volghen sal; door al de werelt vervoert. ende hier mede genoech van Cambaja, en wil voorts vervolghen mynen wegh. Ten eynde 'tlandt van Cambaja begint Indien ende het landt Decam ende 9) Cuncam , ende die custe, te weten den inwijck binnewaerts, aen die zyde van Indien, streckende van Cambaja tot die custe van Indien, alwaer den selfden inwijck 10) + zijn beghinsel heeft, welcke custe loopt westwaerts z.w. ten z. tot het eylandt, + ghelegen aen die custe ofte incompst vanden selfden inwijck, genaemt Insula [14b] 11) (das Vaquas) , ligghende op 20. graden, op welcke hooghte ende contrye op't vaste landt leyt oock die
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8)
9) 10) 11)
Port alambre, Spaansch alambar, uit Arab. al-'abnar; vgl. Dozy-Engelmann Glossaire p. 188. D.i. de vijftig kralen van een paternoster of rozenkrans. Er staat: duyset. Zie hierover capittel 86. Zie capittel 86. D.i. chrysolithen. Indische hennep; zie beneden Cap. 79. Port. anil, Spaansch añil, uit Arab. an-nir, en dit uit al, lidwoord, en Skr. nila; vgl. Dozy-Engelmann, Glossaire p. 196. Vgl. Hobson-Jobson, s.v. Anile. Onjuist de bewering dat indigo alleen in Cambaya groeit. Dekkhan en Konkan, Skr. Konkana; 't eerste 't hoogland; het tweede 't Westkustland. Onjuiste richting, ook op Linschoten's kaart; de kust loopt inderdaad ongeveer Noord-Zuid. D.i. ‘Das Vaccas,’ ‘der koeien’.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
48 1)
stadt ende fortressen Daman , die van die Portugesen bewoont ‖ wert ende onder + haer subjectie is, ende leyt vande stadt Diu oost ten zuyden 40. mylen. +
<44>
Dat 10. capittel. Van die custe van Indien en die havens ende plaetsen daer aen gelegen. +
De custen van Indien heeft haer beghinsel van die mont ofte inwijck van Cambaja, + van 't eylandt ghenaemt Das Vaquas, als verhaelt is, welck is die rechte custe, Principael Indien begint + die alleenlick in geheel Orienten wort ghenaemt Indien, ende buyten dien hebben t'eyndes van Cambaya. + andere particuliere namen, als Mossambique, Melinde, Ormus, Cambaja, Verclaringhe, wat deel in 2) Orienten alleen Indien Choramandel , Bengala, Pegu, Malacca &c., als wy op zijn plaetse sullen verclaren, ende eensdeels verclaert hebben. So is te weten, dat dese custe van ghenaemt wort, als mede hoe d'ander deelen Indien beghint vande stadt Daman, ofte 'teylandt de Vaquas, ende streckt also heeten. z. ten o. aen, tot die C. de Comorijn, alwaerse voleyndt, ende zijn in als 180. mylen, op welcke custe ligghen dese naervolghende steden ende havens, die de + Portugesen onder haer ghewelt hebben ende besitten met hare fortressen: ten eersten Daman, van daer 15. mylen op 19½. graden die stadt Basaijn, van Basaijn +Beschryvinge der groote 3) als ooc der steden ende 10. mylen op 19. graden die stadt ende fortresse Chaul, van Chaul tot Dabul zijn 10. mylen, ende leyt op 18. graden, van Dabul tot die stadt ende het eyland havens in ende ontrent principael Indien. van Goa zijn 30. mylen, welck leyt op 15½. graden. Alle dese bovenghenoemde steden en fortressen besitten die Portugesen, uytghenomen Dabul, dat zy ghehadt hebben, ende over langhe jaren weder 4) verloren . Die custe van Goa tot Daman ofte den inwijck van Cambaja wort + gheheeten van die van Goa die custe ofte 'tlandt van Noorden. Ende van Goa tot die C. de Comorijn wert gheheeten die custe ofte 'tlandt van Suyen, maer meest +Aenwijs, hoe die van Goa de custen van Cambaya die custe van Malabar. ende sommighe andere custen heeten.
1) 2) 3) 4)
Eigenaardig, dat het belangrijke handelscentrum Suratte niet genoemd wordt, dat Linschoten in Goa toch wel kon leren kennen. Skr. Cholamaṇḍala, d.i. Chola-rijksgebied; Tam. S'olamaṇḍalam, gewestelijke uitspraak Choramaṇḍalam. o
Dabul tussen Chaul en Goa ligt op ± 17 30′ N.B. Veroverd in 1509, doch wederom verlaten; in 1522 werd de stad schatplichtig aan Portugal, aan welke verhouding echter spoedig een einde kwam. In 1556 werd de stad op nieuw door de Portugeezen genomen, maar niet in bezit gehouden. Zie Danvers, op c. I, 109, 195, 278, 301, 330, 343, 353, 479, 482, 508; II, 21, 24.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
49 Wat die stadt van Goa ende haer ghelegentheyt belangende is, ende oock die declaratie ende beschryvinge van't land van Decan ende Cuncan, ende haer + coninghen ende oorspronck, sullen wy op een ander plaets in't ‖ particulier verclaren, + met veel ander ghedenckweerdighe dinghen, soo van die Portugesen als die <45> ingheboren ende Indianen is roerende, waerom wy dat voor dese reijs sullen voorby passeren, ende tracteren alleenelick van d'ander voornoemde steden ende havens, met vervolginghe vande custe. So is te weten, dat alle die voorseyde steden, Daman, Basaijn, Chaul, hebben goede havens, waer grooten handel gedreven wort door gheheel Indien. Alle dese landouwen ende contreyen zijn seer vruchtbaer van rijs, erten ende ander greynen, botter, olie van Indiaensche noten. Olye van olyven + en is in gheheel Orienten gheen, dan die uyt Portugael ghebracht wert, ende ander dierghelijcke waren ende lijftochten hebbense abondant. Zy makender sommige +Verclaringhe der catoenen lywaet, maer weynigh. Die stadt van Chaul heeft groote traffique naer vruchten ende + Ormus, Cambaja, 'tRoode Meer, naer Synde, Masquate, Bengala &c. Heeft veel commoditeyten deses machtige ende rijcke cooplieden, ende menichte van schepen. Daer is een plaets landts. + [15a] by, Chaul, welcke is die oude stadt vande ingeboren ende naturalen van 'tlandt, 1) al waer veel soorten van zyde gheweven worden van alle manieren ende coleuren, 2) 3) 4) als grofgreynen , sattijn, taffettanen , armesyen ende dierghelijcke stoff, in so + groote menichte, dat gheheel Indien ende alle andere omligghende plaetsen daer + mede gherieft worden, so dat die inwoonders van Chaul daer een groote Van de stadt Chaul ende vande menigherhande neeringhe met hebben, die onghesponnen zyde te brenghen uyt China, ende kunstige commoditeyten, aldaer doen spinnen en weven, ende dan weder die gemaeckte zyden ende 5) die daer bereyt ende op stucken te vervoeren ende te distribueren door geheel Indien. Desghelijcks verscheyden landen werden daer ghemaeckt veel ende seer fraye schriftorien, betsteden, vrouwen verhandelt worden. stoelen, lustigh ende seer cunstigh bedeckt ende overtoghen met lack van allerhande colueren, ende ander dierghelijcke waren, waer mede zy groote hanteringhe hebben. Oock soo is het landt
1) 2) 3) 4) 5)
Van Chaul afkomstig is de fijne geweven stof, die Tam. s'avuli, Oudjav. tjawěli en tjawǐni, Mak. tjaulu heet. Zie noot 2, blz. 42. Nieuw- Jav. tjawǐni, witte mousseline. Volgens W.N.T.: grein: een soort zijde; grofgrein: een weefsel, waarvan de grondstof, althans gedeeltelijk, van de zijdeworm afkomstig is, een soort van zijde dus. Port. ‘tafetá’, ons ‘taf’. Port. armezim, lichte tafsoort uit Bengalen, effen en gekleurd. Zal wel betekenen: ‘gerede’ zijde en ‘zijdelakenen’, d.i. zijden weefsels.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
50 abondant van gengber, ghelijck oock die gheheele custe, maer is aldaer weynigh gheacht. Dit landt, ghenaemt het Noorder quartier, heeft een seer ghesonde ende ghetemperde lucht, ende wordt ghehouden voor die ghesonste van geheel Indien, want die stadt Diu ende die custe van Malabar is seer onghesont. Dese Indianen, gelijck oock die van Cambaja, diemen heet Banianen ende + Gusarattes, en van't landt binnewaerts van Decam, die boven op die ‖ berghen + 1) + 2) 3) Van de verscheyden woonen, Ballagatte ghenaemt, diemen heet Decanijns ende Canaras , zijn altemael van geel verwe, sommige wat witter ende sommige wat bruijnder; maer namen der Indianen, als die op de zee-cant woonen, zijn vaelder, ende trecken meer op die swerte verwe; oock van haer in haer gestaltenisse ende phisionomie van aensicht, lijf ende leden zijn altemael verscheyden colueren ende ghedaenten. als van dese landen van Europa, ende die vande custe van Malabar, welcke + <46> 4) streckt ende begint 12. mylen van Goa zuydtwaerts , ende duert tot die C. de Comorijn, wiens ingeboren men Malabaren noemt, welcke zijn die bewoonen het landt ende custe byde zee, zijn van coluer so swert als peck, ende hebben seer swart ende glat hayr, doch van lijf, leden ende aenghesicht in als gheproportioneert als die van Europa. Dese zijn de beste crijghsluden van gheheel Indien, ende die principaelste vyanden van de Portugesen, die haer ghenoech te doen geven. Ende om te deghe te verstaen dese habitatie, so is te weten, dat alle dese custe, diemen + heet van Indien, is het landt by de zee-kant, streckende die geheele custe langhs 8. oft 10. mylen, leegh landt, welck is het ghene daer wy mensie af maken, ende +Beschryvinge deser 5) wort genoemt Cuncam , ende als dan so comter een hoogh land ofte gheberchte, landouwen, ende hoe dat eenighe hooge bergen 'twelck in de wolcken raeckt, dat streckt hem van d'een eynde tot d'ander, inde wolcken reijcken. beghinnende van Daman ofte Cambajen tot die C. de Comorijn, ende den uytersten hoeck van Indien, ende als dan weder vervolgens die ander custe ghenaemt van Choramandel, welck hooghe landt boven plat en schoon
1) 2)
3) 4) 5)
D.i. boven-Ghāts; ‘bālā’ is in 't Perzisch ‘boven’. ‘Decanijn’, met ij, die in Van Linschotens tijd hier te lande nog als lange i werd uitgesproken, is 't Port. ‘Deccanim’, een genasaleerde vorm van Hind. ‘Dakhni’, bewoner van Dekkhan (d.i. Zuiderland), doch bij de Portugeezen heeft de benaming een meer beperkte beteekenis; zij verstaan daaronder de bewoners der Mohammedaansche rijken in 't binnenland van Dekkhan. D.z. degenen wier taal het Kanareesch is. Dit is in strijd met het opschrift van het volgende capittel en het begin daarvan. Een hier te beperkte term, die alleen het noordelijke gedeelte aanduidt.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
51 bow-landt is, ghenaemt Ballagatte ende Decan, ende is bewoont ende gedeelt onder diversche coninghen ende heeren. Die inwoonders ende naturelen worden ghemeenelick ghenoemt Decanijns ende Canaras, ghelijck als wy byde deschriptie + van Goa ende hare jurisdictie sullen ordentlijck verhalen, met die afbeeldinghe + ende conterfeytsels naer 'tleven van haer persoon, kercken, huysen, boomen, [15b] planten ende vruchten, etc. ‖ +
Dat 11. capittel. Vande custe van Indien, te weten van Goa tot die Cabo de Comorijn ende den uytersten hoeck, welck ghenaemt wort die custe van Malabar. 1)
+
<47>
+
De custe van Malabar beghint van C. de Ramos , welcke is van Goa zuydwaerts + 2) 3) Beschryvinge der 10. mylen, ende voleyndt aen die C. de Comorijn , eertijdts Corij gheheeten, 'twelck zijn 100. en 7. oft 8. mylen, waerinne ligghen dese naervolghende plaetsen, plaetsen ende fortressen, die de Portugesen bewoonen, ende met haer fortressen beset hebben: eerst van die den Portugesen hier in hebben thaerder traffique. die voorsz. C. de Ramos tot die fortresse van Onor zijn 10. mylen, liggende op 14. graden ruijm, ende is vande Portugesen bewoont. Alhier valt veel pepers, want 4) moghender jaerlicks wel laden een schip met 7. oft 8. duysent quintalen pepers, + Portugaels gewicht; t'is die beste ende volste van gheheel Malabar ende Indien. + 5) Van de menichte des Dit landt behoort een coninginne, ghenaemt van Batycola , welck is die stadt besten pepers, die den niet verre van daer binnewaerts gheleghen, daerse haer onthoudt. Dese ist, die Portegesen alhier op de peper vercoopt ende levert aende factoor vande pachters vande peper, die coopen van de coninginne in Onor zijn residentie hout; maer men moet het gelt altoos 6. maenden voor de der stadt Batycola. handt gheven, want anders soo en
1) 2)
3)
4) 5)
Spelling op Linschoten's kaart: C. Darama. Op de tegenwoordige kaarten Kaap Ramas. ‘Comorin’ is de Portugeesche vorm van ‘Kamārī.’ Het is een eigenaardigheid van 't Portugeesch dat het elke i in den uitgang van vreemde woorden vervangt door genasaleerde i. Zoo ook ‘mandarijn, palankijn’ enz., door de Nederlanders overgenomen, toen men hier te landen de ij nog als lange i uitsprak. ‘Corij’, Tamil ‘kōḍi,’ uit Sanskrit ‘koṭi,’ o.a. voorgebergte, kan wel een andere naam van Kaap Comorijn geweest zijn, maar bij Ptolemaeus, VII, 11, 11, is Kῶϱυ de punt tegenover de Noordpunt van Ceilon, dus Ramesvaram. Tamil ‘Kōḍu’ beteekent o.a. ‘dam’ en ‘oever’. Een quintal = 4 arrobas; zie hiervoor blz. 12, noot 8. Batycola, elders Baticala, is Bhatkal ten Zuiden van Onor. Op Linschoten's kaart Batecala.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
52 isser niemant thuijs; alsdan so levert zy alleencxkens die peper, ende wort by een altemets vergadert in de fortresse, tot dat die schepen van Portugael comen, die haer ladinghe nemen vande peper. Alhier valt ooc veel rijs. Dese fortresse wort weynigh ghefrequenteert, dan alleenlick den tijt vande ladinghe vande peper, diemen binnen weynigh jaren herwaerts daer heeft begonnen te laden, want te voren en viel daer gheen ladinge van peper. 1) Van Onor tot die fortresse van Barselor zijn 15. mylen, en leyt ‖ op 13. graden; + is oock bewoont vande Portugesen, ghelijck Onor; hier valt seer veel rijs ende + peper. <48> 2) Van Barsselor tot Mangalor zijn 9. mylen, leyt op 12½ graden, ende is oock een fortresse van de Portugesen, ghelijck d'ander, ende heeft ooc seer veel rijs ende peper. + 3) Van Mangalor tot Cananor zijn 15. mylen, 'twelck leyt op 11½. graden ruijm; dit + is de beste fortresse, die de Portugesen hebben in geheel Malabar; alhier valt Van Barselor, Mangalor veel pepers. Die Malabaren hebben buyten die fortresse een vleck ende groote ende Cananor comt veel peper ende rijs. plaets van veel huysen op haer maniere, al waer een dagelijcksche merct ghehouden wort, daer seer veel eetbare waren ende lijftochten veijl zijn, 'twelck een + wonder om sien is, gantschelijc de Hollandsche weecmerckten ghelijck, van hoenderen, eyeren, botter, honigh, Indiaensche olye, vygen van Indien, diemen +By Cananor4) is een 5) heet van Cananor, zijn seer groot ende uytghesondert , die beste van Indien, in schoone weeckmerckt van allerley lijftochten, etc. somma hebben van diergelijcke waren ende victualie van als vol op, ooc seer + schoone ende hooghe masten, datmense in Noorweghen niet beter soude moghen vinden, ende zijnder by so groote menichte, datser alle die omliggende contreyen +Menichte van 6) met gherieven; is een seer groen ende playsantigh landt om te aenschouwen, uytnemende schoone 4) vol schone hooge boomen, ende van als vruchtbaer, ghelijck oock dese gheheele mastboomen by Cananor + custe van Malabar is. Onder dese Malabaren woonen veel witte Mooren, die de wet van Machomet +[16a] onderhouden, welcke de meeste handelinghe dryven naer 't Roode Meer, hoe wel zijt niet en moghen doen, noch niemandt van die Indianen sonder paspoort vande Portugesen, want anders die Portugesche armade, die jaerlicks die custen
1) 2) 3) 4) 5) 4) 6)
D.i. Basarur, nabij Kundapur. D.i. Mangalur. D.i. Kannanur of Kannur. . = uitzonderlijk, buitengewoon. . Er staat: plasyantigh.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
53 +
ende zee gaet bewaren vande zee-roovers, tot versekertheyt van haer + coop-vaerders, dese ofte eenige andere Indianen ofte natie, wie het soude De witte Mooren hebbende paspoort vande moghen wesen, gemoetende sonder paspoort, zijn vrybuijt, gelijck dickwils Portugesen, traffickeren gheschiet, dat zy schepen aen brengen, die uyt Cambaja, Malabar ofte van't 1) eylandt Samatra ofte van eenige andere plaetsen wilden traffikeren naer't Roode op Malabar ende het Roode Meer. Meer. Dese Mooren van Cananor houden vrientschap met die Portugesen, om 2) den dwanck die haer die fortresse doet, doch zijn onder den duijm haer grootste vyanden, ende doen heymelick groote contributien van gelde aen d'ander Malabaren, + der Portugaloysers in als te beschadighen, waer zy connen ofte ‖ moghen, wiens + + <49> figueren ende afbeeldingen volghen by de andere van Goa ende Malabar. + 3) Gheveynsde vrientschap Van Cananor tot Calecut zijn 8. mylen ende leyt op 11. graden ruijm. Dese stadt Calecut heeft eertijts die vermaerste gheweest van gheheel Malabar ende ende heymelicke haet der witte Mooren neffens den 4) Indien, ende was het hooft van Malabar, alwaer den samorijn , dat is den keyser, Portegesen. zijn residentie hout; maer om dieswille, dat die Portugesen in haer eerste aencomen ende ontdeckinghe van Indien hebben van hem dickwils bedrogen geweest, so zijn zy den coningh van Cochin aenghehangen, die welcke vassael van desen samorijn was, ende van weynigh macht, ende gheluckende die + Portugesen, dat zy begosten te prospereren ende possessie te cryghen in 't landt, ende meester vande zee worden, so is Calecut gheheel te niet gegaen, ende die +D'oorsaeck vande stad 5) trafficque ende naem verloren . Is nu ter tijt van de minste van gheheel Malabar, Calecuts onderganck. 6) Cochin in't contrarie, ende haer coningh is altans meer ende rijcker als den samorijn, 7) ende weet hem nu niet te wil , duer het faveur van die Portugesen. 8) Van Calecut tot Cranganor zijn 10. mylen, leyt op 10½. graden; alhier hebben die Portugesen oock een fortresse.
1) 2) 3) 4)
5)
6) 7) 8)
D.i. Sumatra, verbastering van ‘Samudra’, een plaats en rijk in Noord-Sumatra. heimelijk. D.i. ‘Kōḷikkoḍu’ in 't Malayālam. Zie in ‘The book of Duarte Barbosa II (werken Hakluyt Society sec. series XLIX) op p. 260 v. de uiteenzetting van J.A. Thorne over vormen en waarschijnlijke betekenis (‘heer’) van dit woord. Wat hier van 't verval der stad gezegd wordt, is zeer overdreven. Vgl. de Jonge. Opkomst, III, 164, vgg. Vgl. ook M.P.A. Roelofsz: De vestiging der Nederlanders ter kuste Malabar hdst. I en IIA. Versta: thans. Z.v.a. betoont zich niet onderdanig jegens hem. Eigenlijk: ‘Koḍungalūr’, afgebeeld bij Baldaeus (p. 110).
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
54 1)
+
Van Cranganor tot Cochin zijn 10 mylen, leyt op 10. graden schaers. Die stadt + van Cochin is bewoont van die Portugesen ende ingheboren van't landt, als Beschryvinge van Cranganor ende Cochin. Malabaren ende andere Indianen, dat Christenen zijn; is by naest so groot als Goa, seer populeus ende wel ghebout van schoone huysen, kercken ende cloosters, ende een schoone ende playsantige revier, met een goede haven ende incomst. Een weynigh buyten die stadt te landewaert loopt een cleijn revierken ofte beecke, daermen somtijts wel mach droogh voets overgaen, waer over leyt een plaetse 2) + ghenoemt Cochin Dacyma , ‖ dat is boven Cochin, welc is die juris dictie vande + Malabaren, die noch in haer geloof leven. Aldaer hout den coningh zijn hoff; is <50> seer vol ende wel bebout, op die Indiaensche manier, ende heeft oock een daghelijcksche merct, daermen alle dingen veijl vint, ghelijck in Cananor, maer in 3) meerder abondantien ende grooter handel. Het landt van Cochin is een eylandeken ende is over al ende op veel plaetsen omcingelt ende duerloopen met cleyne + revierkens ofte sloten; desghelijcks teghen Cochin over noordwaerts leyt een ander + + 4) [16b] eylandt, ghenaemt Vaypijn , is ooc omcingelt met water, ghelijc die fortresse + van Cranganor. Alle dese landen ende contreyen zijn leegh ende vlac, ghelijck Verclaringhe van 't eyland Vaypijn ende zyne Hollandt, maer en hebben gheen dijcken noch duynen, dan alleenelick aen die zee strandt die platten oever, ende binnen den oever ende strandt vande revier vruchten. sonder eenighe hooghten ofte schutselen; blijft also in zijn wesen. Het landt is seer playsant ende groen t'aenschouwen, vol bossen ende boomen; heeft oock bossen 5) van canneel-boomen, diemen noemt canella de mate , dat is woeste canneel, die so goet niet en is als die canneel van Seylan, want als die canneel van Seylon gelt het quintal 100. pardauwen ofte daelders, soo gelt dese canneel maer 25. 30. + pardauwen, ende oock is verboden naer Portugal te voeren; niet teghenstaende wort in grooter menichten jaerlicks ghescheept, dan moet gheregistreert worden +Bedriegelijcken handel in voor canneel van Seylon, om des coninghs tollen te voldoen als vanden besten. caneel. Cochin heeft oock veel pepers, mach jaerlicks wel twee schepen haer volle ladinghe geven;
1) 2) 3) 4) 5)
D.i. ‘Kochchi’ in de landstaal. De beste plattegronden en teekeningen der oude stad te vinden bij Baldaeus. Port. ‘D'acima’, van boven, van den top. Dit is thans niet meer 't geval. Baypin (zie Roelofsz o.c. passim). Port. ‘Canella de matto’ of ‘Canella brava’, d.i. ‘boschkaneel’ of ‘wilde kaneel.’ Een uitvoerige beschrijving van de kaneel vindt men in Cap. 63.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
55 d'ander schepen laden langs die custe inde voornoemde fortressen, als gheseyt is, ende als dan comense tot Cochin, naer dien dat zy haer Portugaels goet ende waren + tot Goa ghelost hebben, so comen ooc daer die coop-lieden, factoren ende + 1) Menichte van peper wert respondenten , ende laden haer waren, als ick op mijn wederom reijs sal uyt Cochin ende andere verclaren. plaetsen daer ontrent Buyten Cochin vande Malabaren woonen oock veel Mooren van Machomets 2) 3) verschept. gheloof ende menichte van Joden , die seer rijck zijn, ende leven daer in haer gheloof vry, als oock die Machometisten met haer kerck, die zy mesquiten noemen. + Oock hebben die bramanes, dat zijn die geestelickheyt vande Malabaren ende + 4) <51> Indianen, hare afgoden ende duyvels ‖ huysen, die zy pagodes noemen. Dese drie natien houden elcks hare wet ende ceremonien op haer selven, ende leven + onder malcanderen eendrachtelick, houdende goede politie ende justicie, ende + 5) De Malabaren, Joden en werden alle drie natien gebruijckt in des coninghs raet, met zijn naires , dat zijn die edelluyden ende leen-heeren, ende wanneer eenighe sake van importantien witte Mooren woonen onder malkanderen, op handen is, so worden alle dese drie natien vergadert, waer op die coningh zijn betrouwen set, van welcken coningh ende nairos, Malabaren, bramenes &c. belevende elck haer eyghen geloof onder ende haer manieren, seden, usancien, ende hare afgoden, pagodes, met haer goede policye. ceremonien wy alles op een ander sullen verclaren met haer conterfeytsel ende afbeeltenisse van die selfde by die figuren van Indien; sullent nu voor by passeren, ende achtervolghen die deschriptie van die begonnen custen. 6) Van Cochin tot Coulon zijn 12. mylen, leyt op 9. graden, is oock een fortresse + vande Portugesen, al waer mede alle jaer een schip peper ladet. + Van Coulon tot die C. de Comori zijn 20. mylen. Desen hoeck leyt op 7½. Van Coulon comt jaerlicx een schip peper. graden ruijm, welcke is het eynde vande custe van Malabar ende oock van 7) Indien .
2) 1) 3)
4) 5) 6) 7)
. Respondente (Port.), iemand die rekening en verantwoording heeft af te leggen. De Joden moesten Cranganore verlaten, toen dit een Portugeesche bezitting werd en vestigden zich in Cochin. Zij wonen tegenwoordig voornamelijk te Mattañcheri (Zuid van Cochin) en te Chendamangalam. Over de etymologie van dit woord zijn de geleerden het niet eens; zie Hobson-Jobson’, s.v. Pagoda. Zie beneden Cap. 42. D.i. ‘Kulam’ of Tamil Kollam, gewoonlijk ‘Quilon’ genoemd; zie Hobson-Jobson, s.v. Quilon. De oostkust wordt dus door Linschoten niet meer bij Indië gerekend Vgl. ook capittel 15.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
56 1)
+
Dat 12. capittel. Verclaringhe vande coningen ende ghedeelten van't land ende custe van Malabar, ende den oorspronck van dien.
+
[17a]
Om recht te verstaen die afdeelinghe ende regieringe van 't land van Malabar so is + te weten, dat over langhe jaren worde het gheheel land van Malabar gheregiert + van eenen coningh, wesende een coninghrijck, daer't nu veel zijn. So was dan, Verclaringhe der 2) verdeelinge ende gelijck die Malabaren vertellen, de leste coningh Sarama Perymal , van wiens oorspronc des lands tyden af die Arabische Mochometisten in 't land van Malabar ghemeenschap Malabar. hebben, om die handel ende trafficken vande speceryen, die doen naer't Roode Meer ghescheept worden, ende van daer vervoert over al de werelt; dese hebben + door list so veel te weghe ghe ‖ bracht, datse den coningh ende veel van't land tot haer wet ende gheloof creghen, ghelijck zy ooc het meestendeel van Indien ende +<52> alle andere orientaelsche contreyen ende eylanden daer mede besmet hebben, welcke een van die principaelste oorsake is, datse soo qualick tot het Christen gheloof moghen bekeert werden, overmidts datse die Machometisten opruyen, ende alle vlyticheyt doen om haer daer van te houden, ende teghens die Portugesen op 3) te rocken , ghelijckmen inde Portugaloysers chronijcken ende memorialen vande eerste ontdeckinghe ende conquisten mach sien, dicwils ghebleken is. Keerende weder tot ons propoost, soo is dese bovenghenoemde coningh Sarama soo seer verwortelt geworden in dese nieuwe secte, die hy aenghenomen hadde, + dat hy gantschelick voor hem nam het coninghrijck te laten, ende te doen bedevaert + naer Mecca, Machomets begraeffenis te besoecken, om aldaer zijn leven te Een devotelic voornemen voleynden; in sodanigh heyligh voornemen, meynende daer met die saligheyt te des coninghs van4) 5) Sarama. verdienen, heeft oock dit zijn voornemen volbracht ; ende om dat hy gheen kinderen noch erfgenaem en hadde, so heeft hy voor zijn vertreck het coninghrijck verdeelt onder zijn naeste dienaers ende vrienden, ghevende den eenen
1) 2) 3) 4) 5)
In den oorspronkelijken druk is 10 een drukfout voor 12. D.i. Cheramān Perumāl, van wien in de Keralotpatti, ed. Gundert, p. 12, verhaald wordt dat hij tot het Buddhisme bekeerd werd in 350 na Chr. Ophitsen (W.N.T. i.v. oprokken). Voor het verband denke men achter de komma: ‘hetgeen,’. ! Dit geheele verhaal van Chēramāns bekeering tot den Islam is een Mohammedaansch verzinsel, naverteld door Camões, Lus. VII, 33, de bron van onzen schrijver.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
57 +
1)
Cochin, d'ander Cananor, de derde Chale , die vierde Coulon, &c., ende soo voorts + met alle d'ander plecken, makende van elcke plaets een coninghrijck. Calecut <53> 2) heeft hy ghegheven eenen zijn liefsten ende uytersten dienaer, ende hem + ghegheven den tytel van samorijn, dat is soo veel als keyser ende hooft van alle d'ander, ende datse hem alle souden kennen ende obedieren als vassallen, waer +Oorsaeck waerom die van tot hedensdaeghs die van Calecut den naem van Samorijn hebben behouden, van Calecut den naem van ende 'tghebiet ende heerschappie over die ander coninghen van gheheel Malabar samorijn gekregen 3) hebben. hebben, op die manier verhaelt . Den selfden coningh is gereyst naer Mecca, ende heeft daer zijn leven voleyndt, ende den samorijn ende d'ander coninghen zijn ghebleven, een jeghelick in zijn landt ende heerschappie, ende nieuwe coningrijcken, wiens afcomsten noch heden + op die selfde manier regieren, ende 'tlandt be ‖ sitten met die selfde gedeelten; + alleenelick is verandert ende ghedeclineert den samorijn, ende verheven den <53> coningh van Cochin, naer de Portugesche comst in Indien, als boven gheseyt is. + Dese Malabaren zijn seer goede soldaten; gaen gantsch naeckt, alleenelick de + + Vander Malabaren schamelheyt bedeckt, so mannen als vrouwen, ende zijn die principaelste 4) 5) habyten ofte cleedinghe. vyanden vande Portugesen, die't meeste quaet doen , hoe wel zy ghemeenlick + [17b] peys met den samorijn hebben, ende so veel fortressen op die custe, als ghehoort 6) + is; niet teghenstaende hebben tusschen beyde haer sluyphavens, als Chale, + 7) Onrust der Malabaren Calecut, Cunhale, Panane ende andere, waer uyt zy dagelicks loopen met 8) tegen den Portugesen fusten ter zeewaert in, ende doen groot quaet, ende maken menighen bedorven ende andere cooplieden. coopman. Ende oock den samorijn breeckt telcken (alst hem in't hooft comt) de peys, ende dit door raet vande Machometisten, die in als die Portugaloysers ende Christenen afgunstigh zijn
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7)
8)
D.i. Chaliyam aan de mond van de Beypur. Waar 't spoorwegstation Beypur staat, hadden de Portugeezen een fort tot 1571. Vgl. Hobson-Jobson, s.v. Chalia, Chalé. Versta: hoogste. Hier spreekt Linschoten van Calicut op een manier, die slecht te rijmen is met wat hij op p. 53 gezegd heeft en verder in dit capittel zegt. Onderwerp is: de Malabaren. Onderwerp is: de Portugezen. Dit slaat op de Portugese forten in 't algemeen. D.i. Vadakara of Badagara, gelijk het thans gewoonlijk geheeten wordt. Kuññali was een Mohammedaansch zeeroover; zie over dezen man Danvers, Port., I, 529, 543. II, 51, 94, 113-118. De gewone inlandsche naam van Panane is Ponnani. Port. fusta, een klein roei- en zeilschip.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
58 +
ende soecken te beschadighen. Ende om dese Malabaren wille moet jaerlicks die armada uyt Goa loopen inde somer lancks de custe, om den reysenden coopman +Middelen waerdoor de te bevryen van dese Malabaren, want die meeste handel van Indien is in fusten schepen van Goa haer soeken te bevryen voor te traffickeren van d'een plaets op d'ander, welcke is haer daghelicksche den Malabarischen neeringhe ende hanteringhe, ghelijck wy breeder sullen verhalen, ende noch roovers. wordender daghelijcks ghenoech berooft ende ghevangen; nemen al watse connen krygen. + Het landt is doorgaende seer vruchtbaer, groen ende playsantich t'aenschouwen, + maer heeft een onghesonde lucht voor die vreemde man. Ende alleenelick in Malabar is ongesont land voor de vreemden, ende dese custe ende zee-cant wordt die peper gevonden, hoe wel dat by Malacca op de custen der zee-cant op sommighe plaetsen ooc peper wast, maer en is so veel niet. Van hier wertse wast den peper. vervoert ende verspreyt door de gheheel werelt.
Dat 13. capittel. Vande eylanden, diemen noemt van Maldyva, anders Maledyva. +
Recht tegen over die C. de Comorijn 60. mylen ter zeewaert in west aen beginnen die eylanden, diemen noemt van Maldyva, ende beghinnen van desen hoeck op +De Maldyvische 7. graden aende zyde van 't Noorden, ende strecken also zuyd zuyd-oost waert Eylanden souden 11000. in 't ghetal wesen, so aen tot op 3. graden aende zyde van't Zuyden, twelck zijn 140. mylen. Men wil + geseyt wort. segghen, datter zijn byde 11. duysent eylanden, maer is gheen seker ‖ heyt, + + 1) Beschryvinge vande doch zijn ontallicken. Die inwoonders zijn gelijck die Malabaren . Een deel van 2) ghelegentheden der dese eylanden worden bewoont ende andere niet, want is seer leeg landt, ghelijc Maldyvaensche eylanden. die landen van Cochin, Cranganor ende die contreyen, ende sommighe soo + <54> + leegh, datse ghemeenelicken met die zee bedeckt zijn. Die Malabaren affirmeren, + dat deze eylanden in vorighe tyden hebben gheweest aen't vaste landt van Den Indiaenschen hennep ende touwerck Malabar, ende datse de zee met lanckheyt van tyden heeft afgheschuert door wert vande bolsters der die leechte. 3) Daer zijn sonderlinghe gheen waren dan coquen, dat zijn Indiaensche noten, Indiaensche noten ghemaeckt. 4) ende cayro , dat is den bolster van de selfde
1) 2) 3) 4)
De taal der eilanders is een dialekt van 't Singhaleesch. laag. in 't bijzonder. D.i. Malayālam ‘kayar’, koord, touw. Vgl. Hobson-Jobson, s.v. Coir. Linsch.'s opmerking over de bast van de noten: daarvan kan moeilijk touw gemaakt worden. Het woord duidt inderdaad de bast van de stam aan, niet van de noten.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
59 1)
noten, welck is den kennip van Indien, daermen die coorden ende cabels ende alle ghetou afmaeckt. Dese zijnder in grooter menichten, datser gheheel Indien ende alle Orientaelsche contreyen met voorsien. Zy maken een schip ofte schuijt + op haer manier van hout vande selfde boomen, met alle zijn toebehoort, die seylen + vande bladen; is met die coorden vande bolster vande noten aen malcanderen De Indiaensche scheeps seylen van Indische ghenaeyt, sonder eenen yseren naghel te hebben, ende comen also gheladen + met die waren ende coopmanschappen vande selfden boom, ende dat meer is, noteboom bladeren ghemaect. + haer provande ende victualie in't selfde schip is van desen boom, in somma 't + [18a] schip met alle zijn toebehooren, coopmanschappen, victualie ende alle nootdruft + Der Indiaensche is van desen eenighen palmboom, ende onderhout alle die inwoonders van dees gantsche scheepsrustinge, eylanden van Maldyva, waer mede zy haer handelingh' dryven in Indien. Daer met coopmanschap ende zijn sommighe van dese noten, die in die eylanden seer gheestimeert zijn boven victualie, wert tsamen alle ander noten van Indien, want die inwoonders houden die goet te wesen vanden eenighen 2) Indischen noteboom teghens alle fenijn ; zijn seer schoon ende groot, van coleur swartachtigh. Ick + hebber ghesien, die de visorey van Indien ghepresenteert worden, waren vande versien. + groote van twee kannen inde maet, ende hadden ghecost over die 300. Sommighe Indische pardauwen, ende waren om aen zijn majesteyt van Spaengien te seynden. Van noten, seer goet voor 3) + desen boom ende hare vruchte ende handelinghe sal op een ander in't particulier fenijn nende daerom van estime. byde boomen ende vruchten van Indien ‖ mentie maken, waermede ic wederkeere grooter + <55> tot die verclaringe vande custe, ende het vervolch van dien. Vanden hoeck van Comorijn beghint die custe weder te loopen binnewaerts noord-oost aen, tot den hoec van Negapatan, welck leyt op 11. graden, ende is vanden hoeck van Comorijn 60. mylen. + Van den hoeck van Comorijn, by de 40. mylen zuyd-oost ten zuyden t'zeewaert + in leyt den uytersten hoec van't vermaerde Verclaringhe, hoe Negapatan ende het eyland Seylon gelegen is.
1) 2)
3)
dialectische vorm van hennep, uit Lat. cannabis. De noten, gewoonlijk ‘Coco de mer’ of ‘Lodoicea Sechellarum’ geheeten, komen van de Seychellen en hebben niet de kracht die daaraan wordt toegeschreven, o.a. bij Camões, Lus. X, 136. Nog tegenwoordig worden deze vruchten door de Javanen, die ze kěpoh of poh djěnggi, d.i. mangga's van Zanzibar, noemen, als geneeskrachtig beschouwd en hechten zij aan voorwerpen daaruit, zooals sirihdoozen, een hooge waarde. Voor 't Maleische paoeh djanggi geeft Klinkert in Nieuw Maleisch-Ned. Wb.: een soort van grote noot, nux maladiva, die de zee soms aanspoelt. Volgens anderen de grote, wilde mangga, of paardenmangga (p. 356). Het Mak. heeft pawo djangki, Bug. pao djěnki, waarover uitvoerig spreekt Matthes, Mak. Holl. Wb., 2e dr. p. 531. Vgl. ook Hobson-Jobson, art. Coco-de-Mer. Dit slaat vooral op de gewone cocospalm, zie cap. 56.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
60 1)
eyland van Seylon , ende streckt alsoo noorden ten oosten, tot recht teghen over + den hoeck van Negapatan, verscheyden van't vaste landt ende den selfden hoeck + 10. mylen. Ende tusschen 'tvaste land ende 'teylandt liggen noch sommighe Sommighe drooghten ontrent het eyland Seylon. drooghten ende eylandekens, waer altemets veel perijckels is vande schepen, die naer Bengala ende die custe van Choramandel varen, die gemeenlick daer duer passeren. 'tEylandt van Seylon heeft in de lenghde 60. mylen, ende inde breede 40. mylen, van den eersten ende uytersten hoeck n. ten o. aen 18. mylen. Op 7½ + 2) graden leyt een fortresse vande Portugesen, ghenaemt Columbo, welcke met + louter ghewelt ende groote onkosten onderhouden wort, want zy anders op't De Portegesen hebben 3) geheel eyland niet en hebben; 'tis een cleyn plaetse, maer sterck ende wel ontrent Negapatan maer voorsien. Hebben niet eenen voet buyten die stercte. Die soldaten, die daer op een fortres twelck met ghewelt ghehouden wert. ligghen, zijn in't ghemeen ghebannen van die eenigh quaet feyt bedreven ofte de doot verdient hebben, desghelijcks lichte vrouwen, om die selfde feyten, om haer geselschap te houden; moeten alle haer nootdruft van Indien cryghen; hebben veel aenstoots van haer vyanden, die inwoonders ende ingheboren van't eylandt, ende 4) zijn dickwils belegert gheweest, maer hebben haer altoos vromelick beschermt.
Dat 14. capittel. Van't eylandt Seylon. +
Het eyland van Seylon is vernaemt te wesen een van de beste eylanden, dat tot + onsen tyden ontdeckt, ende het vruchtbaerste, dat onder de son is, wel bebout Seylon, het vermaerste 5) ende bewoont van volck, genaemt Cingalas ; zijn by naer van wesen en manieren eyland, zijnde seer volckrijck, diemen 6) gelijck die Malabaren, met lange open ooren, maer van coleur en zijnse so swart Chingalas noemt. niet. Gaen oock naeckt, uytgenomen de schamelheyt bedect. Plach ‖ maer een + coningh te hebben, +
<56>
1)
3) 2) 4) 5) 6)
Hiermee moet volgens Linschoten's kaart Point de Galle bedoeld zijn. In dit geval lees Z.O. i.p.v. Z.O. ten Z. Bij correcties van Lindschoten's windrichtingen ben ik uitgegaan van het z.g. rechtwijzende Noorden (dus de richting van de Noordpool), en niet van het magnetische Noorden. De kantteekening juist. Vgl. hierover Danvers, , pp. 129 ff. Er staat: ghenaem. D.i. moediglijk. ‘Vroom’ in den zin van ‘moedig, dapper’ o.a. ook in 't bekende lied: ‘Berg-op-Zoom, houdt u vroom.’ Skr. ‘Simhala’; 't eiland heet ‘Simhala-dvīpa’, Pali ‘Sīhalam.’ vanwege ringen er in?
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
61 +
maer daer naer hebben zy die coningh omgebracht, ende het landt gedeelt in veel + + [18b] coninghrijcken, ende nu onlanghs gheleden heeft eenen barbier den + principaelsten coningh ghedoot ende het coninghrijck met gewelt ende groote Die van Seylon hebben haer eenighen coningh tyrannie onder hem gebracht, ende d'ander coninghen verdreven, waer van omghebracht ende het eenen, die Christen was, ghevlucht is in Indien, ende woont tot Goa, alwaer hy rijcke in veel op sconinghs costen onderhouwen wert. Desen barbier heeft hem, als gheseyt is, voor coningh opgheworpen, ende het coninghrijcken verdelt, maer is door een ander 1) geheele eylandt onder zijn subjectie; wert ghenaemt raju ; leeft seer voorsichtigh, wederom onder een ende is seer vernuftigh, ende een goet crijghsman; betrout hem op niemandt. eenighe subjectie Die Chingalas zijn hem seer misgunstigh, hoe wel zy hem obedieren, doch meer gebrocht. door dwangh ende vreese dan door liefde ofte vryen wille, want doet herde executie met groote tyrannye, soo dat hem niemant en derf roeren; is oock doot vyand van de Portugesen, ende hadde nu onlanghs, een jaer voor mijn vertreck uyt + 2) Indien, die fortresse van Colombo belegert met groote menichte van olyfanten en + volc, maer door assistentie en hulpe vande Portugesen uyt Indien moest zijn Eenen Christen coningh + uyt Seylon tot Goa legher op breken, ende die fortresse verlaten. ghevlucht Het eylandt is seer berghachtigh, ende daer is eenen hoogen bergh ofte spits, + 3) Den regent van Seylon, diemen seyt die hooghste te wesen van gheheel Indien ; wordt ghenaemt Picode als hart vyand teghen den Adam. Die Indianen houden voor warachtigh, dat het paradijs daer gheweest en Portegesen, belegherde Adam daer gheschapen is; seggen, dat noch heden op den selfden bergh haer fortres met veel volck ghevonden worden van zijn voetstappen, welck in de steenen staen oftse ende olyphanten. 4) gehouwen waren, en also blyven sonder uytgaen . + Het eylandt is vol van allerley Indiaensche vruchten, ende oock alderhande wilt, + 5) Eenen bergh in Seylon, als herten, hinden, wilde verckens, hasen, conynen ende diergelijcke in grooter daermen acht het paradijs menichte, van alle ghevoghelte, als pauwen, hoenderen, duyven, etc., die beste gheweest te hebben, ende oraengie appelen, lymoenen, cytroenen ende dierghelijcke, die niet alleen de datter noch van Adams plaetsen van Indien te boven gaen, maer oock Spaengien ende Portuvoetstappen te sien soude wesen.
1) 2) 3) 4)
5)
Dit strookt niet met andere berichten, volgens welke de hier bedoelde vorst, Raju, nl. Raja Simha, zijn vader vermoord heeft; vgl. Danvers, Port. II, p. 44. Van Aug. 1586 tot Mei 1587, en in Januari 1588 (Danvers, Port. II. pp. 74 ff.) Onjuist. De Adamspiek is 2226 M. hoog; de hoogste berg van Ceilon, de Pedrotallagalta, is 2484 M. hoog. Het is welbekend dat volgens de Buddhistische Singhaleezen de indruk van den voetstap achtergelaten is door den Buddha; de Çiwaieten zeggen dat het de voetstap van Çiwa is; de Mohammedanen - niet de Indiërs in 't algemeen - schrijven den voetstap toe aan Adam. Dit is een vergissing; konijnen komen op Ceilon niet voor.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
62 +
gael; in somma heeft veel ende meest alle dingen ‖ van Indien alleen, dat op ander + plaetsen gevonden wert op differente contreyen. Heeft oock veel Indiaensche <57> 1) palm ofte note-boomen, diemen kocken noemt, ende affirmeren oock 2) gheloofweerdighe persoonen, die't my vertrocken hebben, die in't selfde eylandt + te landewaert binnen ghevanckelick hebben gheweest, datter zijn notemuscaten + ende nagelboomen ende planten van peper, hoe wel dat hier gheen sekerheyt Veellerley wilbraet met af en is, want tot noch toe by de Christenen niet gecommuniceert en wert. Maer ander gedierten ende vruchten van Seilon. den besten canneel van gheheel Orienten isser met geheel bosschen ende + wildernissen, van waer't over die geheele werelt ghevoert ende verspreyt wert. Desen cannel moeten die Portugesen, die inde fortresse woonen, by nacht ende +Overvloet van den besten caneel in Seylon, ontyden met springhtochten halen en afhouwen steelsghewijs, ende also die den Portegesen bij brengense inde forteresse, welcke de capiteijn vande fortressen zijn principael ontyden met perijckel profijt is, en oock anders niet veel meer en heeft. halen moeten. Menighte Het eylandt heeft ooc allerhande kostelicke ghesteenten, uytgenomen van edel ghesteenten, 3) diamanten, maer saffiren, robynen, topassen, spinelen, granaden, robassen goudt, silver ende peerlen, etc. die beste van Orienten; heeft desgelijcks een visscheryen van perlen, doch etc. in Seylon, 'twelck den en zijn so goet niet als die te Bareijn by Ormus ghevist worden. Het eyland heeft coningh niet wil vervoeren + oock mynen van goudt, silver ende ander metalen. Die coninghen van't eylandt laten. + 4) [19a] en willent niet uyttrecken , dan behoudent voor een staet ende heerlickheyt. Ic 5) geloove meest, dat zijt laten, om datmen haer daerom niet en souder eenigen 6) + aenval doen. Heeft ooc yser, vlas, swavel ende dierghelijcke materialen, oock + wonder veel yvooren-been, ende groote menighte van olyfanten, diemen hout Yvooren, vlas, yser ende veel andere metalen in voor de beste ende eelste van gheheel Indien, ende is warachtelick ghevonden + Seylon. by noch dagelijcsche experientie, dat alle ander olyfanten van ander plaetsen + ende contreyen by dese comende doen haer reverentie ende eerbiedinge. De Olyphanten van Seylon so edel, dat de De ingheboren ofte Chingalas zijn seer vernuftigh ende groote kunstenaren olyphanten van andere van te wercken in goudt, silver, yvooren-been, yser ende alle metalen, dat een landen haer reverentie wonder om sien is, ende door geheel bewysen.
1) 2) 3) 4) 5) 6)
cocos. verteld. Vgl. de capittels 84-91, waar de edelstenen behandeld worden. Zie verklaring in de kanttekening. Linschoten moet bedoeld hebben: ‘soude’ of ‘souden’. Volgens de aanteekening in noot 7 op blz. 80 der Engelse vertaling (1885) komen vlas en zwavel op Ceilon niet voor.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
63 Indien seer gheestimeert ende boven alle ander Indianen den prijs hebben. Zy + maken die schoonste loopen van roers, diemen in geen plaetsen mach beter vinden, schynen gedraeyt ende van silver te wesen. Mijn heere den aerts-bisschop worde +Excellente loopen van roers, met meer andere ghepresenteert een crucifix vande langhte van een elle, van yvooren been, dat + fraye consten in Seylon van een inwoonder des eylands Seylon gemaect was, so cunstigh ende meesterlick ‖ gewrocht, dat het haeyr, baert ende aensicht scheen natuerlick van gheghemaeckt. + <58> een levende persoon te wesen, ende in als so net gewrocht ende van leden gheproportionneert, datmen in Europa diesghelijcks niet naer en soude doen, waeromme mijn heere het dede besluyten in een kasse, ende sondet aen zijn + majesteyt van Spaengien tot een verwonderinghe, ende als weerdigh om voor een groot heer onder zijn juweelen te bewaren. Van die dingen ende wercken zy seer +De maiesteyt van 1) pertijckigh zijn; ooc wonderlijcke buytelaers ende seer ervaren ende behandigh Spaengien bewaert een constigh crucefix, uyt in alle guychelerye, so wel mans als vrouwen; loopen gheheel Indien duer om Seylon ghecomen als een 2) + gelt te winnen, ende bedryven antijcxe perten , wonder om sien, waermede juweel. ghenoech is wat het eylandt van Seylon is belangende; willen voorts varen in't + Die van Seylon, so mans vervolch vande begongen custe van Choramandel, daer wijt gelaten hebben, als vrouwen, seer antijcks aenden hoec van Nagapatan. in guychelspel, daer met zy veel gelts verdienen.
Dat 15. capittel. Vande custe van Choramandel, ende het coninghrijck van 3) 4) Narsinga ofte Bisnagar . +
Die custe van Choramandel begint vanden hoeck van Negapatan , ende streckt 5) also noorden ten oosten tot een plaetse, ghenaemt Musulepatan , 'twelck zijn 90. mylen; leyt op 16½. graden. Tusschen dese twee plaetsen op die selfde custe leyt een pleck, genoemt S. Thomas, op 13½. graden, ende is van Negapatan 40. mylen. Dese plaets ende Negapatan worden
1) 2) 3)
4) 5)
+
S. Thomas, ligghende 40. mylen van Negapatan, wert vande Portegesen bewoont, die de gheheele custe behandelen.
D.i. kunstvaardig. kluchtige streken. = Narasimha, die omstreeks 1490 de stichter was van een nieuwe dynastie in het rijk Vijayanagara, in het Zuiden van Voor-Indië. Naar hem hebben de Portugezen zijn rijk genoemd. (Zie Yule and Burnell: Hobson-Jobson s.v. Narsinga en H. Terpstra: De vestiging van de Nederlanders aan de kust van Koromandel p. 15). Bisnagar, d.i. Vijayanagara of Vidyanagara, in 't Bellary-distrikt gelegen, thans in ruïne en ‘Hampe’ of ‘Hampi’ geheeten. Vgl. Hunter, Gazetteer XXIV, pp. 310 ff. Al. Masulipatam.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
64 bewoont vande Portugesen, ende op d'ander plecken ende langhs die geheele custe hebben haer comersie ende handelinge. + 1) Dese voorseyde plaets, altans S. Thomas gheheeten, heeft in vorige tyden een + seer vermaerde ende rijcke coop-stadt geweest, genaemt Meliapor, was van't S. Thomas was eertijts + een rijcke coopstadt, coninghrijc van Narsinga, ‖ wiens coningh nu gemeenlick van Bisnagar ghenaemt genaemt Meliapor. + wert, welck is den naem vande hooft-stadt, aldaer hem den coningh met zijn hof + onthout. Dese stadt leyt te landewaerts binnen, ende is teghenwoordigh het hooft +<59> Bisnagar is de hooft stadt van dit coninghrijck van Narsinga ende de custe van Choramandel. De ingheboren van Narsinga ende + ende naturelen zijn van wesen, manieren ende cerimonien ghelijck die van Choramandel. 2) Ballagate , Decanijns ende Canaras, want is duer de banck eenderley volck; zijn +[19b alleen onderscheyden van plaetsen ende coninghrijcken. Ende om te recht te verstaen d'oorsaec, waeromme dese plaets Sint Thomas ghenaemt wert, soo 3) vertellen die Indianen , dat inde tyden, doen die apostelen over alle de werelt verspreyt waren om het evangelium te prediken alle natien vanden aertbodem, dat die apostel Sint Thomas quam in dit coninghrijck van Narsinga, naer dat hy veel + plaetsen van Indien doortrocken hadde, ende weyningh vruchten ghedaen, ende + vercondighden alhier dese Indianen ende ongeloovigen het woort ons Heeren Den apostel S. Thomas ende salighmakers Jesu Christi, soo vertellen die Christenen - die vande afcomst soude in 't eylandt4) zijn van de gheen, die den selfden apostel tot den gheloove bekeerde ende Choramandel ghepredickt 5) doopten, die de Portugesen daer vonden, als zy 'tlandt eerst ontdeckten , ende hebben. + noch heden daeghs veel zijn, houdende hare ceremonien by naest op die + 6) In Choramandel souden Griecksche maniere, in de Chaldeusche sprake , ende en willen haer met die noch Christenen woonen, Portugesen in 't gheloof niet vermenghen, dan nu onlanghs by mynen tyden, soo die by successie vander 7) is onder haer eenen bisschop
1) 2) 3) 4) 5)
6) 7)
= thans. Zie p. 50. D.w.z.: met de genoemde ‘Indianen’ zijn alleen St. Thomas-Christenen bedoeld. Reeds lang vóór de komst der Portugeezen in Indië was het bekend dat er Christenen van zekere soort in Indië waren. Cosmas Indicopleustes maakt gewag van Perzische Christenen aan de Westkust of Malabar, in de 6de eeuw. - De z.gn. grafsteen van St. Thomas aan den Berg (bij Madras) en andere dergelijke steenen in Travancore hebben Pahlavi-inscripties van de 9de eeuw of daaromtrent; zie A. Burnell, On some Pahlavi Inscriptions in S. India, Mangalore, 1873. D.i. Syrisch. Deze bisschop was een Nestoriaan, genaamd Mar Abraham, Aartsbisschop van Angamale. Bij zijn terugkomst uit Rome hield hij zich niet aan hetgeen hij tegenover Paus Pius IV bezworen had. Zie Rae (The Syrian Church in India, p. 245).
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
65 +
gheweest, die overlandt uyt Indien naer Roomen is ghetrocken , ende heeft hem die Roomsche kercke onderworpen, behoudende in alles haer oude ceremonien ende usancien, 'twelck haer vande paus ghegunt ende toeghelaten is gheweest; + 1) ende als mijn heere den aerts-bisschop een concilie ‖ provinciael was houdende binnen Goa, alwaer waren vergadert zijn suffraganen, die bisschoppen van 2) Cochin, Malacca ende China , om het selfde te auctoriseren, worde oock + gheroepen den voorghenoemden bisschop , die recht van Roomen ghecomen was, met den tytel van aerts-bisschop, ende was altoos persoonlick in 't consilium; maer en wilde gheensins verstaen in eenighe veranderinghe vande cerimonien van zijn suffraganen ende Christenen, diemen ghemeenlick noemt S. Thomas Christenen - keerende weder tot onse propoost, so segghen dese, dat den apostel 3) lange tijt predickten in 't coninghrijck van Narsinga , sonder veel profijts te doen, om dat die bramenes, welcke zijn de menistren van de pagodes, hare valsche ende duyvelsche afgoden, sulcks in alle manieren sochten te beletten; so + gheschiedent, dat S. Thomas was eysschende een plaetse aenden coningh om een capelleken te maken, om zijn ghebedt te doen, ende insonderheyt het volck te leeren, 'twelck hem gheweyghert was duer inghevinghe vande bramenes ende + ander toovenaers, daer zy alle betrouwen op stellen, so heeft God (na zy seggen) toeghelaten, datter eenen grooten struijck van eenen boom ofte balck gecomen is in de mont van de revier der stadt Meliapor, datter schepen noch schuyten mochten uyt oft in comen, waer door den coningh groote schade hadde, ende + die stadt gheheelic haer handelinge verloor; so heeft die coningh met alle macht van olyfanten, die over de drie hondert waren, gesocht, het selfde hout uyt te trecken, maer het was al te vergeefs en om niet, ende siende, dat hy't met geender macht en cost uyttrecken, noch zyne bramenes ende
1) 2) 3)
+
apostelen tyden ghebleven zijn, maer willen haer met der Portegesen gheloof niet vereenighen. + <60> +
Een bisschop van Choramandel nae Roomen ghetrocken, ende van paus aen ghenomen, blyvende nochtans by zijn ceremonien.
+
S. Thomas soude langh ghepredickt hebben in 't rijc Narsinga. +
S. Thomas eyscht een plaets om een capel te stichten, maer wert gheweygert. +
Een miraculose straffe over de stadt Meliapor, om datmen S. Thomas zijn begheerte gheweygert hadde.
Dit was 't derde Provinciaal Concilie. Het eerste werd gehouden in 1567, het tweede in 1575. D.i. de Bisschop van Macao. Deze was echter niet tegenwoordig, zoodat Van Linschoten hieromtrent verkeerd was ingelicht. Zie Sousa (Oriente Conquistado, vol. II, p. 224). Het verhaal van de prediking des Apostels Thomas in Indië en zijn marteldood aldaar dankt zijn oorsprong aan een Syrisch geschrift, waaraan tal van Middeleeuwsche bewerkingen in onderscheiden talen ontleend zijn. Over de ontwikkeling der legende vindt men een uitvoerige Aanteekening van A. Burnell in den herdruk der Engelsche vertaling van 1885 (Hakluyt Soc.) van 't Itinerarium, I, pp. 85-87. Camões geeft het verhaal in Lus. X, 108-118.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
66 toovenaers en wisten met alle haer besweeringhe hem geenen raet te geven, was seer bedroeft, beloofde groote giften ende gaven, die hem eenighe raet wist te + geven, om 'tselfde uyt te trecken; soo is den apostel S. Thomas tot den coningh ghegaen ende heeft hem gheseyt, dat hy't alleen wilde uyttrecken, soo het hem +[20a] beliefde, ende en begeerde anders gheen profijt daer voor, dan alleenelick het + selfde hout om een ca ‖ pelle ende beedhuijs voor hem af te maken, 'twelck die coningh hem toeseyde, hoe wel hy ende zijn bramenes dat voor een spot hielden, +<61> 1) ende daerom loeghen ; soo heeft dan S. Thomas zijn gordel ghenomen ende aenden struijck ofte grooten balck ghebonden, ende heeftet alsoo sonder eenighen arbeyt lichtelick uyt het water op het landt ghehaelt, tot groote verwonderinghe van alle die toesienders, ende principalick den coningh, die hem terstondt consenteerde, + het capelleken te maken van't selfde hout, duer welck mirakel veel van haer den doop ontfinghen, ende het Christen gheloof aennamen, waer door die bramenes +Mirakel door den apostel in groote verminderinge quamen van haer auctoriteyt by't gemeen volc, ende zy S. Thomas geschiet, daer door vele haer lieten werden S. Thomas seer misgunstigh, sochten met alle listigheyt hem om te brengen, 'twelc zy ooc volbrachten, ende hebben daer toe gekoft sommige van't doopen. + volck, die den apostel van achter duerstaken, liggende op zijn knien in't selfde + capelleken, doende zijn gebedt, welke historie in Indien op veel plaetsen ende Listighe lagen, waer door kercken also afgebeelt staet, tot een memorie ende ghedachtenisse, ende willen den apostel Sint Thomas seggen, dat die afcomste van die gheen, die hem ghedoot hebben, souden van omghebrocht werde. Godt vervloeckt wesen met een maledictie, als datse gheboren worden met een 2) been ende voet te weten vande knie nederwaerts soo dick als een olyfants been , ende het ander been ende voorts het gheheele lijf sonder eenighe letsel wel gheproportioneert, als ander menschen, welcker ick veel ghesien hebbe, so mannen + als vrouwen; want zijnder by gheheele geslachten ende dorpen vol, (ende veel van + haer Christenen op haer manier) voortghesproten uyt het landt van S. Thomas, Maledictie ende gedurige straffe der alwaerse noch in groote menichte woonen. Oft dit die selfde oorsaeck is van waenschapentheyt over haerder gheboorten, dat laet ick Godt oordeelen. Ick hebt haer wel mondelick de ghene, die S. Thomas gevraecht d'oorsaeck, maer zy segghen, dat zijt niet en weten, dan alleenlick dooden. 3) datmen haer diestmaeckt
1) 2) 3)
lachten. Linschoten doelt hier blijkbaar op de ziekte, die als elephantiasis bekend staat. D.i. diets maakt, z.v.a. doet gelooven.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
67 die boven verhaelde oorsake; ende oock en hebbender geen letsel af in't gaen, dan alleenelick die leelickheyt ende quade ghedaente, wiens figueren ende afmaeltsel men sal vinden op een ander plaets by d'ander conterfeytsels van Indien. Dese stadt Meliapor is metter tijt vergaen ende ghedeclineert, ghelijck als alle dinghen deser werelt geen gheduer en hebben, ende maer rooc en zijn. Ende naer dat die Portugesen het landt ontdeckt hadden ende haer traffijcke begosten alsdan te dryven, hebben op dese plaets ende begraeffenis van S. Thomas een stedeken + + ghebout ende een kercke van ghehouwen steen op de plaets, daer 't ‖ begraefnis ende 'tcappelleken van't hout stont, ende hebben die dueren ofte poorten vande +De Portegesen hebben kerck van't selfde hout ghemaeckt, tot een ghedenckenisse van 't mirakel, alwaer een ghedachtenis van S. die ghebeenten van S. Thomas in grooter weerden gehouden werden, ende van Thomas opghericht, twelck grooter devotien versocht veel met grooter bevaert ende devotien versocht. Ende dat meer is, so zijn by wert. naest die kerck-dueren, die van't selfde hout ghemaeckt waren, aen stucken + <62> gesneden, ende met stucxkens uytghehaelt om in goudt ofte silver te beslaen, + ende dat om den hals te dragen als een groot heylighdom, ende ghelooven, dat veel mirakelen doet, soo dat die vande stadt S. Thomas hebben die dueren doen +[20b] vol yseren naghelen slaen, om te beletten, datmender niet meer af snyden en mach, om niet te verliesen soo kostelicken heylichdom. Ende een Vlamingh, natureel + van Sluijs, die op de selfde plaets van S. Thomas over die 30. jaren ghewoont hadde, ende aldaer getrout, mijn speciale vrient, door communicatie van schryven, +Sonderlinge virtuyten eens gheheelen pater sont my voor een groot ende weerdigh present een gheheel pater noster ofte 1) vijftich , van't selfde hout ghemaeckt, 't welck hy over lange jaren daer uyt hadde noster, gesneden uyt het doen maken, ende een Portugees, die't my brocht tot Goa, hadder groote devotie hout van S. Thomas cappelleken. 2) in, ende vertrocker veel mirakels af, segghende, dat het haer verlost hadde van een groot torment ende onweder, dat zy onderweghen gehadt hadden, ende met datse dit pater noster in zee hinghen, soo cesseerde terstont het onweder in een 3) ooghenblick, waer van het my grootelijcken prees, dat ick't in waerden ende estime souden houden, als een vande beste juweelen ende heylighdom vande werelt.
1) 2) 3)
Dit woord betekent óók paternoster. Met ‘haer’ is hier ‘hen’ bedoeld. Het meervoud doelt op de reizenden. Het geheele verhaal ontbreekt in de Latijnse vertaling van 1599. Hier is ‘hij’ verzwegen.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
68 +
1)
Van Musulepatan loopt die custe weder noord-oost ten oosten tot het coninghrijck + van Bengalen, 'twelck zijn 120. mylen, welck is het landt van't coninghrijck van Het coninghrijcke Orixa, streckt aende selfde custe tot die revier Ganges, beginsel van't coninghrijck Bengala leyt 120. mylen 2) van Musulepatan, van Bengalen. Dese custe, so van Narsinga, Bisnagar ende Orixa , wert in't beghinnende aen de revier + ghemeen vande Portugesen ghenoemt (gelijck die custe van Negapatan ende Ganges. S. Thomas) Choramandel, tot Bengala toe, alwaer die Portugesen dryven grooten +Vande nature ende handel: want is een rijck ende vol landt van alle dinghen ende lijftochten van rijs, vrucht baerheden des allerhande voghelen ende ghedierten, ende ander dinghen in grooten overvloet; lands Bengala3), ende van is oock een gesont landt ende locht voor de vreemde natien, want die Portugesen handelinghen, die daer ende ander vreemdelinghen moghender beter aerden als in In ‖ dien. Van dese gheschieden. + 4) custe dryven eenen daghelijckschen handel op Bengala , Pegu, Sian, ende + 5) <63> Malacca, ende ooc op Indien . Men maeckter wonder schoon lijnwaet van cattoen, + namelicken in Negapatan, S. Thomas ende Musulepatan, van alle couleuren, ende gheweven met diversche loofwerck ende figuren, seer fijn ende subtijl ghewrocht, +Cattoene lynwaet, so ende werdt veel in Indien ghesleten, oock meer gheacht als zyde, want inde prijs excellent gewrocht, dattet de zyde altemets te boven gaet om zijn fynigheyt ende wonder aerdigheyt. Zijn boven zyde gheestimeert 6) ghenaemt rechatas ende cheylas , waerse in Indien onder die Portugesen ende wert. 7) Christenen ghemeenlick boecxen af dragen. Zy maken ooc doecken, die de vrouwen aldaer useren, van de navel nederwaerts om't lijf ghewonden, so zy draghen, alse 8) in huijs zijn, seer schoon gemaeckt; die beste noemt men doecken van sarasso , sommighe met goudt ende silverdraet duertoghen, ende seer aerdich ende constigh gheweven, ende ander dierghelijcke, op duysent manieren, seer lustigh om sien, daer zy haer wonder wel met gheneren. Op dese custe wassen
1) 2) 3) 4) 5) 6)
7) 8)
Moet zijn: noordoost. Portugeesche spelling van Orissa, eigenlijk Oḍiça, Sanskrit Oḍra (deça). (). Hier moet krachtens de inhoud bedoeld zijn Koromandel + Orissa. Vgl. over het begrip ‘Indien’ p. 55. Voor ‘Rechatas’ heeft de Latijnsche vertaling: ‘Regatas’. Port. ‘regata’ vindt men vertaald met Fransch ‘régates’; régate: een zijden Lavallièredas. ‘Cheyla’ is Hind. ‘chela, Tamil ‘chelai’, Jav., Mal. ‘tjele’, een soort geruit goed. D.i. boksen, broeken. Jav. sarasah, Port, saraça: ‘gekleurd weefsel, meestal van katoen’. Zie ook Terpstra: Koromandel p. 167v. Mal. sërasah. In Oudjav. sarasah ligt het begrip van ‘overal verspreid liggende’; het is een frequentatiefvorm van sasah, verspreid liggen. ‘Sarasah’ is overgegaan ook in 't Japansch (volgens mededeeling van den Heer Rouffaer).
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
69 1)
oock die groote ende dicke rieten, diese in Indien ghebruijcken om die pallankijns, + daerse die vrouwen met dragen, alsmen byde Indiaensche figueren sal sien. Zijn + 2) Een aert van riet, so dick, vande dickte, die men met twee handen qualick kan overvaten , seer schoon datment met twee handen ende lustich t'aensien, van grooter hooghte, van coleuren swarte, roode ende niet can omvatten. andere, waer van wy op een ander plaetse breeder sullen tracteren. +
Dat 16. capittel. Van't coninghrijck van Bengalen ende de revier Ganges.
+
[21a]
In 't eynde van 't coninghrijck Orixa ende de custe van Choramandel begint de rivier Ganges, in 't coninghrijck van Bengalen. Dese revier is een vande vermaerste rivieren vander werelt. Men en kan niet weten, waer zy haer beginsel heeft. Sommighe meynen, datse uyt het aerdtsche paradijs comt, door een fabel, die de Bengalen vertellen: als dat in vorighe tyden een coningh van Bengalen begeerich + was om te weten den oorspronck van dees revier, ‖ so heeft hy sommighe + + <64> persoonen doen op voeden ende expresselick daer toe houden met rauwe visch + ende dierghelijcke spyse, om die te beter moghen ghebruijcken tot zijn voornemen, Sonderlinge verclaringhe welcke hy heeft met schuyten, daer toe ghemaeckt, die revier opwaerts gesonden, vande reviere Ganges, die sommighe maenden inden weg versleten, tot datse quamen, daerse een seer datse haer oorspronck lieffelicken rueck ontfinghen, ende eenen seer claren ende ghetemperden hemel, soude hebben uyt het stil ende seer lieflick water, so dat het haer scheen te wesen gelijck een paradijs; paradijs. ende willende voorder varen, konsten niet een voet opwaerts comen, so datse gedwongen waren (siende geen vordeel te doen), weder te keeren den wegh, die zy ghecomen waren; hebben also den coningh vertrocken, wat haer ghepasseert 3) was. Die 't niet wil gelooven, heeft een steenen herte; ick geef hem mijn deel over . + Dese revier heeft ooc crocodilen, ghelijck die Nilus in AEgypten. Den mont ofte + inganck leyt op 22. graden, ende die custe loopt De reviere Ganges heeft crocodilen, ghelijck de reviere Nilus.
1) 2) 3)
versta: ter wille van, voor. omvatten. De bedoeling laat zich met andere woorden aldus weêrgeven: ‘als iemand het hardnekkig weigert te gelooven, laat ik het aan zijn believen over.’ Het vertelseltje komt voor in Mendoça, (II, 332, uitg. Hakl. Soc.)
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
70 1)
oost ten zuyen tot het coninckrijck van Aracan, 't welck zijn byde 80. mylen. Is een 2) oneffen custe, vol eylanden, droochten, bochten ende inwijcken, want dit landt van 2) Bengala leyt binnewaerts vande golfa, diemen heet van Bengalen, om dat van 3) Aracan beghint die custe weder te loopen zuyen ten oosten, uytwaerts tot Malacca, ende den uyttersten hoeck, diemen heet de Singapura. Keerende weder tot Bengala ende de revier Ganges, welcke wert van alle die Indianen voor een heyligh ende gebenedijt water ghehouden, ende ghelooven voor + seker, dat alle de ghene, die hem daer eens in wast ende baeyt (al is hy noch so + grooten sondaer), dat hem dan alle zijn sonden vergheven zijn, ende dat hy so De reviere Ganges soo weert onder de Indianen, reijn ende suyver is, als nieu herboren, endeoock dat, so wie hem daer niet in en wast, en kan niet saligh werden, uyt welcke oorsake daer een groote bevaert dat sy daer op de hope haerder saligheyt setten. ende toeloop is van gheheel Indien, ende alle orientaelsche contreyen, ende comen daer by groote menichte, ende bedryven daer wondere seltsame ceremonien ende superstitien, afgryselick om te hooren, waer mede zy vastelick gelooven den hemel ende saligheyt te verdienen. 4) Van dese revier oostwaert 50. mylen leyt die stadt Chatigan , welc is die hooft-stadt van Bengala. Die ingheboren ende naturalen ‖ van Bengala zijn bynaest ghelijck + die van Seylon, doch een weynigh witter als die Chingalas. 'T is een arch-listigh + + 5) <65> ende boos volck, ende worden voor de quaetste slaven ende captyven + ghehouden van gheheel Indien, want zy in 't ghemeen diefachtigh, ende die Seltsame kustumen der inwoonderen van Bengala. vrouwen daer by hoerachtigh, hoe wel dat dese macula in gheheel Indien daghelicx broodt is, niemant uytghesondert. Hebben een ghebruijck, datse + 6) nummermeer twee mael in een pot eeten koken, maer elcke reijs een nieuwe pot . + 7) 8) [21b] Wanneerse in overspel ghevonden worden, snijtmense die nuese af , ende mogen daer naer malkanderen verlaten, alle 't welck onder haer seer nau onderhouden wert naer haer wet.
1) 2) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8)
klaarblijkelijk bedoeld: O. ten N. !. !. naar buiten. D.i. Chittagong. Bet. eveneens slaven. De Lat. vertaling heeft: ‘pessimi ideo mancipiorum.’ Dit geldt alleen van aarden potten, niet van metalen. Er staat: snijtmende. Dit was reeds oudtijds en is nu nog de gewone private straf voor een vrouw die op overspel betrapt wordt.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
71 Het landt is wonder abondant ende vruchtbaar van alle lijftochten, ende principalijck rijs, welck daer meer is als in geheel Orienten, want laden jaerlicks veel schepen, + die daer van alle weghen comen, ende nimmeer en isser gebreck; desghelijcks + alle andere nootdruften ende lijftochten naer advenant, ende so goeden coop, Vande sonderlinge goede coop lijftochten in dattet alhier te vertellen soude ongelooflick wesen, want men coopter ghemeenlick Bengala, door overvloet eenen gheheelen os ofte koye voor een larijn, dat is soo veel als een halve gulden, 1) haerder vruchtbaerheden. schapen, hoenderen ende andere dingen naer advenant. Een candil rijs, dat is so veel, luttel min ofte meer, als 14. schepel van hier, wordt daer verkoft voor een halve gulden ende eenen halven daelder, suyker ende ander waren naer advenant, waer by men mach considereren die overvloedigheyt van alle dinghen. Die Portugesen hebben daer haer traffijcken ende handelinghe, ende sommighe 2) 3) plecken bewoont, als die havens, diese noemen Porto grande ende Porto piqueno , dat zijn die groote ende cleyne haven. Maer en hebbender geen vastigheden noch + sonderlinghe gheen policye noch regieringhe als in Indien, maer leven by naer + ghelijck wilde menschen ende onghetoomde peerden, want een jeghelick doet Alhier leven de Indianen wat hy wil, ende zijn haer eyghen heere, en passen niet veel op justitie, so daer onghebonden, sonder iustitie; nochtans eenighe is ofte comt uyt Indien, ende op dees manier onthouden haer daer sommighe Portugesen, d'een hier, d'ander daer, ende zijn meest die 't in Indien onderhouden de Portugesen grooten 4) niet en derven onthouden , door eenighe quade feyten, dieser bedreven hebben. handel aldaer. Niet teghenstaende soo worter eenen dapperen handel ghedreven vande + schepen, dieder 'tgheheele jaer seer veel gaen ende ‖ comen van alle omligghende orientaelsche contreyen. Behalven het rijs worter gemaect veel cattoenen lywaet, +<66> dat seer fijn is, ende wert in Indien seer gheestimeert, en niet alleenlick verspreyt ende vervoert naer Indien en gheheel Orienten, maer oock naer Portugael ende ander weghen. Dit lywaet is van veel soorten, ende wert genaemt sarampuras, cassas, comsas, 5) beatillias, satopasas ende diergelijcke duysent
1) 2) 3) 4) 5)
Mar. khạṇdī, Konkan khaṇḍī, Tam. en Malay, kaṇḍi. = Chittagong, vgl. Hobson-Jobson s.v. Porto Pequeno. D.i. Satgānw, aan de Hoogly. Vgl. Hobson-Jobson s.v. Porto Pequeno. kunnen uithouden. ‘Sarampura’, zeker wel hetzelfde als ‘Salempuri’, ook Serampuri naar de plaats Serampur, iets ten noorden van Calcutta.; zie Hobson-Jobson s.v. Piece-goods, en vgl. aldaar artikel ‘Salempoory.’ In 't O. Jav. komt zoowel Salëmpura als Salampuri voor; volgens v.d. Tuuk Kawi-Bal. Wdb. is het ‘donkerblauw moeris van Serampore.’ Mal. heeft sělampuri, Tag. sarampuli. ‘Cassa’ elders (Rouffaer-Juynboll op. c. p. XXV), ook ‘chasah’, Mak., Bug. kasa, neteldoek, Mal. kasa en chasa, Perz., Turksch chasa, Port. cassa. ‘Beatilha’ is een Port. naam voor sluier en sluiergaas. De twee overige namen blijven onverklaard. Misschien is ‘satopasa’ een variant van ‘sattu pacoora’ bij Rouffaer-Juynboll, 1.c.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
72 namen. Hebben oock ander excellent wit lywaet, seer lustigh ghewrocht, uyt een 1) cruijt, 'twelc zy spinnen als garen Dit garen machmen sien by Paludanum, is geelachtigh, ende wort geheeten cruijt van Bengalen, waer mede zy besticken seer + kunstigh die bedt-dekens, pavellioenen, oorkussens, scheer-doeken, mantilien om + die kinderen met te doopen, ghelijck als by ons die vrouwen die in 't kinde-bedt Sonderlinge fyne soorten der gheweefselen deser useren om te slaen, en makense met loof ende blom-werck, ende van alle 2) figueren, diemen mach dencken ofte versieren , dat een wonder om sien is, ende Indianen. so meesterlick ghewrocht, van frayen arbeyt, datmen sulcks in Europa niet verbeteren 3) 4) ende soude. Desgelijcks maken geheele stucken ofte webben van dit cruijt, en somtijts ghemenckt en geweven met zyde, hoe wel dat die van enckel cruijt zijn meer gelden en gheestimeert worden, en gaet die zyde in schoonheyt te boven. 5) Dese webben werden ghenaemt sarrijn ; wert veel in Indien gheuseert ende + ghesleten, so voor mans boxens als wambeysen; men mach het wassen als lywaet, + ende blijft soo schoon als oft nieu waer. [22a] + 6) Van Bengala comt oock veel algallia ofte syvet , maer duer die valsche inclinatie vande Bengalen so wort het vervalst en vermenght met vuyligheyt, als +Bangala gheeft uyt sout, olye en diergelijcke tuijch, waer van 't niet veel geacht en wert. Oock in dit sivetta, maer weynigh ghestimeert, om dattet coninghrijck van Bengalen werden ghevonden by ‖ menichten die beesten, + +7) diemen op Latijn noemt rhinocerotes, ende vande Portugesen abadas , wiens vervalst wort. + hoorn, tanden, vleesch, bloet, clauwen ende alle, wat hy aen ende in heeft, is <67> + teghen 'tfenijn, ende wort in Indien in Rhinoceros ofte nueshorn vintmen hier by menichte; werden teghens alle fenijn seer weert gehouden.
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7)
Hiermede is zeker wel bedoeld de rameh, Mal. Jav.-rami, Boehmeria nivea. Vgl. Hobson-Jobson, s.v. Grasscloth. verzinnen. Hier is natuurlijk gewoon ‘en’ bedoeld. weefsels. Hind. ‘sāri, sārhi’, Skr. çāti,’ Pāli ‘sātï.’ De n van ‘sarrijn’ is te wijten aan de op p. 51 noot 2 vermelde eigenaardigheid van 't Portugeesch. Ar. al-ghāliyah (Dozy-Engelmann Glossaire p. 118). Ook ‘civet’ is uit Ar. zabād (Dozy, Oosterlingen, p. 31). Hiervan ook Jav. djěbad, Mal. djěbat. Dit Port. woord is ontleend aan 't Maleisch ‘badak’.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
73 grooter weerden ghehouden, als wy op een ander plaetse breeder sullen verhalen. Desghelijcks wassen hier ghemarmerde rieden, diemen veelderley soorten by Paludanum sien mach, welcke rieden de Portugesen heeten canas de Bengala, dat 1) is: riet van Bengala, ende zijn gants mossijs ofte vol van binnen, ende geheel zijn + vande dickte by naest ghelijck Spaens riet, maer wat dunder, ende buyghen ghelijck + teen oft rysen van willighen, alse groen zijn; zijn van buyten van coleuren ende Sonderlinge ghedaente 2) ende groote van riet. beplackt ghelijck oftse gheschildert waren; gebruijckense in Portugael voor d'oude vrouwen om in de handt te draghen en op te stuenen. Daer is een ander 3) soorte van't selfde riet, diese noemen rota ; dese is dun ghelijck rysen, daermen die corven af breijt, als oock by Paludanus vele mogen ghesien worden, daerse in Indien veel fraye korfkens ende ander duysent curieusheyt af breyden. Van suycker + 4) ende botter, ende ander dierghelijcke waren, hebbense by menichten, als gheseyt + is, waermede willen Bengala laten rusten ende vervolghen die custe voortaen. Suyker ende botter overvloedigh in Bengala.
Dat 17. capittel. Vande custe ende landen van Aracan, Pegu ende Sian, tot den hoec van Singapura, ende de stadt ende fortresse van Malacca. Naer 't coninghrijck van Bengala soo beghinnen die coninghrijcken van Aracan ende Pegu, welcke custe strect van Bengalen zuyden ten oosten tot die stadt ofte haven + van Martavan, in 't land van Pegu, en zijn 70. mylen; Martavan leyt op 16. graden, van waer beghint het rijcke ende 'tlandt ghenaemt Sian. Dese coninghrijcken van +Het rijck Aracan ende Pegu heeft menichte van Aracan ende Pegu zijn seer rijck ende vruchtbaer van alle dinghen, bysonder gout, edel gesteenten van goudt ende edele ghesteenten, als robynen, espinellen, saffyren, jacinten, robassen ende granaten, en dierghelijcke, ghelijck ghenoech bekent is door die ende lacca. groote menichten, die daer daghelicks uytgevoert werden naer alle plaetsen. Desghelijcks het lack wort hier ghemaeckt, dat in so grooter menichte die werelt + + door ghevoert wert. Alhier zijn oock ‖ die grootste menighte van olyfanten, datmen + op gheen plaetsen van Orienten meerder vindt. Oock <68> +
Menichte van olyphanten, ende hoe den coningh van Pegu eenen witten olyphant als een heyligh aenbiddet.
1) 2) 3) 4)
Massief (Middelnederlands massijs). gevlekt. Ook dit is oorspronkelijk Maleisch ‘rotan’. Er staat: hebbende.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
74 affirmeren die Portugesen, die daer handelen ende haer dagelijcksche vaert hebben, dat den coningh van Pegu heeft eenen witten olyfant, die zy aenbidden ende houden voor heyligh. Dese Pegus hebben een manier, dat, wanneer daer eenighe vreemdelingh in 't land comt om te traffiqueren ende te handelen, het zy van wat natie die mach wesen, soo wert hem in't aencomen ghevraecht, hoe langhe hy daer begheert te blyven, + ende den tijt gheseyt hebbende, presenteren hem veel dochters, dat hyder zijn kuer uyt kiese, ende maeckt contract met die ouders ofte vrienden vande dochter, +[22b] die hem aenstaet, voor den tijt, die hy daer meent te blyven, ende dat ghedaen wesende, so haelt hyse thuijs, ende zy dient hem in als, by dagh en nacht, gelijc zijn slavinne ende huysvrouwe; maer moet hem wachten van ander vrouwen te soecken, want soude schade hebben ende in groot perijckel van zijn leven staen. Den tijdt zijnder residentie voleyndt wesende, betaelt de vrienden ofte ouders den + ghesetten prijs ofte ghecontracteerden penningh, ende gaet zijn wegh in vreden, + ende die dochter keert weder met alle deucht ende eere by haer ouders ende Hoe de vreemde vrienden, en wort voort aen al even eerlick gehouden. Gheschiedende daer naer, traffiqueerders den tyt dat alsulcke dochter quam te trouwen, al waert met de principaelste van't landt, haerder verblyf de kuer ende ghebuerende, dat den selfden vreemdelingh naer eenige tijt weder in Pegu van de vermaerste op die selfde plaets quaem handelen, gaet op een nieu ende eyscht zijn vrouwe, dochters ghegheven wert, etc. en wort hem weder ghegheven, sonder eenighe contradictie van haren man, noch eenighe schande te wesen, ende blijft weder by hem den tijt zijnder 1) onthoudinge aldaer, ende weghreysende, keert weder by haren echten man, 'twelck onder haer voor een inviolable wet wert onderhouden. Desghelijcks als yemant iet + van staet ofte edel gheboort is, ende een dochter wil trouwen, sal gaen versoecken een vreemdelingh, dat hy zijn bruijdt d'eerste nacht wil haer maeghdom nemen, +De vermaerste van Pegu versoecken den ende doen hem eenighe vereeringhe, ende houden dat voor een groote eere vreemdelingen, dat zy ende heerlickheyt, dat een ander haer die moeyte ende arbeyt af neemt. Dese hare bruyden den eersten usancie en is niet alleenlick onder den adel ende machtighe van't landt, maer nacht beslapen, etc. oock by den coningh selven. Oock soo draghen vele van die Pegus voor aen haer manlijckheyt een belle, ende sommighe twee, vande groote van een okernoot
1)
oponthoud.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
75 1)
+
die alsoo ghehecht is tusschen vel ende vlees . Diergelijcke bellen eene machmen by Paludanus ‖ sien, so ick uyt Indien gebrocht ende hem vereert hebbe, welcke +<69> + bellen een wonder soet gheluyt gheven. Is gheordineert, om dat die Pegus groote + Sodomyters waren, waer door het haer belet wert. Oock gaen die vrouwen by Oorsake, waerom naer naeckt, alleen met een doecxken voor haer schamelheyt, 'twelck in't gaen sommighe van Pegu bellen aen haer hem opent, ende haer half ende altemet heel ontdeckt, ende is alleenelick verordineert om dat het de mans soude verwecken ende trecken tot lust vande mannelickheyt bevestight draghen. + vrouwen, ende te schouwen die vervloeckte ende abominable Sodomytische + 2) Oorsake, waer om de sonden . Daer zijn oock onder haer, die haer dochters, alse geboren worden, vrouwen hier naect gaen. haer schamelheyt toenayen, haer alleenelick latende een cleijn gaetgien om haer water door te maken, en alse de bruijt is, so machse haren man op snyden, so groot + ende cleijn als hy wil, welc zy met een sekere smout ofte salve te ghenesen weten, + 3) Vreemde ende ghelijck ick een van dese vrouwen ghesien hebbe in Goa, die die surgien ofte wonderlicke curen, aen medecijn van onsen huyse des aertsbisschops selfs heeft op gesneden. Men jonghe dochters soude meenen, dat alle dese dingen fabulen zijn; zijn nochtans warachtigh, want gepleecht, als zy 4) sulcks niet en weet door die daghelijcksche ervarentheyt, ende voorts vande gheboren werden, ende Portugesen uyt Indien aldaer, maer oock die selfde Pegus, die veel in Indien als zy de bruijt zijn. + woonen, ende oock eensdeels Christenen zijn, die't selfde oock voor warachtelick vertellen ende bekennen, ghelijck ooc die naghelegentheyt ende ghebuerschap +[23a] + ghenoech openbaer maeckt. Die van Aracan, Pegu ende Sian is volck by naer + van fatsoen ende wesen, van aensicht ghelijck die van China, maer heeft noch Ghedaente des volcks eenighe differentie; zijn van coluer veel witter als die Bengalen, ende een weynigh van Pegu. bruijnder als die van China. Het conterfeytsel vande Pegus machmen sien by de figuren van Indien, by de Christenen van S. Thomas.
1)
Wat Van Linschoten hier verhaalt, is zeker wel ontleend aan Camões, Lus. X, 122.
Aqui soante arame no istrumento Da geração costumam; o que usaram Per manha da rainha, que inventando Tal uso, deitou fóra error nefando.
2) 3) 4)
Reeds vóór Camões wordt van dit gebruik gewag gemaakt bij Port. schrijvers, o.a. door Barros (Dec. III, liv. III, cap. 4) en den dichter Garcia de Rezende in diens Miscellanea, verschenen 1554, herdrukt in Boletin Soc. Geogr. Lisb. XII, 1893, p. 99. Dit komt bijna woordelijk overeen met hetgeen C. de Fedrici verhaalt in zijn Viaggio (ed. van 1587, p. 173). = chirurgijn. Onduidelijk. Misschien bedoeld: weet ik niet alleen.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
76 Keerende weder op die custe, tot die haven ende stadt van Martavan, welck is het + uytterste van Pegu, ende beghinsel van Sian: in dese stadt worden veel vande + 1) Overvloet van fraye groote aerden potten ghemaeckt, diemen in Indien martavanas noemt; worden Indische potten ende in grooter menichten ghevoert gheheel Indien duer; zijn van alle soorten, groot schotelen in Pegu ende 2)+ ende cleijn; daer ‖ zijnder, daer wel twee pypen nats in gaen moghen. Sian ghemaeckt, ende in d'Oorsaeck, datter so veel vervoert werden, is om datmense in Indien ghebruijckt veel landen vervoert. in alle huysen ende schepen in de plaets van vaten, want daer geen zijn dan die +<70> van Portugael comen, daeromme dienen dese potten inde plaets om oly, wijn, water en dierghelijcke dingen te verwaren, ende blijfter seer goet in, ende is een groot gherief voor den reysende man; comen oock veel in Portugael, want ghebruijckense op die schepen van Indien voor water ende olie etc. + 3) Van Martavan beghint die custe van Sian, ende streckt zuyden ten oosten tot + den hoeck voorby Malacca, genaemt Singapura, welcke zijn 220. mylen. Beschryvinge, hoe Sian ende de stadt van Sian Van Martavan tot die stadt van Sian, over landt zuyd-oost ten oosten, aen gheleghen is. d'ander zyde vander zee ende custe zijn 70. mylen, ende te water streckt die custe, als geseyt is, tot den hoeck van Singapura, ende loopt van daer weder binnewaerts tot die voorsz. stadt van Sian. Soo blijft dat landt oft desen uythoeck ghelijck eenen arm, 'twelck op zijn breedste is van d'eene custe tot d'ander 50. 4) mylen, ende op sommige plaetsen 10. mylen, te weten daer die stadt Tanassarijn leyt, daer wy hier naer af spreken sullen. Alle dit landt is eertijts gheweest onder tribuijt ende ghewelt vanden coningh Sian, + die als keyser over alle dese landen ghe boodt, ende is noch hedensdaeghs seer + machtigh, hoe wel dat zijn meeste sterckte ghebroken is van den coningh van Den coning van Pegu Pegu, met welcken hy altoos groote oorloghe ghevoert heeft, ende zijn nu ende ende Sian beorloghen den anderen ghestadigh. altoos doot vyanden gheweest, want in 't jaer van 1568. so hadden eenen 5) dapperen veltslach van veel hondert duysenden van beyde zyden, waer in die van Sian die nederlaghe hadden ende verwonnen bleven, ende die van Pegu die victorie, soo dat
1) 2) 3) 4) 5)
Nog welbekend in Indonesië als ‘martevanen’. vaten. eig.: zuidelijk en daarna Z. ten O. o
Smaller dan bij Tenasserim is het Maleise schiereiland op ± 10 N.B. (Isthmus van Kra). Lees hierachter: plaats.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
77 die van Sian altans die van Pegu tribuijt betalen. D'oorsake van desen bloedighen krijgh was, dat die van Sian hadden eenen witten olyphant, 'twelck die van Pegu + hoorden, ende om dat zy den witten olyphant voor heyligh houden ende aenbidden, + als boven gheseyt is, soo sonden zy haer ambassadeurs aenden coningh van Den witten olyphant, die in Sian heyligh ghehouden Sian met ghiften en presenten, ende offreceerden al te gheven voor den olyphant, wort, was d'oorseke van dat die van Sian soude moghen begheeren, soo hyse haer wilde seynden, 'twelck een groot oorlogh die van Sian in gheenderley manieren, noch door bidden en smeecken, noch tusschen den coningh van door ghiften ende gaven wilde consenteren, waer door die van Pegu ontsteken Sian ende Pegu. + zijn de met gramschap, hebben alle haer macht vergaert teghen die van Sian, ende hier door niet alleen verkreghen desen witten olyphant, maer die van Sian +[23b] ++ tributarij ghemaeckt, als gheseyt is, waer mede Sian seer ghedecli ‖ neert is; + ende veel coninghrijcken, die haer plaghen tribuijt te gheven, en weten haer nu Die van Pegu hebben 1) niet te wil , die nu haer regieringhe op haer selven hebben, als wy in 't vervolgh den coningh van Sian zijnen heylighen geachten vande custe sullen hooren, die alle gheleghen zijn in 't landt, dat in 't generael witten olyphant Sian ghenaemt wert, hoe wel het nu ter tijt veel coninghrijcken heeft, met afghewonnen, ende 'trijck 2) sonderlinghe namen, waer mede zy hedensdaeghs ghenoemt ende bekent zijn. van Sian ghedeclineert. 3) + Het land van Sian heeft seer veel benjoin , ende wort van daer ghebracht tot <71> Malacca, ende soo over al verspreyt. Wat het land ende volck belanghende is, + zijn by naer in als ghelijck die van Pegu, ende hebben weynigh differentien, gelijck + ooc die van Malacca ende alle die aenpalende landen ende ghebueren. Wt het rijcke Sian wert veel benion in Van Martavan vervolghende die custe zuydwaerts aen 60. mylen ende dan 4) verscheyden andere 30. mylen zuydt-oost ten oost , tusschen twee eylanden, loopt die custe binnewaerts in eenen bocht, alwaer leyt die stadt van Tanassarijn, op 11. graden. landen vervoert. + Van dese stadt, als boven gheroert is, zijn maer 10. mylen over landt aen d'ander zyde vande custe. Op dese stadt van Tanassarijn is groote vaert ende handelinghe +De stadt Tanassarijn is vande Portugesen, ende alhier comen veel waren uyt Pegu ende Sian, ende is der Portegesen principael stapel op Pegu ende Sian. ghelijck een stapel; desghelijcks
1) 2) 3)
4)
D.i.: zijn hun nu niet ter wille. bijzondere. D.i. benzoë, Port. ‘beijoi'n, Spaansch ‘benjui’, Fransch ‘benjoin’, Ital. ‘belgiuno’, enz. uit Ar. lubān djāwi, d.i. Sumatraansch of Javaansch wierook. Zie Dozy-Engelmann, Glossaire, p. 239, en voorts Hobson-Jobson, s.v. ‘Benjamin’. Het is de hars van Styrax Benzoin Dryand. Moet zijn: ten zuid.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
78 1)
+
so vallen hier veel wynen, diese van cocus ofte Indiaensche noten maken, ende wort genaemt nype van Tanassaria, dat is te seggen brandewijn van Tanassarijn, +Nype van Tanassarijn, dat is brandewijn van want is gedistileert water, dat uyt die Indiaensche noten comt, 'welck is vande Tanassarijn uyt Indische selfde cracht ende virtuijt ghelijck alhier de brandewijn, ende wort aldaer nype noten ghedistillert. gheheeten. Hoe wel datse op veel plaetsen van Indien nype distilleren ende maken, princepalick in Goa, niet teghenstaende soo wordt dese van Tanasserijn in veel meer weerden ghehouwen, en is beter; wordt seer vertrocken ende over al + vervoert inde groote potten van Martavan. Die vrouwen van Indien zijnder groote vriendinnen af, hoe wel zijt voor de mans niet willen drincken om d'eerbaerheyt; +Dese Indische vrouwen seer ghenegen tot desen maer in 't heymelick makenser goet cier met. Tanasserijn is een coninghrijck brandewijn van altans op haer selven, eertijts onder tribuijt van Sian gheweest. Van Tanassarijn 20. mylen west zuyd-west aen, om uyt die bocht ende tusschen Tanassarijn. die eylanden uyt te comen, ende dan weder die custe vervolghende zuyden ten oosten tot die stadt ende coninghrijck van Queda, zijn 60. mylen, 'twelcke leyt op + + 6½. graden. Dit is oock een ‖ coninghrijck ghelijck Tanassarijn; heeft oock sommighe wynen, ghelijck die van Tanassarijn; oock valt hier sommighe peper. +Beschryvinge der Van Queda vervolghende die custe zuyd zuyd-oost aen 40. mylen tot op 4½. aenpalende steden deses 2) 3) 4) rijcks tot aen Malacca om graden leyt die stadt ghenaemt Pera . Alhier vintmen veel calaem , 'twelck is 5) de Cabo Singapura. gelijck tin; 'tselfde comt oock van Gunsalan , een plaets gheleghen op dese + <72> selfde custe, n.n.w. van Keda 30. mylen op 8½. graden. Van Pera 30. mylen vervolgende die custe z.o. ten z. aen leyt die stadt ende fortresse van Malacca op 2½. graden aende zyde van 't Noorden. Van daer 20. mylen zuydwaerts aen ieyt den uytersten hoeck ofte cabo van desen arm, ghenaemt C. de Singapura, leyt op een graedt.
1) 2) 3) 4)
Bedoeld is de Nipa-palm, zooals uit het vervolg blijkt, dus niet de kokospalm. ‘ Perak. Portugeesch voor ‘tin’. Het is ontleend aan Arab. kala'i d.i. ‘Kedahsch’ en ‘wat van Kedah komt’. Vgl. Dozy-Engelmann, Glossaire, p. 245, waar de afleiding uit het Mal. echter onjuist is.
5)
Hiermee is bedoeld òf de naam van het vóór de westkust van het Maleise schiereiland op 8 N.B. gelegen eiland Pulau Puket of P. Salang, òf van Udjung Salang, d.i. kaap van Salang.
o
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
79 +
Dat 18. capittel. Vande stadt ende fortresse van Malacca.
+
[24a]
Malacca is bewoont vande Portugesen ghelijckelick met die ingheboren ende naturelen van 'tlandt, diemen heet Malayos. Die Portegesen hebben hier een + fortresse, ghelijck als tot Mossambique, ende is naest Mossambique ende Ormus + die beste ende profytelickste voor de capiteynen van gheheel Indien. Die stadt Malacca is naest Ormus ende Mossambique het heeft ooc een bisschop, ghelijck Cochin, maer zijn suffraganen vanden profytelickste voor den aerts-bisschop van Goa. Portugesen, hebbende Hier is die stapel van gheheel Indien, China, die eylanden van Maluco ende 1) ander omligghende eylanden. Heeft grooten handel van alle schepen, die gaen den stapel van Chia ende 2) de Molucksche eylanden, en comen van China, Molucos, Banda, Insulas Iavas , Samatra ende alle die etc. omliggende eylanden, als oock van Sian, Pegu, Bengala, Choramandel ende Indien, waer van eenen grooten hoop schepen jaerlicks gaen en comen, en aldaer 3) laden en lossen, vercoopen, coopen ende manghelen , ende grooten handel dryven van alle natien van Orienten. Daer woonen oock sommige Portugesen met haer huysvrouwen ende familien, doch weynigh ende niet boven die hondert. Maer vande 4) reysende man , die aldaer comen haer coopmanschap dryven, ofte die met haer schepen naer China, Molucas, ofte ander weghen willen, ofte van daen comen, die + alhier haer verversinghe nemen, ende moeten vertoeven den tijt van die monsoyns, dat zijn winden, die op haer tijdt wayen, om hare vaert van d'een plaets op d'ander +Weynigh Portugesen woonen tot Malacca, te volbrenghen. + nochtans grooten handel d'Oorsake, datter so ‖ weynigh Portugesen woonen, is om dattet een seer van veel reysende luden. onghesont landt ende sware lucht is, soo wel voor de ingheboren als voor den + <73> vreemdelingh, ende gemeenlick van al die daer comen ende yet vertoeven moetender van haer ghesontheyt tolbetalen, of huijt of haeyr laten, soo dat wieder + met leven af comt, macht voor een mirakel houwen, waerom het landt gheschout wert; niet teghenstaende die gierigheyt ende begheerte van 't ghewin ende goede +D'onghelegetheyt des lands is d'oorsaec, dat ghelegentheyt vande plaets doet de menschen alle dingen waghen en alle weynigh Portugesen hier perijckel licht achten, waer woonen.
1) 2) 3) 4)
. Bedoeld worden Iava maior (Java) en Iava minor (Sumbawa). Vgl. cap. 20. D.i. ruilen. Dit geeft geen zin. De bedoeling is waarschijnlijk: reizende mannen komen er veel.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
80 door in Malacca so groote communicatie is van alle weghen als in gheheel Indien. Het landt en heeft niet van hem selven, dan comt al van buyten in grooter menichte. Ooc vaert hier alle jaren een schip van Portugael, dat altoos een maent voor de schepen van Indien af trect, sonder in Indien aen te comen, ten ware door + gebreck (somtijts tot Mossambique); wort in Malacca geladen ende afgheveerdicht, + ende is altoos wel eens so rijck van alle costelicke waren ende speceryen als Van Malacca wert nu het rijckste schip van geheel eenigh schip, dat in Indien gheladen wert; ende van daer neemt het zijn cours Indien na Portugael weder naer Portugael. De Malayos van Malacca vertellen, dat den eersten oorspronck van Malacca ghescheept, hoe wel onlanghs gants weynigh 1) is gheweest over weynigh jaren, doen en plach Malacca niet met alle te wesen bewoont geweest. dan alleenlick een plaets van 7. oft 8. visschers hutten, die aldaer haer visscherye hielden, want om die onghesontheyt van 't landt soo schoudent een jeghelijck; in 't eyndt soo zijnder vergaert sommighe visschers, als Pegus, Syanes, Bengala ende ander natien van die omliggende contreyen, die dagelicks aldaer vergaderden om haer visscherye te doen, ende zijn te samen overcomen, aldaer een stadt ende nieu + regement op te richten ende te bouwen, ende verordineerde een tale op haer selven, om die ander omligghende plaetsen niet te ghelijcken ende in alle dinghen +[24b] op haer selven, en different van haer omliggende ghebueren te wesen, ende namen die beste woorden van alle d'ander talen, waer van zy een spraeck op haer 2) + selven cregen , noemende de stadt Malacca, welcke heeft binnen corten tijt soo + grooten toeloop ghecreghen, duer die bequaemheyt ende wel ghelegentheyt Die van Malacca hebben vande plaets, principalick voor die haer met coophandelinghe gheneren, dat die by haer selven een eyghen taleverordineert, is geworden een vande beste ende principaelste coninghrijcken van alle die ende is seer vermaert. omligghende quartieren; ende dese tael ghenaemt Malayo wert vermaert ende ghehouwen voor die courtoyste ende gheschickste van gheheel Orienten, ende die + 3) Malayen, soo wel mannen als vrouwen, zijn alle seer amoreus ende laten haer + + Die van Malacca zijn dun ‖ cken, dat haers ghelijck inde werelt niet en zijn. Hebben veel manieren 4) seer amoreus ende van refereynen , liedekens ende ander amoreuse rymen, waer mede zy wonder geneghen tot haer uyt rechten, ende maniere van rethorica. + <74>
1) 2) 3) 4)
niemendal. ! (hoewel er inderdaad woorden uit allerlei talen in het Maleis zijn). Vgl. Camôes, Lus. X, 44, waar de overeenkomstige uitdrukking ‘Malaios namorados’ voorkomt, naast ‘Jaos valentes.’ Blijkbaar bedoeld zijn de Pantoens, vierregelige Maleise minnedichten.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
*3
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
81 hooghmoet op draghen, ende die in Indien die sprake van Malaye niet en can, die 1) 2) en mach niet me, ghelijck by ons het Fransoys , wiens conterfeytsels van dese Malayen men alhier mach naer 't leven afghebeelt sien, ghelijckelick met die afbeeldinghe vande Jauwen uyt die eylanden Iavas, waer van wy hier naer sullen tracteren.
Dat 19. capittel. Van t' eylandt Samatra, eertijts Taprobana gheheeten. Recht teghen over Malacca zuydwest aen 10. mylen van't vaste land, te weten by + Malacca, daer die straet ofte enckte op zijn nauste is, leyt het vermaerde eylandt, + 3) Sumatra, ooc eertijts ghenaemt Taprobana , ende teghenwoordigh Samatra; wort oock van Chersoneso aurea sommighe historie schryvers ghenoemt Chersoneso aurea; ander willen ghenoemt, soude Ophir 4) affirmeren, dat het Ophir is, daer Salomon het goudt van daen creech, als die wesen, daer Salomon het schriftuer vermelt, ende willen segghen, dat het in vorighe tyden vast landt goudt van daen kreegh. geweest is met Malacca. Het eylandt beghint van d'eerste punct, welc comt teghen over die Golfe van Bengalen, op 5. graden aende zyde van 't Noorden, ende streckt alsoo voorby + Malacca z.z.o. aen tot by't eylandt ghenaemt Iava major, ‖ al waer het voleyndt op + + <75> 6. graden aende zyde van 't Zuyden, ende heeft inde lenghde 170. mylen, ende + 60. inde breede. Sumatra begint van Bengalas golf, ende strect voor by Malacca.
1) 2) 3)
4)
Toen reeds dus was 't Maleisch de lingua franca, zelfs buiten den Indischen Archipel. Met ‘wiens’ schijnt hetzelfde te worden bedoeld als met ‘van dese Malayen’. Taprobane is, zooals men weet, Ceilon, niet Sumatra. De dwaling was nog vrij algemeen in de 16de eeuw, ofschoon Camões, blijkens Lus. X, 41, reeds beter op de hoogte was. Het is onverklaarbaar dat Van Linschoten hier deze dwaling begaat, terwijl uit den brief aan zijn ouders, gedeeltelijk aangehaald in de Inleiding, blijkt dat hij in 1584 beter wist, want daarin zegt hij; ‘een eylant ghenaemt Ceylon eertyts Taprobane gheeten.’ Van Linschoten heeft hier blijkbaar Camões (Lus. X, 124) als bron gebruikt, maar de bedoeling des dichters niet geheel juist weêrgeven, want deze zegt t.a.p. dat naar luid der overlevering oudtijds Sumatra en 't Mal. schiereiland verbonden waren, en gaat aldus voort:
Chersoneso foi dicta; e das prestantes Veias d'ouro, que a terra produziu, Aurea por epithéto lhe ajunctaram. Alguns que fosse Ophir imaginaram. De Aurea Chersonesus is 't Mal. schiereiland; een der namen van Sumatra is Skr. Suvarṇadvīpa, d.i. Goudeiland.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
82 Die Portegesen en hebben hier gheen plaetsen bewoont, dan dryven haer handelinghe op sommige plaetsen, doch weynigh, want die inwoonders brenghen + selver veel waren naer Malacca. Het eylandt heeft veel coninghen, ende den + 1) Den principael coningh principaelsten is den coningh van Dachem welcke leyt by d'eerste punct van 't van Sumatra, groot eylandt op 4½. graden aen 't Noorden. Desen Dachem is seer machtigh, ende vyande met den groot vyandt vande Portegesen; heeft dickwils Malacca benaut ghehadt, ende Portegesen zijnde, belet groot quaet aenghedaen, alst nu noch by mynen tyden gheschiet is, belettende, veel traffiquen. datter gheen victualie noch yet anders op Malacca mochte comen, ooc besettende die passagie vande straet tusschen Malacca ende Sumatra, soo dat die schepen van China ende Iapan ende d'eylanden van Moluco altemael moesten buyten om varen, waer in groot perijckel passeerden, tot groot achterdeel van den reysenden + coopman, ende die van Malacca ende Indien hadden veel galleyen inde enghde + + 2) [25a] van Malacca, die hem sommighe verloochende Christenen (die nieuwers en + ghebreken) hadde leeren maken, waermede zy groot quaet deden, ende Verloochende Christenen 3) 4) hebben galeyen in Indien daghelicks doet ; maer met Gods hulpe ende der Portugesen ontset van Indien leeren maken. is alle dinghen weder gheopent ende in zijn eerste wesen ende effect ghebracht, als wy op zynen tijt op een ander sullen verhalen. Het is langhe gheordineert vande coninghen van Portugael ende zijn viçoreys, datmen soude eenighe conqueste op't eylandt van Samatra doen, ende daer zijn capiteynen, die noch hedensdaeghs sconinghs salaris daer op ontfanghen ende + ghenutten, metten tytel van overste, ofte adelantado van dees conquesta; maer tot + noch toe en isser niet bedreven, hoe wel zy daghelijcks dreyghen sonder yet De Portugesen hebben ordre om Samatre te naer te volghen. 5) conquesteren. Het eyland is seer rijck van mynen, van goudt, silver ende metael , daer af zy + goet gheschut gieten, ende edele ghesteenten, en ander metalen, van alle speceryen, welrieckende houten, wortelen, en ander medecynen. Het heeft eenen +Samatra rijc van zyde, vierighen swevelbergh, ende affirmeren, datter een fonteijn is, die louter en enckel gout, silver, juweelen ende 6) speceryen, ende heeft balsem vloeyt; heeft ooc groote abondantie van syde. In dit leste belegh ende eenen vierighen benautheyt van Malacca sont die coswevel-berch, met een fonteijn, die balsem vloeyt.
1) 2) 3) 4) 5) 6)
Eigenlijk: ‘d'Achem’, d.i. van Atjin, nl. Atjeh. ‘Atjin’ is de Perzische vorm. D.i. renegaten. Lees: doen. Bedoeld is natuurlijk: van Voor-Indië. koper. Bedoeld is aardolie.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
83 +
ningh van Acheijn een stuck gheschuts vande groote ende lenghte, diesghelijcks in Christenrijck weynigh ghesien, en so wel ‖ gewrocht, 'twelcke hy gaf in houwelijc +<76> 1) met zijn dochter, welcke troude met den coningh van Ior , een plaets, gheleghen by Malacca, aende custe van Sian, waer van op een ander. Dit stuck ende die + dochter creghen die Portugesen, ende brachtense in Malacca, ende daer na wordent gheschut ghesonden in 't schip, dat naer Portugael ginck, aenden coningh voor +Een seer groot Indiaens grof gheschut uyt present een present, ende was so swaer, datment moeste onder in't ballast leggen. Dit selfde stuck leyt alsnoch in't eyland Tercera, oorsake dat het voorschreven schip na Portugal ghesonden. daer bleef, comende in ons geselschap in mijn wederom-comst van Indien. + Desghelijcks worde dese stadt Ior vande Portugesen ghewonnen, overvallen ende + 2) De stadt Ior vanden gantsch gheraseert, alwaer zy vonden over die 2500 metalen stucken , onder 3) 4) Portugesen ingenomen, groot ende cleijn , hoe wel dat sommighe niet grooter en waren als een haeck ende creghen daer 1500. ende musket, ende ander wat grooter naer advenant, ende van alle soorten, metalen stucken. doch seer aerdigh gewrocht ende verciert met loof-werck ende figuren, welcke alleen verhaelt hebbe, om dat het daer by soude blijcken, datse oock alle metalen hebben, ende met metalen dinghen weten om te gaen. Keerende weder op onse propoost, so zijnder sommighe plaetsen in dit eylandt, daer die Portugesen handelen, die met die van Malacca haer traffique dryven, als + een plaets, ghenaemt Pedir, welck leyt 20. mylen van Acheijn aende custe teghen over Malacca, van waer comt veel peper, ende ooc gout, en van een ander plaets, +De Portugesen becomen ghenaemt campar, welck leyt by naest onder die linie AEquinoctiael, op't selfde veel gout ende peper op 't 5) 6) eyland Samatra van Pedir eylandt aen die zuyd zyde . Aen die selfde zyde aende wester custe van 't ende Campar. eylandt leyt een plaets, ghenaemt Manancabo, alwaer men maeckt die 7) pongiaerden, diemen in Indien heet cryses , welcke seer vermaert ende gheestimeert worden, ende voor 't beste gheweer gheacht van gheheel Orienten, daer die Jauwen 8) ende Malayen seer met hoveren ende haer dapper op betrouwen. ‖
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8)
D.i. Djohor. Dit klopt niet met het randschrift. Linschoten heeft door een correctie van 150 gemaakt 2500; misschien heeft hij 1500 bedoeld. D.i. zoowel groot als klein. Ouderwets zwaar handvuurwapen, genoemd naar de haak onder aan de schacht. Op Linschoten's kaart ‘Bocas de Campar’ aan de zuidzijde van de aequator. namelijk van de aequator. De welbekende krissen. hovaardig mee zijn.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
84 +
Dat 20. capittel. Van't eyland van Iava mayor, midtsgaders van hare waren, coopmanschappen ende handelinghen, ghewichte, munte ende prysen van dien, ende andere particulariteyten.
+
[25b] <77>
Zuydt zuydt-oost teghen over 't leste punct van 't eylandt van Samatra, aende zuydt zyde vanden AEquinoctiael, leyt het eylandt genaemt Iava mayor oft groot Iava, alwaer een enghde ofte straet is, tusschen Samatra ende Iava, ghenaemt die strate 1) ofte enghte van Sunda, van een plaets , daer by gheleghen, in't eylandt Iava, also gheheeten. Dit eylandt beghint op 7. graden aende zuydt zyde, ende streckt alsoo oost ten zuyen 150. mylen lanck, maer vande breede en weetmen tot noch toe niet, want noch niet ontdeckt en is, noch vande selfde inwoonders bekent. Sommighe + presumeren, dat het vast land is van het landt ghenaemt Terra incognita, dat over + die C. de boa Esperança tot alhier soude henen strecken, maer hier van en is Onsekerheyt, of Java major vast land aen terra tot noch toe gheen sekerheyt, waer van het voor een eylandt gherekent wordt. De inwoonders vertellen, dat binnen in 't landt een revier ofte beke loopt, 'twelck incognita oft een eyland is. 2) alle 'thout, datter in valt, in steen verandert . Duer dese straet ofte enghte van Sunda + 3) is nu cortelijcken ghepasseert den Engelschen capiteijn Thomas Candish met zijn + 4) Revier, die hout in steen schip, comende uyt die Zuyd-zee van Nieu Spaengien . + verandert. Dit eylandt is seer abondant van rijs ende alle lijftochten, van vee, verkens, + schapen ende hoenderen, ayun, loock, Indiaensche noten, van alle speceryen, Beschryvinge der 5) vruchten van Java major. als naghelen, note-muscaten, foelie , alle het welcke zy voeren naer Malacca. 6) Die principaelste haven van 't eyland is Sunda Calapa , waer van die straet den + naem heeft. Op dese plaets van Sunda valt veel pepers, ende is beter als die van Indien ofte Malabar; is soo veel, datmen daer jaerlicks wel soude laden vier ofte +Overvloet van peper, juwelen ende ander waren vijf duysent quintalen pepers, Portuin Java major.
1) 2)
3) 4) 5) 6)
Sunda is het westelijke deel van Java. Vgl. Camões, X, 134. Dit ziet op een boom, die in het Soend. sempur heet, Dillenia indica, en waarvan men dit verstenen in het bijzonder vertelt. Het komt echter bij andere bomen ook voor en is een verkiezelingsproces. Bedoeld Cavendish. De mededeling is onjuist. Cavendish deed in 1588 de zuidkust van Oost-Java aan, maar is niet door Straat Sunda gevaren. = Mexico. Wel te verstaan, dat deze drie eerst uit de Grote Oost naar Java gevoerd werden. Dit was echter destijds niet de voornaamste haven van Java, maar Bantam.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
85 1)
gaels gewicht. Heeft oock veel wieroock, benjoin van Boninen gheheeten , folie, camphora, desghelijcks diamanten, op welcke plaetse men wel soude traffiqueren mogen, sonder yemandts belet, want die Portugesen daer niet en comen, om dat het die Jauwen selfs tot Malacca comen veylen en vercoopen. + Ende al ist wat buyten propoost te treden, so en duncket my niet seer onnoodigh, + + Op Java major alhier een cort verhael by te voeghen, op wat ma ‖ nier men aldaer coopt, soudemen sonder beletsel vercoopt ende handelt met waren, munte ende ghewichte, aenghesien wy van handelen. 't eyland Iava zijn tracterende. So is te weten, dat inde Sunda en is anders gheen moghen + 2) + <78> ghelt als een munte van coper, ghenaemt caixa , vande grootte van een Hollandsche duijt, doch wel de helft dunder, ende heeft in 't midden een gat, om +Sunda is de principael haven van Java ende daer een snoer daer door te ryghen, want zijn gemeenlijck 200. ofte duysenden aen gaet geen ander dan malkanderen gheregen, waer mede zy haer rekeninghe weten te maken, als 3) coper gelt, ghenoemt volcht: 200. caixas is een sata , ende vijf satas doen duysent caixas, welck is caixa. 4) so veel als een crusaet van Portugael, ofte 3. Karolus guldens, Nederlandsche munte. Die peper van Sunda wort verkoft by sacken, en elcken sack weeght 45. 5) catten, ghewicht van China; elcke catte is soo veel als 20. Portugaelsche oncen; + ende gelt elck sack peper aldaer ghekocht ten minsten 5. duysent caixas, ten + 6) [26a] alderhooghsten 6. ofte 7. duysent caixas. De massa ofte foelien, naghelen, 7) notemuscaten, swart ende wit benjoin, camphora, alle dit wert verkocht by de bhar , + elck bhar van Sunda heeft 330. catten van China; altemet gelt die foelye ofte blom + van muscaten, die suyver ende schoon is, tot 100. ende 120. Beschryvinge der waerdye des gelts, des pepers, met d'andere specerien, etc., ende hare gewichten in Java.
1)
2)
3)
4) 5) 6) 7)
Deze benaming is ontleend aan Garcia da Orta, Coloq, I, 347: ‘beijoim de boninas.’ Meer hierover in Cap. 71 hierna. Het volgende ‘gheheeten folie’ is een vergissing. De Lat. vertaling heeft alleen ‘Benzoinum, camphoram et adamantes.’ Dit woord is volgens Hobson-Jobson, s.v. ‘Cash’ door de Portugeezen ontleend aan een of andere Indische taal, hetzij Tamil ‘kās'u’, muntstuk, Singhaleesch ‘kā’, of een andere taal van Indiè. Het woord gaat terug op Sanskrit ‘karsa’, zeker gewicht, waarvan ‘kāsa’ een Prākrtvorm is. Het Engelsche ‘cash’ is uit het Portugeesch. Javaansch ‘satak’, Oudjav. ‘sātak’ (d.i. één atak), eigenlijk tweehonderdtal, doch thans een benaming voor 100 duiten, en op Banjoewangi voor een gulden koper, eveneens honderd duiten waard. Port. crusado, krusade. D.i. ‘kati’, Javaansch, Maleisch, enz. Dit is een schrijfwijze voor macis. De oorsprong van deze uitdrukking voor foelie is nog niet opgehelderd; zie Hobson-Jobson, eerste art. Mace. Maleisch ‘bahára’, een gewicht van 3 of 4½ pikul ongeveer, alnaarmate van de waren, als peper, kruidnagelen, muskaten, tin, enz. Het woord is eigenlijk Sanskrit ‘bhāra’ = 20 Tulā = 2000 Pala (ongeveer 140 pond).
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
86 duysent caixas, die schoone nagelen nae advenant, die vuyle naghelen, diemen 1) heet de baston , gelden de bhar 70. ende 80. duysent caixas; die notenmuscaten gelden altemets 20. ende. 25. duysent caixas de bhar; de witte ende swarte benjoin gelt 150. ende 180 duysent caixas, ende 200. duysent die bhar. De waren, die daer begeert ende verhandelt werden in maghelinge van dese speceryen, zijn dese naervolghende, te weten differente soorten ende colueren van cattoene lywaet, + welck comt uyt Cambaya, Choramandel ende Bengala, als zijn sarasses de ‖ + 2) + 3) Verhael der waren, die gabares , ende gheschilderde tapen van S. Thomas van 5. ellen, zijn doecken 4) 5) uyt ander plaetsen in Java also ghenaemt: uyt Bengalen wit cattoene lywaet, te weten sarampuras , cassas , best ghetrocken werden. 6) sateposas , ende swarte satopasen ende sommigh onghebleijckt lywaet; uyt + <79> 7) 8) Cambaya swarte cannequijns , roode turiaes ; zijn altemael doecken van catoene 9) lywaet, roode beyramen , groote ende cleyne, welcke is by naest ghelijck Camerijcks doec, ende gheloof wel, al waert lywaet van dese landen, souden daer meer gheestimeert werden als cattoene lywaet uyt Indien. Die Iauwen is volck, seer wreet ende opstinaet van natueren, van coleur by naer gelijck die Malayen, bruijn van verwe, niet seer onghelijck die Brasilianen, sterck + ende wel gheset van lijf, en grof van leden, een plat aensicht ende breede verheven + kaken, groote ooghschellen, cleyne ooghen, weynigh baert, drie ofte vier haren Ghedaente ende wesen boven en onder den mont, het hayr op't hooft seer dun ende kort, doch pec swart, der Javen. wiens conterfeytsel men mach sien by die Malayen van Malacca, om datse aldaer ooc veel verkeeren ende woonen. Vervolghende die streeck ende custe oost ten zuyen aen 25. mylen voor by Iava major beghint het eylandt van Iava mi-
1)
2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9)
Volgens Garcia da Orta, Coloq. I, 363, noemen de Portugeezen bastam wat de Spanjaarden fuste heeten. De ‘bastam’ (of ‘baston’) is het stokje of pijpje der nagelen zonder den kop. Vandaar Sp. fuste, stok. Dit ‘gabares’ zal wel mv. zijn van Mal. ‘gěbar’, dekkleed; Jav. ‘gěběr’, gordijn. Sarasses de Gabares vgl. Terpstra: Koromandel p. 195. Vgl. over deze kleedjes Terpstra: Kor. p. 197 en Van Dam: Beschryvinge II p. 738v. waarschijnlijk afgeleid van de plaats Serampore, even benoorden Calcutta. Cassa de Bengala: ‘waren fyne witte kleeden, gelijk Kambriksdoek’ (zie Van Dam: Beschr. II p. 737). Blijft onverklaard. witte fijne katoenen lijnwaden. Van Dabul; een soort gebloemde sits. Over deze zeer fijne katoenen weefsels zie Van Dam II III p. 601 s.v. berams.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
87 1)
nor ofte cleijn Iava, en wat voorder het eylandt genaemt Timor, (alwaer 't sandelhout 2) wast in groote menichten) ende ander duysent byligghende eylanden, die + sonderlingh so niet gecommuniceert en werden, doch zijn alle bewoont ende vruchtbaer van volck, ende waren gelijck als die Jauwen. Van Malacca vaertmen +Van Java Minor, Timor ende menighte van andere naer die eylanden van Moluca, Banda ende Amboyna, alwaer die Portugesen hare fortressen ende capiteynen hebben, ende dryven aldaer haer handel. Haren eylanden ende hare wegh is: te weten van Malacca zuyd-oost ten zuyen over die 100. mylen, tusschen handelingen. veel eylanden ende droochten duer, also datse alle nachten moeten ankeren om 'tperijckel te schouwen vande droochten, welcke meestendeel duert tot Moluca toe, ende hebbende over die 100. mylen also ghevaren, nemen haren cours oostwaerts, 3) ende oost ten noorden 250. mylen tot het eylandt genaemt Banda, welck leyt op + 5. graden aende zyde van 't Zuyen. Op dit eylandt hebben die Portugesen haren + + Vant eyland Banda, met handel, want in dit eyland wassen die meeste ende ‖ beste note-muscaten ende 4) de specerien ende bloemen . Al hier makense oock die note-muscaten in conserva ofte confectura, conserven, die van daer ende gheexprimeerde ofte uytgeperste olye vande selfde noten ende bloemen, comen. + die van daer gebracht wert op Malacca, ende so voorts op alle plaetsen vervoert. +<80> + + Die handelinghen van hier gheschiet meest met manghelinghen, ghelijck in [26b] 5) + Sunda ende Iava, dan zijn qualick te betrouwen; men moet scherpe wacht Die van Banda zijn houden, en niet aen landt gaen, dan blyven in 't schip, alwaer die van't eyland qualijc te betrouwen. haer coopmanschappen brenghen, ende doen haer handelinghen als gheseyt is, want het gheschiet dickwils, datse die Portugesen bedrieghen, die haer te veel vertrouwen, want een mijnder kennisse ende vrient, aldaer wesende op een schip voor capiteijn, verliesende 'tselfde schip op die custe van dit eylandt, worde met alle zijn volck ghevangen, alwaer hy wel twee jaren een ellendigh leven hadde, ende 6) wert in't eynde gerantsoeneert . Alle dese voyagien naer
1) 2)
3) 4) 5) 6)
Bedoeld is Sumbawa, hoewel de benaming bij oudere schrijvers op Sumatra toegepast werd. Ook bij Camões, X, 134, heet het dat Timor sandelhout voortbrengt. Uitvoerig spreekt G. da Orta, Cóloq. I, 283, over 't witte en gele sandelhout uit Timor en de uitvoerhavens op dat eiland. Meer hierover in Cap. 74 hierna. in werkelijkheid, gelijk men weet, een eilandengroep. Bedoeld: foelie. ! losgekocht.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
88 +
Banda, Moluca ende dese eylanden, ende oock wat wegen van Indien dat het zy, + mach niemandt doen dan met oorlof ende particulieer gunste vanden coningh Sonder consent van Portugael, ende wert ghegheven in recompense van hare diensten in Indien machmen op Banda ende ghedaen, als ander officien, ghelijck wy op zynen tijt ende plaetsen breeder sullen daer ontrent niet handelen. verhalen. Van't eyland Banda noord-westwaerts aen 20. mylen leyt het eylandt ghenaemt Amboyna, alwaer die Portugesen oock een cleijn fortresse hebben. Het eylandt en heeft niet veel speceryen, dan die schepen, die van Malacca naer Maluco varen, + comen daer altoos verversinghe nemen van versch water. Van dit eylandt van + Amboyna noordwaert aen 70. mylen leyt het eyland Tydor op een graed aen't Vant eyland Amboyna Noorden, ende is het eerste eyland vande Molucas; ses mylen noordwaerts leyt ende Tydor, ect. 1) Moluco, ende terstont daer by Tarnate ende d'ander eylanden vande naghelen .
Dat 21. capittel. Van d'eylanden van Maluco. +
De eylanden van Maluco zijn vijf, te weten Maluco, Tarnate, Tydor, Geloulo, ende + 2) Tot Tidor ende Tarnaten een ander , al waer de Portugesen hebben twee fortressen, te weten op Tarnate 3) hebben de Portegesen en Tydor, ende hebben over langhe jaren ontdeckt ende vercreghen, ende doen haer fortressen. + daer haer ‖ handelinghe uyt Indien en van Malacca. De Spaengiaerden + hebbender ooc veel om gedaen, om aldaer hare vaert te hebben, en quamen <81> daer van Nieu Spanien, op't eylandt ghenaemt Tarnate, al waer zy haer schip door storm verloren, ende en konsten daer niet weder van daen comen; worden vande Portugesen meest doodt ghesmeten, ende die reste ghevanghen en naer Portugael ghesonden, alwaer die coninghen
1) 2)
3)
Deze mededelingen over de ligging van de Molukken zijn zeer verward. Welk eiland met Moluco bedoeld wordt, is mij niet duidelijk. Deze opsomming berust op gebrekkige kennis. Waarschijnlijk heeft Van Linschoten gesteund op Orta, die Coloq. I, 364, zegt dat Geloulo (Djilolo) een der voornaamste vijf eilanden der Molukken is. Toch had reeds vóór hem Barros, Dec. III, liv. V, Cap. 5 te recht opgegeven de vijf eilanden Ternate, Tidore, Motir, Makian en Batjan. Vgl. Hobson-Jobson, s.v. Moluccos, waar de bij Valentijn voorkomende verklaring van den naam uit het Arabisch terecht voor zeer twijfelachtig gehouden wordt, hoewel de schrijvers nog niet konden weten dat de naam reeds lang vóór de komst der Portugeezen in 't Oudjav. Maloko was, in 't gedicht ‘Nāgarakrĕtāgamá’, van 1365 A.D. Het object ontbreekt blijkbaar.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
89 van Spaengien ende Portugael eenen grooten ende langhen twist om ghehadt hebben vande deelinge vande conquista ende ontdeckinge der zee, welke daer 1) naer vanden paus neder is gheleyt , in somma dat altans die Portugesen nu + alleenelick ghebruijcken de vaert op die selfde eylanden. Dese eylanden hebben anders niet als naghelen, maer in soo grooter menichte, +Overvloet van muscate naghelen inde Molucksche dat zyder, alst blijct, de werelt met vervullen. Desghelijcks vintmen in dese eylanden vuerberghen, ende zijn seer drooghe ende verbrande landen, hebbende eylanden. + anders niet dan victualie van vleesch ende visch; maer van rijs, coorn, ajuyn, loock + ende dierghelijcke lijftochten ende alle ander nootdruftige waren worden haer Vier-bergen in Moluca. eensdeels vande Portugesen, ende oock van d'ander omligghende plaetsen + gebracht, 'twelck zy al nemen in manghelinghe van nagelen. Het broodt, dat zy van + haer eygen hebben en ghebruijcken, is van hout ofte wortelen, ghelijck die [27a] Brasilianen, en haer cleederen zijn van stroy ofte cruijt gheweven, ende fraey 2) ghebreyt. Alleen op dese eylanden worden ghevonden die voghelen, die de Portugesen noemen passaros de sol, dat is sonnevogels, van die Italianen manu 3) codiatas , die Latinisten paradiseas, ende werden van ons ghenoemt paradijs + voghelen, , om die schoonheyt van hare pluymen, welcke alle ander veren te boven gaen. Dese vogelen en werden nummermeer levendigh gesien, dan doot zijnde +Beschryvinge der paradijs voghelen, die hier vallen op die eylanden. Vlieghen, soo men seyt, jeghens die son aen, ende ghevonden worden. houden haer altoos inde locht, sonder op d'aerde te comen, want en hebben gheen voeten noch vlueghelen, dan alleenelijcken hooft ende lijf, ende het + meestendeel steert, alst blijckt vande voghelen, die van daer naer Indien gebracht + 4) <82> werden, ende oock ‖ wel herwaerts over maer weynigh, want en zijn niet veel, ende kostelick, waer van icker twee
1)
2) 3) 4)
Linschoten is hier niet geheel juist. De bedoelde regeling, het verdrag van Lerida (1529), werd tussen de beide staten getroffen als aanvulling van het verdrag van Tordesillas (1494). De bemoeiingen van de paus met de verdeling van het te koloniseren gebied vallen vóór het laatstgenoemde. Niet op de eigenlijke Molukken, wel op Halmahera. Een verbastering van Jav. manuk dewata, eig. ‘godenvogel.’ De Maleiers zeggen daarvoor burung dewata. Dit komt overeen met wat Camões (Lus. X, 132) zegt:
‘Aqui ha as aureas aves, que não descem Nunca à terra e so mortas apparecem’. Dat dit een dwaling is, behoeft thans niet meer aangetoond te worden. Een beschrijving van den Paradijsvogel in natuurstaat geeft A.R. Wallace (The Malay Archipelago, 7de ed. London 1880. p. 464).
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
90 mede ghebracht hebbe voor doctor Paludanus, te weten manneken ende wijfken, hem die voor zijn camer vereerende. + Dese eylanden liggen onder veel ander eylanden, ende om dat daer geen sonderlinghe notitie af en is, door die weynighe communicatie, die daer valt, soo +Veel eylanden by willen wyse voorby slaen, ende keeren weder op die custe van Malacca, welcke Molucca, die weynigh behandelt worden. wy ghelaten hebben tot aende cabo ofte hoec van Singapura, ende sullen also die custe gaen vervolghen.
Dat 22. capittel. Vande C. de Singapura tot die stadt van Sian, ende die custe van Camboja en Cauchinchina, ende die eylanden van Borneo, Lussons, Manillios ofte Philippinas. +
1)
Vande C. de Singapura tot den hoeck ghenaemt Sinosura oostwaert aen, zijn 18. + mylen; 6. oft 7. mylen daer van leyt een clippe in die zee, ghenaemt Pedra Perykeloose clippen op 2) Sinosura. bianque oft Witte steen, alwaer die schepen, die van China gaen en komen, dickwils groot perijckel passeren, en sommighe schepen op ghebleven zijn, waer van die piloten groote sorghe ende vreese draghen, als zyder ontrent zijn; want hebben anders gheenen wegh dan desen. Van desen hoeck van Sinosura oost ten zuyen 40. mylen beghint den eersten hoec van het eyland Borneo, op een graed aen 't noorden, ende streckt 120. mylen noord-oost aen, tot op 7. graden; die breede en is noch niet bekent noch ontdeckt. + Dit eylandt is vol boomen, daer die camphora af comt, en is die beste van gheheel + Orienten. ‖ Boomen, die den besten + 3) camphora van Orienten Van Sinosura streckt die custe noorden aen 30. mylen, tot die stadt Pan , geven. welck leyt op 3½. graed. Noch 10. mylen voorder aen op die selfde cours loopt + <83> die custe weder n.n.w. aen 50. mylen, al waer leyt die stadt Patane, op 7½. graeden. Dese twee
1)
Dit is geen plaatsnaam. Van Linschoten heeft zeker Camões (X, 125) misverstaan, waar deze zegt:
‘D'aqui tornando a costo á Cynosura, Se encurva, e pera a Aurora se endireita’.
2)
3)
De ster Cynosura duidt het Noorden aan. Port. Pedra branca, bij Bintang. Bevreemdend is hier 't gebruik van den Italiaansch lijkenden vorm Bianque (Bianca) instede van den Portugeeschen. Misschien de i eenvoudig schrijf- of drukfout voor r. Op de bij 't Itinerario behoorende kaart staat behoorlijk: Pedra branca. D.i. Pahang; ook Camões schrijft ‘Pam.’
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
91 plaetsen Pan ende Patane zijn coninghrijcken, doch onder contributie van Sian. 1) Van dese plecken comt het hout ghenaemt pala dagula , ende het costelick ende +2) welrieckende hout calamba , welck men (alst goet is) teghens silver en goudt opweeght. Heeft oock camphora, maer so goet niet als dat van 't eylandt Borneo. +Van goutwaerdigh hout, + 3) camphora, diamanten, Men vinter oock sommigh gout ende den steen bezar ofte bazar , die seer steenen, etc. costelijck ende gheexperimenteert is teghens 't fenijn. Men vinter oock sommighe bezar + 4)5) [27b] diamanten, oock muscaten ende bloemen ende het hout sapon , 'twelck oock veel ghebracht wordt van Sian; is ghelijck Brasilien hout om met te verwen. Van Patane over die 100. mylen noorden aen loopt de custe weder tot Sian toe, 'twelc leyt op 14½. graden. Van Sian den inwijck zuyd-westwaert uyt 15. mylen, soo 6) loopt die custe weder zuyd-oostwaert 70. mylen aen tot die stadt van Camboja . Dese stadt leyt op 10. graden. Van daer loopt die custe weder noord-oostwaert 60. mylen, ende als dan looptse weder 60. mylen noord-west aen, van waerse loopt 7) 8) west noord-west tot het binnenste vanden inwijck van Cauchinchina . Dese custe 9) van Camboja wort oock ghenaemt die custe van Champâ . Dit landt heeft veel van + dat welrieckende hout calamba. Door +
Welrieckende hout in Cambaya, ende vande seltsaeme opinie der Cambayen.
1)
2)
3) 4)
5)
6)
Het welriekende hout van de aloë-boom. Port. ‘pao d'aguila’, agallochum, waaruit bij misverstand is ontstaan Fransch bois d'aigle, Engelsch eagle-wood, enz. De Portugeezen hebben den naam ontleend aan Malayālam of Tamil agil. Zie verder Hobson-Jobson, s.v. Eagle-wood, en Van Dam II, I p. 813 s.v. aguila. Linschoten bedoelt hier blijkbaar iets anders mee dan met Pala Dagula; in cap. 25 lezen we echter: ‘calamba, ofte lignum aloes’, wat doet denken aan gelijkstelling. Vgl. ook cap. 76. Volgens Van Dam II I p. 816 s.v. calamback wordt het hout van de aloë-boom ook wel kalambak genoemd. Het Perzische pādzahr, gifverdrijver, werd bāzahr in 't Arabisch, van waar het in de Europeesche talen overging. (vgl. Dozy, Oosterlingen p. 26). Sappanhout. Maleisch ‘săpang’, Jav. ‘sěpang’, blijkbaar zoo genoemd naar de kleur, want Oudjav. ‘sapang’ beteekent ‘roode kleur, rood’. Tamil ‘s'appangi’, Malayālam ‘chappaṅṅam’ blijkbaar ontleend aan 't Maleisch of een andere Indonesische taal. Men versta dit niet zo, alsof Pahang en Patani deze artikelen voortbrachten; men vergete niet, dat Patani een belangrijk handelscentrum was (Terpstra: De factorij der Oostindische Compagnie te Patani p. 4). D.i. Kambodja, bij Camões (X, 127) Camboja, in oude Sanskritinscripties Kambuja, een andere naam voor Khmer. Het is evenwel geen stadnaam. Het zuidelijkste punt van oostelijk o
7) 8) 9)
Achter-Indië is Kaap Cambodja of Kaap Camau op ± 9 N.B. In werkelijkheid loopt de kust eerst N.O., dan N. ten W., daarna N.W. Deze naam wordt hier dus in uitgebreidere betekenis gebruikt dan tegenwoordig. Tsjampa was de kuststreek van het tegenwoordige Annam (Zie Van Dam: Beschr. II I p. 360 noot I).
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
92 1)
dit coninghrijck loopt die revier in zee, ghenaemt Mecom , welcke die Indianen noemen capiteijn van alle rivieren, want heeft so veel waters inden somer, dat zy het landt bedeckt, ende over al begiet, gelijck die revier Nilus Egypten. Dit volck van Camboja ghelooven, dat alle creatueren, so menschen als beesten, van wat soorte 2) die zijn, hier naermaels loon nae haer wercken kryghen, ‖ so goet als quaet . Te + landewaerts binnen achter Camboja ende Sian zijn noch menigherley natien van + volcken, als daer zijn Laos, die seer veel ende machtigh zijn, andere genaemt <84> 3) + Avas ende Bramas , die by die geberghte woonen, ander, die op de geberghten + 4) Lieden, die menschen woonen, ghenaemt Gueos , die welck leven ghelijck wilde menschen, ende eten eten ende haer eygen menschen vleesch, ende teeckenen alle haer lijf met heet yser, 'twelck zy voor lichaem met heete ysers fraigheyt houden. Dese natie zijnder, daermen notitie af heeft, behalven veel verteyckenen. ander, die wy niet en weten. Vande custe van Camboja oft Champâ oostwaert af te zeewaert in ontrent 100. mylen, luttel min oft meer, ligghen die eylanden, ghenaemt die Lussons ofte Lussones, welcke zijn eerst ontdeckt gheweest vande Spaengiaerden uyt Nieu 5) Spaengien in 't jaer 1564 . Worden ooc gheheeten Las Manillias, alias Phillippinas, om dat die principaelste haven ende stadt ghenaemt is Manillia, ende van sommighe Lusson, waer van oock ghenoemt worden die Lussons; ende die Spaengiaerden hebbense den naem ghegheven naer den coningh van Spaengien, te weten die Philippinas. Dese stad Lusson ofte Manillia leyt op 14. graden. By dese stadt ende + eylandt van Lusson ligghen eenen grooten hoop eylanden, die alle in 't generael ghenoemt worden die Manillias, Lussons ofte Philippinas, ende zijn althans onder +De Philippinesche 'tghebiet ende subjectie vande Spaengiaerden, wiens gouverneur ende overste eylanden onder tghebiet van Hispaengien. re-
1) 2) 3)
4) 5)
Me-khong. Dit doelt op de bekende algemeen Indische leer der wedergeboorte of zgn. zielverhuizing. Het heerschende geloof der Kambodjanen is thans het Zuidelijk Buddhisme. Ava is de naam eener welbekende stad, in 't land Barma, of Burma, Birma. Vgl. Camões (X 126). Wat heeft Linschoten met Bramas bedoeld? Hij heeft deze term volgens Eng. vertaling I p. 122 noot I aan Camões ontleend. D.i. De Kouys; zie Garnier, (Voyage d'Exploration, I, p. 98). Camões t.a.p. noemt de ‘Gueos’ wilden en menscheneters. Onjuist; reeds vroeger hadden de Spanjaarden pogingen gedaan zich te vestigen, in 1543, doch zonder gunstig gevolg. Eerst van Legazpi's optreden (1565) dagteekent hun heerschappij op de Filippijnen. Ontdekt waren ze door Magalhães in Spaanschen dienst op 16 Mei 1521. Zooals men weet ,is Luzon (Lusong) de naam van slechts één eiland, waarvan Manila de hoofdstad is.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
93 sideert in die stadt van Manillia ofte Lusson, welck aldaer ghesonden wort van Nieu Spaengien van sconinghs weghen, ende oock eenen bisschop, als hooft. Alle dese eylanden hebben eertijts gheweest onder de troon van China, ende door sekere oorsake hebbense verlaten, waer van onder die inwoonders geen regiment noch policie en was, ende die de moghenste waren, waren die meesters; leefden onder malkanderen als beesten, waer van die Spaengiaerden weynigh moeyten hadden, om die onder haar ghewelt te brenghen, ende hebbender groote menichte ghedoopt en Christen ghemaeckt, die alle daeghs vermeerderden. + Het is een seer vruchtbaar ‖ landt; heeft veel corens, ende allerhande jacht van herten, hinden ende diergelijcke, allerley vee, als buffels, ossen, koyen, verkens, +<85> [28a] + geyten etc. Heeft veel zivet-catten, allerhande fruyten, ghelijck in China, abondantie van honigh ende visch. Men seyt ooc, datter allerhande specerye is, +Beschryuinge der lyftochten ende veel ander maer hier is tot noch toe gheen sekerheyt van, dan alleenelick, dat die Spaengiaerden sulcks nae gheven; maer dencke, dattet meest is om hare dingen commoditeyten vande te verheffen boven alle d'ander, als zy voor een manier hebben. Op dese eylanden Philippijnsche eylanden. dryven die van China grooten handel ende brengen daer allerhande waren van huer landt, als alle zyden, kattoen, porseleynen, buscruijt, solfer, swevel, yser, stael, 1) quicksilver ende andere metalen, coper, meel, noten, castanien, busquijt, dalen , allerhande lywaet, schriftorien ende dierghelijcke, van alle curieusheyt, datmen mach bedencken, ende daer comen van China jaerlicks wel 20. schepen, ende van + daer wort het vande Spaengiaerts weder ghescheept ende vervoert naer + 2) Vander Spangiaerden Nieu-spaengien ende Mexico, welcke vaert nu hedens daegs so gemeen is als handel in China op die van Indien naer Portugael. Philippijnsche landen. Waer mede wy weder willen keeren op die vervolghinghe vande custe, te weten 3) van het binnenste vanden ghelaten inwijck van Cauchinchina oostwaert aen tot 4) den hoeck ghenaemt Terra alta ofte 'thooghe landt, 'twelck leyt op 19. graden, ende zijn 60. mylen. Alhier beghint het groote coninghrijck van China, waer van wy in 't particulier sullen verhalen. Desen voorseyden inwijc
1) 2) 3) 4)
D.i. dadels. !. Misschien: waarbij we het gelaten hadden. o
Bedoeld is het einde van de landtong (op iets meer dan 20 N.B.) tegenover het eiland Hainan.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
94 is het eynde van 't landt van Camboja ende die custe van Champâ, ende beghint het landt ghenaemt Cauchincina, welck landt ende custe streckt tot China, als gheseyt is. Dit landt van Cauchinchina is ghedeelt in twee ofte drie coninghrijcken, ende zijn onder tribuijt van die van China. Het volck is by naer van persoonen, wesen, usantien ende cerimonien als die van China; is een vruchtbaer landt van + alle lijftochten ende victualien; heeft oock veel van 't hout palo daguilla ende van 't welrieckende hout calamba, ende oock veel zyden ende ander waren, gelijck die +Vande commoditeyten, van China. Van desen hoeck oost ten zuyen 10. mylen van landt leyt het eylandt die in China zijn. 1) + Aynao , welcke is een eylandt ende provincie van China. Tusschen dit eyland ende + 'tvaste landt is een visscherye van alderhande peerlen. Visscherye van Van desen hoeck vervolgende die custe noort-oost ten oosten aen 90. mylen alderhande peerlen. + leyt het eylandt ende die stadt van ‖ Macao op 22½. graden. Dese is vande + Portegesen bewoont, onder een met die ingheboren Chinen. Van Maçau <86> 2) noord-westwaert aen eenen inwijck ofte revier, die vol eylanden is, binnen in leyt die stadt van Canton op 24½. graden, is 30. mylen van Maçau, welcke is die hooftstadt van dese provintie; is een groote coopstadt, alwaer die Portegesen haer coopmanschappen van daen kryghen, ende is die eenighe plaets, daer zy alleenelick hare communicatie met die van geheel Chinen hebben.
Dat 23. capittel. Vande groote vruchtbaerheyt, rijcdommen ende sterckte van 't 3) land van China , ende andere notabele dinghen van dien. +
Het land van China is gheleghen onder Tropicus Cancri, ende die custe van dien + streckt zuyd west ende n.o. over die 400. mylen; heeft aende zyde van't Z.W. [28b] het coninghrijck van Cauchinchina, ende vande zyde van't N.W. ende Noorden Tartarie, ende die landen ghelegen westwaert van China seytmen dat het wit volck 4) is, gheheeten het landt van Cathay , al waer,
1) 2) 3) 4)
D.i. Hainan. ten rechte: bijna noordwaarts. De bron van Van Linschoten voor zijn beschrijving van China is, behalve Camões, de Historia van Gonçalez de Mendoça, zooals de gelijkheid in de spelling der eigennamen uitwijst. Cathay is oorspronkelijk een naam voor Noord-China, en niet van een land daaraan grenzende. Vgl. artikel ‘Cathay’ in Hobson-Jobson. Een gewijzigde uitspraak van Cathay is Kitaj, zooals o.a. de Russen China noemen.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
95 soomen meent, veel Christenen zijn; ende dit landt soude confineren ende palen aen Persien. Keerende weder tot ons begonne materie, soo heeft China tusschen + Tartarien ende haer landt eenen muer van (so men seyt) vijf hondert mylen streckende, ende is te verstaen op dese manier, dat het altemael zijn seer hooge +Tusschen China ende Tartarien een muer van berghen, ende sommighe valleyen, die tusschen beyden zijn, welcke mogen 500. mijlen langh. wesen in als gerekent by de 80. mylen, dat met mueren opgehooght ende met die berghen ghelijck ghemaeckt is, waer mede het land over al besloten is als een omligghende wal ende bolwerck om haer te beschermen vande Tarteren, die haer groote vyanden zijn, ende die haer in voorleden tyden, aleer desen muer ghemaeckt 1) was, by nae het gheheele coninghrijck af gheloopen hadden , ja langhe jaren beseten, nae uytwysende van die historie; maer drevense weder uyt, ende naer dien hebbense haer met desen muer versekert, ende bleven alsdoen gherustelick vande Tartaren. ‖ + + Het coninghrijck van China is ghedeelt in 15. provintien, met het eylandt ende provincie van Aynao gherekent, ende elcke provincie heeft een hooftstadt, waer +<87> + van die gheheele provincie zynen naem heeft. In 't midden van dit coninghrijck China heeft 15. staet een groot lac oft meer, uyt welcke spruyten veel revieren ende beken, die prouintien hen verspreyen ende deelen door het gheheele landt, in so grote menighte, 2) datmender duer mach varen met veelderley schuyten, barcken ende bergantynen , diese aldaer ghebruijcken. D'overvloedigheyt van dit water is d'oorsake, dat het landt soo vruchtbaer is van alle dinghen, ende die meestendeel vande steden, dorpen ende vlecken zijn ghebout aende rivieren ende wateren, waer van zy groot gherief hebben; brenghen malkanderen alle dinghen in grooter abondantie toe. Die custe vande zee is die grootste, daermen tot hedens daeghs notitie af heeft, aen welcke custe ligghen vijf provincien, te weten die van Cantao oft Canton, waer aen 3) 4) volcht Chincheo , noortd-oostwaert aen, ende alsoo voorts Liampoo en Nanquijn 5) + 6) ofte Nankijn, ende Paquian , welcke is die leste, n.o. waert aen . Inde dese provincie + hout die coningh zijn residentie ende hof, ende het meestendeel van 't De coning van China hout hoff in Nanquij en Paquian.
1) 2) 3) 4) 5) 6)
d.i.: om te plunderen. brigantijnen. De stad Tsjang-Tsjen. D.i. Ningpo; blijkbaar naar een gewestelijke uitspraak. D.i. Peking. ten rechte: N.W. ten N. aan.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
96 oorloghs-volck, om dat dese provincie is ghelegen aldernaest het landt van Tartarien, ende affirmeren, dat dese provincie is een vande allerbeste van geheel China, waer om hem den coningh aldaer onthout. Het landt is so vol schuyten ende binnelandsche schepen ende andere, in die riviere ende havens, dat het een wonder is om vertellen; want affirmeren, dat + alleenelick inde haven ende revier van Canton zijn meer schepen ende barcken + als in geheel Spaengien. Het landt is so vruchtbaer door die goede lucht ende Menighte van schepen ghetempertheyt, datter alle dingen in grooter abondantie zijn, als coren, rijs ende ende Rivieren1) van ander dierghelijcke greynen ende saden, ende wort het gheheele jaer ghesaeyt Canton. + 2) ende ghemaeyt. Te lande binnewaerts zijn sommighe olyphanten , leeuwen, + + 3) [29a] tygren ende andere wreede beesten. Daer zijn veel beesten van mosseliaet , + die zijn vande grootte ende ghelijckenisse van eenen cleynen hont, die zy dooden Olyphanten, Tygren, 4) mossliaet ende ander ende begraven sommighe daghen, ende verrot wesende, ende wel ghemorwet met slaghen, so dat het bloet ende vleijsch onder malkanderen vereenight ende vremde dinghen. vermenght is, alsdan maeckense ‖ van 't vel ronde ballen met vleesch ende bloet + te samen, vande ghewichte van een once swaer, welcke die Portugesen papo + noemen, ende vervoeren die over al. Daer zijn ooc in 't landt veel catten van <88> 5) algallia ofte zivet ende ambar; hebben oock peerden, doch cleijnder als in Europa. Gansen, hoenders, eyndtvoghelen ende diergelijcke zijnder seer abondant. Revier en zee-visch isser oock seer veel ende alle nootdruften ende lijftochten. Het landt heeft veel mynen van gout ende silver, maer die coningh en laet het soo niet + uyt trecken, want heeftet voor een tresoor, dat in huijs is; daerom procureren zy + 6) Gout ende silver munte. alle dinghen van buyten te kryghen , niet teghenstaende hebben in't ghemeen alle in hare huysen veel rijckdommen van gout, silver ende ander ghemeene juweelen. Het silver hebben zy in zijn valeur in meer estimatie als het gout, om oorsake, dat het gout van veel alloyen ende prysen is, ende het silver heeft altoos eenen ghesetten prijs.
1) 2) 3)
4) 5) 6)
. Olifanten zijn niet inheemsch in China. D.i. muskus. Vgl. Portug. ‘al-mizcle’ uit Arabisch ‘al-misk.’ Skr. ‘mushka’, teelbal (n.l. van 't muskusdier). Zie Hobson-Jobson, s.v. Musk. Orta spreekt slechts ter loops van ‘almisque’ o.a. I, 71; 97. d.i. murw gemaakt. Zie boven, blz. 72, noot 6. De bedoeling van deze zinswending is niet geheel duidelijk.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
97 1)
Heeft oock veel peerlen ende aljoffar , welcke comen uyt het eylandt ende provincie van Aynao; oock veel quicksilvers, coper, yser, stael, blick, tin, loot, swevel ende + ander diergelijcke metalen ; ooc ambar. Behalven alle die rijckdommen ende + ontallicke renten, die de coningh van China heeft, soo seytmen, dat hy in alle Van verscheyden hooft-steden vande provintien heeft groote ende verborgen schatten vergadert. metalen ende andere 'tIs so ghemeene usantie, in dit landt zyde te draghen, als in dese landen grof commoditeyten ende ghemeen laken ende lywaet; draghen tot die schoenen toe van zyde, sattijn ende oock wel van brocado, dat is goude ende silvere laecken, met fraye schilderye ende borduerwerck, ende dat door oorsake vande ontallicke zyde, die duer 't gheheel landt is, ende men affirmeert voor waerachtigh, dat alleenlick uyt die stadt van Canton jaerlicks naer Indien ghevoert wert over die drie duysent quintalen zyde, die alle met ghewicht verkoft wort. Nu behalven die zyde, die jaerlicks ghevoert wert + naer 't eylandt van Japan ende Luçon, ofte die Phillipinas, ende naer 'tlandt van + Sian ende d'ander omliggende contreyen, en blijft noch so veel in 't landt, Syde so overvloedigh, datmen gantsche vloten datmender gheheele vloten met soude laden, sonder datmender yet af soude daer van soude moghen missen. Daer is oock veel vlas ende cattoen, en seer goeden coop, dat het wonder verseynden. is. + Die porceleynen, dieder ghemaeckt worden, is onghelooflick te vertrecken, ende + die ‖ daer jaerlicks uytghetrocken worden naer Indien, Portugael ende Nieu <89> Spaengien ende ander weghen; maer die fijnste en mogen uyt het landt niet ghevoert werden op lijfstraffe, dan dienen alleenelick voor die heeren ende regierders van 't landt, welcke zijn so fijn, dat gheen cristalynen glas daer by te gelijcken is. + Dese porseleynen worden ghemaeckt te landewaerts binnen, van een seker aerde, die seer hert is, welcke wordt aen stucken gestooten ofte ghemalen, ende latent +Hoe datmen porcelynen + kostelijcker dan cristelijn dan in backen van ghehouwen steen, daer toe ghemaeckt, in water weycken, maeckt. ende alst wel gheweyckt ende dickwils gheroert is, gelijck alsmen die melck + [29b] karent om die botter te maken, so makense daer na van het ghene, dat boven drijft, het alderfijnste werck, ende daer nae wat onderder grover, ende alsoo naer venant, ende schilderense ende makender die figueren ende conterfeytsels op, diese willen, ende werden also ghedrooght ende inden oven gebacken.
1)
Arab. al-djauhar, paarl; daaruit Port. en Spaansch aljofar, kleine paarlen. In deze laatste meer bijzondere beteekenis gebezigd door Van Linschoten. Vandaar dat hij spreekt van ‘peerlen ende aljoffar.’
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
98 Annotatio D. Palu. Die maniere van porceleijn te maken beschrijft Scaliger aldus in zijn boeck van die subtyligheyt, in die 92. exercitatie: Eyer-schalen ende zee-schulpen, die gheheeten worden porceleynen, daer af oock het aerdwerck zynen name heeft, worden tot kleijn poeyer gemaect, 'twelck zy met water toerichten, ende die schotelen ende ander aerdwerck uyt 1) formeren , ende begraven die onder die aerde, welcke nae 100. jaren, als volmaect zijnde, souden uytghegraven ende verkocht worden. Andere segghen, dat niet die vaten, maer het stof begraven wort, doch Ian Huyghens opinie schijnt die waerheyt naerder te wesen, seggende, dat zy van aerde ghemaect worden, als in ons landt andere potten ende kannen. +
Het landt is oock abondant van suycker ende honigh en was, en seer goet coop + van allerhande cruyderen, wortelen ende planten, ghelijck dese landen alle Suyker, honigh, was ende veelderhande fruyten, ende veel meer als Spaengien, ende noch ander soorten van fruyten, vruchten. die alhier niet bekent en zijn; daer zijn oraengie-appelen, die in soetigheyt die 2) suyker te boven gaen. Daer is een fruijt, genaemt lechyas die welcke zijn ghelijc als pruymen, maer anders van smaeck, en zijn seer goet, ende worden seer ghepresen van diese ghegeten hebben, in somma, heeft van als watmen mach bedencken ende begheren. 3) + Die reaten ende domeynen vanden coningh van China zijn soo groot, dat het + + Groote in comst des onghelooflick ‖ is te vertellen, want heeft alleennelick vanden tol van een rivier coninghs van China, so inde provincie van Canton van 't sout, dat daer ghemaeckt wert, jaerlicks anderhalf van sout, tol als anders. 4) million gouts, waer by men mach colligeren alle andere dinghen naer advenant. + <90> Alle die steden van dit landt zijn omcingelt met vesten ende wallen van ghehouwen steen en bolwercken van groote sterckten, ende hebben alle water graften ofte rivieren rontom tot haer bewaernissen. Zy en ghebruijcken geenighe fortressen ofte casteelen, dan alleenlijck hebben op elcke poort vande stadt stercke torens, al waer zy het gheschut hebben tot bescherminghen vander stadt. Useren allerhande + wapenen, namelicken roers, bogen, spiessen van veelderley soorten, rappieren, + 5) Van gheschut, roers, met ghelijck halfhouwers, ende cortelassen, ooc rondassen . Alle soldaten, wanneerse andere wapenen ende ten Chinische krijgshs-ordeninghen.
1) 2)
3) 4) 5)
Er staat: fornieren. ‘Li-tji’, de oorspronkelijk Chineesche benaming van de vrucht van nephelium litchi, ook ingevoerd in Engelsch en Nederl.-Indië. In 't Jav. en Mal. is naast den Chineeschen naam ‘litji’ ook in gebruik ‘lengkeng’ of ‘kělengkeng.’ Vgl. voorts Hobson-Jobson, s.v. Leechee. Blijkbaar bedoeld ‘regaliën’; de vorm ‘reaten’ echter ons onbekend. afleiden. schilden.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
99 orlogh gaen, draghen langhe cleederen tot die knien, ghevoert met cattoen, so datse een steeck van een spies ofte rapier moghen afweeren. Die geen die soldaten zijn, ende hebben soldye vanden coningh, die draghen tot een teecken eenen rooden oft geelen hoet; dese zijnder so veel, datse ontelbaer zijn. Zy hebben haer capiteynen van 10., van 100., van 1000., 10 duysent, 20. duysent ende so voorts naer venant. Alle dese capiteynen canmen kennen ende onderscheyden duer seeckere teeckens, d'een verscheyden van d'ander, waer aen men weet, over hoe veel dat hy hooft is. + Doen alle nieu manen monsteringhe ende betalinghe, en is altemael van silver, want en ghebruijcken anders gheen ghelt, ende is ghesneden silver in stuckskens; +[30a] wort haer toe ghewegen, op welcke manier men altemael het gelt uyt gheeft ende ontfangt, waer toe zy altoos cleyne balancien ofte weeghschaeltgens met het instrument om 't silver te snyden ende te knippen by haer draghen. Een soldaet heeft alle nieuwe mane tot zijn gagie ofte soldye de waerdye van anderhalven Spaenschen reael in silver, welcke aldaer meer te rekenen is, naer die waerdeye van alle dingen, als by ons vier ducaten oft 12. Karolus guldens. Haer religie ende cerimonien zijn heydens, sonder eenighe menginghe vande wet van Machomet noch eenighe andere secten. Zy aenbidden den duyvel op veel plaetsen, alleenelicken om dat hyse gheen quaet en soude doen. Wanneer yemant + leyt op zijn sterven, so settense hem voor eenen geschilderden duyvel, met die + son in de linckerhandt ende een poengiaert inde rechter handt, ende desen Aenbedinghe der duyvel is afghemaelt, dat hy staet al dreyghende, waerom ghebieden den patient, duyvelen ende seltsame ceremonien in 't sterven. dat hy hem scherp wil aen sien, om hem te vrient te hebben in d'ander werelt, + om dat hy hem aldaer geen quaet en soude doen. Aenbidden de son ende maen, + + <91> die zy ghelooven man ende wijf te ‖ wesen, ende wanneer eenighen eclipsis + comt, soo doense groote sacrificien, want vreesen, dat God haer wil 'tleven Opinie, dat de son ende maen man ende wijf is, benemen ende doen vergaen, ende zijn in grooter beroerten ende benautheyt. Zy ghelooven altesamen die onsterffelickheyt der sielen, ende datse hier naer in ende doen sacrificien 't ander leven sullen goede ofte quade loon cryghen nae haer wercken, waerom aende eclipsen, etc. useren fraye ende uyt ghehouwen begraeffenissen; ende ghelooven, datmen in + d'ander werelt niet meer sterven en sal, dan eeuwigh leven. Daer zijn oock in 't land veel ende fraye universiteyten ende studien ofte scholen, alwaer men studeert +Bekentnisse der verrysenis ende in philosophia ende wetten van 't landt, want niemandt in China onderhoudinghe vande universiteyten.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
100 en is gheacht noch gheeert door zijn afcomst ofte gheboorte noch rijckdommen, dan alleenelijck door gheleertheyt ende wetenschap. Dese zijn de ghene, die bedienen die officien in alle steden, ende hebben die regieringhe, ende worden ghedient ende gheeert met grooter solemniteyt ende eerwaerdigheyt. Leven in + grooter wellusten; worden gheacht als goden. Dese worden ghenoemt loitias ende + 1) Groot achtinghe ende mandorijns ; worden altoos gedraghen over die straten met stoelen, die eere der gheleerden. behanghen zijn met gordynen van syde, van goude ende silvere lakenen. Zijn seer geneghen tot bancketeren, eeten ende drincken, en goet cier te maken, ghelijck oock alle die van China. Niemandt en mach regierder, gouverneur ofte eenigh ander + officie van justicie bedienen inde stadt ofte plaets, daer hy gheboren is, welcke seggen, doet de coningh uyt oorsake, dat hem zijn vrienden ofte vaderslandt niet +Cloeckheyt om gunst oft aensien van persoonen te en soude beweghen te doen, dat onrecht ende teghens justitie is, ofte jeghens des coninghs dienste. Wanneer eenige voornoemde in China sterven, doen veel voorcomen. + van haer dienaers ende vrouwen dooden, desgelijcks allerhande victualien ende + nootdruft, veel juweelen met haer doen besluyten in haer graf, waermede Dienstboden ghedoodet om met haer meesters, die ghelooven wel besorcht te gaen, ende goet gheselschap naer 't ander leven te doot zijn, begraven te hebben. worden. Het land is seer ghetempert ende van een goede lucht, want beghint vande hooghte van 19. graden, ende comt op sommighe plaetsen hoogher als 50. graden, + waer van wel te presumeren is, dat het vruchtbaer moet wesen, ende helpt oock + grotelijcks daer toe die ghestadighe ende gheduerighen arbeyt, die de [30b] inghesetenen doen om 'tlandt te bouwen; want daer en gaet niet een voet landts verloren; tot die berghen ende huevelen toe ist al bepoet ende beplant, door oorsake, datter so veel volcks is. Men en weet niet, datter oyt by men ‖ schen ghedencken + pestilentie gheweest is. Oock hebbense een seer scherpe wet, dat niemant uyt den + landen mach gaen sonder orlof, noch sonder dien gheen vreemdelinghen in 't <92> + landt comen op lijfstraffe. Desghelijcks en macher niemandt duer 't gheheele + landt ledigh gaen ofte bedelen, waer toe scherp opsicht ende goede ordinantie Ordonnantie, dat niemandt mach ledigh is. gaen noch bedelen, ende Het volck is wel ghefatsoneert ende ghemeenlick vet ende van haer lieder ghedaenten.
1)
‘Loitia’ is een Chineesche titel, ter verklaring waarvan verwezen zij naar Hobson-Jobson, s.v. Loutea. ‘Mandorijn’ is een Portug. vervorming van Tam. of Malabaarsch ‘mandiri’, oorspronkelijk Sanskrit ‘mantri’, nominatief van ‘mantrin’ raadsheer, minister.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
101 1)
vroom van persoonen; breede ende ronde aenghesichten, cleijn ooghen ende groote ooghschellen, ende seer hooghe wijnbrauwen, cleyne ende platte nuesen, weynigh baerts, seven ofte acht hayren boven ende onder den mont aende kin, seer swart hayr, 'twelk zy hoogh estimeren, ende groote sorghe mede hebben om te kemmen ende schoon te houwen, so wel mans als vrouwen, ende draghent soo 2) lanck als wast, ende alsdan boven met een knoop op den top gebonden , ende daer een ghebreyt syde netken ofte huijfken over. Die aende zee-kant woonen, als daer die Portugesen handelen, te weten Machau ende Canton, is het volck van coluer bruijnachtigh, ghelijck die witte Mooren in Africa ende Barbaria, ende eensdeels die Spaengiaerden; maer die van binnen in 't landt zijn ghelijck die Neerlanders ende Hooghduytschen, te weten van coluer. Daer zijnder wel onder, die geheel swart zijn, ende die groote ooghen ende veel baerts hebben, maer weynigh. Is te presumeren, als die van China oock vertellen, datse haer afcomste hebben van eenighe vermenginghe vande Tarteren ende haer gebueren, andere vreemde natien, doent haer georloft was, met haer ghemeenschap te hebben, ende over al haer handelinghe dreven ende vaert hadden, 'twelck haer nu belet is, als boven gheroert. Useren die naghelen vande slincker hand seer lanck te dragen, ende vande rechter handt afghesneden, welcke zy houden voor een ceremonie van + haer wet ende gheloof. Die cleederen, als gheseyt is, zijn meest van syde van alle + colueren, te weten het meeste volck van vermoghen ende middelbaren staet; Onderscheyt der die ander ende de arme draghen cleederen van cattoene lywaet ende van swarte kleedinge ende andere ende coluerde sayen ende dierghelijcke tuijch. Lakenen van wol noch fluweel en ceremonien. connense in gheheel Chinen niet maken, hoewel datter wols genoech is ende menichte van schapen; niet teghenstaende en wetender niet met om te gaen, ende + zijn seer ver ‖ wondert, alst die Portugesen daer brenghen. Die vrouwen gaen seer + kostelijck ghekleedt, met langhe ende wyde cleederen; draghen veel juweelen <93> ende kleynodien op 't hooft, aen 't haeyr ende over 'tlijf; houden in 't ghemeen die handen bedeckt; zijn seer weynigh ghesien, ende sitten meest ghesloten. Hebben
1)
2)
‘Vroom’ beteekent hier robuust. Kiliaan vertaalt ‘vrom van leden’ met ‘robustus, robustus membris, torosus’. In een aanteekening op Kiliaan haalt Van Hasselt uit Matthysze aan: ‘schoen van lichaem ende vroem van leden.’ Het dragen van haarstaarten is eerst in China ingevoerd in de 17de eeuw. Wel verre van echt nationaal Chineesch, is die haardracht hun opgedrongen onder de Mandjoe-heerschappij.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
102 voor een fraigheyt, die voeten cleijn te hebben, waerom men haer van jonghs op die voeten so vast bint, datse niet ten vollen moghen wassen, ende connen qualicken gaen, dan oftse half manck waren, welcke costuyme hebben die mans op ghebracht + + om haer te beletten het veel gaen, want seer jalours ende uytermaten luxurieus + ende onkuijsch zijn, doch wert gheacht voor een schoonheyt ende ciraet vande Voornoemde vrouwen op vrouwen. Die gheen, die van eenigh vermoghen ende staet zijn, worden al over behanghen stoelen over streat gedraghen. die straten in stoelen ghedragen, behanghen ende bedeckt met gordynen van + [31a] syde, satijn, damast, gheweven met silver ende gout-draet, ende hebben cleyne traylikens, so datse wel moghen sien, maar van niemanden ghesien worden.
Dat 24. capittel. Vande provincien, steden ende ander ghedenckweerdige dinghen van 't coninghrijck van China. Het coninghrijck van China is ghedeelt in 15. provincien, ende elck is so groot, gelijck + men schrijft, als 'tbeste coninghrijck van Europa, ende wert gheregiert van een + 1) Verdeylinghe ende visorey ofte gouverneur, die van die Chinen genoemt werden cochin . Twee van bestelde regieringhe van dese provincien werden geregieert vande coningh ende zynen naesten raet, te China. 2) weten Tolanchia en de Paguia , al waer den coningh zijn residentie hout. Die + ander provincien zijn ghenaemt Foquiem, Olam, Sinçay, Sufuan, Xāsay, Oquiam, + Aucheo, Hona, Canton, Quicheo, Chequeam, Saxi, Aynaon. Meest alle dese Namen der 15. + provincien in China. provincien ‖ hebben doorloopende rivieren ende beken, ende hebben + ghemeenschap met den anderen te water ende te lande, seer gherieffelijcken. <94> Daer worden gherekent vande selfde Chinen in hare historien ende memorialen,
1) 2)
D.i. Tsjung-sju. China heeft 18 provinciën. Linschoten noemt er 14 en beschouwt bovendien het eiland Hai-nan als een provincie. Aucheo kan ik niet verklaren; het komt op Linschoten's kaart ook niet voor. Wat de overige namen betreft: van Tolanchia betekent To: hoofdstad; Lanchia is een dialectische vorm voor Lam-king = Nanking. Paguia is eigenlijk Peking, de hoofdstad van de provincie Tsji-li. Foquiem = Fo-kien. Olam = Hoe-nan, Sinçay = Sjen-si. Sufuan = Sze-tsjwan. Xāsay = Sjan-si (volgens Kern in Fuh-kiënse uitspraak San-sai). Oquiam is volgens Kern Hu-kwang, dat geen provincie is, maar een gouverneur- generaalschap, samengesteld uit de provinciën Hoe-nan en Ho-pei. Hona = Honan. Canton = Kwang-toeng. Quicheo = Kwei-tsjou. Chequeam = Tsje-Kiang. Saxi = Kiangsi. Aynaon = Yün-nan. De namen der provinciën zijn volgens Kern door Linschoten ontleend aan Mendoça, Historia I cap. 7.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
103 +
datter zijn in deze 15. provincien 591. hooft steden, 1593. ander steden, behalven + dorpen ende vlecken, dieder sommige so groot af zijn als steden, waer by men 591. hooftsteden ende 1593. ghemeene steden mach concidereren die grootheyt van 't landt. Meestendeel van die steden zijn in China. ghebout by die revieren ende loopende stroomen, ende omcingelt met breede + graften ende schoone dicke mueren, altemael van gehouwen steen; buyten die mueren, te weten tusschen die graften ende wallen, is een plaets ofte spacie soo +Fatsoen der steden ende breedt, datter moghen ses mannen te peerde bezyden malkanderen ryden, ende vande stratinge der wegen van binnen desgelijcks, welck is geordineert om die muren te besichtighen ende door 't landt. te onderhouden, waer zy groot regardt op hebben, om die altoos wel te repareren. Die weghen ende paden van 't gheheel coninghrijck zijn seer fray ghestraet, ende over al ghelijck ende gheeffent tot op die berghen toe, ende die inkomste ofte frontespicio vande steden seer cierlijck ende met costelicke en cunstighe wercken van architectura, met drie ofte vier poorten bezyden den anderen, altemael metten yser beslaghen, ende die straten binnen die steden ende dorpen seer fraey bestraet ende gheplaveyt, alle recht op den draet ghemaect, en breedt; wanneer men aen d'een zyde staet, soo sietmen het eynde vande straet, hoe langhe datse soude moghen wesen, door die rechtigheyt. Aan alle eynde vande straten zijn overwelfsels ghemaeckt, alwaer altoos staen kramen vol van allerhande coopmanschappen ende costelickheden van alle handtwercken, diemen mach dencken. Over al over die + straten zijn veel boghen van ghehouwen steen, ende seer lustigh ende fray + ghemaeckt ende beschildert, welke useren in de straten, overmidts datse alle Ceremonien der feest dagen. hare feesten ende spelen ende andere geestelijcke cerimonien by nacht doen, + ende alsdan staen dese boghen vol lichters ende toortsen, welcke een fraye + spectacle maeckt. Die huysen zijn gemeenlijck met drie deuren bezyden [31b] malcanderen om 't welstaens wil, die middelste de grootste, ende d'ander aende 1) zyde naer advenant, zijn ghemeenlijc leegh, sonder solders byde aerde , maer zijn van binnen spacieus ende met groote ruymten ende lusthoven, vol van alle curieusheyt ende ciraet. Die stadt, daer de coninck resideert ende zijn hof hout, is genaemt Xuntien ofte 2) Taybijn, die sommige Quinzay noemen.
1) 2)
Betekent blijkbaar: zonder verdiepingen, dus alleen maar gelijkvloers. Quinsay, d.i. King-su, naar Fuh-kiënsche uitspraak, beteekent ‘rijkshoofdstad.’
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
104 +
+
1)
Dese naem Xuntien is so veel te ‖ seggen in Chinische tale als hemelsche stadt ; leyt inde provincie van Paguia, van wiens grootheyt zy wonder dinghen schryven +Des conings hof is in Quinsay, is te seggen ende vertellen; affirmeren, dat binnen de mueren vande stadt van d'een poort tot d'ander is soo veel als een man op eenen dach te peerde mach ryden, ende hemelstadt. + <95> ander duysent wonderen, dieser af vertellen, 'twelck ick achterlaet om die lanckheyt te schouwen. In dese stad heeft de coningh zijn palleys met al watmen mach bedencken om hem te vermaken, voor hem ende zijn vrouwen ende hofghesin. Zy en gaen nummermeer uyt, ofte seer weynigh; werden daerom selden oft nimmermeer ghesien, om haer auctoriteyt te onderhouwen, ende oock van vreesen + van haer yet quaets te gheschieden. In 't geheele landt en zijn gants gheen heeren + van tytelen, als graven, hertogen, baender-heeren oft dierghelijcken, noch die Geen graven noch ander eenige vassallen, gebiet, jurisdictie oft proprieteyt hebben, dan alleenelick datter groote heeren in China dan die den coningh die coningh gheeft uyt vryen wille; ende alse sterven, comt het weder aen den 2) verkiest. coningh, ende willende macht die kinderen benemen; maer laet het haar ghemeenlicken, doch so zyder bequaem toe zijn, ende met een nieuwe ontfanghenisse ende obligatie van des coninghs dienst. In alle hooftsteden, daer de visoreys ofte gouverneurs vande provintien haer onthoudinge ende staet houden, hanght een retract ofte coninghs conterfeytsel, bedeckt met gordynen van goude laecken, alwaer daghelicks comen alle officieren, bevel-hebbers, loitias, mandorijns + &c., ende doen hem die behoorlijcke reverentie ende eerbiedinghe, ghelijck al of hy daer levent in persoon waer. Des coninghs tytel is: coningh ende heere vander +Des conings conterfeytsel in alle werelt, ende sone vanden hemel. 3) Niemandt in geheel China en mach gheweer draghen , noch in huijs hebben hooftsteden gheeert; zynen tytel is heere des dan alleenlick die daer toe gheordineert zijn ende soldye vanden coningh werelts ende sone des ghenieten als zijn soldaten, wiens kinderen het selfde officie van soldaet volghen. hemels. Die Chinen zijn groote konstenaren ende seer vernuftigh, alsmen sien mach aen + alle die wercken, die daer van daen comen. Zy maken ende ghebruijcken karren met seylen, in maniere van schuyten, met wielen, met sulcken subtijlheyt, datse +Kerren met seylen door den wint over velt met de wint op een vlack velt voort ghevoert.
1)
2) 3)
Met Xuntien moet bedoeld zijn Sjun-tiën, ‘in gehoorzame overeenstemming met den hemel.’ Taybyn is onduidelijk; tai is ‘groot’; in ‘bijn’, dat een ‘bî’ veronderstelt, schuilt vermoedelijk een woord voor stad of plaats. wanneer hij wil, mag hij het. Vgl. G. de Mendoça, Historia II, cap. 15.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
105 gaen en ghedreven worden al oftse in 'twater waren. Zijn seer scherpsinnigh in + 'tcoopen ende vercoopen. Alle die kramers, die ;winckels houwen, hebben aen ‖ + de duere hangen een berdeken, in welck gheschreven staet al watse te coop <96> hebben. Alle officien ofte ambachten, die van een handtwerck zijn, hebben elck een straet appart, ende woonen by een ende op haer selven, ende hare kinderen ende nacomelinghen moeten ghebruijcken het ambacht ende handwerck van haer + voor-ouders, ten ware by oorlof vande justitie ende regierders. Wanneer yemandt + seer rijck is, wort hem toeghelaten, dat hy niet en werckt, niet teghenstaende [32a] moet even wel werck-gasten hebben ende die winckel onderhouwen. Het ghelt ende munte, dat men in gheheel China ghebruyckt, is gout ende silver onghemunt, ende wordt gesneden in cleijn stuckskens tot een penningh toe, ende alsoo met ghewight ontfanghen ende uytghegheven. Oock werden alle waren, het zy van wat + soorte die soude mogen wesen, tot hoenderen, gansen, visch ende dierghelijcken + toe, ghecocht ende vercocht metten ghewichten. Goudt ende silver gelt met allerley eedtwaren by Hebben een vrouwe, die zy wettelick noemen, ende daer nae so veel alser ghewichten verhandelt. onderhouwen moghen. Den soon vande echte vrouwe erft meestendeel vande goederen, ende van datter blijft deelen d'ander kinderen dan ghelijckelick. Trouwen 1) met wie zy willen, uytghenomen susters ende susterlinghen ofte ooms kinderen. Den bruydegom moet, al eer hy de bruijt thuijs haelt, seker goet doteren, ende + 'tselfde gheeft hy de bruijt, het welck zy haren vader gheeft ofte moeder, voor die + kosten, diese met haer ghedaen hebben in 't opbrenghen, ende alsdan gaetse Costuymen van huwelijcken ende met den bruydegom thuijs, ende die ouders moghen met dat zy also voor haer dochters kryghen, doen watse willen, ende verterent naer haer goedt duncken, erffdeelinghen. ende yet daer van blyvende naer des ouders doodt, comet weder aende dochters, wiens man het selfde voor zijn vrouwe ghegheven heeft, soo dat wie de meeste dochters heeft, is de rijckste, als ghehoort is. By dese naervolghende conterfeytsels ende afbeeldinghe machmen sien die figueren van die van China, so mans als vrouwen, ende vande mandorijns ofte regierders ende machtighen, ghelijck alse ghedraghen werden langs den straet, ende inde revieren spelen varen, aldaer zy haer vermaken met eeten ende drincken, etc.
1)
D.i. zusterskinderen.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
106 1)
Die Chinen hebben veel spraecken ende sonderlinghe talen, maer in 't schryven verstaen malkanderen altemael, want schryven alle dingen met figuren ofte caracteren, waeromme is haer A, B, C, sonder ghetal ende innumerabel. Dese figuren met het pampier van differente couleuren, item pennen ende inckt mach + men by Paluda ‖ num sien. Ende men moet goede memorie ende langhe usancie + hebben, diese al can verstaen ende correct daer in is, welc is die oorsake, dat <97> + onder haer so seer gheestimeert werden, die gheleert zijn. Het pampier is ghelijck + dat van Europa, maer so wit niet, ende is oock veel dunder ende gladder; Van pampier reetpennen ende maniere van 't maeckent oock van alle colueren, dat seer fraey is; schryven met pennen van 2) schrijuen der Chinianen. riet, waerin een pinseelken steeckt , ghelijck die schilders ghebruijcken. Den + druck, gheschut ende buscruijt ende die munitie, daer toe behoorende, hebben in 3) + China over vele hondert jaren gheweest, ende seer ghemeen, soo dat haer uyt Prenten ende groff die ghedachten ende memorie is, wanneert eerst zynen oorspronck gehadt heeft. gheschut hebben over Haer memorialen ende cronijcken vertellen, dat haren eersten coningh, welcke veel hondert jaren in een groot nigromant was, ende gheregert heeft over etlicke duysent jaren, heeft China gheweest. eerst die usantien ende 't gebruijck van 't gheschut ende toebehoorende municie 4) ghevonden ; desgelijcks vanden druck is oock seer oudt, want men vint boecken, die in China 5. oft 6. hondert jaren te voren ghedruckt zijn, aleermen in Europa daer 5) ghedachtenisse af hadde , ende hebben in China seer veel boecken, want zijn seer + curieus, alle dinghen te beschryven, so wel van dat haer landt ende + + Die van China seer gheschiedenissen belanght als oock ander memorable dinghen, consten, wetten 6) ghesint, cronijcken ende ende loyen , item alle policien ende burghelijcke ordinantien ende regieringhen, ander saken te waer in ghelijcken ende te boven gaen die oude Grieken ende Romeynen. beschrijven. Die manieren van haer bancketten ende maeltyden zijn, dat + [32b]
1) 2) 3) 4)
5)
6)
afzonderlijke. Vgl. G. de Mendoça, Historia III, cap. 13 (p. 93 = I, p. 123). (). Vgl. G. de Mendoça, Historia III, cap. 15 (p. 97). Doch Reinaud en Favé (Journal Asiatique, No. 16, 1849) trachten te bewijzen dat de Chineezen de samenstelling uitgevonden hebben welke later door de Arabieren als buskruit gebruikt werd. Het wordt erkend dat het drukken met beweegbare letters in China in gebruik was eenige eeuwen vóór de uitvinding der boekdrukkunst in Europa. Vgl. G. da Orta, Coloq. I, 260, en noot 270. Loy, natuurlijk uit het Fransch ,is volgens Oudemans niet alleen ‘wet’, maar ook ‘verordening’. Kiliaan geeft enkel de eigenlijke beteekenis weêr met ‘lex’.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
*4
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
*5
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
*6
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
107 soo menighen persoon, alser ghenoodt zijn, so menighe tafels zijnder bereyt, al warender hondert persoonen. Die tafelen zijn seer net gheschildert, vergult ende + verciert met alderhande loofwercken ende figuren, dat een lust om sien is, waerom + zy gheen tafelaken en ghebruijcken, dan rontom die canten hanght een laken Sonderlinghe maniere van gast-nodinghe ende van syde, damast, goudt oft silver laken, een jeghelijck naar zynen staet, tot op fraye tafelbereydinghe. d'aerde toe, ende aende hoecken vande tafels hanghen veel fraye ghebreyde korfkens, vol van allerhande welrieckende bloemen, figueren ende beeldekens van + alle soorten, al van suyker vergult, ‖ seer meesterlick ghemaeckt. In 't midden vande tafels setmen die spyse, seer wel bereyt, in goeder ordinantie, alle 'twelcke comt +<98> seer kostelick toe ghemaect, ende bereyt in schotelen van fyne porceleynen ofte silver. Die spyse, soo wel visch als vleijsch, ende wat het mach wesen, compt al ghesneden, die beenderen en de graden daer gants uyt. Sullent niet eens met die handen aenveerden, dan vattent met twee swarte houtkens ront ghemaeckt, als + men by Paludanum sien mach , die ick hem vereert hebbe, die zy in plaetse van + vorcxkens ghebruijcken, waer op zy soo ghewent zijn, datter niet een brocxken Behendicheyt int eeten onder de Chinianen. ofte kruijmke en ontvalt, waer door en gebruijcken gants geen servietten ofte hantdwalen om haer aen te reynighen, want en hebbense niet van doen; maken noch hand noch mont nimmermeer vuijl. Haren dranc is wijn van rijs, ghemaeckt ende ghebrouwen alsmen 't bier doet. Drincken dikwils, maer seer weinigh elcke 1) mael; sullen altemers wel 20. mael over een cleijn kopken ofte porceleintgen 2) drincken, eert eens uyt is. Zy houden hare bancketten ende weerschappen met veel musijck-spel. Hebben oock veel manieren van gherechten, ende die seer curieuselijck toeghemaeckt. + Haer usancie van courtosie zijn dese: het ghemeen volck, alse malkanderen gemoeten, so sluytense die lincker-handt, ende bedeckense met die rechterhandt, +Maniere van courtosie der Chinianen. ende voeghense also beyde aende borst, met veel buygen en bucken metten hoofden nederwaerts, waer mede te verstaen geven, datse malkanderen so beminnen, ende vereent ofte verbonden zijn, als die handen aen malkanderen, ende dat uyt goeder herten, waer by ghebruijcken veel woorden van courtosie. Onder den adel ofte mandorijns, alse malkanderen
1) 2)
Lees: altemets. Juister: weerdschappen (waardschappen).
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
108 teghen comen, so sluytense terstont beyde handen, die vingheren aen malkanderen, ende maken also met die armen eenen hoep ofte boghe, ende alsdan blyvense staen met buygen ende nyghen met het hooft ende 't geheele lijff, met grooter courtosie, wie dat eerst voorby passeeren sal, ende ander ceremonien, diese onder die groote heeren ghebruycken, 't welcke te langhe waer te verhalen; willen daer mede ophouden, wat hare ceremonien ende ander dingen aengaet ende het lant is beroerende, ghelijck als de cortigheyt van desen vereysschende is; want soudement int lange ende particulier altemael verhalen, men hadde wel hondert + boecken pampiers van doen; doch die eenige lust heeft, breeder hier af te weten, + leest een boec, dat een spaensch monick gemaeckt heeft van 't selfde lant van [33a] + China, met namen fray Iuan ‖ Gonsales deMendoça, het welcke uyt den + + Verclaringhe, dat een Spaenschen in Latijnscher tale is overgeset, hoewel daer sommige fauten by Spaens boec breeder gevoecht zijn door quade informatie aenden selfden auctuer; niet jeghenstaende verclaring van China heeft veel dingen ende particulariteyten, die waerachtigh zijn, ende weerdigh om verhaelt. 1) lesen . + <99>
Dat 25. capittel. Vande stadt ende 't eylant Machau in China, al waer die Portugesen haer residentie ende handelinge drijuen, mitsgaders hare traffijcke, coopmanschappen ende sommighe prysen van dien, neffens die ghewichten, mate ende munte, soo van China als van Malacca, die daer daghelijcks handelen. Het eylandt ende stadt van Machau ofte Makau is bewoont vande Portugesen met die ingeboren van China; hebben haer handelinghe met die van Canton, van waer haer die Chinen alle coopmanschappen brengen ende comen coopen, sonder dat die Portugesen aldaer mogen varen, dan alsser eenich schip uyt Indien tot Makau + compt, soo wert het terstont vande mandorijn ofte regierder van Machau ghemeten, te weten: die wyde ende lengte, ende weten daer naer haer rekeninge te maken +Schepen ghemeten om inden tol niet bedroghen om naer dien den tol te ontfangen. Alsdan machmender in laden datmen wil, te worden. ende soo veel als men wil, sonder yet meer te betalen
1)
Hieruit blijkt dat Van Linschoten uit Mendoça's werk geput heeft, hoewel hem niet onbekend was dat voornoemd boek gebreken bevat.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
109 +
noch te verbueren. Wort toeghelaten, datmender een Portugees uyt kiest, als factuer inden naem van allen te varen na Canton, om te coopen, datse begeeren; maer +Een Portugijs mach als moet alle nachten buyten die stadt en inde voor-steden wesen, op groote pene. factoor van allen tot 1) Dese stadt van Makau heeft eenen Portugeschen bisschop , welcke suffragaen Machau comen handelen. is vanden aerts-bisschop van Goa, als geseyt is. Al-hier compt alle jaren een schip van Indien door particulier patente vanden coninck van Portugael, welcke capiteynschap ghegeuen wert persoonen van grooter aensien ende autoriteyt, ghelijck als die capiteynen vande fortressen; ende van Makau gaet het selfde schip naer Iapan, ende laet daer, en comt also weder op Makau, ende van daer op 2) Malacca, ende so voorts naer Goa . Niemant en mach dese reyse doen dan alleenlick die alsulcken patente vanden coningh heeft, d'een voor, d'ander naer, + want mach alle ‖ jaren maer een schip van Goa varen op dese reyse, welcke oock + ghegeuen wert tot recompensen van eenighen dienst des coninghs in Indien <100> ghedaen, gelijck alle ander officien, maer naer Chinen ende Malacca alleenlijck + mach een yeghelijck coopmanschepen bevrachten die wil, wel verstaende dat naer Iapan niemandt dan dese vanden coninck geconsenteert ende ghegunt met zijn +Met consent des conings patente. Ende in China ende Malacca en mach niemant laden noch lossen, noch van Portugal mach bevrachten, voor al eer dat dese van sconinghs wegen zijn volle ladinghe ende jaerlijcx een schip op bevrachtinghe heeft, ende afgheveerdicht is, ende naer dien mach een yegelijck Machau varen. zijn devoir doen, met wat schepen dat het hem gelieft, te weten: van Chinen naer Malacca ende Goa, en wederom. Die capiteynen vande reyse van Iapan doen groot + profijt op een reys, ende hebbende eenighe hooftsomme om te beginnen met een + + [33b] goet schip, welcke ghemeen wel zijn van seuen oft acht hondert last groot, connen wel 150. 200. duysent ducaten profijt doen. Dese eene reyse duert altoos +Groot voordeel door een wel drie jaren, want gaende in April van Goa naer Malacca, moeten daer somtijts seer groot schip uyt Machau. eenighe tijt verbeyden om te wachten die winden, die op haren ghesetten tijdt sekere maenden waeyen, 't welcke men monson noemt. Van Malacca varense op + Makau, alwaerse verbeyden byde negen maenden naer die monson, ende alsdan varense naer Iapan, alwaer zy oock moeten verbeyden sommighe maenden om +Tot Malaca ende Japan moetmen somtijts op weder te keeren met de monson naer Makau, daerse sekere winden wachten.
1) 2)
Het bisdom werd gesticht in 1575. Vgl. Boxer: Fidalgos in the Far East p. 15v.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
110 weder vertoeuen, gelijck in het comen, dat also den tijt van drie jaren om lopen int gaen ende keeren. Alle den tijt van residentie vande capiteyn van de reyse soo in Makau als in Iapan is aldaer opperste regierder ende rechter, ghelijck als den viçorey + in Indien ende die capiteynen in haer fortressen; want ten tyden, dat den eenen + van Makau scheyt naer Iapan, soo compter een ander van Goa, om die selfde De Portugesche reys te doen, naer dat die eerste zijn reys volbracht heeft, ende als dese weder regierders van Machau van Iapan comt tot Makau, soo gaet den tweeden naer Iapan, ende soo blijft den werden alle reyse verandert. eersten weder goevernerende tot den tijt van zijn afscheyt naer Malacca ende Indien, ende op dese manier heeft Makau altoos een regierder ofte capiteyn tot goeverneur, als gheseyt is. Die coopmanschappen van Makau naer Iapan zijn zyde, ende brengen alleenlijck silver weder om, waer mede zy groot profijt doen. Ende om dat wy vande handelinge zijn tracterende, te weten van Makau, so heeft mijn goet gedacht, al hier by te voeghen sommighe waren, als die Portugesen daer ghemeenlijck coopen ende verhandelen, ende die ordonnarissche prysen van dien, + luttel min oft meer. Desghelijcks die gewichten ende munte, ‖ soo van China als oock van Malacca, om die naeghelegentheyt ende groote ghemeenschap ende +<101> handel, diese met malcanderen dryven, meer als ander plaetsen van Indien, hebse hier by gevoecht, om dieswille, dat dese rekeninghe ende ghewichte different + is van die van Portugael ende Indien. Soo is te verstaen, datter in China zijn + 1) Beschryvinge der driederley soorten van zijde, te weten: een soorte, genaemt Lankijn , welcke 2) menigerley soorten van ghehouden wort voor die beste, ende een ander ghenaempt Fuscan , die oock zyde als ooc van hare 3) goet is, die derde ende slechtste zyde genaempt Lankam . Behalven dien zijnder prysen ende ghewichten. noch ander soorten van zyden. Daer is onghesponnen zyde, diemen rauwe zyde 4) noemt, oock gesponnen ende ghedraeyde zyde, die de Portugesen retres heeten. Die witte ongesponnen zyde van Lankijn gelt gemeenlick luttel min ofte meer elck 5) pico , welcke is een seecker gewichte, als wy hier naer verhalen sullen, tot 145. 6) 150. realen van achten ofte rijcksdaelders , gherekent nae dese
1) 2) 3) 4) 5) 6)
D.i. Nanking, in gewestelijke uitspraak. Fuscan? Misschien district Fuh-sjan in de provincie Sjan-tung. Lankan is een gewestelijke vorm van Nankhang aan 't Po-yang meer. Onnauwkeurig voor Port. ‘retroz’, gedraaide zijde. D.i. ‘pikoel’, 't bekende Maleische woord. Zie echter p. 9 noot 6.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
111 munte. Die witte ongesponne zyde van Fuscan gelt het pico 140.145. realen van achten. Die onghesponnen zyde van Lankam gelt het pico 75.80. realen van achten. Die retres ofte ghedrayde witte zyde van Lankijn gelt het pico tot 160.170. realen van achten. Die retres ofte ghedraeyde zyde, witte ende ander van Fuscam ofte 1) 2) Susuam gelt het pico tot 130.135. realen van achten. Die retres ofte ghedraeyde witte zyde van Canton gelt het pico 50.55. realen van achten, die gedraeyde zyde + van alle colueren op de selfde prijs. Die onghesponnen zyde van colueren van + + [34a] Canton ghelt het pico 55.60. realen van achten. Witte zyde lamparden van 14. + ellen 'tstuck gelden ghemeenlijck d'een jaer door d'ander het 100. tot 50.55. Van zyde lampers ende muscheliaet ende hare realen van achten. Die mosseliaet gelt ghemeenlick d'een jaer door 'tander die prysen. caete, welck zijn 20. oncen, 6.7. realen van achten. d'Ander curieusheyt ende waren van China hebben hare differente prysen, naer den tijdt loopt, en zijn so ghemeene coopmanschappen niet als dese; want met dese genoemde is der + Portugeschen handel, ende die principaelste ‖ rijckdommen ende uyttreck van + China naer alle die omligghende quartieren. <102> Nu van die ghewichte ende munte van China en Malacca, so is te weten, dat een ghewicht, datmen in Malacca noemt een bhar, zijn drie picos, ende elck pico heeft 66⅔. caeten, in somma dat drie picos, welck is een bhar, zijn 200. caeten, so + wel groot ghewicht als cleijn gewicht. Een bhar van China heeft 300. caetten, welcke + doen so veel als 200. caeten van Malacca, cleijn gewicht, want 3. caeten van Onderscheyt der China doen in Malacca twee caeten cleijn ghewhicht. Een caete van China heeft verscheyden gewichten, 3) 16. taeys , Chinische ghewicht, welcke doen 14. taeys in Malacca, dat is so veel mits verclaringhe, wat als 20¾. oncen Portugaelsche ghewichte. Ghebruijcken ooc een gewichte, diemen dees lantsche ghewichte bedraecht. 4) heet een hant ; elcke hant heeft 12. caeten van cleijn ge-
1) 2) 3)
4)
a)
Naar de provincie Sze-tsjwen (Fuh-kiënsche uitspraak Su-tswan) genoemd. Men zou dit bedrag juist hoger verwachten dan dat van de ongesponnen zijde van Fuscan! D.i. Oudjavaansch tahil, dat eigenlijk ‘gewicht’ beteekent, maar in engeren zin ook een bepaalde waarde in geld. Zoo ook Maleisch tahil. Het woord is echt Oudjavaansch, waar de stam verscheiden afleidingen heeft; o.a. anahili, overwegen. Vgl. v.d. Tuuk, Kawi - Bal. Wdb. s.v. en Hobson-Jobson, s.v. Tael. Gelijk elders bezigt Van Linschoten hier bij vergissing 't Hollandsch woord ‘hand’ als a) denkbeeldige vertaling van Port. māo, waar dit de Indische maat man (Engelsch maund) aanduidt. .
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
112 wicht, en elcke caete heeft 22. taeys, ende 16. handen, ende 8. caeten doen juijst 200. caeten, welck is een bhar van cleijn ghewhichte. So is te verstaen, dat een tael 1) van Malacca heeft 16. masen , ende 10. masen ende ¼. is een Portugaelsche once, + ende een once en een half once doet juijst 16. masen, ende een achtendeel van + 2) Bezar steenen by een maes . Met die masen vercooptmen die steenen, ghenaemt bezar ofte bazar, ghewichte verkocht. te weten elcke maes 2. ofte 3. ducaten, naer datse groot ende goet zijn. In Malacca zijn tweederley gewichten, te weten cleijn ende groot, als dese naer + volghende verclaringe: Een bhar groot gewicht heeft 200. caten, ende 1. cate 26. + taes, ende een taes heeft 1½. once schaers, Portugaels ghewicht. Het cleyne Gewicht van peper ende ander speceryen, als oock gewicht heeft een bhar ooc 200. cates, ende een cate heeft 22. taes, ende een root ende wit sandael, tael heeft een once ende halve ruijm Portugaels ghewicht. Met het groot gewicht aluijn, met meer ander so weeghtmen dese naer volghende waren: peper, naghelen, notemuscaten, dinghen. 3) folye, roodt ende wit Sandalum, indico, aluijn, sanguis draconis , palo daguila, zivet ende sapon. Met het cleijn gewichte weeghtmen dese naervolgende waren: quicksilver, vermelioen, coper, blic, yvooren-been, zyde, mosseliaet, ambar, calamba + 4) 5 ofte ‖ lignum aloes , tin, loot, lancua olye van note-muscaten van bloemen, + 6) 7) <103> verdette , rosamallia , benjoim, camphora etc. Die waren, die de Portugesen + naer China voeren ende verhandelen, zijn dese: het meeste ende beste, daermen 'tgrootste ende sekerste profijt op doet, zijn realen van achten, die in China over +Realen van achten die vijf festoenen gelden; is niet om datse die liever hebben als ander silver, maer gelden in China over 5. alle het silver, want zijt terstont in stucken snyden, om also uyt te geven op haer festoenen. + manier, ende ghebruijcken als verhaelt is; zy voerender oock sommighe wynen, soo van Portugael als van Indiaensche wynen, oock olye van olyven, die daer al +Verclaringhe der waren, wel gewilt wert, fluweel, root-schaerlaken, 'twelck zy gants niet en hebben, noch die in China best begeert zijn. in geen-
1)
2) 3) 4) 5 6) 7)
Maleisch, Javaansch mas, Oudjav. mās, hĕmās, Mal. amas, ontleend aan een Prākrtvorm van Sānskrit ‘māsa’ = 1/16 kārsāpaṇa. Vgl. Kawi-Bal. Wdb. s.v. ‘KārsāpaŇa’, en Hobson-Jobson s.v. Mace. ten rechte 15⅜. Bloedrode harssoort, getrokken uit de vruchten van de calamus draco, thans nog gebruikt als kleurmiddel in meubelmakerspolitoer. Van Dam: Beschryvinge I II p. 694 s.v. drakenbloed. Zie p. 91 noot 2. Mal.lěngkwas, Dajaksch en Tagalog langkuas, Oudj. lahwas, Nieuwjav. lahos, Bataksch halawas, enz. galangawortel. Port. ‘verdete’, Fransch ‘verdet’ of ‘verdigris’. Kopergroen. Mal., Jav. rasamala, liquidambar Altingiana.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
113 +
derley manier maken konnen, hoe wel zy schapen en wol genoech hebben, spiegels, yvooren-been, alle fraigheyt van cristal ende glas; uer-wercken ende dierghelijcke +[34b] curieusheden, souden daer wel ghewilt wesen; waer mede ghenoech is, wat het landt van China is belanghende; willen voorder varen tot die beschryvinghe van't eyland van Iapan, welck is die uyterste vaert ende leste orientaelsche plaetse, vande Portugesen ontdeckt ende hedens daeghs bekent.
Dat 26. capittel. Van't eylandt van Iapan. Het eylandt ofte het land van Iapan zijn veel eylanden by malkanderen, ende zijn alleenelick ghedeelt ende onderscheyden met sommige cleyne golven ende rivieren. + Is een groot landt, hoe wel men tot noch toe gheen sekerheyt heeft vande grootte, + om dat het noch niet al ontdeckt ende bekent, noch vande Portugesen Japan begint op 30. graden, ende loopt voorby ghecommuniceert is. Begint op 30. graden, ende passeert tot over die 38. Is gelegen van't vaste landt van China oost aen by de 80. mylen, ende van Maccau 38. graden, ende is de wech, die de Portugesen varen n.o. waert aen zijn byde 300. mylen, ende die vanden Portugesen noch niet behandelt. haven, daer gemeenlick die Portugesen handelen ende varen, is genaemt 1) 2)+ Nangasache . Hebben oock ander plaetsen, daerse tracteren ende haer + comunicatie hebben. Die haven der 3) Portugesen op Japan heet T'is een cout lant , ende van veel reghens, sneeu ende oock ys. Heeft sommigh Nangasache. koorn land, maer haer gemeen onderhout ende voetsel is rijs. Op sommighe + plaetsen is het land seer berghachtigh ende onvrucht ‖ baer. Zy en eeten anders geen vleesch dan van wilde beesten ende vande jaght, waer mede zij haer wonder +<104> wel weten te gheneeren, hoe wel datter ghenoech ossen, koeyen, schapen ende dierghelijcke vee is, maer ghebruijckense tot ander dinghen ende wercken; om dat het tam vleesch is, so staet het haer teghen t'eeten, en schuwent gelijck by ons peerden vleesch; hebben oock eenen grouwel vande melck, gelijck wy van't rau + bloet; seggen, dat het bloet vande beesten is, al ist wit. Hebben veellerhande vis, waer van zy ooc groot vrient zijn, ooc van alle soorten van vruchten, ghelijck die +Die van Japan schouwen 4) van China. Die huysen zijn vleesch ende melck als rau bloet.
1) 2) 3) 4)
d.i. Nagasaki. handelen. Dit geldt, met ons land vergeleken, niet voor de zomer. .
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
114 ghemeenlijck van hout, bedeckt met deelen ofte stroy; zijn fray ende cunstich ghewrocht, principalijck van't rijcke ende machtigh volck, hebbende hare camers verciert met schoone matten, welck haer beste cyraet is. Die Iapanen en zijn zoo net noch soo curieus op alle haer dingen niet als die Chinen, maer laten haer met 1) weynigh genoegen, doch gaen al meest wel ghetracteert ende gecleedt met zyde, bynaest ghelijck die Chinen. + Het landt heeft sommige mynen van silver, dat van daer vande Portugesen + jaerlijcs vervoert wert naer China in wisselinge van zyde ende ander Chinische Die Portugesen waren, die de Iapanen ghebreck hebben. Die Iapanen zijn seer subtijl om't silver vermangelen zyde voor te soecken ende te vercoopen. Hebben onder haer seer goede ambachtslieden silver aende Japanen. ende vernuftighe meesters van veellerhande ambachten ende hantwercken. Zijn seer scherpsinnigh, ende leeren haest een dinck, gelijck het by experientie gebleecken is, naer dat het die Portugesen ontdeckt hebben. Het ghemeen volck + ende lantlieden zijn zeer different van andere natien, want hebben onder haer soo goede courtosye ende politie, als oft zy alhaer daghen int hoff opghevoet waren. +Manieren, polityen ende + Zijn seer expert op haer wapenen alst noodigh is, hoe wel zy onder haer weynigh scherpe straffinghen der geschil ende questie hebben, want so yemand onder hen dreijcht ende zijn sweert Japanen. + [35a] treckt, heeft pene vande doodt. Men en ghebruijckt onder hen gheen ghevangenhuijs, dan die't verdient heeft, wert op de voet gestraft oft gebannen. Alsse yemandt willen vangen, moet het met verraderye wesen, want souden anders hen selven te weer stellen ende veel quaets doen. Ist yemand vanden adel oft + eenigh groot heer, wort van veel volcx in zijn huijs beset, ende bevolen, dat hy hem seluen doode, soo niet, cryghen 'thuijs in met gewelt, ende slaen't al doot, watse +Seltsame affectie der 2) vinden, ende om sulcks te schouwen soo laet hem ghemeenlijcken den deliquent dienaren tot hare veroordelde heeren. + ‖ selver van zijn dienaer dooden, ende 'tgheschiet in't ghemeen, dat zy hen + 3) <105> selven den buijck ouer dwers op snyden , 'twelc oock dickwils gheschiedt onder die dienaers uyt liefden, om daer mede haer heeren te bewijsen haer gunste, datse haer leven soo weynigh achten, om haer heeren te ghelieuen endienst te doen. Het selfde doen oock dickwils cleyne jonghers in presentie van haer ouders om een cleyne oor-
1) 2) 3)
= uitgedost? D.i. te voorkomen. Het bekende hara kiri.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
115 sake ende gramschap van obstinaetheydt. Zijn in alle haer dinghen seer pacientigh ende lijdsamigh, want leeren van joncs af hongher, coude ende alle arbeijt lyden, te gaen bloots hooft, met weynigh cleederen, so wel inde winter als inde somer, en dit niet alleen het ghemeen volck, maer oock de principaelste van 't lant. Houden voor een schoonheyt, geen hayr te hebben, 'twelcke zy met groote sorchvuldigheyt uyt trecken, dan behouden alleen op 't opperste vanden top een vloc hayrs, twelcke zy te samen binden. In haer handeling, manieren, spreecken ende alle hare ceremonien van leven ende courtosye zijnse gants contrarie van alle andere natien, ende is haer principaellijc van China in ghewoonte ghecomen, ende tot hedensdaeghs in gebruijc ghebleven, als een aenghebooren wet, uyt dese naer-volgende oorsaecke. In langhe + verloopen tyden was in 't land van China een groot ende machtigh geslacht, welc + 1) Veel Chynianen om een conspireerden door heymelick accoort alle hare vrienden ende aenhanck jegens conspiratie uyt China in den coningh van China, om hem uyt zijn regiment te jagen ende om te brengen, Japan ghebanen, twelck ende haer daer in te steecken. Dit en const soo heymelick niet gheschieden oft noch vyandtschap het is in 't leste uyt ghecomen, waer door die coningh een grouwelijcke wrake veroorsaeckt. nam, ende veel vande princepaelste deede om brenghen, ghelijck hy in meninghe was te doen van alle, die daer aen beschuldight waren, 'twelcke den raed ende ander heeren van't landt verdroot (want veel haer naeste vrienden daer onder hadden); hebben den coningh soo verre ghebracht met smeecken ende bidden, dat hyse voort wilde laten leven, ende haer castigeeren met een minder straffe dan die doodt, hoewel naer haer meninghe weynigh beter was, daer zy om baden, ende den coningh in verwillighden; ende was, dat hy haer altemael deede bannen met eenen eeuwighen ban, voor haer ende haer nacomelinghen, op dese eylanden van Iapan, die doen ter tijt onbewoont waren, 'twelcke alsoo gheschiede, waer van tusschen dese ende die van Chinen sulcken vyandschap is gheworden, datse malkanderen haten tot inder dood, ende doen malkanderen alle quaet, datse connen + oft mogen, tot op ‖ heden desen dach. Die van Iapan hebben die van Chinen menigh + + <106> quaet ghedaen ende dickwils hare kusten besprongen ende vernielt, te vier ende + te sweert, ende noch gants gheen conversatie en hebben dan alleenlijck die vaert [35b] vande Portugesen,
1)
Hier moet weggelaten zijn: met.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
116 1)
ende om te toonen, dat zy in als doot vyanden ende in alle haer dinghen van leven ende manieren contrarie vande Chinen zijn, soo hebbense alle haer usancien, 2) ceremonien, courtosyen, etc. t'eenemael verkeert als die van Chinen. Om die selfde alle int particulier te verhalen, soude te lanck vallen, doch sal alleenlijc verhalen sommighe exempelen van haer ghebruijcken ende usancien. Soo is te verstaen, dat inde plaets, dat die Chinen die courtosye metten hoofde ende handen doen, alsse malkanderen ghemoeten ende groeten, soo doen die Iapanen die schoenen uyt, waer mede haer eere bewysen, ende ghelijck als die + Chinen ende ander natien opstaen alsse yemand willen ontfangen ende eere + bewysen, alsoo gaen zy neder sitten, want houdent voor een groote Sonderlinge manieren onbeleeftheydt, yemand al staende ofte overeyndt t'ontfanghen; ghelijck als wy van reverentie ende onse mantels om'doen om uyt te gaen, soo leggen zyse af, alse uyt gaen, ende andere seltsame ghebruycken der mannen trecken wyde ende groote bocxsen aen, ende weder in comende, doense die ende vrouwen. weder uyt ende nemen die cap ofte mantel wederom; ende ghelijckt by ander nacien fray is, het haer blont ende geluwe te hebben, ende die tanden wit, soo ist by haer het leelickste dinck vande werelt, ende soecken alle manieren om het hayr ende tanden swert te hebben, want het wit causeert haer droefheyt, ende het swert blyschap; die selfde manier is onder die vrouwen, want als die uytgaen, hebben haer dochters ende dienstmaechden voor haer ende die dienaers achter gaen, 'twelcke in Spaengien het contrarie is; ende alsse swangher zijn van kinde, dragen haren riem ofte gordel soo toegheneepen ende gheperst, dat het schijnt, datse bersten moeten, ende al eer zy swaer zijn, draghense den riem ofte gordel soo slap om't lijf, dat hy by naer van't lijf valt; seggen, datse experientie hebben, dat soo zy niet en deden, souden een quaet geluck hebben, met de vrucht; ende terstont van 3) datse het kindt gebaert hebben, inde plaetse vande moeder ende tkint te vermaken , + wassent kind met coud water ende men geeft die moeder een weynigh tijts seer luttel t'eeten, ende van cleijnder substantie. Haer manier ende vsantie van eeten +Maniere van gastmalen is elck persoon een tafelken alleen, sonder tafellaken ende servietten, en eeten ende maeltyden. met twee houtgens, ghelijck die van Chinen, drincken wijn, van rijs gebrouwen, + waerin ‖ zy haer wel droncken drincken; ghe+
<107>
1) 2) 3)
alles. Versta: omgekeerd. Z.v.a. verkwikken, koesteren.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
117 bruijcken naer de maeltijd eenen dranc, welcke is een potgien met heet water, 'twelck zy drincken soo heet alsset lyden moghen, 'tzy somer ofte winter. 1)
Annotatio D. Palud. Die Turcken onderhouden vast gelijcke manier int drincken van hare 2) chaona , 't welc zy maken wt sekere vruchten, die ghelijckheyt hebben 3) 4) met die bakelaer , ende wert van die AEgiptenaren bon ofte ban gheheeten. Sy nemen van dese vruchten anderhalf pont ende roesten die een weynigh ende zieden die daer naer in 20. pondt waters tot op die 5) helfte; desen dranck drincken zy alle morgens nuchteren in haer tabornen uyt aerde kopkens, gants heet, gelijcmen hier te lande den brandewijn doet des morgens, ende segghen, dat sulcke die maghe sterckt ende verwermt, winden verteert ende verstoptheydt opent, &c. +
Die manier van haer eeten te bereyden is in als contrarie van alle ander natien. + + [36a] Dat bouen-ghenoemde heet water, dat toebereydt is met een seecker pulver + 6) Maniere van spys ende van een cruijt ghenaemt chaa , 'twelcke seer gheacht wert, ende is in soo groote drank te bereyden, dat estimatie by haer, so dat alle, die van vermogen ende staet zijn, hebben dit water seer weert gheacht wert. op een seeckere ende secrete plaetse bewaert, ende die heeren makent selver toe, ende wanner zy eenigh vrient oft gast grootelijcks willen eeren ende onthalen, geven hem van dit heet water te drincken, ende die potten, daerment in siedt ende 'tcruyt in bewaert, met die aerde croesen, daermen 't uyt drinckt, houdense in so grooten weerden ende estimatie alsmen by ons diamanten, robynen ende ander 7) cleynodien ; zy en werden niet gheacht door haer nieuwigheyt, maer door haer oudtheyt, ende datse van een goedt werck-meester ghemaeckt zijn; ende om die te kennen ende t'onderscheyden hebbender groote acht op, ende haer weerdeurs ende kenners, diese estimeren ende weerderen, gelijck by ons die goutsmeden het + silver ende gout weerderen, ende die juweliers die cleynodien ende edele ghesteenten, ende soose van een out ende vermaert officiael ofte werck-meester +Drinckbekers ende potkens so waert als hier te lande diamanten gheacht, die oock door 2) waerdenis ghewerdeert werden.
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 2)
Deze aanteekening van Paludanus hier zonderling misplaatst. Drukfout voor ‘chaoua’, d.i. Arabisch ‘kahwah’, koffie. Benaming van de laurierbes, uit Lat. ‘bacca lauri’. Arab. ‘bunn’, koffieboonen. Bedoeld: tavernen. Het Chineesche woord voor ‘thee’ in Mandarijnsch dialekt; de uitspraak in Fuhkiën is tai. Ook in 't Port. overgegaan als chá; in 't Russisch als čaj. Weggelaten: doet. .
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
118 ghemaeckt zijn, gelden wel het stuck 4. ofte 5. duysent ducaten ende meer. Den ‖ 1) + coningh van Bungo gaf eens voor een alsulcken pot (zijnde met drie voeten) 14. + 3) <108> duysent ducaten, ende een Iapon, die Christen was, inde stadt van Sacay , gaf voor een alsulcken pot 1400. ducaten, ende hadde noch drie lappen. + Zy houden oock in grooter weerden sommighe briefkens, in welcke staet + gheschildert een swart boomken ofte vogeltgien; ende alsmen weet, dat het Geschilderde 4) tafereelkens ende ghemaeckt is van eenigh out ende vermaert meester, ghevender voor al watmen sweerden so weert, wil. Het is wel gheschiet, dat somwylen een alsulcken schilderijcken verkoft is datmense voor 3. oft 4. geworden voor drie ofte 4. duysent ende meer ducaten. Desghelijcks estimeren duysent ducaten verkoft. sy hoogh een goet rappier van een out ende vernaemt meester ghemaect; costen altemet 3. ofte 4. duysent croonen het stuck; dit houden zy voor hare juweelen ende cleynodien, ghelijck wy die edele ghesteenten ende ander juweelen doen; ende + alsmen haer vraecht, waerom dat zy sulcke dinghen soo groot estimeren, so + antwoorden zy, waerom dat wy die diamanten ende robynen ende ander Redenen,waerom de Japanen rappieren ende ghesteenten in so grooter weerden houden, daer gants geen profijt af en comt, andere dinghen hoogher ende nieuwers nut toe en zijn dan om 't aenschouwen, ende dat haer dinghen dan diamanten achten. noch te passe comen, ende haer eenighen dienste doen. Haer recht ende justitie is als volcht, met haer regieringhe. Haer coninghen zijn 5) ghenaemt iacatay ; dese zijn absolutelicke heeren van't landt, niet jeghenstaende houden alleenelick voor haer het gene, dat hen ghenoech is voor haer persoon, + huijs ende onderhout, ende die reste van haer landt ende incomsten distribueren + 6) Beschryvinge der landts en deelen onder ander, diemen heet cunixu , welcke zijn ghelijck by ons graven heeren ende gouverneurs. ende hertoghen. Dese werden gheset vanden coningh, ende mach haer het gouvernement ende landt ontrecken alst hem belieft, welcke zijn gheobligeert, den coningh
1) 3) 4) 5)
6)
Vorstendom op Kiusiu. Er zijn in Japan verschillende plaatsen van die naam. De belangrijkste is Sakai bij Osaka. De tekst heeft: hout. ‘Iacatay’ kan kwalijk iets anders wezen dan Japansch ‘yakata’, dat echter niet ‘koning’ beteekent, maar ‘paleis, residentie van een edelman.’ Zie Hepburn, Dictionary s.v. Linschoten weet blijkbaar niet, dat de vorst (mikado) practisch geen macht meer had, en de regering in handen van de kroonveldheer (sjogoen) was. Japansch ‘kuni-shu’, uit ‘kuni’, land, rijk, en ‘shu’, heer, meester. Hiermede zeker bedoeld ‘koku-shu’, keizerlijk goeverneur, bezitter van minstens één provincie, aangezien ‘kuni’ en ‘koku’ synoniem zijn. Zie Hepburn, ss.vv.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
119 te dienen, so wel in tijt van oorlogh als van peys, op haer eyghen kosten, nae haren staet ende uytwysen der loyen ende wetten van Iapan. Dese cunixus hebben ander 1) onder haer ghenaemt tonos , welcke zijn gelijck by ons baronen ende leen-heeren, + welcke zy mede deylen ende distribueren het landt, dat haer vanden coningh + + [36b] ghegheven is, ende dese toms doen noch een deylinge ofte distributie met hare + vrien ‖ den ende soldaten, hebbende altesamen die obligatie van te dienen ende <109> onderdanigh te wesen haer overhooft op hare eyghen kosten, en een jeghelijck moet hem onderhouden ende te vreden wesen met het gene, dat hem in ghedeelte + ghegheven is, waer op ghenoech een jeder naer zijn staet ende qualiteyt hem mach + onderhouwen, ende een jeghelijck heeft so veel machts ende auctoriteijt over Elck gouverneur oft huijshouder mach met zijn die gheen, die onder hem zijn, dat hyse mach castigeren, bannen, het leven eygen onderdanen so benemen, in somma met haer leven naer zijn belieften, 'tzy recht ofte onrecht, sonder eenigh appel ofte daer yemandt rekeningh af te gheven. Dese macht en dootstraffelick streng leven, als hy wil. hebben niet alleenelick die oversten ende hoofden vande eenighe rotten ofte onderdanen, als gheseyt is, maer oock een huijsheere ende vader over zijn kinderen, dienaers ende familie; machse dooden, smyten, houwen ende kerven, alle naer zijn wellusten ende behagen, sonder eenigh opspraeck noch yemandt, die 't hen verbieden ofte berispen. Die renten ende incomsten vande coningen zijn seer weynigh, ende is anders niet dan rijs, 'twelck hare rekeninghe is; heeft jaerlicks vijfhondert duysent farden 2) + ofte packen rijs sonder yet meer van eenighe ander tollen, renten ofte incomsten; hier van moet hy mede deelen 10. oft 12. cunixus, elck 30. oft 40. duysent farden +Jaerlicksche incomsten ofte balen, ende die rest blijft voor zijn costen ende onderhout van zijn persoon, des conincks. huijs ende familie, ende die cunixus moeten mede deelen met die toms, ende die toms met die soldaten, waer mede zy haer eerlic onderhouden, een jeghelijck naer zynen staet. + Haer tale is different vande Chinische, soo datse malkanderen in't spreken niet en verstaen, maer in't schryven wel, want ghebruijcken oock die selfde caracteren +De Japanen ende Chinen ende figueren; useren onder haer veel manieren van vocabulen, ende schryven verstaen malkanders 3) 4) sprake niet, maer wel het op veel manieren van courtosien : want spreken een jechelijck persoon naer schryven.
1) 2) 3) 4)
Linschoten bedoelt hier: tomos, Japans ‘tomo’, ‘volgeling, dienaar’. Spaansch, Port. fardo, baal, pak. Versta: tifulatuur. Versta: noemen.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
120 zynen staet ende qualiteyt met besondere tytelen ende woorden, waerom haer sprake qualick van een vreemdelingh te leeren is. Haer religie is by naer gelijck die van Chinen. Hebben haer afgoden ende hare 1) + menistren, diese noemen bonses , die zy in grooter weerden houden. Maer nae + datter die Jesuiten gheweest zijn, hebbender veel van haer ghedoopt ende Jesuiten nemen seer toe, doopen coninghen ende Christenen ghemaeckt, die noch daghelijcks vermeerderen, onder welcke zijn ghedoopt drie coninghen, te weten de coningh van Bungo, welck is ‖ een vande lieden. + principaelste coninghen van Iapan, hoe wel datter veel zijn binnen in 't landt, daer + die Portugesen noch gheen communicatie met ghehadt en hebben, ende dan <110> 2) noch den coningh van Arryma ende die coningh van Omura . Dese drie coninghen sonder haer sonen ende neven met die Jesuiten naer Indien, om van daer te varen 3) naer Portugael, ende so voorts naer Roomen , om obedientie te gheven aenden paus, ende scheyden uyt Iapan het jaer van 82., quamen in Indien, inde stadt Goa het jaer van 83., in't selfde jaer, dat ick in Indien ghecomen was, so dat wyse noch in Goa vonden, ende 'tjaer daer nae voeren zy naer Portugael, ende van daer naer Madrid, alwaerse vanden coningh ende den adel van Spaengien met grooter triumphen ontfanghen werden ende eerlijck onthaelt ende beschenckt met giften + + ende gaven. Van daer trocken zy na Roomen by den paus, die haer desghelijcks + grootelijcks vereerden met presenten, ende alle cardinalen ende heeren van [37a] + Italien; want reijsden geheel Italien duer na Florence, Venetia, Ferrare &c. Ten Sommighe gedoopte 4) Japanen, tot Romen ende lesten zijn zy weder ghekeert na Madrid, met brieven vanden paus Sixtus , met Spaengien ghecomen sommige heyligdommen ende reliquien van 't cruijs van Jerusalem, om te zijnde, trecken wederom brenghen aende Christenen coninghen van Iapon tot een heyligh present, in met sommighe somma zijn weder ghekeert naer Indien, al waer zy quamen, als ic daer noch heylighdommen. was in 't jaer 87., ende worden met grooter blyschap ontfanghen, ende voeren alsoo weder na Iapon, alwaerse gearriveert zijn met groote ver-
1) 2) 3) 4)
Deze term ter aanduiding der Buddhistische geestelijken in Japan en China, is van onzekeren oorsprong. Zie Hobson-Jobson, s.v. Bonze. Arima en Omura zijn twee vorstendommen op 't eiland Kiusiu. Vgl. Capittel 92. Een beschrijving van dit bezoek der Japansche edellieden aan Rome vindt men ook in Asiae Nova Descriptio door G. Fournier (Parijs, 1656, p. 335). Bedoeld is hier Sixtus V (1585-1590). Volgens een oudere beschrijving, De Trium Regum Japoniorum Legatis, Lovanii 1585, zijn deze Japanners nog in contact geweest. met Gregorius XIII (1572-1585).
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
121 1)
wonderinghe van alle die van Iapon, ende dit deden de Jesuiten (so zy segghen) om die Japonen meer te beweghen om Christen te worden, ende om haer te doen ghelooven die magnificencie ende heerlickheyt van Europa, want zy sulcks niet en wilden gelooven, alsment haer vertelde; maer die principaelste oorsake ende intentie vande Jesuiten was om alhier door te moghen groot profijt hebben, ende grooten naem te verwerven, want alle die meeste giften ende gaven, die de princen van Iapon kregen, streken zy na haer. Desgelijcks verworven zij vanden paus ende den coningh, dat niemant mach woonen in geheel Iapon, van Portugesen ofte Christenen, dan met haerder verwillinghe ende belieften, so dat in gheheel Iapon van gheen 2) + 3) andere oorden van monicken ende papen, noch gheen ander religieusen noch + + <111> leecken en ‖ woonen dan alleenelijck Jesuiten; hebben alleenlick neffens haer + sommige Portugesen uyt Indien, ambachtsluyden, diese nootelijcks van doen Sonder consent der Jesuiten mogen gheen hebben, voorts alle die rest, als cooplieden, moghen maer gaen ende comen, passagiers in Japan sonder daer te resideren dan met oorlof vande selfde Jesuiten. Zy hebben by verblyven. nae het gheheele landt onder haer subjectie, te weten, dat bekeert is tot het Christen gheloof, so wel weerlijck als gheestelijck, ende maken die Japonen wijs, wat zy willen, ende zijnder gheacht ende gheert als goden, want die Japonen haer so in weerden houden, dat zyse by naest aanbidden, ghelijck of het heylighen waren. Hadden so veel verkreghen vanden paus, datse een bisschop van hare orden 4) + hadden, hoe wel sulcks teghen haer professie is . Dese quam van Portugael om + in Iapon bisschop te wesen, maer stirf onder weghen tusschen Portugael ende Jesuiten soo waert geacht, datmense als Indien; doch hebben weder een ander verworven, in somma, dat zy 't fraey 5) goden ende heylighen altemael onder haer klauwen hebben , aenbedet.
1) 2) 3) 4)
5)
Alles wat van hier tot aan de alinea ‘Een weynigh boven Japon’ enz. omtrent de Jezuieten gezegd wordt, is in de Lat. vertaling weggelaten. orden. Eerst na 1590 kwamen, tegen den zin der Jezuieten, Spaansche monniken van andere orden uit de Filippijnen. De Sousa (Oriente Conquistado, II, p. 539) zegt dat de Jezuieten geen Bisschop, zelfs uit hun eigen orde, in Japan verlangden, doch zij werden overstemd door Spanje en Rome. De benoemde Bisschop was Dom S. de Moreas. Deze schildering van de vorderingen des Christendoms is juist tot na 1590, toen Spaansche monniken uit de Filippijnen, in strijd met de handelwijze der Jezuieten, het verbanningsdecreet van Hideyoshi trotseerden, hetgeen een vervolging van de Christenen ten gevolge had. In 1596 werden zes Franciskanen, drie Jezuieten en zeventien Japansche Christenen gekruisigd. In 1606 werd het Christendom verboden, en daarna volgden nog vervolgingen, waardoor 't Christendom werd uitgeroeid.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
122 gelijck zy de meeste ende principaelste en profytelickste plecken van Indien besitten van alle wegen, al waer zy de manifickste wercken maken ende bouwen, die niemant en derf bestaen noch te weegh weet brenghen, noch gheen van d'ander religieusen ende orden, noch geestelijckheyt die macht hebben, sulcks te volghen, alle 'twelck 1) zy ghenoch weten te varsamen al wat daer toe noodigh is; want daer en is niet, dat zy maer droomen en dencken daer profijt uyt te halen is, ofte zy hebben wech, en wetent te verwerven, so wel vanden coningh, als van ander heeren ende eygenaers, ende alle 'tgemeen volck. Het schijnt, dat zyse betooveren met haer + smeeken ende dubbelde beveijnstheyt, jae zijn soo wel doortrapt in coophandelingh, traffiqueren met wisselen en dierghelijcken, datse alle wereltlijcke te boven gaen; +Groote practijcque der + Jesuiten in in somma daer en valt in gheheel Indien niet, op geen plaetsen, daer wat te coopmanschappen ende halen is, ofte sy hebbender part ende deel in, so dat die ander orden ende wissel. religieusen ende oock den ghemeenen man daer ghenoech op beginnen te + [37b] murmureren, ende een grouwel van haer gierigheyt ende beveynstheyt kryghen. Een weynigh boven Iapon op 34. ende 35. graden, niet verre vande ‖ custe van + 2) China, leyt een ander groot eylandt, ghenaemt insula de Core , van welcke tot noch toe gheen seker bescheyt en is vande groote, 'tvolck, noch wat waren daer +<112> vallen. + Van Maccau o.n.o. over die 90. mylen ligghen sommighe eylanden, genaemt + Lequeo pequeno, ofte cleijn Lequeo, ende liggen ontrent 20. mylen van 't vaste Verklaringhe van landt van China; ende 90. mylen verder den selfden cours liggen ander eylanden, sommige eylanden by 3) ghenaemt Lequeo major, ofte groot Lequeo . Alle dese eylanden worden bevaren Japan. ende bewoont vande selfde Chinas; waer mede wy willen laten te spreken van dat die custe ende eylanden van dien is belanghende, welcke is sommierlick hebbe verhaelt, die gheleghentheyt van dien, met een korte overloopinghe vande waren ende volcken, ghelijck ick 't op 't sekerste ende warachtigste hebbe connen verstaen, ende eensdeels selfs connen bemercken, waer mede wy weder
1) 2)
3)
Lees: versamen; bedoeld: voegen. Korea is, gelijk men weet, een schiereiland. In 1655 komt Korea voor 't eerst als schiereiland voor in de atlas van China van de Jezuïet Martinus Martini (L. Darmstaedter: Handbuch zur Geschichte der Naturwisschenschaften und der Technik, Berlin 1908, p. 1655). Gelijk men weet, is ‘Een weynigh boven Iapon’ onjuist. Ofschoon de term Lequeo natuurlijk doet denken aan Lioe Kioe, is het onzeker, wat hier onder Lequeo pequeno en Lequeo major wordt verstaan. Zie Groeneveldt, De Nederlanders in China, 24, 56 (Bijdragen Kon. Instituut, 1898).
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
123 1)
willen keeren op die beschryvinghe van Goa ende haer omligghende naeste ghebueren ende jurisdictien.
Dat 27. capittel. Een cort relaes van 'tlandt, ghelegen achter Goa, in welcke jurisdictie die selfde stadt van Goa leyt, ende vanden oorspronck van hare coninghen ende heeren ende die namen van dien, voor waerachtighe informatie vande selfde Indianen ende hare memorialen. Al eer ick beginne te schryven vande stadt ende t'eyland van Goa ende hare costuymen ende superstitien ende ander dingen vande landen, gheleghen achter ende ontrent Goa, soo wel van dat die Portugesen bewoonen als oock die inwoonders, so heeft my noodigh ende goet ghedacht, het selfde een weynich breeder van voorleden tyden te verhalen, om te beter te verstaen die oorspronck ende ghedeelten vande selfde provintien ende natien, met hare coningen namen 2) ende toenamen . Soo is te weten, dat voor drie hondert jaren een machtigh coningh 3) 4) van 't lant Deli , 't welck is gheleghen te landewaerts in achter Goa aende noord 5) zyde, ende paelt aen 't lant Coracone , ghehoorende den coningh van Persien, alwaer gemaect worden die rijcke tapetten, die de Portugesen heeten alcatyffas; 6) het selfde lant Deli is seer cout ende heeft sneeu ende ys ghelijck die Nederlanden. + ‖ Dese voorseyden coningh van Deli bracht onder sijn subjectie alle die omleggende + 7) 8) <113> landen, waer onder waren die van Decam , Cuncam , Ballagate ende 't landt + van Goa. Op deselfde tijt worden het landt van Cambajen, welcke is van Goa + hondert mylen noortwaert aen, ghenomen met ghewelt vande Mooren Beschryvinge des landts Dely, streckende aen Coracone, daer de schoone tapetten gemaect werden.
1) 2)
3) 4) 5) 6) 7)
8)
De tekst heeft: omligghenghe. De volgende uiteenzetting van Linschoten geeft een verward beeld van de Voor-Indische staatkundige geschiedenis. Vgl. het zeer korte overzicht in H. Terpstra: De Nederlanders in Voor-Indië p. 19v. Delhi is eigenlijk, gelijk bekend, de naam der hoofdstad van 't Rijk des Grooten Mogols. De zin gaat enige regels verder door met: ‘Dese voorseyden coningh’ etc. D.i. Chorasan. Dit is door Linschoten wel zeer algemeen gezegd! Dit is onjuist. Over de verwarde tijden omstreeks 1300 heeft Linschoten blijkbaar geen betrouwbare inlichtingen kunnen krijgen. Bij de komst der Nederlanders (1605) was Dekhan nog niet door de groot-mogol veroverd. Zie verder p. 124 noot 6. Zie p. 47 noot 9.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
124 1)
ende Machometisten, ende brachten die ingeboren heydenen (genaemt Reysbutos ) met grooter tyrannie onder haer onderdanigheyt. Het lant van Ballagate ende Decam was te vooren gheregeert ende bewoondt van heydenen, die seer machtigh ende + 2) geweldigh waren, wiens afcomst zijn noch diemen hedendaechs noemt venesares , + + [38a] ende andere, die noch binnen de selfde landen haer woon-plaetsen ende + 3) 4) Verhael der onrusten onthoudinge hebben, ghenaemt colles ; ende dese colles en venesares, ende ende contributien van oock die Reijsbutos van Cambajen geneeren haer noch hedensdaechs met verscheyden landen aen rooven ende stelen. Ende die van Cambajen gheven die selfde Reijsbutos roovers. contributie, om datse haer niet berooven en souden, ende met vrede laten leven. Desghelijcks die colles ende venesares ontfanghen contributie van die van Decam ende Ballagatte, ende die coningen en hebbense tot noch toe niet mogen bedwingen, hoe wel zy sulcks niet seer en pretenderen, ende dissimuleren met haer, overmits + dat van't geen datse rooven ende steelen haer deele hebben. Naer dat dese coningh + alle dese rijcken ende landen onder hem hadde, soo quamen die Tarteren, die Een vreemt coningh, 5) tlandt Dely onder hem de Indianen Mogoren noemen, ende namen 'tmeestendeel van't lant van Deli gebrocht hebbende, ist in. vanden Tarteren hem In deselve tyden was in't coninckrijck van Bengallen een edel ridder, wiens wederom benomen. broeder die coningh van Bengallen onrechtelijck dede ombrengen, waerom dese ridder alle middelen socht om hem te wreecken, ende heeft sulcks niet alleenlijck volbracht met hem t'leven te benemen, maer heeft hem daerenboven het geheele coninckrijck af ghenomen ende onder zijn ghewelt ende obedientie gebracht. Dese, 6) siende hem seluen absolut heer van Bengallen , heeft noch niet te vreden gheweest, + maer be ‖ geerende +
<114>
1) 2)
3) 4) 5)
6)
D.i. Rājputen. Wat volgt tot aan Cap. 27 is vertaald uit Orta, Coloq. I, 119, sqq. Deze ‘Venezaris’, zooals G. da Orta heeft, worden in Hobson-Jobson, s.v. Brinjarry vereenzelvigd met de lieden die bij Bombay ‘vanjāra's’ heeten en ordentelijke veehandelaars zijn. Zulks past niet recht bij hetgeen G. da Orta van hen zegt. Eer is 't woord een vervorming in een of andere Zuid-Indische taal van Skr. ‘vanacārin’, ‘vanachara’, boschbewoner; Tam. ‘vanas'aran’, jager, boschbewoner. verblijf. Vgl. Mahr. ‘koli,’ naam van een kaste in de bosschen levende van roof. ‘Mogor’ is de Port. uitspraak van Mogol, al. Mongool. Mongolen en Tarataren worden dikwijls vereenzelvigd, omdat zij in de legerscharen der Mongoolsche heerschers vereenigd waren, en buitendien naverwant in ras zijn. Er is iets onduidelijks in 't bericht van G. da Orta, en bijgevolg ook bij Van Linschoten. Eerst heet het bij den Port. schrijver dat een machtig vorst van 't rijk Delhi groote veroveringen in Dekkhan maakte, 300 jaar geleden. Dit kan geen ander geweest zijn dan Alā ud dīn, die den koning Djelāl uit den weg ruimde en in Dekkhan veroveringen maakte. Dit laatste geschiedde th
in 1294-95. Zie Elphinstone, History of India, 7 ed. p. 386-394. Verder, p. 120, gewaagt Orta van een edelman, die den Mongolen Delhi ontrukte en in opstand kwam tegen den koning van Bengalen, dien hij doodde. Deze persoon, wiens geschiedenis die van Alā ud dīn is, plaatst hij veel later en noemt hem Xaholam (d.i. Sjāh Alam, koning der wereld), onder welken titel Alā ud dīn niet bekend is.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
125 1)
+
zijn heerlicheijt te verbeyden , eere ende faem te winnen, heeft het land van Deli + ('t welck aen zijn landt is palende) overvallen met een groot heyr-cracht, ende Een ridder van Bengala ontneemt den Tartaren het die Tarteren ofte Mogoren daer uyt verdreven, ende daerenboven ghewonnen alle die omligghende contreyen ende aenpalende landen, als Decam, Ballagate landt Deli met ghewelt ende Cuncam, tot het coninckrijck van Cambajen toe, ende was een wijltijts den ende verovert veel andere landen. grootsten heer, diemen in die omligghende contreyen mocht vinden; want de Indianen affirmeeren, dat hy int omgaende onder zijn subjectie hadde over die 800. mylen lands. Dese coningh regeerden een wijltijts over alle dese landen alleen; maar begheerte hebbende, hem tot ruste te begeven ende weder in Bengalen te keeren, om dat het hem te moeyelick viel, soo veel landen te regieren, heeft gehult een zijn cozijns als heere vanden lande van Decam, Ballagate ende Cuncam, met het land van Goa ende haer omliggende contreyen, ende is weder gekeert naer zijn landt van Bengalen, latende dese zijn neve als heere ende coningh van die voorseyde landen. + Dese was altoos groot vrient ende seer gunstigh in vreemde natien, als Arabien, + 2) 3) Den ridder van Bengala Turcken, Ruynen ende Corasonen , ende heeft dese zyne landen gedeelt onder 4) als coningh over zyne governeurs, capiteynen, te weten: eenen, genaemt Idalham , die de Portugesen gewonne landen verdeelt 5) 6) noemen Hidalcam , heeft ghegeuen die regieringe van Angedina , welcke is de landen ende steltse twelff mylen van Goa zuijtwaerts, streckende ten noorden tot aen een plaets onder gouvernuers. 7) genaemt Siffardan , zijn 60. mylen, waerinne begrepen is die stadt ende 'teylandt van Goa; een ander capiteyn,
1) 2) 3) 4) 5)
6) 7)
Bedoeld is waarschijnlijk: verbreyden. ‘Ruynen’, hier en in 't vervolg schrijf- of drukfout voor ‘Ruymen’ (spr. Rumen), d.i. Rūmī's. Zie boven blz. 44. D.i. bewoners van Chorasan. Verbastering van 'Adīl Chān. 'Adil Chān of Yusuf 'Adil Chān van Bījapur, 1489-1510. (Vgl. hiervoor: Gribble, History of the Deccan p. 148). Hij was een Turk, die beweerde een zoon te zijn van Sultan Amurat en broeder van Mohammed II. De naam ging over als titel op de volgende heerschers uit de dynastie. Vgl. Elphinstone, p. 756. d.i. de Angadiven, een eilandengroep bezuiden Goa. Blijkbaar hetzelfde als Cifardão, volgens Danvers, Portuguese I, 482, een rivier, kwalijk juist, want II, 170 komt Cifandun als plaatsnaam voor. Zeker wel Severndrug; vgl. Hobson-Jobson, s.v. Severndroog.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
126 1)
+
genaemt Nisa Maluco , gaf hy die custe van Siffardan, streckende noorde ‖ waerts + 2) + Verclaringe, hoe aen tot Negotana , zijn 20. mylen, ende te landewaerts binnen tot Cambajen sommige Indische landen toe, alsoo dat dese twee capiteynen haer regieringe hadden in't land Cuncam, verdeelt ende gheregieert 'twelcke streckt aende zeekant ende scheyd hem met het land Decam, door werden. 3) + groote ende hooghe berghen, ghenaemt Guate . Dese berghen zijn seer hoogh + <115> ende hebben veel hoecken ofte canten, ende strecken haer van Cambajen tot + [38b] die Cabo de Comorijn, ende van daer wederom die custe van Choramandel heen. Die geberghte Guate is soo hooch, datmense binnen Goa ghemackelijck sien mach, ende alle die custe langes, want gemeenlijck met wolcken bedeckt is, ende dat meer te verwonderen is: alle ander berghen zijn onghelijck hoogh ende leegh, dan dese + bouen schoon plat land, ende groote lustighe velden; wort vande Indianen ghenoemt + Ballagate, dat is te segghen bouen berghen, want balla is bouen, ende gate Vanden bergh Ballagate 4) ende waerom hy also berch , waerom die Portugesen ghemeenlijck het gheheele landt daer van genoemt wort. noemen Ballagate, hoe wel dat het principaelste ende 'tlant in zijn seluen is + ghenaemt Decam, ende oock Canara, waervan die inwoonders ghenoemt worden + Decanijns ende Canaras, ghelijck oock de coningen eertijts haren tytel plaghen Tlandt Ballagate hoort principael het landt Decan te voeren: coningh van Decam. Keerende weder op die gedeelten van d'ander landen, heeft hy het land van Ballaguate ofte Decam oock gedeelt in provintien, ende Canara te heeten. 5) ghevende een deel Imademaluco , die de Portugesen noemen Madremaluco, ende 6) 7) een ander deel Cotalmaluco , ende een ander Melique Verido ; alle dese voorseyde
1)
2) 3) 4) 5) 6) 7)
Nizām al-Mulk, de stichter der Ahmednagar-dynastie (gesticht 1490). Hij was de tot den Islām bekeerde zoon eens Brahmaans. Vgl. Elphinstone, p. 758. De staatjes van Noord-Dekkhan zijn ontstaan uit het in 1347 gestichte Gulbarga (hoofdstad eerst Gulbarga, later Bidar). In 1490 eindigde de eenheid ervan, doordat de gouverneur van Ahmednagar zijn ambtgenoten van Bidzjapoer en Berar uitnodigde, met hem zich tot zelfstandig koning te verklaren. In 1512 werd ook Golconda zelfstandig; tenslotte wierp ook het kerngebied Bidar het gezag van de dynastie van Gulbarga over boord (Terpstra, De Nederlanders in Voor-Indië p. 21). D.i. Nagathana, Nagthan. De bergketen der Ghāts. De oorspr. betekenis is: pas; eerst later wordt Ghats ook gebruikt voor de bergen. Imād al Mulk. Vgl. Elphinstone, p. 477.d.i. het rijk van Berar. utb al-Mulk, heerscher van Golconda (1512-1580). Vgl. Elphinstone, pp. 477 en 759. Kāsim Berīd (Barīd). Zijn staatje was Bidar. Vgl. Elphinstone, pp. 476 en 761. Berid, hieronder door Orta p. 123 verklaard met ‘recado e guarda’, door Van L. gebrekkig weêrgegeven met ‘bewaernisse’, is, zooals ook duidelijk blijkt uit het ontleende Maleische ‘barīd’, bode, renbode, zendeling. Het Arab. woord is op zijn beurt overgenomen uit laat Lat. ‘veredus’, postpaard, oorspronkelijk een Gallisch woord. Vgl. noot op Coloq. I, p. 138.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
127 +
capiteynen waren vreemdelinghen, te weten: Turcken, Ruynen ende Corasonen, + uytghenomen Nisamalucode, welcke was een sone van een edelman van Het land Decan mede sconinghs huijs, ende om dat die coningh by de moeder van Nisamaluco geslapen verdeelt ende onder gouverneurs gestelt. hadde, soo beroemt hem Nisamaluco te wesen van't gheslacht ende afcomst + van de coningen van Decam; alle d'ander capiteynen waren slauen ende dienaren + gheweest, ‖ die de coningh ghecoft hadde ende in dese stadt gestelt, als haer <116> betrouwende, meynende, datse hem sulcks met dancbaerheyt soude erkennen, maer het gheschiede gants contrarie, alsmen hedensdaechs ende ghemeenlijck siet ghebeuren, dat deucht met ondeucht geloont wert. Dese capiteynen, metter tijt autoriteijt ende maght cryghende, waren in grooten aensien, ende in als ghenoech absolute heeren ende coninghen, een yeghelijck + van zijn provintien; want die coningh hem nieuwers met en bemoeyde, ende hem + gants op haer verliet, waer door zy hen begosten te verheffen met gedachten, De gestelde gouvernuers van Decan vermeesteren het selfde onder hen te usurpeeren voor haer ende hare naecomelingen; ende om dat het haer begonst te verdrieten, datse mosten een overhooft kennen, onder haren coningh ende stellen haer selven als wiens obedientie zy stonden, zijn te samen vergadert ende hebben ghesloten, absoluet, elck in haer haren heere den coningh met gemeender hant te vangen, ende een yeghelijck hem op te werpen voor heere ende eyghenaer vande provintie, dat haer vanden gebiet. coningh in regieringe gegheuen was, 'twelcke zy lichtelijcken consten volbrengen, wantse alle dingen op haer vordel hadden, ende waren ghenoegh vande ondersaten voor heeren gheobedieert. Dit aldus beslooten zijnde, hebben haren coningh 1) gevanghen ghenomen binnen die stadt van Beder , welcke is die principaelste hooftstadt van Decam, alwaer de coningh zijn residentie ende hof hielt, ende hebben + hem tot haerder versekerheyt in bewaernisse ghegheven aen Melique Verido. Ende + om dese aenslach te beter ende sekerder te volbrengen, namen tot haer hulpe Sommighe heydenen tot behulp van verraet met ghemeen accoordt sommighe maghtighe heydenen van't selfde landt, te + 2) weten: eenen Mohadum Coja ende een ander, ghenaemt Veriche , welcke tot genomen, ende daer door haren deele cregen seer rijcke landen, steden ende plecken, als Mohadum Coja tot hoogheyt gecomen by Goa. creegh die steden + [39a]
1) 2)
D.i. Bidar. Over Mohadum Coja en Veriche zie de aanteekening van graaf de Ficalho op Coloq. I, 135.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
128 1)
2)
3)
Visapor , Solapor ende Paranda , welcke zijn die naest ghelegen steden aen Goa, ende die met haer de meeste gemeenschap ende handelinghe hebben; ende het hof van den Hidalcam ofte Idalham is hedensdaeghs in dese stadt van Solapor; die stadt van Paranda worden hem daer naer af ghenomen vande Nisa Maluco, met sommighe andere plaetsen. Op dese manier is dit groote coninghrijck gedeelt onder soo veel coninghen ende heeren, wiens naecomelinghen ende afcomste noch + hedensdaeghs die selfde plaetse besitten. Ende den Idalham ofte Hidalcam, die + 4) + Verclaringhe vande ghestorven is in 't jaer ‖ 1535 , was zijn groot-vader van een dese capiteynen, afcomste des geens die die die nieuwe regiment aenrechte. Dese Hidalcan was seer machtigh ende principael het regiment ontsien van alle die omliggende ghebeuren. Van dien hebben die Portugesen deses landts veranderde. 5) die stadt van Goa tot tweemael gewonnen ; waer mede wy op 't cort verclaert + <117> hebben den oorspronck vande scheydinghe van dese landen. Nu aldus gedeelt wesende soo creech den Idalham questie met den coningh van Narsinga ofte van 6) Bisnaguar , welck landt palende was aen dat vande Hidalcam; dese coningh was 7) 8) ghenaemt Rau , ende wordt van sommige geheeten Ham , dat is byde Persen + ende Mogoren so veel te segghen als eyghentlick coningh, welck die Portugesen noemen Cam. Desen coningh van Bisnagar, om hem te wreken vande Hidalcam, +Den coningh van Narsinga heeft den heeft so veel te weegh gebracht met gewelt van heyrkracht, dat hy desen Hidalcam ende alle d'ander heeren van Decam heeft tributarije ghemaeckt, ende eyghen opgheworpen 9) regierders van Decan zijn hedensdaeghs onder zijn obedientie met contributie . onder zijn tribuijt ghebrocht.
1) 2) 3) 4)
5)
6) 7) 8) 9)
D.i. Bijapur. Sholapur, O.Z.O. van Bombay. W.N.W. van Golconda. Dit slaat op den tijd van Garcia da Orta, toen Ali 'Adil Sjāh regeerde (1557-1579). Diens overgrootvader, ‘bisavo’ niet grootvader, gelijk Van Linschoten verkeerdelijk vertaalt, was Yusuf 'Adil Sjãh, en deze stierf 1510, niet 1534, zooals Orta abusievelijk opgeeft; 1534 is het sterfjaar van Yusufs zoon Ismael. Zie Elphinstone, p. 756 en vgl. noot op Coloq. I, 134. Namelijk 17 Febr. (4 Maart) en 25 Nov. van 't jaar 1510 werd Goa door Affonso de Albuquerque veroverd. Zie Barros II, V, 3; vgl. Danvers, Portuguese, I, 189; 210. Tusschen die twee datums had 't overlijden plaats van Yusuf 'Adil Chãn; zie noot op Coloq. I, 134. D.i. Vijayanagara; vgl. over Narsinga, boven, blz. 63. ‘Rāu’ of ‘rāo’, hedendaagsche vorm van Skr. ‘rāj (stam ‘rājan’) koning. ‘Ham’ is een gebrekkige poging om den klank van chān in 't Port. uit te drukken. Dit was waar voor 1563, toen Orta zijn boek uitgaf, maar niet meer voor den tijd toen Van Linschoten in Indië verwijlde, want in 1565 was Rām Rāo van Vijayanagara in den slag van Tālikot door een bondgenootschap van Mohammedaansche heerschers verslagen en de macht van Vijayanagara voorbij. Zie Elphinstone, 477.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
129 Nu comende tot die significatie ofte beduydinghe vande namen van dese voorseyde coninghen ofte heeren, soo is te verstaen, dat doen de coningh dese landen deelde onder dese capiteynen ende goevernuers, vereerden haer met eerlijcke tytels, als zy voor een manier hebben, yemandt willende verheffen, waer by is te mercken, dat dese geen eygen namen en zijn, maer alleen ghesette namen ende tytelen van vereeringhe, die zy ende haer nacomelinghen daer naer behouden hebben. So is den naem van Idalham ofte Adelham is soo veel te segghen als coningh vande 1) 2) justitie, want adel in die Persische tale is justitie , ende ham coningh. Maluco is te + 3) segghen coninghrijck, ende nisa een lancie oft spiesse , so dat Nisa Maluco te + + <118> segghen is ‖ spiesse van 't coninghrije; ende cota in die Arabische tale wil + 4) Sonderlinge segghen sterckte , waer van Cotal Maluco is so veel als stercte van 't coninghrijck. 5) bediedinghen van de Imad is so veel als een pilaer oft colomne, waer van Imade Maluco bediet pilear ghegeven tytelen der ofte colomne van 't coninghrijck. Verido is te seggen bewaernisse, soo dat Melice ghestelde gouverneurs in 6) ofte Maluco Verido is soo veel als bewaernisse van 't coninghrijck . Sommighe Decan. meenen, datmen dese Malucos hoort Meliques te noemen, dat is soo veel te segghen als coninghskens. 7) Nu zijnder noch ander tytels van xa , als Misamoxa, Adelxa ende ander dierghelijcke namen; dese zijn geprocedeert uyt Persien, vanwaer zy eerst in Indien gebracht zijn, en dat uyt dese naervolgende oorsake. Het is ghenoech bekent, dat + in 't landt van Corasone, 'twelck in Persien gelegen is, hem opgeworpen heeft + 8) Verclaringhe,hoe den eenen van nederen geslachte, geheeten Xa Ismael, die sommige heeten Suffy , regierdes deses landts welcke heeft een ander interpretatie eerst uyt Persia zijn gecomen.
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8)
‘'Adil’, justitie, eig. Arabisch. D.i. Arab, ‘mulaik’. Onjuist: Arab. ‘nizām’ beteekent ‘heerscher’. Ook verkeerd: Arab. ‘kutb’ is ‘poolster, pool’. Met ‘cota’, uit Skr. ‘kota’ welbekend ook uit de talen des Indischen Archipels, heeft het Arab. woord niets te maken. Arab. ‘imād’, pilaar, stut. Vgl. boven, blz. 126, noot 7. D.i. sjāh. Ismael Sūfi, de eerste vorst uit de Sūfi- of Sfaäwï-dynastie, maakte zich van den troon meester in 1499, Hij was het, die de door sjeich Sūfi verkondigde heterodoxe leer tot staatsgodsdienst der Perzen verhief, hetgeen tot de nog heden voortdurende vijandschap tusschen de twee secten der Sjiiëten en Sunnieten, ook in Indië, geleid heeft. Voor meer bijzonderheden omtrent Ismael Sūfi zij verwezen naar Encyclopaedia Britannica, art. Persia db. 17 p. 578. Vgl. ook Hobson-Jobson, s.v. Sophy. Wat Van Linschoten, of eigenlijk Orta zegt, is in hoofdzaak juist; o.a. dat de Turken in tegenstelling tot de Perzen rechtzinnige Mohammedanen d.i. Sunnieten zijn.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
130 +
ofte uytlegginge opghebracht uyt den alcoran ofte Machometisten wet-boeck vande + 1) [39b] leer Machomet ende zijn propheten, waer mede groote aenhanck ghecregen heeft van geheel Persien ende Arabien, ende soo machtigh is gheworden, dat hy + alle die omliggende quartieren dede beven van zijn gewelt. Ende om dat die Turcken blyven byde oude wet van Machomet ende die in alle manieren met lijf ende goet +Groote vyantschap ende bloedighen oorlogh voor staen, soo isser een gheduerighe vyandtschap ende bloedighen krijgh tusschen den Turcken tusschen beyde dese natien, een jeghelijck beschermende hare secte ende ende Indianen om opinie, 'twelk noch op huyden duerende is. Desen Xa Ismael is in somma gheworden binnen corten tijt den grootsten ende machtighsten heere van gheheel religiens saken Asien, ghelijck sulcks ghenoech notoir ende bekent is, ende onder 'tdecksel van beschermer van 't gheloof nam op alle plaetsen oorsaeck om die onder zijn onderdanigheyt te brenghen, ende daerom sont over al, datmen zijn wet ofte + + uytlegghinghe voor goet souden ontfanghen ende ter ‖ stont accepteren, ende die + 2) Diversche placcaten sulcks weygherden, dede ontseggen te vier ende te sweerde , waer door veel ende seer strengh uyt vreese die selfde wet ende interpretatie aen namen. Naer desen overleden vervolcht, om oorsaecke 3) wesende is in 't regiment ghevolcht zijn sone Xa Thamas , welck, volgende die der religie. opinie van zijn vader, heeft dit selfde mandaet doen verkundigen door zyne + <119> ambassaten aen die heeren van Ballagate, van Decam ende Cuncam, die 't selfde door vreese terstont verwillichden ende accepteerden, hoe wel dat zy 't daer naer weder verworpen, als die ambassaten vertrocken waren; ende dese Xathamas sont haer tot een vereeringhe den tytel van xa, welck is gheseyt coningh, waer van kregen de namen van Adelxa, Nisamoxa, Contumixa, ende blyven alle coninghen + met namen xa, in Persis beteeckent coningh, ende Ismael is een eyghen naem, waer van is (Xa Ismael ende Xa Thamas) so veel als coningh Ismael ende coningh +De regierders van Decan 5) Thomas, etc. Oock wort vande Turcken ende Rumen ghenoemt Suffy ofte Soffy , etc. bewillighen der 4) Turcken bevel, ende 't welck bediet so veel als een groot capiteijn. De coninwerden met hooge tytelen vereert.
1) 2) 3) 4) 5)
Versta: leer van. Dus: bedreigde te vuur en te zwaard. Sjāh Tahmāsp, de oudste zoon van Ismael. Hij volgde zijn vader op na diens dood in 1524 en trad in diens voetstappen. Hij stierf in 1576. Zie bovenvermeld art. Persia, ibidem. . Over den oorsprong van 't woord Ṣūfī zijn de gevoelens verdeeld: sommigen leiden het af van cσoϕós; anderen brengen het in verband met ‘sūf’, wol. Dit laatste gevoelen wordt verdedigd door Nöldeke in Zeits. d. Deutschen Morgenl. Gesellschaft 1894, art. Ṣûfî, S. 45-48. Tegenwoordig wordt de afleiding van Nöldeke (naar de wollen kledij, welke zij dragen) algemeen aangenomen. Van een beteekenis ‘groote kapitein’, kan geen sprake zijn.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
131 ghen van Decam hebben ooc voor een manier, als zy yemandt willen eeren ofte hare diensten recompenseren ende zynen staet verhooghen, gheven haer den tytel 1) + van nayque , welck is soo veel als capiteijn, gelijck Salva Nayque, Acem Nayque, + ende als zyse willen grootelijcks vereeren, geven haer den tytel rau, ghelijck Wtlegginghe der tytelen. 2) Chitarau, welck is te seggen stercken coningh , ende dierghelijcke tytelen, welck onder haer een groote eere is. Oock wordt den Adelham ofte Hidalcam ghenoemt 3) Sabayo , dat is soo veel als senhor ofte heere; want het eylandt van Goa hadde + een capiteijn ofte gouverneur, die heere vander stadt was, als die Portugesen dat + + <120> eerst wonnen, Sabayo ghe ‖ heeten, ghelijck die Portugesche chronijcken + vermelden van haer conquesten van Indien, wiens huijs ofte palleijs noch hedens Het palleijs van een daeghs binnen Goa altans die inquisitie af ghemaeckt is, ende een plaetse, die voorleden capiteijn over tusschen die groote kercke ende tselfde huijs staet, wordt noch heden genaemt Goa is nu het inquisitie huijs tot Goa. die plaats van Sabayo.
Dat 28. capittel. Vande stadt ende 't eylandt van Goa, principael hoofd-stadt van Indien. +
4)
+
Destadt van Goa is metropolis ofte hooft-stadt van gheheel Indien ende die orientaelsche contreyen, daer die Portugaloysers haer handel ende vaert hebben, alwaer die viçoreys des coninghs van Portugael, die aerdts-bisschoppen, sconinghs raet ende cansellarie haer residentie houden, ende van hier worden alle die Orientaelsche plaetsen gheregieert. Insghe-
1) 2)
3)
4)
+
[40a] Goa de hooft stadt van Oost-Indien, ende principael hof der Portegesen. +
D.i. Hind. ‘nāyak’, Skr. ‘nāyaka’, leider, hoofdman, aanvoerder; vgl. Hobson-Jobson, s.v. Naik. Salva en Achem zijn eigennamen, ons verder onbekend. Van Linschotens vertaling ‘stercken coning’ is gebrekkig, want Orta zegt: ‘tão forte como uma onça’, zoo sterk als een panter (of luipaard). ‘Chitta’ is juist de nieuwere vorm van Skr. ‘chitraka’ panther of Felis jubata. Vgl. Hobson-Jobson, s.v. Cheeta. ‘Sabayo’ wordt op meer dan één wijze verklaard. Orta, p. 123, verklaart het als Heer, Senhor, dat in 't Perz en Arab. ‘saibo’ heet. Hij denkt dus aan 't bekende Sāhib. Daarentegen leidt Barros, II, 5, 2 het af van een stad Sawah in Perzië, van waar Yusuf 'Adil Chān afkomstig heet te wezen; vgl. noot op Coloq. I, 137. De plaats was bekend aan de Arabieren vóór de komst der Portugeezen; zie Yule (Cathay, IV p. 65); vgl. Hobson-Jobson, s.v. Goa. Een platte grond van de stad is te vinden in Danvers, The Portuguese in India dl. I bij p. 259, en een kaart van de Port. bezittingen onder Goa geheel achteraan.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
132 +
lijcks is hier die stapel van alle coopmanschappen ende orientaelsche waren, daer + alle die cooplieden vergaren, ende alle dingen comen soecken, coopen ende Arabiers, Armeniers, vercoopen vergaren, ende alle dingen comen soecken, coopen ende vercoopen, Persianen ende veel soo van Arabia, Armenia, Persia, Cambaja, Bengala, Pegu, Sian, Malacca, Iava, ander natien handelen op Goa. Molucca, China &c. Die stadt ende 't eylandt van Goa is gheleghen op 15. graden aende zyde van 't Noorden; leyt van de linie AEquinoctiael (te rekenen de wegh, die de Portugesche schepen heen comen van Mossambique) 400. mylen. 'Tis een eylandt, dat geheel omringht is met een revier; is over die 3. mylen groot; leyt binnen die custe van 't vaste land, so dat het eyland met die custe vande zee ghelijck ende effen uyt komt; is alleenelijck van 't vaste landt ghescheyden met een arm vande zee ofte revier, die aende noord zyde vande stadt in loopt, ende aldoo rondtom 't eylandt weder aende zuyd zyde inde zee comt, ende is by naest int fatsoen van een halve mane. Den inganck vande revier tot die stadt toe is passelijck breedt, ende zijn tusschen + 'tvaste land ende 't eylandt van Goa noch veel kleijn eylandekens, die al bewoont + zijn vande selfde ingheboren, ende voor by de stadt aen d'ander zyde van 't Verclaringhe in 't langhe, eylandt is die revier op sommighe plaetsen so smal, datmender wel des somers hoe de stadt Goa gelegen tot de knien toe soude overpasseren, aen ‖ welcke zyde heeft het eyland eenen is. + muer met bolwercken, dieder de Portugesen noch cortelinghen ghemaeckt hebben tot bescherminge van die van 't vaste landt, alsser oorlogh is, ghelijckt altemets +<121> ghebuert, want hebben dickwils beleghert gheweest vande Dialcan ofte Hidalcam. Aende mont vande rivier ende incomst aende zyde van 't Noorden leyt het landt Bardes, 'twelck hoogh landt is, onder welcke beschutsel hebben die Portugaelsche schepen haer ree, daerse anckeren ende lossen. Dit landt van Bardes hebben oock + die Portugesen onder haer; is vol dorpen, ende bewoont van volck, die haer met + 1) Christenen by Goa, die het landt-bouwen generen, diemen noemt Canarijns . Zijn al meest Christenen, behalven haer evenwel houden hare manieren van kleederen, dat is, gaen naeckt, behalven schamelheyt naeckt gaen. die schamelheyt bedeckt. Dit landt is vol Indiaensche palmboomen, daer die Indiaensche noten, cocus genaemt, aen wassen, desghelijcks alle die ander eylandekens, die inde revier ligghen.
1)
Dit beteekent eigenlijk ‘bewoners van Kanara’, maar wordt door de Portugeezen toegepast op de bevolking van Goa, hoewel deze plaats ligt in Konkan, en de taal der bevolking 't Koṅkanī is. Vgl. Cap. 38.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
133 Dit landt van Bardes scheijt hem oock van 't vaste landt met een cleijn revierken, 'twelck soo cleijn is, datment niet en kan mercken, noch van 'tvaste land onderscheyden. Aende zuyd zyde van 't eylandt Goa, daer die revier weder inde 1) zee loopt, comt gelijckelijck met die custe uyt een landt, genaemt Salsette , welcke desghelijcks onder die Portugesen subjectie is, oock bewoont ende bebout van volck ende vruchten, in als ghelijck Bardes, ende heeft oock een cleyne scheydinghe + van't vaste landt, met een kleijn revierken. Tusschen dit land Salsette ende 't eyland + + Eylanden vol Goa ligghen oock sommighe kleyne eylandekens, alte mael vol Indiaensche Indiaensche palmboomen. palm-boomen, ende byde mont vande rivier ofte uytganck leyt een eylandeken, + + [40b] datmen heet Goa Velha, dat is oudt Goa, alwaer niet veel besonders van daen + comt, ende weynigh bewoont. Dese landen van Bardes ende Salsette worden Sommighe landen by van des coninghs van Portugaels weghen verpacht, al waer die aerts-bisschoppen Goa verpacht, om den aertsbisschop ende ende cloosteren, met die geestelickheyt, ende ooc die viçoreys ende ander andere officiers van sconinghs officieren haer salaris ende jaerlicksche renten ende onderhout van Portugael te onderhouden. hebben, door patente ende privilegien vanden coningh. + 2) Wat het ‖ eylandt is belanghende, is seer berghachtigh ende somtijts so woest + op etlicke plaetsen, datmen vande stadt van Goa niet en can (ofte seer qualick <122> ende met groote moeyte) over landt reysen tot aende mont vande revier ende zee-custe. 't Eylandt heeft veel dorpen, die al bewoont zijn vande Canarijns, welcke zijn die ingheboren ende naturalen van't landt, die haer alle met landbouwinghe ende Indiaensche palm-boomen generen ende onderhouwen. Die dorpen ende wooningen van dese Canarijns zijn meest rondtom 'teylandt aenden oever ende + cant vande revier, oft aen sommighe cleyne lacken, dieder ettelijcke zijn, ende is daer door dat die palm-boomen anders nieuwers wassen als op leegh landt, by't +Oorsake, waerom de water, en principalijck sandt grondt, waer van op die hooghte noch te landtwaerts Indische palm-boomen binnen gheen palm-boomen en zijn, dan alleenlijck aende stranden en plecken niet dan in leeghe landen van sandtgronden by de zee ende oeveren vande revieren ende wateren. Ghelijck by de watercant wassen 3) willen . boven die stadt van Goa leyt die revier opwaerts oost-
1)
2) 3)
Eigenlijk de naam van een eiland bij Bombay, maar tevens van een der drie provincies van 't Port. gebied der Oude Veroveringen (Velhas Conquistas). Zie voor nadere bijzonderheden Hobson-Jobson s.v. Salsette. Hiermee wordt weer het eiland van Goa bedoeld. .
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
134 +
waerts aen by de drie mylen van Bardes, aldaer die Portugaelsche schepen anckeren. Die revier loopt met sommighe bochten. Die schepen van hondert last, +Schepen van hondert lasten comen voor de luttel min oft meer, moghen wel voor de stadt comen lossen, maer die stadt Goa laden ende Portugaelsche kraken moeten eerst in Bardes lossen, ende willende alsdan, lossen, maer niet grooter. moghen vryelick voor de stadt comen. Die stadt is wel bebout ende betimmert met huysen ende straten op zijn Portugaels, maer zijn om die hitte wat leeger. Hebben ghemeenelijck alle in't gemeen hare hoven ende boomgaerden achter die huysen vol alderley vruchten van Indien. Desghelijcks hebben het geheele eylandt door veel lust-hoven van alle gheboomten + van Indiaensche fruyten, met haer speel-huysen, alwaerse waerse haer gaen vermaken, daer die Indiaensche vrouwen seer toe ghenegen zijn. Die stadt heeft +Pleysante speelhoven allerhande cloosters ende kercken, ghelijck Lisbonen, behalven Bagynen ende ende allerley clooseters behalven Bagynen in Goa. nonnen, want men kan die vrouwen so verre niet kryghen, dat zy haer willen laten besluyten ende Venus versaecken, met wien zy liever het leven willen wagen + ende verliesen, daer zy weynigh werck van maken, om haer wellusten te boeten + ende te volbrenghen. Het eylandt is swinters, somers even groen, ende heeft Het eylandt van Goa altoos d'een of d'ander boomen in haer saysoen, dat een lust t'aenschouwen is. swinters en somers even Die stadt leyt op sommige bergen ende dalen gelijc Lisboenen. Heeft eertijts seer groen, hebbende altijts cleijn geweest, ende teenenmael bemuert, met een drooge graft rondt om, daer sekere vruchten. geen water in en is dan alst regent. Dese mueren staen noch soo, maer die poorten zijnder uyt, ende die stadt is rondtom aengetimmert ende bewoont, so dat het altans + wel tweemael soo groot van buyten ‖ is als van binnen, al waerse over al open is, sonder mueren ofte vestinghe, dan het eylandt heeft een muer aende oost zyde, +<123> + welcke streckt teghen over 'tlandt Salsette, tot aen d'ander zyde teghen 'tlandt Bardes, en blijft alleenlick een beschutsel van't vaste land, daer die Portugesen +[41a] + gheen ghebiet en hebben. Het gheheele eylandt en heeft anders geen stercte + 1) Het eylandt ende de noch bewaernisse dan op't land van Bordes , op de hooghte aenden mont vande stadt Goa onsterck van revier, al waer leyt een oudt vervallen casteel, daer 2. oft 3. yseren stucken op vesten en gheschut. liggen, ende een man, die daer des snachts wacht hout. Het eylandt van Goa aende custe vande zee ist seer hoogh ende altemet steen-clippen, dan 'tlandt van Bardes heeft aende zyde vande zee een seer schoone witte sandt-strandt, wel een half myle ofte meer lanck.
1)
Lees Bardes.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
*7
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
135 Die bewaernisse van't eyland is, datter zijn aende oost zyde drie ofte vier passagien ofte poorten, die op den oever vande revier staen, aen't uyterste van't eylandt, + teghen over 'tvaste landt, ende Salsette ende oock Bardes. Elcke poorte heeft een + capiteijn ende schryver, die daer wacht houden, datter niemandt en mach uyt Ordonnantie, hoe niemandt sonder verlof varen aen d'ander zyde dan met zijn oorlof, ende die Indianen, Decanijns ende ende sonder een ander Mooren en heydenen, die binnen Goa resideren, ende haer woonplaetsen ghegeven teycken hebben, alse op't vaste landt trecken om alle waren ende lijftochten te halen, vertrecken noch moeten in dese poorten, diemen passos noemt, elck een teecken (dat haer op den blooten arm ghedruckt wort) hebben, ende alsdan varense over aen d'ander wendercomen mach. zyde, ende weder comende moeten wysen het selfde teecken, waer mede zy vry 1) moghen passeren, waer van zy betalen een paer basaruken , dat is so veel als een duijt. Dit is het profijt vande capiteijn ende schryver vande selfde passo; ende des + snachts hebben zy eenen jonghen, die heeft sorghe, een cleijn klocxken te luyden, dat op de poort ofte thoren staet, ende gaet dickwils ligghen, ende bint die koorde +Practijcke, waerby de vande clepel aen zynen voet, ende also leyt hy altemets en bingelt ofte clept, tot wachters doen hooren, datse goede wacht een teecken, dat hy wacht hout, welck is alle die wacht ende bewaernisse, die daer op't gheheele eylandt is. Dese passos zijnder vijf, te weten een aende zuydt houden. zyde van't eyland, daermen naer't vaste landt ende ooc naer't land van Salsette passeert, en is genaemt Benesterijn; wort althans gheheeten Passo de S. Iago, om 2) + dat die parochie van daer S. Jacob ghenaemt is. Die Tebe de Passo is ‖ aende oost zyde van't eylandt, alwaer men alleenlijck op't vaste landt passeert, en wordt +<124> genaemt Opasso seco, dat is so veel als die drooghe passagie, want op dese + plaets is die revier op zijn enghste ende ondiepste. Die derde passo aende + 3) Verclaringhe der namen zuyd-zyde van't eylandt, is by nae aen die stadt gheleghen, genaemt Opasso vande passagien tot ende de Daugijn, ofte van Madre de Deus; tot hier toe streckt die muer, beginnende van Goa. vande Passo de Benesterijn ofte S. Iago, ende voorts 'tgeheele eylandt is sonder muer ofte schutsel. Van dese passo recht teghen over vaertmen op een ander eylandeken, het welcke respondeert met het vaste landt, alwaer noch een passo staet,
1)
2) 3)
Port. ‘bazaruco’, zeker van Indischen, maar nog onverklaarden oorsprong. Zie Hobson-Jobson, s.v. Budgrook. Deze munt kwam voor in verschillende metalen, als koper, tin, lood, maar steeds met zeer lage waarde. ‘Tebe de Passo’ is een dwaze drukfout voor ‘tweede passo’. De Lat. vertaling heeft behoorlijk: ‘secundus passus’. Bedoeld moet zijn: noordzijde; vgl. de kerk in de buurt op de kaart.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
136 ghenoemt Opasso de Norwa. Die vijffste ofte leste passo leyt vande stadt tot half 1) weghen die revier neerwaerts nae Bardes toe; dese is die stercste van allen, ende + best versien, maer op die manier van alle d'ander; is ghenaemt Opasso de Pangijn. Van hier vaertmen naer Bardes, ende oock alle die schuyten ende schepen, die +Alle schepen ende de revier uyt ofte in varen, moeten hier aenleggen ende ghevisiteert worden. Dit schuyten moeten te + Panguijn aen legghen om is alles, wat hare wacht ende sterckte van't eylandt is beroerende. ghevisiteert te worden. + Wat die Portugesen justitie ende ghebiet met haer ordinantien, so weerlijck + [41b] als geestelijck, zijn belanghende, is gelijck in Portugael; woonen inde stadt onder + Allerley natien handelen een met die Indianen, heydenen, Mooren, Joden, Armenien, Gusaratten, op Goa sonder bedwang Banianen, Bramenes ende alle Indiaensche natien ende volcken, die daer alle der concientie, behalven woonen ende handelen, een jeghelijck in zijn wet ende gheloof, sonder datmender onnatuerlijke superstitien jemant dwinckt, yet te doen teghens zijn wil, dan alleenlijck datse haer ceremonien openbaer te pleghen. van dooden ende levende te branden, houwelijcken ende ander superstitien ende duyvelsche inventien te doen, verboden zijn vande bisschoppen in't openbaer noch in't eyland, dan vrylijck toeghelaten op't vaste landt, ende heymelick in haer huysen, + om te schouwen alle schandalen ende erghernisse, die daer die nieu ghedoopte + 2) Ghedoopte Christenen Christenen aen soude moghen nemen. Maer wat die wereltlijcke justitie, zijn aen der Portugesche handelingen ende goede burghelijcke policie belanghende is, zijn alle met den religie ende policye ander, die in't eylandt woonen, dat Portugesche recht onderworpen. Desghelijcks verbonden. die eens Christen ghedoopt is, ende dan in eenige fauten ofte heydensche supersticien bevonden wert, is d'inquisitie onderworpen, wie dat het zy, ofte van wat puncten ofte fauten dat het soude moghen wesen. Het eylandt en heeft van sijn selven sonderlingen niet, daer't hem met voeden kan, dan sommigh vee ende ghebroyt van hoenderen, geyten, duyven etc., maer weynigh, uyt oorsake die woestheyt ende onbequaemheyt van't landt, dat al meest + + berghachtig, woest ende wilt ende vol wildernissen is. Alle noodtdruft, ‖ soo van + vee, hoenderen, vercken, eyeren, melc ende dierghelijcke dingen, comt al van <125> + Salsette, Bardes, maer het meeste van't vaste landt; coren, rijs ende ander De principael lijftochten greynen, oock olye ende alle ander nootsakelijcke waren comen van buyten die moeten tot Goa ghebrocht worden. revier in, als van Cambaja vander noorder custe ende die custe van Malabar
1) 2)
Dit komt met de kaart niet erg goed uit. Er staat: weretlijcke.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
137 ende ander wegen, als wy inde beschryvinghe vande custe eensdeels verclaert + hebben. Wijn, diemen heet van palmen, hebben zy ghenoech, ende soo veel, datse + ander plaetsen met gherieven. Hebben weynigh soet water, dan allenlijck een Palm-wijn overvloedigh 1) tot Goa, maer geen soet fonteijn, ghenaemt Banganijn , welcke staet een stuck weeghs ontrent een waeter, dan uyt een quartier mijls buyten de stadt, waer mede haer die gheheele stadt gherieft, dat eenighe fonteyn vry verre die slaven in potten halen ende door die stadt vercoopen, ende is seer goet om buyten de stadt. 2) te drincken; 'twater om te koken, wassen ende te plassen hebben putten ghemeenlijck in alle huysen. Het landt in hem selven is seer steenachtich ende droogh, ende is roodtachtige aerde, so datter zijn gheweest sommighe Italianen + alchimisten, die haer vermeten, daer coper ende gout uyt te trecken, 'twelck den + coningh noch viçorey niet toe laten willen, door vreese, dat die faem ende die Steenachtige ghegraven putten, daer eenighe schat soude locken ende oorsaeck wesen om van hare omligghende vyanden te meer overvallen te worden, door begheerte vande rijckdommen, waerom het Italianen vermeten, coper ende gout uyt te krygen, ghelaten wort, daer nae te soecken ende te graven. By dese naervolghende twelck haer om oorsake uytworpinghe machmen sien die gheleghentheyt van't eylandt ende die stadt Goa, met alle hare straten, kercken ende plaetsen nae het leven afgheconterfeyt. niet toe gelaten wort. +
Dat 29. capittel. Vande costuymen der Portugesen ende die van haer gheprocreert zijn, ghenaemt mestiços, ofte half geslacht, so van Goa als van alle die orientaelsche contreyen.
+
[42a]
+
Die Portugesen in Indien zijn veel getrout met die ingheboren vrouwen van't landt, + ende die kinderen, die daer van komen, worden ghenaemt mestiços, dat is half De Portegesen trouwen Indische vrouwen, ende gheslacht. Dese mestiços zijn ghemeenlijck van coleur geelachtigh, niet sodanige kinderen worden jeghenstaende soo zijn onder haer veel vroupersoonen, die schoon ende fray gefatsoneert zijn. Die kinderen vande Portugesen, mans ende vrouwen, in Indien misticos geheeten. 3) + gheboren, noemen zy castisos , welcke zijn in als by naest ‖ gelijck Portugesen, hoewel van coleur een weynigh onderscheyts, want trecken altoos op die geele +<126> couleur. Die kinderen van dese castisos zijn vaelder
1) 2) 3)
Zie Banganin op de kaart, ten W. van Goa, in 't gebergte. Versta: voor 't water. Voor ‘castiço’, Port. eigenlijk ‘krachtig; zuiver’; zie men Hobson-Jobson, s.v. Castees.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
138 ende gheheel mestisos, ende die kinderen vande mestisos zijn van couleur ende fatsoen gelijck die naturelen ofte Decanijns van't landt, so dat die afcomelingen vande Portugesen, mans ende vrouwen, ghecomen zijnde in't derde lit, schijnen naturele Indianen te wesen in couleur ende fatsoen. + Haer neringhe ende daghelijcksche trafiquen zijn naer Bengala, Pegu, Malacca, + Cambaja, China ende alle weghen van Noorden ende Zuyden. Oock so wort Beschryvinge der landen, binnen Goa ghehouden een dagelijcksche vergaderinghe, soo vande burgeren, daer landen, daer de inwoonders als van alle natien van Indien ende omligghende contreyen, ende is misticos meest op gelijck die vergaderinghe van t' Antwerpen op die burse, doch is different, want handelen. alhier comen so wel edeluyden ende ander persoonen als coopluyden; ende men heefter alle dingen veijl van alle coopmanschappen ende Indiaensche waren, so dat het by naest een merct ghelijck is. Dese vergaderinghe is alleenelick voor middagh, 'tgheheel jaer duer, behalven die Sondaghen ende vier-daghen. Beghint des smorghens te seven, ende duert tot 9. uren, overmidts die hitte vanden daghe, ende des nae-middaeghs niet, op de principaelste straet vande stadt, genaemt die + 1) rechte straet, en wort gheheeten die leylon , welck is soo veel als den uytroep, + want daer zijn sekere uytroepers vande stadt daer toe geordoneert, die alle Namen der principael dinghen veijl hebben ende uyt-roepen. Dese gaen altoos gheduerende den tijdt merckt strate in Goa, ende hoemen daer de juweelen vande leylon ofte uyt-roep behanghen vol allerhande goude ketenen, allerley etc. veyl draecht. costelijcke juweelen, cleynodien, perlen, ringhen ende edel ghesteenten. Desgelijcks hebben zy rondom haer loopen veelderley soorten ende natien van captiven, mannen en vrouwen, jonck ende oudt, diemen daer daghelijks vercoopt, ghelijck men bij ons die beesten, al waer een jegelijk zijn gadinghe mach kiesen naer zijn fantasie, elck op zynen prijs. Oock vintmen hier Arabische peerden, allerhande speceryen ende drooghe medicynen, welriekende gommen ende + dierghelijcke materialen, schoone ende fraye tapetten, ende duysent derley curieusheyt van Cambaja, Sinde, Bengala, China &c., dwelck een verwonderingh +Verhael der verscheyde coopmanschappen, ende om sien is, met welcke handelinghe haer veel gheneren, die alhier daghelijcks gaen coopen, ende op zijnen tijt weder ‖ vercoopen; ende so dickwils alser een hoe die met goede + ordinantien openbaer sterfhuijs verkoft werden. + <127>
1)
Port. ‘leilão’, dat overgegaan is o.a. in't Maleisch, Jav. ‘lelang’, publieke verkooping, vendutie. De door Van Linschoten gebezigde uitdrukking ‘uytroep’, ook voorkomende blz. 10, r, 8, was in zijn tijd gewoon voor vendutie; Kiliaan schrijft ‘wtroep’ een bewijs, dat toen ter tijd de ui nog als lange u werd uitgesproken.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
139 1)
is, soo wert alle het goet hier gebracht ende verkocht tot een haver toe , met + denselfden uyt-roep, 't zy van wie dat het wil, al waert vanden persoon vanden viçorey selve, ende wort daerom ghedaen om alle weesen ende weduwen goet +[42b] recht ende justitie te doen, ende dat het ten duersten vercocht mach werden, om datter alle man by mach comen om te mynen, in somma datter een grousaem veel goets verkocht wert, aleer een jaer ten eynde gaet, want daer veel volcks sterft, om die ongheregeltheyt van haer leven ende de hitte van 't landt. Op dese manier vande vergaderinghe van Goa werden ooc ghelijck gehouden in alle ander steden ende plecken van Indien, daer Portugesen woonen. + Daer zijnder, die haer gheneren (te weten, die getroude Portugesen) met hare + slaven ende slavinnen, dieder sommighe thien ofte 12., ja 20. en 30. hebben, Veel Portegesen generen want costen weynigh t'onderhouwen. Dese slaven gaen arbeyden om gelt voor haer met slaven, die zy aen andere verhueren te diese van doen heeft; halen fonteijn water, datse duer de stadt vercoopen. Die + arbeyden. slavinnen maken allerhande conserven ende confecturen vande Indiaensche + fruyten, veel fray dinghen van naywerck, speldewerck ende breywerck, ende Slavinnen maken ende alsdan seyndese die schoonste ende jonckste, fray opghetoyt ende toeghemaeckt, vercoopen fray die gheheele stadt duer om 't selve te vercoopen, om datmen duer de begeerten handwercken, ende ende frayigheyt vande slavinnen soude gheloct worden te coopen, 't welc meer verwilligen byslapen ten gheschiet om 'tgerief ende ghebruijck vande slavinnen te hebben ende zijn wellust profyte der Portugesen. daer met te boeten dan om de begeerten vande selfde conserven, confecturen ende naywercken; want sulcks nimmermeer weygheren, en hare daghelijcksche neringhe af maken, ende met de winst, die de slaven ende slavinnen also daghelijcks thuijs brenghen, moghen haer heeren haer ruymelijck onderhouwen. + Daer zijn ander, die hanteren veel met wisselen, die munten op zynen tijdt op te + coopen, ende als pas gheeft weder te vercoopen, te weten: coopen die realen Opwisselinge der gelt 2) specien geeft groot profijt van achten , als die schepen van Portugael comen, en kryghen die dan tot 12. den Portugesen. ten hondert; dese verwarense tot de maent van April, welck is den tijt, dat die schepen naer China varen; alsdan worden die realen van achten ghesocht om derwaerts te voeren, en gelden ghemeenlick tot 25. ende 30. ten hondert, ende nemen dan weder inde plaets een gelt,
1) 2)
Het ontstaan van deze uitdrukking is mij onbekend. De bedoeling is natuurlijk: tot de kleinste kleinigheid toe. Vgl. boven, blz. 9 noot 6.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
140 1) +
dat op die tijt van Ormus gebracht wert, ‖ ghenaemt larrijns , dat uyt Persien comt, + 'twelck zy krijghen tot 8. ende 10. ten hondert, welck zy weder bewaren, tot dat <128> die schepen van Portugael comen in September, diese betalen tot 20. ende 25. ten hondert in wisselinghe van realen van achten, als gheseyt is. Men moet dese larynen hebben om naer Cochin die peper en ander waren te coopen, want daer het beste ende profytelijckste geldt is. Daer zijn noch ander munten genaemt 2) pagodes, Venetianers ende santhones , zijnde van goudt, diese al op de selfde manieren coopen ende vercoopen, so datter veele zijn, die anders gheen handel en doen ende rijck daer met werden, principalijck die een goede hooftsomme heeft. Dese wissel gheschiedt ghemeenlijck vande gheestelijckheydt, die zy onder den duijm door andere doen beschicken sonder letsel ofte hindernisse. Nu zijnder sommige, die leven op haer renten, welcke zy hebben vanden palmboomen, daer die Indiaensche noten (cocus gheheeten) aen wassen, van welcke zy seer wel connen leven ende goet onderhout hebben, want dit die + princepaelste neeringhe is van 't land. Daer zijnder, die daghelijks crygen vrygelt + + Portugesen leven mede van elcken boom een halve pardau ofte meer, dat is soo veel als een Karolus op rente ofte incomste van gulden; men vinter, die drie ofte vier hondert ende meer boomen hebben op een hare Indische erf, diese aende Canarijns verpachten, gelijckmen by ons die beemden, weyden palm-boomen, etc. ende velden doet. Die Portugeesen en mestisen en wercken in Indien niet ofte + [43a] seer selden, dan leven al meest op die manier verhaelt; doch zijnder wel + sommighe ambachtslieden, als hoedemakers, schoenmakers, saelmakers ende + cuypers, maer hebben al meest hare slaven in haer dienste, die inde winckels Verscheyde 3) hand-wercken der slaven wercken, ende die meesters gaen lancks die straten , houden haer so mangnifijck ten dienste der als die beste; den minsten is daer soo goet als den meesten, den ghemeenen man als den adel ende rijcken, sonder eenighe onderscheydt in haer conversatie, Portugesen, ende vande ghelijcke courtosie ende ghemeenschap. Alle ander ambachten ende handwercken zijn ghemeensaemheyt der al meest Indiaensche heydenen ende ghedoopte Christenen van't landt. lieden.
1) 2)
3)
Reeds vermeld blz. 36. Pagode: een munt, inheems in Koromandel, meest van goud. De waarde varieert van ± 3 tot 6 gulden. Zie Hobson-Jobson, s.v. Pagoda, c. Voor de munt ‘Venetianer’, anders genaamd Ital. ‘zecchino’, Fransch ‘sequin’, zie Hobson-Jobson, s.v. Chick, b. ‘Santon’ is een Turksche munt. De (corrupte) lezing van het origineel is: ‘hare slaven die inde winckels wercken; ende die meesters in haer gaen lancks die straten ende dienste’.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
141 +
Niemandt en gheniet die burgerschap, previlegien ende liberteyten vande stadt + dan dieder ghetrout is ende residentie hout. Daer zijn onder haer maer twee Niemant dan aldaer ghetroude ende staten oft soorten van volck, te weten: die getrouden ende soldaten, want alle + die eenloopende ghesellen, die ‖ niet getrout en zijn, worden genoemt soldaten, residerende moghen borgers vryheden welcke den eerlijcsten naem is, diemen mach hebben; niet dat die soldaten ghenieten, ende vande eenighe obligatie hebben ofte onder tgheweldt ofte ghebiedt van eenigh vendel twee staten der lieden. ofte regiment zijn, welc in gants Indien niet gheuseert wert, dan soo haest als + <129> die Portugesen in Indien uyt Portugal comen, gaet een yegelick zijnen wech, + waert hem goet dunckt, hoe wel datse alle in Portugal opgheschreven ende in een + register getekent worden, dat jaerlijcks met die selfde schepen naer Indien Vande inschryvinghe der passegiers op Indien ende gesonden wordt, ende gheschiet op dese manier: alle die persoonen werden van de vryheyt, die zy niet aengeschreven, elck met haer namen ende toenamen, met die soldye, soo zy te min hebben, als zy in van den coningh ghenieten. Daer zijnder sommige, die hebben den tytel van Indien comen. fidalgo da caza del rey nosso senhor, dat is eelman van des coninghs huijs, 1) welcke is die eerlijckste tytel; daer zijn ander genaemt mosos fidalgos; dat is oock een eerlijcke tytel, ende zijn int gemeen edelmans kinderen, ofte deur gunste vanden coningh daer met verheven; nu zijnder noch, die ghenoemt werden cavalheiro fidalgo, dat is so veel niet als d'ander twee; dit is ooc een verheven tytel, ende is + een tytel van ridderschap, die door eenige feyten ridder gheslagen zijn. Om een + cleyne sake geryvense malcanderen daer met, want waer datse eens eenen Vande tytelen ende eere, die de passegiers tocht doen ofte van verre sien, terstont latenser van een capiteyn ofte ander eelman ridder slaen, waer op zy haer dan dapper beroemen, ende is so ghemeen, verwerven door haer ghedane reyse. datter nau een cocks jonghen ende putger en is, oft hy heeft den slagh van 't ridderschap ontfangen. Nu zijnder noch, diemen noemt mosos da camara, do numero, e do serviço, dat is des coninghs dienaers van sijn camer; sommighe zijn + van 't getal ende ander vanden dienste; dit is den eersten tytel ofte graet van eere, + waer mede men alsdan met verdiensten op meerder climt, ende die De Portugesche passegiers beroemen haer bouen-ghenoemde metter tijdt ende versoeck vercrijght, waer op haer die Portugesen meer beroemen dan op alle den rijckdom vande werelt; noch zijnder, meer van haer verworven tytel ende eer dan van die ghenaemt worden escuderos fidalgos, dat is schiltknecht; is ooc een graet haer verworven rijckdom. + 2) van eere; d'ander werden opgeschreven voor homes overados , dat +
[43b]
1) 2)
Port. ‘moço’, jonkman. Juister: ‘homens honrados.’
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
142 zijn mans met eeren, ende die slechtste ende minste sonder tytel met allen worden 1) 2) opgheschreven voor slecht soldaet, welck is het gemeen ende rapiamus volck. Dese worden een yeghelijck betaelt haer sa ‖ larijs conform haer tytelen; dese + mogen een yegelijck in zijn qualiteit ende graet (door lange diensten ofte vrome + 3) + <130> feyten , maer meest met gunste) hare tytels verhooghen, want naer hare tytels + worden hare diensten gheloont. Die Portugesen nu aldus opgheschreven Het register der wesende, die naer Indien sullen varen, wort het register vande selfde (in Indien opgheschreven Portugesen wert in Indien comende) bewaert in handen van eenen officier vanden coningh, daer toe bewaert. gheordineert, die oock alle drie jaren verandert wert, als alle ander; dese wert 4) ghenaemt schryver van 't matricola generael, ende heeft noch ander 3. ofte 4. onder-schryvers, die alle dingen schryven naer zijn bevel. Als nu in Indien die somer aen comt ende noodigh is, eenighe armada uyt te senden om eenighe tocht te doen, ofte die custe te gaen bewaren, om die coop-vaerders ende trafficantes (die ghaen en comen) te convoyeren ende te beschermen, ende te beletten die Malabaren, hare vyanden, datse niet uyt en comen + om eenighe schaden te doen, gelijckse evenwel jaerlijcks doen, soo wert dan + jeghens September (de somer beginnende) den trommel gheslaghen, wie den Custuyme ende trommelslach om coningh wil dienen op die armade te water, dat hy come op die matricola generael, 5) oorloghsvolck te water tot gheldt ontfangen , ende alsdan wert vande viçorey verordineert een opperste convoy ende andere capiteijn ende ander onder capiteynen, op elcke fuste ende galeye, so dat op die oorsaken in Indien. galeyen byde hondert mannen gheset werden, op die fusten byde dertich, luttel min ofte meer. Dese werden alle betaelt op die matricola, na hare tytels, elcke naer dat hy uyt Portugal gheregistreert comt, ende dese betalinghe gheschiet by quartels, + elcke quartel is drie maenden, te weten: den slechten soldaet seven pardauwen, + 6) 7) Tytel ende soldye der xeraffijns ghenaemt, elck pardau drie testoenen Portugalsche munte, ende soldaten. een eerlijck man negen
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7)
D.i. eenvoudig soldaat. Bij Kiliaan: ‘Rapiaemus. Miscellanea’ en ‘Raepiamus. Farrago, diversum rerum commistio.’ Thans zeggen wij ‘rapaille’, reeds Kiliaan bekend als raepalie; Popellus: sordes et faex urbis. D.i. moedige daden. Van 't Lat. ‘matricula’, register. om geld te ontvangen. Port. vervorming van Arab. ‘sjarīfī‘, of ‘asj'rafī, een dīnā of 300 reis Vgl. Hobson-Jobson, s.v. Xerafine, Xerafim. Zie verder cap. 35. Zie cap. 35.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
143 pardauwen, die moso da camera elf pardauwen, ende alsoo naer advenant, ende alsdan boven dien gaen die capiteynen de soldaten bidden ende smeeken, ende buyten hare besoldinge ende salarijs vanden coningh noch yet geven uyt haer eyghen buers, want een yegelijck soeckt die beste soldaten te hebben, ende coopen veel dingen van victualie ende provande op haer eyghen costen, om die soldaten te vrient te hebben ende wel te tracteren, ende eeten inde fusten ofte galeyen, altesamen aen een tafel, ende die capiteyn tracteert altoos de soldaten met grooter + be leeftheyt ende courtosye; anders en soudense op hem ‖ niet veel passen noch onderdanigh wesen; ende die armade uyt wesende, loopt altoos lancks die custe +<131> gints en weer, en somtijds in eenighe hauenen tot die maent April; in 't leste van + 1) dien comense weder in Goa verwinteren ende opliggen , ende alsdan is die obligatie + vande soldaten uyt, ende een yegelijck loopt zijns weeghs sonder yet meer Den winter begint ontrent April, ende dan werden de onderhoudinghe te hebben van sconinghs weghen, ende alsdan soo passeert soldaten ontslaghen van den viçorey een certificatie voor den oppersten capiteijn vande selfde armade, waerinne hy ghetuijght, hoe dat alsulcken capiteijn deur zijn bevel in des coninghs haren dienst. naem heeft uyt geweest in zijnen dienste soo veel maenden, bevrydende die custe 2) + ende zee ; ende eenige feyten gedaen hebbende, stater breedt in, ende hoe dat + hy op zijn eyghen borse ende costen heeft veel gedespendeert tot dienste van [44a] zijn majesteijt, volghens die capiteijn generael; door auctoriteyt vande selfde + certificatie passeert voort alle ander capiteynen ende soldaten elck een besonder + certificatie naer die selfde forme ende inhoudt, desgelijcks zijnder sommighe Costuyme der edelluyden, die des winters tafel houden voor alle soldaten, die daer willen comen afghedancte capiteijns eeten, waervan zy insgelijcken certificatie trecken, ende van alle watse connen ende soldaten. 3) 4) versieren , welcke certificatie zy vergaren thien, twaelf oft twintich, ende gaen daer mede met oorlof vanden viçorey naer Portugael, eysschende daer mede recompense van haren diensten naer uytwysen haerder certificatie; hier by moeten dese brenghen een certificatie vande schryver vande matricola generael vande tijdt haerder
1) 2) 3)
4)
Z.v.a. opgelegd worden, aan land liggen. In de Lat. vertaling: ‘subducentur’, Vgl. wat omtrent de schepen in den regentijd gezegd wordt in Cap. 34. Z.v.a. behoedende, beveiligende. In onze oudere taal heeft ‘versieren’ de beteekenis van ‘verzinnen, uitdenken, bedenken’, soms met ongunstige bijgedachte. Hier zal bedoeld zijn ‘van alles wat zij maar kunnen bedenken’. De bedoeling zal wel zijn: van welke certificaties zij er.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
144 +
residentie in Indien, ende hoe dat haer noyt eenighe clausula van rybalderye op haer tytel ghestelt is, desghelijcks van alle officiers, rekenmeesters, vande munitie +Maniere der paspoorten voor den soldaten, als zy ende wapenen ter oorloghe dienende, victualye ende dierghelijcke, de welcke dikcwijls de capiteynen ende soldaten, ende daer van yet schuldich blyven ofte weder na Portugael willen. 1) quade rekeninge geven , waer van terstont aentekeninghe ghestelt wert op den tytel van alsulcken persoon, die verbroocken heeft, van welcke officiers altemael moeten certificatie hebben, als datse geen clausulen van eenighe schaden aenden coningh hebben; met dese certificatie gaense naer Portugael en hebben al eenigh offitie op die memorie om te eysschen, naer dat haer qualiteijt ende dienste ghegunt + sal worden. Hebbense jemand int hof, die voor haer spreeckt, ende ‖ met brenghen + + Door gunst ten hove in om die handen te smeeren, alsdan werden haer die offitien ghegeuen, voor drie jaren, als capiteynen, factoryen, schryverschappen, rechters etc., en alle offitien Portugael comen trouwe Indische soldaten tot ende ampten van Indien, maer moetense selver gaen bedienen; sommige officien. crygense ooc wel met faveur om die te transporteeren, vercoopen, ofte met hare goede + <132> dochters in houwelijck te geven, ende alsdan wert die patente van sulcken offitie + in sconinghs cansellerye gheregistreert ende in Indien gesonden, ende moet dan + vande viçorey geconformeert werden. Dese offitien worden altoos gegunt in Meerder verhael vande 2) officien der ghetrouwe vagante van die voor hem gheprovideert zijn, ende alsdan besietmen het register, Portugesen. hoe veel datter voor hem zijn; als die haren tijdt om is, ofte by avonteuren sterven eer haren tijdt comt, alst dick gheschiet, ofte absent zijn, soo wert altoos gheprovideert die de naeste volght ende byderhand is, welcke is op 't cortste die ordinantie ende maniere van haer regieringe ende oorloghs handel belangende. Die ander regieringhe vande rechten ende justitie is als in Portugael. By dit naervolghende conterfeijtsel machmen sien die rechte straet van Goa met hare dagelijcksche handel ende vergaderinghe, diese leylon noemen, alles naer 't leven afghebeeldt.
1)
2)
Duistere wending. De bedoeling van ‘de welcke’ tot en met ‘rekeninge geven’ is waarschijnlijk: van welke dingen dikwijls de kapiteinen en soldaten iets schuldig blijven of kwade rekening geven. ‘Vagante’ kan kwalijk iets anders wezen dan een afleiding van Port. ‘vagar’ bijvorm van ‘vacar’, vaceeren. De bedoeling is dan ‘bij vacatie, wanneer de plaats van den voorgaande op de lijst openvalt.’ De Lat. vertaling is hier zeer vrij: ‘ut is cui ante tale aliquid datum sir prior quoque jure habeatur.’
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
*8
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
145
Dat 30. capittel. Vande Portugesen ende mestisen, haer huijshouden, courtosyen, trouwen ende ander ghebruijcken en manieren van Indien. 1)+
De Portugesen, mestisen ende Christenen houden eerlijck ende seer magnifijck + huijs; hebben gemeenlijck (als gheseyt is) vijf, zes, thien, twintich, sommighe De Portugesen houden + veel slaven ende meer ofte min slaven ende slavinnen tot haren dienste, een jegelijck naer zijnen slavinnen om profyten. staet ende qualiteijt, te weten: wat die getrouden aengaet, ende zijn in alle haer + [44b] dinghen in huijs seer reijnlijcken ende suyver, principalijc in haer lywaet, want + hebben alle daghen hare schoone hemden ende ander gewaet, datse aent lijf + dragen, so wel mans als vrouwen, tot die slavinnen toe, overmits de hitte van 't Nettigheyt der Portugesen ende der land. Die Portugesen worden alle int ghemeen gedient met grooter grauiteijt, slaven. sonder eenigh onderscheijdt tusschen den eedelen ofte ghemeene burgeren ende soldaten, ende in haer gaen, conversatie ende courtosye alle onder 2) + malcanderen op een manier, gaende langhs der straten seer lancsaem, ende met ‖ grooter hooghmoedigheyt en opgheblasenheydt, met een slave, die haer eenen +<133> 3) + grooten hoet ofte heuvel voor ende over 'thooft draeght om te beschutten de son ofte reghen, datse hem niet en raeckt; oock gemeenlijck inden tijt van regen +Practijcke der Portegesen om den regen hebbense eenen jonghen achter haer, die een scharlaken ofte anderen langen mantel naer draecht, om alst regent die heeren om te doen. Ende wesende voor ende sonne op straet te keeren. den middagh draecht den jongen altoos een leeren ofte fluweelen kussentgien + naer, om, inde kerck mis hoorende, daer op te knielen; laten haer oock meestendeel + het rapier van een slaef ofte jonghen naer draghen, om haer niet te swaer te De Portugesen laten vallen int gaen, ende haer graviteijt te beletten. Wanneerse malcanderen tegen haer altijt een kussen over straet na draghen. comen,
1) 2) 3)
Versta: aanzienlijk, royaal. d.i. eenzelfde. Zeer zonderling is het dat met ‘heuvel’ of ‘hoed’ bedoeld is een zonnescherm. Eenigszins begrijpelijk wordt dit, wanneer men op een bij den oorspronkelijken tekst behoorende plaat een Port. heerschap afgebeeld ziet met een zonnescherm, door een bediende hem boven 't hoofd gehouden, en boven den zonnescherm 't opschrift ‘sombreiro’. Ook bij G. da Orta, II, 374, komt ‘sombreiro’ voor in de beteekenis van zonnescherm, waarvan hij als Indisch equivalent opgeeft ‘chatri’, d.i. Skr. ‘chattra’, zonnescherm. Nu is de gewone beteekenis van ‘sombreiro’, ‘hoed’, en dit verklaart hoe V.L. aan de weinig passende vertolking met ‘hoed’ gekomen is. ‘Heuvel’ is aan Kiliaan onbekend. Het zal wel een bijvorm van of fout voor ‘keuvel’ zijn, dat wel een hoofdbedekking, maar toch geen zonnescherm aanduidt. De Lat. vertaling heeft ‘umbella’, dat zonnescherm betekent.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
146 1)
een groot stuck eerse genaken, beginnen met eenen grooten besolas manos het lijf te buygen ende die voet uyt te steken, malcanderen te groeten met die bonet ofte hoet tot by naer die eerde toe; desghelijcks inde kerke comende hebben hare stoelen alle ghereet, die haer slaven haer te vooren bereyt hebben, ende in comende + staen alle, die daer ontrent zijn, overendt, ende met die selue buyginghe doen hem + een groote reverentie; ende soo 't geschiede, dat jemandt eenige courtosye Verclaringhe, hoe haer doende was als die manier daer is, ende den gheenen, die 't gedaen wort, daer de Portugesen laten dienen. weynigh op paste, ende hem desghelijcks niet en dede, souden alleen om die + oorsake hem vervolgen ende doen zijn huijt aen stucken slaen, seggende, dat hy hem mispresen heeft, 't welcke haer om gheenen waerom te lyden en staet, want +De Portugesen wreken haer eyghen eergierigheyt. soude die grootste schande vande werelt wesen, soo zy dat niet en wreecken; ende als zy haer willen wreken van yemant, die haer eenighe onbeleeftheyt ghetoont heeft ofte eenighe ander oorsake, waer van dat het soude mogen wesen, so vergaderen zy thien ofte twelf haerder vrienden, bekenden ofte speelghenooten, ende nemen den geenen waer, daer zy 't op gemunt hebben, ende slaen hem soo + langhe, datse hem voor doot ofte weynigh min laten liggen, ofte doen hem alsoo + 2) + Onbermhertighe straffe deurstrijcken door haer slaven; ende dit hou ‖ dense voor een groote eere ende 3) der eergierigheyt. vromicheydt , datse haer so weten te wreken, waer van zy haer wel dorven + <134> openbaerlijck beroemen; ende alsse hem niet en begeeren te dooden, doense 4) hem wel dapper een dichte ende morwe huijt cloppen met een dick riet, ghelijck een mans been, diemen noemt bambus, soo dat hy daer met voor acht ende meer daghen ghenoech heeft, ja latense dickwils alsoo voor doot liggen, 'twelcke hare dagelijcse neringhe ende ghebruyck is, sonder dat daer yet meer wert naer ghetaelt + noch om ghesien. Ooc gebruijcken zy lange sackskens, met sant ghevulf, waermede zy malcanderen die lendenen in morselen slaen, ende gants lam ende ghebroken +Langhe sacxcens, vol + sant ghevult, voor slaende leden maken. gebruijct. Als jemandt een ander in zijn huijs gaet visiteren ofte besoecken, al ist schoon, kluppels + [45a] dat den ghevisiteerden een vande principaelste eeldom is, ende die visiteerder een slecht soldaet ofte ander
1) 2) 3) 4)
Beso las manos, Spaans voor: ik kus (u) de handen. Uit het verband is op te maken dat met ‘deurstrijcken’ is bedoeld ‘afranselen’. Kiliaan kent het woord niet in dezen zin; in de Lat. vertaling ontbreekt de geheele zinsnede. D.i. manhaftigheid. Onduidelijk. Is de bedoelde volgorde misschien: dapper ende dichte een?
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
147 +
quidam, so is de usantie, dat den gevisiteerden compt beneden aende deure met die bonet inde hant, met een groote beleeftheyt ende eerbiedinge, ontfangt den +Manieren vande visiteringhe der geenen, die hem comt besoecken, ende gheleijt hem also voorheen tot op die zale ofte camer van zijn huijs, daer hy hem spreecken wil, ende presenteert hem visiteringhe der huysen. + eenen leynstoel om te sitten, aleer hy seluer gaet sitten, ende alsdan vraecht hy hem, wat zijn begheerte is, ende hare reden voleyndt hebbende, gaet hem weder +Noch vande eergierigheyt der geleyen tot aen die duere met die selfde courtosye ende eerbiedinge met een besolas manos achter aen; ende soo't sake waer, dat hy soo niet en dede, ende Portugesen. 1) hem int sitten presenteerden eenen cleynen stoel sonder leyn , te weten minder ofte verachter als die hy voor zijn selven neemt, souden hem die visiteerder qualick te vreden houden ende voor een groote verachtinghe, ende soecken alle middelen om dese injurie op den selfden te wreken. Wanneer zy hare bruyloften houden ende trouwen, het zy wie dat het mach wesen, die eenich vermoghen heeft, niemant uytghesondert, soo vergaren alle die vrienden, gebueren ende bekende te peert; die geen peerden en hebben, maken dat zyse leenen; zijn seer costelijck toebereijdt, tot vijftigh ofte hondert toe, meer ofte min, naer dat die persoon is, ende ryden soo altesamen in goeder ordinantie naer die kercke, met hare dienaren ende hoeden voor de son, die vrienden ende gheleyders voor aen, ende int laetste ghelidt comt den bruygom tusschen twee, die zy ghevaders + noemen, ende daer naer volght die bruyt, die ghedra ‖ ghen wert tusschen twee + 2) + <135> commeres , alle drie elc in haer pallamkijn, wel ende op't alder costelijckste + toegemaeckt, ende daer naer volgen die slauen ende slavinnen, die achter aen Heerlijcke vercieringhen der bruyloften met loopen gelijck die jaght-honden, ende aldus aende kercke comende, ende ghetroudt zijnde nae die usantien ende ceremonien van die Roomsche kercke, paertvolck. werden weder inde selfde ordinantie naer huijs ghebracht, ende by huijs comende, liggen die ghebueren ende naeste vrienden inde vensters op rijcke Indiaensche + tapetten ende begieten die bruydt ende bruygom int voorby passeren met rooswater ende ander welrieckende gedistileerde wateren, ende met roosen, suijcker-erten +Costelijcke bancketten ende confecturen ofte koren, ende hebben int ghemeen die yet wat vande staet ende ghespel etc. tot vercieringhe der is hare slaven, die op die schalbruyloften.
1) 2)
leuning. Dit is een Fransche, niet een Port. vorm. Ook het eenige regels verder volgende ‘comperos’ is Fransch met een Port. uitgang. Het Port. woord is ‘compadre’.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
148 meyen en trompetten een lieflijcke melodye maken, dat een lust om hooren is. Ende by't huijs comende, daerse woonen, soo nemen die bruijt ende bruygom met een nyghen ende buyghen ende groote reverentie oorlof van al die haer gheacompangieert hebben, die alle rontom te peerde staen byde deur, ende soo gaen die bruijt, bruydegom ende die comeres boven inde venster sitten met grooter + graviteyt, ende dan beginnen die haer gheleijt hebben tot de getroude eere een + voor een eenen loop ofte run te doen, beginnende die gevaders ofte comperos Courtosie ende vereeringhen der bruijt, als aldereerst, ende daer naer die anderen also vervolghende, tot twee ofte drie malen toe, ende dit altoos met een gheduerighe musijcke van schalmeyen, diese oock van bruijts gastmael in Indien seer gemeen hebben, want die van eenigh vermoghen is, heefter altoos etc. van hem selven in huijs. Dit volendt wesende passeren alle voorby't venster, daer + de bruijdt ende bruygom sitten, met een reverentie, ende gaen deur, behalven die ghevader ofte comperos, die gaen boven byde bruijdt ende bruygom, haer gheluck +[45b] 1) biedende, dan werden sommige confectueren ende masapeynen voorgedient, om eens water op te drincken, ende naer sommighe courtoysie, diese die nieu ghehouden toe wenschen, gaen wech, ende blyven alleenlijck drie ofte vier vande naeste vrienden, alwaer een maeltijt bereijdt is, weynigh van spyse, maer costelijck, de welcke zy metten lichten overslaen, met weynigh remoer, ende springen daer naer terstondt mette bruijdt te bedde, sonder eenige ander ceremonien ofte oncosten, waermede die bruyloft volendt ende uyt is. 'Tgheschiet dickwils wel, datse al met malcanderen te bedt zijn een paer uren voor der sonnen onderganck, want en hebben die pacientie niet, so langhe te beyden als in dese landen. + + Wanneermen ‖ een kint sal doopen, wort op die selfde manier gheleijdt naer + 2) Manieren der der kercke met peerden, ende op't leste ghelidt comt die peter alleen, ende daer kinderdoopinghen. naer volghende twee knechts te voet, den eenen met een groot silvere ofte + <136> vergulde becken vol broots, gebacken ghelijck krakelinghen, diemen in Portugal 3) + rosquilhos noemt, ende int midden een groote wasse keerse, vergult ende fray + toegemaeckt, ende met sommige goude ofte silvere penningen doorsteken, tot Vergulde wasse keerse op kinderdoopinghe, ende een offer voor die pastoor, die 't kint doopen sal, ende voorts bedeckt ende ander ceremonien. bestroyt met roosen; den
1) 2) 3)
Versta: confituren en marsepijnen. In verband met het vervolg zeker bedoeld: eerste. Port. rosquilho = rosquilha: hard, droog, ringvormig gebak.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
149 anderen draeght een groot ende verheven silveren ofte vergulden soudtvat inde een handt ende een lampet van't selfde stof inde ander hand, elc met rijcke ende costelijcke dwalen ofte handtdoecken op die schouderen hangen; daer naer volghen twee palamkijns; inde eene sidt die comere ende inde ander die vroedvrouwe met het kint, bedeckt met een costelijck cleedt ofte mantelken, die daer expresselijck toe gemaeckt werden, ende also die ceremonien vande doop inde kercke voleynt wesende, wort weder nae huijs gebraght met die selfde ordinantie; ende 'thuijs comende hebben die selfde manier van musijck van schalmeyen, runnen ende loopen met die peerden voorby't venster, daer die comere sit, met die selfde ceremonien als boven vande bruyloft. Dit is die maniere, usantien ende ghebruijcke vande ghetroude ende die gene, die huijs ende familie hebben. + Maer wat die soldaten, dat ongetrouden zijn, is belangende, varen des somers + op de armado te water; ende inde steden ende op't land wesende houden haer Ghewoonte der alle int gemeen seer mangnifijck, ende gaen alle met grooter graviteijt lancks der ongehoude soldaten. straten, wel ghetracteert met haer slaven ofte gehuerden, die haer den hoet voor de son ofte regen naer ende over 'thooft dragen; want men vint vande Indianen, die haer daer toe verhueren voor den gheheelen dagh voor 25. basarucos, dat is soo + veel als twee stuyvers ofte een stooter, voor de gene, die gheen slaven en hebben + ofte daer toe niet en willen gebruijcken. Die soldaten houden int gemeen met Indianen verhueren haer om den Portugesen haer thien of twaelven huijs, alwaer zy onder haer hebben een slaef ofte gehuert soldaten op straet en in Indiaen ofte twee, die haer dienen, ende die hemden ende cleederen wassen, huysen te dienen. ende hebben een stoel vier ofte vijf met een tafel, ende elck een bedt. Haren cost is rijs, in water ghesoden, met wat ghesouten visch ofte ander toesausen van + + cleijn valeur, sonder ‖ broodt, ende claer fonteijn-water tot haren dranck, waermede + + <137> zy wel te vreden zijn. Wat haer cleedinghe aengaet, hebben onder haer allen + [46a] altemets een goet habijt ofte twee van zijde, ghelijckt daer 'tghebruijck is, ende + Ghewoonlijcke spyse als d'een uytgaet, blyven d'ander in huijs sitten, want in huijs en heeftmen gheen ende habyten der cleederen van doen, ende sitten alle, het zy wie dat het ooc is, alleenlijck int + hemdt ende lynen bocxsen aen, ende voorts bloot door die groote hitte, want al soldaten. gaetmen twintichmael op eenen dach uyt, soo salmen hem soo veel mael cleeden, +Binnenshuys gaetmen int hemt, maer uytgaende ende elcken mael weder ontcleeden, alsomen 'thuijs comt. Sommige soldaten trecktmen clederen aen. hebben eenighe edelmannen ofte capiteynen, die haer altemets wat gelts by
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
150 +
leggen om haer te cleeden, om datse wederom, alst tijt is, bereijt soude wesen, met haer te gaen inde armada des somers, ende ooc om haer te vrient te hebben, +De capiteyns by nacht ende ander tyden haer te geleyden ofte haer te helpen wreken, alsser ghebruijcken middelen om den soldaten te vrient te eenighe injurie ofte leet gheschiet is, ghelijck verhaelt is, want die in Indien die 1) meeste soldaten te vrient heeft, is de meeste ontsien ende bevreest ; in somma, houden. datse haer op dese manier altesamen eerlijck onderhouden sonder onderscheyt daer aen te sien vande beste van't landt. Veel ende meest hebben hare principale assistentie ende onderhoudt vande getroude vrouwen vande ander Portugesen ende mestisen, ende oock Indiaensche Christenen, die altoos goede uytreijckinghe + ende handtgiften doen, om hare boose begeerten ende onkuijsheyt te versaden, + 'twelck zy int heymelijck genoegh weten by te brengen. Daer zijnder ooc, die Van hoererye der ghehoude vrouwen. haer generen, die eenige faveur van vrienden hebben, met hier ende daer te trecken met eenighe traffijcke ende handelinge van coopmanschappen, welckmen 2) chatijns noemt. Dese verworpen 'toffitie van soldaetschap, inde armades te varen ende den coningh te dienen, want, als gheseijt is, daer niemant toe ghedwonghen wert, al comense int register van Portugael. Niet jeghenstaende behouden evenwel + den naem van soldaet so langhe alsse eenloopent ende niet ghetrout en zijn. Die + soldaten begeuen haer hedensdaeghs meer tot chatijnen ende coophandel te Soldaten begheven haer dryven dan om den coningh te dienen in zijn armeyen, oorsake dat die capiteynen wel tot coophandelingen. ende edelluyden beginnen te verslappen, die soldaten goet te doen, voor datse in 3) ++ voorighe tyden pleghen te doen . Desghe ‖ lijcks soecken alle meest haer tot + rusten ende wellusten te begeven, waer om haer so zy't connen te weech <138> + brenghen liever tot handelinge begheven, van d'een plaets op d'ander te trecken Cleijn onderhout ende ende te trouwen ende neder te slaen, eensdeels dat die diensten weinigh betaelt quade betalinghe is de worden aende slechte soldaten, om dat, wanneerse al hebben thien ofte twintich oorsake, dat de soldaten 4) haer tot coophandel certificatie van haren tijt ende diensten gedaen, so en hebbense die begheven.
1) 2)
3)
4)
Versta: gevreesd. Dit woord is een Port. wijziging van Malayālam ‘chetti’, Tamîl ‘s'etti’, lid van den koopmansstand. Bij Hollandsche schrijvers, zooals Rogerius ‘sitty’, Valentijn ‘sitti’. Het is oorspronkelijk Sanskrit ‘çreṣṭhī (stam ‘çreşţhin’), gildemeester, voornaam koopman. Deze zinsnede is niet in orde. Er moest staan: ‘minder dan ze in voorighe tyden plachten te doen.’ De Engelse vertaling (dl. I. p. 202) heeft: ‘in doing good unto them, as in times past they used to doe’. Versta: certificatiën.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
151 macht niet om die reijs nae Portugael te doen, ende eenige presenten met te nemen om aldaer te schencken, want sonder dat zy niet veel gehoort noch gesien en zijn, ende oock alse al schoon eenigh offitie ofte ampt naer hare qualiteijt vercreghen hebben, soo loopt het so langh aen, al eer den tijt comt, dat zyse moghen bedienen, datter soo veel naer een offitie ofte ampt staen, ende d'een naer d'ander + gheprovideert wert, dat dickwils den tijt met het leven voleyndt, al eer den dach + verschijnt, dat zy een beurt cryghen; ten anderen die verdigheyt vande wech De onwilligheyt der ende perijckel vande langduerighe zee-vaert doet menigh in Indien blyven, ende soldaten is oorsaeck, dat nu weynigh landen hem aldaer te gheneren, soo hem dat beste eerst voorder handt comt. + Om alle dese oorsaken en wert altans in Indien die oorloghe soo vierigh niet geconquesteert werden. + gedreven noch nieuwe landen gheconquesteert ende ontdeckt alst wel inden [46b] eersten geschieden, die doen alleenlijck streden om prijs ende eere te verwerven ende goede fame na te laten; maer nu ter tijt zijnse al om rapen uyt, so wel die viçoreys, regierders als alle d' ander, ja tot die geestelickheyt toe, en wordt weynigh gepast op 't gemeene landts welvaert ende des coninghs dienst, dan alleenlijck hare + particulaire jnteressen, ende maken hare rekeninghe, dat zy daer maer drie jaren elck in haer ampt zijn, waerom expresselijck segghen, niet te willen verbeteren, +Eygen-baet is oorsaeck dat andere voor haer niet gedaen en hebben, laet sorghen die naer comen, wnat van faemsoeckinghe in sconings diensten te die coningh haer sulcke ampten ghegeven heeft om haer diensten te betalen, en niet om 'tlandts profijt te voorderen; daerom en werter tegenwoordigh in Indien vergeten. + niet meer gewonnen noch ontdect, maer eer verliesense altemets hier en daer een plaets; hebben genoegh te doen, datse behouden en beschermen, datse besitten +Verslappinge des ende van lange jaren in haer gewelt hebben, ende datse die custe ende zeevaert ghetrouwen dienst doet haest weder verliesen, dat schoon houden, hoe wel datter menigh coopman moet het zijn verliesen, aleer ghewonnen is. een jaer ten eynde gaet, door de onveylighheydt vande zee ende onachtsaemheydt vande Portugesen ende hare regieringhe, ende is te beduchten, dat het alle daeghs sal verargeren, alsmen openbaerlijck mach speuren, daer op lettende, waermede ghenoegh verhaelt zijn de manieren der Indische Portugesen + ende hare usantien van oorloghe, die zy al te water plegen, ‖ want te lande canmen + niet reysen, overmits die verscheyde coninghrijcken ende natien van volcken, [139] die onder malcanderen altoos oneens zijn, ende sommighe vrienden ende ander vyanden vande Portugesen.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
152 Want die Portugesen hebben alleenlijc sommige plaetsen, steden en fortressen met haer havens, op die zee-kant gelegen, sonder yet binnen het land jnnewaerts te hebben, als wy inde beschryvinghe vande custe verclaert hebben. + By dese naervolghende figuere machmen sien, hoe die Portugesen, ghetrouden en soldaten, in Indien langs der straten gaen, desghelijcks hoe dat zy te peerde +De Portugesen hebben ryden, niet alleenlijck die edelluyden, maer elck een, die eenige macht heeft, een sommighe fortressen op peert t'onderhouden, so coopman als ambachtsman, wie dat die zijn, ende hoe de zeecant, maer weynich + binnenslands. datser laten draghen inde pallamkijns over die straten ende deur de stadt, alst haer niet en lust, te peert te ryden ofte te voet te gaen; oock soo machmen sien +Het bystaende conterfeijtsel verthoont der het fatsoen vande fusten, daerse met ten oorlogh te water varen, die welcke Portegesen manieren. haere vyanden die Malabaren oock ghebruijcken, want anders geen schuyten noch schepen en hebben; doender groot quaet met, zijn seer licht, so wel te seylen als te roeyen; men ghebruijcktse oock tot coopvaerdye, om die bequaemheydt, daer mede over wegh te comen.
Dat 31. capittel. Vande manieren ende usantien der Portugaloysers ende mestisen vrouwen in Indien. +
Die Portugesen, mestisen ofte Christenen vrouwen in Indien sietmen seer weynigh, + want sitten meestendeel verborgen in huijs, ende en gaen niet uyt dan seer Portugesche vrouwen comen weynigh op straet, selden, alsse te kercken gaen ofte malcanderen gaen visiteeren, 'twelck noch + seer selden gheschiet; ende daerenboven alsse uytgaen worden noch seer wel ende ter kercken comende bewaert, want worden ghedraghen in een pallamkijn, met een cleedt ofte matte werdense seer curieus ende bedecktelijck bedeckt, soo datmense in gheenderley manier sien en can. Wannerse ter kercken ghedraghen. gaen ofte eenige visitatie doen, hebben seer costelijcke cleederen aen ende + [47a] 1) gouwe braselettes ende manilias aen haer armen, ende costelijcke ghesteenten 2) ende peerlen; aen haer ooren hanghen riemen vol juweelen ende cleynodien; die + cleeren van damast, fluweel ende brocado, want die zyde is het slechste, datmen + + Vander Christenen ‖ draghen mach. In haer huysen alle int gemeen gaen met blooten hayre ende 3) vrouwen pronckery ende ontdeckten hoofden met een hemdeken, genaemt baju , 't welck haer comt kleedinghe. + <140>
1) 2) 3)
Port. manilhas: armringen. hangers? Maleisch badju, waaraan ook ons ‘baadje’ ontleend is: Jav. wadju, Oudjav. wadju is zoowel rok als wambuis (synoniem kulambi, Jav. klambi, enz.)
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
*9
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
*10
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
*11
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
*12
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
153 tot over den navel, ende is soo fijn, datmender het geheele lijf door siet; ende vande navel nederwaerts draghen maer eenen geschilderden doeck, drie ofte viermaels om 't lijf gesmeten. Dese doecken zijn seer fray gemaect, ende sommighe costelijck met alle figueren ende loof-werck van diversche coleuren; voorts is die reste van 't lijf bloot, sonder yet aende beenen noch voeten te dragen, dan met de bloote voeten inde muylen ofte pantoffelen, gelijck ooc de mans desgelijcks. Dese dracht hebbense altoos int huijs, out ende jonck, rijck ende arm, niemant uytghesondert, want zy niet uyt en gaen dan selden, ende dat bedeckt ende gedraghen, ende wat datter buytenshuijs van doen is, dat beschicken die slaven ende slavinnen. Die vrouwen en eeten gheen broodt ofte seer selden, noch oock die slaven noch slavinnen; niet datse sulcks laten om die dierte, want isser ghenoegh ende in grooter abondantie, dan zijn so gewent op het rijs te eeten, dat zy selfs ander niet en + begeren, 'twelck zy koken met water, ende eetent met eenige gesouten visch ofte + 1) Weynigh broodt, dan een ghesouten fruijt ghenaemt mangas , of met eenige anderen compost van 2) 3) rijs-broodt ghegheten, visch ende vleysch , gemaeckt met sop , dat zyder op gieten, ende alsdan eetent ende hoemen dat bruijckt. mette hand, wantmen daer gheen dingh met lepelen en eet, en soo zy 't jemandt + saghen doen, soudender met spotten. Desgelijcks wanneer zy drincken, hebben + een manier van potgiens, gemaeckt van swarte aerde, zijn seer fijn ende dun, Met lepelen te eeten wert spottelick gehouden. op die manier vande pullen, diemen by ons ghebruijckt om die bloemen in te setten, ende binnen inden hals is een schildeken vol gaetgiens. Dit cruijcxken wort 4) + ghenaemt gorgoletta , om dieswille, dat, alsmen wil drincken, soo houtment om + hoogh om niet aende mont te raken, ende alsdan comt het water door de Fatsoen der gaetgiens, die binnen inden hals int schildeken staen, ende loopen al gorgelende drinckpotkens ende vande inde mont sonder een druppel te storten, 'twelcke zy doen door groote reynigheyt, curieusheyt in 't drincken, + om dat niemandt het aende mont souden setten; ende wanneer daer ‖ jemand etc. + eerst nieu van Portugael comt, ende wil dan beginnen te drincken op <141>
1) 2) 3) 4)
D.i. ingelegde vrucht van mangga's. Bedoeld zeker wat men in Indonesië ‘sambal’ noemt. Dit is wat de Engelschen noemen ‘Mulligatawny’, een verbastering van Tamil ‘Milagu-taṇṇīr’, peperwater. Dit Port. woord is overgenomen o.a. in ettelijke talen van den Indischen Archipel; bijv. Saleijersch ‘gorigaleta’, Mak. en Bug. ‘guleta’. Het komt bij Hollandsche schrijvers der 16e en 17e eeuw meermalen voor als ‘gorgelette’. Zie voorts Hobson-Jobson, s.v. Goglet, Guglet.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
154 haer manier, als voorseijt is, ende door die onghewoonte hem bestort, hebben dan 1) een groot playsier ende belacchen hem ende heeten hem reynol , welcke is een spots wyse naem van die eerst nieu uyt Portugael comen ende haer noch niet en weten met die graviteijt ende andere ceremonien te houden op die Indiaensche + manier, ende worden int eerste seer nageroepen, lancks der straten gaende, tot + dat zy door gewoonheyt die Indiaensche manieren aen wennen, daer zy haer Groot ieloersheyt der mannen over haer wonder wel terstont weten toe te begheven. Die mans zijn seer jaloers van hare vrouwen, want en sullen gheen ander mans vrouwen ende dochteren. persoonen in hare huysen brengen, hoe goeden vrient dat hy soude mogen wesen, + die zijn vrouwen ofte dochteren soude mogen sien, ten ware eenige compere ofte andere getroude met zijn vrouwe in geselschap, en datse alsoo metten anderen +[47b] yewers op een speelhuijs ofte elders gaen vermaken ende verlusten, altoos wel + omringt met hare slaven ende slavinnen tot een bewaernisse ende dienste. Soo + jemandt aen die deure quam vragen naer den man, soo loopen die vrouwen Geen manspersonen ende dochteren terstont binnen ende verberghen haer, ende alsdan blijft die man boven 15 jaren, al warent ooc eyghen kinders, alleen om die van buyten bescheijt te doen; oock soo en laten zy gheen mans moghen woonen in persoon, het zy hoe naer maechtschap die soude moghen wesen, die over die vijfthien jaren passeert, in huijs woonen, daer vrouwen en dochteren zijn, alwaert huysen, daer vrouwen ofte dochters zijn. hare eygen sonen, of hebben yewers beneden of besyden het huijs eenighe camers ofte huysen, daerse woonen ende byde vrouwen niet comen en moghen, ende al daer sendense haer eeten ende nootdruft, want is dickwijls geschiet, datmen + die neef heeft gevonden by zijn ooms huijsvrouwe, ende den broeder byde broeders huijsvrouwe, ja den broeder by zijn suster, welcke icker sommighe ghekent hebbe, +Onbetaemlijcke luxurie ende onkuijsheden der die op sulcke feyten bevonden zijn, ende die vrouwen met de selfden van haer eygen mans also zijn omgebracht. Die vrouwen zijn uyter maten luxurieus ende ghehoude vrouwen, etc. onkuijsch, want men vinter seer weynigh, al hebbense ghetroude mans, ofte zy hebben daerenboven noch een ofte twee van diemen noemt soldaten, daerse met boeleren. Om dat te weeghe te brengen soecken alle practijcken ende listigheyt, deur beschickinge van hare slavinnen ende coppelerssen by nacht ende ontyden over mueren, hecken ende daecken,
1)
Onder reinol verstaat men een Portugees uit Europa, in het bijzonder een pas aangekomene, nog onkundig van plaatselijke gebruiken. Het woord beantwoordt geheel aan Indisch-Nederlands baar. Geraakt thans in onbruik.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
155 +
1)
hoe seer datse ommers ‖ bewaert zijn. Ooc hebben zy een cruijt, ghenaemt dutroa , + 'twelcke heeft een saet, het sap daer van uytghestooten doen zy yeuwers in, <142> + ende gheuen 't hare mans t'eeten ofte te drincken, ende terstondt wort den man + al of hy half uyt zijn sinnen ende sonder ghevoelen waer, ofte geheel sot, al List der vrouwen om hare oncuysheyt te volbringhen lacchende, ofte neemt hem somtijts slapende, gants ende al ghelijck een doot door een slaepdranck, lichaem, in somma dat zy in zijn presentie mach doen al wat zy wil, ende met diese hare eyghen mans haren boel haren wellust pleghen, sonder datter die man eenige kennisse af draecht. Dit soude hem alsoo dueren 24. uren lanck, maer wanneer zy hem zijn ingeven. voeten met cout water wasschen, comt weder tot zijn selven, ende weet nieuwers af, want meent, dat hy gheslapen heeft. Annotatio D. Palud. 2) Dutroa, van sommige tatula geheeten, van andere datura ; op Spaensch 3) 4) 5) burla dora , op duytsch Igel kolben ; in Malaba vnmata caya; in Canara 6) 7) daturo, op Arabisch marana , van die Persianen ende Turcken datula . Die beschryvinge van dit cruijt ende dese vruchten, leest die herbaristen: 8) So jemand een halve draghme van dit zaet in krijght, blijft voor een tijt zijn sinnen berooft met een gestadigh lacchen, &c. Daer wert oock menighen man vergeven van hare vrouwen, alsse hem maer moede + zijn, want weten te maken een vergift ofte fenijn, het welcke sal den persoon, diese 't in gheven, dooden op die ure, datse willen ende 'tfenijn daer naer bereijt hebben; +Vrouwen vergiftigen hare 9) mannen, etc. zy makent dat het ses jaren een int lijf can dueren sonder yet te
1)
2)
3) 4) 5) 6) 7) 8) 9)
D.i. Sanskrit ‘dhattūra’, Datura alba. Een bijvorm is ‘dhustura’, waarvan een. Prakṛtwijziging ‘dhuttura’ moet geluid hebben; dat verklaart V.L.'s dutroa. Vgl. Hobson-Jobson s.v. Datura (Zie ook noot 2.) De Engelse vertaling (I p. 210) heeft i.p.v. tatula: ‘Tacula’, waarachter in noot 2: ‘Tatula is the Turkish corruption of dhatura, through Persian; dhattûra or dhustûra being the Sanskrit and Indian name, though this seems to be a foreign word. Tacula is a misprint for Tatula.’ D.i. Burladora, Port. en Spaansche afleiding van ‘burlar’, voor den gek houden. Gevallen van 't misbruik vermeldt ook G. da Orta, I, 295. Bedoeld Hoogd. ‘Igelskolbe’, anders genaamd ‘Stechapfel.’ Drukfout voor ‘Malabar’. ‘Vnmatâ’ is blijkbaar Sanskrit ‘unmatta’, verdwaasd, dol; in het Tamil en Malayālam heet de Datura ‘unmattakkāy’; ‘kāy’, vrucht. De Arabische naam is ‘Djauz masal’. Het zgn. Perzisch en Turksch ‘datula’ niets anders dan een verbastering van 't Indische woord. (Zie ook noot 2). drachme, een Grieks gewicht. Bedoeling: aaneen?
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
156 beschadighen, ende als die ure ghenaeckt, daer zy 'top ghemaeckt hebben, sal daer met deurgaen sonder een half ure te faelgieren; makent van een, twee, drie + jaren, maenden ende dagen, ghelijck 't haer inde fantasie comt, gelijck ik 't aen + + [48a] veel ghesien hebbe, ende daer seer gemeen is. Ooc ‖ wordender veel vrouwen + + Mans dooden haer van haer eygen mans omghebracht en ghedoot; wanneer zy haer in overspel eyghen vrouwen om vinden ofte daer maer suspitie ende vermoeden af hebben, soo steekense haer jalosie. die keel af, en gheven drie oft vier ghetuyghen, datter vreemde mans by nacht + <143> en ontyden ofte by daegh in hare huysen gecomen zijn by haar vrouwen ofte yewers elders, hoe dattet soude moghen wesen, waer mede terstont weder vry ende vranck zijn naer die wetten ende loyen van Spaengien ende Portugael, ende moghen terstont weder een ander trouwen, alle het welcke niet en helpt om haer bevreest te maken ende hare onkuijsheyt af te breken, doch wordender jaerlicks ontallijcke also omghebracht van haer eygen mans, ende is so gemeen, datmender + gants gheen verwonderinghe af en maeckt, door de ghewoonheyt. Die vrouwen + segghen oock plat uyt, datter geen beter doot en is als also te sterven, want De vrouwen achtent een segghen, datse also door liefde ghesacrificeert worden, dat haer dunckt eerlijck sacrificie, van haer eyghen mans ghedoot te worden. te wesen. Die vrouwen zijn in 't gemeen van natueren seer reijn ende puntich, so wel in haer huysen als aen hare persoonen ende lijf; want boven dien, dat het dagelijcks al schoon is, watse aen 't lijf draghen, soo hebbense noch voor een ghebruijck, haer + alle daeghs vande hoofde tot de voeten 'tgheheele lijf te wassen, ende dicwils + tweemaels, des smorgens ende snamiddaeghs; ende soo menighmael als zy Seltsame ceremonien van uytwendighe haer ghevoech doen ofte water maken, ofte excessie hebben met hare mans, reynigheyt jegens groote sullen elcke reyse haer weder wassen, al waert ooc 100 mael op eenen dagh onkuijsheyt. ende nacht. Zijn van weynich werkcen, ende seer gheneghen tot welrieckende + kruyderen, oock tot die perfuymen, wieroocken, ende haer over 't lijf ende aen 't + 1) Genegenheyt der voorhooft te smeren met welrieckende sandalen ende ander diergelijcken houten, vrouwen tot welriekende diese daertoe met water aen stucken malen ofte wryven. Ooc gaense eenen perfumen ende ander 2) gheheelen dagh knauwen bladeren, diemen heet bettele , met kalk ende een soete cruyden etc.
1) 2)
sandelhout. Betel is ontleend aan 't Malay. ‘veṭṭila’, Tam: ‘veṭṭilei’, eig. beteekenende ‘'t blad alleen’. In Indonesië is het minder gebruikelijk dan ‘sirih’. Voor meer bijzonderheden over Betel zie men Hobson-Jobson, s.v. Betel en de daar aangehaalde schrijvers.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
157 1)
fruijt ghenaemt arrequa , waervan wy op een ander sullen tracteren by de fruyten ende speceryen. Dese arequa is sommige so sterck, datmender by naest gheheel droncken af wert ende gants ginder en weer suyselden, hoe wel in 't aensien ende ooc in smaeck by naer hout ofte wortel ghelijck is. Dese drie dinghen sittense eenen gheheelen dag en knouwen, ghelijck die ossen ende koyen erkauwen; swelgen het sop daer van in ende spouwen die rest uyt, waermede de mont so roodt ende swart + maken, ‖ dat het voor die't niet ghewoon en is een walch om sien is, alle het welcke + met het wassen, wieroocken, smeeren mette sandalen, hebben gheerft vande <144> + Indiaensche heydenen, die alle dat selfde in manier ende ghebruijck hebben + van oude tyden af tot noch toe; segghen, dat het die tanden conserveert ende Remedien om de tanden, goet hout, dienstigh voor die mage ende teghen stinckende asem ende mont, in maghe ende asem suyver te bewaren. somma dat zy't soo ghewent zijn te kauwen, dat waer datse gaen ofte staen moeten altoos dese bladeren met haer toebehoort by haer hebben; ende die slavinnen desgelijcks gaen't altoos over die strate kauwen, waer datse gaen, jae zijn daer toe so gewent, dat zy haer laten duncken sonder dat niet te moghen leven; + want haer gemeen werck is, eenen geheelen dagh te sitten, als de man uyt is, achter die mat, die voor't venster hanght, altoos met het bettele te kauwen, ende +[48b] sien passeren het volck op die straet sonder ghesien te worden, dan alsser yemandt passeert, die haer aenstaet ende eens een ghesicht willen geven, dout + die matte op, waer mede zy den voorby passeerder een groot faveur doet, ende + met dusdanighe verthooninge ende ooghspreken maken hare beginsels van Practijcken ende list der vrouwen om de jonghe vryagie, welcke zy daer nae met die slavinnen ten effecte brenghen, daer zy duyvelsche listigheden toe weten te vinden, want nacht en dagh anders nieuwers gesellen aen te halen. op practiseren ende gantselick haer werck daer af maken; ende om die natuere daer toe te stercken ende die vierighe begheerten te meer te verwecken, eeten ooc meest dese bettele, arecca ende kalck, ja hebbent snachts by haer bedde staen; + ende behalven dien soo etense hande vol giroff-naghelen, peper, genghber ende + 2) Die vrouwen eeten een gebackte specie, ghenaemt cachunde , die van alle specereye ende heete verscheyden dinghen om kruyderen te samen gemenct zijn, ende andere dierghelijcke specien, alles om haer lusten te verwecken. die luxurie te vermeerderen.
1) 2)
Areka is Malay. ‘aḍakka’, Tam. ‘aḍeikkāy’, betelnoot, die in 't Maleisch heet ‘pinang’. D.i., kāchchuṇḍi" uit Malay., Tamil, Kanareesch ‘kāchu’, Maleisch ‘katju’ Acacia Catechu, en Tam. ‘uṇḍi’, wat men eet, kauwt. In Winslow's Wdb. wordt opgegeven ‘kāychchuṇḍî’ en verklaard als: ‘The juice of young betel-nuts inspissated by boiling, and then dried.’ Dit is onjuist: niet het sap van betelnoten, maar van de Acacia Catechu heet ‘kāchchuṇḍi’, niet ‘kaychchuṇḍi’. In 't Spaansch ‘cachunde’ Zie voorts Hobson-Jobson, s.v. Catechu.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
158 Annotatio D. Palud. Cachunde is nae mijn opinie ghemaect uyt die specien galiae moscatae met sap van soet-hout, zijn swarte koecxkens, daer sekere characteren op staen; inden eersten seer bitter van smaeck, eyndtlicken seer lieflijcken ende soet, het hert en die maghe sterckende, ende eenen lieffelijcken asem ghevende.‖ 1)
+
Ende en latende niet alleen genoegen, dat voor haer alleenlijck te gebruijcken, + maer doen noch daerenboven die mans duysent dierghelijcke cruyderen in <145> nemen, willens ofte onwetens, om hare wellusten een versadinge te gheven, dat haer evenwel met gheen dingh ter werelt can versaden. Zijn oock seer genegen, in eenige cisternen ofte baden hare recreatie nemende met swemmen, datse + gemeenlijck alle seer wel weten te doen, want daer zijnder .seer weynigh oft sy + souden een goede revier van een half mijl over swemmen, waer mede van de Vrouwen geneghen ende constigh int swemmen vrouwen genoegh is, ende willen in ander dingen voortvaren. Die figueren ende afbeeldinge, om die te beter te verstaen, machmen sien hier naer, alwaer staen de vrouwen cleedinge, alsse inde kercken ofte uyt gaen, soo wel van die jonghe dochters als van die ghehouden ende weduwen, diemen elck in haer dracht mach onderscheyden, oock ghelijck alsse in huijs zijn, met het schoteltgien met bettele inde handt, hare daghelijckse eerkauwinghe, oock hoemense over die straten inde pallamkijns draecht, met hare slavinnen voor, achter en bezyden + loopende, oock ghelijckse bynachten met hare mannen en slaven gaen eenige + aflaten te winnen, ofte die kercken by nacht gaen besoecken, 'twelcke zy Sommighe ceremonien ghebruijcken op de manier van bevaerden, want alsdan te voet gaen, waer mede der kerkgangen wert den zy meenen meerder verdiensten te verwerven, 'twelc haer daeghs niet toe gelaten vroupersonen by nacht toe ghelaten. wert, want zy so veel niet betrout en zijn. Dese bevarden ofte nacht visitatien houden zy voor een groote recreatie ende vryheydt, want zy daer op hopen ende wachten ghelijck die kinderen na die kermissen ende ander feesten, desgelijcks die slavinnen, diese in weerden houwen, en nemmermeer uyt en gaen dan op alsulcken bevarden ofte inde kercken op die feestdagen, met hare vrouwen achter 't pallam-
1)
Bedoeld: laten zich?
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
159 1)
+
kijn op welcke daghen hare boelen adverteren ,ende laten die vrouwe altemets + + [49a] inde kerck, ofte int gaen nemen eenen sluijpganck yewers in een winckel ofte + 2) Practique der slavinnen kroech, diese daer toe op haren duijm hebben, alwaer haren boel de leus wech heeft, ende metter haest een spronckreijs doen, ende stracks weder haren wegh om de jonge gesellen in haer gheoorlofde volght; ende ist, dat zy eenen Portugees ofte een wit man tot haren boel heeft, is daer mede soo verheven, datse meent, datter niemant by haer te gelijcken en kerckganghen te spraeck te comen. is, waer op zy dan onder malkanderen haren roem dragen, ende sullen hare meesters ende vrouwen al af stelen om hare boelen ende byslapers te geven, met + welcke soldye haer veel soldaten haer beter generen dan als zy vanden dienst vanden coningh ontfangen. Ende soo dese slavinnen eenighe kinderen krygen, +Der slavinnen kinderen blyven voor de meester, die daer seer wel met te vreden zijn; want blyven hare blyven des meesters + captiue, so de vader captyven, ten waer saecke, dat die vaders Portugesen ‖ ofte andere vrye gheen Portugijs is. persoonen waren, ende mogen, alst kindt geboren is, binnen 8. dagen gaen + <146> beleyden, dat het haer kint is, ende betalen den meester een cleyne somme gelts, van't recht, daer toe geordineert, waer mede vry blijft, maer niet de moeder; ende so't over die 8. ofte 10. ghesette dagen passeert, en daer na niemant en quam talen, al ist schoon van een vry man, ende daer nae het selfde quam eysschen, so ist des moeders heere captijf, ende macht dan houden op so hooghen ende leeghen prijs alst hem ghelieft, sonder dat hem yemant mach dwingen, dat te vercoopen. Het geschiet selden ofte nimmermeer, dat een moeder haer kindt om brenght ofte wegh werpt ofte die vader toe stiert, al waerse noch so arm, vry ofte captijf, want + zy meer met een kint pochen ende haren roem op draghen, principalijck alst van + een wit man is, dan op alle den schat vande werelt, ende sullent den vader om De slavinnen houden haer kinderen in seer geen dinck ter werelt over gheven, ten waer datment haer heymelijck ontstael, grooter estime. ende also ontvoerden. Het opvoeden vande Portugesen, mestisen ende ander Christen kinderen is van + datse gheboren worden naeckt, alleenelijck met een cleijn cort hemdeken, ghelijck die vrouwen baju over't lijf, sonder yet meer, tot datse den ouderdom hebben om +Van der kinderen inde broeck ofte 'tpack te dragen. Zy worden ghevoet ende ghespeent, sommighe cleedinghen, etc. van hare slavinnen, ander van Indiaensche vrouwen, die haer daer toe verhueren, wiens figueren ende conterfeytsel
1) 2)
= waarschuwen. Hier op te vatten als: aanwijzing.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
160 men mach sien achter 'tpallankijn gaende, daer die vrouwe gedraghen werdt, ghelijck als zy ghemeenlijck al gaende het kindt draghen, alles nae't leven afghemaelt.
Dat 32. capittel. Van de viçorey van Portugael in Indien, ende zijn regieringhe binnen Goa. Die viçoreys des coninghs van Portugael werden naer Indien gesonden alle 3. jaren een sonderlinge; somtijts blijven ooc wel langer, na des conings believen, maer seer + selden. Houdt zijn residentie binnen Goa, welck is die hooft-stadt. Van daer wert geheel Indien geregiert. Alhier worden jaerlicks die armaden te water toe gemaeckt +De viseroy ende raets ende uytgesonden, als geseyt is. Heeft zynen raet, tribunalen, cansellarye ende heeren houden huijs ende recht in Goa, maer men justitien worden door hem volbrocht ende voldaen in des coninghs naem, niet jegenstaende, soo't saken van groote importantien zijn, van eenige rechten, die't mach op Portugael appeleeren. civil aen gaen, mogen appelleren nae Portugael, maer in criminele niemandt, + dan die de tytels van eel ‖ man hebben. Dese en mach de viçorey ten uytersten + niet sentencieren, maer wel ghevangen seynden na Portugael, ten waer door [49b]<147> particulier bevel vanden coningh. In zynen staet hout hem seer magnifijck; gaet weynigh uyt, dan somwylen op eenigen sondagh oft heylighdagh, als hy yewerts ter kercken gaet, en in 't uytgaen heeft zijn trompetten ende schalmeyen, die inde gallerye van zijn palleys een lustige muzijck maken, en uyt rydende wert geleyt en geaccompangiert van alle den adel + ende burgheren, die peerden hebben, met zijn hellebardiers te voet, bezyden ende achter hem; ende inde kercke heeft zynen leen-stoel in't hoogh choor, met fluweel +Triumphante uytgangh 1) ende heerlijcke sitplaets ende vergulde nagelen ghevoeyert , ende een tapijt met 2. fluweelen kussens onder zijn voeten ende knien, ende voor hem een kleyne stoel, bancks-ghewijs, des viseroys inde kercke. met een fluweelen kussen, om met zijn armen op te liggen, ende zijn edelmannen sitten by hem, maer buyten 't choor, ende heeft zijn cappellaen, die by hem staet, die voor hem bidt, ende den arts-bisschop sit alleenlijck aen zijn lincker zyde, als die mede inde kerck is op de selfde manier van setel, stoelen
1)
gevoerd.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
*13
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
*14
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
*15
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
*16
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
161 ende kussens, al waer zy ghedient worden met alle die cerimonien, als die coninghen van Portugael in hare kercken plagen ghedient te werden; ende als hy weder in zijn palleys comt, worden weder die trompetten ende schalmeyen geblasen, ghelijck als in't uyt gaen. In 't palleys aen zijn sael heeft zijn wacht van hellebaerdiers. Binnen inde groote sale, daermen gemeenlic den raet hout, staen nae't leven geschildert alle die viçoreys, die in Indien geregiert hebben, vanden tijt dat het ontdeckt ende gewonnen is geweest, ende wordender telcken by geset, die na comen. Desgelijcx inde buytenste gallerye in't incomen van't palleys staen geschildert alle die schepen (die van dat Indien ontdect is geweest tot heden toe), die alle jaren uyt Portugael gevaren zijn, elck jaer op zijn selven, met namen en toenamen vande capiteynen + vande selfde schepen, met een aenteeckinghe, die ghebleven zijn oft eenighe + vreemde fortuijn gemoet hebben, alles na de warachtigheyt afgheteeckent tot De conterfeytsels van alle viseroyen blyven tot een eeuwighe memorie, en wordender alle jaren byghevoecht, die daer nae Goa. volghen ende jaerlicks derwaerts gaen. Die viçoreys hebben voor een usantie, in 't leste jaer haerder regieringhe te gaen visiteren die omligghende fortressen, te weten langs die custe streckende tot 50. + 60. oft 80. mylen aende noord ende zuyd zyde van Goa, om te besien, hoe die + regieringe vande fortressen toe gaet, doende in als goede ondersoeckinghe; De viseroyen visenteren de fortressen voor haer maer latent meest door een ander doen, ofte wanneer zijt selfs doen, is meer + om haren sac te vullen ende presenten te krygen, dan om des ghemeene lands vertreck, tharen groten vordel. welvaert te vervoor ‖ deren. Die viçoreijs hebben groote inconst ende doen al + <148> watse willen, mogen despenderen, gheven ende houwen van des conings domeynen, die seer veel zijn, al wat haer lust en gelieft, want staet al in haer gelieven, met volle ende absolute macht des conincx, in somma, dat zy een groot gelt ende juweelen te samen schrabben, dat onuytsprekelijck is; want krygen behalven hare groote incomsten ende ghesetten salaris wonder veel presenten, giften ende gheschencken van alle weghen, want is die usantie, wanneer die viçoreys eerst nieu in haer regiment comen, dat alle die omliggende coningen, die met haer in union, verdrach ende peijs zijnde, senden als dan tot een nieuwe confirmatien hare + ambassadueren met groote gaven ende gheschencken van alle kostelijcke juweelen + ende kleynodien, den viçorey tot een willecom ende gheluck tot zijn nieuwe [50a] regieringe, dat alle een groot tresoor weerd is.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
162 +
1)
Alle dese presenten ende gheschencken van des viçeroys eerste willecoms + hadden die Jesuiten verworven vande coninghen van Portugael, diese altoos De Jesuiten hadden der naer haer streken, ende hadden daer nauwe ende scharpe toesicht op, om dat visoreyen profyten aen haer ghetrocken. haer daer van niet af ontrocken en worde, tot dat een viçorey inde regieringhe 2) 3) quam, met namen Don Luis de Tayde , grave van Atougia, nu onlanghs geleden, het selfde haer niet heeft willen gheven, seggende, dat die coninghen niet en wisten in Portugael, wat zy ghegheven hadden, ende dat sulcken presenten den viçorey + ende niet den coningh van Portugael gegeven worden, waer van zy ooc geen + macht en hadden, sulcks de Jesuiten te gheven, waer van haer niet te wil en De Jesuiten schelden 4) dien voor ketters, die haer wist , 'twelcke die Jesuiten niet wel aen en stont, en scholden dese viçorey voor profyten verminderen. een ketter, doch naer dato van dien hebbent die viçoreys voor haer verkreghen ende behouden. Als die viçoreys hare jaren voleyndt hebben, welck is so haest alsser een ander + viçorey in Bardes ofte eenige ander haven van Indien comt, die seynden terstont hare procureurs met volle macht, welcke terstont inden naem van hare meesters +Den eenen visorey gunt die possessie ontfanghen van't regiment van Indien, ende ruyment palleys, soo d'ander gheen groot voordeel. datter niet een stoel noch banck in en blijft, noch eenen ‖ penninck in't tresoor, 5) + dan wort gants en dal gelijck een verwoest ende berooft huijs, ende den nieuwen viçorey mach het weder versien van alle huijsraet ende noodtdruft, en weder op +<149> + een nieu schat vergaren in' tresoor. In't selfde schip, daer den nieuwen viçorey + 6) Het dickmael veranderen mede uyt Portugael comt, gaet den ouden weder wech. Ende om dz dese vande visoreys doet cleijn regieringe voor so corten tijt is, ende wort meest gegeven in betalinghe van voordeel in Indien. dienste, en niet om meer te verdienen, so en past niemandt veel opt landts verbeteringe ende 'tghemeene welvaert ende des coningh voordeel, dan op hare particuliere interessen, ghelijck genoech te dencken is, soo dat
1) 2)
3) 4) 5) 6)
Van hier af tot aan: ‘Als die viçoreys’ enz. is uitgelaten in de Lat. vertaling. Dit oordeel over de Jezuieten verzwegen in de Lat. vertaling; vgl. boven blz. 121 noot 1. Dom Luiz de Ataide, die onderkoning was van 10 Sept. 1568 tot 6 Sept. 1571. De Sousa (Oriente Conquistado, II, p. 39) zegt van hem dat hij de opdracht medekreeg om 't Christendom te bevorderen, maar ook de belangen van 't koninklijk vermogen te behartigen. Hij verwaarloosde 't eerste en maakte zich daardoor de Jezuieten tot vijanden. Hier moet weggelaten zijn: die. Men zou dit ook zóó kunnen uitdrukken: ‘van hetgeen hij wist dat hun niets ter wille (d.i. ter vrije beschikking) was.’ Versta: gants ende al. Bedoeld is natuurlijk: dat. De z schijnt als afkortingsteken gebruikt te worden.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
163 het een ghemeen spreeck woordt in Indien is, datse van geenen viçorey verhopen eenige verbeteringhe ende voordeel voor't land te hebben, so lange als die regieringe + vande 3. jaren niet verandert wort. Want seggen, ende wort also warachtelijck by experientie bevonden, dat het eerste jaer van des viçoreys comste heeft genoech +Verclaringhe, waer mede den visorey zyne bestelde te doen om zijn huijs ende palleys te repareren ende in orden te stellen, ende 'tlandt hare manieren, zeden ende usancien te leeren kennen, sonder yet anders drie iaren genoech te uyt te rechten, het tweede jaer om schat te vergaderen, ende particulier interessen doene gheeft. te vervoorderen, waer om hy eygentlick in Indien gecomen is, het derde ende 'tleste jaer hem bereyt te maken ende alle dingen in orden te stellen om vande toecomende viçorey niet overvallen en verrast te werden, om also weder met zijn by een geschrapt goet na Portugael te reysen. Op dese manier is ooc te verstaen van alle ander capiteynen vande fortressen ende alle officieren van Indien, waer om wel te concidereren is, hoe zy haer occuperen in des coninghs dienst ende 'tgemeene landts welvaert, 'twelck die inwoonders ofte ghetroude Portugesen ende ander + Christenen van Indien haer dagelijcks genoech beclagen; maer zijn verre vande + 1) Beclach over des coninghs ooren, die niet meer en weet, dan dat hem die regierders dienst maken, visoreys ende ander waerom daer weynigh remedie ofte verbeteringh te verwachten is. officieren groote eygensoeclijckheyt.
1)
Lees: diets.
Jan Huyghen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk