PALESTIJNSE DRUKKEN EN HERDRUKKEN
ISRAËL: EEN IMPERIALISTISCHE MISSIE IN AFRIKA
PALESTINA - BULLETIN Postbus 2311 Den Haag
Delen van de hier geboden stof werden gepresenteerd tijdens de Tweede Wereldconferentie inzake Palestina. belegd door de General Union of Palestine Students en te Amman gehouden van 2-6 september 1970.
Ook werd gebruik gemaakt van een rapport. samengesteld door The Africa Research Group, P.O. Box 213, Cam bridge, Mass. 02138, U.S.A.
PALESTIJNSE DRUKKEN EN HERDRUKKEN maart 1971, Nr. 3 Maandblad van Palestina-Bulletin, Postbus 2311. Den Haag, Giro 1623077 Abonnementen f 15. —per jaar, studenten en C.J.P.-houders f 10,—
2
Dit is een ingescande kopie van het origineel
INLEIDING Het is reeds vaak opgemerkt dat de staat Israël het product is van het westers antisemitisme. Evenzeer is het juist te stellen dat Israël het product is van westers kapitaal en know-how, van westerse kolonisten en westerse politiek-economische belangen. De zionistische kolonisatie van Palestina werd uitgevoerd met behulp van kapitaal, door joodse financiers in het Westen ter beschikking gesteld. Westerse economische hulp heeft tot dusver de staat Israël in leven gehouden. Uitsluitend westerse specialistische kennis maakte de planning, stichting en uitbouw van de staat Israël mogelijk. Het waren uitsluitend de westerse Joden die de staat bestuurden en deden functioneren, en in belangrijke mate is dat nog steeds het geval. Reeds Herzl trachtte westerse steun te verwerven door er op te wijzen dat Israël in het Midden-Oosten de westerse belangen zou kunnen beschermen. De europese, en later vooral de Amerikaanse steun, vindt in dat argument haar rationalisatie. In de gehele geschiedenis en voorgeschiedenis van de staat Israël hebben de oosterse Joden vrijwel uitsluitend een demografische rol gespeeld. Ze waren in principe slechts het „vulsel” dat tevens de verdreven inheemse bevolking moest vervangen.1 Het waren de oosterse joden die „ontwikkeld” moesten worden tot het westers beschavingspeil en aan wie de westerse cultuur moest worden bijgebracht. Niet andersom. Een en ander maakt duidelijk dal Israël in feite gezien moet worden als een kolonisatie van een stukje Arabisch gebied door het westen. De vraag die hier uiteraard direct uit voort vloeit, is of Israël daarmee nu ook feitelijk een kolonie van het Westen is. Het is niet de bedoeling van het hier afgedrukte materiaal om op deze vraag een antwoord te geven. De relaties tussen Israël en de westerse nietcommunistische landen laten zich niet zó eenvoudig interpreteren. Wel kan men in het navolgende een gedeeltelijke verklaring vinden voor de verschillend geaarde opinies over Israël, in het bijzonder voor die uit de Derde Wereld en zich daarmee verbonden voelende groepen in het Westen.
1
Zie Bijlage 1, pag. 39 Dit is een ingescande kopie van het origineel
3
DAVID EN GOLIATH SPANNEN SAMEN IN AFRIKA Gedurende meer dan tien jaar speelt Israël al een betrekkelijk onzichtbare, maar strategisch belangrijke rol in Afrika, als een dienaar van het door de VS. georganiseerde Vrije Wereld-Rijk. Evenals de Central Intelligence Agency (CIA) liberale en sociaal-democratische organisaties nodig heeft als agenten voor haar eigen contrarevolutionaire aktiviteiten, zo hebben ook bepaalde afdelingen van de regering van de VS. getracht een „Third Country"-techniek te ontwikkelen om de belangen van het imperialisme te behartigen. Hoewel het ook eigen onafhankelijke doelen nastreeft in de Derde Wereld, heeft Israël zich tot een gewillig medeplichtige laten maken aan het kolonialisme en de contra-revolutie in Afrika. Met economische steun van de V.S., Engeland, Frankrijk en West-Duitsland heeft Israël een selectieve en zeer strategische serie „hulp”-programma's uitgevoerd in 15 Afrikaanse landen bezuiden de Sahara. Het doel van deze programma's was niet alleen het versterken van Israël's eigen lange-termijn politiek en economische doeleinden, maar ook ging het erom de doelstelling van het Amerikaanse imperialisme te bevorderen, met name om jonge onaf-hankelijke Afrikaanse staten aan het Westen te binden en om de revolutionaire bewegingen welke de westerse hegemonie bedreigen, te ondermijnen. In zijn totaal beschouwd is Israëls hulp aan Afrika statistisch onbetekenend; de technische bijstand maakt slechts 0.05% uit van de totale buitenlandse hulp die Afrika bezuiden de Sahara ontving. Het karakter van deze programma's en hun strategische betekenis vragen echter de aandacht. Gedetailleerde informatie over Israëlische programma's is slechts te vinden in weinig bekende maar zeer onthullende rapporten die door de regerings „experts” zijn opgesteld. Het meest volledige overzicht en de volledigste analyse werden gemaakt door een staflid van het Amerikaanse Agency for International Development (AID). Een tweede niet gepubliceerde studie is afkomstig van een onderzoeker van het departement van Defensie. Onder de wél gepubliceerde studies is de belangrijkste: „Israel and the Developing Nations: New Approach to Cooperation”, door Leopold Laufer, een ambtenaar van het State Department en voormalig adviseur bij de Voice of America, uitgegeven door Twentieth Century Fund. Het bewijsmateriaal toont aan dat (1) de regering van de V.S. de vorm en de inhoud van de Israëlische hulpprogramma's voor Afrika hielp bepalen. (2) de V.S. en hun bondgenoten geholpen hebben deze programma's te financieren d.m.v. de half-heimelijke „Third Country"-techniek; en (3) Israëlische „hulp” werd geconcentreerd op strategisch belangrijke terreinen, in het bijzonder op 4
Dit is een ingescande kopie van het origineel
gespecialiseerde militaire training met directe toepassing op het gebied van oproerbestrijding. Israëls penetratie in Afrika is begonnen in 1957 toen het nationaal belang het er toe bracht politieke bondgenoten te zoeken in de Derde Wereld. Met de Suez-affaire van 1956 had Israël zich te sterk vereenzelvigd met de belangen van Engeland en Frankrijk. Het had de pogingen van Arabische zijde versterkt om Israël te brandmerken als een „werktuig van het imperialisme” en het had daarvoor een duidelijker bewijs geleverd dan politiek gezien goed voor hem was. Bovendien dreigde de groeiende kracht van de Moslim-landen, en ook de opkomende afro-aziatische solidariteitsbeweging, welke ontstond op de Bandung Conferentie van 1955, Israël politiek en economisch te isoleren. Als antwoord daarop trachtte Israël zijn imago bij de landen van de Derde Wereld te verbeteren door hulpprogramma's aan te bieden welke de „nationalistische” en, in enkele gevallen, „socialistische” ontwikkeling van deze landen zou versnellen. Vanaf hun ontstaan dienden deze programma's echter de belangen van het neokolonialisme, ook al pretendeerden zij geheel ondergeschikt te zijn aan de Afrikaanse aspiraties en werden ze verpakt in de woordenpraal van het idealisme. De ,,Third Country"-techniek Ongeveer tezelfdertijd dat Israël begon met zijn penetratie in Afrika besloot het groeiende kader van Afrika-strategen in Amerika dat een Israëlische aanwezigheid daar nuttig zou zijn. Wijlen Arnold Rivkin, een econoom die aan het hoofd stond van het Africa Research Project, uitgevoerd door het van CIA-wege georganiseerde Center for International Studies van het Massachusetts Institute of Technology, en die later een sleutelfunctie bekleedde bij de Wereldbank, was een van de eerste Amerikanen die in het openbaar de veronderstellingen noemde, welke ten grondslag lagen aan de beslissing van de V.S. om gebruik te maken van het samenvallen van Amerikaanse en Israëlische belangen aan het Afrikaanse front. In een artikel uit 1959 in Foreign Affairs schreef Rivkin dat Israël's gematigde vorm van socialistische ontwikkeling zou kunnen dienen als een belangrijk voorbeeld voor ontwikkelingslanden die in opstand verkeren tegen het Westen. „Het Israëlisch model”, zo verklaarde hij, „zou wel eens een soort van economische 'derde macht' kunnen blijken - een alternatief dat verschilt van het westers patroon, maar dat zeker veel meer verenigbaar is met de belangen van de Vrije Wereld dan enig communistisch model”. Later, in „Africa and the West” (Praeger. 1961) gaf hij in grote lijnen de manier aan waarop de V.S. Israël's penetratie zouden kunnen steunen: ,,De functie van Israël als derde macht zou wellicht ook versterkt kunnen worden door met enige verbeeldingskracht gebruik te maken van de ,,Third Country"-techniek. Dit is een ingescande kopie van het origineel
5
Een staat van de Vrije Wereld welke er naar streeft zijn hulpverlening aan Afrika te vergroten, zou een deel ervan kunnen verstrekken via Israël, omdat Israël bijzondere kwalificaties bezit en aantoonbare aanvaardbaarheid voor vele Afrikaanse staten geniet". Rivkin's voorstellen werden als zinnig beschouwd in het State Department en in de commissies die het CIA-beleid bepalen. Degenen die het beleid van de V.S. uitstippelen waren reeds vele jaren bezig in het geheim geld over te hevelen naar „derde macht"-agenten, als onderdeel van hun mondiale kruistocht tegen communisme en revolutie. Zoals sedertdien bekend is geworden, werden in Europa sociaal-democratische arbeiders-, studenten-, vak- en politieke groeperingen die gematigd socialistisch, maar militant anti-communistisch waren, gesteund en opgepept met miljoenen CIA-dollars. T.a.v. de Derde Wereld meenden alleen de rechtse voorstanders van een harde lijn, verzameld rond John Foster Dulles in het State Department, dat zo'n techniek de belangen van de V.S. in de waagschaal zou stellen. Meer gesophisticeerde strategen zagen in, dat afhankelijkheid ván en overheersing dóór het Westen bereikt zou kunnen worden binnen het kader van programma's die passend gemaakt waren voor het model van „neutralisme” en „niet-verbondenheid”. Omdat, zoals Rivkin opmerkte in Foreign Affairs, Afrika in Israël een relatief neutrale bron van hulpverlening zag, zonder een van de mogelijke ideologische implicaties die zouden kleven aan hulp van het Westen of het communistisch blok, kon op deze wijze een strategie worden gemodelleerd welke gebruik zou maken van deze illusies en die de kracht van de Vrije Wereld zou versterken. Tussen 1951 en 1962 ontving Israël 15 miljoen dollar aan hulp van de V.S. Van 1950 tot 1964 gaven de U.N. en haar gespecialiseerde organen - welke vaak zelf gevormd waren en beheerst werden door de V.S. - meer dan 5 miljoen dollar uit aan experts en beurzen voor Israël. Deze hulpprogramma's vormden een netwerk waarlangs Amerikaanse deskundigheid slechts geïmporteerd werd in Israël om even later door Israëlische staatsburgers weer geëxporteerd te worden. Natuurlijk nam Israël de Amerikaanse technieken niet geheel en al over, maar bracht zij er een duidelijke verandering in aan die gebaseerd was op Israëlische ervaring. Niettemin waren de V.S. verheugd over de wijze waarop met deze hulp de door de V.S. uitgedachte ,,Third Country"-techniek werd uitgevoerd. Henry Chalfant, voormalig directeur van de U.S.-mission in Israël, getuigde van de Amerikaanse bedoelingen toen hij schreef: „Israëli's die geselecteerd waren voor training buitenslands werden zorgvuldig uitgekozen met het nog op terugkeer naar Israël, om daar bekwaamheid en kennis te verbreiden onder anderen. Dit 'vermenigvuldigings-effect' is een wezenlijk element van ieder programma van technische bijstand. ... De grote kwaliteit van de opgeleide Israëli's wordt voorts aangetoond door het feit dat Israël nu evenals in de laatste jaren deze verworvenheden en kennis doorgeeft aan minder fortuinlijke mensen via een 6
Dit is een ingescande kopie van het origineel
eigen programma van technische bijstand". (zie L. F. Laufer, Israel and the Developing Countries: New Approaches to cooperation", 20th Century Fund, 1968). Israël's hulpprogramma's in Afrika vertonen verschillende grondvormen (1) Zeer goed opgeleide Israëlische experts worden ter beschikking gesteld van Afrikaanse staten, vaak op strategisch belangrijke posities; (2) Aan verscheidene kategorieën Afrikaans personeel, waaronder studenten, ambtenaren, arbeidersleiders en militair kader wordt een gespecialiseerde opleiding gegeven in Israël zelf; en (3) Israëlische zakenlieden en hun regering hebben joint-ventures opgezet samen met Afrikaanse staten en particuliere instellingen. In de eerste kategorie is het grootste deel van de belangrijkste gespecialiseerde hulp van militaire en para-militaire aard. Niet-militaire hulpprogramma's maken gebruik van de „parallel training approach” - d.w.z. dat terwijl Israëlische experts buitenslands dienst doen, krijgen Afrikanen een gespecialiseerde opleiding in Israël. Deze hulpverlening was zeer sterk gespreid, en omvatte van alles, van pluimveeteelt in Guinee tot het opzetten van nationale loterijen in Dahomey; van het organiseren van jeugdbewegingen in Gabon tot kindergeneeskunde in Opper Volta. Israël's agrarische programma's worden georganiseerd volgens militair model en uitgevoerd, hetzij door het leger, of door daarmee verbonden instellingen. Voordat hij Minister van Defensie werd, had generaal Dayan een actief aandeel in het opstellen van Israëls agrarische programma's in Afrika. Dit weerspiegelt de militarisering van de landbouw in Israël zelf. Aangezien het kibboetzsysteem en de meeste Israëlische collectieve boerderijen nauw verbonden zijn niet de nationale verdediging, werd het agrarisch programma georganiseerd volgens paramilitair model. Het is dit politieke organisatiemodel dat Israël naar Afrika exporteert. Nation Building Het Israëlisch streven is er op gericht neo-koloniale staten te helpen hun bevolking te mobiliseren voor „ontwikkeling”. Op het gebied van de mobilisatie van de jeugd heeft Israël de ,,Gadna” (Jeugd Bataljon) en de „Nahal” (Strijdende Pioniers Jeugd) ontwikkeld, die gebruikt worden als modellen voor soortgelijke programma's in Afrikaanse staten. Nahal is bestemd voor jonge mannen en vrouwen op de dienstplichtige leeftijd en omvat geregelde militaire training gevolgd door agrarische vestiging op moeilijke en gevaarlijke plaatsen. Tegen 1966 hadden Israëlische experts dit type .,Nation Building" georganiseerd in 13 Afrikaanse staten, Kameroen, de Centraal Afrikaanse Republiek, Tsjaad, Dahomey, Ivoorkust, Liberia, Malawi, Niger, Senegal, Tanzania, Togo, Oeganda, Dit is een ingescande kopie van het origineel
7
en Zambia. Andere Israëlische adviseurs hielden zich bezig met soortgelijke activiteiten in Bolivia, Ecuador, Costa Rica en Singapore. In deze landen, alle niet voornamelijk agrarische economieën, trachten Israëlische experts vaak Israël's pseudo-socialistische „Moshav” op te dringen als een alternatief voor meer radicale collectieve organisatievormen. Volgens Peter Worseley: „Afrikaanse onafhankelijke boeren die hun eigen lapje grond bewerken binnen het verband van een traditionele gemeenschapscultuur vinden de Israëlische „Moshav” een relevanter model dan strikt collectivistische organisatievormen zoals de russische „Kolgoz” of de Cubaanse staatsboerderijen". Opleidingsprogramma's die in Israël worden uitgevoerd, dienen om Israël's politieke reputatie op het Continent te verbeteren, terwijl tegelijkertijd een ideologische en scholende functie ten bate van het imperialisme wordt vervuld. De meeste van deze programma's zijn kort van duur en sterk gericht van aard. Meer dan 9000 cursisten uit de Derde Wereld werden blootgesteld aan Israëlische conferenties en scholingscursussen, slechts een paar honderd studenten echter brachten langer dan een jaar in het land door. De meeste van deze cursussen zijn bestemd voor middelbaar personeel en zijn volgens Laufer gericht op: „het overbrengen van nieuwe ideeën en attitudes”. „De Israëli's hebben geleerd”. schrijft hij, „dat zij die naar Israël gebracht worden voor korte perioden van zeer intensieve blootstelling, meestal een gunstiger beeld mee terug nemen dan degenen die voor langere perioden blijven. Aangezien het blootstellen aan Israël selectief is, maken de cursisten slechts kennis met de aantrekkelijke aspecten van het Israëlische leven en de Israëlische gemeenschap.” Gespecialiseerde opleiding in Israël wordt verstrekt op verschillende niveau's. Ministeries bieden cursussen aan, evenals semi-overheidsinstellingen zoals het Israëlische werknemerscomplex, Histadderoet. Histadderoet, een nauwelijks socialistisch te noemen vakbond, financiert haar eigen Afro-Asian Institute for Labour Studies and Cooperation, geleid door Elihu Elath, Israëls eerste ambassadeur in de V.S. Iedere 3 tot 4 maanden levert het 30 tot 50 „geschoolde leiders” af. Het is van betekenis dat dit instituut werd opgezet met een gift van 60.000 dollar afkomstig van de AFL-CIO en daarmee verbonden nationale en internationale bonden zoals de Engelse TUC. Onthullingen van prominente journalisten in de V.S. hebben sindsdien geopenbaard dat de internationale programma's van de AFL-CIO vrijwel geïntegreerd zijn in en samen gaan met de internationale strategie van de CIA betreffende arbeidsaangelegenheden. Afrikaanse vakbonden zijn sterk politieke instrumenten en de scholing welke in Israël plaats vindt, tracht het te depolitiseren door gerichtheid op samenwerking te benadrukken, i.p.v. een gerichtheid welke is gebaseerd op klassebelangen van de arbeider. 8
Dit is een ingescande kopie van het origineel
„De nadruk”, aldus de op Harvard geschoolde 'expert' in arbeidsaangelegenheden Arnold Zack, „ligt op samenwerking met andere segmenten van de gemeenschap; verhoudingsgewijs wordt slechts weinig tijd besteed aan de bekwaamheden, nodig voor het opbouwen van vakbonden als een sterke macht in het land”. Een ander professioneel bestuurd Israëlisch instituut, het Center for Cooperative and Labour Studies in Tel-Aviv, dat zorgt voor de latijns-Amerikaanse vakbondsmensen, wordt gesteund door het ministerie van Buitenlandse Zaken en de Histadderoet. Laufer merkt op dat „van tijd tot tijd het Center cursussen geeft van 3 weken voor Latijns-Amerikaanse vakbondsmensen, welke gefinancierd worden door het American Institute for Free Labour Development (AIFLD)”. Hoewel het in naam is gebaseerd op deelgenootschap van werknemers, werkgevers en overheid ontvangt het AIFLD ongeveer 95% van zijn jaarbudget van 1 miljoen dollar uit de Amerikaanse schatkist. Het wordt openlijk gefinancierd door AID en heimelijk door de CIA en speelde een directe, belangrijke en met veel publiciteit omgeven rol bij het omverwerpen van de regering van Cheddi Jagan in Brits Guyana (zie Richard J. Barnet, Intervention and Revolution, pp. 240-1). Het kan zijn dat in de economische sfeer Israël's beweegreden om banden met Afrika aan te knopen geheel onafhankelijk is en dat op de lange duur zijn zich snel ontwikkelde handelsrelaties een bedreiging voor de westerse economische hegemonie zouden kunnen vormen. Voor het ogenblik echter schijnt zijn economische activiteit mee te werken aan het in standhouden van neokoloniale regiems en aan het opleggen van een ontwikkelingsmodel dat in strijd is met de fundamentele behoeften van de Afrikaanse bevolking. De handel tussen Israël en de Afrikaanse staten ondergaat een belangrijke groei in volume. De omvang van de Israëlische uitvoer naar Afrika stond op 11.6 miljoen dollar in 1963: in 1965 was dat 21.5 miljoen. Bovendien is het, zoals Laufer opmerkt ,,waarschijnlijk meer dan een samenloop van omstandigheden dat de grootste toename plaats vond in exporten naar díe Afrikaanse landen (b.v. Ethiopië, Ghana. Kenya, Nigeria en Oeganda) die tevens een actief programma van technische samenwerking met Israël hebben". De Afrikaanse invoer van Israëlische waren, zoals meubelen, cement en geraffineerde sojaolie, bedraagt meer dan 50% van de totale Israëlische invoer van deze zaken, hoewel zij in absolute zin gering is. Afrika neemt ook een belangrijk percentage op van de totale uitvoer van andere Israëlische producten (zie Samuel Decalo, Israël and Africa: A selected Biography, Journal of Modern A f rican Studies, vol. 5, no. 3, p. 391).
Dit is een ingescande kopie van het origineel
9
Als grondstoffenbron is Afrika eveneens van beslissend belang. De omvang van de Israëlische invoer uit Afrika is zelfs belangrijker dan de uitvoer, en hij groeit. Voor wat betreft directe economische investeringen in Afrika was de gebruikelijke methode van Israëlische penetratie het opzetten van ondernemingen welke gebaseerd zijn op gezamenlijke deelneming van Israëlisch en Afrikaans overheidskapitaal. Tegen het midden van 1963 waren 42 van zulke ondernemingen opgericht. Volgens de Economist (24 augustus, 1963) was het zo dat „de Israëli's bijna zonder uitzondering als conditie stellen voor hun deelneming, dat hun aandelenbelang een minderheidsbelang moet zijn, in plaats van dat zij zeggenschap, of concessies voor lange perioden verlangen. Contracten worden beperkt tot 5 jaar, waarna de inheemse houders van een meerderheidsaandeel in de gelegenheid worden gesteld om het Israëlisch belang uit te kopen.” Oproerbestrijding De schijnbare edelmoedigheid van deze Israëlische politiek is in feite gebaseerd op scherpzinnige economische overwegingen. Zoals Laufer uitlegt: ,,... Jointventures hebben het Israëlische maatschappijen mogelijk gemaakt zich toegang te verschaffen tot nieuwe markten met relatief geringe kapitaalsinvestering en onder de welwillende bescherming van de regeringen van de ontwikkelingslanden." Aangezien in veel van deze landen de eigen markten streng bewaakt worden door reeds lang gevestigde buitenlandse of „uitgeweken” bedrijven, zou het wellicht moeilijk geweest zijn voor de Israëlische bedrijven zich zonder het deelgenootschap te vestigen. De vruchten van deze deelgenootschappen dienen vaak meer de belangen van de neo-koloniale Afrikaanse bourgeoisie en versterken hun macht, dan dat ze tegemoet komen aan de fundamentele socio-economische behoeften van de grote meerderheid van het Afrikaanse volk. Zo bouwden b.v. maatschappijen, waarin het Israëlische semi-overheidsbedrijf Solel Boneh partner was, een internationaal vliegveld in Accra, luxe hotels in Oost-Nigeria, overdreven luxueuze parlementsgebouwen in Sierra Leonne en Oost-Nigeria, en militaire installaties in Ivoorkust. Deze imitatie van de Westerse vormen van economisch leven leidt er alleen maar toe dat het patroon van ontspoorde ontwikkeling (of permanente „onderontwikkeling”) versterkt wordt, dat de imperialistische machten hebben opgelegd aan de z.g.n. „onderontwikkelde” naties. Het is op het gebied van de opleiding van militaire- en politie-inlichtingendiensten in Afrika dat Israël het imperialisme de meest directe en effectieve diensten bewijst. Een groot aantal programma's is er op gericht om in stilte, vaak in het 10
Dit is een ingescande kopie van het origineel
geheim, Afrikaanse staten te helpen bij het opbouwen van strijdmachten voor het bestrijden van opstanden en bij het ontwikkelen van technieken die neo-koloniale regeringen moeten beschermen tegen omverwerping door de eigen bevolking. Informatie over deze dimensie van Israël's penetratie is gehuld in geheimhouding. Toen een lid van de African Research Group (ARG) voor het eerst probeerde gegevens op dit gebied te vinden werd hem verteld dat „al het bestaande materiaal in het Ivriet geschreven is”, en dat veel er van geheim is. De ARG spoorde echter toch een direct beschikbare bron van grote waarde op: een M.Sc. proefschrift van de American University, geschreven door Sanford Silverburg, getiteld: Israël's military and para-military Assistance to Sub-Sahara Africa: A Harbinger for the role of the Military in Developing States. Hoewel het document zich op de eerste plaats bezig houdt met de rol van het Israëlische militaire apparaat bij de vormgeving aan het proces van „Nation-building”, blijkt het de meest complete, niet-geklassificeerde en beschikbare analyse te zijn van de reikwijdte en het belang van de Israëlische militaire programma's. Het omvat een indrukwekkende hoeveelheid bewijsmateriaal uit Amerikaanse, europese, Afrikaanse en Israëlische bronnen. Sanford Silverburg wijdt zich nu beroepshalve aan onderzoek en zit in de staf van het Center for Research in the Social Systems (CRESS), een belangrijk research project dat gefinancierd wordt door het Amerikaanse leger met een bedrag dat b.v. in 1967 uitkwam op 1.9 miljoen dollar. CRESS heeft op het ogenblik twee afdelingen: een Counter-insurgency Information and Analysis Centre (CINFAC), en een Social Sciences Institute dat bestudeert op welke wijze de effectiviteit van Amerikaans militair personeel, dat als adviseur aan de strijdkrachten van andere staten is toegevoegd, kan worden verbeterd. Het belang van CRESS bij Israëlische militaire programma's in Afrika is onderdeel van zijn wijdere verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen van onderzoek dat het Pentagon helpt bij het vastbesloten streven om het Rijk in stand te houden. De V.S. zijn steeds een „long-term” leverancier van militaire hulp aan Israël geweest. Tussen 1964 en 1967 bedroeg de militaire hulp aan Israël 41.6 miljoen dollar terwijl de totale economische en militaire hulp van de V.S. 127.000.000 dollar bedroeg. In 1968 financierde het departement van Defensie voor een waarde van bijna 2 miljoen aan wetenschappelijk onderzoek via 32 contracten met Israëlische universiteiten en onderzoekscentra. Israëlische militaire en para-militaire hulpprogramma's aan Afrika bezuiden de Sahara namen verschillende vormen aan. Een van de gebruikelijkste terreinen van Israëlische hulpverlening was het formeren van jeugdkorpsen voor nationale dienstbaarheid, waarvan sommige para-militair van aard, in verscheidene Dit is een ingescande kopie van het origineel
11
Afrikaanse landen. Zo hebben b.v. Israëlische adviseurs geholpen met het creëren van pioniers jeugdbewegingen in Dahomey en Malawi, een National Service Corps naar Israëlisch model in Tanzania, en een Agricultural Youth Corps in Togo. Op het gebied van militaire training hebben de Israëli's steun verleend bij het oprichten van een ,,Army School for Civic Action'' in Ivoorkust, en een militaire academie in Sierra Leone. In Ghana hebben ze de luchtmacht en een school voor vliegers helpen organiseren Ze verschaften opleiding aan militair personeel van talrijke Afrikaanse landen, waarbij inbegrepen de opleiding van bijna 500 van de beste Kongolese paratroopers in Israël. Er is ook bewijsmateriaal waarvan een deel nog niet geverifieerd kan worden, dat de Israëli's direct betrokken zijn geweest hij activiteiten op het gebied van de inlichtingendienst en bij oproerbestrijding in verschillende Afrikaanse staten. In Ethiopië werkte Israël nauw samen met de V.S. bij het ontwikkelen van programma's voor guerrillabestrijding en intelligence. Steun van de V.S. maakt het de feodale keizer Haile Selassie mogelijk zijn wankele troon te behouden en in ruil daarvoor staat Selassie de VS. toe grote militaire en intelligencebases in bedrijf te hebben op Ethiopisch grondgebied. Na een mislukte staatsgreep, geleid door Amerikaans opgeleide Ethiopische officieren, werden echter de ,,adviseurs" van de American Special Forces teruggetrokken uit Ethiopië en vervangen door Israëlisch personeel. Sindsdien hebben de Israëli's antiguerrilla-activiteiten tegen het Ethiopische Bevrijdings Front geleid. In andere gevallen zijn berichten over Israëlische activiteiten moeilijker te staven. Tricontinental, het blad van de te Havanna gevestigde Driewereld-delen Solidariteits Organisatie OSPAAL, berichtte in 1967 dat twee Israëlische adviseurs gedood werden in operaties met het leger van Tsjaad tegen het Nationaal Bevrijdings Front van Tsjaad. Zo ook de nu door Kwame Nkrumah geuite beschuldiging dat Israël intelligencewerk heeft verricht ten gunste van het Westen en de hand heeft gehad in de coup die zijn regering omver heeft geworpen in Ghana. Hoewel er weinig sterk bewijsmateriaal tevoorschijn is gekomen om deze beschuldiging te staven, is het waar dat Israël aanzienlijke belangstelling voor Ghana vertoont, tot grote consternatie van de Engelsen. die een hekel hebben aan deze penetratie in hun neo-koloniale invloedssfeer. Het geval Kongo verschaft een goed voorbeeld van de wijze waarop Israëlische militaire hulpverlening ingepast wordt in de strategie van het Amerikaanse imperialisme. De Amerikaanse rol in de Kongo, een van Afrika's rijkste en meest strategisch gelegen landen, was berucht. Uit vrijwel alle berichten blijkt duidelijk dat de V.S. een bepaalde rol hebben gespeeld in het herstructureren van de Kongolese regering na de afscheiding van Katanga, de interventie van de U.N., en 12
Dit is een ingescande kopie van het origineel
de kidnapping van en de moord op Patrice Lumumba in 1960-1961. Volgens Andrew Tully's verslag in CIA: The Inside Story speelde de CIA een belangrijke rol bij het aan de macht brengen van generaal Joseph Mobutu, de huidige president. Terwijl de V.S. zich tevreden hadden gesteld met het aan de U.N. over te laten om de rechtse regering van Moise Tshombe te onderdrukken, lokte de radicaal nationalistische poging om zich meester te maken van de macht in Kongo, vanuit een basis in Stanleyville, een geheel andere Amerikaanse reactie uit. Toen de Raad voor Nationale Bevrijding, geleid door Christopher Leny en Pierre Mulle, grote gebieden onder zijn gezag bracht en zich tot Afrikaanse nationalisten en socialistische landen wendde om hulp, initieerden de V.S. een programma van directe militaire interventie. Dit programma dat in oktober 1962 aanving bedroeg meer dan 6 miljoen dollar tegen midden 1964. Bijna 100 man Amerikaans militair personeel werd uitgezonden om de Kongolese troepen te trainen en een dozijn Kongolese officieren ontving een opleiding in oproerbestrijding te Fort Knox in Kentucky. Bovendien recruteerde de CIA Amerikaanse piloten om gevechtsvluchten uit te voeren in door Amerika gebouwde gevechtsvliegtuigen tegen posities van de opstandelingen in de provincie Kivu. Toen de Sovjet Unie bezwaar maakte tegen het gebruik van Amerikaanse burgers hij deze acties, werden ze vervangen door Cubaanse ballingen. Deze activiteit mondde in november 1964 uit in het gebruik van Amerikaanse transportvliegtuigen waarmee 545 Belgische paratroopers in Kongo werden neergelaten om blanke gijzelaars te redden. Deze „humanitaire” missie slaagde erin de regering van Stanleyville te vernietigen en de Afrikanen in hun gevoeligheden zwaar te kwetsen. In verband met de ontwikkeling van anti-guerrilla technieken gaf het Amerikaanse leger opdracht tot een ongelooflijke studie van „hekserij, toverkunst, magie en andere psychologische verschijnselen en hun betekenis voor militaire en paramilitaire activiteiten in de Kongo”, die door de medewerkende onderzoekers, verbonden met CRESS-CINFAC en American University, in 1964 werd voltooid. De conclusies van dit rapport waren van directe betekenis voor de rol die de Israëli's gingen spelen. „Op grond van de Belgische ervaring zowel als die van Tshombe in Katanga”, schreven de auteurs, „zou het kunnen blijken dat een meer flexibele benadering van het militaire probleem gevonden kan worden in het concept van elitetroepen: troepen die zorgvuldig opgeleid en gedisciplineerd zijn en die goed worden aangevoerd”. De zich niet veilig voelende neo-koloniale regering van Kongo nam dit concept over. Maar gezien de wijdverspreide verontwaardiging van Afrikaanse nationalisten over de Amerikaanse rol bij het omverwerpen van de regering van Dit is een ingescande kopie van het origineel
13
Stanleyville, nam Israël in toenemende mate de rol van de V.S. over als uitverkoren voertuig voor het ten uitvoer brengen en leiden van deze „meer flexibele benadering”. Reeds in 1963 werden 243 Kongolese paratroopers, waaronder generaal (nu president) Mobutu, naar Israël gestuurd voor training. In maart 1968 begonnen Israëlische adviseurs met de opleiding van het First Paracommando Battallion, een elite eenheid die het centrale bestanddeel vormde van de troepen voor opstandbestrijding en binnenlandse veiligheid. Gezien de voortdurende instabiliteit van de opeenvolgende door het Westen gesteunde Kongolese regiems, en de dramatische betekenis die Kongo vrijwel voortdurend heeft als trefpunt van de worsteling tussen revolutie en neokoloniale reactie in Afrika, is de partijdige rol die Israël in Kongo heeft gespeeld van groot belang. Op het diplomatieke vlak delen de Israëli's de informatie welke zij verkrijgen vaak met westerse ambassades. In een recent interview zei een waarnemer dat deze praktijk wijdverbreid is en hij noemde Oeganda als een land waarin Israël zo'n rol speelt. In ruil daarvoor hebben de V.S. hun deskundigheid in het onderdrukken van opstanden gedeeld met het Israëlische leger als steun bij het vernietigen van de Palestijnse Bevrijdings Organisatie. Volgens CRESS-onderzoeker Silverburg bezochten Israëlische officieren, waaronder generaal Dayan, Vietnam om ter plaatse kennis te nemen van de Amerikaanse oorlogvoering ter bestrijding van de revolutie. Silverburg „vermoedde” ook dat „What we learned"-formulieren, die door Amerikaanse soldaten worden ingevuld na ontmoeting met het N.L.F. „hun weg vinden naar Israëlische militaire ambtenaren”. Selectieve Hulpverlening Israël onthult niet de volledige omvang van haar hulpprogramma's voor Afrika en geeft evenmin aan wie de rekeningen betaalt. In 1966-1967 maakte Israël's Department of International Cooperation bekend dat zijn budget 10 miljoen Israëlische ponden bedroeg (ongeveer 10 miljoen gulden). Dit bedrag is echter misleidend, voor een deel omdat de Israëlische kosten veel lager zijn dan die van vergelijkbare Amerikaanse projecten. Volgens Laufer wordt meer dan de helft van Israël's totale programma gefinancierd door niet-Israëlische bronnen. De Amerikaanse regering levert door de toegepaste ,,Third Country"-techniek een belangrijke bijdrage aan deze programma's. Hoewel exacte cijfers t.a.v. de Amerikaanse bijdrage geheim worden gehouden, vermeldt het rapport van Laufer wel enige AID steun aan jeugdprogramma's in de Centraal Afrikaanse Republiek en in Dahomey. Het vermeldt ook dat „Frankrijk steun heeft verleend aan jeugdprojecten in Ivoorkust; 14
Dit is een ingescande kopie van het origineel
Engeland en West Duitsland hebben volgens het rapport steun gegeven aan projecten elders in Afrika. Westerse hulp aan Israël maakt het dat land zonder twijfel mogelijk een actief penetratieprogramma in Afrika in stand te houden. Israël verkrijgt nog steeds meer inkomsten uit geldelijke bijdragen vanuit het buitenland2 dan uit gelden verkregen door export. Zonder internationale kredieten en bijdragen die in het buitenland d.m.v. dringende verzoeken en met medewerking en medeplichtigheid van de westerse mogendheden bijeen worden gebracht, zou Israël economisch niet kunnen overleven. Zijn betalingsbalansprobleem vormde altijd een reëel probleem voor de economie. Aldus zouden zijn Afrikaanse programma's ondenkbaar zijn zonder geld uit niet-Israëlische bronnen. Zoals Laufer bevestigt: „Israël's penetratie om meer dan de helft van zijn inspanningen gefinancierd te krijgen uit niet-Israëlische bronnen, is waarschijnlijk uniek in de verwarde geschiedenis van technische bijstandoperaties van na de oorlog. Dit toont aan hoe een klein land met een tekort aan kapitaal, maar met de wil en, objectief gezien, het vermogen daartoe, een aanzienlijk programma van technische bijstand kan produceren met geringe kapitaalsinvestering en met een verwaarloosbaar effect op zijn betalingsbalans”. Niet alle gelden voor deze programma's komen direct via de V.S. of andere imperialistische mogendheden binnen. Sommige kosten worden door de ontvangende Afrikaanse landen gedragen. Deze landen zijn echter vaak zelf afhankelijk van westerse hulp. Zodoende stellen de V.S., of een andere bondgenoot die een Afrikaanse staat financieel steunt, dat land in staat zich de kosten te veroorloven van een Israëlisch hulpprogramma, dat zelf weer westerse steun ontvangt via andere kanalen. De Israëlische ervaring stond model voor soortgelijke ondernemingen van andere staten die tot de Afrikaanse klantenkring behoren en zou een voorbode kunnen zijn van nieuwe perspectieven die meer gesophisticeerde manieren van imperialistische interventie in Afrika, Azië en Latijns-Amerika gaan bezielen. Zo gebruikten de V.S. b.v. hun klant Taiwan bij een operatie, gemodelleerd naar Israëlisch voorbeeld, om de invloed van China in Afrika tegen te gaan. De ,,Third Country"-hulp en -opleiding maken het Taiwan mogelijk een hulpprogramma in stand te houden in Afrika dat sinds 1961 reeds ongeveer 50 miljoen dollar heeft gekost. Het Nationalistisch-Chinese regiem wordt erkend door 21 Afrikaanse landen en heeft agrarische hulpprogramma's gesteund in 19 ervan. In tegenstelling daarmee is het vaste land van China slechts door 14 Afrikaanse landen erkend en verstrekt het hulp aan 10 van hen. Het programma van Nationalistisch-China had een meetbaar politiek effect. In 1968 stemden slechts 15 Afrikaanse landen voor China's toetreding tot de U.N., terwijl 20 tegen Peking stemden. 2
Zie ook het artikel: Israël's Kolonisatie Dit is een ingescande kopie van het origineel
15
Maar de ,,Third Country"-techniek was niet altijd zo succesrijk, want zij botst op de diepgewortelde problemen en tegenstellingen die een plaag vormen voor alle westerse pogingen om de verarmde Afrikaanse staten zodanig te kneden dat ze dienstbaar zijn aan de westerse belangen. Strategieën, gericht op het moderniseren van legers als instellingen voor nationale integratie en ontwikkeling, pakten averechts uit toen Afrikaanse officieren er de voorkeur aan gaven te delen in de macht en privileges die nu door uit het Westen gesteunde neokoloniale elites genoten werden. Veel van deze militairen zijn niet ideologisch gemotiveerd om naar politieke verandering te streven, en wanneer ze dat wel doen, geven ze de voorkeur aan machtsovername d.m.v. een coup boven het spelen van een meer „functionele rol”, welke de westerse experts prefereren. Het is duidelijk dat buitenlandse hulp, van het Israëlische type of van andere soort, met ontkomt aan de centraal staande tegenstelling: landen die onderdrukt worden door een imperialistisch systeem kunnen zich met selectieve „bijstand” van de onderdrukkende mogendheden niet ontwikkelen. In feite doen deze ,,hulp'' proggramma's de afhankelijkheid en de ondergeschiktheid alleen maar toenemen. Indachtig hun eigen belangen op lange termijn trachtten de Israëli's hun activiteiten in Afrika te beperken tot bepaalde terreinen welke politieke identificatie met de imperialistische mogendheden vermijden. De ware aard van Israël's rol en doeleinden wordt echter langzaamaan ontmaskerd, gedeeltelijk door zijn eigen expansionistisch gedrag in het MiddenOosten, maar eveneens in grote mate door de steeds directere en partijdige rol die Israël speelt ten aanzien van het dienen van het imperialisme en neokolonialistische reactie in Afrikaanse staten als Kongo en Ethiopië. Evenals hun Noord-Amerikaanse weldoeners zijn de Israëli's tot openlijk contra-revolutionaire oorlogvoering gedwongen, thuis en buiten hun grenzen. Naar gehoopt mag worden, zal het Afrikaanse volk niet lang nodig hebben de les daaruit te leren. Overgenomen uit het bulletin van het Israëli Revolutionary Action Committee Abroad (ISRACA), 1969, nr. 3. Oorspronkelijk verschenen in het Amerikaanse blad Leviathan, sept. 1969. ISRAËL EN AZIË ,, .... Zodoende zijn door Israël het eerst nauwe banden gesmeed met die staten, waarvoor Israël speciale politieke of ideologische aantrekkingskracht had. Van deze staten zijn Birma, Nepal, de Philippijnen en Thailand over het algemeen vriendschappelijk en hulpvaardig geweest bij het ondersteunen van de Israëlische zaak in regionale en internationale forums en in de V.N. De relatie met Birma was van bijzonder belang omdat die staat de eerste was, buiten de beide Amerika's en Europa, die overging tot volledige diplomatieke erkenning van Jerusalem (of TelAviv) en die om technische bijstand van Israël verzocht. 16
Dit is een ingescande kopie van het origineel
Zelfs beschouwd in het kleinste verband zijn de vroegtijdige contacten met Birma een goed voorbeeld en een speciaal geval van Israëlische relaties met andere Aziatische landen. Een Birmese studiemissie bezocht Israël in 1952 en was, na ook Europa en het Midden-Oosten bezocht te hebben, onder de indruk van de sociale en economische prestaties van Israël. Als een direct resultaat van dit bezoek woonde vervolgens een Israëlische delegatie, onder leiding van de heer Moshe Sharett uit naam van de politiek dominerende Mapai partij, de inaugurele vergadering bij van de Asian Socialist Conference welke in 1952 te Rangoon werd gehouden. De Rangoon bijeenkomsten zouden van bijzonder belang worden voor de Israëlische regering, omdat ze zouden leiden tot belangrijke contacten tussen de naties op het persoonlijke vlak. De Birmezen van hun kant zagen in Israël een voorbeeld van democratisch socialisme in de praktijk en een mogelijke nationale benadering om enkele van hun eigen complexe ontwikkelingsproblemen op te lossen. De politieke vriendschapsverhouding tussen de regerende partijen in beide landen vertegenwoordigde een belangrijke mijlpaal voor Israël, want Birma steunde hij talrijke gelegenheden een Israëlische aanwezigheid op Aziatische internationale conferenties. Van Israëlische zijde kwam goodwill jegens Birma tot uiting op talrijke manieren. Behalve met het tot stand brengen van een verscheidenheid van overeenkomsten voor technische bijstand en opleidingsarrangementen hielpen de Israëli's de Birmezen ook met de ontwikkeling van hun militaire en economische mogelijkheden door hun in het begin van de jaren '50 verscheidene vliegtuigen te verkopen en door Birmezen op te leiden in Israël's militaire industrieën. De Birmezen. die een lange onbeschermde grens hebben met China en die grote economische moeilijkheden ondervinden, trachtten ook hulp te krijgen hij liet stichten van vestigingen in hun grensgebieden. Het was naar het model van de Israëlische kibboetz dat het resettlements- en ontwikkelingsproject in Birma's kwetsbare Namsang-gebied werd opgesteld en uitgevoerd. Het was de bedoeling van de Birmezen om militaire veteranen van een deel van hun militaire taak te ontheffen door ze als boeren, die tevens gronden in cultuur zouden kunnen brengen. te sturen naar geselecteerde dunbevolkte. maar voor landbouw geschikte gebieden. Niet zo lang geleden begonnen de Birmees-Israëlische banden losser te worden, omdat Birma trachtte haar soevereiniteit veilig te stellen door zich internationaal strikt neutraal op te stellen, en met uitsluiting van alle invloeden van buiten begon in het begin van de jaren '60 Birma's belangstelling voor Israël, en voor Aziatische problemen in het algemeen, te verminderen. Dit is een ingescande kopie van het origineel
17
Het Birmese voorbeeld is leerzaam voor het analyseren van het patroon van technische bijstand dat Israël aan Azië biedt. Overal waar hulp werd geboden, werden de projecten zorgvuldig uitgekozen. is er een minimum aan tijd- en geldinvestering door de regeringen van het gastland en Israël mee gemoeid en zijn ze ontworpen om het ontvangende land in de kortst mogelijke tijd te helpen. Wanneer het om gezamenlijk coöperatieve ondernemingen gaat, zoals in Nepal, vaar een met gezamenlijk kapitaal gestichte National Construction Company of Nepal (NCCN) werd opgericht, heeft het Israëlische deel van het concern een minderheidsaandeel; de Israëli's menen dat het belangrijk is voor het handhaven van goede betrekkingen dat ze hun financiële aandeel in deze onderneming zo spoedig mogelijk liquideren. Deze zienswijze had belangrijke gevolgen voor Israël, daar zij er vrienden en door haar beïnvloede regeringen mee heeft gewonnen. Een overzicht van lopende, reeds uitgevoerde of toekomstige projecten in Azië toont dat in Nepal twee voorname landbouwprojecten hebben geresulteerd in een massale bevolking van maagdelijke gronden in het Nawalpur-gebied. Ruim 1000 gezinnen waren betrokken bij de uitvoering van dit plan. Uitgedrukt in mankracht was de Israëlische prestatie bescheiden van omvang; in totaal waren twee Israëli's behulpzaam hij het coördineren van de werkzaamheden in Nawalpur. Eveneens hebben Nepalese militairen een opleiding tot paratrooper gekregen in Israël: in Thailand leidde een gezamenlijke Thais-Israëlische landbouwovereenkomst tot het karteren en bevolken van landbouwgebied in de zuidelijke provincie Petchburi. De twee staten werken ook samen hij het opleiden van Thaise studenten in het vreedzaam gebruik van atoomenergie. Docenten van de Hebreeuwse Universiteit en de Universiteit van Tel-Aviv bezoeken regelmatig het Asian Institute for Economic Development and Planning in Thailand (Israëlische experts hielpen ook met het karteren van het noord-oosten van het land voor het uitvoeren van een programma als dat in Petchburi). In Bangkok wordt een instituut voor audiovisuele hulpmiddelen gebouwd met Israëlische steun. In Laos karteerden enkele specialisten onder auspiciën van de United Nations' Economic Commission for Asia and the Far East (ECAFE) gedeelten van de Mekong in het Nam-Ngun-gebied; directe bilaterale hulp resulteerde in het bouwen van een experimentele modelboerderij. Tot de projecten in Cambodja behoorden geschiktheidsstudies over het verbouwen van tabak en de verwerking van citrusvruchten, een fabriek voor sinaasappelsap werd gebouwd. Specialisten hebben op Ceylon geholpen plannen te ontwerpen om jonge mensen op te leiden. De Philippijnen profiteerden van deskundigheid op uiteenlopende gebieden zoals veeteelt, streekplanning en „civic action programs”. Zuid-Korea vroeg een expert om te helpen bij het onderzoek van de ondergrondse watervoorraden van het land en gaf te kennen belangstelling te hebben voor 18
Dit is een ingescande kopie van het origineel
advies hij het organiseren van een systeem van militaire reserve. Doctoren, ingenieurs, leraren en militair personeel zijn naar Singapore uitgenodigd om deel te nemen aan uiteenlopende nation-building activiteiten zoals de beoordeling van jeugd-programma's, de opbouw van Peoples Associations en de organisatie van de landsverdediging." Dit is een gedeelte uit een artikel van Rene Peritz in het Israëlische maandblad New Outlook. May 1969. ISRAËL EN DE ONTWIKKELINGSHIILP In oktober 1969 werd in Den Haag de jaarlijkse conferentie van het International Secretariat of Volunteer Services (ISVS) gehouden. Deze organisatie heeft officieel als doel de hulp aan de ontwikkelingslanden te bevorderen. Een van de twee Israëlische afgevaardigden naar de conferentie was kolonel Yitschak BarOn, die speciaal belast is met de militaire aspecten van de ontwikkelingshulp. Deze kolonel werd in 1967 hoofd van het Israëlische Department of International Cooperation and Foreign Liaison, dat een belangrijk onderdeel vormt van het ministerie van Defensie. In het Nieuw Israëlitisch Weekblad van 17 oktober 1969 werd het volgende verhaal uit zijn mond opgetekend: „Israël was het eerste land ter wereld dat overging tot het geven van militaire ontwikkelingshulp”, vertelt Yitschak Bar-On. „Ons Ministerie van Defensie, waaronder deze vorm van ontwikkelingshulp ressorteert, heeft zich vooral toegelegd op het onderwijs en de organisatie van de jeugd, aangezien dit de belangrijkste pijlers zijn waarop een goed leger moet bouwen. De Gadna en de Nahal staan dan ook onder direct toezicht van het ministerie van Defensie. De Gadna is het jeugdleger in Israël waar de jongeren ingaan, voordat ze in militaire dienst moeten. Op deze manier krijgt elke jongen een zekere ervaring voordat hij werkelijk in het leger gaat. Ons voornaamste doel hierbij is de jongeren enigszins te laten wennen aan de hardheid van het militaire bestaan. Inbegrepen hij deze militaire training is een scholing die reeds begint als de jongens elf jaar zijn. Vanaf die tijd moeten ze één dag in de maand dienen in de Gadna, terwijl de frequentie wordt opgevoerd naarmate zij ouder worden. Tijdens de middelbareschooltijd worden er weken gehouden waarop de jongeren de Negev intrekken en daar net als tijdens de militaire dienst enige weken bivakkeren. De Nahal is in tegenstelling tot de Gadna een vrijwillig onderdeel van het leger dat bestaat uit dienstplichtigen, die naast hun militaire ook burgeractiviteiten ontplooien. Deze mensen doen een half jaar militaire dienst en de rest van het jaar vestigen zij zich in die gebieden die van militair-strategisch belang zijn. Zulke nederzettingen zijn te vinden in de Golan, de Sinaï en langs de Jordaan. Omdat dit Dit is een ingescande kopie van het origineel
19
experiment zo goed is geslaagd, hebben een aantal Afrikaanse landen gevraagd de ervaring, die wij met dergelijke organisaties hebben opgedaan, te gebruiken om hen te helpen in hun eigen land soortgelijke organisaties op te richten. Momenteel zijn er dergelijke jeugdorganisaties in meer dan twintig landen in Afrika, Azië en Zuid-Amerika. In de meeste landen is de samenwerking goed en elk jaar komen er nieuwe landen bij die Israël om hulp vragen. Jaarlijks gaan er dan ook nieuwe studiegroepen uit Israël naar deze landen toe. In West-Afrika zijn dit o.a. Ivoorkust, Kameroen, Dahomey, Togo, CentraalAfrika, Liberia en Senegal. Langs de hele kust van West-Afrika hebben we nu nederzettingen opgezet, die aangepast zijn aan de mogelijkheden en de noden van elk land. In Ivoorkust gaat het bijzonder goed. Elk jaar worden daar jongeren getraind, die dan weer het binnenland ingaan om daar nieuwe groepen te trainen en op te leiden. Ook zijn er groepen naar de oude en primitieve dorpen getrokken om mee te helpen en de landbouw aldaar te ontwikkelen en een heter saamhorigheidsgevoel hij te brengen. Ook in Oost-Afrika hebben we veel succes met deze opleidingen. Ik noem b.v. Malawi. Oeganda, Swaziland en Roeanda. Sommige van deze landen zijn net onafhankelijk dus valt daar veel werk voor ons te verzetten. In Zuid-Amerika hebben we ondermeer gewerkt in Bolivia, Costa Rica en Ecuador. Ook hier hebben we eenzelfde systeem gevolgd, natuurlijk wel aangepast aan deze landen. aangezien de omstandigheden in Zuid-Amerika niet dezelfde zijn als die in Afrika. Alleen al omdat het in Afrika voor een groot deel pas onafhankelijk geworden staten betreft. In Azië, waar wij onder meer in Nepal en Singapore zitten, is er verschil wat de vorm van ontwikkelingshulp betreft. Hier verlenen wij zuiver militaire hulp en helpen b.v. met de opleiding en training van legeronderdelen. Wij helpen hier bevriende staten of wij komen te hulp als ons dat door de Verenigde Naties gevraagd wordt." LOSSE NOTITIES Lesotho Tijdens de in dit Afrikaanse land gehouden verkiezingen van januari 1970 wist de tot dan regerende en door Zuid-Afrika gesteunde premier Jonathan middels een coup te voorkomen dat de op democratische wijze gehouden verkiezingen de progressieve en pan-Afrikaans georiënteerde Congress Party aan het bewind zouden brengen (de Nationale Partij van Jonathan zou slechts 23 van de 60 zetels hebben behaald!). Premier Jonathan verklaarde echter de verkiezingen voor ongeldig, kondigde de noodtoestand af en liet de leider van de Congress Party met enkele van zijn medewerkers opsluiten. De jonge koning Moeshoeshoe, die had aangeraden op de 20
Dit is een ingescande kopie van het origineel
anti-Zuid-Afrikaanse Congress Party te stemmen, werd naar Nederland verbannen. Van zeer betrouwbare waarnemers ter plaatse vernamen wij nog het volgende: Toen in de dorpen van Lesotho onlusten uitbraken als verzet tegen de coup van premier Jonathan, werden deze onderdrukt met behulp van o.a. de Young Pioneers. Leden van deze para-militaire jeugdorganisatie werden met zwepen gewapend naar de oproerige dorpen gezonden om de „orde te herstellen”. De ontstaansgeschiedenis van deze Young Pioneers is wellicht typerend. Hoewel verscheidene organisaties, waaronder de Verenigde Naties, zich in Lesotho bezig hielden met de ontwikkeling van de landbouw en met Community Development verschenen in 1969, enkele maanden vóór de verkiezingen, twee Israëlische landbouwexperts. Na voorstellen tot samenwerking met andere in Lesotho werkzame ontwikkelingsexperts te hebben afgewezen, begonnen zij met de oprichting en training van de op para-militaire leest geschoeide Young Pioneers in een kamp op enkele kilometers van de hoofdstad Maseru gelegen. Deze agrarische jeugdbeweging stond onder bevel van de commandant van de Police Mobile Unit (een soort para-militaire politiemacht), de Engelsman Freddy Roach. Het optreden van de Young Pioneers bij het onderdrukken van de onlusten heeft hen zeer gehaat gemaakt hij de bevolking (verschillende van hen zouden door de dorpsbevolking zijn gedood). Zelfs van Engelse zijde schijnt bij Jonathan tegen hun optreden te zijn geprotesteerd. Toch zijn de Young Pioneers gebleven, evenals de Israëlische ,,experts" en evenals premier Jonathan, die dankzij diplomatieke steun van Engeland en Zuid-Afrika vaster in het zadel zit dan ooit. (zie ook Le Monde van 9 dec. 1970, waarin o.a. het economisch belang van Lesotho voor Zuid-Afrika wordt geïndiceerd) Tsjaad In Tsjaad, het buurland van het olierijke Libië, steunde president Tombalbaye aanvankelijk geheel op Franse troepen voor bescherming van zijn regiem tegen de FROLINA (Nationale Bevrijdings Front)-guerrilla's. Sinds enige tijd echter krijgt hij eveneens steun, direct zowel als indirect (via Kongo) van Israël, voor wat betreft de militaire training van zijn eigen troepen. Bovendien zouden sinds 1969, volgens een bekendmaking van FROLINA, tenminste vier Israëlische bases in Tsjaad zijn gevestigd. (naar gegevens uit Free Palestine, dec. 1970, ontleend aan Three World Reports)
Dit is een ingescande kopie van het origineel
21
Ethiopië Het schijnt dat Israël voor zijn militaire steun aan de ,,Leeuw van Juda", keizer Haile Selassi, een stevige prijs wil bedingen. n.l. het gebruik van eilanden in de Rode Zee voor de kust van Ethiopië als militaire bases van Israël. Dergelijke operationele bases zouden uiteraard van groot belang zijn voor een Israëlische, en daarmee Westerse beheersing van de Rode Zee. (zie ook Free Palestine, dec. 1970) Zuid-Afrika Dat de belangen van Israël en Zuid-Afrika parallel lopen, werd in het verleden meer dan eens duidelijk uitgesproken. Onlangs werd het weer eens bevestigd door de hoofdredacteur van de Zuid-Afrikaanse dagblad „Die Vaderland", A. M. van Schoor. Volgens een berichtje in het Nieuw Israëlitisch Weekblad van 3-7-'70 zei deze tijdens een voordracht voor de lunch-club van de Zionistische Federatie van Zuid-Afrika: „De belangen van Israël en Zuid-Afrika worden gekoppeld in een gemeenschappelijke strijd tegen de russische expansie op het Afrikaanse continent”. Deze mening zou volgens hem voor het grootste deel worden gedeeld door regeringskringen in Zuid-Afrika. De heer van Schoor, die deze uitspraken deed kort na een bezoek aan Israël, meende ook dat: ,,door te vechten voor veiligheid, vecht Israël eveneens voor Zuid-Afrika". Het zal dan ook wellicht iets te maken hebben met de goede betrekkingen tussen Nigeria en Rusland, dat volgens betrouwbare geruchten (zie N.I.W. van 1-8-'69) Israëlische wapens met o.a. Rhodesische en Zuid-Afrikaanse vliegtuigen destijds naar Biafra werden gezonden. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat regiems die in eigen land discrimineren tegen bevolkingsgroepen van een ander, inferieur geacht „ras”, zich plots om humanitaire redenen zouden bekommeren om dergelijke bevolkingsgroepen in een ander land. Ook op andere terreinen neemt de samenwerking tussen Israël en Abba Eban's vroegere vaderland Zuid-Afrika toe. De economische betrekkingen worden versterkt en volgens een bericht in Free Palestine (dec. 1970) hebben kortgeleden 41 Zuid-Afrikaanse brandweerofficieren en gemeenteraadsleden in Israël een spoedcursus gekregen in brandbestrijding en burgerlijke verdediging, die zoals de rapporten vermelden, in Israël zeer efficiënt georganiseerd zijn als gevolg van de bijzondere situatie t.a.v. de binnenlandse veiligheidssituatie. Ongetwijfeld heeft Zuid-Afrika aan die deskundigheid grote behoefte. Volgens Le Monde heeft de handel tussen de twee landen zich in 1970 verdrievoudigd.
22
Dit is een ingescande kopie van het origineel
Zuid-Korea Free Palestine van febr. 1970 meldt onder de kop ,,Third Country"-techniques dat het Israëlische bedrijf Tahal in Zuid-Korea twee grote irrigatieprojecten zal gaan uitvoeren. De kosten van deze projecten bedragen 100 miljoen dollar. Het blad vraagt zich af waar Israël of Tahal de fondsen voor de financiering van zulke projecten vandaan haalt. Verenigde Staten Na de zeer teleurstellende speech over Vietnam die president Nixon hield op 311-'69, en die binnen en buiten Amerika sterk werd afgekeurd, zond Israël's premier Golda Meir aan de Amerikaanse president een brief waarin zij hem gelukgewenst met de inhoud van zijn redevoering. Het bekend-raken van de inhoud van deze brief veroorzaakte ook in Israël nogal wat opschudding. (Volgens de Jewish Chronicle van 21-11-'69 herinnerden de kritici aan de voorwaardelijke steun die Israël als een van de weinige landen destijds gaf aan Frankrijk's poging de Algerijnse onafhankelijkheid met militair geweld te onderdrukken. Na de Amerikaanse inval in Cambodja haastte Israël's ambassadeur in de V.S., generaal Rabin, zich krachtig vóór de Amerikaanse Cambodja-politiek uit te spreken. Volgens een artikel in het NIW van 5-6-90 verklaarde hij dat: „een Amerikaans succes in Cambodja duidelijk in het belang van Israël is”. De Israël Cooperation In 1968 kwam in Jeruzalem een aantal leidende figuren uit de joodse financiële en industriële wereld, vooral Amerikanen en Europeanen, bijeen. Een van de resultaten van deze zogenaamde miljonairsconferentie was de oprichting van de Israel Cooperation, waarvan het officiële doel is het ten dienste stellen aan de technologische ontwikkeling in Israël van ervaring en welvaart door buitenlandse industriëlen. Hoewel de minimum deelname in deze onderneming 100.000 dollar bedraagt werd in korte tijd ruim 22 miljoen dollar bijeengebracht. Van de aandelen is ongeveer 80% in buitenlandse (hoofdzakelijk Amerikaanse) handen. Dat de aandeelhouders niet uit liefdadigheid handelen is duidelijk. Ze genieten in Israël bijzondere belastingvoorrechten, terwijl ook de inkomsten van de maatschappij zelf in Israël minder worden belast dan dat met andere maatschappijen het geval is. De beleggingspolitiek van de Israël Cooperation is er op gericht zich een beslissende invloed te verwerven in de leiding van de bedrijven waarin wordt belegd. Onder sterke aandrang van de miljonairsconferentie besloot de regering van Israël tot een snelle de-nationalisatiepolitiek, gericht op het verkopen van Dit is een ingescande kopie van het origineel
23
goedlopende regeringsondernemingen aan partikulieren, tegen vreemde valuta. Zo verwierf de Israel Cooperation ondermeer 50% van de aandelen van de Israëlische scheepvaartmaatschappij ZIM, en 26%, van de aandelen plus een belangrijke invloed op de bedrijfsleiding van de Haifa Refineries Ltd. (zie NIW 14-8-90) Nederland Al of niet in het kader van de ,,Third Country"-techniek werken Nederland en Israël samen bij het verlenen van ontwikkelingshulp aan de Derde Wereld. Het dagblad Trouw van 28-8-'70 vermeldt: „Over deze Nederlands-Israëlische samenwerking in verschillende sectoren van de ontwikkelingshulp deed minister Udink mededeling toen hij van een bezoek van drie dagen aan Israël terugkeerde. Minister Udink heeft over deze samenwerking uitvoerig overlegd met de Israëlische minister van Buitenlandse Zaken, Abba Eban. Afgesproken is ook dat Nederland een deel van de studiebijdragen die het verleent aan studenten uit de ontwikkelingslanden, beschikbaar zal stellen voor Afrikaanse studenten die aan Israëlische opleidingsinstituten studeren. Daarbij wordt vooral gedacht aan de landbouw en de volksgezondheid. Ook hij de universitaire research ten aanzien van de ontwikkelingshulp zullen landen de handen in een slaan.” ISRAËL'S KOLONISATIE: MENSELIJKE EN ECONOMISCHE HULPBRONNEN Kolonisatie van de bezette gebieden Op 29 oktober 1967 kwam Associated Press met het volgende verhaal uit Jeruzalem: „Premier Eshkol deed gisteren een oproep tot massale immigratie uit westerse staten om de joodse bevolking van Israël te doen toenemen en sprak in bedekte termen over een eventuele vestiging van Joden in het Arabisch gebied dat in juni werd bezet We hebben meer Joden nodig hier in Israël. Ze waren ook nodig 'op plaatsen waar wij ons vandaag nog niet bevinden, maar die Bijbelse namen dragen'". Eerder, in september 1967, wist de voorzitter van het Joods Congres in de V.S., Arthur Lelyveld, reeds te melden dat de Israëlische autoriteiten de komende jaren een groot aantal jonge Joden willen opnemen om de juist veroverde gebieden in Israël te kunnen integreren zonder het joodse karakter van de staat op te geven. Sinds 1967 wordt door Israël een „crashprogram” met de allerhoogste urgentie uitgevoerd, ten einde in het kader van de „politiek van de voldongen feiten” de veroverde gebieden te „verjoodsen” en te koloniseren. Ondanks alle programma's 24
Dit is een ingescande kopie van het origineel
tot het aankweken van „joods bewustzijn”, ondanks de soms in morele terreur ontaardende pressie die wordt uitgeoefend, is het aantal immigranten zeer beperkt. Optimistische schattingen voor de onmiddellijke toekomst liggen in de buurt van 50.000 per jaar. Rekening houdend met de emigratie uit Israël komt dat neer op ruim 1½ % van de huidige bevolking van Israël en op ongeveer 1/3 % van de Joden buiten Israël. Dat de Joden niet staan te dringen om naar Israël te emigreren lijkt niet verwonderlijk, immers de „inzameling der ballingen” is niet in de eerste plaats een aktiviteit gericht op het welzijn van deze Joden, maar allereerst een aktiviteit ten bate van de staat Israël. Zowel door de staat zo gesteld, als door de meeste Joden zo gevoeld, betekent Alijah een offer van Joden gebracht aan Israël. De staat is een doel in zichzelf en niet een middel tot een doel. Het zijn nu vooral de ontwikkelde en deskundig opgeleide westerse Joden die Israël volgens haar eigen zeggen broodnodig heeft. De voortschrijdende assimilatie en integratie in hun onderscheiden vaderlanden vormen echter een uiterst sterke belemmering voor het zionistisch-Israëlische ideaal. Vandaar dat dit probleem op het ogenblik voor Israël haast ernstiger is dan het militaire conflict met de Palestijnen en de Arabische buurlanden. De oplossing wordt (en werd) gevonden in een soort judo-techniek van duwen en trekken. Het duwen geschiedt voor een belangrijk deel d.m.v. de werkelijke of vermeende dreiging van anti-semitisme. De staat Israël helpt overigens daarbij zelf dit antisemitisme aan te wakkeren, door steeds weer provocerend te verklaren dat alle Joden loyaliteit aan de staat Israël verplicht zijn en door te suggereren dat de meeste Joden die verplichting ook nakomen. Reeds jaren geleden gaf de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken van Israël, Golda Meir, in het openbaar te kennen dat Israël zich het recht voorbehield zich te bemoeien met en te interveniëren (bij de regeringen van andere landen) in aangelegenheden welke de Joden in andere landen treffen. Zij voegde daar aan toe dat zij er zich niets van zou aantrekken wanneer een dergelijke handelwijze die joodse gemeenschappen in verlegenheid zou brengen. De gevolgen van deze politiek zijn zichtbaar geworden in b.v. de Arabische landen en Oost-Europa, waar een anti-zionistische stemming, soms omslaand in antisemitisme, het gevolg was. Op z'n minst slaagt Israël er in om in dergelijke gevallen de buitenlandse overheden wantrouwig te maken t.a.v. de loyaliteit van hun joodse burgers. Een illustratie van wat weldra misschien ook andere westerse landen te wachten staat, is de situatie in Frankrijk, het land waar de Joden het eerst volledige burgerrechten kregen. De Franse Joden zijn reeds lang een doorn in het zionistisch oog door hun sterke assimilatie en integratie. Frankrijk is nu het eerste land in West-Europa waar een scherp belangenconflict met Israël optrad. Bepaalde joodse groeperingen onder leiding van de baron de Rothschild, samen met niet-joodse belanghebbenden (oud OAS-mensen zoals Jaques Soustelle, gefrustreerde generaals, anti-Gaullisten als Pohair e.a.) vormen een soort van Dit is een ingescande kopie van het origineel
25
vijfde colonne voor Israël. De smokkel van Mirage-onderdelen, de kaping van de kanonneerboten uit Cherbourg etc. zijn er de resultaten van. De Londense Jewish Chronicle van 8 maart 1968 meldt uit Parijs: „Franse Joden worden gescreend Een grondig maar discreet onderzoek van joodse legerofficieren van hoge rang en ambtenaren is aan de gang in Frankrijk sinds afgelopen juni ... een volledig dossier werd aangelegd van iedere gescreende Jood”. Deze maatregelen vloeien voort uit overwegingen van staatsbelang en zullen logischerwijs genomen worden door alle landen die in conflict geraken met Israël. (Geruchten willen dat iets dergelijks op discretere schaal ook in Amerika plaats vindt). De enorme gevaren van deze ontwikkeling zijn zonder moeite te voorzien. In Frankrijk werd een duidelijk toegenomen emigratie van Franse Joden naar Israël waargenomen toen politieke spanning ontstond tussen Israël en Frankrijk. Het minste dat men daarvan kan zeggen, is dat zulks in overeenstemming was met de wensen van de Israëlische regering. Een opmerkelijk geval is ook de kwestie van de Russische Joden. De momenteel wereldwijd gevoerde actie om deze mensen naar Israël te doen emigreren, is niet zomaar uit de lucht komen vallen. In het verleden zijn reeds vele pogingen door Israël ondernomen om de Joden uit Rusland te doen emigreren. Naarmate het duidelijker wordt dat op grootscheepse toeloop uit de V.S. niet gerekend behoeft te worden, is nu Israëls enige hoop op massa-emigratie uit Rusland gevestigd. Zoals bekend, is voor iedere Russische burger emigratie in principe een verboden zaak, laat staan dat het regiem massale emigratie naar een westers land zou toestaan. Israël tracht reeds geruime tijd Moskou over te halen om een uitzondering te maken voor de joodse burgers van de Sowjet Unie, tot nog toe zonder opzienbarend resultaat. De laatste tijd wordt daarom een andere aanpak geprobeerd met inschakeling van de wereldopinie. Daaraan voorafgaand werden ter voorbereiding in Europa enkele conferenties gehouden door vooraanstaande sympathisanten van Israël. Of in Rusland de Joden als groep minder vrijheid genieten dan andere minderheidsgroepen is een omstreden kwestie. Het is echter wél zeker dat de stelselmatig herhaalde oproepen van Israël tot joodse solidariteit met Israël, evenals de openlijke zionistische stellingname van sommige Joden in Rusland, bij de officiële instanties wantrouwen wekken t.a.v. de loyaliteit van de joodse burgers. Israël is als bondgenoot van Amerika nu eenmaal een politieke vijand van de Sowjet-Unie, en ieder die sympathie koestert voor een vijandige staat wordt uit de aard der zaak als een staatsgevaarlijk individu beschouwd. Dat is trouwens niet alleen in Rusland zo, dat geldt evenzeer voor de westerse landen. Het ligt voor de hand dat in een land als Rusland, waar het antisemitisme altijd sterk is geweest, politiek wantrouwen tegen Joden bij velen gemakkelijk kan 26
Dit is een ingescande kopie van het origineel
omslaan in het traditionele antisemitisme. Het is ontwijfelbaar dat de Israëlische regering deze ontwikkeling heeft voorzien. Kennelijk echter laat zij haar politieke belangen zwaarder wegen dan het persoonlijk welzijn van miljoenen Joden, over wier hoofden een politieke belangenstrijd wordt uitgevochten. Het is verleidelijk hier een moderne uitvoering in te zien van een reeds oud, taktisch concept, afkomstig van de grondlegger van het zionisme. Theodor Herzl. Deze stelde de westerse regeringen in het openbaar voor de keus het zionisme te steunen of revolutie te riskeren. De ontworteling van de Joden op deze wijze is echter niet voldoende om hen uit „de landen van overvloed” massaal te doen emigreren. Daarom wordt behalve het „duwen” ook het „trekken” toegepast. Potentiële immigranten worden alle mogelijke voordelen geboden: reiskostenvergoedingen, veroverd gebied dat gekoloniseerd kan worden, aantrekkelijke banen, woonruimte, fiscale faciliteiten etc. Speciale Israëlische overheidsfunctionarissen reizen de wereld rond om deze zaken aan de man te brengen (zie b.v. het bezoek van generaal Uzi Narkiss aan Nederland, febr. 1970.) Helaas echter heeft de staat Israël zelf niet genoeg middelen ter beschikking, of beter, besteedt zij teveel aan Dayans ambitieuze plannen voor de absolute hegemonie in het Midden Oosten, om al dat lekkers te bekostigen. Daarom moet de rest van de wereld voor dit „humanitaire” deportatieproject betalen. Allereerst worden Joden aangesproken die niet wensen te emigreren en zich daardoor blootstellen aan morele chantage (het bekende mopje: een zionist is een Jood die geld geeft aan een andere Jood om een derde Jood naar Israël te sturen.) Maar zoals dit jaar moet soms ook de niet-joodse bevolking aan Israël's politieke belangen offeren. Herinneren wij ons op dit punt dat de immigratie ten doel heeft de veroverde gebieden te „verjoodsen”, beter: te „zioniseren”. D.w.z. de Arabische bevolking, in zoverre zij niet is verjaagd en gevlucht, moet in eigen land tot een kleine minoriteit worden gemaakt, onderworpen aan een cultuur, een maatschappelijk systeem en een normenstelsel dat zij niet zelf heeft gekozen en ook niet vrijwillig zou kiezen. Met dezelfde geweldige energie waarmee de joodse immigratie wordt bevorderd wordt de terugkeer van de oorspronkelijke Palestijnse bevolking, die men eerst heeft helpen verdrijven, tegengehouden (met mijnen, kogels en napalm). De joodse immigratie moet op den duur deze terugkeer voorgoed onmogelijk maken (de bekende „voldongen feiten"-theorie). De goede gever aan de Collectieve Israël Actie (CIA) financiert uiteindelijk de definitieve wanhoop en ellende van meer dan 1.3 miljoen Palestijnen.
Dit is een ingescande kopie van het origineel
27
FINANCIERING De financiering van bovengenoemde projecten geschiedt voor een belangrijk deel met geld uit het buitenland. Buiten de „State of Israël Bonds” waarvan de opbrengsten toevloeien aan de staatskas, waaruit oorlogvoering, bezetting en annexatie betaald worden, zijn de belangrijkste „fundraising” organisaties het Joods Nationaal Fonds (JNF) ofwel Keren Kayemeth en verder de Collectieve Israël Actie ofwel Keren Hayesod (United Israël Appeal, in Amerika partner in het overkoepelende United Jewish Appeal). De C.I.A. is het fonds van de Jewish Agency, het vertegenwoordigend lichaam van de Wereld Zionisten Organisatie, dat de status heeft van een Israëlisch overheidsorgaan of semi-overheidsorgaan (vastgelegd in de „Overeenkomst” van 1954 en de „Statutaire Wet op de Wereld Zionisten Organisatie” van 1952). Het J.N.F. is formeel een afzonderlijke organisatie, maar in feite zó nauw verbonden met de andere organisaties dat men kan spreken van het JNF-CIAJewish Agency-complex. De veelheid van onderscheiden organisaties binnen het Israëlische overheidsapparaat is historisch gegroeid en wordt vermoedelijk niet in de laatste plaats in stand gehouden door de bureaucratie. In ieder geval maakt een en ander de positie en onderlinge afhankelijkheid van de lichamen wel wat onduidelijk. Formeel worden CIA-gelden vooral besteed aan het aantrekken en de vestiging van immigranten, terwijl het JNF zijn werkgebied meer heeft in de landontginning, wegenaanleg in strategische gebieden, etc. Echter in veel projecten participeren zowel CIA als JNF. Het JNF-CIA-Jewish Agency-complex is een werktuig bij het de facto annexeren van veroverde gebieden en bij het beveiligen van nieuwe grenzen d.m.v. het stichten en ondersteunen van (meest para-militaire) kibboetzim. In 1968 reeds werd op het Zionistisch congres in Jeruzalem een kaart getoond waarop 22 in het bezette gebied te stichten kibboetzim stonden aangegeven. De door het JNF gestichte kibboetz Mehola op de bezette West-Oever was de eerste van dit soort nederzettingen welke geheel onder burgerlijk bestuur werden gesteld (van militaire garnizoen was dus zelfs officieel geen sprake meer). De taak van het JNF wordt wellicht het duidelijkst omschreven in een door het JNF in Engeland uitgegeven boekje, getiteld: „JNF (Jewish National Fund) Questions and Answers”. Het vermeldt o.a.: „Vraag: Wat is de functie van het JNF in Israël hedentendage?” „Antwoord: Tegenwoordig volgt de JNF-tractor in het kielzog van de leger-tank. Gebieden die tengevolge van de Zesdaagse Oorlog weer in Israëlisch bezit zijn teruggekeerd (bedoeld wordt: veroverd zijn, Sic!) worden omgeploegd. Het gereedmaken van de grond is de allereerste taak van het JNF.” 28
Dit is een ingescande kopie van het origineel
Deze opvatting stemt overeen met de ideeën van generaal Dayan, die meent dat er niet zoveel gepraat moet worden en dat door vestiging van joodse landbouwkolonies een feitelijke annexatie moet worden bewerkstelligd. In de bezette Golan-hoogten is deze ontwikkeling al ver voortgeschreden. Eind 1969 had het JNF daar reeds 50.000 dunams land bouwrijp gemaakt en ter beschikking gesteld van Israëlische nederzettingen. Het ligt in de bedoeling dat de komende jaren nog grote sommen aan liefdadigheidsgelden zullen worden besteed aan de beveiliging van grenzen en kolonisatie van nieuwe, de facto geannexeerde gebieden. Zo weet b.v. de Israëlische correspondent van het Nieuw Israëlietisch Weekblad (26-12'69) te melden: „Meer dan zeventig miljoen pond zal in de komende vijf of zes jaar ten koste worden gelegd aan de Israëlische nederzettingen langs de Libanese grens. Keren Hajesod neemt daarvoor ongeveer zeventig procent voor zijn rekening. De rest wordt gefinancierd door Mekorot (maatschappij waar Jewish Agency en JNF samen een derde van de aandelen in bezitten) 20 procent en het Joods Nationaal Fonds 10 procent. In de vierenvijftig landen waar Keren Hajesod geld voor Israël inzamelt, zal volgend jaar (1970) voor de vierde maal een noodactie op touw worden gezet. Ditmaal gaat het niet om de stichting van nieuwe nederzettingen, maar om de economische consolidatie van bestaande. Aan de stichting van nieuwe nederzettingen wordt, zoals gezegd, voorlopig niet gedacht. Niet althans voor deze streken. In de de komende vijf tot tien jaar gaat men zich op de Hoogte van Golan concentreren. Om politieke redenen." (cursief van redactie). VERVREEMDING VAN ARABISCH GRONDGEBIED De functieverdeling tussen de verschillende overheidsorganen t.a.v. de onteigening van Arabisch grondbezit gaat als volgt in zijn werk: Het leger verovert een stuk gebied, dat daarmee onder het publiek recht van de staat wordt gebracht (annexatie). Vervolgens vaardigt de regering een stelsel van wetten uit waarmee de onteigening van grondbezit mogelijk wordt gemaakt (door Martin Buber en medestanders destijds „landroof” genoemd). Het militair Gezag in de veroverde gebieden vaardigt maatregelen uit waarmee een toestand ontstaat waarin de eerder genoemde wetten van toepassing kunnen worden verklaard (het tot „security areas” verklaren van gebieden — bevolking wordt niet op haar land toegelaten — „absentee property” etc. — confiscatie door de staat). Deze werkwijze wordt zeer gedetailleerd behandeld door de, thans verbannen, Israëlische jurist Sabri Jiryis in zijn uitstekend gedocumenteerde boek „The Arabs in Israel". 3 Zijn beweringen worden ondersteund door de Belgische advocaat 3
Verkrijgbaar bij Palestina-Bulletin, f 8,90. Dit is een ingescande kopie van het origineel
29
Nathan Weinstock in zijn boek „Le Sionisme contre Israel” (Maspéro, Paris, 1969). Nadat de staat nu het Arabische grondgebied heeft onteigend „koopt” het JNF de gronden van de staat welke daarmee „onvervreembaar” eigendom worden van „het joodse volk”. Tenslotte maakt het JNF de grond gereed voor de bestemming die er aan gegeven is. Dan is de beurt aan CIA/Jewish Agency om, meest samen met het JNF, nieuwe kibboetzim te stichten, c.q. reeds bestaande uit te breiden. Voorts om te zorgen voor voldoende immigranten om de nieuwe gebieden te kunnen bevolken. Ondanks beweringen van Israëlische zijde gaat dit proces van „wettige” gronddiefstal nog steeds voort. Ter illustratie slechts een enkel typerend voorbeeld, ontleend aan Palestina-Bulletin 31-3-'70: Reeds op 10-7-1969 meldt het israëlische dagblad Haaretz dat de bewoners van het Arabische dorpje Beth-Azcariah in de omgeving van Bethlehem onteigening van hun dorp en gronden kregen aangezegd (dus deportatie plaats vindend in bezet gebied, Sic!) De gemoederen van de gedupeerde bewoners werden enigszins gekalmeerd door het resultaat van een bespreking tussen vice-premier Yigal Allon, en twee andere hoge Israëlische overheidsfunctionarissen enerzijds en notabelen uit de streek anderzijds. Op 10-10-1969 komt Haaretz met het bericht dat de dorpelingen zich opnieuw hadden beklaagd. Zij, of althans het overgrote deel van hen, hadden geweigerd compensatie te aanvaarden en wilden niet weg uit hun dorp. Zij klaagden dat bulldozers reeds begonnen waren hun bomen te ontwortelen en het gebied te prepareren voor de bouw van een nieuwe joodse kolonie. Een zegsman van het Militair Gezag verklaarde dat de bewoners bevel hadden gekregen binnen een week hun huizen te verlaten. Op 18-1-1970 meldt Haaretz dat de dorpelingen zich tot het Internationale Rode Kruis hadden gewend om zich te beklagen over het militaire bewind. Ze protesteerden ertegen dat Israëli's bezig waren bouwmaterialen aan te slepen om op hun platgebulldozerde huizen voor zich zelf te gaan bouwen. De kern van de zaak wordt uit de doeken gedaan in een artikel in het Israëlische blad NER, speciale uitgave van september 1969. NER is een „monthly for political and social problems and for jewish-Arab rapprochement”. Het is een uitgave van de IHUD-Association, in het leven geroepen door wijlen Dr. Judah Magnes en Martin Buber. In het bewuste nummer werd de brief gepubliceerd welke overgenomen werd door „Palestina-Bulletin”: LAND-CONFISCATIES BIJ KFAR 'ETSION Aan de plv. Eerste Minister, De heer Jigal Allon, Jerusalem 30
Dit is een ingescande kopie van het origineel
Mijnheer. In verband met uw uitspraak dat de „inbeslagneming van een stuk land van 1.200 dunam bij Kfar 'Etsion gemotiveerd was zuiver op grond van „veiligheidsoverwegingen”, moeten wij u wel een inlichting voorleggen die wij ontvingen van oprechte en gewetensvolle beambten van het Joods Agentschap en van het Joods Nationaal Fonds, welke wij ook zonden naar onze Arabische vrienden in Israël en naar onze vele vrienden in het buitenland. 'De Arabische gronden in de buurt van Kfar 'Etsion zullen we confisceren teneinde daar een nieuwe nederzetting op te richten, geheten Kfar 'Etsion B, ofschoon daar nog joodse gronden zijn van de nederzettingen Revadim, Massuoth Jitsjak, Kfar 'Etsion en Ein Tsoeriem. We zullen het voorwendsel van de „veiligheidsredenen” moeten gebruiken en de autoriteit van de Militaire Goeverneur, omdat we anders geen mogelijkheid zullen hebben de Arabische boeren te verwijderen die weigeren te vertrekken en compensatie te aanvaarden, daar de hele streek niet onder de Israëlische wet valt. De grond van het Russische klooster hebben we niet geconfisceerd, aangezien we met de Russen een overeenkomst hebben bereikt. De nieuwe nederzetting zal toebehoren aan de religieus-nationale Kibboets Ha'dati en er zal een synagoge komen, een Jesjiwa en andere religieuze instellingen.' Zo zal dus de confiscatie van Arabische gronden niet geschieden om „veiligheidsredenen”, maar alleen om een nieuwe joodse nederzetting te stichten in de plaats van een oude Arabische nederzetting. Wij hebben uit betrouwbare bronnen vernomen, dat er tot nu toe niet genoeg mensen bereid staan zich daar te vestigen onder de heersende omstandigheden van de onmenselijke verwijdering van Arabische boeren en wij zullen hun uitleggen wat daar nu werkelijk aan de hand is. Er is nog geen geld beschikbaar vanwege de verhoging van de Defensiebegroting, maar desondanks zal de confiscatie plaatsvinden. Wij zijn ervan overtuigd dat dit zelfs nog meer moeilijkheden voor de regering en voor de staat Israël gaat veroorzaken, dan het „om veiligheidsredenen” in beslag nemen van de huizen bij de westelijke muur in Jeruzalem. Tot onze spijt konden wij de heer Reuven Alloni, wnd. Directeur van de GrondenAdministratie niet te spreken krijgen, maar hij kent ons standpunt en onze doelstellingen heel wel. Wij geloven, dat wij allen, de regering en de minister incluis, de plicht hebben de eer van de staat Israël als staat te behoeden, als een staat waar Recht en Wet heersen en niet „een ieder doet wat juist is in zijn eigen ogen” onder toepassing van diverse .,wettige" voorwendsels. Wij hopen, dat de Arabische boeren alle wettelijke middelen zullen gebruiken om de confiscatie van hun gronden te voorkomen en dat als zij daarin zullen slagen zij de naam van de staat Israël als een joodse staat zullen redden, aangezien al de „bevrijdingen” in Dit is een ingescande kopie van het origineel
31
het Hebron-district, Golan, etc. onwettig zijn en in tegenspraak met het Handvest van de Verenigde Naties, dat door Israël is aanvaard. Hoogachtend, w.g. Gabriel A. David. Jerusalem, 6 juli 1969 Giften aan JNF en CIA komen, direct of indirect, evenzeer ten goede aan Israël's oorlogvoering (sprak Dayan niet reeds bij herhaling over de toekomstige veroveringen?), die, zoals bekend, moet voorkómen dat Israël bij eventuele vredesbesprekingen territoriale concessies zou moeten doen of een deel van de vluchtelingen zou moeten terugnemen. Een telegram, gedateerd 28-9-1968, verzonden door Rabbi Irving Lehrman, Chairman, National Rabbinical Advisory Council aan alle rabbijnen van Amerika luidde o.a.: „Was aanwezig vandaag op vergadering op hoogste niveau van het United Jewish Appeal National Cabinet in New York, waarop minister Pinhas Sapir open en eerlijk over Israël's huidige militaire problemen sprak. Na deze problemen, en ook die betreffende sociale zorg in beschouwing te hebben genomen, werd met algemene stemmen besloten dat het absoluut noodzakelijk was, dat het UJA in 1969 weer een noodactie zou organiseren, buiten de geregelde actie, welks omvang nog groter moest zijn dan die van 1967 ...” Het is een duidelijke zaak dat het Westen d.m.v. particuliere- en overheidsgelden meebetaalt aan het gehele proces vanaf de militaire verovering tot en met het „opkopen” van joodse onderdanen van andere staten. Ook wij Nederlanders betalen mee aan de voortgaande annexatie, de onteigening van landbouwgronden van Arabische boeren, maar ook aan de (napalm) bombardementen op Jordanië en Egypte, de wrede collectieve strafmaatregelen tegen de bevolking in de bezette gebieden waartegen al vaak door Rode Kruis, Amnesty International, de Verenigde Naties (laatstelijk op 15 maart 1971) en andere internationale lichamen is geprotesteerd. Israël's steunpunt in de Verenigde Staten Er is echter nog een heel ander aspect aan de kwestie CIA - United Israël Appeal United Jewish Appeal. Het 23e Congres van de Zionistische Wereldorganisatie nam o.a. een resolutie aan waarvan paragraaf 3 inter alea vermeldt: ,,Voor wat betreft alle activiteiten welke verricht worden in het belang van de staat Israël in joodse gemeenschappen buiten Israël, is het essentieel dat 32
Dit is een ingescande kopie van het origineel
de regering van de staat Israël handelt in samenwerking met de Zionistische Wereld Organisatie." In 1966 werd door het Knesseth een „Basic principle of Government Programme” aanvaard. Hoofdstuk D, paragraaf 2 vermeldt o.a.: „De regering zal voortdurend steun geven aan de versterking en de uitbreiding van de Zionistische Beweging De regering zal de Zionistische Beweging helpen in haar zionistische opvoedende taak, om te strijden tegen iedere uiting van onverschilligheid (van Joden buiten Israël, Sic!) t.o.v. de natie en de steun van de Diaspora te behouden voor Israël in haar pogingen haar positie op internationaal vlak te consolideren”. De gemeenschappelijke activiteiten van de Israëlische regering/W.Z.O. ten behoeve van de staat Israël, waarop hier wordt gedoeld, bestaan niet alleen uit een „zionisering” van het Jodendom, maar betreffen evenzeer het verwerven van politieke en materiële steun voor Israël van niet-Joden. In 1963 is het een en ander bekend geworden over de uitvoering van deze activiteiten en de financiering ervan in de Verenigde Staten. In dat jaar vond een uitgebreid onderzoek plaats door een Senaatscommissie voor Buitenlandse Zaken naar de „activities of diplomatic representatives of foreign principles in the United States”, ofwel de activiteiten van mantel-organisaties ten dienste van vreemde mogendheden. Dit onderzoek van de „Fullbright-commissie” was in de eerste plaats gericht tegen de communistische penetratie, maar in het kader van de opzet werden ook zionistische organisaties aan een onderzoek onderworpen. Daarbij kwam aan het licht dat de activiteiten van de Jewish Agency, die wéI als „foreign agent” was geregistreerd, uitgevoerd werden door een groot aantal mantel-organisaties die zich zelf presenteerden als humanitaire, culturele, etc. instellingen, en dat die activiteiten voorts althans voor een deel gefinancierd werden met fondsen van de Jewish Agency, de Israëlische overheidsinstelling. De Jewish Agency verkrijgt, zoals eerder opgemerkt, zijn geld via (belastingvrije) giften aan de CIA-UIA-UJA. Geschat werd dat zo tussen '51 en '62 aanzienlijk meer dan 5.1 miljoen dollar aan „liefdadigheidsgelden” teruggeheveld werden naar Amerika en daar werden besteed aan politieke propaganda en andere activiteiten ten behoeve van de staat Israël. Deze activiteiten werden officieel meestal aangeduid met „cultureel”. Interessant is een op de hearings overgelegd document dat de plannen van de (A)merican (Z)ionist (C)ouncil voor 1962/63 bevat (de AZC is een soort Amerikaanse zuster van de Nederlandse Zionisten Bond). De geplande activiteiten bestonden o.a. uit het „bewerken” van leidende figuren uit de perswereld, in het algemeen het voeren van propaganda voor Israël. Dit is een ingescande kopie van het origineel
33
Het document, getiteld „American Zionist Council, Committee on Information and Public Relations”, onthult: 'Het comité voert een groot deel van haar werk uit via sterk gespecialiseerde subcomité's die zijn samengesteld uit beroepsmensen op speciale gebieden Het comité zal gedurende het budgettaire jaar 1962-1963 actief zijn op de volgende gebieden: 1. Tijdschriften. Bewerken van redacteuren. Het stimuleren en plaatsen van geschikte artikelen in de meest gelezen bladen. Het herdrukken en verspreiden van gunstig uitvallend materiaal. Het stimuleren van de plaatsing van artikelen in handels- en gespecialiseerde dagbladen. 2. TV, Radio, Film. De Afdeling arrangeert gesprekken en interviews voor radio en TV, en voldoet aan verzoeken om films. Zij bewerkt ook leidende figuren bij deze media. Zij moedigt ook omroepen en stations aan om programma's te maken die Israël als middelpunt hebben. 3. Christelijke religieuze groeperingen. Bewerken van religieuze leiders en groepen op sleutelposities. Cursussen organiseren over Israël voor christelijke geestelijken. Het stimuleren van positieve artikelen in de protestantse en katholieke pers. Bestrijden van vijandig materiaal in die pers. 4. Academische kringen. Steun aan de American Association for Middle East Studies. Bewerken van leiders in de academische gemeenschap. Stimuleren van de „Israël Dag” op schoolcampussen. Samenwerking met scholen en universiteiten bij het organiseren van cursussen over het Midden-Oosten. Signaleren en bestrijden van materiaal in de campuspers. Stimuleren van artikelen in de academische bladen. Het gidsen van zionistische en andere joodse studenten in Arabisch-Israëlische vraagstukken 5. De dagbladpers. Bewerken van redacteuren. Stimuleren van gunstige publikaties via georganiseerde schrijvers, kolommenschrijvers etc. Bestrijden van vijandig materiaal. Herdrukken en verspreiden van gunstig materiaal. 6. Boeken. Hulp aan uitgevers bij het „promoten” van boeken die de moeite waard zijn. Verspreiden van boeken onder openbare schoolbibliotheken. 7. Sprekers. Het sprekersbureau zal blijven gebruik maken van Israëli's, Amerikaanse christenen en Amerikaanse joden voor een positieve presentatie van Israël overal in het land, op academische, godsdienstige, burgerlijke en andere bijeenkomsten. 8. Contact met organisaties, zowel op nationaal als op lokaal niveau, vooral met die welke een programma van internationale contacten hebben. Speciale verbinding met de negergemeenschap. 9. Projecten en vraagstukken. Uitgeven van speciaal materiaal en het gidsen t.a.v. omstreden kwesties zoals de Arabische vluchtelingen, Syrisch-Israëlische verhoudingen etc. 34
Dit is een ingescande kopie van het origineel
10. Bezoekers aan Israël. Subsidiëren van individuele bewerkers van de publieke opinie om te helpen hen in staat te stellen indrukken in Israël op te doen. InterUniversity Committee Study Tour naar Israël. Het organiseren van andere reizen waaraan bewerkers van de publieke opinie zullen deelnemen. Geschikte arrangementen in Israël verschaffen voor de opvang van Amerikaanse bezoekers! Het budget voor dit soort activiteiten van de AZC bedroeg voor 61/62 ongeveer 1.5 miljoen dollar. Een van de aspecten van de AZC, zoals uit het memorandum is te lezen, is „counteraction of hostile material”. Daarover schrijft de joodse auteur Alfred Lilienthal in „What Price Israël” (p. 123/124): „De bedreiging met economische represaillemaatregelen door joodse adverteerders, gecombineerd met het feit dat het fatale etiket van 'anti-semiet' geplakt zou worden op elke redakteur die uit de pas loopt, verzekerde de volledigste samenwerking met de pers. Maar telkens wanneer een New Yorks blad een stukje nieuws publiceerde dat ongunstig was voor het zionisme - zelfs een kritische brief van een lezer aan de redactie - werd druk uitgeoefend: talloze telefoontjes met de redactie, de nieuwsdienst en de advertentieafdeling en een vloed van protesterende brieven. In november 1946 zei de uitgever van de New York Times, Arthur Hays Sulzberger (zelf jood) openlijk: 'Ik heb een hekel aan de dwangmethoden van de zionisten die in dit land niet hebben geaarzeld economische middelen te gebruiken om mensen die er andere meningen op na houden de mond te snoeren. Ik protesteer tegen pogingen tot eerroof van degenen die het niet met hen eens zijn'.” Reeds in 1954 had een hoge Amerikaanse ambtenaar van de Foreign Service op een economische hearing verklaard dat „the funds they (the Israëlies) have received through these bond drives, (State of Israël Bonds) have made up the pool from wich they meet their defense as well as other requirements”. In '57 en '58 drong de Amerikaanse senator R. E. Flanders reeds in de Senaat aan op een opnieuw beoordelen van de vrijstelling van schenkingsrecht van het United Jewish Appeal (de organisatie die het geld inzamelt voor de Amerikaanse tak van de CIA) op grond van het feit dat de giften aan deze organisatie niet langer werden gebruikt om vluchtelingen te helpen maar om het politiek-zionistische programma te financieren.
Dit is een ingescande kopie van het origineel
35
In 1960 dreigde het Treasury Department in Washington de belastingvrijdom aan het UJA te zullen ontnemen, nadat bekend was geworden dat het UJA/Wereld Zionisten Organisatie/Jewish Agency-complex liefdadigheidsfondsen had gebruikt om politieke partijen in Israël te subsidiëren, evenals andere nietfilantropische activiteiten in de Verenigde Staten. De president van de American Council for Judaism schatte in 1960 het bedrag dat sinds 1951 uit UJA-fondsen aan Israëlische politieke partijen ten goede was gekomen op 18 miljoen dollar, dus rond 70 miljoen gulden per jaar. Dezelfde beschuldiging werd geuit door het parlementslid (Israël) Uri Avneri in een artikel in het Israëlische weekblad Haolam Hazeh van 27 mei 1959. Over het feit dat deze gelden bijeengebracht waren voor het financieren van de integratie van grote aantallen joodse immigranten die volgens Israël het land binnenstroomden en nog zouden stromen, maar die in werkelijkheid nooit materialiseerden schrijft Avneri: „In de naam van een niet bestaande Aliyah (emigratie naar Israël) en met behulp van vervalste voorstellingen en liegende statistieken zijn deze aankondigingen er op gericht medelijden te wekken in het hart van de lezer. Het zijn de kennisgevingen van bedelaars; kennisgevingen die in moreel opzicht niet boven de taktiek van de simulant verheven zijn die zich verbergt achter een donkere bril, en om zijn nek een bord hangt: 'red een blinde man van de hongerdood'.” En: „Het volk is niet de bepalende factor hier. De bepalende factor is het 'Schnorr' (bedel)-geld dat in het buitenland met kunst en vliegwerk wordt opgehaald. Dit is geen democratie, een heerschappij van het volk. Het is een Schnorrer-cratie, een regering die zichzelf handhaaft dankzij de bijdragen die vanuit het buitenland toestromen. Israël is als een Metropolis welks koloniën over de gehele wereld verspreid zijn en die aan haar schatting betalen. De Joden in de wereld zijn onderworpen aan de Schnorr-heerschappij in de volle zin van het woord. Het is een Schnorrer-Kolonialisme ". NEDERLAND De Nederlandse Zionisten Bond (NZB) is het Nederlandse equivalent van de American Zionist Council. Het is door het ontbreken van een soortgelijk onderzoek als in de VS niet duidelijk wat de feitelijke positie van de NZB in Nederland precies is. Wel is in het verleden steeds duidelijk gebleken dat op individuele schaal dezelfde activiteiten ook in Nederland worden bedreven. Van het bewerken, dan wel intimideren, van redacteuren, via inschakelen van geestelijken (als b.v. recente rapporten over de Joden en Israël van de Hervormde Synode) tot aan het organiseren van reisjes naar Israël toe. T.a.v. de Nederlandse Zionisten Bond kunnen enige punten met zekerheid worden vastgesteld: 1. Als onderdeel van de Wereld Zionisten Organisatie is de NZB gehouden de politieke belangen van Israël te behartigen. 36
Dit is een ingescande kopie van het origineel
2. Volgens eigen zeggen is de NZB een politieke beweging die zich o.a. bezig houdt met politieke acties ten gunste van de staat Israël. 3. De NZB tracht andere joodse instellingen te „zioniseren”. 4. De NZB tracht zoveel mogelijk joodse Nederlanders te bewegen naar Israël te emigreren. 5. De NZB streeft ernaar te voorkómen dat Joden in de Nederlandse samenleving assimileren, en waar dat reeds geschied is, tracht zij deze assimilatie ongedaan te maken. Collectieve Israël Actie - Israël Bonds Over het werkelijke karakter en de achtergrond van de CIA bestaat in Nederland blijkbaar veel misverstand. Toen de CIA in 1967 haar geweldige politieke en financiële campagne voerde, verleende de Nederlandse Staat vrijstelling van loon, inkomsten- en omzetbelasting, AOW-premie en schenkingsrecht op humanitaire gronden. Ook onder de ambtenaren werd een loonactie gehouden met een aanbeveling van de Nederlandse overheid en deze absurditeit werd zelfs zover doorgedreven dat de Nederlandse ambassades in de Arabische landen een schrijven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvingen waarin het personeel werd opgewekt in het kader van de loonactie een deel van het salaris af te staan. De CIA die in 1967 de steun aan Israël organiseerde en bundelde richtte haar activiteiten ook op de niet-joodse bevolking. Ook in 1970 is dat met de door Abba Eban officieus ingeleide actie weer het geval geweest. Nu echter voor het eerst werd openlijk getracht journalisten te „bewerken” met een reis naar Israël, waarbij de CIA voor een dusdanig straf programma had gezorgd, dat vrije nieuwsgaring een wens bleef. Een andere belangrijke bron van buitenlandse gelden, welke direct aan de Israëlische staatskas toevloeien en zodoende direct aangewend kunnen worden voor militaire en economische expansie, zijn de Israël Bonds, leningen aan de staat Israël tegen lage rente. Deze leningen worden geplaatst bij particulieren en maken het Israël ondermeer mogelijk de bezetting van de Arabische gebieden te bekostigen. Vooral in 1970 werd de actie voor deze Bonds op grootscheepse wijze gevoerd (100 dagen voor Israël-actie) en was b.v. burgemeester Samkalden gaarne bereid de actie officieel in te luiden. Overigens kan niet ontkend worden dat Israël steeds geweldig succes heeft bij zijn pogingen vooraanstaande Nederlanders voor zijn politieke karretje te spannen. Nederlanders die zich terecht vol verontwaardiging zouden tonen wanneer soortgelijke hulp zou worden gevraagd voor regiemes als die van Griekenland en Zuid-Afrika.
Dit is een ingescande kopie van het origineel
37
Bronnen: ,,Israël in Feiten en Cijfers". Uitg. Min. van Buitenlandse Zaken, Jeruzalem. DRS. CH. JANSEN: „Encyclopedie van het Midden-Oosten”, N.V. Het Parool. SABRI JIRYIS: „The Arabs in Israël”, Institute for Palestine Studies, Beirut. (Verkrijgbaar bij Palestina-Bulletin, f 8,90) A. LILIENTHAL: „What Price Israël”, Henry Regnery Company, Chicago. MOSHE MENUHIN: ,,The Decadence of Judaism in our time", Institute for Palestine Studies, Beirut. ELMER BERGER: „'De-Zionizing' for a normal Israël; Why and how”. Artikel in „Issues”, Autumn 1966, Pitg. American Council for Judaism, New York. ELMER BERGER: „...And nothing but the truth ...”, Issues, Spring 1966. NIEUW ISRAËLIETISCH WEEKBLAD PALESTINA-BULLETIN FREE PALESTINE BIJLAGE I Le Monde, 30-1-1971 Zwarte Punters in Jeruzalem? Jeruzalem - Terwijl de Arabieren in Jeruzalem sinds enkele maanden de Israëlische autoriteiten weinig zorgen haren. zou het wel eens kunnen zijn dat weldra de Israëliërs last gaan bezorgen aan de handhavers van de orde. De twee avondbladen die in Israël verschijnen meldden dat jongelieden die in de volkswijken van Jeruzalem wonen, zich voorbereiden op gewelddadige actie om uitdrukking te geven aan de woede waar de Israëlische maatschappij hun aanleiding toe geeft. Hun verwijt is, dat de maatschappij hen tot een marginaal bestaan gedoemd heeft. Deze jonge mensen behoren allen tot de oriëntaalse groeperingen (Sephardim) en wonen in wijken, gebouwd tijdens de grote immigratiegolf van 1950. Sedertdien hebben die wijken praktisch geen enkele verbetering ondergaan. Die „vergeten” woonwijken zijn met de groei van de bevolking een soort bidonvilles (krottenwijken) geworden, die bevolkt worden door Joden, afkomstig uit islamitische landen. De „angry young men” waarover de Israëlische pers spreekt, zijn geboren en getogen in die buurten en een heftig gevoel van verontwaardiging sterkt hen in de gedachte, dat het hun onmogelijk is er ooit vandaan te komen. Zij wijten dat aan de gevestigde orde, d.i. aan de Asjkenaznim (de westerse Joden) die aan de macht zijn en aan die Sephardim, die „zich makkelijke baantjes lieten toestoppen om als alibi te dienen”. Deze jongeren, een honderdtal, zijn van plan de methoden van de Zwarte Panters toe te passen en een van hen zou naar de V.S. gaan om contact op te nemen met de rebellerende Amerikanen. 38
Dit is een ingescande kopie van het origineel
Het blad Yedioth Aharonoth meldt de volgende uitlating van een dezer jongens: „Velen van ons hebben geen dienst gedaan in het leger, waar wij al vlug werden weggestuurd wegens 'slecht gedrag'. Als wij ons melden hij het arbeidsbureau om een baan te vragen, blijken de aantekeningen op onze ontslagbewijzen uit militaire dienst alle deuren voor ons te sluiten. Men heeft van ons vogelvrijen gemaakt. Dat kan niet langer zo duren. Ik ben er zeker van dat alleen geweld de regering tenslotte wakker zal schudden. Alleen dan zal zij zich de ernst van het probleem bewust worden.” Als het onmiskenbaar is dat de Israëlische leiders op gevaarlijke wijze het probleem hebben veronachtzaamd dat gesteld werd door de bevolking van bepaalde wijken in Jeruzalem (hetzelfde geldt voor Tel Aviv en Haifa), men kan toch niet beweren dat een uitbarsting van geweld hen volledig zou verrassen. De ambtenaren van sociale zorg hebben al reeds lang de alarmbel geluid en dringend maatregelen geëist. Men weet nog steeds niet of die wel zijn gehoord. Het lijdt geen twijfel, dat als niet spoedig een ingrijpende actie wordt ondernomen, die in Jeruzalem groeiende onrust zou kunnen overslaan naar andere steden. Het blad Maariv spreekt over de haat en verbittering waarmede de jonge Sephardische Joden zich uiten als zij verwijzen naar „de ophef die de regering maakt over de Joden in Rusland, terwijl diezelfde regering gemeend heeft zich niet te moeten aansluiten bij het volksprotest toen de Joden in Irak werden opgehangen”. Het blad voegt er aan toe: „de jongeren gaan zover zich te verzetten tegen immigratie van alle Joden uit Oost-Europa aan wie men comfortabele woningen geeft, betrekkingen en talloze voorrechten”. De Israëlische pers geeft te kennen, dat linkse elementen en vooral de Matzpengroep, niet vreemd zouden zijn aan de beweging van de boze jongeren in Jeruzalem. André Scemama The Arabs in Israël is het bekende werk van de christen-palestijnse jurist Sabri Jiryis, die zich aanvankelijk niet-afkerig toonde van de co-existentie onder Israëlisch gezag. Hij voltooide zijn juridische studie aan de Hebreewse Universiteit te Jeruzalem. In zijn boek baseert hij zich op de bestaande Israëlische wetgeving en jurisprudentie, die vanwege de taalbarrière voor westerse juristen vrijwel ontoegankelijk is. Zonder The Arabs in Israël te kennen, is het nauwelijks meer verantwoord meningen te hebben over de realiteit van de positie der Arabieren binnen Israël's grenzen. f 8.90 Dit is een ingescande kopie van het origineel
39
Mer Rouge et Golfe d'Aqaba dans l'Évolution du Droit International, door Professor Edmond Rabbath, hoogleraar aan de juridische faculteit der Libanese Universiteit. Actueel! f 4,80 United Nations Resolutions on Palestine 1947-1966, kaarten, index, register en een inleiding van Sami Hadawi. f 10,80 Drie voortreffelijke uitgaven van het Institute for Palestine Studies, Beirut. De kalender, samengesteld door de Palestina-werkgroep Leiden, febr. 1971-febr. 1972, thans voor de aan het seizoen aangepaste prijs van f 2,50 MET TROTS KONDIGEN WIJ AAN: FROM HAVEN TO CONQUEST weer een schitterende uitgave van het Institute for Palestine Studies. Fraai gebonden in zwart linnen, goudstempel. Bijna 1000 pagina's met artikelen van Ben Goerion tot Mahatma Ghandi en Sir Zafrullah Khan, thans President van het internationaal Gerechtshof. Deze bloemlezing werd samengesteld door Professor Walid Khalidi en door hem van een kernachtige analytische inleiding (110 pp.) voorzien. De kwaliteit van dit werk is de prijs ten volle waard. f 48.-L. Grollenberg, Voor een Israël zonder grenzen, AMBO-boek, 1970, 206 pp. Met speciale reductie voor onze abonné's f 8,50 Briefkaarten met de spitse cartoon van KONK (Le Monde) en steunoproep voor de Palestijnse Rode Halve Maan, 8 stuks f 1,50 Correspondentiekaarten in 4-kleurendruk naar het zeer fraaie ontwerp van Jumana Husseini Bayazid gedrukt door de Imprimerie Catholique te Beiroet. 10 stuks met enveloppen f 5,50 Weapens and Equipment of the Israeli Armed Forces, door Riad Ashkar en Ahmed Khalidi, uitg. Institute for Palestine Studies, 1971, 86 pp. met afbeeldingen f 7,75 Bestellingen door overschrijving der genoemde bedragen op giro 16 23 077 t.n.v. Administratie Palestina-Bulletin, Den Haag. 40
Dit is een ingescande kopie van het origineel