Fiscaal adviseur JS ni eu w s de ce
s en accountant
s BV
m be r 2012
12 Ei nd ej aa rt ip s 20 s m et ee n BV er em vo or on de rn
Deponeren jaarrekening
Is uw BV al flexibel? Op 1 oktober 2012 is de wettelijke regeling voor de flex-BV ingevoerd. De flex-BV biedt veel voordelen ten opzichte van de ‘oude’ BV: het minimumkapitaal van € 18.000 is afgeschaft, de verplichte blokkering van de overdraagbaarheid van aandelen vervallen en de mogelijkheden om beslissingen buiten de algemene vergadering van aandeelhouders te nemen zijn verruimd. Ook de verplichte bank- en accountantsverklaring bij inbreng in natura zijn verdwenen. En het is mogelijk om met stemrechtloze of winstrechtloze aandelen te werken. Daardoor kan de BV met meerdere aandeelhouders transparant worden ingericht, iedere aandeelhouder heeft met zijn soort aandelen recht op ‘zijn’ activa en passiva in de BV. Als u de voordelen van de flex-BV wilt incasseren, moet u de statuten van de BV laten aanpassen.
Het lijkt erop dat in het kader van de Flex- BV de termijnen waarbinnen ondernemingen hun jaarrekening moeten publiceren, zijn gewijzigd. In artikel 2: 210(5) BW is bepaald dat als alle aandeelhouders tevens bestuurders zijn van de BV, het moment van ondertekenen van de jaarrekening door hen wordt gezien als het moment van vaststelling van de jaarrekening. Deponering bij de KvK dient vervolgens binnen 8 dagen na vaststelling van de jaarrekening plaats te vinden. Dit betekent dat de termijn van opmaken, vaststellen en publicatie in feite wordt verkort van 13 maanden naar 11 maanden en acht dagen. Artikel 2:210(5) geldt niet alleen voor BV’s opgericht na 1 oktober 2012 maar ook voor bestaande BV’s met bestaande statuten waar geen expliciete uitzondering hierop is gemaakt. Of dit ook daadwerkelijk door de overheid is beoogd en deze termijn als uitgangstermijn wordt genomen, moeten we afwachten. Houdt u daarom veiligheidshalve rekening mee dat de jaarrekening uiterlijk binnen 8 dagen na ondertekening moet worden gedeponeerd. Voor vennootschappen met aandeelhouders die tevens bestuurders zijn, is dat dus binnen 8 dagen na 11 maanden. Het is overigens wel mogelijk de statuten aan te passen zodat toch wordt aangesloten bij de dertien maanden.
Maar let op: als u uw BV flexibiliseert, kan dat onverwachte fiscale gevolgen hebben. Een aandeelhouder met een ‘eigen’ soort aandelen – ook als die stem-of winstrechtloos zijn – heeft een aanmerkelijk belang in de BV. Dat kan aantrekkelijk zijn (omdat hij gebruik kan maken van de bedrijfsopvolgingsregeling in de successiewet), maar ook hinderlijk (omdat de terbeschikkingstellingsregeling en het fictief loon toegepast moeten worden). Met de flex-BV loopt u als DGA meer risico op een persoonlijke aansprakelijkstelling. Dat ziet met name op dividenduitkeringen: de bestuurder van de BV moet goedkeuring geven aan het besluit tot zo’n dividenduitkering. Hij moet beoordelen – met de balans- en uitkeringstest – of de BV na de dividenduitkering aan haar verplichtingen kan blijven voldoen. Als de bestuurder een dividendbesluit ten
onrechte accordeert – omdat hij wist of kon weten, of behoorde te weten dat de BV na de dividenduitkering niet aan haar verplichtingen kon blijven voldoen – dan is de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk voor het tekort dat door de uitkering is ontstaan. De aandeelhouder moet het ten onrechte uitgekeerde dividend (met wettelijke rente) terugstorten in de BV. De toets van een voorgenomen dividenduitkering moet in alle gevallen vanaf 1 oktober 2012 plaatsvinden, ook als de statuten van de BV nog niet geflexibiliseerd zijn. Ook bij een dividenduitkering van een dochter- aan haar moedermaatschappij. Overleg met uw adviseur hoe de nieuwe BV-wetgeving in uw situatie uitpakt en of u nog dit jaar maatregelen moet nemen om uw BV te flexibiliseren. En hoe u met (toekomstige) dividenduitkeringen moet omgaan.
Flex-BV: pas op met pensioen in eigen beheer De DGA die pensioen in eigen beheer wil opbouwen, moet ten minste 10% van het geplaatste aandelenkapitaal bezitten van de BV waarbij hij op de payroll staat. Is dat een flex-BV, dan moeten dat aandelen zijn mét stemrecht. De DGA die – onder het nieuwe regime van de flex-BV – uitsluitend stemrechtloze aandelen in de BV houdt, kan géén pensioen in eigen beheer opbouwen. Let daar op als u de statuten van een bestaande BV gaat flexibiliseren. Een flex-BV is niet verplicht om het minimum geplaatst aandelenkapitaal van € 18.000 aan te houden. Dat maakt het mogelijk om een bestaande BV om te zetten naar een flex-BV en het geplaatste aandelenkapitaal belastingvrij terug te betalen aan de aandeelhouder. Maar als de BV pensioen- of stamrechtverplichtingen jegens de DGA in eigen beheer heeft opgebouwd, is zo’n belastingvrije terugbetaling veelal niet mogelijk. Financiën stelt zich op het standpunt dat wanneer de BV door het terugbetalen van het aandelenkapitaal niet langer in staat is om te voldoen aan die pensioen- of stamrechtverplichtingen, de terugbetaling aangemerkt moet worden als een afkoop van de pensioen- en/of stamrechtverplichtingen. Bij de beoordeling daarvan moeten die verplichtingen niet op de fiscale waarde, maar op de veel hogere commerciële waarde worden gesteld. Die commerciële waarde kan wel twee keer zo hoog uitpakken als de fiscale waarde. Bij zo’n fictieve afkoop wordt de waarde van de pensioen- of stamrechtaanspraken in de belastingheffing betrokken tegen het progressieve tarief (tot 52%), en wordt ook nog eens 20% revisierente in rekening gebracht. Eenzelfde aanpak geldt ook voor dividenduitkeringen door een BV.
Dividenduitkeringen of afkoop pensioen? Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (CAP) van de Belastingdienst heeft te kennen gegeven dat wanneer een BV dividend uitkeert, en daardoor de commerciële waarde van de pensioenverplichtingen in de BV wordt aangetast, de inspecteur het standpunt moet innemen dat het pensioen is afgekocht. Zo’n afkoop van pensioen leidt tot belastingheffing tegen het progressieve tarief van maximaal 52% over de werkelijke waarde van de pensioenaanspraken, plus daarbovenop nog 20% revisierente. De totale heffing kan zo oplopen tot 72%! Achtergrond van dit probleem is het grote verschil tussen de fiscale en commerciële waardering van de pensioenverplichtingen die de BV in eigen beheer houdt. Bij de fiscale waardering mag op grond van rechtspraak en wetgeving geen rekening gehouden worden met een toegezegde na-indexatie van de pensioenuitkeringen, met leeftijdsterugstellingen en met het risico van vooroverlijden vóór de pensioendatum. Bij een commerciële waardering van de pensioenverplichtingen moet met de genoemde factoren wél rekening gehouden worden. De belangrijkste reden van het verschil in waardering is de rekenrente: die moet fiscaal op ten minste 4% worden gesteld, de verzekeraar moet de lagere marktrente aanhouden. Door dit alles komt de commerciële waarde van de pensioenverplichtingen soms wel op het dubbele bedrag van de fiscale waardering uit. Het standpunt van de Belastingdienst is dat de BV door dat beclaimde verschil als dividend uit te keren, niet meer aan haar pensioenverplichtingen kan voldoen. De DGA brengt dat bedrag van de BV over naar zijn privé-vermogen en dat betekent – nog steeds volgens de Belastingdienst – dat de DGA al beschikt over het pensioenkapitaal. Dat is afkoop van pensioen. Het is zeer de vraag of het standpunt van de Belastingdienst stand zal houden voor de belastingrechter. Maar als u een fiscale procedure niet zo ziet zitten, en uw BV onvoldoende ruimte voor een dividenduitkering heeft, kunt u die uitkering beter voorlopig maar achterwege laten.
Uitstel van pensioen: pas op voor afkoop! Heeft u, DGA, pensioenrechten in eigen beheer opgebouwd? En gaat uw pensioen in op uw 60ste? De overheid wil graag dat u langer doorwerkt, toch zeker tot uw 65ste. Maar pas op, als u de ingangsdatum van uw pensioen daarop aanpast en de uitkeringen vijf jaar later laat ingaan, moet u wel uw pensioenrechten actuarieel laten herrekenen. Het uitstel van pensioen leidt tot hogere pensioenrechten per jaar, over een kortere periode. Past u uw pensioenuitkeringen niet aan, dan neemt u kennelijk genoegen met een lager pensioen. En dat is afzien van pensioenrechten, zo stelt Financiën. Met als draconisch gevolg: een directe belastingheffing over de waarde in het economisch verkeer van uw pensioenrechten, van 52% over de waarde van de pensioenaanspraken, plus daarbovenop nog eens een heffing van 20% revisierente.
Afstempeling eigenbeheerpensioen: geen afkoop Is uw tbsadministratie op orde? Indien u als dga te maken heeft met de terbeschikkingstellingsregeling, bent u daarvoor administratieplichtig. Dat betekent dat u verplicht bent om – als een ‘echte’ ondernemer – een administratie te voeren, waaruit – zo eist de wet – ‘te allen tijde uw rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens duidelijk blijken’. Deze administratie moet u ten minste zeven jaren bewaren. Zorg ervoor dat u tijdig, nog dit jaar, de vereiste administratieve bescheiden geordend voorhanden hebt.
Benut de 12% tbsvrijstelling Voor ondernemers met een BV die onder de terbeschikkingstellingsregeling vallen, geldt – net als voor IB-ondernemers – een vrijstelling van 12% van het TBS-inkomen. De tbs-vrijstelling moet – net als de MKBwinstvrijstelling voor ondernemers – ook bij een negatief tbs-resultaat worden toegepast. De 12% tbs-vrijstelling maakt de tbs wat aantrekkelijker.
Bouwt u, directeur-grootaandeelhouder, uw pensioen in eigen beheer op, en zit er in uw BV onvoldoende vermogen om (in de toekomst) aan de pensioenverplichtingen te kunnen voldoen? Heeft uw BV, net als vele grote pensioenfondsen, een dekkingstekort door ondernemings- of beleggingsverliezen? U kunt dat probleem niet oplossen door uw pensioenaanspraken gedeeltelijk prijs te geven. Dat prijsgeven leidt vrijwel altijd tot een (fictieve) afkoop van uw pensioenrechten, met een daaraan gekoppelde belastingheffing van 52% over de waarde van de pensioenaanspraken, plus daarbovenop nog eens een heffing van 20% revisierente. Prijsgeven zonder belastingheffing is slechts mogelijk als uw pensioenaanspraken ‘niet voor verwezenlijking vatbaar zijn’, en dat is volgens de geldende rechtspraak pas aan de orde als de BV in faillissement, surseance van betaling of schuldsanering verkeert. In het Belastingplan 2013 wordt voor deze gevallen een oplossing aangereikt. Goedgekeurd wordt dat een BV (vanaf 1 januari 2013) de aangegane pensioenverplichtingen vermindert, en alsnog in overeenstemming brengt met het in de BV aanwezige vermogen, zonder dat dit bij de DGA tot belastingheffing leidt. De afstempeling van de pensioenaanspraken wordt niet als een fictieve afkoop aangemerkt. Zo’n gefaciliteerde afstempeling kan éénmalig, op de pensioeningangsdatum plaatsvinden, mits aan de volgende
voorwaarden is voldaan: - de dekkingsgraad in de BV is minder dan 75%. De dekkingsgraad moet berekend worden op basis van de fiscale waarde van de pensioenverplichtingen, niet op basis van de veel hogere commerciële waarde. - de onderdekking, het tekort aan vermogen, in de BV is een gevolg van reële beleggings- en ondernemingsverliezen. Een tekort dat veroorzaakt is door winstuitkeringen – middellijk of onmiddellijk – in de voorgaande jaren, kan niet tot een gefaciliteerde afstempeling leiden. Ook worden er voorwaarden gesteld aan vorderingen en schulden (in rekening-courant) tussen de BV en de DGA, en met de DGA verbonden lichamen en personen. - De afstempeling leidt niet tot een hogere verkrijgingsprijs van de aanmerkelijk-belangaandelen in de BV waarin de pensioenverplichtingen zijn ondergebracht. De BV moet de winst die ontstaat door het verminderen van de pensioenverplichtingen – de vrijvalwinst – tot het fiscale resultaat rekenen. De BV zal die winst veelal kunnen verrekenen met compensabele verliezen. Voor pensioenuitkeringen die al zijn ingegaan per 1 januari 2013 geldt een overgangsregeling. Deze pensioenaanspraken kunnen in de jaren 2013 tot en met 2015 ook eenmalig, onder dezelfde voorwaarden, afgestempeld worden.
Borgstellingsprovisie geregeld? Staat u als dga in privé borg voor het door de bank aan uw bv verstrekte krediet? Als borg loopt u het risico dat u in privé die schuld van de bv (met de opgelopen rente en kosten) aan de bank moet betalen als de bv daar zelf niet meer toe in staat is. Veel dga’s bedingen daarvoor geen vergoeding bij hun bv. Dat is vrijwel altijd onzakelijk: als u voor een derde borg zou staan, zou u dat risico toch niet voor niets op u nemen! Als de inspecteur een en ander constateert, zal hij dat corrigeren en - met de wet in de hand! - een boete opleggen over de nagevorderde belasting. Die boete kan oplopen tot 100%! De borgstelling zelf valt niet onder de bron resultaat uit overige werkzaamheden, maar de vergoeding wél. Dat heeft tot gevolg dat die vergoeding bij de dga in box 1 in de belastingheffing wordt betrokken tegen een tarief van maximaal 52%. De bv kan die vergoeding in aftrek brengen op de bedrijfsresultaten. Overleg met uw adviseur welke vergoeding u nog dit jaar bij de bv in rekening moet brengen als zakelijke borgstellingsprovisie over 2011. De hoogte van de vergoeding hangt af van het risico dat u als borg loopt dat u in privé moet opdraaien voor de schuld van de bv: hoe groter dit risico, des te hoger de vergoeding.
Check de statutaire doelstelling van uw bv
Check de afroommethode voor de DGA met een praktijk BV LAATSTE NIEUWS De vrije beroeper die zijn werkzaamheden in maatschapsverband verricht en die zijn aandeel in die maatschap in een BV heeft ingebracht, moet zijn salaris bij de BV afstemmen op het winstaandeel dat zijn BV uit die maatschap ontvangt. Meerdere rechtbanken hebben deze toepassing van de afroommethode bevestigd. Die procedure ligt nu in cassatie voor bij de Hoge Raad. De advocaat-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden heeft in deze zaak een opmerkelijke conclusie genomen: hij verwerpt de toepassing van de afroommethode bij DGA’s die via een praktijk-BV (in een maatschap) als zelfstandig beroepsbeoefenaar werkzaam zijn. Het wachten is nu op de Hoge Raad: veel vrije beroepers wachten in spanning af of ons hoogste rechtscollege die conclusie zal overnemen. De advocaat-generaal bij de Hoge Raad neemt het standpunt in dat de afroommethode ongeschikt is voor maten in advocatenkantoren en dergelijke samenwerkingsverbanden van vrije beroepers. De afroommethode kan volgens hem slechts toegepast worden bij een één pitter in BV-vorm die zonder professioneel personeel een werknemer in een andere organisatie vervangt. Zoals een interim-manager. Dergelijke interim-managers hebben met hun BV een eigen uitzendbureau, en berekenen een tarief dat vergelijkbaar is met de werkgeverslasten die de inhurende organisatie zou moeten betalen als zij een vergelijkbare manager in dienst zou nemen. Die opzet is zodanig vergelijkbaar met werknemerschap dat de BV-winst, na aftrek van pensioenbijdragen, verzekeringen, huisvestingskosten, afschrijvingen, en dergelijke, niet ‘in aanmerkelijke mate’ zal afwijken van het brutosalaris dat door de inhurende organisatie aan een vergelijkbare manager in loondienst betaald zou worden. De dienstverlening door een vrije beroeper is van geheel andere aard. En daarom is de afroommethode niet bruikbaar bij maatschappen van vrije beroepers. Deze procedure is voor de DGA-praktijk van groot belang. Het is afwachten wat de Hoge Raad gaat beslissen.
LAATSTE NIEUWS
De Hoge Raad heeft recent – op 9 november 2012, nr. 11/03555 – beslist dat de afroommethode niet mag worden toegepast op een vrije beroeper die via een praktijkBV participeert in een maatschap en die in zijn praktijk-BV een winstaandeel uit dat samenwerkingsverband ontvangt. De opbrengst in de praktijk- BV – het winstaandeel uit de maatschap – komt dan niet geheel of nagenoeg geheel voort uit de door de DGA, de vrije beroeper, verrichte werkzaamheden: het winstaandeel is “in niet onbetekende mate afhankelijk van de bijdrage aan dat resultaat van andere partners en werknemers in dat samenwerkingsverband”. Deze uitspraak zal veel vrije beroepers met een praktijk-BV tevreden stemmen.
Bent u dga en verricht u namens uw bv regelmatig transacties die niet of nauwelijks te rijmen zijn met de statutaire doelstelling van uw bv? Laat die doelstelling dan aanpassen. Dat vergt een statutenwijziging bij notariële akte. Als u als dga transacties en/of werkzaamheden namens de bv verricht die niet onder de statutaire doelstelling zijn te rangschikken, bent u daarvoor als bestuurder in privé aansprakelijk als het fout gaat. U bent gewaarschuwd...
Meld betalingsonmacht BV tijdig Heeft uw BV liquiditeitsproblemen? Kan uw BV de verschuldigde loonheffing en of omzetbelasting niet op tijd betalen? Zorg er dan voor dat u als bestuurder van de BV die betalingsonmacht tijdig meldt bij de ontvanger van de Belastingdienst. Een melding is tijdig als die wordt gedaan binnen twee weken nadat de belastingen of premies moeten zijn betaald. Bij belasting op aangifte is dat binnen twee weken nadat het bedrag van de aangifte moet zijn betaald, bij een naheffingsaanslag binnen twee weken na de uiterste betaaldatum van de naheffingsaanslag. Heeft de BV al een aanmaning gehad om de verschuldigde belasting te betalen? Ook dan heeft u nog veertien dagen de tijd om de betalingsonmacht te melden. De Hoge Raad heeft expliciet goedgekeurd dat zo’n melding tijdig en rechtsgeldig is.
Vermijd een ODR-lening De bv die een lening verstrekt aan een andere bv en daarbij geen strikt zakelijke condities in acht neemt –zoals wel vaker voorkomt tussen een houdster- en een dochtervennootschap – gaat zo een debiteurenrisico aan dat een onafhankelijke derde niet zou hebben aanvaard. Als later blijkt dat de debitrice niet goed is voor haar geld, kan de creditrice zo’n onzakelijke lening niet afwaarderen ten laste van haar bedrijfsresultaat, zo heeft de belastingrechter inmiddels al vele malen beslist. Een ODR-lening – een lening met een Onzakelijke Debiteuren Risico – kan niet ten laste van de winst worden afgewaardeerd. Een onafhankelijke derde zou nimmer een lening onder dergelijke voorwaarden en omstandigheden zijn aangegaan. De geldverstrekker heeft met de geldlening een debiteurenrisico gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben aanvaard.
Leningen: altijd schriftelijk vastleggen Als de bv een lening verstrekt aan een dochtermaatschappij, is het zaak om die lening en de voorwaarden van die lening altijd schriftelijk vast te leggen. De Hoge Raad heeft in mei 2008 beslist dat een verlies op een op zichzelf zakelijke lening niet aftrekbaar is als de vormgeving van de lening onzakelijk is. In casu was er géén leningsovereenkomst opgemaakt, waren er géén zekerheden verstrekt en was er géén aflossingschema opgesteld. Het blijkt dat de Belastingdienst heel vaak de afwaardering van een vordering weigert op grond van dit arrest. De consequenties van dit arrest zijn te voorkomen door een goede leenovereenkomst op te stellen. Verstrekt u een lening aan een verbonden lichaam of heeft u dat al gedaan, stel dan een goede leningsovereenkomst op. Daarmee voorkomt u onnodige problemen bij een eventuele afwaardering van de vordering.
Rentetruc DGA-BV: privé voordeel met geld van de BV Heeft uw BV meer liquide middelen in kas dan nodig is voor de bedrijfsvoering? De BV kan dat geld rentedragend bij een bank zetten, maar zo’n ondernemersdeposito levert maar een bescheiden rentevergoeding op. Goede kans dat u in privé, met een internetspaarrekening, een hogere rentevergoeding kunt krijgen. Als u het geld van uw BV leent en daarvoor een rente vergoedt die tenminste gelijk is aan wat de BV als rentevergoeding bij een bank zou kunnen krijgen, kunt u het geleende geld op een internetspaarrekening tegen een hogere rente wegzetten en het renteverschil belastingvrij incasseren. De belastingrechter heeft dat goedgekeurd. Cruciaal is wel dat u kunt aantonen dat de BV niets tekort komt omdat u de BV een rente betaalt die de BV ook maximaal bij de bank had kunnen krijgen. Vergeet u niet om het saldo op de internetspaarrekening aan uw BV te cederen, als zekerheid voor de aflossing?
Zorg ervoor dat geldleningen tussen concernvennootschappen onderling – én tussen de BV en de DGA – schriftelijk zijn vastgelegd, met duidelijke, zakelijk verantwoorde afspraken over rentevergoeding én aflossing, en dat de debitrice zekerheden heeft gesteld voor de aflossing. Als het daaraan schort, kan de geldverstrekking nog steeds als lening kwalificeren, maar de geldgever heeft het debiteurenrisico dan niet als geldschieter, maar als aandeelhouder op zich genomen. En dat verhindert een afwaardering op de lening ten laste van de winst.
DGA: voorkom de crisisheffing Komt uw arbeidsbeloning uit de BV over 2012 naar verwachting boven de € 150.000 uit? Houd er dan rekening mee dat uw BV per 31 maart 2013 een eenmalige crisisheffing van 16% over het salaris boven de € 150.000 verschuldigd wordt. Zorg ervoor dat uw arbeidsbeloning in 2012 onder de grens van € 150.000 blijft! Door minder te gaan werken, het later toekennen van een tantième, het creatief gebruik te maken van de werkkostenregeling. Vraag uw adviseur welke mogelijkheden er in uw situatie zijn. Let op: de grondslag voor de 16% heffing is uw loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. De bijtelling voor privégebruik auto hoort daar ook bij.
De vrije ruimte in de WKR: een feest Heeft u de werkkostenregeling per 1 januari 2011 in de BV ingevoerd? Vergeet dan niet om op tijd te gaan brainstormen – fantaseren – over de invulling van de vrije ruimte van 1,4% van de fiscale loonsom. Wordt het een recht-toe, recht-aan kerstpakket, of een vergoeding van verkeersboetes, een kilometervergoeding boven de toelaatbare 19 cent per kilometer, een vergoeding voor het stallen van de auto van de zaak in de privé garage van de werknemer, of toch dat exclusieve Armani-kostuum. Keus te over. Vraag het maar aan uw adviseur.
VAR-dga: niet voor werkzaamheden op persoonlijke titel Een freelancer of zzp-er kan met de juiste verklaring arbeidsrelatie (VAR) zijn opdrachtgever vrijwaren voor de inhouding van loonheffing. Dat moet dan wel een verklaring zijn waaruit blijkt dat de Belastingdienst er van uit gaat dat de freelancer winst uit onderneming geniet (VAR-wuo) of dat hij zijn werkzaamheden voor rekening en risico van een BV verricht (VAR-dga). Hof Den Bosch heeft recent beslist dat een VAR-dga niet mogelijk is voor werkzaamheden die een directeurgrootaandeelhouder op strikt persoonlijke titel verricht. Dergelijke werkzaamheden vinden niet plaats voor rekening en risico van de BV en dat maakt een VAR-dga onmogelijk. Deze uitspraak is van groot belang voor menig DGA-vrije beroeper: als hij zijn werkzaamheden op strikt persoonlijke titel verricht kan dat betekenen dat die werkzaamheden niet voor rekening en risico van de BV, maar voor rekening en risico van de DGA zelf zijn verricht. De inspecteur kan dan een VAR-dga weigeren, maar – en dat is veel pijnlijker – ook de opbrengst van die werkzaamheden bij de DGA in privé in de belastingheffing betrekken.
Research & development aftrek Per 1 januari 2012 is een nieuwe aftrek – de RDA – voor research en development ingevoerd. Het gaat om een aftrek voor de directe kosten van R & D, voor de investeringen en kosten die innoverende bedrijven maken bij onderzoek en ontwikkeling voor nieuwe producten. De aftrek geldt niet voor loonkosten; voor R & D-loonkosten geldt een afdrachtvermindering in de loonheffing. Voor de aftrek is een budget beschikbaar van € 250 miljoen in 2012, en structureel € 500 miljoen vanaf 2014. De RDA aftrek voor 2012 bedraagt 40%. Per 1 januari 2013 wordt het RDA percentage verhoogd van 40% naar 54%. Het kan verstandig zijn uw investeringen in speur- en ontwikkelingswerk even uit te stellen tot 2013 om zo in aanmerking te komen voor een grotere aftrekpost.
Weer een nieuwe renteaftrekbeperking per 1-1-2013 Per 1 januari 2013 wordt de aftrek van deelnemingsrente beperkt. Het gaat hierbij om de rente op een lening ter financiering van een deelneming in een dochtermaatschappij. De aftrekbeperking geldt alleen in situaties waarin sprake is van een excessieve renteaftrek. Dat is het geval als de waarde van de deelnemingen groter is dan het eigen vermogen van de vennootschap die de deelnemingen houdt. Deelnemingen die een uitbreidingsinvestering vormen, zullen worden uitgezonderd van de aftrekbeperking. Dat geldt ook voor financieringsactiviteiten met substance. Om de administratieve lasten te beperken wordt een drempel voorgesteld van € 750.000: de renteaftrekbeperking is slechts aan de orde als de excessieve deelnemingsrente meer bedraagt dan dit drempelbedrag.
Let op uw vordering/schuld in rekening-courant De dga die een vordering in rekening-courant op zijn bv heeft, moet die vordering in box 1 onder de terbeschikkingstellingregeling (tbs-regeling) verantwoorden. De rente op die vordering behoort tot zijn inkomen in box 1. Heeft hij een schuld in rekening-courant, dan moet die schuld vrijwel altijd in box 3 worden verantwoord. Dat verschil in fiscale behandeling tussen een vordering en een schuld in rekening-courant leidt tot ongerijmde resultaten.
Pas op met een FE- dochtervennootschap Bent u van plan uw bedrijfsactiviteiten uit te breiden en een bestaande bv over te nemen? Let er dan op of deze bv tot een fiscale eenheid voor de omzet- en/ of de vennootschapsbelasting heeft behoord. Zo ja, dan loopt u het risico om aansprakelijk te worden gesteld voor niet betaalde omzet- en/of vennootschapsbelasting van andere bv’s van die (vroegere) fiscale eenheid. Dat kan u een flinke zeperd opleveren.
Doordat de dga een creditstand in rekening-courant onder de tbs-regeling moet aangeven, moet hij voor de perioden van het jaar waarin hij een vordering op de bv heeft, een tbs-jaarrekening opmaken. Ontstaat vervolgens een schuld in rekening-courant, dan moet de ‘tbs-onderneming’ met een slotbalans worden afgesloten: de rekening-courant positie gaat dan van box 1 over naar box 3. De dga die in één kalenderjaar meerdere keren door de debet-creditgrens in rekening-courant gaat, moet evenzo veel jaarrekeningen laten opmaken! Dat maakt het wenselijk om te voorkomen dat er een vordering in rekening-courant ontstaat. Financiën heeft op praktische gronden ter vermindering van administratieve lasten goedgekeurd dat de dga geen rente als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking hoeft te nemen als zijn rekening-courantvordering gedurende het gehele kalenderjaar niet uitkomt boven de € 17.500. Uiteraard mag de bv dan geen rentekosten in aftrek brengen.
Verbreking btwfiscale eenheid? Meld het de inspecteur! Heeft uw holding-bv de aandelen in een werk-bv verkocht en is daardoor de fiscale eenheid voor de btw tussen die twee bv’s verbroken? Vergeet dan niet om dat schriftelijk te melden bij de bevoegde inspecteur. De wet bepaalt expliciet dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van de leden van de fiscale eenheid voor de omzetbelasting – natuurlijke personen én lichamen – pas beëindigd wordt als de verbreking van de eenheid bij de inspecteur is gemeld. Niet melden kan een flinke zeperd opleveren: u kunt aansprakelijk gesteld worden voor de btw van de vroegere dochter-bv, zelfs voor de btw die is ontstaan in de periode ná verkoop van de aandelen in deze bv.
Ruimere giftenaftrek in de BV Voor BV’s geldt een verruimde giftenaftrek. De vroegere aftrekdrempel van € 227 is vervallen, en een bv kan desgewenst tot 50% van de belastbare winst aan aftrekbare giften doen. Hierbij geldt een maximum van € 100.000. Giften aan culturele instellingen worden ook extra gefaciliteerd. Deze giften kunnen voor de aftrek op de winst met factor 1,5 worden vermenigvuldigd, tot een maximumbedrag van € 5.000.
Hogere WOZ-waarde, minder renteopslag bij de bank Is uw woning voor de WOZ hoger gewaardeerd dan u vooraf dacht? En ziet u geen kans om die waardering bij bezwaar omlaag te krijgen? Vervelend. Maar het kan u ook een voordeel opleveren. Als u een tophypotheek op uw woning heeft, betaalt u een renteopslag, die kan oplopen tot wel 0,4%. Als de hypotheek op uw woning door de hogere WOZ-waardering onder de kritische grens van een tophypotheek is gezakt, is er geen reden meer voor een renteopslag. Bespreek het eens met uw bankier.
Een nieuwe regeling voor de hypotheekrenteaftrek In het Belastingplan 2013 is voorgesteld om de aftrek van eigenwoningrente te beperken, zowel voor nieuwe als voor bestaande hypotheken. Er is echter nog wel een verschil tussen de beperking van de hypotheekrenteaftrek van de reeds bestaande hypotheken en de hypotheken die worden afgesloten vanaf 1 januari 2013. Onderstaand zijn de wijzigingen betreffende de renteaftrek voor zowel de reeds bestaande als voor de nieuwe hypotheken beschreven op basis van de huidige regelgeving. Met reeds bestaande hypotheken worden hypotheken bedoeld die al zijn afgesloten voor 1 januari 2013. De nieuwe hypotheken zijn de hypotheken die worden afgesloten vanaf 1 januari 2013.
Reeds bestaande hypotheken
Partneralimentatie: anticiperen op defiscalisering Bent u in een echtscheiding verwikkeld? En ziet het er naar uit dat u alimentatieplichtig bent? Houd er dan rekening mee dat er een goede kans is dat partneralimentatie op afzienbare termijn gedefiscaliseerd gaat worden. Dat betekent geen aftrek bij u, en uw ex hoeft de ontvangen alimentatie niet tot het inkomen te rekenen. U kunt anticiperen op de defiscalisering door in het echtscheidingsconvenant een voorbehoud op te nemen voor wat betreft de hoogte van de alimentatie. U kunt zo een aanpassing van de alimentatie regelen, als de aftrek c.q. belastbaarheid van partneralimentatie radicaal wijzigt. Het idee om de partneralimentatie te defiscaliseren heeft staatssecretaris Weekers van Financiën uitgewerkt in de Fiscale Agenda (voorjaar 2011) en ook nadien heeft de staatssecretaris dat voornemen richting Tweede Kamer uitgesproken. Betaalt u al langer partneralimentatie? Dan moet u de wetswijziging tot defiscalisering afwachten. Daarna kunt u een herziening van uw partneralimentatie bij de rechter aankaarten. Wilt u de partneralimentatie gaan afkopen? Houd er dan rekening mee dat het fiscale regime over niet al te lange tijd volledig anders kan zijn.
Vanaf 1 januari 2013 wordt de renteaftrek voor aflossingsvrije hypotheken aan banden gelegd. Voor reeds bestaande aflossingsvrije hypotheken blijft de renteaftrek echter gehandhaafd. Dit geldt ook indien een reeds bestaande hypotheek na 1 januari 2013 wordt overgesloten. Als een reeds bestaande aflossingsvrije hypotheek na 1 januari 2013 wordt verhoogd, dan is voor het extra afgesloten deel de hypotheekrente niet meer aftrekbaar.
Nieuwe hypotheken Vanaf januari 2013 moeten nieuwe hypotheken in dertig jaar volledig en ten minste annuïtair worden afgelost om in aanmerking te komen voor de hypotheekrenteaftrek. Jaarlijks, per 31 december toetst de Belastingdienst of aan de vereiste aflossing is voldaan. Die toets vindt ook plaats bij verkoop van de eigen woning, bij wijziging van de rente en bij het oversluiten van de eigenwoningschuld. Is er onvoldoende afgelost, dan wordt dat gedeelte van de lening – het aflossingstekort – niet langer aangemerkt als een eigenwoningschuld, en vervalt daarover de renteaftrek. Dat deel van de lening gaat van box 1 naar box 3. De wet biedt een tegemoetkoming voor tijdelijke betalingsproblemen, om te voorkomen dat die direct leiden tot het verlies van renteaftrek. De sanctie blijft achterwege als de achterstand in aflossing het volgende jaar wordt ingelopen. Ook komt er een mogelijkheid tot herstel van een aflossingstekort door een onbedoelde fout bij de betaling of door een onjuiste berekening van het aflossingsbedrag. De aflossingseisen gelden per lening. De vrijstelling van een kapitaalverzekering eigen woning (KEW), een spaarrekening eigen woning (SEW) en een beleggingsrecht eigen woning (BEW) vervalt per 1 januari 2013, voor nieuwe contracten die op of na die datum worden aangegaan.
Hypotheek afsluiten onder de “oude” regeling Indien u een hypotheek wilt afsluiten die nog onder de “oude” regeling valt, dient dit te zijn gerealiseerd voor 1 januari 2013. Indien u dit jaar nog een hypotheek wilt afsluiten voor verbetering van de eigen woning, dienen deze werkzaamheden ook werkelijk te starten. Indien u zich afvraagt of het in uw geval zinvol is om nu nog een hypotheek af te sluiten al dan niet met familie/vrienden of uw eigen vennootschap, kunt u uiteraard contact met ons opnemen. Wanneer de hypotheek gesloten wordt voor de aankoop van een woning, dient er een voorlopig koopcontract te zijn getekend en de hypotheekaanvraag moet zijn goedgekeurd door de bank. Wij attenderen u erop dat de nieuwe regeling geldt voor alle leningen die worden afgesloten voor verbetering of verwerving van de eigen woning. Dus ook leningen die worden afgesloten met de (eigen) vennootschap of (onderhandse) leningen met familie en vrienden.
Bent u goed getrouwd? Bent u, verliefd en onnadenkend, enige tijd geleden in gemeenschap van goederen gehuwd, terwijl u eigenlijk huwelijkse voorwaarden had willen opmaken? U kunt dat nog herstellen, zonder fiscale schade, binnen drie jaar. Als u en uw partner alsnog huwelijkse voorwaarden opmaken, kan daardoor een van u beiden worden bevoordeeld en is wellicht schenkbelasting verschuldigd. Financiën heeft goedgekeurd dat heffing van schenkbelasting achterwege blijft als de huwelijkse voorwaarden alsnog worden opgemaakt binnen drie jaar na het sluiten van het huwelijk. Vereist is dan wel dat u en uw partner door de huwelijkse voorwaarden gerechtigd worden tot het vermogen waartoe u gerechtigd zou zijn geweest als u beiden direct bij het aangaan van het huwelijk deze voorwaarden had vastgelegd. Herstel is ook mogelijk ingeval van een geregistreerd partnerschap.
Aanpassen huwelijksvoorwaarden: snel geregeld! Ondernemers die hun huwelijksgoederenregime willen aanpassen, kunnen staande het huwelijk huwelijksvoorwaarden aangaan of die voorwaarden wijzigen. Sinds 1 januari 2012 kan dat zonder toestemming van de rechtbank. De rechterlijke goedkeuring is niet meer nodig, de bevoegdheid tot het opstellen of aanpassen van huwelijkse voorwaarden komt geheel toe aan de notaris. Dat maakt het alsnog aangaan of aanpassen van huwelijksvoorwaarden een stuk gemakkelijker en goedkoper. Een aanpassing van het huwelijksgoederenregime kan van groot belang zijn, bijvoorbeeld als de ondernemer verwacht dat zijn onderneming het niet zal redden en hij failliet zal gaan. Of als de ondernemer de averechtse gevolgen van de vergoedingsrechten uit het (per 1 januari 2012 vernieuwde) huwelijksvermogensrecht wil vermijden.
Vergoedingsrechten: pas uw huwelijkse voorwaarden aan! Per 1 januari 2012 is het huwelijksvermogensrecht vernieuwd. De belangrijkste wijziging betreft de invoering van de beleggingsleer voor vergoedingsrechten. Dat ziet op situaties waarin een echtgenoot het vermogen van de andere echtgenoot gebruikt om daarmee te investeren in een goed dat tot zijn vermogen gaat behoren, of dat vermogen van de andere echtgenoot gebruikt om een schuld voor zo’n eerdere investering af te lossen. Dat recht ‘beloopt een gedeelte van de waarde van het goed (dat de andere echtgenoot met dat geld heeft gekocht c.q. de schuld daarvoor heeft afgelost) op het tijdstip waarop de vergoeding wordt voldaan’. Anders gezegd, de echtgenoot/ schuldeiser heeft geen nominale vordering met een rentevergoeding, maar een aan de waarde van het goed gekoppelde aanspraak jegens de andere echtgenoot. De echtgenoot/schuldeiser verkrijgt zo een economisch belang in dat goed. Hij deelt mee in positieve én negatieve waardeveranderingen van het goed. Zo’n economisch belang kan averechtse fiscale gevolgen hebben. Als de ondernemer vermogen van zijn echtgenote – met wie hij op huwelijkse voorwaarden is gehuwd – gebruikt om dat te investeren in zijn onderneming, wordt de echtgenote gerechtigd tot die onderneming: zij wordt ondernemer voor de heffing van inkomstenbelasting. De ondernemer wordt dan geacht een deel van de – economische – eigendom van zijn onderneming te hebben overgedragen. Met alle fiscale gevolgen van dien. Dergelijke fiscale gevolgen zijn niet beperkt tot de winst uit onderneming; die kunnen zich ook voordoen bij de eigenwoning, de terbeschikkingstellingsregeling én de aanmerkelijkbelangregeling. Het vergoedingsrecht ziet primair op echtgenoten die op huwelijkse voorwaarden zijn getrouwd, maar het kan zich ook voordoen bij gehuwden in gemeenschap van goederen, als een van de echtgenoten over eigen/privé vermogen beschikt door een schenking of vererving onder uitsluitingsclausule. Een vergoedingsrecht ontstaat niet als het geld besteed is aan consumptieve doeleinden, zoals de kosten van de huishouding. Is het geld besteed aan een investering in een goed, dan moet een onderscheid worden gemaakt tussen de situatie dat het geld met of zonder toestemming van de andere echtgenoot is besteed: • Is het geld besteed zonder toestemming van de andere echtgenoot, dan ontstaat voor die andere echtgenoot een nominaal vergoedingsrecht. De andere echtgenoot deelt mee in de positieve waardeontwikkeling, niet in de negatieve ontwikkeling! • Is het geld met toestemming van de andere echtgenoot gebruikt, dan is de beleggingsleer van toepassing. De andere echtgenoot, wiens geld wordt gebruikt, krijgt een direct economisch belang in het goed op het moment van de investering. Echtgenoten kunnen overeenkomen om de beleggingsleer buiten toepassing te laten. Zij kunnen afspreken dat de geldverstrekkende echtgenoot uitsluitend een nominale vordering met een rentevergoeding krijgt. Een schriftelijke vastlegging daarvan is wenselijk; als het om een groter bedrag gaat is vastlegging bij notariële akte verstandig. Echtgenoten kunnen de beleggingsleer ook uitsluiten in de huwelijkse voorwaarden. Vraag uw notaris naar het wat en hoe.
Aftrek monumentenwoning: in 2012 of in 2013 Per 1 januari 2012 is de aftrek beperkt voor monumentenpanden die als eigen woning worden gebruikt. Van de onderhoudskosten is nog slechts 80% aftrekbaar, de aftrek van eigenaarslasten en afschrijving is volledig vervallen. Onderhoudskosten waarvoor een subsidie wordt verstrekt, kunnen niet in aftrek worden gebracht. De beperking van de aftrek van onderhoudskosten geldt zowel voor monumenten die als eigen woning kwalificeren als voor monumenten in box 3. De drempels voor aftrek van deze persoonsgebonden aftrekpost komen te vervallen. Voor 2012 en 2013 geldt een overgangsregeling: als u vóór 1 januari 2012 onherroepelijke verplichtingen bent aangegaan voor het onderhoud van uw monumentenwoning en die kosten in 2012 of 2013 betaalt, zijn die kosten volledig aftrekbaar. Ga na of u de aftrek in 2012 of in 2013 moet benutten.
Beleg groen! Als u nog dit jaar in groene beleggingen investeert, kunt u in 2013 profiteren van een hoge vrijstelling in box 3. De vrijstelling voor groene beleggingen is in 2012 € 56.420 per belastingplichtige. Als u een fiscale partner heeft, geldt voor u samen een vrijstelling in 2012 van € 112.840. Naast een hogere vrijstelling in box 3 geldt bij groen sparen en beleggen ook een aanvullende heffingskorting. Van het bedrag van uw vrijgestelde groene beleggingen mag u 0,7% aftrekken van de verschuldigde inkomstenbelasting. Let op: de overige heffingskortingen in box 3, voor sociaal-ethisch beleggen, cultureel beleggen en durfkapitaal, en de drie hieraan gerelateerde vrijstellingen worden op 1 januari 2013 afgeschaft
Uw verrekenbeding: naleven moet! Bent u op huwelijkse voorwaarden getrouwd en is er in uw huwelijksvoorwaarden een verrekeningsbeding opgenomen? Vergeet dan niet nog dit jaar de afrekening met uw echtgenoot op te stellen. Als u de afrekening (over een reeks van jaren) achterwege laat, kan dat bij overlijden, bij echtscheiding of bij een faillissement erg vervelende gevolgen hebben. Indien u en uw partner niet aan de verrekenplicht hebben voldaan, wordt het (bij echtscheiding) aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden! Uw partner heeft mogelijk recht op de helft van het sedert het aangaan van het huwelijk gegroeide vermogen, terwijl dat wellicht niet overeenstemt met de oorspronkelijke bedoeling van u en uw echtgenoot. Door het verrekenbeding na te leven zorgt u ervoor dat de bedoelingen van partijen met betrekking tot de huwelijkse voorwaarden worden nageleefd en komt u niet voor verrassingen te staan. Hebt u jarenlang verzuimd het periodiek verrekenbeding na te leven, neem dan contact op met uw adviseur. Dergelijke verrekenbedingen moeten zo snel mogelijk worden ‘hersteld’. Met behulp van een vaststellingsovereenkomst en wijziging van de verrekening kunnen de bedoelingen van partijen alsnog worden gerealiseerd.
Stuur de rekening maar per e-mail! Ondernemers kunnen (sinds 12 februari 2009) hun rekeningen volledig elektronisch verzenden. Financiën heeft de regels voor het elektronisch factureren vergaand vereenvoudigd. De opmaak en het versturen van de factuurgegevens is vormvrij; voor elektronische facturen gelden dezelfde eisen als voor papieren facturen. Voor het elektronisch verzenden van de factuur geldt nog maar één voorwaarde: de afnemer moet dat aanvaarden. De ondernemer kan die wijze van facturering vooraf met zijn afnemer afspreken, maar dat is niet vereist. Als de afnemer de factuur zonder commentaar verwerkt en betaalt, wordt hij geacht akkoord te gaan met de elektronische verzending. Bij transacties tussen ondernemers in Nederland zal dat naar verwachting geen problemen opleveren. Een elektronische factuur moet dezelfde gegevens bevatten als een papieren factuur. Ook de bewaarplicht is gelijk: de ondernemer die de factuur verzendt én de ondernemer die de factuur krijgt, moeten die zeven jaar bewaren. De ondernemer is vrij in de wijze waarop hij de facturen opslaat. Hierbij geldt wel als voorwaarde dat de ondernemer de factuurgegevens op verzoek van de inspecteur binnen een redelijke termijn ter beschikking moet kunnen stellen.
De factuur ‘2013-proof’ Om het factureren eenvoudiger, moderner en elektronischer te maken, treden met ingang van 1 januari 2013 nieuwe factureringsregels voor de btw in werking. Deze regels zijn van toepassing in alle EU-lidstaten. Wat zijn de belangrijkste wijzigingen en aan welke eisen moet een factuur voldoen zodat een administratie ‘2013- proof’ is. De factuur vormt een belangrijk instrument binnen de btw: de informatie op de factuur dient als basis voor het bepalen van de plaats van de prestatie en voor de vaststelling van het tarief. De ondernemer die de prestatie afneemt, heeft de factuur nodig om voorbelasting af te kunnen trekken. Tenslotte heeft de Belastingdienst met de factuur een middel in handen om te controleren of de ondernemer daadwerkelijk een recht op aftrek van voorbelasting voor de prestatie kan laten gelden. Verplichte uitreiking Een ondernemer is in de volgende gevallen verplicht een factuur uit te reiken: - Hij verricht leveringen of diensten aan een andere ondernemer of rechtspersoon die geen ondernemer is; - Hij ontvangt een vooruitbetaling; - Hij verricht een afstandsverkoop; - Hij levert een nieuw vervoermiddel aan een particulier in een andere EU- lidstaat. Een ondernemer die een factuur uitreikt terwijl geen van deze gevallen zich voordoet, hoeft de factureringsvereisten niet na te leven. Een ondernemer met klanten waarvan de btw-status uiteenloopt, hoeft pas een factuur af te geven als de klant daarom verzoekt. Hij hoeft dus niet zelf na te gaan of de klant ondernemer of particulier is. Toepasbare regels Een van de belangrijkste wijzigingen per 1 januari 2013 is dat de factureringsregels van toepassing zijn van het land waar de goederenlevering of dienst is belast. In enkele situatie wordt hiervan afgeweken en gelden de regels van de lidstaat waar de zetel, de vaste inrichting, de woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats van de presterende ondernemer zich bevindt. Dit is het geval als:
- de leverancier niet is gevestigd in de EU-lidstaat waar de goederenlevering of de dienst wordt verricht en de verschuldigde btw wordt geheven van de afnemer; of - de dienst of levering in een niet- EU- lidstaat wordt verricht. Wanneer de afnemer de factuur opmaakt zijn de regels van de EU-lidstaat waar de goederenlevering of dienst wordt verricht van toepassing. Vooraf moet zijn afgesproken dat de afnemer de factuur opmaakt. Ook moet de leverancier aan de wettelijke eisen voldoen en de afnemer tijdig op de hoogte brengen wanneer hij een factuur niet aanvaardt. Verplichte vermeldingen Vanaf 1 januari 2013 is een ondernemer in de volgende gevallen verplicht een melding op de factuur op te nemen: - bij het uitreiken van de factuur door de afnemer: vermelding’ factuur uitgereikt door afnemer’; - als een vrijstelling geldt; - bij toepassing van de verleggingsregeling: vermelding ‘btw verlegd’; - bij toepassing van de bijzondere regeling voor reisbureaus: vermelding ‘bijzondere regeling reisbureaus’; - bij toepassing van de margeregeling: dit kan in geval van de bijzondere regelingen voor gebruikte goederen, kunstvoorwerpen of voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten. Elektronisch factureren De goedkeuring die staatssecretaris eerder verleende om de elektronische factuur vormvrij op te maken en te versturen, is nu ook overgenomen in de nieuwe wettekst. Vereenvoudigd factureren Per 1 januari 2013 wordt toegestaan om een vereenvoudigde factuur uit te reiken als het factuurbedrag niet hoger is dan € 100 of als het gaat om een correctiefactuur. Tot 1 januari 2013 was dit alleen toegestaan voor het openbaar – en taxivervoer, bij verstrekkingen in de horeca, inruiltransacties tussen ondernemers, het uitreiken van verzamelfacturen en het verstrekken van acceptgiro’s of automatische overschrijvingen. Ook met een vereenvoudigde factuur kan de afnemer een eventueel recht op aftrek van voorbelasting laten gelden. Wel moeten de volgende gegevens nog steeds vermeld worden op de factuur:
- datum van uitreiking van de factuur; - identiteit van de leverancier of dienstverrichter; - omschrijving geleverde goederen of verrichte diensten; - btw-bedrag dat betaald moet worden of gegevenswaardoor het btw-bedrag berekend kan worden. De naam, adres en woonplaats van de afnemer hoeven niet op de factuur.
Offertes: altijd met BTW Als ondernemer moet u bij offertes aan particulieren altijd vermelden of de geoffreerde prijs in- of exclusief BTW is. Als u niets vermeldt, mag de particulier er van uitgaan dat de BTW in de prijs begrepen is. U kunt dan achteraf niet alsnog een rekening met BTW sturen. U moet dan zelf voor die belasting opdraaien!
Let op de BTW-factuur De belastingwet stelt een groot aantal eisen aan de BTW-factuur. Aan wat er op moet staan – te weten: de NAW-gegevens van leverancier en afnemer, de datum van uitreiking, het BTW-identificatienummer, de hoeveelheid en aard van de geleverde dienst of goederen, het tijdstip van de prestatie, eventuele vooruitbetalingen en kortingen, het BTW-tarief en BTW-bedrag, het BTW-identificatienummer van de afnemer bij een BTW-verlegd of intracommunautaire levering, en niet te vergeten: een opvolgend nummer – én het tijdstip waarop de factuur moet worden uitgereikt. Dat is ten laatste de 15de van de maand volgend op de maand waarin de dienst is verricht of de goederen zijn geleverd. De Belastingdienst controleert nadrukkelijk op een correcte en tijdige facturering. Doet u dat ook: de boete per onjuiste factuur kan oplopen tot maximaal € 4.920.
Suppletie BTW: verplichte kost!
Met BMKB krijgt u meer krediet
Heeft u te weinig BTW afgedragen, over 2011, een ouder jaar, of een van de tijdvakken in het lopende jaar? Heeft u de bijbehorende suppletie nog niet gedaan? Doe dat dan zo snel mogelijk. Vanaf 1 januari 2012 zijn ondernemers wettelijk verplicht om een BTW-suppletie in te dienen. U moet de suppletie in beginsel indienen met het digitale formulier, te downloaden via de site van de Belastingdienst. Als u niet tijdig een suppletie indient, kan u dat een aanvullende vergrijpboete van maximaal 100% van de meer verschuldigde BTW kosten, naast de reguliere verzuim- of vergrijpboete wegens het niet tijdig betalen van de verschuldigde BTW. De extra boete is zeker aan de orde als de inspecteur u ‘op het spoor’ is voordat u een suppletie heeft ingediend.
Lukt het niet zo best om bij de bank een bedrijfskrediet te krijgen? Biedt u – volgens de bank – te weinig zekerheid? In dat geval kan de BMKB soelaas bieden. Als u die regeling kunt benutten, staat de overheid garant voor een deel van de lening. En dan is de bank eerder bereid om uw onderneming een lening te verstrekken. De BMKB borgstellingsregeling is bestemd voor ondernemingen met maximaal 250 werknemers met een jaaromzet tot 50 miljoen euro óf een balanstotaal tot 43 miljoen euro. Voor startende en innoverende bedrijven gelden extra gunstige voorwaarden. Het aanvragen van de BMKB garantieregeling gebeurt via de bank. Voor meer informatie zie: http://www.agentschapnl.nl/programmas-regelingen/borgstelling-mkb-kredieten-bmkb
Dubieuze debiteuren: BTW op tijd terugvragen Als u als BTW-ondernemer afnemers heeft die naar verwachting hun openstaande factuur niet meer zullen betalen, kunt u bij de inspecteur een verzoek indienen voor teruggave van de BTW die u op die facturen hebt afgedragen. Bij dat verzoek moet u bewijsstukken inzake de oninbaarheid bijvoegen. Doe het verzoek bij de laatste aangifte van dit jaar, of in ieder geval direct na het vaststellen van de jaarrekening. In beginsel moet u dat verzoek indienen op het moment dat duidelijk is geworden dat de debiteur oninbaar is. Als het verzoek om teruggaaf te laat wordt ingediend, kan de inspecteur de teruggaaf weigeren.
Soepeler uitstel van betaling belastingschulden Financiën gaat het beleid voor het verlenen van uitstel van betaling versoepelen. Deze versoepeling geldt enkel voor ‘compliante’ ondernemers, dat zijn ondernemers die te goeder naam en faam bekend zijn bij de Belastingdienst. Kort uitstel van betaling wordt verleend op schriftelijk of telefonisch verzoek, voor maximaal vier maanden na de laatste vervaldag van de oudste aanslag, mits: • het nog te betalen bedrag op de belastingaanslag(en) niet meer is dan € 20.000, • er geen belastingaanslagen openstaan waarvoor dwangbevelen zijn betekend, • er geen sprake is van aangifteverzuim, en • geen openstaande belastingschulden oninbaar zijn geleden.
Pas op: bodemrecht ontvanger wordt uitgebreid
Voor betalingsregelingen met een langere looptijd hoeft de ondernemer / belastingschuldige niet meer aan te tonen dat de belastingschuld ontstaan is door de economische crisis.
Het bodemrecht is voor de ontvanger van de belastingen een belangrijk hulpmiddel om belastingschulden te incasseren. Hij kan zich verhalen op (bepaalde) roerende zaken die zich ‘op de bodem’ van de belastingschuldige bevinden. Dat bodemrecht kan gefrustreerd worden door houders van andere zekerheidsrechten op diezelfde roerende zaken. Daarbij gaat het met name om een houder van een pandrecht en bij financial leaseconstructies.
Tanken: nooit contant betalen
Per 1 januari 2013 wordt het zekerheidsrecht van de ontvanger versterkt. Ondernemers die een zekerheidsrecht houden op zaken die onder het bodemrecht (kunnen) vallen krijgen een mededelingsplicht opgelegd. Zij worden verplicht om de ontvanger te informeren over het voornemen om hun zekerheidsrecht op deze zaken te gaan uitoefenen of om handelingen te gaan verrichten waardoor de zaken niet meer als bodemzaken kwalificeren. De ontvanger heeft na deze mededelingen vier weken de tijd om zijn verhaalsrecht op de bodemzaken uit te oefenen, en zo vóór te gaan op de andere zekerheidshouders. De verbeterde positie van de ontvanger geldt voor nieuwe belastingschulden en nieuw te vestigen zekerheidsrechten; voor bestaande rechten geldt een overgangstermijn van drie maanden.
Als u gaat tanken met uw auto van de zaak, betaal dan altijd met uw tankpas, pinpas of creditcard. Bij een contante betaling loopt u het risico om de BTW-aftrek op de brandstofkosten te verspelen! Met de kassabon die u bij een contante betaling ontvangt, kan de fiscus niet nagaan wie de betaling heeft gedaan, en dat is voor de inspecteur voldoende reden om de BTW-aftrek te weigeren. Zelfs als vaststaat dat met de brandstof uitsluitend zakelijke kilometers zijn verreden. Een kassabon zonder traceerbare afnemer voldoet niet aan de wettelijke factuurvereisten. Een en ander geldt uiteraard ook voor de tankbeurten van uw medewerkers met een auto van de zaak.
Regel uw Waadiregistratie Leent u wel eens – tijdelijk – een of meer van uw personeelsleden uit aan een collega-ondernemer? Regel dan uw Waadi-registratie bij de Kamer van Koophandel! De Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) is onlangs ingrijpend gewijzigd, om malafide uitzendbureaus te bestrijden. Daarbij is ook een registratieplicht ingevoerd voor andere ondernemers die ondergeschikt personeel uitlenen, zoals aannemers, bouw- en installatiebedrijven, communicatiebureaus, ict-ondernemingen en accountantskantoren. Het binnen een concern uitlenen van personeel valt niet onder de Waadi. Bent u niet geregistreerd, dan kan u dat op een forse boete komen te staan. Voor u als uitlener van personeel, én voor de inlener. Bij een eerste overtreding is de boete € 12.000 per werknemer, bij de tweede en derde overtreding loopt dat op naar € 24.000 resp. € 36.000, de maximale boete is € 76.000 per uitlener of inlener. De Waadi registratie is verplicht vanaf 1 juli 2012, op het tijdstip dat u personeel uitleent.
Doe de Waadi-check Leent u wel eens – tijdelijk – uitzendkrachten in? Van een erkend uitzendbureau, een banenpool, of een payroller? Of van een collega-ondernemer? Check dan of die uitlener wel als uitzendonderneming geregistreerd staat in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Als u personeel inleent van een niet-geregistreerde uitzendonderneming kan u dat duur komen te staan. De uitlener én inlener kunnen dan beboet worden. Die boetes zijn fors: € 12.000 per werknemer bij de eerste overtreding, en bij recidive een veelvoud tot maximaal € 76.000! U kunt als inlener snel checken of de uitlener aan de Waadi-registratie voldoet, met de Waadi-check, zie ook de website van de Kamer van Koophandel: Waadi check.
Bent u al WUL-proof? Per 1 januari 2013 wordt de Wet uniformering loonbegrip (WUL) ingevoerd. Die wet brengt een uniform loonbegrip voor de loonheffing, de premies volksverzekeringen, de premies werknemersverzekeringen en de Zorgverzekeringswet. De belangrijkste gevolgen van de uniformering van het loonbegrip zijn: • de bijtelling van de auto van de zaak wordt onderdeel van het premieloon voor de werknemersverzekeringen. Heeft de werknemer voor zijn auto van de zaak een verklaring geen privégebruik (of voor de bestelauto een verklaring uitsluitend zakelijk gebruik), dan heeft deze wijziging geen gevolg: er is geen bijtelling, zodat ook geen premies verschuldigd zijn. Als blijkt dat de werknemer meer dan 500 kilometer voor privé rijdt, wordt de bijtelling privé gebruik auto alsnog verloond. De werknemer krijgt dan een naheffingsaanslag loonheffing, plus daarbovenop voortaan ook een aanslag premie werknemersverzekering. Deze naheffingen kunnen aan de werkgever worden opgelegd als hij wist dat de verklaringen geen privé gebruik onjuist waren. • loon dat bij een langdurige non-actiefstelling van de werknemer wordt doorbetaald, gaat behoren tot het premieloon. Vanaf 1-1-2013 wordt dergelijk loon gedurende maximaal 104 weken aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Voor doorbetalingen bij ziekte was dat al eerder zo geregeld. • De levensloopregeling wordt vanaf 2013 met de omkeerregel behandeld. De inleg is aftrekbaar en vermindert het premieloon én het uitkeringsloon voor de sociale verzekeringen. Voor werknemers is dat negatief, voor werkgevers treedt een besparing aan premies werknemersverzekeringen op als werknemers met een premieloon onder het premiemaximum (van € 50.064 in 2012) in de levensloopregeling inleggen. Een opname uit het levenslooptegoed behoort tot het premieloon: dit leidt tot een dubbele heffing omdat bij de opbouw van dit tegoed ook al premies zijn geheven. Nadeel is ook dat over het rendement van het levenslooptegoed premies werknemersverzekeringen verschuldigd worden. • De werkgeversvergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) komt te vervallen. Vanaf 1 januari 2013 is niet meer de werknemer, maar de werkgever de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw verschuldigd. Een uitzondering geldt voor de Zvw-bijdrage bij DGA’s, bij de naheffing over de bijtelling privé gebruik auto en bij opting-in voor de loonheffing. Door deze aanpassing vervalt de mogelijkheid voor de werknemer om als hij voor meerdere werkgevers werkt, de teveel betaalde premie terug te vragen. Iedere werkgever is voortaan de bijdrage tot het maximum verschuldigd. Voor werknemers is de Zvw-bijdrage in het nieuwe systeem geen belastbaar loon. Dit voordeel is teniet gedaan door een verhoging van het IBtarief in de eerste schijf (met 3,45%) en de tweede schijf (met 0,05%), en een verlaging van de arbeidskorting. • Het werknemersdeel in de WW-premie en de WW-franchise worden afgeschaft. De WUL kan voor u als werkgever behoorlijke financiële gevolgen hebben.
De werkkostenregeling: uitstel kan (bijna) niet meer Per 1 januari 2011 is de werkkostenregeling ingevoerd. De werkkostenregeling biedt werkgevers en werknemers een nieuw systeem voor belastingvrije vergoedingen en verstrekkingen, voor secundaire arbeidsvoorwaarden. De oude wettelijke regeling kende veel verschillende vergoedingen en verstrekkingen, elk met specifieke fiscale regels. Denk aan bedrijfsfitness, het fietsplan, de internetregeling, producten uit eigen bedrijf, enzovoort. Deze complexe regelingen zijn vervallen, op een paar na, om zo voor werkgevers een forse administratieve lastenverlichting te realiseren. Van de circa dertig afzonderlijke regelingen blijven er zes bestaan – de gerichte vrijstellingen – de rest is vervallen. De wetgever heeft bij de nieuwe wettelijke regeling voor een strakke opzet gekozen. Alle vergoedingen (in geld) en verstrekkingen (in natura) die een werkgever aan zijn werknemer toekent, worden in beginsel tot het loon gerekend. Dat betekent dat die vergoedingen en verstrekkingen in beginsel belast worden, tenzij de werkgever die aanwijst als ‘werkkosten’. Voor de aangewezen ‘werkkosten’ geldt de werkkostenregeling, een forfaitair systeem dat uit drie onderdelen bestaat: • de gerichte vrijstellingen, voor een belastingvrije vergoeding van zeven in de wet genoemde afzonderlijke zakelijke kostensoorten van de werknemer;
• een vrije ruimte van 1,4% (voor 2013: 1,5%) van de fiscale loonsom van de werkgever. De werkgever kan uit deze vrije ruimte belastingvrije vergoedingen en verstrekkingen aan de werknemers toekennen (die niet onder de gerichte vrijstellingen vallen). Hierbij gelden nagenoeg geen beperkende voorwaarden. De werkgever kan zelf beslissen welke vergoedingen of verstrekkingen hij geeft, en aan welke werknemers. De enige beperking is de gebruikelijkheidstoets: de vergoedingen en verstrekkingen mogen niet in belangrijke mate (voor meer dan 30%) afwijken van hetgeen gebruikelijk is in overeenkomstige situaties. • het eindheffingsloon omvat de vergoedingen en verstrekkingen die de forfaitaire ruimte te boven gaan. De werkgever is hierover een eindheffing van 80% verschuldigd. Deze heffing kan niet op de werknemer(s) worden verhaald. De werkkostenregeling is ingevoerd per 1 januari 2011. Werkgevers kunnen de eerste drie jaren na invoering, voor 2011, 2012 en 2013, per jaar kiezen of zij gebruik willen maken van de werkkostenregeling, of dat zij de overgangsregeling voor vrije vergoedingen en verstrekkingen nog willen blijven toepassen. Overleg welke maatregelen u nog dit jaar moet nemen om per 1 januari 2013 te starten met – het proefdraaien met – de werkkostenregeling.
Vrije consumpties tijdens werktijd of € 120 vrije vergoeding Een werkgever mag zijn werknemer tijdens werktijd gratis consumpties verstrekken. Denk aan koffie, thee, fruit, gebak, cup a soup en zo. Als de werkgever dat niet doet, mag hij de werknemer daarvoor een vrije vergoeding geven van € 0,55 per dag ofwel € 2,75 per week. Dga’s die veel thuiswerken kunnen deze belastingvrije vergoeding benutten. De koffie, thee en dergelijke die zij tijdens werktijd thuis nuttigen, zal vrijwel altijd uit de privéhuishoudportemonnee zijn betaald. Het kost te veel tijd en moeite om de kosten van deze consumpties bij te houden en bij de bv in rekening te brengen. Een vrije vergoeding van € 2,75 per week levert op jaarbasis al snel € 120 belastingvrij op. Let op: als u de werkkostenregeling toepast, is een vergoeding in geld niet vrijgesteld!
Werkkostenregeling: zorg voor een overgangsregeling Laat u als werkgever de werkkostenregeling voorlopig aan u voorbijgaan? Wacht u met invoering tot 1 januari 2014, als verder uitstel niet meer mogelijk is en u niet meer kunt kiezen voor toepassing van de oude regeling? Ook bij die afweging moet u toch al eerder aan de slag met de werkkostenregeling. Bij invoering van de werkkostenregeling moeten de arbeidsvoorwaarden van uw werknemers zeer waarschijnlijk worden aangepast. Als zij er daardoor op achteruitgaan – of dat denken – dan kunt u de aanpassing van de arbeidsvoorwaarden niet plotsklaps per 1-1-2014 doorvoeren. Uw werknemers kunnen die aanpassing dan weigeren, omdat uw optreden in strijd is met ‘goed werkgeverschap’. Door in 2011, 2012 en 2013 een overgangsregeling te treffen, en zo bepaalde vergoedingen en verstrekkingen gefaseerd af te bouwen, voorkomt u die arbeidsrechtelijke problemen.
Voordelige producten uit eigen bedrijf Als werkgever kunt u uw medewerkers de producten en diensten uit uw eigen bedrijf met korting aanbieden. Vereist is dat de producten niet branchevreemd zijn en dat de korting maximaal 20% van de winkelprijs is. Het voordeel per werknemer per jaar mag niet meer bedragen dan € 525. Heeft de werknemer de regeling in de voorgaande twee jaren niet (volledig) benut, dan kan hij de gemiste korting uit die jaren doorschuiven naar 2012 en die alsnog dit jaar benutten. Het maximale voordeel is dan 2 x € 500 + 1 x € 525 = € 1.525. Let op: als u onder de werkkostenregeling valt kunt u deze regeling niet toepassen!
Privégebruik auto: 0%, 14%, 20%, 25% of 35% De bijtelling voor het privégebruik van een auto van de zaak is sterk milieugedifferentieerd. De standaardbijtelling is 25% van de catalogusprijs, voor zuinige, milieuvriendelijke auto’s geldt een bijtelling van 0%, 14% of 20%. Voor elektrisch aangedreven auto’s geldt (sinds 1 januari 2010) een bijtelling van 0%. De 14% bijtelling geldt voor auto’s met een beperkte CO2-uitstoot; voor auto’s met een benzinemotor tot (maximaal) 103 gram per kilometer, voor auto’s met een dieselmotor tot 92 gram. Een bijtelling van 20% geldt voor benzineauto’s met een CO2-uitstoot van 103 tot 132 gram per kilometer en auto’s met een dieselmotor tussen de 92 en 114 gram. Voor young- en oldtimers geldt een bijtelling van 35% van de dagwaarde van de auto. De bijtelling voor privégebruik verplicht u om de lopende regelingen voor het autogebruik binnen uw onderneming opnieuw tegen het licht te houden. En om de aanschaf of lease van milieuvriendelijke of elektrische auto’s te overwegen.
Regel een personeelsfonds Heeft u, werkgever, al een personeelsfonds binnen uw bedrijf? Zo’n fonds kan erg nuttig zijn als u de werkkostenregeling binnen uw bedrijf gaat invoeren. U kunt als werkgever een belastingvrije bijdrage verstrekken aan de kas van het personeelsfonds. Die bijdrage is – binnen de grenzen van de redelijkheid – géén loon voor de werknemers, en u kunt die bijdrage wél als loonkosten ten laste van de winst brengen. Vereist is dan wel dat tenminste driekwart van de werknemers lid kan worden van het fonds én dat het fonds met het geld leuke dingen doet voor het personeel. Het personeelsfonds wordt een aantrekkelijk alternatief voor ‘leuke dingen voor het personeel’ als u de vrije loonruimte van 1,4% van de loonsom (onder de werkkostenregeling) al voor andere personeelsvoorzieningen heeft benut. Als een werkgever de werknemer een geschenk geeft van stel € 100 en dat geschenk past niet meer binnen de vrije ruimte van de werkkostenregeling, dan is de werkgever daarover 80% eindheffing verschuldigd. Het geschenk kost de werkgever dan in totaal € 180, de werknemer houdt netto (het geschenk met een waarde van) € 100 over. Als de werkgever en de werknemer – binnen de hiervoor genoemde voorwaarden – in dat jaar ieder € 50 bijdragen aan het personeelsfonds, kan het fonds dat geschenk van € 100 belastingvrij aan de werknemer geven. De werkgever vergoedt de eigen bijdrage van € 50 die de werknemer in het fonds heeft gestort. Als die vergoeding niet meer onder de vrije ruimte van de werkkostenregeling kan worden gebracht, kost dat de werkgever een eindheffing van 80% van € 50 = € 40. De totale kosten voor de werkgever zijn dan € 140, te weten de eigen bijdrage van € 50, plus de vergoeding van de bijdrage van de werknemer van € 50, plus de eindheffing daarover van € 40. Dat is wel € 40 minder dan in de eerstgenoemde variant, terwijl de werknemer ook hier (het geschenk met een waarde van) € 100 netto overhoudt. Een personeelsfonds kan nog lucratiever worden ingezet als de werkgever in jaar 1 een flink bedrag in dat fonds stort – die hij als personeelskosten ten laste van het bedrijfsresultaat kan brengen – waarna de werkgever en de werknemers vijf jaar lang hetzelfde (bescheiden) bedrag in het fonds storten. Bijvoorbeeld ieder per jaar € 10. In jaar 6 heeft het fonds dan een vermogen dat voor het overgrote deel van de werkgever afkomstig is, en dat belastingvrij, binnen de grenzen van een derdenfonds, aan werknemers kan worden uitgekeerd. De rechter heeft deze opzet onlangs ook goedgekeurd bij een fonds dat nog geen 5 jaar bestond.
Zuinige auto’s: geen MRB, geen BPM, 14% bijtelling, KIA Financiën wil de aanschaf en het gebruik van zeer zuinige auto’s stimuleren. Voor deze auto’s gelden meerdere fiscaal gunstige regelingen: er is geen motorrijtuigenbelasting (MRB) verschuldigd, er is geen aanschafbelasting (belasting van personenauto’s en motorrijwielen, BPM) verschuldigd, voor privégebruik geldt de lagere 14%-bijtelling, een investering in deze personenauto’s komt in aanmerking voor de kleinschaligheidstoeslag (KIA) van 28%. Zeer zuinige auto’s zijn auto’s met een CO2-uitstoot tot 103 gram per kilometer voor benzineauto’s, en tot 92 gram per km voor diesels.
Rittenadministratie: onbegonnen werk? De automobilist met een auto van de zaak die de bijtelling privégebruik auto wil vermijden, moet kunnen aantonen dat hij zijn auto voor niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden gebruikt. Hij kan dat bewijs leveren met een kilometeradministratie of op een andere manier. De vrije bewijsleer is hier van toepassing. De inrichting van de rittenregistratie is nauwkeurig voorgeschreven in de wet. De wet eist dat in zo’n administratie ten minste de volgende gegevens zijn vermeld: • merk, type en kenteken van de auto; • periode van de terbeschikkingstelling van de auto; • per afzonderlijke rit: (1) de datum, (2) de begin- en eindstand van de kilometerteller, (3) begin- en eindadres, (4) de gereden route als die afwijkt van de gebruikelijke route en (5) het karakter van de rit. Een correcte rittenadministratie moet sluitend zijn en inzicht bieden in alle verreden kilometers. Een blackboxsysteem levert niet het vereiste bewijs. Een dergelijk systeem kan wel een bijdrage leveren aan het voeren van een adequate rittenadministratie. Een rittenadministratie moet in beginsel gedurende het gehele kalenderjaar worden bijgehouden. De belastingrechter gaat hier soms soepel mee om en aanvaardt soms een rittenadministratie over enkele maanden als voldoende bewijs. Maar de rechter is bijzonder streng bij de beoordeling of de rittenadministratie voldoet aan de wettelijke vereisten. Let op: de fiscus controleert uw rittenadministratie digitaal. Aan de hand van gegevens van het CJIB (over de bekeuringen), de tankbeurten (betalingen per creditcard, waar en op welke plaats), kilometragegegevens van de garage en/of leasemaatschappij, het autopaspoort etc.
Vereenvoudigde rittenadministratie voor bestelauto’s Een werknemer met een bestelauto van de zaak, die de bijtelling privégebruik auto wil voorkomen, zal eveneens moeten aantonen dat hij die bestelauto voor niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden gebruikt. Het bijhouden van een kilometeradministratie voor een bestelauto van de zaak is vaak nog lastiger dan voor een personenauto: de automobilist met een bestelauto heeft door de aard van zijn werkzaamheden vaak veel meer ritten op een dag. Het bijhouden van een rittenregistratie – met alle vereiste informatie per rit, zakelijk én privé – is niet alleen voor de werknemer/automobilist een forse administratieve last, maar ook een financiële last voor de werkgever: de werknemer moet zijn rittenadministratie wel tijdens werktijd bijhouden als hij het autogebruik accuraat wil vastleggen. Financiën heeft ingestemd met een vereenvoudigde rittenadministratie voor bestelauto’s. Uitgangspunt daarbij is dat de rittenregistratie verplicht blijft, maar dat de werknemer niet meer alle informatie per rit hoeft vast te leggen als die informatie – zoals de bezochte zakelijke adressen – maar uit de bedrijfsadministratie van de werkgever kan worden gehaald. Vereist is dan wel dat de werkgever schriftelijk met de werknemer heeft afgesproken dat: • de werknemer een vereenvoudigde rittenregistratie bijhoudt; • privégebruik van de bestelauto tijdens werk- en lunchtijd niet is toegestaan, • de werkgever de zakelijke adressen in zijn (project- of bedrijfs)administratie beschikbaar heeft. Een voorbeeldafspraak tussen werkgever en werknemer over de vereenvoudigde rittenregistraties voor bestelauto’s is te downloaden via de website van de Belastingdienst.
Bestelauto’s: zonder rittenadministratie toch geen bijtelling Voor bestelauto’s gelden diverse specifieke regelingen (naast de per 1 januari 2012 ingevoerde verklaring uitsluitend zakelijk gebruik) om de bijtelling voor privégebruik te vermijden. Ook als de werknemer geen rittenregistratie heeft bijgehouden. De bijtelling blijft achterwege als: • de werkgever het privégebruik van de bestelauto verbiedt. De werkgever moet dat verbod schriftelijk vastleggen en controleren dat de werknemer dat verbod naleeft. • de werknemer de bestelauto niet mee naar huis neemt, maar die op het bedrijfsterrein van de werkgever achterlaat. • de bestelauto nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. Financiën legt deze eis erg strikt uit: zodra de bestelauto naast de bestuurderstoel een tweede stoel heeft, is een bijtelling wegens privégebruik wél aan de orde. De Hoge Raad heeft die strikte uitleg recent afgewezen: een tweede stoel is wél toegestaan. • er sprake is van doorlopend afwisselend gebruik van de bestelauto door verschillende bestuurders. Bij deze optie is de werkgever per bestelauto een vast bedrag van € 300 per jaar aan eindheffing loonbelasting verschuldigd. Check of u als ondernemer/werkgever voldoet aan de diverse voorwaarden om de bijtelling voor de bestelauto’s binnen uw bedrijf achterwege te kunnen laten. U voorkomt daarmee een dure naheffing van loonbelasting.
Privégebruik auto van de zaak: verplicht melden bij de Belastingdienst Automobilisten met een auto van de zaak die een ‘verklaring geen privégebruik’ hebben, en die met hun auto van de zaak toch meer dan 500 kilometer voor privé gaan rijden, zijn sinds 1 januari 2012 verplicht om dat te melden bij de Belastingdienst. Zij moeten – nog voordat zij over de 500 kilometergrens gaan – dat de inspecteur meedelen en verzoeken om de verklaring geen privégebruik in te trekken. Deze regeling geldt ook voor de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik van bestelauto’s. Voor bestelauto’s geldt de verplichte melding niet alleen voor de automobilist, maar ook voor diens werkgever. Op het niet of niet tijdig melden staat een boete; die boete kan oplopen tot 100% van het bedrag aan de alsnog verschuldigde belasting, met een maximum van € 4.920.
Deel de bijtelling privégebruik auto met uw partner! Werken u en uw partner samen in de IBonderneming, of staat u beiden op de payroll van de bv? En heeft u de beschikking over een auto van de zaak, die uw partner ook regelmatig gebruikt voor zakelijke én privédoeleinden? Als die auto aan u beiden ter beschikking staat, kunt u de bijtelling privégebruik auto delen met uw partner. De belastingrechter gaat daarmee akkoord als u en uw partner beiden een zodanige positie in de onderneming vervullen dat het aannemelijk is dat bij die positie een auto van de zaak hoort. Is dat het geval, dan moet de bijtelling in redelijkheid over uw beiden worden verdeeld. Dat levert u een besparing op in de inkomstenbelasting: het gedeelte van de bijtelling dat aan de partner met het laagste inkomen in box 1 wordt toegedeeld, kost minder belasting.
Forse boetes bij gerommel met kilometeradministratie De automobilist die oneigenlijk gebruik maakt van de verklaring ‘geen privégebruik auto’ of van de verklaring ‘uitsluitend zakelijk gebruik’ (van een bestelauto) en die gesnapt wordt, kan rekenen op een naheffing van loonbelasting met een fikse boete. De inspecteur kan met het nieuwe Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst – het BBBB – in de hand een verzuimboete opleggen wegens het niet tijdig afdragen van de verschuldigde belasting. Die boete is € 3.936 en bij ‘een uitzonderlijk geval’ € 4.920. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor als de automobilist een tweede keer in de fout gaat. Heeft de automobilist een onjuiste of onvolledige rittenadministratie overgelegd – om de naheffing af te weren – dan moet de inspecteur altijd de maximumboete van € 4.920 opleggen. Naast de verzuimboete kan de inspecteur ook een vergrijpboete opleggen. Die boete is aan de orde als de bijtelling privégebruik auto door opzet of grove schuld niet tot het loon is gerekend. Bij grove schuld is de boete 40% van de nageheven belasting, bij opzet 80%. Bij een onjuiste of onvolledige rittenadministratie kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen van 100% van de gemiste belasting. Maak als werkgever duidelijke afspraken met uw medewerkers wie er moet opdraaien voor de boete als de Belastingdienst constateert dat uw medewerker meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden in zijn auto van de zaak heeft gereden. Of als geconstateerd wordt dat zijn kilometeradministratie ondeugdelijk is. Of verloon altijd de bijtelling privé-gebruik auto. Als uw medewerker zegt niet meer dan 500 kilometer voor privé te rijden moet hij maar bij de Belastingdienst bezwaar maken tegen de inhouding van loonheffing. Voor de werkgever geldt een verklaring geen privégebruik van de werknemer als een vrijwaringbewijs: hij loopt geen risico’s ter zake van een naheffing van loonbelasting. Maar dat is anders als de werkgever wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de werknemer zijn auto van de zaak voor meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden gebruikt. De inspecteur kan dan de naheffingsaanslag aan de werkgever opleggen, zodat die voor de boete moet opdraaien.
In 2011 besteld, in 2012 ineens afschrijven Ondernemers kunnen het gunstige regime van de willekeurige afschrijving van 2 x 50% ook dit jaar nog toepassen als zij in 2011 een (voor dat regime aangewezen) bedrijfsmiddel hebben besteld. Financiën heeft medio 2010 de tijdelijke willekeurige afschrijving (met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009) versoepeld en alsnog toegestaan dat de limiet van 50% afschrijving uitsluitend toegepast moet worden in het jaar van investering, én dat de willekeurige afschrijving ook in meer dan twee (opvolgende) jaren kan worden toegepast. Door deze versoepeling kan op in 2011 bestelde bedrijfsmiddelen ook ná 2011 nog willekeurig afgeschreven worden. De ondernemer die in 2011 een bedrijfsmiddel heeft besteld dat pas in 2012 is afgeleverd (en mitsdien ook pas in 2012 in gebruik is genomen), en daar in 2011 bij de bestelling niets op heeft aanbetaald, kan dat in 2012 desgewenst ineens tot op de restwaarde afschrijven. Het plafond van 50% afschrijving geldt enkel in het jaar van investering (= 2011), in 2012, ná de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel, kan vrijelijk worden afgeschreven.
Laag BTW-forfait voor privégebruik van marge-auto’s Het lage 1,5% forfait voor de BTW-correctie op het privégebruik van de auto van de zaak geldt ook als de ondernemer bij de aanschaf van de auto geen BTW als voorbelasting in aftrek kunnen brengen, bijvoorbeeld omdat hij die auto onder de margeregeling heeft gekocht, of die vanuit zijn privévermogen in de onderneming heeft ingebracht.
Benut de verlengde termijn voor OVB-reductie bij doorverkoop Als u een pand of een andere onroerende zaak overdraagt binnen zes maanden nadat u die gekocht hebt, bent u slechts overdrachtsbelasting verschuldigd over de meerdere overdrachtsprijs bij de verkoop. Per 1 januari 2013 wordt deze termijn voor doorverkoop verlengd van 6 naar 36 maanden, voor alle onroerende zaken. Financiën heeft goedgekeurd dat deze verlengde termijn geldt voor alle onroerende zaken die op of na 1 september 2012 zijn verkregen. Bent u van plan om onroerend goed te gaan aan- of verkopen? Zorg er dan voor dat die transactie binnen de verlengde termijn van doorverkoop valt.
Verklaring arbeidsrelatie (VAR) In 2013 wordt de VAR niet meer automatisch verstrekt door de Belastingdienst. Vanaf 1 januari 2014 komt er een programma waarmee u online een VAR kunt aanvragen. Zie www.belastingdienst.nl
Laag BTW-forfait voor privégebruik van oudere auto’s: BTW terugvragen WBSO: ondersteuning speur- en ontwikkelingswerk De WBSO, de wet tot bevordering van speur- en ontwikkelingswerk, biedt ondernemers in de inkomstenbelasting een aftrek op de winst uit onderneming en werkgevers (zoals ondernemers met een bv) een vermindering op de af te dragen loonbelasting. Voor ondernemers/werkgevers kent de regeling een korting op de af te dragen loonheffing. Die korting bedraagt dit jaar 42% van de S&O-loonkosten tot € 110.000 en 14% voor het surplusbedrag aan loonkosten. De definitie van speur- en ontwikkelingswerk is verruimd waardoor de aftrek en afdrachtvermindering vaker benut kunnen worden. De uitbreiding van het gefaciliteerde speuren ontwikkelingswerk ziet met name op de ontwikkeling van technische nieuwe programmatuur, waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande componenten. Innovatieve ICT-projecten komen daardoor sneller in aanmerking voor de S&O-aftrek of afdrachtvermindering.
Financiën heeft in een recent beleidsbesluit de spelregels voor de BTW-correctie op het privégebruik van de auto van de zaak op onderdelen versoepeld. De forfaitaire BTW-bijtelling voor oudere auto’s is daarbij omlaag gebracht, van 2,7% naar 1,5% van de cataloguswaarde. De tegemoetkoming ziet op auto’s die de ondernemer of werkgever nog in gebruik heeft na afloop van het vierde jaar, volgend op het jaar waarin hij de auto is gaan gebruiken. Bij gebruik van de auto door een werknemer is tevens vereist dat die auto gratis – om niet – ter beschikking is gesteld. De goedkeuring werkt terug tot 1 juli 2011. Vergeet u niet om de BTW-afdracht te herrekenen voor de oude auto’s die binnen uw onderneming voor privédoeleinden worden gebruikt? U krijgt BTW terug!
Voorkom de kostenaftrekbeperking Een ondernemer kan de kostenaftrekbeperking voorkomen door de beperkte kosten expliciet in rekening te brengen bij zijn afnemers. Op die manier wordt de aftrekbeperking doorgeschoven naar die afnemer. Dat kan voordelig uitpakken als de afnemer zelf geen last heeft van die aftrekbeperking omdat die voor hem niet geldt, bijvoorbeeld omdat hij niet belastingplichtig is (verenigingen, stichtingen, de overheid) of in het buitenland gevestigd is. Ga nog dit jaar na, in goed overleg met uw afnemers, of u beperkt aftrekbare kosten (alsnog) expliciet bij hun in rekening kunt brengen om zo uw kostenaftrekbeperking te verminderen.
Vraag de subsidie voor een veiliger bedrijfsvoering aan MKB-ondernemers kunnen subsidie krijgen voor het beveiligen van hun bedrijf. Economische Zaken heeft de subsidieregeling ‘Veiligheid kleine bedrijven’ (VKB) verlengd tot 2013. De VKB geeft u als ondernemer subsidie om te laten onderzoeken hoe uw bedrijf is beveiligd tegen criminaliteit als diefstal, inbraak en vandalisme. Met de VKB-veiligheidsscan krijgen kleine bedrijven (maximaal 5 vestigingen, met ieder maximaal 10 medewerkers) onafhankelijk beveiligingsadvies op maat. De overheid vergoedt € 300 per scan, per vestiging. Bovendien kunt u op basis van de VKB- veiligheidsscan de helft van de kosten voor het veiliger maken van uw zaak vergoed krijgen, met een maximum van € 700. In totaal kunt u dus € 1.000 subsidie ontvangen per vestiging. Aanvragen moeten nog dit jaar worden ingediend. Voor meer info zie: www.agentschapnl. nl/programmas-regelingen/veiligheidkleine-bedrijven-vkb
Activeer uw trage inspecteur met een dwangsom Zit u al tijden te wachten op de inspecteur totdat die eindelijk eens een beslissing gaat nemen op uw verzoek of uw bezwaarschrift? Als de inspecteur de wettelijke termijn voor afhandeling heeft overschreden – dat is standaard 12 weken – kunt u in actie komen. De inspecteur kan die termijn eenzijdig nog een keer verlengen, met hooguit 6 weken, maar dan moet hij een beslissing nemen. Doet u dat dan nog niet, dan kunt u hem in gebreke stellen. U kunt daarvoor een formulier van de Belastingdienst gebruiken: Dwangsom bij niet tijdig beslissen (PDF). Maar u kunt dat ook met een briefje doen. Komt er binnen 14 dagen na die ingebrekestelling geen beslissing, dan krijgt u recht op een dwangsom. Die loopt op naarmate de reactie langer uitblijft; de maximale vergoeding is € 1.260. Maar via de rechter kunt u een hogere vergoeding krijgen, tot wel € 15.000.
Heffingsrente wordt belastingrente
Oude administratie wegdoen
Vanaf 1 januari 2013 is de heffingsrente gewijzigd in belastingrente. Deze rente wordt vanaf 2013 berekend vanaf 1 juli in plaats van 1 januari. Bijvoorbeeld over het belastingjaar 2012 wordt rente vanaf 1 juli 2013 gerekend. Als u nog geld van de Belastingdienst krijgt, betalen zij u belastingrente over het verschil tussen de teruggaaf en het voorschot. Moet u nog geld betalen aan de Belastingdienst? Dan betaalt u belastingrente over het verschil tussen de teruggaaf en het voorschot. Stel, u krijgt in 2013 een teruggaaf over 2012. In 2012 hebt u al een voorschot gekregen en nu blijkt dat het voorschot te hoog was. Dan wordt belastingrente vanaf 1 juli 2013 tot 14 dagen na de datum rechts boven aan de brief over de teruggaaf berekend.
De wettelijke bewaartermijn van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers is zeven jaar. Dat betekent dat u aan het einde van dit jaar uw administratie over 2005 en voorgaande jaren (grotendeels) kunt vernietigen. Maar pas op: u moet rekening mee houden dat de bewaarplicht wordt verlengd met verleend uitstel, zodat u de administratie langer moet bewaren. De bewaarplicht van zeven jaar geldt voor alle basisgegevens (zoals het grootboek, de facturen van debiteuren en crediteuren, de in- en verkoopadministratie, de voorraadgegevens en de loonadministratie) en de overige gegevens die van belang kunnen zijn bij een belastingcontrole. De algemene wettelijke bewaartermijn van zeven jaar is korter dan de BTWherzieningstermijn voor onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen. De (al dan niet vrijgestelde) BTW-ondernemer blijft daarom verplicht om te bewaren: alle boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan betreffende onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen gedurende negen jaar volgend op het jaar waarin de BTW-ondernemer het goed is gaan gebruiken (= de herzieningstermijn). Permanente stukken zoals aktes, lijfrentepolissen en dergelijke mogen niet worden weggegooid.
Eén Europese betaalmarkt Nederland bereidt zich voor op de komst van één Europese betaalmarkt: de Single Euro Payments Area (SEPA). In de eurolanden kan iedereen straks met 1 rekening en 1 set betaalmiddelen rekeningen in eigen land en uit het buitenland betalen. Overschrijvingen, incasso’s en betaalpassen kunnen dan zowel voor binnenlandse als voor grensoverschrijdende betalingen worden gebruikt.
Veranderingen Europese betaalmarkt door SEPA Met de komst van SEPA verandert het volgende voor afnemers van betaaldiensten: • Betaalpassen en creditcards hebben een chip in plaats van een magneetstrip (‘het nieuwe pinnen’) gekregen. Ook bij het betalen met de creditcard moet een pincode worden ingetoetst. • Voor het overboeken van geld wordt, ook bij binnenlandse betalingen, het zogenaamde International Bank Account Number (IBAN) gebruikt. Uiterlijk 1 februari 2014 maakt iedereen gebruik van IBAN. Het IBAN bestaat uit een landcode (2 letters), een controlegetal (2 cijfers) en het (voor bepaalde landen aangevuld) nationaal rekeningnummer. Het nummer staat al vermeld op bankafschriften. Steeds meer overheidsorganisaties en bedrijven maken al gebruik van het IBAN voor alle overschrijvingen en incasso’s. • Er is al een Europese incasso, voorlopig nog naast de binnenlandse incasso. Consumenten en bedrijven kunnen een machtiging afgeven aan een bedrijf of overheidsinstelling in een ander euroland om geautomatiseerd betalingen te doen. • De terugboektermijn van een incassobetaling is verruimd van 30 dagen naar 8 weken. Dit is geregeld in de Payment Services Directive (PSD), een richtlijn voor betaaldiensten. De komst van SEPA is het logische vervolg op de euro. Nu bestaan er tussen de eurolanden nog grote verschillen in producten voor betalingsverkeer. SEPA zorgt ervoor dat deze verschillen grotendeels verdwijnen. Voor consumenten ontstaat meer duidelijkheid als overal dezelfde voorwaarden gelden. SEPA kan meer tijd vragen of meer impact hebben op uw organisatie dan u in eerste instantie verwacht. Start daarom uw voorbereidingen tijdig en voorkom dat u straks niet meer kunt betalen en/ of incasseren Hieronder volgen enkele punten waarmee u rekening moet houden. • • • • •
Vermeld uw IBAN op uw briefpapier en facturen. Informeer uw afnemers over uw IBAN en BIC (Bank Identifier Code). Verzamel IBANs van klanten. Maak uw software geschikt voor gebruik van de Euro-incasso. Denk aan alternatieven voor de acceptgiro. Bijv: Euro-incasso of een factuur sturen.
Neem voor meer informatie contact op met uw bank.
Laat uw testament checken
Schenken is voordeliger dan nalaten Ouders die hun vermogen fiscaal vriendelijk aan hun kinderen of kleinkinderen willen overdragen, moeten dat bij leven doen. Schenkingen zijn daarvoor hét aangewezen instrument. Geld schenken is veel leuker dan het nalaten. Een gulle gever stemt zijn (klein)kinderen blij en tevreden én hij kan daarvan meegenieten. Ook fiscaal is schenken leuker: het kost veel minder belasting. Een erfenis van € 100.000 van vader op zoon (van stel 25 jaar) kost € 8.089 aan erfbelasting. Schenkt vader die € 100.000 in 10 jaarlijkse termijnen (met gebruikmaking van de reguliere vrijstellingen, NIET de eenmalig hoge vrijstelling van € 50.300; zie hierna voor het benutten van de vrijstellingen), dan is zoonlief € 3.058 aan schenkbelasting kwijt. Een voordeel van ruim € 5.000!
Schenkingen op papier: alsnog notarieel bekrachtigen Heeft u in het verleden schenkingen onder schuldigerkenning gedaan aan uw kinderen? En daarbij vastgelegd dat zij die schenkingen pas kunnen opeisen als de langstlevende ouder is overleden? Zo’n schenking terzake van de dood moet bij notariële akte, zo heeft de Hoge Raad onlangs beslist. Is dat niet gebeurd, dan is de schenking niet rechtsgeldig, en vervalt die bij het overlijden van de schenker. Van de beoogde besparing op de erfbelasting komt dan niets terecht. Om uw oude papieren schenkingen te ‘redden’ is het verstandig om die alsnog achteraf bij notariële akte te bekrachtigen. Dan moet uiteraard gebeuren vóórdat de schenker is overleden.
De erflater die een goed testament opmaakt, kan daarmee een forse belastingbesparing voor zijn erfgenamen realiseren. Een goed testament is een testament dat de door de erflater gewenste vererving van zijn vermogen combineert met een minimale heffing van erfbelasting bij de erfgenamen. De praktijk kent veel verschillende testamenten, zoals een testament met wettelijke verdeling, een vruchtgebruiktestament, een ik-opatestament, een keuzelegaattestament, een turbotestament en ga zo maar door. Keuze genoeg. Ook voor testamenten geldt: vrijheid, blijheid! En dat leidt er toe dat een erflater vaak kiest voor een keuzetestament. Met zo’n testament biedt hij zijn erfgenamen de keuze tussen diverse vormen van vererving: zij kunnen na zijn overlijden – op basis van de dan geldende omstandigheden – kiezen voor één van de in het testament genoemde vormen van vererving. Zodoende kan gekozen worden voor de fiscaal voordeligste optie! De afgelopen jaren kan uw persoonlijke situatie zijn gewijzigd. Of uw financiële situatie. Controleer daarom of uw huidige testament nog aansluit bij uw bedoelingen. Door een testament op te maken kunt u niet alleen bereiken dat erfbelasting wordt bespaard. U kunt ook specifieke wensen tot uitdrukking brengen. Er is daarom eigenlijk geen reden te verzinnen om niet een testament op te maken. Sterker nog, een flexibel testament is van ‘levensbelang’.
Middeling: een onverwachte teruggaaf van belasting Als u een sterk wisselend (belastbaar) inkomen heeft gehad in box 1 over drie aaneengesloten jaren, heeft u wellicht recht op een onverwachte belastingteruggave. Door het inkomen te middelen – gelijkelijk te verdelen – over die drie jaren kunt u de nadelige werking van het progressieve tarief van de inkomstenbelasting ongedaan maken. Door de middeling wordt de belasting herrekend en wel op basis van het gemiddelde inkomen over die drie jaren. Het verschil tussen de werkelijk geheven belasting en de herrekende belasting na middeling wordt terugbetaald. Middeling is alleen mogelijk over het inkomen in box 1. In box 2 en box 3 geldt immers een vast proportioneel tarief, zodat middeling hier zinloos is. Het verzoek om middeling moet worden ingediend binnen 36 maanden nadat de laatste belastingaanslag over de drie jaren van het middelingtijdvak onherroepelijk is geworden.