1/ 7
Is bio beter voor het klimaat? Verslag congres in Clermont-Ferrand, 17-18 april 200congres in ClermontFerrand, 17-18 april 2008 “Agriculture biologique et changement climatique” Vraagstelling/thema van het congres: In hoeverre draagt landbouw bij aan de opwarming van de aarde en de daaruit voortvloeiende klimaatswijzigingen? In hoeverre verschilt biolandbouw van gangbare landbouw in dit kader? In hoeverre kan biolandbouw zich (beter dan gangbare) aanpassen aan de op hande zijnde wijzigingen? Korte schets van de problematiek: Het klimaat wijzigt: de aarde warmt op. Deze opwarming, meestal omschreven als het 'broeikaseffect', is vooral te wijten aan het stijgend gehalte aan zogenaamde broeikasgassen (BKG) in de atmosfeer. Deze gassen belemmeren de weerkaatsing van de zonne-energie terug in de ruimte, waardoor de warmte van de zon steeds meer gevangen zit in de atmosfeer rond de aarde en de aarde het steeds warmer krijgt. Ook de eigenschappen van het oppervlak van de aarde spelen een rol: een sneeuwvlakte kaatst meer zonlicht terug (en zorgt dus voor afkoeling) dan een braakliggend terrein (zorgt voor opwarming). Met de term 'broeikasgassen' worden doorgaans de drie invloedrijkste gassen (invloedrijk wat betreft opwarming) bedoeld: CO2 (koolstofdioxide), N2O (lachgas of stikstofoxide), CH4 (methaan)1. En van de rol van de landbouw hierin: Waarom stijgt de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer? 1
De concentratie van broeikasgassen wordt uitgedrukt in 'deeltjes per miljoen' (ppm). Het ene broeikasgas draagt sterker bij aan het broeikaseffect dan het andere. Om de gassen onderling te vergelijken, worden ze uitgedrukt in CO2-equivalenten (CO2-eq). Een hoeveelheid methaan draagt 21 keer meer bij tot het broeikaseffect dan dezelfde hoeveelheid CO2. Stikstofoxide staat voor 290 CO2-eq. Om de temperatuursstijging onder controle te houden, moet de concentratie van broeikasgassen gestabiliseerd worden op minder dan 450 ppm. Dat betekent een wereldwijde halvering van de uitstoot tegen 2050. De Europese Unie moet zijn uitstoot met 8% verminderen tegen 2012 en België met 7,5%.
2/ 7
• door verbranding van fossiele brandstoffen (aardgas, aardolie, steenkool) stijgt het gehalte aan CO2 (dit vindt plaats in vele domeinen: transport, industrie, landbouwmachines, huishouden, aanmaak van pesticiden en meststoffen, ...) • door wijziging van het landgebruik: de bodem houdt een groot gehalte aan C (koolstof) vast, bossen ook (zowel boven als onder de grond). Dit gehalte wijzigt volgens het gebruik van het land. Bij ontbossing komt een grote hoeveelheid C vrij als CO2. Bovendien worden terreinen vaak afgebrand: in dat geval is het gehalte vrije CO2 nog hoger. (Momenteel is de wereldwijde ontbossing verantwoordelijk voor 20 tot 25% van de CO2-uitstoot.) • specifiek door de landbouw: * directe emissie: vooral via veeteelt, bemesting, bodemgebruik: (intensieve) veeteelt zorgt voor een hoge productie van CH4 (door fermentatie in de ingewanden van herkauwers en door fermentatie van de mest); te overvloedige bemesting van de bodem door N-rijke meststoffen en onvolledig gebruik van de nutriënten door de gewassen geven een hoge uitstoot van N2O; daarnaast is het omschakelen van grond tot landbouwgrond oorzaak van CO2-emissie: de C-opslag is akkerbouwgronden is de laagste van alle grondgebruik (uitgenomen woestijn en half woestijn) * indirecte emissie: gebruik van brandstoffen, productie van agrochemische stoffen Wereldwijd wordt de uitstoot van broeikasgassen door de landbouw geschat tussen 17 en 32% (voor België 7,8%, enkel directe uitstoot) van de totale hoeveelheid. Als we de hele voedselketen bekijken, inclusief verwerking, distributie en aankoop en verwerking door consument, komen we uit op meer dan 30%. Samenvatting bijdrage van verschillende sprekers 1. In hoeverre verschillen biologische en gangbare landbouw in hun bijdrage aan de klimaatswijzigingen? Als we beide landbouwsystemen naast elkaar zetten, zien we volgende verschillen (opgelet: dit schema houdt -zeker voor gangbare landbouw waar je een breed scala van visies hebt van erg grootschalig en intensief tot kleinschalig en duurzaam –een zekere mate van vereenvoudiging in die niet per definitie voor elk bedrijf opgaat):
Gangbare landbouw
Biologist landbouw
Gebruik van chemische meststoffen en pesticiden waarvoor veel energie nodig is bij productie (dus veel BKG)
Geen productie van chemische meststoffen of pesticiden nodig, dus ook geen energieverbruik (en dus minder uitstoot)
Gebruik van veel chemische meststoffen (N) en dus veel N2O dat vrijkomt
Zet sterk in op behoud van bodemvruchtbaarheid dus geen chemische meststoffen nodig: minder N2O-uitstoot
Intensieve veehouderij met overproductie van mest: veel CH4
Gebruik van eigen mest, dus minder transport van meststoffen nodig: minder CO2
3/ 7
Sterk afhankelijk van aanvoer van soja en ander voer uit het buitenland: veel transport (en dus veel BKG) Sterk afhankelijk van aanvoer van soja en dus meeverantwoordelijk voor grootschalige ontbossing (veel CO2) Landbouwsysteem dat bodem uitput waardoor bijkomende ontbossing nodig is, opnieuw veel CO2-uitstoot
Behoud en ontwikkeling van bodemleven/ organische massa: grotere C-opslag in bodem, minder CO2 C-opslag wordt bevorderd door integratie plantaardige en dierlijke productie (gemengde bedrijven), rotatie, weinig of niet ploegen, gebruik van compost en natuurlijke mest
Bovenstaande tabel is een theoretisch model, waarbij moet worden gezegd dat onder de noemer 'gangbare landbouw' grote verschillen schuilen. Als in praktijk gangbare bedrijven en biobedrijven worden vergeleken, blijkt dat gangbare bedrijven ook goed kunnen scoren, afhankelijk van het bedrijfstype en het bedrijfsbeheer. Een gangbaar kleinschalig of gemengd bedrijf, scoort in klimatologisch opzicht veel beter dan een sterk geïndustrialiseerd op monocultuur gebaseerd bedrijf en sluit in die zin nauw aan bij biologische landbouwbedrijven. Vanuit het oogpunt van de klimatologische
4/ 7
veranderingen, ligt er dus veeleer een tegenstelling tussen duurzame kleinschalige landbouw inclusief biolandbouw enerzijds en grootschalige, op monocultuur en inputs gebaseerde industriële landbouw anderzijds. Uit de (theoretische) tabel blijkt dat biologische landbouw beter scoort dan gangbare landbouw door een lagere uitstoot per hectare landbouwgrond. Door het verschil in opbrengst (gangbaar wordt nog steeds algemeen geacht een iets grotere opbrengst te halen per hectare), verkleint het voordeel van de biolandbouw per eenheid product. Bio is dan nog lichtjes beter, al kan het huidige onderzoek niet altijd eenduidig 'ja' antwoorden. Enkele voorbeelden van onderzoek: -Een vergelijkende studie uit Groot-Brittannië wijst uit dat biologische landbouw over het algemeen minder energie gebruikt dan gangbare landbouw per ton output. Dit verschil is vooral te wijten aan het niet gebruiken van industrieel geproduceerd N-kunstmeststof. Biolandbouw is meer energie-efficiënt voor de productie van tarwe, groente, melk, rood vlees en varkens, maar minder voor gevogelte. (G. Azeez –Soil Ass.) -een vergelijkende studie uit FR (PLANETE) i.v.m. energieverbruik en broeikasgasemissie wijst op grotere verschillen bij individuele bedrijven binnen de beide groepen 'bio' en 'gangbaar' dan tussen de groepen onderling. De verschillen tussen de biobedrijven hebben te maken met gebruik van benzine/diesel en elektriciteit. -een langlopende studie i.v.m. humus in Duitsland en Zwitserland wijst uit dat de C-opslag in de bodem meer afhangt van omgevingsfactoren dan van de toegepaste landbouwmethode. Toch blijkt dat een biologische gemengd bedrijf met eenjarige gewassen en gebruik van eigen mest een voordelige invloed hebben op de humus in de bodem. Uit de testen bleek dat de biologisch-dynamische bedrijfsvoering het beste scoorde; de wetenschappers konden echter niet uitmaken wat de reden hiervoor was. Ook gangbare gemengde bedrijven met gebruik van eigen mest scoorden goed. Alle intensieve en gespecialiseerde bedrijfssystemen moeten extra aandacht hebben voor de bodemvruchtbaarheid en het humusgehalte in de bodem, ook de biologische. (C. Brock, Giessen) -een vergelijkende praktijkproef uit Noorwegen wijst uit dat het gangbare gebruik van kunstmeststof resulteert in 2,1 tot 3,4 keer hogere N2O-emissies dan bij biologische bemesting na 7 jaar en in 1 tot 3 keer hogere emissies na 9 jaar. -Een synthese van voorgaande studies m.b.t. C-opslag in de bodem, wijst uit dat biologische landbouw over het algemeen meer C opslaat in
5/ 7
de bodem dan gangbare én dat er een enorm potentieel bestaat voor Copslag dankzij landbouw. (G. Azeez –Soil Ass.) Koolstof in de bodem is een van hoofdfactoren in de klimaatproblematiek en waarschijnlijk een van de belangrijkste voordelen voor biologische landbouw. N-rijke kunstmeststoffen zijn de belangrijkste reden voor het verlies van Copslag in de bodem gedurende vele jaren. Door kunstmeststof zijn immers vele micro-organismen gedood die humus creëren. En verlies van humus vermindert de opslag van koolstof in de bodem. Alleen al hierom stelt Soil Association dat beleidsmakers het voordeel van biologische landbouw moeten erkennen in de strijd tegen de opwarming. Er is (veel) meer en meer langlopend onderzoek nodig om de verschillende landbouwvormen en -technieken en hun invloed op broeikasgassen te analyseren. Biolandbouw kan haar score verbeteren door een beter beheer van de Ncyclus (beperken van N-verlies),door weinig te ploegen en door te werken aan een betere oogst om tot een lagere uitstoot van BKG te komen per eenheid product. Algemeen kan gesteld worden dat elke vorm van landbouw de klimaatswijzigingen kan afremmen door te werken aan meer Copslag in de bodem en door het verminderen van inputs als meststoffen en pesticiden. In principe zou landbouw klimaatneutraal kunnen worden. Door haar specifieke keuze om geen meststoffen en geen pesticiden te gebruiken en haar zorg voor het humusgehalte van de bodem, is biologische landbouw een voortrekker op dit vlak. Los van het gekozen landbouwsysteem, kan de landbouw haar uitstoot van BKG ook verminderen door 'logische' ingrepen als: -efficiënter om te gaan met energie in alle fases van de bedrijfsvoering (nauwkeurig afstellen en onderhouden van machines, beperken van machinegebruik/landbewerking) -milieuvriendelijke energiebronnen te gebruiken zoveel als mogelijk 2. Is bio beter voorbereid om te voorzien in voedsel, ondanks het veranderende klimaat? De huidige klimaatswijzingen zullen een enorme invloed hebben op de
6/ 7
landbouw. Niet alleen de temperatuur wijzigt, ook de hoeveelheid neerslag. Concreet betekent dit dat landbouwzones in onze streken naar boven zullen opschuiven, dat oogsten vroeger op het jaar plaats zullen vinden, dat andere gewassen, soorten, varianten nodig zullen zijn opdat de landbouw zich zou aanpassen aan de nieuwe omstandigheden. Ondanks de hogere temperaturen is het waarschijnlijk dat boeren meer geneigd zullen zijn te investeren in serres (met weer extra CO2-uitstoot en klimaatimpact tenzij gekozen wordt voor groene energie) omdat een serre een oplossing biedt tegen onvoorspelbare weeromstandigheden. Sommige tropische streken zullen droger worden of nog extremere weersomstandigheden kennen waardoor de landbouwproductie zal dalen. Ook plagen en ziektes kunnen mogelijk veel sterker ontwikkelen. Kan biologische landbouw op de klimaatswijzigingen een (beter) antwoord bieden? Biologische landbouw heeft het voordeel van nu reeds erg bewust om te gaan met verschillende variëteiten, van te werken aan een optimalisering van de bodem waardoor droogte en waterovervloed beter verwerkt kunnen worden. Ook door het hogere gehalte aan humus is de biologische landbouw waarschijnlijk meer resistent tegen de verwachte veranderingen. 3. Rol van de consument: hoe kan ieder door de keuze van zijn voedingsmiddelen zijn impact op het klimaat beïnvloeden? De consument heeft invloed op zijn impact op drie niveaus voor wat betreft voeding: (a) samenstelling van voedselpakket ('dieet') (b) mate van verwerking en bewaring (c) geografische oorsprong en transport (a) dierlijke producten hebben een grotere impact dan plantaardige; (b) graanproducten worden vaak heel sterk bewerkt (= grote impact); dierlijke producten dan weer niet: er zijn dus complexe berekeningen nodig om voedingswaren correct met elkaar te vergelijken! Seizoensproducten hebben minder impact want hoeven niet lange tijd bewaard te worden! (c) goed georganiseerde verre transporten hebben soms minder impact
7/ 7
dan slecht georganiseerde lokale distributie; verplaatsingen van huishoudens voor boodschappen zijn vaak erg onefficiënt. Ook hier is nauwkeurige berekening nodig om precieze impact te meten. Aandacht van consument voor eigen transport is gewenst. Algemeen kan je besluiten dat ons Westers voedingspatroon dat erg gericht is op dierlijke producten een erg hoge uitstoot veroorzaakt en dat een shift naar een meer vegetarisch voedingspatroon noodzakelijk is om de huidige klimaatswijzigingen een halt toe te roepen. Trends van bio naar meer bewerkt voedsel, meer 'ready-made', meer buitenshuis consumptie, meer vlees... kan positieve impact van bio naar beneden halen! Samengevat kunnen we stellen dat de klimaatswijzigingen een zeer complexe problematiek vormen. We moeten streven naar duurzame landbouw met biologische landbouw als voorbeeld en voortrekker. In dit proces is het van belang om verder te kijken dan alleen productie en op vele facetten tegelijkertijd te werken. Petra Tas, 07/05/2008 Verslag congres Klimaat Clermont-Ferrand, april 2008