Inventarisatie & effectiviteitsscan van de Vlaamse en federale tewerkstellingsmaatregelen
Rapport | 30 september 2013
Deze studie werd uitgevoerd door: IDEA Consult Maarten Gerard Daphné Valsamis Wim Van der Beken
i.o.v. Voka - Vlaams netwerk van ondernemingen Koningsstraat 154-158 1000 Brussel
1.
2.
INHOUDSTAFEL 1/
Inleiding
4
2/
Vlaams arbeidsmarktbeleid
6
2.1
Bevoegdheden en budgettaire ruimte voor arbeidsmarktbeleid in het Vlaamse Gewest
6
2.2
Overzicht van de Vlaamse werkgelegenheidsmaatregelen
3/
4/
5/
122
Federaal arbeidsmarktbeleid
255
3.1
Bevoegdheden en budgettaire ruimte voor arbeidsmarktbeleid van de Federale overheid
255
3.2
Overzicht van de te regionaliseren federale werkgelegenheidmaatregelen
277
De gecombineerde Vlaamse en federale tewerkstellingsmaatregelen
399
4.1
Overzicht van het nieuwe instrumentarium
399
4.2
De voorwaarden van de maatregelen
433
4.3
Afstemming tussen de maatregelen
477
Conclusies
499
BIJLAGEN 1/
Bibliografie
2/
Inventaris van de Vlaamse maatregelen
3/
Inventaris van de te regionaliseren federale maatregelen
3.
1/
Inleiding
In het kader van het Vlinderakkoord en de zesde staatshervorming zullen in 2014 belangrijke bevoegdheden
rond
het
arbeidsmarktbeleid
worden
overgeheveld
naar
de
Gewesten
en
Gemeenschappen. De overdracht van bevoegdheden biedt een unieke opportuniteit om de Vlaamse en federale instrumenten van werkgelegenheid te evalueren in hun totaliteit, zodat het geheel van instrumenten op de meest efficiënte wijze kan worden ingezet binnen het eigen Vlaamse arbeidsmarktbeleid. Het doel van deze studie is een inventarisatie te maken van de Vlaamse tewerkstellingsmaatregelen, samen met de federale instrumenten van tewerkstelling die zullen worden overgedragen naar de Gewesten in het kader van de zesde staatshervorming. Zo willen we inzicht geven in de instrumenten en budgetten die Vlaanderen na 2014 ter beschikking zal hebben om een eigen werkgelegenheidsbeleid te voeren. Daarnaast willen we het geheel van deze instrumenten beoordelen op hun efficiëntie en effectiviteit. De bedoeling daarbij is echter niet om elke maatregel of instrument te evalueren noch ze op individuele basis te beoordelen, maar om ze te vergelijken binnen een portfolio-evaluatie met het oog op het Vlaamse arbeidsmarktbeleid na 2014. In deze studie focussen we op die maatregelen die gericht zijn op het stimuleren van de tewerkstelling, het zij via gebruik van tewerkstellingsstimuli, hetzij door directe tewerkstellingscreatie. Daarbij werden in
samenspraak
met
VOKA
onder
andere
de
maatregelen
rond
de
arbeidsmarktdiensten,
beroepsopleiding en flexibilisering niet weerhouden voor verdere analyse. De keuze om ons te richten op de zuivere tewerkstellingsmaatregelen wil de rol van andere instrumenten in het arbeidsmarktbeleid niet miskennen, maar is bedoeld om een duidelijk kader te geven aan de analyse. Sommige maatregelen kunnen niet eenduidig onder één noemer geplaatst worden en bevinden zich op de grens tussen tewerkstellingsstimuli, jobcreatie en andere velden. In dat geval zijn ze nog wel opgenomen in de eerste analyse. De inventarisatie gebeurt voornamelijk op basis van de administratieve gegevens van de diensten en agentschappen die de maatregelen beheren, waaronder het Departement Werk en Sociale economie, het subsidieagentschap Werk en Sociale economie, de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding (VDAB), De Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling (RVA), de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) en de Federale overheidsdienst Werk, Arbeid en sociaal overleg. Daarnaast doen we beroep op literatuur over de staatshervorming en bestaand onderzoek van de verschillende tewerkstellingsinstrumenten. Omwille van de beschikbaarheid van data wordt 2011 als referentiejaar gebruikt zodat de verschillende maatregelen met elkaar kunnen worden vergeleken. Aan de hand van de inventarisatie worden de verschillende maatregelen en bijhorende instrumenten geanalyseerd volgens de doelgroep die de maatregel wil bereiken en de sectoren die op de maatregel beroep kunnen doen. In tweede orde bepalen we dan de coherentie, efficiëntie en effectiviteit van de maatregelen door de bestedingen, het bereik en de resultaten met elkaar te vergelijken. Daarbij ligt de klemtoon op het geheel van de set van maatregelen, los van de individuele maatregelen. 4.
In dit rapport analyseren we eerst de Vlaamse maatregelen als instrument van tewerkstelling in hoofdstuk 2. Vervolgens behandelen we de federale maatregelen die zullen worden overgeheveld in het kader van de staatshervorming in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 maken we een totaalbeeld op van de maatregelen die na 2014 onder het Vlaams gewest zullen ressorteren en kijken we naar de afstemming binnen deze maatregelen. Tot slot formuleren we bemerkingen en aandachtpunten voor de integratie van de Vlaamse maatregelen rond tewerkstelling met de te regionaliseren federale maatregelen.
5.
2/
Vlaams arbeidsmarktbeleid
In dit hoofdstuk worden kort de bevoegdheden van de Vlaamse overheid rond het arbeidsmarktbeleid geschetst en de bijhorende budgetten. We bespreken vervolgens een selectie van dertien maatregelen en instrumenten die in het Vlaamse Gewest worden ingezet voor het stimuleren en creëren van tewerkstelling, uitgelicht uit de uitgavenposten van de Vlaamse begroting en goed voor ongeveer 820 miljoen EUR op een begroting van 1,3 miljard in 2011. Na de inventarisatie van deze maatregelen maken we een globale analyse van hun efficiëntie en effectiviteit.
2.1
Bevoegdheden en budgettaire ruimte voor arbeidsmarktbeleid in het Vlaamse Gewest
Dit onderdeel geeft weer hoe de Vlaamse bevoegdheden binnen het arbeidsmarkt beleid zich beperken tot bepaalde delen van het actief arbeidsmarktbeleid, waarvoor in 2011 een budget van 1,3 miljard euro beschikbaar was, aanzienlijk minder dan het federale budget van 13 miljard euro.
2.1.1
Bevoegdheden van de Vlaamse overheid
Het arbeidsmarktbeleid kan traditioneel in twee delen worden opgesplitst, het actief en het passief arbeidsmarktbeleid, waarbij het actieve arbeidsmarkt beleid de gerichte interventies van de overheid, gericht op een (snellere) instroom van werklozen en inactieven in het arbeidsproces omvat en het passief
arbeidsmarktbeleid
bestaat
uit
de
individuele
ondersteuning
van
personen
(werkloosheidsuitkeringen, brugpensioenen,…). Het passieve arbeidsmarktbeleid komt in België geheel toe aan de federale overheid. Het actieve arbeidsmarktbeleid is verdeeld over de Gewesten, de Gemeenschappen en de federale overheid. We kunnen het actieve arbeidsmarkt beleid opdelen in verschillende categorieën. Eurostat onderscheidt binnen het actief arbeidsmarkt beleid 7 categorieën: arbeidsmarktdiensten, opleiding, job sharing, tewerkstellingsstimuli, ondersteunde tewerkstelling en rehabilitatie, directe jobcreatie en stimuli voor starters. We houden in het kader van dit onderzoek een licht aangepaste indeling aan die bestaat uit vijf types van interventies, opgemaakt door Mathot (2013):
Arbeidsmarktdiensten: Deze zorgen voor de afstemming tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt.
Beroepsopleiding: Alle maatregelen die het volgen van beroepsopleiding faciliteren en stimuleren vallen hier onder.
Flexibilisering: Hier vallen de maatregelen onder die ingrijpen op de loopbaan en werktijden van werknemers.
Tewerkstellingsstimuli:
Alle
maatregelen
die
via
individuen
of
ondernemingen
die
tewerkstellingen stimuleren en faciliteren vallen hier onder.
Directe jobcreatie: hier gaat het om de maatregelen die zelf nieuwe jobplaatsen (voor bepaalde doelgroepen) creëren en zo het jobaanbod vergrootten. 6.
Flexibiliseringmaatregelen worden in deze indeling opgenomen als aparte categorie. Verder zijn alle maatregelen die rechtsreeks ingrijpen op de tewerkstelling ingedeeld in ofwel tewerkstellingsstimuli of directe jobcreatie. Directe jobcreatie betreft alle maatregelen waarbij een voorheen onbestaande arbeidsplaats wordt gecreëerd voor een specifieke werkzoekende. Tewerkstellingsstimuli bevatten de maatregelen die de afstand verkleinen tussen een werkzoekende en een bestaande arbeidsplaats. Volgende de huidige bevoegdheidsverdeling komen de arbeidsmarktdiensten volledig toe aan de Gewesten. Het Vlaamse Gewest is als enige bevoegd om werklozen te begeleiden naar werk of werkenden te helpen bij hun zoektocht naar nieuw werk. De bevoegdheden rond beroepsopleiding zitten gedeeltelijk bij de federale overheid, maar ook bij de Gewesten. In het geval van flexibilisering en tewerkstellingsstimuli ligt het zwaartepunt bij de federale overheid. Enkel op het vlak van directe tewerkstelling heeft het Vlaams Gewest eveneens aanzienlijke bevoegdheden ten opzichte van de federale overheid, niet in het minst in het doemin van de Sociale economie. Binnen Vlaanderen vallen de bevoegdheden rond arbeidsmarkt in het beleidsdomein Werk en Sociale economie. Het beleidsdomein omvat binnen de overheid enerzijds het Departement Werk en Sociale economie en anderzijds het subsidieagentschap Werk en Sociale economie. Daarnaast is er ook de operator voor arbeidsmarkt, de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding (VDAB), het ESF-agentschap en Syntra, het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming. Het beheer van meeste tewerkstellingsmaatregelen vallen onder de bevoegdheid van het subsidieagentschap, maar sommigen vallen rechtstreeks onder bevoegdheid van de VDAB. Het Vlaams gewest kan binnen de bevoegdheden die het ter beschikking heeft slechts gebruik maken van bepaalde instrumenten. Zo kunnen de tewerkstellingsstimuli van de Vlaamse overheid niet worden gelinkt aan de sociale bijdragen geïnd door de RSZ of aan de individuele uitkeringen uitgekeerd door de RVA, aangezien het Vlaamse Gewest geen bevoegdheid heeft binnen de Sociale zekerheid. Hierdoor bestaat het Vlaamse instrumentarium vooral uit directe premies, hetzij voor ondernemingen, hetzij voor individuen.
2.1.2
Budget voor het actief arbeidsmarktbeleid
Het budgettaire zwaartepunt voor het actief arbeidsmarktbeleid bevindt zich in de huidige situatie voor de overdracht van bevoegdheden in 2014 duidelijk op federaal niveau. De cijfers voor 2011, weergegeven in Tabel 1, geven aan dat er in Vlaanderen een budget van 1267 miljoen EUR beschikbaar was voor het voeren van een actief arbeidsmarktbeleid, tegenover meer dan 13 miljard EUR federale middelen1. In totaal heeft Vlaanderen slechts 8% van het totaal budget van actief arbeidsmarktbeleid in België ter beschikking. Het grootste deel van de middelen voor het Vlaamse actieve arbeidsmarktbeleid gaat naar directe jobcreatie, gevolgd door beroepsopleiding en arbeidsmarktdiensten. Flexibilisering en tewerkstellingsstimuli maken slechts een beperkt deel van het budget uit.
1
We gebruiken de cijfers voor 2011 omwille van de beschikbaarheid van data over de verschillende maatregelen die voor het jaar 2012 niet kon worden gegarandeerd. 7.
Tabel 1: Middelenverdeling van actief arbeidsmarktbeleid in België 2011 Maatregel
Federaal
Vlaams
Waals
gewest
Gewest
BHG
Totaal
Aandeel VL gewest
0
231
94
64
389
59%
Beroepsopleiding
454
246
179
44
923
27%
Flexibilisering
2105
45
0
0
2.150
2%
Tewerkstellingsstimuli
8.733
98
32
1
8.914
1%
Directe jobcreatie
1.771
648
673
222
3.313
20%
13.113
1.267
978
331
15.960
8%
Arbeidsmarktdiensten
Totaal
Bron: Mathot, ‘Actief arbeidsmarktbeleid voor en na de staatshervorming’, 2013
In Tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de begrootte uitgaven binnen het beleidsdomein Werk en Sociale economie van 2010 tot en met 2013. Daarbij zitten eveneens de werkingskosten vervat van het Departement WSE, het subsidieagentschap WSE en de VDAB. De twee beleidsdomeinen Werk en Sociale economie hebben echter systematisch hun middelen zien toenemen. In de periode 2012-2013 namen de middelen voor Werk toe met 5% en de middelen voor Sociale economie met 3,9%, los van de kosten voor het Departement en het subsidieagentschap zelf. Binnen het domein Werk zitten de werkingskosten van de VDAB echter nog verrekend. Tabel 2: Overzicht van de begroting voor het Departement Werk & Sociale economie (in duizenden EUR) Werking
2010
2011
2012
2013
12.585
12.758
18.488
18.440
Provisies
22.500
30.520
64.944
51.344
Werk
937.713
933.653
1.002.459
1.053.092
Sociale economie
326.229
324.575
342.449
355.797
Totaal
1.299.027
1.301.506
1.428.340
1.480.686
Groei (€)
-
2.479
126.834
52.346
Groei (%)
-
0,2%
9,7%
3,7%
Bron: IDEA Consult op basis van de middelenbegroting en de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2010, 2011, 2012, 2013
De onderstaande tabel geeft een overzicht van de verschillende uitgavenposten die ingeschreven staan in de begroting van 2013. De geplande totaaluitgaven voor 2013 komen op 1,4 miljard EUR.2
2
Het verschil met de 1,26 miljard EUR in de vorige tabel kanworden verklaard door onder andere de toevoeging van de werkingskosten van onder andere de VDAB en Syntra die niet worden meegerekend als interventies, naast een stijging van het budget van 2011 tot 2013. 8.
Tabel 3: Overzicht van de uitgavenposten voor Werk en Sociale economie in 2013 (in duizenden EUR) Beleidsdomein Flankerende ondersteunde maatregelen (VIONA , steunpunt WSE)
Domein Werk
12.446
EAD beleid
14.424
Vlaamse cofinanciering ESF
20.507
Syntra
66.536
VDAB
478.232
VDAB (Tewerkstellingspremie 50+)
41.050
Flankerend & ondersteunend werkbeleid (armoede) Duurzaam HR-beleid in bedrijven en organisaties
193 139
Bestrijden van structurele werkloosheid
344.117
Werkbaar werk (aanmoedigingspremies)
39.302
Landingsbanen
25.037
Interne stromen (GESCO overheid)
10.452
Stimuleren Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen Maatwerk Sociale economie
737
Partnerschappen met sectoren (sectorconvenanten)
448 323.497
Lokale diensteneconomie
20.470
Kredieten sociale economie
8.341
Arbeidszorg
3.041
Totaal
1.408.969 Bron: IDEA Consult op basis van de middelenbegroting en de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2013
De tabel is opgesplitst in de middelen en uitgaven die worden toegeschreven aan het subdomein Werk en aan het subdomein Sociale economie. Binnen het domein werk vallen volgende grote uitgavenposten op, samen goed voor een bedrag van 1,146 miljoen EUR of 81% van het totale budget voor het domein Werk & sociale economie in Vlaanderen: De Vlaamse dienst voor arbeidsbemiddeling (VDAB): De VDAB neemt een groot deel van het
budget van Werk voor zich, zijnde 478 miljoen EUR.3 Dat is te verklaren door de verschillende deeluitgaven die zich onder deze noemer situeren, zijnde:
De kosten voor arbeidsbemiddeling en trajectbegeleiding, die respectievelijk in 2011 een kost van 102 en 85 miljoen EUR vertegenwoordigden;
De tewerkstellingsstimuli zoals de Vlaamse Ondersteuningspremie (VOP) en de premie voor individuele beroepsopleiding (IBO).
3
De werkingskosten van de dienst.
Dit bedrag omvat niet de volledige omzet van de VDAB die middels eigen inkomsten en ESF-projecten nog bijkomende middelen ter beschikking heeft. 9.
De tweede grote kostenpost is de bestrijding van de structurele werkloosheid. Hieronder vallen de programma’s van directe tewerkstellingscreatie zoals de Gesubsidieerde contractuelen (GESCO’s), de GESCO’s bij lokale besturen en het Derde Arbeidsmarkt Circuit (DAC). De financiering van de GESCO’s verloopt wel via trekkingsrechten uit de Sociale Zekerheid die worden toegekend aan de Gewesten.
In het subdomein sociale economie is er een grote post die instaat voor het merendeel van het budget. De post maatwerk bevat drie grote tewerkstellingsmaatregelen, zijnde sociale werkplaatsen, beschutte werkplaatsen en invoegondernemingen. Met het nieuwe maatwerkdecreet zal het onderscheid tussen deze drie echter verdwijnen vanaf 2014 met enkel nog een onderscheid tussen maatwerkbedrijven en maatwerkafdelingen. In de analyse zal het onderscheid in de drie echter nog worden behouden omwille van het gebruik van 2011 als referentiejaar.
10.
Box 1: Toelichting van het maatwerkdecreet Het maatwerkdecreet is goedgekeurd op 24 mei 2013. Het maatwerkdecreet heeft als doel de sector van sociale economie te hervormen en terug te brengen naar twee pijlers. Enerzijds de lokale diensteneconomie en anderzijds het maatwerk, daarbij sociale werkplaatsen, beschutte werkplaatsen en invoegondernemingen vervangend. Binnen het maatwerk wil het decreet de schotten tussen de verschillende sectoren doorbreken en richten op een gemeenschappelijke doelstelling van de tewerkstelling van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Het maatwerk zou zich dan richten op de doelgroep van:
Personen met een handicap
Personen met ene Psychosociale problematiek
Uiterst kwetsbare personen (>2 jaar werkzoekend)
Het decreet legt voorlopig de nadruk op collectief maatwerk. Dit betreft de tewerkstelling van minstens 5 VTE van de doelgroep. Dit kan in een maatwerkbedrijf of een maatwerkafdeling.
Een maatwerkbedrijf is een onderneming die zich volledig op de doelgroep toelegt, voorheen de sociale- en beschutte werkplaatsen. Maatwerkbedrijven moeten een bereik hebben van minstens
75%
PSP
en
PmAh.
Zij
kunnen
ook
beroep
doen
op
specifieke
organisatieondersteuning voor het bedrijf als geheel.
In een maatwerkafdeling vormen de doelgroepwerknemers slechts een deel van de onderneming. Dit zijn de vroegere invoegondernemingen.
Voor bedrijven waar minder dan 5 VTE doelgroepmedewerkers zijn tewerkgesteld of de individuele inschakeling wordt momenteel de regelgeving nog verder uitgewerkt in afwachting van de uitvoering van de zesde staatshervorming. Op basis van indicering wordt voor de doelgroepwerknemer de afstand tot de arbeidsmarkt bepaald en kan de werknemer (via het maatwerkbedrijf of afdeling) beroep doen op opleiding, begeleiding, een loonpremie en arbeidspost-aanpassing. De werknemer staat dus centraal: de ondersteuning zal niet langer vertrekken van forfaitaire subsidies voor ondernemingen, maar zal berekend worden op basis van de afstand die een werknemer heeft tot de arbeidsmarkt en aan de nood aan begeleiding. Deze indicering is echter niet eenmalig. Op regelmatige tijdstippen zal de positie van de werknemer worden geëvalueerd en de ondersteuning indien nodig worden aangepast. Indien de werknemer niet meer tot de doelgroep wordt gerekend zal deze ook niet langer meetellen voor het minimale bereik van de doelgroep in maatwerkbedrijven. Hierdoor zouden bedrijven gestimuleerd worden om sterke profielen te laten doorstromen en te voorkomen dat werknemers in het systeem vastzitten. Het nieuwe systeem bevordert ook de doorstroom van werknemers van sociale economiebedrijven naar de reguliere bedrijven door middel van een doorstroomstage. Als deze stage succesvol afgewerkt wordt, kan de werknemer effectief aan de slag in het bedrijf. Indien nog een ondersteuning nodig is, zal deze in een rugzak meegaan naar de volgende werkgever. Omdat niet alle werknemers succesvol zullen kunnen doorstromen, is er de garantie ingebouwd dat zij na de doorstroomstage kunnen terugkeren naar de sociale economie.
11.
2.2
Overzicht van de Vlaamse werkgelegenheidsmaatregelen
Dit onderdeel bevat de analyse van de geselecteerde Vlaamse tewerkstellingsmaatregelen. Binnen de Vlaamse begroting van Werkgelegenheid en sociale economie zijn 13 maatregelen geïdentificeerd die beschouwd kunnen worden als tewerkstellingsstimulus of maatregel van directe jobcreatie. Daarbij kijken we naar de bereikte doelgroepen, het aantal bereikte personen, de kostprijs en de sector die op de maatregel beroep kan doen. Vervolgens analyseren we de efficiëntie en effectiviteit volgens de mate waarin de verschillende doelgroepen worden bereikt, de gerealiseerde doorstroom en de kost per persoon of VTE. Tenslotte analyseren we het gebruik van de maatregelen tussen de verschillende economische sectoren volgens het bereik van de verschillende doelgroepen en de beschikbare middelen.
2.2.1
Overzicht van de maatregelen
Uit de maatregelen van de Vlaamse overheid binnen het arbeidsmarktbeleid is een selectie gemaakt van diegenen die kunnen beschouwd worden als tewerkstellingsstimuli of directe jobcreatie. De maatregelen die gericht zijn op de versterking van competenties en loopbanen maken niet het voorwerp uit van dit onderzoek (bv. EAD-beleid, aanmoedigingspremies, …). In Tabel 4 en Tabel 5 worden de verschillende maatregelen respectievelijk voor Werk en Sociale economie weergegeven. Bij elke maatregel wordt de belangrijkste doelgroep aangegeven, de sectoren waarbinnen ze kan worden ingezet en het bereik en de kostprijs van de maatregel in 2011. Binnen het Vlaamse arbeidsmarktbeleid worden verschillende typologieën van doelgroepen gehanteerd. In het kader van Evenredige arbeidsdeelname (EAD) worden allochtonen, ouderen en personen met een handicap als kansengroepen aangeduid. Binnen het kader van de VDAB worden laaggeschoolden, langdurig werkzoekenden en jongeren eveneens als specifieke doelgroep opgevolgd. Binnen de ESFterminologie wordt voor langdurig werklozen ook wel van uiterst kwetsbare personen gesproken. Het huidig Vlaams werkgelegenheidsbeleid probeert de doelgroepen of kansengroepen minder holistisch te benaderen maar te komen tot het bepalen van de individuele afstand tot de arbeidsmarkt. De aanzet hiervan is reeds te vinden in het eerder vermelde maatwerkdecreet. Om een helder overzicht te bekomen, is zowel voor de doelgroepen als voor de sector een eigen typologie opgesteld. Voor de doelgroepen zijn ruime categorieën gehanteerd om de vergelijkbaarheid te vergoten. Dit betekent dat de scope van bepaalde maatregelen strek is vereenvoudigd aangezien sommige maatregelen soms gedetailleerde doelgroepen beschrijven met precieze werkloosheidsduur, scholing en leeftijd. Ter wille van het overzicht zijn deze gebundeld naar de belangrijkste doelgroepen waarop ze zich richten, zonder onderscheid te maken in de specifieke bepalingen. De geïdentificeerde doelgroepen zijn:
niet-werkende
werkzoekenden
(NWWZ)
–
onder
deze
doelgroep
worden
ook
de
uitkeringsgerechtigde volledig werklozen geplaatst (UVW);
personen met een arbeidshandicap (PmAh);
personen met een Psychosociale problematiek (PSP); 12.
langdurige werklozen (met een werkloosheidsduur minsten 24 maanden);
gerechtigden op een leefloon;
laaggeschoolden (personen met ten hoogste een diploma lager secundair onderwijs);
jongeren (maximale bovengrens van 29 jaar);
ouderen (maximale ondergrens van 45 jaar);
Hierbij nemen we de categorieën op die in de doelstellingen van de maatregelen expliciet worden vermeld. Daarnaast zijn er echter ook nog andere doelgroepen die binnen het Vlaamse kader worden opgevolgd als kansengroep, zijnde allochtonen en vrouwen. Deze zijn niet opgenomen in de classificatie van de maatregelen omdat zij als kansengroep wel sneller in aanmerking kunnen komen voor bepaalde maatregelen, maar geen enkele maatregel specifiek op deze groep is gericht. Wanneer mogelijk worden de cijfers omtrent het bereik van deze kansengroepen wel weergegeven. Voor de indeling naar sectoren is er een driedeling gemaakt tussen:
de overheid: De overheid wordt daarbij gedefinieerd als de verschillende bestuurniveaus en al hun aanverwante diensten en agentschappen. Ook het onderwijs wordt in deze context onder de noemer overheid geplaatst;
de socialprofitsector: De socialprofitsector bestaat uit verenigingen en organisaties die in de eerste plaats een sociaal oogmerk nastreven en geen commerciële doeleinden. Hieronder plaatsen we ook organisaties in de zorg en gezondheidszorg;
de private (commerciële) sector: Als laatste zijn de commerciële ondernemingen gegroepeerd in de private sector.
Bij de beschrijving van
de maatregelen
maken
we
ook telkens het onderscheid tussen
tewerkstellingsstimuli en maatregelen van directe jobcreatie. Maatregelen van directe jobcreatie worden gedefinieerd als de maatregelen die nieuwe, voordien onbestaande, arbeidsplaatsen creëren. Dit kunnen zowel arbeidsplaatsen van bepaalde of van onbepaalde duur zijn. Daarnaast zijn er de tewerkstellingsstimuli. Deze verkleinen de afstand tussen de werkzoekende en een bestaande arbeidsplaats. De finaliteit van deze twee types kan sterk verschillen, waarbij tewerkstellingsstimuli meer gericht zijn op het ondersteunen van de doorstroom van werkzoekenden naar werk en directe jobcreatie vaak, maar niet altijd, een meer permanente tewerkstelling beoogt. Naargelang de afstand van de doelgroep tot de arbeidsmarkt wordt het gebruik van directe jobcreatie meer toegepast. Vaak zullen de uitgaven en de individuele premie voor directe jobcreatie ook hoger liggen bij directe jobcreatie omdat hiermee de kost van een nieuwe arbeidsplaats wordt gefinancierd, terwijl tewerkstellingsstimuli slechts een gedeelte van deze kost overbruggen. Binnen het subdomein Werk zijn er acht tewerkstellingsmaatregelen geïdentificeerd. De maatregelen verschillen sterk in bereik en kostprijs naargelang de beoogde doelgroep, de hoogte van de premie en de looptijd van de premie. Het gaat daarbij om de Vlaamse maatregelen en uitgaven, die in sommige gevallen nog wordt aangevuld met een federale premie. We vinden twee groepen terug met enerzijds de maatregelen van directe jobcreatie en anderzijds een set van tewerkstellingsstimuli.
13.
Tabel 4: Overzicht van tewerkstellingsmaatregelen in het subdomein Werk - 2011 Maatregel
Doelgroep
Sector
Bereik in
Kostprijs
Vlaanderen (VTE)
(€)
20.063
210.527.171
10.406*
66.882.000
3.946
66.071.741
2.032
51.850.000
15.494*
42.621.000
NWWZ Gesco lokale besturen
Leefloners
Overheid
Kansengroepen Vlaamse ondersteuningspremie (VOP)
Privé PmAh
Social profit Overheid
NWWZ Gesco’s
Leefloners Kansengroepen
Social profit Overheid
PmAh - PSP Gesubsidieerde
werkervaring
(WEP+)
Langdurig NWWZ
Social profit
Laaggeschoolde NWWZ
Overheid
Leefloners Individuele
beroepsopleiding
(IBO)
Privé NWWZ
Social profit Overheid
Tewerkstellingspremie 50+
Oudere NWWZ
Privé
7.027*
22.833.000
Landingsbanen
Oudere NWWZ
Social profit
6.733*
19.849.130
Social profit
645
18.872.183
NWWZ Derde Arbeids Circuit (DAC)
Leefloners Kansengroepen
Bron: IDEA Consult op basis van Subsidieagentschap WSE, VDAB, Monitor Werk en Sociale economie *Aantal personen bereikt in de loop van het jaar
De eerste groep betreft de maatregelen van directe jobcreatie. Deze bestaat uit de GESCO’s, GESCO’s lokale besturen, de DAC-maatregel en gesubsidieerde werkervaring (WEP+). Het doel van de GESCO en DAC maatregelen is het bestrijden van structurele werkloosheid aan de hand van directe jobcreatie. De bepalingen van de GESCO-maatregel zoals de korte opzegperiode en de betaalde afwezigheid om in te gaan op werkaanbiedingen geven echter aan dat deze creatie van jobs moet gebeuren met het oog op doorstroom van de werkzoekenden naar de arbeidsmarkt. De DAC maatregel wordt echter niet verder uitgebreid en zal langzaamaan worden uitgedoofd. De belangrijkste maatregel in kost en bereik is GESCO lokale besturen met een kostprijs van 210 miljoen EUR voor meer dan 20.000 VTE. Met deze maatregel kunnen lokale besturen een forfaitaire premie ontvangen om binnen hun diensten doelgroepwerknemers te werk te stellen voor onbepaalde duur. De reguliere GESCO’s zijn goed voor nog eens bijna 4.000 VTE met een kost van 66 miljoen EUR. De doelgroepen die beroep kunnen doen op de GESCO lokale besturen maatregel, inclusief de reguliere GESCO’s en de DAC’ers, is relatief ruim waarbij kansengroepen meteen kunnen instromen. De laatste maatregel van directe jobcreatie is gesubsidieerde werkervaring (WEP+), een programma om langdurig en of laaggeschoolde werklozen werkervaring te laten opdoen. Het gaat om directe jobcreatie aangezien nieuwe arbeidsplaatsen worden gecreëerd, maar in tegenstelling tot de GESCO en DAC 14.
maatregelen kunnen werkzoekenden slechts tijdelijk op de ondersteuning beroep doen. WEP+ heeft een bereik van meer dan 2.000 VTE met een kost van 51 miljoen EUR. In tweede instantie zijn er de tewerkstellingsstimuli. Naar bereik toe zijn de individuele beroepsopleiding (IBO) en de Vlaamse ondersteuningspremie (VOP) daarbij de belangrijke maatregelen. Beide worden beheerd door de VDAB en er zijn geen cijfers beschikbaar voor hun bereik in VTE. Het IBO-statuut heeft een aantal varianten. Deze zin in het kader van de opdracht onder de gemeenschappelijke IBO-noemer gebracht. Het aantal personen dat in de loop van 2011 in een IBO-statuut zat, een individuele beroepopleiding binnen een onderneming met een verlaagde kost voor de werkgever, loopt op tot boven de 15.000. De kost is relatief laag in vergelijking met andere maatregelen, slechts 42 miljoen, vooral omwille van de lagere premie die wordt toegekend. De personen in een IBO statuut ontvangen echter
niet
alleen
de
productiviteitspremie
via
de
VDAB,
maar
gelijktijdig
ook
nog
hun
werkloosheidsuitkering, wat niet in deze cijfers vervat zit. De VOP bereikt een groep van meer dan 10.000 personen voor een kost van 66 miljoen. De premie wordt toegekend aan personen met een arbeidshandicap en laat de onderneming toe voor een bepaalde tijd een loonpremie te ontvangen. De uitgaven voor deze premie zijn nog niet gestabiliseerd en zijn de laatste jaren sterk gestegen omdat de premie zelf jonger is dan de totale looptijd van maximaal vijf jaar. De 50+ premie ter bevordering van de tewerkstelling van ouderen bereikte meer dan 7.000 personen in 2011 voor bijna 23 miljoen EUR. Een van de acht maatregelen, de landingsbanen, past niet helemaal binnen de logica van tewerkstellingstimulans of jobcreatie. In principe is deze maatregel een voortzetting van flexibiliteit van loopbanen, gebouwd op het federale tijdskrediet. Binnen het beleid wordt de maatregel echter ook beschouwd als tewerkstellingsmaatregel omdat ze bedoeld is jobplaatsen te openen voor andere, jongere werkzoekenden. De landingsbanen dienen om oudere werknemers in de socialprofitsector te stimuleren gebruik te maken van het tijdskrediet om zo plaats te maken voor nieuwe werknemers. In 2011 waren er 6.733 personen die zich in een landingsbaan bevonden. De vrijgekomen arbeidstijd bedroeg volgens de gegevens van het Departement Werk 2.350 VTE. Er is echter geen indicatie of deze vrijgekomen 2.350 VTE zijn ingevuld door nieuwe werknemers in ruil voor de landingsbaan. Binnen het subdomein Sociale economie zijn er in totaal vijf maatregelen geïdentificeerd, waarvan allen behalve invoegbedrijven zich richten op directe jobcreatie. Arbeidszorg is in de lijst het buitenbeentje, aangezien het gaat om een ondersteunende maatregel die voorziet in omkaderingspersoneel binnen de sociale en beschutte werkplaatsen, maar hierdoor tegelijk ook bijkomende tewerkstelling voorziet.
15.
Tabel 5: Overzicht van tewerkstellingsmaatregelen in het subdomein Sociale economie 2011 Bereik in Vlaanderen
Kostprijs
(VTE)
(€)
Social profit
13.272
237.066.754
PSP
Social profit
3.807
60.579.851
Lokale
Laaggeschoolde
Social profit
diensteneconomie
NWWZ
Overheid
1.669
17.592.996
Privé
970
4.113.800
Social profit
70
1.676.568
Maatregel
Doelgroep
Sector
PmAh
Sociale werkplaatsen
Beschutte werkplaatsen
Laaggeschoolde Invoegbedrijven
NWWZ PmAh PSP
Arbeidszorg
PmAh
Bron: IDEA Consult op basis van Subsidieagentschap WSE, VDAB, Monitor Werk en Sociale economie
De grootste maatregel is die van de beschutte werkplaatsen waar in 2011 13.272 VTE van de beoogde doelgroep werden tewerkgesteld voor een kost van 237 miljoen EUR, samen met nog eens 1.977 VTE omkaderingspersoneel. In sociale werkplaatsen worden nog eens 3.807 VTE tewerkgesteld voor een kost van 60 miljoen. Ook in de sociale werkplaatsen komt daar nog omkaderingspersoneel bij onder dit budget, nog een 740 VTE. Dan volgt de lokale diensteneconomie met 1.669 VTE, 450 VTE omkaderingspersoneel en 17 miljoen. Invoegondernemingen is de enige maaregel binnen sociale economie die niet werkt met directe jobcreatie. Doelgroepmedewerkers worden in bestaande arbeidsplaatsen ingeschakeld. De maatregel bereikt 970 VTE en een kost van 4 miljoen. De invoegbedrijven worden hier gerekend tot de private sector omdat ze wel degelijk een commerciële basisdoelstelling hanteren, maar daarnaast ook maatschappelijke doelstellingen hanteren.
2.2.2
Efficiëntie en effectiviteit van de maatregelen
Nu een eerste overzicht is gegeven van de maatregelen rond jobcreatie en het stimuleren van tewerkstelling op Vlaams niveau, willen we ook ingaan op de resultaten van de maatregelen ten opzichte van hun kostprijs. De 7 maatregelen van het subdomein werk 4 en de 5 maatregelen van het subdomein sociale economie worden vergeleken op basis hun effectiviteit in het bereiken van de juiste doelgroep, hun bereik ten opzichte van de kost die ze vertegenwoordigen en de toegankelijkheid van de maatregelen voor de verschillende sectoren. De eerste vraag daarbij is of de verschillende maatregelen er in slagen om hun beoogde doelgroepen te bereiken. Hierbij moeten we kijken naar het bereik van elke kansengroep binnen de maatregel, wat in Vlaanderen nauwgezet wordt opgevolgd. Het resultaat wordt weergegeven in Tabel 6 waar voor elke maatregel nog eens het bereik staat weergegeven in VTE of in personen indien de informatie per VTE 4
Landingsbanen zijn als sterk atypische maatregel hier niet meer opgenomen.
16.
niet beschikbaar was. Daarbij wordt voor elke maatregel het bereik bij verschillende doelgroepen en kansengroepen aangegeven. In het geval van arbeidszorg gaat het om de doelgroep die de omkadering ontvangt en niet de omkaderingsmedewerkers zelf. Merk op dat de indeling van de doelgroepen niet geheel de indeling volgt zoals opgesteld in het begin van dit hoofdstuk, gezien het gebrek aan cijfers omtrent het bereik van langdurig werkzoekenden, mensen met een psychosociale problematiek, jongeren en de algemene populatie van niet-werkende werkzoekenden. Anderzijds zijn er wel cijfers over het bereik van de maatregelen bij vrouwen en allochtonen. Het doel van de maatregelen is het bereiken van één of meerdere doelgroepen en deze zo in te schakelen in de arbeidsmarkt. Daarbij mag gesteld worden dat een maatregel dus pas als effectief kan worden beschouwd indien zij erin slaagt een ruimer aandeel van de doelgroep te bereiken dan het aandeel dat momenteel in de werkende bevolking actief is. Een zeer effectieve maatregel slaagt erin om hetzelfde of een hoger aandeel te bereiken als in de werkzoekende populatie. Uiteraard moet weer gewicht worden gegeven aan het bereiken van de beoogde doelgroep(en) van de maatregel, maar moet ook voor andere doelgroepen het aandeel in de werkende populatie een minimaal streefdoel zijn. Tabel 6: Profiel van de bereikte doelgroep in het domein Werk - 2011 Type maatregel
Bereik
Maatregel
(VTE)
Gesco lokale besturen
Vrouwen
Laaggeschoolden
50+
Allochtonen
PmAh
20.063
NB
NB
NB
NB
NB
15.494*
27%
37%
2%
15%
7%
10.406*
35%
63%
16%
4%
100%
50+
7.027*
30%
46%
100%
4%
4%
Gesco’s
3.946
85%
29%
24%
5%
3%
2.032
45%
64%
12%
35%
7%
645
69%
50%
46%
10%
7%
Beschutte werkplaatsen
13.272
40%
NB
25%
3%
100%
Sociale werkplaatsen
3.807
39%
79%
36%
22%
18%
Lokale diensteneconomie
1.669
42%
72%
29%
24%
10%
1.457
33%
78%
26%
5%
50%
970
76%
61%
20%
26%
8%
Aandeel in de werkende bevolking
46%
18%
25%
5%
7%
Aandeel in de werkzoekende bevolking
51%
56%
26%
12%
18%
Individuele beroepsopleiding (IBO) Vlaamse ondersteuningspremie (VOP)
Werk
Tewerkstellingspremie
Gesubsidieerde werkervaring (WEP+) DAC
Sociale economie
5
Arbeidszorg
Invoegbedrijven
Bron: IDEA Consult op basis van Subsidieagentschap WSE, VDAB, Monitor Werk en sociale economie, Steunpunt WSE, * Personen in de loop van het jaar
5
Bij arbeidszorg hebben de cijfers betrekking op de doelgroepwerknemers die omkadering ontvangen. 17.
Voor de maatregel met het grootste bereik, de GESCO lokale besturen, is geen informatie over het profiel van de bereikte doelgroep beschikbaar. Voor de andere kunnen we echter voor verschillende doelgroepen uitspraken doen.
Vrouwen: Het valt op dat slechts in drie van de 12 maatregelen het aandeel vrouwen hoger is dan in zowel de werkende als werkzoekende populatie, namelijk DAC, GESCO en invoegondernemingen.
Laaggeschoolden: Het aandeel laaggeschoolden in de verschillende maatregelen ligt redelijk hoog in vergelijking met hun aanwezigheid in de werkende populatie. De helft van de maatregelen slaagt er in om een hoger aandeel te werk te stellen dan aanwezig in de werkzoekende populatie. Opvallend is wel dat het laagste percentage van 29% te vinden is bij GESCO’s, waar laaggeschoolden normaal ook één van de beoogde doelgroepen vormen.
50+ers: De 50+ers zijn redelijk goed vertegenwoordigd binnen de maatregelen met enkel een ondervertegenwoordiging t.o.v. de werkende en werkzoekende populatie bij de IBO, WEP+, de VOP en GESCO’s. Zeker bij IBO en WEP+ is dit te verwachten omdat deze zich meer richten op nieuwe instromers op de arbeidsmarkt.
Allochtonen: Alle maatregelen bereiken ongeveer het aandeel allochtonen in de werkende bevolking, maar slechts 5 bereiken een hoger aandeel dan in de werkzoekende populatie.
Personen met een arbeidshandicap: Enkel de GESCO’s en de 50+ premie bereiken relatief minder personen met een arbeidshandicap dan in de totale arbeidsmarkt. Daarentegen slagen slechts vier maatregelen er in om een hoger aandeel te bereiken dan in de werkzoekende populatie, waarvan de VOP en de beschutte werkplaatsen zich dan nog exclusief op deze doelgroep richten.
In Tabel 7 wordt voor elke maatregel de efficiëntie en effectiviteit weergegeven door aan te geven wat de kostprijs is per VTE in het respectievelijke systeem, samen met twee indicatoren rond de doorstroom van personen in de maatregel naar werk. We proberen daarbij om deze kostprijs is per VTE in een ruimer perspectief te plaatsen dan een zuiver onderlinge vergelijking. Dit doen we door de kost per VTE, zijnde de kost van de publieke interventie bij de activering, te vergelijken met de kost van werkloosheid. Zowel voor individu als samenleving is het interessanter als een persoon de mogelijkheid krijgt bij te dragen als werkende, dan niet aan de slag te kunnen of mogen of de arbeidsmarkt. Indien men er niet in slaagt deze personen te activeren brengt dit immers een kost met zich mee, zowel van directe publieke uitgaven (aan uitkeringen en begeleiding) als aan verloren inkomsten (belasting en sociale bijdragen), nog los van de persoonlijke impact van werkloosheid voor het individu. In België wordt deze publieke kost voor een gemiddelde niet-werkende werkzoekende geraamd op een totaal van 33.443 EUR in 2011, waarvan 11.176 EUR directe kosten aan uitkeringen en interventies en 22.267 EUR aan verlies in belastingen en sociale bijdragen (IDEA Consult, 2012). Daarom
is
het
interessanter
om
te
investeren
in
werkzoekende
personen
via
tewerkstellingsmaatregelen, zowel voor de persoon als voor de overheid als geheel. De directe publieke kost van een werkzoekende kan dan als maatstaf dienen voor de efficiëntie van de investering. 18.
Maatregelen die minder kosten dan de directe publieke interventie voor een werkzoekende kunnen als redelijk efficiënt worden beschouwd, terwijl zij die meer kosten misschien een grondigere analyse van hun doelstellingen en resultaten vragen. Een bijkomende factor hierbij is of het gaat om een permanente kost of slechts een tijdelijke ondersteuning. Zeker in geval van een tijdelijke ondersteuning kan een hogere publieke kost voor activering dan voor de ondersteuning van een werkzoekende gerechtvaardigd worden, indien deze investering toekomstige kosten uitspaart. Bij directe jobcreatie zal de afweging van de doelgroep een belangrijk element zijn om een kost te bepalen of een (permanente) hogere kost dan deze voor een gemiddelde werkzoekende wenselijk is. Ook hier kunnen elementen als noodzakelijke omkadering en aanpassing van de werkplek het verschil perfect rechtvaardigen. De kost per VTE wordt vervolgens gecombineerd met twee resultaatsindicatoren. De eerste indicator is de doorstroom naar werk na 6 maanden, wat aangeeft hoeveel van de personen die zijn uitgestroomd aan het werk zijn. De tweede indicator is het aandeel personen dat doorstroomde naar werk ten opzichte van de totale populatie in de maatregel. Hierbij maken we een onderscheid tussen de maatregelen die werken met directe jobcreatie en de tewerkstellingsstimuli die onmiddellijke doorstroom beogen (IBO, VOP, 50+ en invoegondernemingen). Hierbij is belangrijk te benadrukken dat niet elke maatregel gericht is op doorstroom. De onderliggende doorstroompercentages kunnen dus sterk verschillen. Toch vormen deze percentages een belangrijk element in de globale evaluatie van de verschillende maatregelen, omdat het de mogelijkheid geeft om de maatregelen die soms dezelfde doelgroep bereiken te vergelijken. Daarnaast geeft het een beeld van de resultaten van de maatregelen, los van de doelstellingen, wat leerzaam kan zijn voor de optimale afstemming tussen de verschillende maatregelen.
19.
Tabel 7: Overzicht van de kost tewerkstellingsmaatregelen - 2011
per
VTE
en
de
doorstroom
van
Vlaamse Aandeel
Type maatregel
Maatregel
Kost
Aantal
/VTE
uitstroom
(€)
2011
Doorstroom naar werk
doorstroom naar werk op het totale aantal in 2011
DAC
29.259
NB
63,8%
9,3%
WEP+
25.517
3.113
43,6%
24,7%
Arbeidszorg
23.951
176
15,3%
NB
werkplaatsen
17.862
1.546
4,4%
0,4%
Gesco’s
16.744
584
63,8%
9,3%
Sociale werkplaatsen
15.913
677
30,3%
4,0%
10.541
422
48,0%
9,6%
10.493
NB
63,8%
9,3%
6.602*
-
-
-
4.241
781
60%
3.287*
2.637
78,0%
-
2.751*
10.683
92,0%
90,0%
Beschutte Directe jobcreatie
Lokale diensteneconomie Gesco
lokale
besturen** Vlaamse ondersteuningspremie (VOP) Tewerkstellingsstimuli
Invoegbedrijven Tewerkstellingspremie 50+ Individuele beroepsopleiding (IBO)
20,8%
Bron: IDEA Consult op basis van Subsidieagentschap WSE, VDAB, Monitor Werk en sociale economie * Kost per persoon ipv VTE ** Op basis van cijfers GESCO
De kost per VTE varieert sterk tussen de maatregelen gaande van minder dan 3.000 tot bijna 30.000 EUR per VTE. Ze is het laagste bij de tewerkstellingsstimuli omdat bij deze maatregelen de premie vaak beperkter is en niet bedoeld om het loon volledig te dekken. In het geval van de IBO, de 50+ premie en de VOP is de kost ook artificieel lager omdat ze uitgedrukt is per persoon. Maar zelfs bijgesteld zou deze nog aanzienlijk lager uitvallen dan de kosten bij vaste jobcreatie. De kost is het hoogste bij maatregelen die gebruik maken van directe jobcreatie zoals GESCO, DAC, WEP+ en sociale – en beschutte werkplaatsen waarbij soms de volledige tewerkstellingskost wordt gesubsidieerd. Uiteraard reflecteert een hogere kost gedeeltelijk de inspanning die nodig is om bepaalde doelgroepen te begeleiden en de afstand tot de arbeidsmarkt te overbruggen. Tabel 6 toont echter dat lokale diensteneconomie erin slaagt om moeilijke doelgroepen beter te bereiken, terwijl Tabel 7 aangeeft dat ze dit doet met een lagere kost per VTE dan bijvoorbeeld GESCO’s. De afstand tot de arbeidsmarkt en de omkaderingskost verklaren ook de hogere kost per VTE voor sociale en beschutte werkplaatsen. De VOP en invoegondernemingen bereiken echter ook personen met een arbeidshandicap voor een lagere kost per VTE, zonder daarbij uitspraak te doen over de verschillen in de nood aan ondersteuning. De 20.
omvorming van de ondersteuning voor personen met een handicap of met een psychosociale problematiek in het nieuwe maatwerkdecreet is een poging om deze verschillen in ondersteuning en resultaat te optimaliseren. Het decreet schuift het principe van de individuele ondersteuning naar voor zodat er meer wisselwerking kan ontstaan tussen wat nu beschutte en sociale werkplaatsen zijn, ten opzichte van invoegondernemingen en ten opzichte van de private arbeidsmarkt. We kunnen de kost per VTE ook op een andere manier vergelijken. Een mogelijkheid is om de kost van de publieke interventie van de jobcreatie te vergelijken met de kost van werkloosheid. Voor België zijn deze berekend op 11.176 EUR directe kosten aan uitkeringen en interventies in 2011. Hoewel voorzichtigheid op zijn plaats is, kan de vergelijking van de directe kost van een werkzoekende met de directe overheidsinterventie via tewerkstellingsondersteuning een interessante benchmark vormen om te bepalen welke maatregelen een diepgaande analyse van hun efficiëntie verdienen. De nuance hierbij is dat de meeste personen en werkgevers in een tewerkstellingsmaatregel sociale bijdragen betalen, wat de reële kost per VTE of persoon verlaagt. Daar staat tegenover dat IBO’s hun uitkering behouden en de reële kost dus hoger is, net als bij GESCO’s en WEP+ waar federale kortingen de inkomsten van sociale bijdragen sterk verlagen. Wanneer de vergelijking wordt gemaakt met de gemiddelde directe kost van werkloosheid, ligt de kost per VTE dus hoger bij alle maatregelen van directe jobcreatie behalve lokale diensteneconomie en GESCO lokale besturen. Voor de tewerkstellingsstimuli is dit nergens het geval. Enkel in het geval van DAC komt de kost per VTE al bijna aan het niveau van de totale kost (directe kosten en gederfde inkomsten) van een gemiddelde werkzoekende. Ook bij de GESCO maatregelen komen nog bijkomende federale vrijstellingen van sociale bijdragen die de kost per VTE verder doen stijgen. Een hogere kost dan de directe kost van werkloosheid kan perfect gerechtvaardigd zijn om zeer moeilijke groepen te activeren of indien het gaat om een tijdelijke en duurzame investering in de tewerkstellingskansen van de doelgroep. In het geval van de GESCO en DAC maatregel met langdurige tewerkstelling in het systeem en beperkte uitstroom lijken efficiëntere alternatieven echter aangewezen als maatregel. Het
doorstroompercentage
verschilt
sterk
in
de
twee
categorieën
van
maatregelen.
Het
doorstroompercentage ligt het hoogste bij die maatregelen de tewerkstellingsstimuli waar de werknemer moet doorstromen naar een vaste betrekking binnen de onderneming waar hij in het kader van de maatregel is begonnen, zoals bij de IBO en de 50+ premie. De maatregelen die gericht zijn op vaste jobcreatie kennen de laagste doorstroom. Bij sociale en beschutte werkplaatsen is dit te verwachten, gezien dit niet tot hun directe doelstellingen behoort en zij arbeidsplaatsen creëren voor diegenen die in het normaal economisch circuit niet terecht kunnen. De GESCO maatregelen zijn echter wel bedoeld om werkzoekenden werkgelegenheid aan te kunnen bieden maar ook om ze vervolgens de kans te geven, zij het niet de verplichting, om door te stromen. Het bereik van de GESCO maatregelen geeft eveneens aan relatief weinig moeilijke doelgroepen te bereiken, waardoor de lage uitstroom toch een duidelijk pijnpunt is. Dat blijkt ook uit het lage aandeel personen dat doorstroomde naar werk ten opzichte van de totale populatie in de maatregel (slechts 9,6%). Nochtans is de kans op werk bij uitstroom redelijk hoog (64%). Personen zitten dus duidelijk vast in de maatregel om andere redenen dan hun profiel of hun arbeidskansen. 21.
Het doorstroompercentage naar werk ligt ook laag bij WEP+, eveneens een maatregel van directe jobcreatie, maar waar personen na maximum anderhalf jaar moeten doorstromen naar een andere job buiten de organisatie. Dit is ook een maatregel waar een hoog aandeel laaggeschoolden wordt bereikt, een groep die moeilijk is te integreren op de arbeidsmarkt zoals het hoge percentage laaggeschoolde werkzoekenden bewijst.
2.2.3
Bereik binnen de sectoren
Een tweede niveau van analyse is de opdeling van het bereik van de twaalf maatregelen volgens sectoren6. De verschillende tewerkstellingsmaatregelen zijn niet voor alle ondernemingen of organisaties toegankelijk. Omgekeerd kunnen niet alle doelgroepen op dezelfde steun rekenen als ze in een bepaalde sector willen tewerkgesteld worden. Tabel 8 geeft de verdeling weer van de verschillende maatregelen volgens de belangrijkste doelgroepen die ze willen bereiken en de sectoren die op de maatregelen beroep kunnen doen. De eerste vaststelling is dat er in de private sector slechts een beperkt aantal maatregelen van toepassing zijn, zijnde IBO, de VOP, invoegondernemingen en de 50+ premie. Daar staat tegenover dat binnen de socialprofitsector acht van de dertien maatregelen van toepassing zijn. De overheid zelf kan beroep doen op zes van de dertien maatregelen. De IBO maatregel is de meest algemene maatregel, toegankelijk voor alle doelgroepen en inzetbaar in alle sectoren. De private sector maakt echter wel het meeste gebruik van deze maatregel (zie volgende tabel). Verder kunnen slechts een deel van de doelgroepen bereikt worden via Vlaamse ondersteuningsmaatregelen in de private sector. Er zijn geen maatregelen die de aanwerving van langdurig werklozen, trekkers van een leefloon of andere kansengroepen binnen de private sector stimuleren. Omgekeerd kunnen alle verschillende doelgroepen, behalve jongeren, wel terecht bij de socialprofitsector of de overheid.
6
Inclusief landingsbanen en arbeidszorg 22.
Tabel 8: Overzicht van het bereik van doelgroepen volgens sector Doelgroep
Privé IBO
Laaggeschoolde NWWZ
IBO
Gesco
Gesco
DAC
Gesco lokale besturen
Lokale diensteneconomie
Lokale diensteneconomie
Gesub. werkervaring (WEP+)
Gesub. werkervaring (WEP+)
Lokale diensteneconomie
Lokale diensteneconomie
Gesub. werkervaring (WEP+)
Gesub. werkervaring (WEP+)
Gesco
Gesco
DAC
Gesco lokale besturen
-
-
Gesco
Gesco
DAC
Gesco lokale besturen
Lokale diensteneconomie
Lokale diensteneconomie
Gesub. werkervaring (WEP+)
Gesub. werkervaring (WEP+)
Invoegbedrijven
Sociale werkplaats
Gesub. werkervaring (WEP+)
VOP
Beschutte werkplaats
VOP
-
Invoegbedrijven
Oudere NWWZ
Premie 50+
Jongere NWWZ
-
Leefloon
PmAh
Overheid
IBO
NWWZ
Langdurig NWWZ (12m)
Social profit
Arbeidszorg VOP
PSP Andere kansengroep
Sociale werkplaats
Gesub. werkervaring (WEP+)
Gesco
Gesco
DAC
Gesco lokale besturen Bron: IDEA Consult op basis van Subsidieagentschap WSE, VDAB
Op basis van de beperkingen in het gebruik van de maatregel over de sectoren en op basis van berekeningen van de begunstigde werkgevers met gegevens van de VDAB en het Departement WSE kan een verdeling worden opgemaakt van de bestede middelen in 2011 over de verschillende sectoren. In het geval van Gesubsidieerde werkervaring, de IBO en de VOP gaat het om een berekende schatting van de middelenverdeling aan de hand van de aard van de begunstigden. Er is een opdeling gemaakt met de zuivere maatregelen van directe jobcreatie en tewerkstellingsstimuli, zonder arbeidszorg en landingsbanen en een bijkomende opdeling waarbij landingsbanen en arbeidszorg als eerder atypische maatregelen zijn opgenomen ter volledigheid. De analyse sluit aan bij de voorgaande analyse van het bereik van de doelgroepen. Op basis van de bestede middelen volgens sector blijkt dat slechts 15% van de middelen voor de private sector wordt gebruikt. Meer dan de helft van de middelen is bestemd voor de socialprofitsector en iets minder dan een derde gaat in één of andere vorm terug als tewerkstellingsondersteuning bij de overheid. Een kanttekening daarbij is echter wel de specificiteit van de IBO-maatregel een beperkte kost heeft omdat werkzoekenden recht blijven hebben op hun uitkering. De loonlastenverlaging voor de werkgever is veel groter dan de directe kost van de maatregel, aangezien werkgevers enkel een productiviteitspremie betalen en verder geen sociale bijdragen.
23.
Tabel 9: Overzicht van de bestedingen in Vlaanderen per maatregel volgens sector - 2011 Maatregel
Privé
Social profit
Beschutte werkplaatsen
-
Gesco’s lokale besturen
-
Vlaamse ondersteuningspremie (VOP)
Overheid
Totaal
237.066.754
-
237.066.754
-
210.527.171
210.527.171
54.040.656
8.828.424
4.012.920
66.882.000
Gesco
-
55.652.227
10.419.514
66.071.741
Sociale werkplaatsen
-
60.579.851
-
60.579.851
Gesubsidieerde werkervaring (WEP+)
-
32.486.265
19.363.735
51.850.000
Individuele beroepsopleiding (IBO)
40.788.297
1.704.840
127.863
42.621.000
Tewerkstellingspremie 50+
22.833.000
-
-
22.833.000
DAC
-
18.872.183
-
18.872.183
Lokale diensteneconomie
-
13.141.968
4.451.028
17.592.996
Invoegbedrijven
4.113.800
-
-
4.113.800
121.775.753
428.332.512
248.902.231
799.010.496
15,2%
53,6%
31,2%
100,0%
Landingsbanen
-
19.849.130
-
19.849.130
Arbeidszorg
-
1.676.568
-
1.676.568
121.775.753
449.858.210
248.902.231
820.536.194
14,8%
54,8%
30,3%
100,0%
Totaal Procentuele verdeling
Totaal Procentuele verdeling
Bron: Berekening van IDEA Consult op basis van Subsidieagentschap WSE, VDAB
Box 2: Ter vergelijking - Het arbeidsmarktbeleid in het Waals Gewest In
een
studie
uitgegeven
door
de
Union
Wallone
des
entreprises
(2013)
wordt
het
werkgelegenheidsbeleid in Wallonië ook kort geanalyseerd. Daarin geven ze aan dat van de 120 federale of regionale maatregelen of programma’s die zij terugvinden op www.aandeslag.be ongeveer 30 kunnen worden toegepast in Wallonië De meerderheid richt zich vooral op specifieke doelgroepen. In strikte zin heeft het Waalse werkgelegenheidsbeleid enkele programma’s die tewerkstelling ondersteunen. Het gaat daarbij om:
Een programma ter ondersteuning en promotie van zelfstandigen
Een tewerkstellingspremie voor zeer kleine (micro) ondernemingen met een jaarlijks budget van 20 miljoen EUR en 12.268 aanvragen in 2012. Een tewerkstellingspremie voor kleine ondernemingen, eveneens met een budget van 20
miljoen EUR. Een ondersteuning voor de publieke en non-profit sector:
Het APE programma voor overheid en non-profit dat instaat voor 56.000 banen. Dit programma is de Waalse tegenhanger van het Vlaamse GESCO programma.
Het PTP programma voor de overheid en non-profit dat instaat voor ongeveer 4.000 banen.
Het blijkt dat binnen het werkgelegenheidbeleid in strikte zin 94% van de middelen worden besteed aan de socialprofitsector en overheidsectoren en de overige 6% naar kleine ondernemingen en zelfstandigen. Het aandeel voor de overheid en de socialprofitsector is dus nog ruimer dan in Vlaanderen, waar het gaat om 85% van de middelen.
24.
3/
Federaal arbeidsmarktbeleid
In dit hoofdstuk worden kort de bevoegdheden van de federale overheid rond het arbeidsmarktbeleid geschetst en de bijhorende budgetten. Daarnaast bevat het hoofdstuk een overzicht van de maatregelen en instrumenten voor tewerkstelling die in het kader van staatshervorming zullen worden overgedragen, net als een oplijsting van de belangrijkste maatregelen die federaal zullen blijven. Voor zover de cijfers het toelaten wordt eveneens een analyse gemaakt van hun efficiëntie en effectiviteit.
3.1
Bevoegdheden en budgettaire ruimte voor arbeidsmarktbeleid van de Federale overheid
Dit onderdeel geeft weer hoe de federale bevoegdheden binnen het arbeidsmarkt beleid zowel het actief als passief arbeidsmarktbeleid omspant, met een budget van 13 miljard euro in 2011 voor het luik van actief arbeidsmarktbeleid.
3.1.1
Bevoegdheden van de federale overheid
De federale overheid speelt in 2013 een grote rol binnen het arbeidsmarktbeleid in België. Ze is bevoegd voor het arbeidsrecht en de sociale zekerheidsaspecten of het passief arbeidsmarktbeleid waaronder de werkloosheidsuitkeringen en de werkloosheidsvergoeding met bedrijfstoeslag (het vroegere brugpensioen). Daarnaast speelt de federale overheid ook de grootste rol in het actief arbeidsmarktbeleid, met het grootste instrumentarium van tewerkstellingsstimuli en directe jobcreatie. Bovendien heeft de federale overheid de residuaire bevoegdheid waardoor ze bevoegd is voor alles wat niet expliciet aan de gewesten of gemeenschappen overgedragen is. In het kader van de zesde staathervorming zullen echter een deel van de bevoegdheden en bijhorende instrumenten rond actief arbeidsmarktbeleid worden overgedragen aan de Gewesten. De bevoegdheden rond beroepsopleiding en een set van maatregelen rond tewerkstellingsstimuli en directe jobcreatie worden overgedragen, samen met een beperkt element van flexibilisering. Op het federaal niveau zijn er een set van actoren actief rond het actief arbeidsmarkt beleid. Ten eerste is er de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg (FOD WASO). De FOD WASO beheert een set van maatregelen en staat in voor de opvolging van het wettelijk kader. Daarnaast is er de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) die de kortingen in sociale bijdragen beheerd. Vervolgens is er de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) die de werkloosheidsuitkering en ook de activering ervan beheert. Ten slotte is ook de POD Maatschappelijke Integratie bevoegd voor een beperkt element in het werkgelegenheidsbeleid, namelijk de activering van leefloners.
3.1.1
Budget voor arbeidsmarktbeleid
Gezien de ruime bevoegdheden binnen het arbeidsmarktbeleid, besteedt de federale overheid ook een aanzienlijk budget aan arbeidsmarktbeleid, zowel actief als passief. Het passief arbeidsmarktbeleid omvat de uitkeringen in de Sociale Zekerheid en valt buiten deze studie aangezien deze ook niet in het vizier komen bij de bevoegdheidsoverdracht in het kader va de staatshervorming. Het actief 25.
arbeidsmarktbeleid is echter wel van belang aangezien hier aanzienlijke veranderingen in zullen optreden naar aanleiding van komende overdracht van bevoegdheden. In 2011 bedroegen de uitgaven voor het actief arbeidmarktbeleid door de federale overheid nog 13 miljard euro. Tabel 10: Middelenverdeling van actief arbeidsmarktbeleid in België 2011 Voor staatshervorming Maatregel Arbeidsmarktdiensten
Federaal
Gewesten
Na staatshervorming
% Gewesten
Federaal
Gewesten
% Gewesten
0
389
100%
0
389
100%
454
470
51%
0
923
100%
Flexibilisering
2.105
45
2%
1.971
179
8%
Tewerkstellingsstimuli
8.733
131
1%
5.880
3.035
34%
Directe jobcreatie
1.771
1.542
47%
1.084
2.229
67%
13.113
2.577
16%
8.935
6.755
43%
Beroepsopleiding
Totaal
Bron: Mathot, ‘Actief arbeidsmarktbeleid voor en na de staatshervorming’, 2013
Tabel 10 toont de middelenverdeling van het actief arbeidsmarktbeleid voor de staatshervorming en een inschatting van de middelenverdeling na uitvoering van de staatshervorming. Op basis van eerste berekeningen kan een overdracht van 3.882 miljoen EUR naar de Gewesten worden verwacht (Mathot 2013). Dit bedrag is gebaseerd op de overdracht van een set van maatregelen met een totale kost van 4.309 miljoen EUR, waarbij volgens het financieringdecreet slechts 90% van de middelen binnen de enveloppe werk worden overgedragen. De middelen zouden worden overgedragen volgens een sleutel in de personenbelasting waardoor in het geval van het Vlaams Gewest dit een positief saldo zou betekenen. Eventuele overschotten en tekorten worden initieel echter geneutraliseerd door een egaliseringscorrectie in het overgangsjaar.7 Deze eerste schatting is echter gebaseerd op het Vlinderakkoord, terwijl in de uitvoering ervan reeds lichte verschuivingen hebben voorgedaan in de over te dragen bevoegdheden. Bovendien is het totale over te dragen budget erg afhankelijk van de ramingen van de uitgaven. De ramingen gemaakt binnen het Vlinderakkoord wijken in sommige gevallen sterk af van de werkelijke uitgaven, waardoor het juiste over te dragen budget moeilijk te bepalen is. In de verdere analyse zullen daarom telkens de werkelijke uitgaven binnen het Vlaams gewest worden gehanteerd als maatstaf van de kostprijs van elke maatregel. Of deze kostprijs volledig vervat zal zitten in het budget dat uiteindelijk zal worden overdragen zal nog moeten blijken. De tabel toont dat de federale overheid alle maatregelen en bevoegdheden rond beroepsopleidingen en de bijhorende budgetten zal overdragen, terwijl flexibilisering in hoofdzaak een zaak van de federale overheid blijft. Deze laatste zullen we niet verder in de analyse opnemen, omdat we ons hier focussen op de tewerkstellingsmaatregelen. Hier zien we dat zowel voor de directe jobcreatie als voor de tewerkstellingsstimuli de Gewesten aanzienlijke bijkomende middelen zullen ontvangen, maar dat de
7
Daarbij moet echter eveneens rekening gehouden worden met de saneringsbijdrage die zou worden toegevoegd in het financieringsdecreet en een bijkomende besparing zou vragen van 525 miljoen euro. De Vlaamse regering zal nog moeten beslissen op welke domeinen en maatregelen deze besparing zal worden verhaald. 26.
federale overheid hier nog steeds een rol van belang zal spelen. Het aandeel van de Gewesten in het actief arbeidsmarktbeleid zal na de 6de staatshervorming stijgen van ongeveer 16% naar 43%.
3.2
Overzicht van de te regionaliseren federale werkgelegenheidmaatregelen
Dit onderdeel bevat de analyse van de 34 federale maatregelen die zullen worden geregionaliseerd in het kader van de regionalisatie van het arbeidsmarktbeleid. Deze maatregelen bevatten naast maatregelen omtrent directe jobcreatie en tewerkstellingsstimuli ook maatregelen rond flexibilisering en beroepsopleiding die voor de inventarisatie mee zijn opgenomen. In het overzicht kijken we naar het aantal bereikte personen, de kostprijs en de sector die op de maatregel beroep kan doen. Vervolgens analyseren we de efficiëntie en effectiviteit volgens de kost per persoon of VTE. Tenslotte analyseren we het gebruik van de -maatregelen tussen de verschillende economische sectoren volgens het bereik van de verschillende doelgroepen. Voor de RSZ-maatregelen kijken we eveneens naar het verschil tussen de sectoren in de besteding van de beschikbare middelen.
3.2.1
De regionalisatie van arbeidsmarktbeleid in de zesde staatshervorming
In het kader van de zesde staatshervorming is er een overdracht bepaald van bevoegdheden omtrent arbeidsmarkt naar de Gewesten. De set van maatregelen staat opgelijst in het regeerakkoord (Vlinderakkoord 2011), maar is naar uitwerking toe nog niet in finale vorm voorgelegd aan het parlement. Dat betekent dat onderstaande gegevens nog onderhevig kunnen zijn aan wijzigingen vooraleer ze in als wetgeving in het parlement worden goedgekeurd. We baseren ons hier op de het Vlinderakkoord en de laatste bekende wijzigingen. Maatregelen die expliciet niet passen in de scope van deze opdracht (bv Educatief verlof) zijn niet opgenomen in het overzicht. In de onderstaande tabellen worden de verschillende maatregelen opgelijst volgens de doelgroep die ze bereiken, de sector waarbinnen ze worden gebruikt. Daarnaast is voor elke maatregel het bereik in VTE of personen en de kostprijs voor 2011 vermeld. Zowel het bereik als de kostprijs heeft enkel betrekking op het gebruik van de maatregel binnen het Vlaams Gewest. In Tabel 11 wordt een overzicht gegeven van de RSZ-kortingen die zullen worden overgedragen. In totaal zijn er 13 verminderingen, waarvan 4 gericht zijn op specifieke sectoren, 7 gericht zijn op bepaalde doelgroepen en nog 2 verbonden zijn met het GESCO-programma. Vier van deze kortingen ondersteunen directe jobcreatie, namelijk de GESCO kortingen en de kortingen voor SINE en WEP/DSP, voor de rest gaat het om tewerkstellingsstimuli. In totaal gaat het om 650 miljoen aan kortingen in 2011.
27.
Tabel 11: Overzicht van de RSZ(PPO)-kortingen die worden geregionaliseerd - 2011 Maatregel
Doelgroep
Sector
Bereik in
Kostprijs in
Vlaanderen (VTE)
Vlaanderen(€)
181.063
222.300.000
20.063
143.235.000
87.257
98.100.000
18.696
70.800.000
3.946
68.866.200
3.864
14.700.000
3.329
10.700.000
4.181
9.800.000
1.246
5.800.000
370
4.300.000
894
3.700.000
30
140.000
66
111.980
Privé Korting ouderen
Oudere werknemers
Social profit (Overheid)
Gesco RSZPPO
NWWZ
Overheid
Leefloners
Korting
Jonge NWWZ
Privé
(laaggeschoolde)
laaggeschoolde
Social profit
jongeren
NWWZ
Overheid
Korting - langdurig werkzoekend - ACTIVA
Gesco RSZ
Korting - SINE
Privé Langdurig NWWZ
Social profit Overheid
NWWZ
Social profit
Leefloners
Overheid
Langdurig
NWWZ
Social profit
Leefloner
(Overheid)
Korting - onthaalouders
Werknemers
Privé
Korting -
Werknemers
Privé
Herstructurering
Oudere werknemers
Social profit Privé
Korting - kunstenaars
Werknemers
Social profit Overheid
Korting - Bagger- en sleepdienst
Werknemers
Privé Privé
Korting -WEP / DSP
Langdurig NWWZ
Social profit Overheid
Korting - huispersoneel
Werknemers
Korting - Mentoren
Jongeren
Privé Privé Social profit Overheid
Bron: IDEA Consult op basis van RSZ
We kunnen een aantal groepen van kortingen onderscheiden:
De specifieke kortingen (4): Bepaalde sectoren kunnen beroep doen op specifieke kortingen. Het gaat hier om onthaalouder, huispersoneel, kunstenaars en de bagger- en sleepvaart. Het bereik van deze kortingen is relatief beperkt. De totale kostprijs voor 2011 bedroeg 21 miljoen EUR.
De kortingen volgen leeftijd (2): Werkgevers kunnen onder bepaalde voorwaarden een korting krijgen op hun sociale bijdragen bij het tewerkstellen van zowel jongeren als ouderen. Binnen de RSZ-kortingen gaat het om de maatregelen met het grootste bereik (87.257 en 181.063 VTE), met eveneens het grootste budget voor de korting bij ouderen. De totale kostprijs voor 2011 bedroeg 320 miljoen EUR.
28.
De
kortingen
voor
langdurig
werklozen
(3):
er
zijn
verschillende
tewerkstellingsprogramma’s voor langdurig werklozen waarbij licht verschillende doelgroepen in verschillende sectoren aan de slag kunnen. Het gaat hier om de SINE, Activa en Doorstroom programma’s. Activa is met 18.696 VTE het grootste programma, terwijl beide andere zowel in bereik als kost eerder beperkt zijn. De totale kostprijs voor 2011 bedroeg 90 miljoen EUR.
De GESC0 kortingen (2): De tewerkstellingsprogramma’s GESCO en GESCO lokale besturen bevatten naast een loonpremie die op Vlaams niveau wordt toegekend eveneens een RSZ korting voor de werknemers die in het stelsel actief zijn. Het bereik is gelijk aan dat van de Vlaamse maatregel, maar voegt nog een bijkomende kost toe aan de maatregel. Zeker in het geval van GESCO lokale besturen is dit relatief hoog met 143 miljoen EUR.
Overige kortingen (2): Naast de grotere kortingen zijn er ook enkele specifieke kortingen die bedoeld ter ondersteuning van werknemers zoals de korting voor mentoren bij jongere werknemers of voor de wedertewerkstelling van werknemers bij een herstructurering. De totale kostprijs voor 2011 bedroeg ongeveer 10 miljoen EUR.
Tabel 12 geeft het overzicht van de maatregelen die onder de RVA ressorteren. Het gaat daarbij vooral om de activering van de werkloosheidsuitkeringen. Het gaat om 10 maatregelen, waarvan 5 als directe tewerkstellingsstimuli kunnen worden beschouwd en de laatste 5 gelden als ondersteunende maatregelen voor werkzoekenden. In de meeste gevallen is de activering gekoppeld aan een omvattend programma dat zowel een luik van sociale bijdrageverminderingen bevat als een activeringsluik. De voorwaarden voor de activeringsuitkeringen zijn echter wel restrictiever. Daarnaast zijn er enkele bijkomende uitkeringen ter versterking van competenties tijdens een periode van werkloosheid. Zij vallen eerder onder maatregelen van competentieversterking, maar zijn ter wille van de volledigheid hier opgenomen. In totaal zouden de uitgaven van RVA binnen Vlaanderen in 2011 ongeveer 230 miljoen EUR bedragen.
29.
Tabel 12: Overzicht van de maatregelen van de RVA die worden geregionaliseerd - 2011 Bereik in Maatregel
Doelgroep
Sector
Vlaanderen (personen)
Kostprijs in Vlaanderen (€)
Premies ten voordele van de werkgever SINE
Langdurig NWWZ
Social profit
Leefoner
(Overheid)
7.212
39.598.770
6.476
28.656.423
13.320
29.276.000
1.478
6.579.000
132
556.000
7.755
65.200.000
9.558
31.779.000
Privé 8
ACTIVA
Langdurig NWWZ
Social profit Overheid Privé
Ouderen
Oudere NWWZ
Social profit Overheid
Doorstroomprogramma’s (DSP)
Langdurig NWWZ Jonge
Jongeren ( ACTIVA start)
laaggeschoolde NWWZ handicap
Social profit Overheid Privé Social profit Overheid
Premies ten voordele van werkzoekende Vrijstelling bij studies Vrijstelling bij beroepsopleiding (ook PWA)
NWWZ UVW
-
Werkhervattingstoeslag
Oudere NWWZ
-
13.315
29.283.954
Kinderopvangtoeslag
UVW
-
382
357.407
Mobiliteitstoeslag
Langdurig NWWZ
-
NB
NB
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens, antwoord op parlementaire vraag 5-5810 van 5 maart 2012, eigen berekeningen
Ook hier zien we een onderscheid tussen de maatregelen, opgedeeld in twee grote groepen: Premies ten voordele van de werkgever
Activering volgens leeftijd: Er zijn activeringsuitkeringen voor jongere en oudere werknemers, waarbij vooral de maatregel voor oudere werknemers bijna het grootste bereik heeft binnen de verschillende activeringsuitkeringen (13.320 personen). De totale uitgaven bedragen ongeveer 30 miljoen EUR in 2011.
Activering van langdurig werklozen: Binnen de Activa, SINE en DSP programma’s is er ook een luik activering. Deze is vooral groot bij SINE met meer dan 7.000 personen en een kost van bijna 40 miljoen EUR, de hoogste kost van de activeringsuitkeringen. In totaal bedroeg de kost in 2011 voor de ze maatregelen 75 miljoen EUR. Ook hier kunnen de SINE en DSP/WEP activeringspremies gerekend worden bij maatregelen van directe jobcreatie.
8
Het Win-win aanwervingsplan is uit deze cijfers gehaald. Het plan is afgelopen in 2011 en er zijn momenteel overgangsmaatregelen van kracht. 30.
Premies ten voordele van werkzoekende:
De toeslagen op het loon zijn speciale activeringsuitkeringen. De werkhervattingtoeslag zet inactieve personen opnieuw aan de arbeidsmarkt te betreden. Het is de uitkering met het grootste bereik (13.315 personen), met een kost van 30 miljoen EUR. Verder zijn er ook voor het aannemen van een job op een verdere afstand van de woonst of het faciliteren van werken bij alleenstaande moeders respectievelijk de mobiliteitstoeslag en kinderopvangtoeslag.
Vrijstellingen met behoud van uitkering: Voor specifieke situaties zoals studeren tijdens een periode van werkloosheid of het volgen van een beroepsopleiding kan men vrijgesteld worden van de verplichting om werk te zoeken. Dit betekent dat werkzoekenden die een goedgekeurde studie of beroepsopleiding volgen hun uitkering krijgen doorbetaald zonder bijkomende verplichtingen. De vrijstelling bij beroepsopleiding bevat onder andere de uitkering van personen met een IBO-statuut. In totaal ging het in 2011 om 97 miljoen euro waarvan 65 miljoen EUR voor een vrijstelling tijdens studies. Ten gevolge van de staatshervorming zullen de Gewesten zelf de criteria kunnen bepalen voor het vrijstellen van sommige groepen van hun plicht werk te zoeken tijdens studies of een beroepsopleiding. De gewesten zullen wel geresponsabiliseerd wanneer de kost van de vrijstellingen een nog te bepalen limiet overschrijdt
Deze toeslagen en vrijstellingen zijn opgenomen ter volledigheid, maar zijn uiteraard niet van dezelfde aard als de verschillende tewerkstellingsstimuli door hun opzet (eenmalig, specifieke situatie) of doelstelling (versterking van competenties). Tabel 13 bevat alle overige arbeidsmarktmaatregelen die volgens het regeerakkoord worden overgedragen naar de Gewesten. Het gaat hier om 11 maatregelen, van diverse aard en voor specifieke doelgroepen of sectoren met echter maar vijf maatregelen die kunnen worden beschouwd als tewerkstellingsstimuli, zijnde het dienstencheque-systeem, de begeleiding bij artikel 60 en 61, de startbaanovereenkomst, de stage- en starbonus en de jongerenbonus non-profit. De belangrijkste zijn hier wel de overdracht van het dienstencheque-systeem en de kortingen bij de activering van personen met een leefloon door het OCMW (de zogenaamde artikel 60’ers).
Het dienstencheque-systeem is erg omvangrijk en stelt in België meer dan 150.000 mensen te werk, waarvan 89.126 in Vlaanderen in 2011. De kost van de maatregel loopt op tot 1,6 miljard EUR, waarvan ongeveer 60%, iets meer dan een miljard EUR, wordt besteed in het Vlaams Gewest. De verdeling van de middelen in het kader van de staatshervorming zal echter grotendeels, maar niet volledig, gebeuren op het aandeel in de personenbelasting, na uitvoering van eventuele sanering, wat het voorlopig nog moeilijk te bepalen maakt welk bedrag in het kader van dienstencheques zal overkomen.
De activering van leefloners via artikel 60 heeft ongeveer 9.400 personen in 2011 bereikt, met een kost van meer dan 100 miljoen EUR.
Verder zijn er nog drie maatregelen gericht op jongeren. Hiervan is de informatie echter beperkt. De startbaanovereenkomst legt de verplichting op jongeren aan te werven voor bepaalde ondernemingen, maar stelt daar een combinatie met een lastenverlaging (Activa Start) tegenover. De stage – en startbonus helpt jongeren met leerplicht een stage te vinden met het oog op eventuele latere tewerkstelling. Het budget en het bereik van de jongerenbonus nonprofit zijn helemaal niet beschikbaar, maar is gelieerd aan de sociale maribel, een maatregel die federaal blijft. 31.
De
overige
maatregelen
zijn
gerelateerd
aan
het
arbeidsmarktbeleid,
maar
geen
echte
tewerkstellingsstimulus of maatregel van directe jobcreatie. In het geval van loopbaanonderbreking, de grootste
overblijvende
maatregel
qua
kostprijs,
gaat
het
ook
niet
om
een
echte
tewerkstellingsmaatregel, maar om flexibilisering en loopbaanbeleid. Ook het ervaringsfonds, een programma waaronder projecten vallen die de oudere werknemers moet ondersteunen, is eerder loopbaanbeleid dan een tewerkstellingsmaatregel. Tabel 13: Overzicht van de overige arbeidsmarkt maatregelen die worden geregionaliseerd - 2011 Maatregel
Doelgroep
Dienstencheques
NWWZ
Sector
Kostprijs in Vlaanderen (€)
Privé Social profit
1.042.846.897
Overheid Arbeidsmarktbegeleiding OCMW (art
Leefloners
60, 61)
Vreemdelingen met MI
Loopbaanonderbreking excl. federaal en onderwijs Loopbaanonderbreking onderwijs
PWA (beambten en werkingskosten)
Restbevoegdheden sociale economie Startbaanovereenkomst (gelinkt aan Activa start)
Overheid
100.776.378
Werknemers
Overheid
59.604.194
Werknemers
Overheid
33.398.501
Langdurig NWWZ
(Privé)
oudere NWWZ
Social profit
(leefloners)
Overheid
-
Social profit
Jonge werknemers
Privé
laaggeschoolde jongeren
Social profit
jongeren met handicap
overheid Privé
Stage-en startbonus
Jongeren
Outplacement
Werknemers
Ervaringsfonds
Oudere werknemers
Jongerenbonus non-profit
Jongeren
Social profit Privé Social profit, Privé (Social profit) Social profit Overheid
16.260.773
8.830.813
4.875.400
4.538.500
2.428.680
2.302.168
NB
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RSZ, RVA, FOD WASO
3.2.2
Expliciet niet geregionaliseerde bevoegdheden
Zoals reeds aangegeven in het begin van dit hoofdstuk wordt een aanzienlijk deel van het federale instrumentarium geregionaliseerd, maar blijven er eveneens een set maatregelen behouden op federaal niveau. Omwille van de coherentie van deze maatregelen met diegenen die worden geregionaliseerd willen we er hier kort op ingaan. Tabel 14 bevat de RSZ kortingen die onder de bevoegdheid van de federale overheid blijven vallen. Het gaat om een zeer groot bedrag van 5,6 miljard EUR. Hiermee beschikt de federale overheid nog steeds over het grootste budget van tewerkstellingsstimuli. We hebben geen cijfers van de besteding van deze middelen in het Vlaams Gewest maar een schatting van 60% vertegenwoordigt 3,3 miljard EUR 32.
bestedingen. De structurele lastenvermindering, de sociale Maribel en de werkbonus maken samen bijna het volledige federale budget uit. Gezien de omvang en draagwijdte van deze maatregelen zullen zij
evenzeer
in
rekening
moeten
worden
genomen
bij
het
opstellen
van
een
regionaal
arbeidsmarktbeleid met bijhorend instrumentarium. Tabel 14: RSZ-verminderingen die niet worden geregionaliseerd - 2011 Kostprijs in Maatregel
Sector
België (duizend €)
Structurele lastenvermindering
Privé
4.107.770
Privé Verminderingen voor werknemers met lage lonen (werkbonus)
Social profit
735.558
Overheid Sociale Maribel
Social profit
509.698
Verminderingen voor eerste aanwervingen
Privé
99.412*
Vermindering voor de aanwerving van wetenschappelijk personeel en loonmatiging universiteiten Wetenschappelijke Maribel
Privé
89.099 36.453
Privé Verminderingen voor collectieve arbeidsduurvermindering en vierdagen week
Social profit
12.965*
Overheid Verminderingen voor de horeca
Privé
-
Verminderingen voor de luchtvaartsector
Privé
-
5.590.955
Totaal
3.354.573
Geschat aandeel Vlaams Gewest (60%)
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RSZ *2010
Tabel 15 geeft ook de vrijstelling van de bedrijfsvoorheffing weer. Deze vrijstellingen blijven eveneens federaal en maken een belangrijk budget uit. Het gaat nog eens om een budget van 2,8 miljard EUR, waarvan het Vlaamse aandeel op 1,5 miljard EUR wordt geschat. Tabel 15: Vrijstellingen in de bedrijfsvoorheffing die niet worden geregionaliseerd - 2011 Kostprijs in Maatregel
Sector
België (duizend €)
Nacht- en ploegenarbeid
Privé
977.000
Algemene looncorrectie (IPA)
Privé
933.000
Onderzoekers ondernemingen
Privé
397.000
Onderzoekers universiteiten
Social profit
154.000
Overuren
Privé
123.000
Totaal Geschat aandeel Vlaams Gewest (60%)
2.584.000 1.550.400
Bron: IDEA Consult op basis van Expertengroep « Concurrentievermogen en Werkgelegenheid » (EGCW) juli 2013
Daarnaast zijn er ook nog andere maatregelen die expliciet niet worden overgedragen, zoals de PVP Activa, een deel programma van het grotere Activa plan waarbij langdurig werklozen als veiligheidspersoneel bij lokale besturen kunnen worden ingezet. De scope van dit programma is echter 33.
redelijk beperkt. Ook bij de PWA’s wordt niet het volledige stelsel aan de Gewesten overgedragen, maar blijft de federale overheid bevoegd voor de arbeidsovereenkomst, het welzijn van de werknemers, de vrijstelling van beschikbaarheid en de inkomensgarantie.
3.2.3
Effectiviteit en efficiëntie van de maatregelen
Behalve een overzicht geven van de verschillende maatregelen willen we ook ingaan op de efficiëntie en effectiviteit van de maatregelen die zullen worden overgedragen. Het is echter moeilijk deze te beoordelen, gezien er weinig vergelijkbare gegevens beschikbaar zijn omtrent de efficiëntie van specifieke federale maatregelen. In tegenstelling tot de maatregelen van het Vlaams Gewest wordt bij de federale maatregelen geen gelijklopende permanente monitoring uitgevoerd.
Tewerkstellingsmaatregelen binnen de RSZ Tabel 16 geeft voor de RSZ-kortingen de kost op jaarbasis weer per VTE in Vlaanderen. De kortingen variëren van 1.228 EUR per VTE, de laagste korting voor de ruimste doelgroep, zijnde die voor ouderen, tot 17.452 EUR per VTE voor de GESCO werknemers. Ook hier kunnen we een indicatieve vergelijking maken met de gemiddelde kost van een werkloze persoon voor de overheid in 2011. In België wordt deze voor een gemiddelde niet-werkende werkzoekende geraamd op een totaal van 33.443 EUR in 2011, waarvan 11.176 EUR directe kosten aan uitkeringen en interventies en 22.267 EUR aan verlies in belastingen en sociale bijdragen. Enkel de korting voor de bagger- en sleepdiensten ligt hoger dan de directe kost voor een niet werkende werkzoekende. In dit geval is de vergelijking echter moeilijk omdat het ook meer gaat om de ondersteuning van de sector dan ondersteuning van de werknemer. De GESCO korting loopt echter op tot 17.452 EUR, wat bovenop de Vlaamse loonpremie wordt betaald (16.000 EUR). Hier ligt de kost dus duidelijk hoger dan de kost van een niet-werkende werkzoekende en kan mogelijk naar meer efficiënte maatregel worden gezocht. Tabel 16: Overzicht van de kost per VTE bij de RSZ kortingen Maatregel
Kost /VTE (€)
Gesco RSZ
17.452
Korting - Bagger- en sleepdienst
11.622
Gesco RSZPPO
7.139
Korting - huispersoneel
4.667
Korting - kunstenaars
4.655
Korting -WEP / DSP
4.139
Korting - SINE
3.804
Korting - langdurig werkzoekend - ACTIVA
3.787
Korting - onthaalouders
3.214
Korting - Herstructurering
2.344
Korting - Mentoren
1.697
Korting ouderen
1.228
Korting (laaggeschoolde) jongeren
1.124 Bron: IDEA Consult op basis van RSZ-gegevens en eigen berekeningen
34.
Tewerkstellingsmaatregelen binnen de RVA Voor de RVA maatregelen zijn er wel enkele profielgegevens beschikbaar. Deze betreffen echter deelnemers van tewerkstellingsmaatregelen die in 2010 hun activeringsprogramma hebben beëindigd en omvatten alle Belgische deelnemers. Daaruit blijkt dat:
Het activa programma bovengemiddeld de doelgroepen van langdurig werklozen en vrouwen bereikt dan het aandeel in de werkzoekende populatie.
SINE programma bereikt meer vrouwen, laaggeschoolden en 50+ers dan het aandeel in de werkzoekende populatie.
Doorstroomprogramma’s bereiken meer vrouwen, laaggeschoolden en langdurig werkzoekenden dan het aandeel in de werkzoekende populatie.
Beide individuele premies, beroepsopleiding en studies met leerplan, bereiken nooit het aandeel in de werkzoekende populatie binnen hun deelnemers, met uitzondering van vrouwen voor de vrijstelling bij studies. Ze scoren vooral zwak bij het bereiken van ouderen. Gezien de doelstelling van de maatregelen, opleiding en herscholing, kan dit echter wel worden verwacht.
De RVA vergelijkt in haar onderzoek verder niet zozeer de doorstroom naar werk, maar de kans om opnieuw in de werkloosheid terecht te komen door de doelgroep na 12 maanden te vergelijken met een vergelijkbare groep niet geactiveerde werkzoekenden en te kijken hoeveel van hen zich in de werkloosheid bevinden. Het RVA- onderzoek (2013) concludeert dat alle maatregelen een positief effect hebben op de uitstroom. Dat is vooral het geval bij Activa, het kleinste effect is te vinden bij de doorstromingsprogramma’s. Verder blijkt dat activa, SINE vooral naar reguliere tewerkstelling leiden, terwijl individuele vaak leidt naar gesubsidieerde tewerkstelling. Een bijkomende conclusie is wel dat de subgroepen die het meeste baat hebben bij activering of opleiding niet altijd worden bereikt door de maatregelen. Tabel 17: Profiel van alle deelnemers die hun activeringstraject in de RVA hebben beëindigd in tweede semester van 2010 Aantal
Maatregel
personen
Vrouwen
Laaggeschoolden
50+
Langdurig
Niet-
werkloos (>2j)
Belg
9,8%
Premies ten voordele van de werkgever Activa
6.183
DSP/WEP SINE
57,9%
50%
13,5%
75,9%
1.096
51%
55,9%
13,1%
75,5%
12%
799
79,2%
83,5%
26,4%
42,3%
9,6%
6.245
30,8%
38,2%
4,1%
20,1%
6,9%
1.333
58,4%
29,9%
4,3%
51,5%
9,0%
589.344
47,3%
55,7%
20,8%
50,7%
12,1%
Premies ten voordele van personen Individuele beroepsopleiding Studies
met
leerplan
(vrijstelling bij studies) Aandeel
in
werkzoekende
de
bevolking Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens ‘Activering en opleiding van werklozen’ (2013)
35.
Tabel 18 geeft een overzicht van de van de kost van de RVA-maatregelen in 2011, uitgedrukt per persoon. De hoogste kost gaat naar dienstencheque-werknemers met een kost van meer dan 11.000 EUR per persoon. De opleidingspremie is eveneens relatief hoog (8.407 EUR). De overige premies variëren van nog geen 1.000 EUR per persoon met de kinderopvangtoeslag tot bijna 5.500 bij de activeringsuitkeringen voor werknemers in een SINE programma. Tabel 18: Overzicht van de kost per persoon bij de RVA maatregelen Maatregel
Kost /persoon(€)
Premies ten voordele van de werkgever SINE
5.491
Doorstroomprogramma’s (DSP)
4.451
Jongeren ( ACTIVA start)
4.212
Ouderen
2.198
9
1.173
ACTIVA
Premies ten voordele van personen Vrijstelling tijdens studies
8.407
Vrijstelling bij beroepsopleiding
2.998
Werkhervattingstoeslag
2.199
Kinderopvangtoeslag
936
Mobiliteitstoeslag
-
Overige maatregelen Dienstencheques
11.701 Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens en eigen berekeningen
3.2.4
Bereik over de sectoren
We analyseren vervolgens het bereik van de maatregelen volgens de doelgroepen die ze beogen en de sector waarbinnen de maatregel kan worden toegepast. Tabel 19 geeft het overzicht van alle maatregelen, geordend volgens de verschillende doelgroepen. Indien een maatregel expliciet op meerdere doelgroepen is gericht, is ze meerdere keren opgenomen. De meeste maatregelen zijn zeer specifiek met enkel toegang voor bepaalde doelgroepen. Enkel de maatregel rond dienstencheques en de RSZ korting rond herstructurering stellen geen bijkomende vereisten stelt aan het type niet-werkende werkzoekenden. In het geval van dienstencheques is de maatregel eveneens toegankelijk voor werkenden. De opdeling maakt duidelijk dat bijna alle doelgroepen, los van specifieke vereisten, in elke sector kunnen tewerkgesteld worden binnen een bepaalde tewerkstellingsmaatregel. Enkel voor ontvangers van het leefloon is geen expliciete maatregel in de private sector aanwezig. Landurig werklozen zullen ook sneller terecht kunnen voor ondersteuning binnen de overheid of de socialprofitsector.
9
Het Win-win aanwervingsplan is uit deze cijfers gehaald. Het plan is afgelopen in 2011 en er zijn momenteel overgangsmaatregelen van kracht. 36.
Tabel 19: Overzicht van het bereik van doelgroepen volgens sector Doelgroep
Privé Herstructurering (RSZ)
NWWZ
Dienstencheques Activa (RSZ+RVA)
NWWZ Oudere(NWWZ)
Jongere NWWZ
Herstructurering (RSZ) Dienstencheques GESCO RSZ
Overheid Dienstencheques GESCO RSZ/PPO
Activa (RSZ+RVA)
Activa (RSZ+RVA)
WEP/DSP (RSZ+RVA)
WEP/DSP (RSZ+RVA)
SINE (RSZ +RVA)
SINE (RSZ +RVA)
Laaggeschoolde jongeren
Laaggeschoolde jongeren
Laaggeschoolde jongeren
(RSZ+RVA)
(RSZ+RVA)
(RSZ+RVA)
Ouderen (RSZ+RVA)
Ouderen (RSZ+RVA)
Ouderen (RSZ+RVA)
Werkhervattingstoeslag
Werkhervattingstoeslag
Werkhervattingstoeslag
Laaggeschoolde jongeren
Laaggeschoolde jongeren
Laaggeschoolde jongeren
(RSZ+RVA)
(RSZ+RVA)
(RSZ+RVA)
Mentoren (RSZ)
Jongerenbonus non-profit
Jongerenbonus non-profit
Stage & Startbonus
Mentoren (RSZ)
Mentoren (RSZ)
Startbaanovereenkomst
Stage & Startbonus
Startbaanovereenkomst
Langdurig NWWZ
Laaggeschoolde
Social profit
Startbaanovereenkomst Leefloon
SINE (RSZ +RVA)
SINE (RSZ +RVA) OCMW Art 60 & 61
PmAh
-
-
-
PSP
-
-
-
Outplacement
Outplacement
Ouderen (RSZ+RVA)
Ouderen (RSZ+RVA)
Ervaringsfonds
Ervaringsfonds
Werknemers Oudere werknemers
Onthaalouders Specifieke
Kunstenaars
beroepen
Bagger & sleepvaart Huispersoneel
Andere
Kinderopvangtoeslag
Kinderopvangtoeslag
Kinderopvangtoeslag
Mobiliteitstoeslag
Mobiliteitstoeslag
Mobiliteitstoeslag
Beroepsopleiding
Beroepsopleiding
Beroepsopleiding
Opleidingspremie tijdens
Opleidingspremie tijdens
Opleidingspremie tijdens
studies
studies
studies Bron: IDEA Consult op basis van
Tabel 20 geeft het overzicht van de middelenverdeling tussen de sectoren, maar enkel voor de RSZkortingen. Er is een onderscheid gemaakt tussen de gewone kortingen en het resultaat met de GESCO kortingen inbegrepen. Voor de andere maatregelen was het niet mogelijk dit te bepalen. De verdeling is berekend door de verschillende NACE-sectoren toe te wijzen aan één van de drie vooraf bepaalde categorieën. Aangezien er geen één op één relatie kon worden vastgesteld, betekent dit dat de uitkomst moet worden beschouwd als een benadering. De resultaten zijn echter wel eenduidig. Het grootste deel van de uitgaven voor de gewone kortingen komt toe bij werkgevers in de private sector. Zij nemen meer dan 87% van de middelen voor hun 37.
rekening in 2011, in hoofdzaak via drie maatregelen, namelijk de korting voor jongeren, voor ouderen en voor langdurig werklozen die samen een kost van 350 miljoen EUR vertegenwoordigen. De socialprofitsector kan zich beroepen op 10% van de middelen, terwijl de overheid slechts weinig gebruik maakt van de kortingen (3%), meestal omdat ze hiertoe uitgesloten is. Wanneer de GESCO maatregelen mee in rekening worden gebracht, daalt het aandeel van de private sector van 87% naar 56%, vooral ten voordele van de overheid dat zijn aandeel ziet stijgen van 3% naar 25%. Tabel 20: Overzicht van de RSZ kortingen volgens sector - 2011 Maatregel
Privé
Social profit
Overheid
Totaal
203.355.517
11.970.732
7.648.636
222.974.886
90.188.383
7.302.655
687.802
98.178.841
56.048.469
13.117.614
1.633.916
70.800.000
Korting - SINE
4.104.464
10.169.781
425.754
14.700.000
Korting - onthaalouders
10.700.000
0
0
10.700.000
korting - Herstructurering
9.136.268
543.947
0
9.800.000
Korting - kunstenaars
5.800.000
0
0
5.800.000
Korting - Bagger- en sleepdienst
4.300.000
0
0
4.300.000
Korting -WEP / DSP
229.037
2.291.777
1.179.184
3.700.000
Korting - huispersoneel
140.000
0
0
140.000
Korting - Mentoren
51.852
25.511
34.616
111.980
384.053.994
45.422.019
11.609.910
441.085.923
87,1%
10,3%
2,6%
100%
Korting ouderen Korting (laaggeschoolde) jongeren Korting - langdurig werkzoekend
-
ACTIVA
Totaal Procentuele verdeling GESCO RSZPPO
0
0
143.235.000
143.235.000
GESCO RSZ
0
58.006.000
10.860.200
68.866.200
384.053.994
103.428.019
165.705.110
653.187.123
58,8%
15,8%
25,4%
100,0%
Totaal Procentuele verdeling
Bron: IDEA Consult op basis van RSZ-gegevens en eigen berekeningen
38.
4/
De gecombineerde Vlaamse en federale tewerkstellingsmaatregelen
Na de overdracht van bevoegdheden in 2014 zal het Vlaams Gewest zowel zijn eigen instrumentarium als de overgedragen federale maatregelen zelf kunnen inzetten en afstemmen op de eigen noden. In dit hoofdstuk worden de Vlaamse en federale maatregelen naast elkaar betreft ter vergelijking van de doelgroepen die ze beogen en de voorwaarden die ze stellen.
4.1
Overzicht van het nieuwe instrumentarium
Binnen de verschillende Vlaamse en federale maatregelen bevinden zich verschillende hybride maatregelen die niet als zuivere tewerkstellingsstimuli of maatregelen van directe jobcreatie kunnen worden beschouwd. In het kader van de verdere analyse maken we daarom een selectie in het totaal van maatregelen. Tabel 21: Maatregelen voor verdere analyse Vlaamse
Federale maatregelen
maatregelen Werk en SE Weerhouden
RSZ
RVA
Andere
BW
Activa
Activa
Dienstencheques
WEP+
WEP/DSP
WEP/DSP
Jongerenbonus non-
SW
SINE
SINE
profit
Premie 50+
Ouderen
Ouderen
Stage & Startbonus
DAC
Laaggeschoolde jongeren
Jongeren
Startbaanovereenkomst
GESCO
GESCO RSZ
GESCO PPO
GESCO RSZPPO
IBO
Herstructurering
Invoegbedrijven
Mentoren
LDE
Onthaalouders
VOP
Kunstenaars
OCMW Art 60 & 61
Bagger & sleepvaart Huispersoneel Niet
Arbeidszorg
Werkhervattingstoeslag
Ervaringsfonds
weerhouden
Landingsbanen
Mobiliteitstoeslag
Loopbaanonderbreking
Kinderopvangtoeslag
Loopbaanonderbreking
Vrijstelling
onderwijs
beroepsopleiding
Outplacement
Vrijstelling studies
PWA-bevoegdheden Restbevoegdheden SE
Bron: IDEA Consult op basis van RSZ-gegevens en eigen berekeningen
Van de Vlaamse maatregelen weerhouden we arbeidszorg en landingsbanen niet in de verdere analyse vanwege hun hybride karakter als tewerkstellingsmaatregel. Er blijven dus 11 van de 13 Vlaamse maatregelen over voor de verdere analyse. Bij de federale maatregelen ontrekken we meerdere maatregelen van de verdere analyse. Enerzijds gaan we niet verder in op de maatregelen vanuit de RVA gericht op personen, namelijk de vrijstellingen en de toeslagen. Hoewel de vrijstelling voor beroepsopleiding belangrijk is aangezien het gaat om de aanvullende IBO ondersteuning, is dit budget 39.
reeds federaal vastgelegd en kan de maatregel zelf niet worden gewijzigd. Verder worden ook een set van maatregelen niet meegenomen die niet als directe tewerkstellingsmaatregel beschouwd kunnen worden. Het gaat om het. Van de 34 federale maatregelen blijven er dus 23 behouden. Tabel 22 geeft per doelgroep weer over welke maatregelen de Vlaamse overheid zal beschikken, zowel de bestaande als geregionaliseerde maatregelen na de uitvoering van de zesde staatshervorming, een totaal van 34 geselecteerde maatregelen. De maatregelen zijn telkens toegewezen aan de belangrijkste doelgroep, maar het is duidelijk dat maatregelen
zoals GESCO, Lokale diensteneconomie,
invoegbedrijven, WEP en SINE meer dan een doelgroep bereiken zoals ook telkens in voorgaande hoofdstukken is aangegeven. De beperking biedt de mogelijkheid om de budgetten indicatief te verdelen over de belangrijkste doelgroepen. Algemeen vormen het GESCO (lokale besturen) stelsel en het dienstencheque-systeem de kern van de maatregelen voor niet werkende werkzoekenden zonder bijkomende specifieke kenmerken . Het gaat bij beide om grote budgetten met een groot bereik. Ook voor langdurige werkzoekenden zijn er nu meerdere instrumenten, zowel van directe jobcreatie als van ondersteuning via loonlastenverlaging. Belangrijkste hier is het Activa programma op federaal niveau en het WEP+ programma op Vlaams niveau. Ook laaggeschoolden kunnen op meerdere maatregelen terugvallen, al vallen zij ook onder programma’s
die
elders
zijn
toegewezen,
zoals
lokale
diensteneconomie.
De
korting
voor
laaggeschoolde jongeren is een groot bijkomend budget van bijna 200 miljoen EUR in vergelijking met de uitgaven binnen Vlaanderen. Bij ouderen komt er nu een groot bijkomend budget (280 miljoen EUR) en instrumentarium ten opzichte van de enkele 50+ premie met een beperkt budget. De RSZ-korting vormt hier de kern van het totaalbudget. Voor jongeren komen er nu een reeks instrumenten waar Vlaanderen voorheen geen eigen instrumenten had. De korting voor laaggeschoolde jongeren valt hier natuurlijk ook deels onder. Het lage bereik van Activa Start in Vlaanderen ten opzichte van de andere Gewesten toont ten dele ook de beperktere nood deze groep te ondersteunen. Het Vlaams Gewest zal hier echter wel een beleidsrichting voor moeten bepalen, gezien deze doelgroep tot nog toe niet werd bereikt. Voor personen met een arbeidshandicap of een psychosociale problematiek verandert er niets aangezien er geen specifieke maatregelen hiervoor naar het Vlaams Gewest overkomen. Het nieuwe decreet maatwerk omvat dus voorlopig al de ondersteuning voor deze personen. De sectorale of beroepskortingen (21 miljoen EUR) zijn volledig nieuwe bevoegdheden en maatregelen waarop het Vlaamse beleid zich nog zal moeten afstemmen.
40.
Tabel 22: Overzicht van de Vlaamse en federale maatregelen geordend volgens belangrijkste doelgroep en hun kost – 2011 Doelgroep
Vlaams Maatregel
NWWZ
Langdurig NWWZ
Federaal Budget 42.621.000
Herstructurering (RSZ)
DAC
18.872.183
Dienstencheques
GESCO
66.071.741
GESCO RSZ
68.866.200
GESCO lokale besturen
210.527.171
GESCO PPO
143.235.000
Lokale
17.592.996
Activa RSZ
70.800.000
Activa RVA
28.656.423
WEP/DSP RSZ
3.700.000
WEP+
Invoegbedrijven
51.850.000
4.113.800
NWWZ
Jongere NWWZ
1.042.846.897
6.579.000
SINE RSZ
14.700.000
SINE RVA
39.598.771
Laaggeschoolde jongeren
98.100.000
RSZ Premie 50+
22.833.000
-
Leefloon PmAh
9.800.000
WEP/DSP RVA
Jongerenbonus non-profit Oudere (NWWZ)
Budget
IBO
diensteneconomie
Laaggeschoolde
Maatregel
222.300.000
Ouderen RVA
29.276.000
Jongeren RVA
556.000
Mentoren (RSZ)
111.980
Stage & Startbonus
4.538.500
Startbaanovereenkomst
4.875.399
OCMW Art 60 & 61 Beschutte werkplaats
237.066.754
VOP
66.882.000
PSP
Sociale werkplaats
60.579.851
Specifieke beroepen
-
NB
Ouderen RSZ
100.776.378
Onthaalouders
10.700.000
Kunstenaars
5.800.000
Bagger & sleepvaart Huispersoneel
140.000 4.300.000
Bron: IDEA Consult op basis van Subsidieagentschap WSE, VDAB, RSZ en RVA gegevens
We kunnen de verschillende maatregelen ook vergelijken op hun kost per VTE of per persoon. In Tabel 23 geven we een overzicht van de verschillende maatregelen opgedeeld in drie klassen waarvoor de kost per persoon of VTE gekend is. Niet opgenomen zijn dus startbanen, stage- en startbonus, OCMW art 60 & 61 en jongerenbonus non-profit. Als benchmark nemen we de directe kost van werkloosheid die ligt op 11. 176 voor een gemiddelde werkzoekende. De verschillende eenmalige of specifieke premies zoals de kinderopvangtoeslag en mobiliteitspremie zijn niet mee opgenomen. Voor de maatregelen waar dat mogelijk was zijn de federale en Vlaamse kosten samengeteld. Dit is het geval bij GESO, GESCO lokale besturen en WEP+, in het geval van WEP+ door de federale kost te herschalen op het maximale Vlaamse bereik. De RSZ en RVA kortingen en activeringsuitkeringen kunnen echter niet samengeteld omdat ze elk uitgedrukt zijn in VTE en personen en hun bereik ook sterk verschilt.
41.
Tabel 23 Overzicht van de kost per VTE/persoon van de Vlaamse en federale tewerkstellingsmaatregelen Kost: <10.000 EUR Maatregel
kost/ VTE
RSZ - Huispersoneel
4.667
RSZ - Kunstenaars
4.655
Invoegbedrijven
Kost: 10.000 EUR < 12.000 EUR Maatregel
Maatregel
kost/ VTE
11.622
Gesco
34.196
10.541
DAC
29.259
4.241
WEP+
27.337
RSZ - SINE
3.804
17.862
RSZ - ACTIVA
3.787
RSZ - Onthaalouders
3.214
Beschutte werkplaatsen Gesco’s lokale besturen Sociale werkplaatsen
RSZ Herstructurering RSZ - Mentoren
2.344
RSZ ouderen
1.228
RSZ jongeren
1.124
VOP
17.632 15.913
1.697
Kost: <10.000 EUR Maatregel
RSZ- Bagger- en sleepdienst LDE
kost/ VTE
Kost:>12.000 EUR
kost/ persoon 6.602
RVA- SINE
5.491
RVA -Jongeren
4.212
Tewerkstellingspremi e 50+ IBO
3.287
RVA - Ouderen
2.198
RVA - Activa
1.173
Kost: 10.000 EUR < 12.000 EUR Maatregel Dienstencheques
kost/ persoon 11.701
Kost:>12.000 EUR Maatregel
kost/ persoon
2.751
Bron: IDEA Consult op basis van Subsidieagentschap WSE, VDAB, RSZ en RVA gegevens
De tabel geeft weer welke maatregelen een directe interventiekost vertegenwoordigen van minder dan 10.000 EUR per VTE of per persoon en dus duidelijk lager liggen dan de directe kost voor een werkzoekende. Drie maatregelen bevinden zich op de grens van de directe kost voor een werkzoekende, zijnde lokale diensteneconomie, de korting voor de Bagger- en sleepdiensten en de dienstencheques. Bij deze laatste zijn de terugverdieneffecten van de tewerkstelling echter gekend en zouden deze de werkelijke kost doen dalen tot 3.500 euro per persoon. De meest opvallende maatregelen zijn echter diegenen met een directe kost van meer dan 12.000 euro. Deze maatregelen lijken dus de eerste om te moeten worden geëvalueerd op efficiëntie en effectiviteit bij een herschikking van het beleid. De sociale en beschutte werkplaatsen zitten hier tussen door de hoge omkaderingskost en bevinden zich binnen de hervorming met maatwerk reeds in een transitie waarvan de resultaten nog moeten worden afgewacht. De programma’s tegen structurele werkloosheid (GESCO en DAC) vallen toch sterk op als dure maatregel, gecombineerd met een lage output op het vlak van doorstroom en het bereik van kansengroepen. De reguliere GESCO maatregel heeft zelfs een hogere kost dan de totale kost voor een gemiddelde werkzoekende (33.443). Deze moeten dus zeker worden herbekeken. WEP+ is ook een kostelijke maatregel, al is het bereik en het resultaat van de
42.
maatregel wel beter, gezien de beoogde doelgroep van laaggeschoolden. Deze maatregel moet eerste verder in detail worden afgewogen.
4.2
De voorwaarden van de maatregelen
De verschillende maatregelen, zowel Vlaams als federaal, hanteren een set van voorwaarden om in aanmerking te komen voor ondersteuning bij tewerkstelling of een plaats in een programma van directe jobcreatie. Tabel 24 geeft weer wat de beperkende leeftijdsvoorwaarden zijn bij zowel de federale als Vlaamse voorwaarden. De specifieke sectorale kortingen zijn hier niet opgenomen. Daarbij komen twee groepen duidelijk naar voor, de maatregelen voor jongeren en deze voor ouderen. De leeftijdsgrens blijkt echter sterk te verschillen tussen de maatregelen. De start en stagebonus is uitdrukkelijk gericht op jongeren met leerplicht. De RSZ korting voor erg jonge, erg laaggeschoolde of middelengeschoolde jongeren loopt tot het kwartaal waarbij de jongere 26 jaar wordt. De mentorenkorting is niet rechtreeks gericht op de jongere zelf maar op de ondersteuning van jongeren op de werkvloer. De jongere(n) moet ook aan bepaalde voorwaarden voldoen. Meestal is het leeftijdscriterium jonger dan 26 jaar, maar voor jongeren met een instapstage ligt de grens op jonger dan 30 jaar. Bij oudere werknemers zijn er vanaf 45 jaar al mogelijkheden tot ondersteuning binnen het ervaringsfonds. Het gaat daarbij wel meer om ondersteuning voor werknemers dan echt voor het faciliteren van de tewerkstelling van oudere werkzoekenden. Maar De Vlaamse 50+ premie start reeds op 50, terwijl de RSZ en RVA ondersteuning pas in toepasbaar is vanaf 54 jaar. De meeste maatregelen zijn echter leeftijdsneutraal in hun toelatingsvoorwaarden, waarbij andere kenmerken zwaarder doorwegen, zoals de werkloosheidsduur. De leeftijd speelt echter niet alleen een rol bij het in aanmerking komen van de maatregel, maar eveneens bij het bepalen van de hoogte of duur van de ondersteuning. Dit geldt ook bij maatregelen die op zich geen leeftijdcriterium hanteren bij de toelatingsvoorwaarden. De volgende maatregelen hanteren verschillende ondersteuningsbedragen afhankelijk van de leeftijd van de werknemer:
Activa: Er wordt een onderscheid gemaakt tussen jonger dan 25 jaar (27 jaar indien laaggeschoold, met hogere premie) waar de RSZ-korting met een RVA uitkering kan worden gecombineerd, tussen 25 en 45 jaar wanneer enkel een RSZ korting mogelijk is en ouder dan 45 jaar waarbij naast de RSZ-korting een activeringsuitkering mogelijk is vanaf minstens 468 dagen voorafgaande werkloosheid. Indien de persoon echter jonger is dan 45 en reeds meer dan 624 dagen werkloos, kan de activeringsuitkering ook worden toegekend.
Sine: De premies blijven gelijk, maar afhankelijk van de leeftijd is de vereiste werkloosheidsduur strenger, meet een duur van 312 dagen voor personen jonger dan 45 en slechts 156 voor personen ouder dan 45 jaar.
WEP/DSP: Indien de werknemer ouder is dan 45 jaar wordt de RSZ-korting voor een langere periode toegekend
RSZ –ouderen: De korting voor ouderen loopt op van 400 EUR per kwartaal voor ouderen van 54 tot 57 jaar, tot 100 EUR voor personen van 58 tot 61 jaar, 1500 EUR voor personen van 62 tot 64 jaar en 65+ers kunnen 800 EUR loonkorting verkrijgen. 43.
50+ premie: De premie varieert afhankelijk van de leeftijd in combinatie met de voorafgaande werkloosheid. Tussen 50 en 55 wordt een onderscheid gemaakt in de hoogte van de premie afhankelijk of de persoon minder dan één jaar, tussen één en twee of meer dan Twee jaar werkloos was. Na 55 wordt enkel het onderscheid gehanteerd van meer of minder dan twee jaar werkloosheid.
Tabel 24 Overzicht van de toegang tot tewerkstellingsmaatregelen volgens leeftijd Leeftijdsgevoelige maatregelen Maatregel
<18
18-25
25-29
30-49
50-53
54+
Stage en startbonus RSZ jongeren RVA jongeren / Activa start Startbaanovereenkomst Jongerenbonus non-profit
RSZ Mentoren Tewerkstellingspremie 50+ RSZ / RVA ouderen Maatregen zonder leeftijdscriterium Beschutte werkplaatsen DAC Dienstencheques Gesco (premie + RSZ) Gesco lokale besturen (premie + RSZPPO) Gesubsidieerde werkervaring (WEP+) Individuele beroepsopleiding (IBO) Invoegbedrijven Lokale diensteneconomie OCMW Art 60 & 61 RSZ / RVA Activa RSZ / RVA SINE RSZ / RVA WEP/DSP RSZ Herstructurering Sociale werkplaatsen Vlaamse ondersteuningspremie (VOP) Bron: IDEA Consult op basis van RSZ, RVA, FOD WASO, Subsidieagentschap WSE, VDAB
Tabel 25 geeft de beperkende voorwaarden weer bij zowel de federale als Vlaamse voorwaarden, ditmaal volgens werkloosheidsduur of duur waarop men aanspraak kan doen op een leefloon. Ook hier zijn de specifieke sectorale kortingen en de jongerenbonus non-profit niet opgenomen. De tabel geeft meteen aan dat er verschillende maatregelen zijn waarbij dit criterium van belang is, maar dat de exacte bepaling sterk kan verschillen. De maatregelen van activa, SINE, DSP, invoegondernemingen en lokale diensteneconomie stellen duidelijk vereisten naar leeftijd gecombineerd met werkloosheidsduur. De Vlaamse maatregelen hanteren daarbij eerder maanden als ijkpunten, terwijl de federale maatregelen in aantal dagen rekenen.
44.
Personen met een leefloon moeten hier slechts één dag beroep op doen om in aanmerking te komen voor een begeleiding onder artikel 60, 6 maanden om in een invoegonderneming aan de slag te kunnen, 9 maanden vooraleer ze kunnen instromen in lokale diensteneconomie en 12 maanden om in het kader van WEP+ te worden begeleid. Vervolgens is er een set van maatregelen die slechts als basis vereiste hebben dat de werknemer in kwestie voordien minimaal reeds één dag een niet werkende werkzoekende is, gesteld dat de andere voorwaarden in orde zijn. Dit is het geval bij de IBO’s en de 50+ premie. Bij de korting voor jongeren is 1 dag werkloosheid eveneens voldoende bij laaggeschoolde jongeren, net als bij deeltijds lerenden in invoegondernemingen en kandidaten voor een GESCO statuut die behoren tot een kansengroep (zoals bepaald door de Vlaamse overheid). Tenslotte zijn er maatregelen die op geen enkele manier de werkloosheidsduur in rekening nemen om te bepalen of iemand in aanmerking komt voor de maatregel. Hier vinden we vooral speciale maatregelen zoals de stage en startbonus en korting bij herstructurering weer, naast de maatregelen voor arbeidsgehandicapten ( beschutte werkplaatsen, VOP, sociale werkplaatsen). Ook hier zijn er echter nog variaties binnen de maatregel waarbij de premie of korting kan verschillen naargelang de werkloosheidsduur van de werknemer. Dit is het geval bij onder andere:
Activa: De activavoorwaarden maken een combinatie van leeftijd en werkloosheidsduur. De hoogte van de premie blijft gelijk, maar afhankelijk 312 dagen, 468 dagen, 628 dagen, 936 dagen of 1560 dagen werkloos was, kent de premie een langere looptijd van 5 tot 21 kwartalen.
DSP/WEP: Afhankelijk van de leeftijd, jonger of ouder dan 45, kan de premie worden toegekend voor 5 tot 13 kwartalen.
45.
Tabel 25: Overzicht van de toegang tot werkloosheidsduur of periode met een leefloon
tewerkstellingsmaatregelen
volgens
Maatregelen afhankelijk van de werkloosheidsduur /periode met leefloon Maatregel
Criterium
Jongeren (RSZ) + Activa Start Jongeren (RSZ)
Laaggeschoold
1d
156 d
6m
9m
312 d 12m
468 d
624 d
24 m
Middengeschoold <45 jaar
Activa RSZ
> 45 jaar <27j
Activa RVA
<45j >45j <25j >25j en wachtuitkering >25j en werkloosheidsuitkering
WEP/DSP (RSZ /RVA)
<45j
SINE (RSZ / RVA)
>45j <50j >50j
Invoegbedrijven
Leefloon/MI Deeltijds lerend Werkzoekend
Lokale diensteneconomie
Leefloon
Gesubsidieerde werkervaring (WEP+)
NWWZ Leefloon
DAC Gesco Gesco lokale besturen Kansengroep Individuele beroepsopleiding (IBO) Tewerkstellingspremie 50+ OCMW Art 60 & 61
Leefloon
Maatregelen die onafhankelijk zijn van de werkloosheidsduur Beschutte werkplaatsen Dienstencheques RSZ herstructurering RSZ Mentoren RSZ ouderen RVA ouderen Sociale werkplaatsen Stage- en startbonus Startbaanovereenkomst Vlaamse ondersteuningspremie (VOP) Bron: IDEA Consult op basis van RSZ, RVA, FOD WASO, Subsidieagentschap WSE, VDAB
46.
4.3
Afstemming tussen de maatregelen
In Tabel 26 geven we een overzicht van de Vlaamse en federale geselecteerde maatregelen waarbij we hun verschillende kenmerken met elkaar vergelijken. Tabel 26: Vergelijking van de kenmerken van de Vlaamse en federale maatregelen Vlaamse maatregelen
Federale maatregelen
11
23
799 miljoen euro
1,91 miljard euro10
Maatregelen Budget Directe jobcreatie
Tewerkstellingsstimuli
Middelenverdeling (federaal enkel RSZ)
12
Bereik (VTE /personen)
Kostprijs per VTE/persoon
Voorwaarden werkloosheidsduur
Voorwaarden leeftijd
Aantal
7
6
Budget
662,5 miljoen euro
276,7 miljoen euro
Aantal
4
17
Budget
136,5 miljoen euro
1,63 miljard euro11
Privésector
15,2%
58,8%
Social profit
53,6%
15,8%
Overheid
31,2%
25,4%
Onbekend
-
3
< 5.000
6
11
5.000 < 10.000
1
3
> 10.000
4
6
Onbekend
-
4
< 10.000
4
16
10.000 < 12.000
2
2
> 12.000
5
1
Geen voorwaarde
3
12
= 1 dag
6
5
1d – 6 maanden
-
3
6 - 12 maanden
1
3
12 – 24 maanden
1
-
Geen voorwaarde
10
15
Jonger dan 18
-
1
Jonger dan 25
-
3
Jonger dan 29
-
2
Ouder dan 50
1
-
Ouder dan 54
-
2
Bron: IDEA Consult op basis van administratieve gegevens
Daarbij valt op dat het federale budget dat overkomt aanzienlijk hoger is dan de huidige bestedingen in Vlaanderen aan tewerkstellingsmaatregelen. De federale maatregelen zijn ook meer toegespitst op tewerkstellingsstimuli dan directe jobcreatie. De middelenverdeling naar sector toont een sterke focus
10
Berekend op basis van de uitgaven voor 2011 van de geselecteerde 23 maatregelen.
11
Bestedingen van de jongerenbonus non-profit zijn niet opgenomen wegens niet bekend.
12
Op federaal niveau worden enkel de dertien RSZ-kortingen in rekening genomen, aangezien voor de andere maatregelen de middelenverdeling niet achterhaald kon worden. 47.
naar de socialprofitsector in Vlaanderen. Voor het federale niveau zijn enkel de RSZ kortingen opgenomen. Deze gaan voornamelijk naar de privésector. Het overzicht van het bereik toont dat de meeste maatregelen slechts een klein bereik hebben. In totaal voor alle maatregelen zijn er 17 maatregelen die minder dan 5.000 personen bereiken en slechts 10 die meer dan 10.000 personen bereiken. Vergeleken naar kost per persoon of VTE zijn er slechts 6 maatregelen die meer dan 12.000 euro kosten per persoon, waarvan 5 Vlaamse maatregelen zijn. Hier zien we vooral de link met de sterkere nadruk op directe jobcreatie in Vlaanderen. De meerderheid (16) van de federale maatregelen heeft een kost lager dan 10.000 euro per persoon. Het
beknopte
overzicht
van
de
verschillende
toelatingsvoorwaarden
volgens
leeftijd
en
werkloosheidsduur geeft aan dat er sterke variatie bestaat tussen de verschillende maatregelen. De exacte grenzen zijn echter niet op elkaar afgestemd.
48.
5/
Conclusies
Het budget voor werkgelegenheidsbeleid in Vlaanderen bedraagt momenteel 1,27 miljard EUR, dit is 8% van het totaal budget dat aan werkgelegenheidsbeleid besteed wordt van alle overheden samen in België (16 miljard EUR). Ongeveer 840 miljoen EUR hiervan wordt besteed aan directe jobcreatie of tewerkstellingsstimuli. Hieruit blijkt dat het zwaartepunt van het werkgelegenheidsbeleid momenteel op het federale niveau ligt. Dit zal trouwens ook nog het geval zijn na de uitvoering van de zesde staatshervorming en de overheveling van de corresponderende bedragen naar de regio’s: ondanks een wezenlijke verschuiving van budgetten zal 57% van de middelen voor werkgelegenheidsbeleid federaal blijven. Dit komt omdat in het bijzonder de RSZ-kortingen (structurele loonlastenvermindering) en vrijstellingen, goed voor een besteding van ongeveer 5 miljard EUR in Vlaanderen, federaal blijven. Het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid wordt gekenmerkt door volgende elementen:
Het zwaartepunt van het Vlaams arbeidsmarktbeleid ligt momenteel bij directe jobcreatie en de ondersteuning van de sociale economie. De grootste budgetten binnen het Vlaams werkgelegenheidsbeleid gaan naar directe jobcreatie (GESCO en DAC, een totaal van 295 miljoen
EUR)
invoegbedrijven,
en
sociale en
economie
arbeidzorg
(beschutte
voor
in
werkplaatsen,
totaal
320
sociale
miljoen
werkplaatsen, EUR).
Andere
werkgelegenheidsondersteunende maatregelen zoals IBO, WEP+, tewerkstellingspremie 50+ en landingsbanen zijn goed voor ongeveer 200 miljoen EUR;
In lijn met voorgaande vaststelling is het Vlaams arbeidsmarktbeleid momenteel sterk gericht op ondersteuning van tewerkstelling in de socialprofitsector en bij de overheid zelf. 85% van de budgetten gerelateerd aan de door ons bestuurde maatregelen komen terecht bij de overheid en de socialprofitsector, met als belangrijkste maatregelen de GESCO’s lokale besturen (210 miljoen EUR) en de beschutte werkplaatsen (237 miljoen EUR);
Het accent binnen het Vlaams arbeidsmarktbeleid ligt in sterke mate op het creëren van jobs voor kansengroepen, zoals langdurig niet-werkende werkzoekenden, laaggeschoolde NWWZ, leefloners en personen met een arbeidsmarkthandicap. Mede als gevolg van deze oriëntering blijft het bereik van de maatregelen binnen het Vlaams arbeidsmarktbeleid eerder beperkt. Met uitzondering van de GESCO’s lokale besturen (20.000 VTE), IBO (15.500 personen), beschutte werkplaatsen (13.000 VTE en de Vlaamse ondersteuningspremie in de socialprofitsector (10.400 personen) hebben alle maatregelen een bereik onder de 10.000 personen;
Als gevolg van de sterke oriëntering op directe jobcreatie en de ondersteuning van de sociale economie is de doorstroom van werknemers binnen deze systemen naar het reguliere arbeidscircuit relatief beperkt, met waarbij minder dan 10% van alle deelnemers doorstroomt naar werk. Bij andere maatregelen die meer op doorstroom zijn georiënteerd, liggen deze percentages substantieel hoger (20 tot 25% voor de invoegbedrijven en WEP+, 78% voor de tewerkstellingspremie 50+ en 90% bij IBO);
49.
Er zijn sterke verschillen in kostprijs/VTE van de maatregelen. De maatregelen gericht op directe jobcreatie hebben een kost/VTE tussen 10.000 en 30.000 EUR, terwijl deze gericht op doorstroom een kost/VTE hebben variërend tussen 2.700 en 6.600 EUR (met WEP+ bij de overheid als uitzondering). Ter vergelijking, de kost van werkloosheid bedraagt in België 33.000 EUR gemiddeld per niet-werkende werkzoekende, waarvan 11.000 directe kosten aan uitkeringen en interventies en 22.000 EUR aan gederfde belastingen en sociale bijdragen.
Het federaal werkgelegenheidsbeleid heeft duidelijke andere klemtonen, met focus op het deel dat geregionaliseerd wordt na 2014:
Op basis van een eerste inschatting kan als gevolg van de 6 de staatshervorming een overdracht van 3,9 miljard EUR middelen binnen het arbeidsmarktbeleid naar de gewesten verwacht worden. Voor Vlaanderen impliceert dit een overdracht van 2,1 miljard EUR, met als belangrijkste pakketten de dienstencheques (1 miljard EUR), korting ouderen (222 miljoen EUR), RSZ-korting
GESCO
(212
miljoen
EUR),
korting
laaggeschoolde
jongeren
en
arbeidsmarktbegeleiding OCMW (beide ongeveer 100 miljoen EUR);
Van de 23 maatregelen die geregionaliseerd worden en waarvan we het bereik kennen (RSZkortingen en te regionaliseren RVA-maatregelen) zijn er 13 – dit is dus meer dan de helft- met een bereik kleiner dan 5.000 personen. We kunnen dus spreken van een versnipperd areaal aan arbeidsmarktmaatregelen die van het federale niveau overgedragen zullen worden naar de gewesten;
Specifiek voor de RSZ-kortingen (budget van 441 miljoen EUR, 653 miljoen inclusief GESCO) die geregionaliseerd worden, hebben we kunnen vaststellen dat 87% daarvan terecht komen als job-ondersteuning in de privé-sector, en dus veel beperkter naar de overheid en de socialprofitsector. Ook wanneer de GESCO kortingen in rekening worden genomen gaat het nog steeds om 56%. Dit is sterk verschillend ten aanzien van het huidig plaatje voor het Vlaams arbeidsmarktbeleid waar het accent ligt op directe jobcreatie en sociale economie bij de overheid en in de socialprofitsector;
Gezien de aard van de federale maatregelen die geregionaliseerd worden (RSZ-kortingen, RVAtoeslagen en activeringsuitkeringen) ligt de kostprijs/persoon of VTE lager dan in Vlaanderen, en blijft doorgaans onder de 5.000 EUR/persoon of VTE. Uitzonderingen zijn de RSZ-korting voor GESCO’s, de dienstencheques en de RSZ-korting voor bagger en sleepdiensten die allen boven de 10.000 EUR liggen.
De te regionaliseren federale maatregelen blijken niet enkel veel in aantal, maar ook complex in uitwerking. Zo zijn er per maatregel sterk verschillende voorwaarden van werkloosheidsduur en/of leeftijd om te kunnen genieten van de maatregel. Als we dan nog eens de combinatie maken met de Vlaamse maatregelen dan wordt de situatie nog complexer.
Met de overdracht van de bevoegdheden en de budgetten als gevolg van de 6 de staatshervorming op vlak van arbeidsmarktbeleid staat Vlaanderen voor een immense uitdaging, maar krijgt het ook een unieke kans om zijn arbeidsmarktbeleid efficiënter en effectiever te maken. Grote uitdagingen zijn onder andere:
50.
Het coherent aligneren van de nieuwe bevoegdheden op de arbeidsmarktuitdagingen van Vlaanderen: Vlaanderen heeft een eigen arbeidsmarktsituatie waarop zij haar instrumenten moet afstemmen. De helft van de werkzoekende bevolking in Vlaanderen is laaggeschoold en 40% is al langer dan een jaar werkloos. De leeftijdsgroep van 25 jaar of jonger neemt een kwart van de werkzoekende populatie voor zich, terwijl de oudere werkzoekenden (50+) minder dan een kwart uitmaken. De werkzaamheidgraad bij ouderen ligt echter nog steeds laag (ongeveer 38% bij 55-plussers). Bijna een kwart is zelf al meer dan 2 jaar op zoek naar werk en dus langdurig werkloos. Een kwart van de werkzoekende populatie is eveneens van allochtone afkomst. In totaal behoren 68% van de werkzoekenden tot een kansengroep (VDAB, juli 2013). Het geheel van instrumenten zal deze verschillende doelgroepen moeten bereiken. Met de nieuwe bijkomende maatregelen bestrijkt Vlaanderen alle doelgroepen. Momenteel ligt de nadruk budgettair sterk op de oudere werkzoekenden, terwijl jongere werkzoekenden in aantal toenemen. Gezien de lage werkzaamheidgraad zal activering van ouderen echter wel een belangrijk element blijven vormen, wat eventueel kan opgevangen worden in een maatregel als de werkhervattingstoeslag. Allochtonen zijn een belangrijke kansengroep, maar in de federale maatregelen niet rechtstreeks opgenomen als doelgroep. Bij elke maatregel die wordt overgedragen moet de afweging worden gemaakt of zij het juiste bereik heeft binnen de Vlaamse context of daarentegen volledig overbodig is. De doelstelling hierbij moet zijn de verschillende doelgroepen te bereiken met een budgettaire inspanning in verhouding tot de discrepantie op de arbeidsmarkt. De vraag stelt zich echter of dit moet gebeuren met een pletora van verschillende specifieke maatregelen of dat met meer generieke maatregelen zowel de efficiëntie als de effectiviteit kan worden verhoogd en tegelijk de coherentie kan worden versterkt.
Een
beperkter
instrumentarium
met
meer
impact:
De
overdracht
van
tewerkstellingsmaatregelen vergroot het arsenaal van de Vlaamse overheid aanzienlijk, maar bij behoud van de maatregelen in hun huidige aantal en vorm zal de overdracht niet leiden tot een efficiënter en effectiever arbeidsmarktbeleid. Deze verschillende maatregelen worden ook nog eens beheerd door een veelheid aan actoren, zowel op Vlaams als federaal niveau. Indien de maatregelen bij de RSZ en RVA behouden worden, zal het beheer ervan ook gedeeltelijk via deze instanties moeten blijven lopen, gezien deze instanties als enige bevoegd blijven voor enerzijds de sociale bijdragen en anderzijds de werkloosheidsuitkeringen. De principes achter het nieuwe instrumentarium zouden moeten zijn:
Een beperking van het aantal beheersautoriteiten
het vereenvoudigen van maatregelen voor dezelfde doelgroep en waar mogelijk voor meerdere doelgroepen
Een instrumentarium met meer impact op verhoging van de werkzaamheidgraad.
51.
Heroverwegen van de beoogde doelgroepen binnen het nieuwe arbeidsmarktbeleid: Momenteel bestrijken de maatregelen vele verschillende doelgroepen in mindere of meerdere mate. Het resultaat is een set van maatregelen met vaak een beperkt tot matig bereik voor een specifieke doelgroep. Toch is het moeilijk telkens de juiste doelgroep te bereiken. De voorwaarden steeds verder verstrengen brengt dan weer onnodige complexiteit met zich mee. Daarom moet de afweging gemaakt worden wat het beste criterium is om de werkzaamheid van bepaalde groepen te verhogen, zonder te veel dead weight loss te creëren: werkloosheidsduur, leeftijd, scholing, afkomst, loon, … Het gebruikte instrumentarium heeft natuurlijk ook een effect op de sectoren waarbinnen de maatregelen kunnen worden geïmplementeerd. Directe jobcreatie komt nu vooral toe aan de overheid en de socialprofitsector. Het lijkt aangewezen verder te gaan met het uitbouwen van tewerkstellingsstimuli die sectorgrenzen tussen privé, social profit en overheid overstijgen en zo de impact te maximaliseren. Daarbij is het perfect denkbaar dat sommige sectoren sterker zullen inzetten op bepaalde maatregelen, maar de beperking van de toepasbaarheid van sommige werkgelegenheidsmaatregelen staat meer ten dienste van sectorondersteuning dan van het stimuleren van tewerkstelling, wat toch de eerste doelstelling zou moeten zijn. Het beste voorbeeld hiervan zijn de GESCO lokale besturen die met een zeer beperkt toepassingsgebied een groot budget opnemen (210 miljoen EUR).
Doorstroom of mensen perspectief geven op een duurzame job: Vlaanderen krijgt met de nieuwe instrumenten vooral een groep tewerkstellingsstimuli terwijl het zelf sterk inzet momenteel op directe jobcreatie. De nieuwe combinatiemogelijkheden vragen om het herdenken van het beleid in de mate waarin het nodig is om te werken via directe jobcreatie dan wel tewerkstellingsstimuli die de instroom en doorstroom van werkzoekenden uit de verschillende doelgroepen moeten bevorderen. Daarbij zou het principe van ondersteuning van doorstroom vervat
in
het
maatwerkdecreet
richting
kunnen
geven
aan
de
Vlaamse
tewerkstellingsmaatregelen waarbij ondersteuning en doorstroom de eerste doelstelling is en ondersteuning voor directe jobcreatie pas op de tweede plaats komen. Momenteel zijn de programma’s tegen structurele werkloosheid (GESCO, GESCO lokale besturen, DAC) gericht op directe jobcreatie, terwijl ze gezien hun doelgroep en kostprijs effectiever zou worden kunnen ingezet bij doorstroom naar de arbeidsmarkt. De herinrichting van het Vlaams arbeidsmarkt beleid geeft de mogelijkheid tot een algemene heroriëntering naar tewerkstellingstimuli gericht op eenduidige en eenvoudige doelgroepen.
Stroomlijnen
van
voorwaarden
zoals
werkloosheidsduur
en
leeftijd
in
de
maatregelen: Momenteel zijn de toelatingsvoorwaarden voor de verschillende Vlaamse en federale maatregelen ondoorzichtig en onvoldoende op elkaar afgestemd. Zo zien we dat voor het criterium leeftijd op federaal niveau verschillende premies (Activa, SINE en WEP/DSP) worden verhoogd vanaf 45 jaar. Vlaanderen legt de grens voor een premie voor ouderen op 50 jaar en de RSZ-korting start vanaf 55. Idealiter wordt een leeftijdschaal uitgewerkt voor die maatregelen waarbij leeftijd als relevant criterium kan gelden en wordt uniform bepaald vanaf welke leeftijd ondersteuning vereist kan zijn. Hetzelfde geldt voor de werkloosheidsduur, waarbij federale RSZ en RVA maatregelen de werkloosheidsduur in een uitgebreide set van aantal dagen uitdrukken en de Vlaamse overheid meer rigide limieten in aantal maanden gebruikt. Ook hier wordt best een uniforme schaal uitgewerkt. 52.
Cruciaal in deze oefening is het vermijden van de zogenaamde ‘wage-traps’, waarbij enkele maanden of zelfs dagen van verschil in leeftijd of werkloosheidsduur voor de werkgever het verschil kunnen maken tussen een zeer goedkope of een veel duurdere werknemer. Daarom worden de voorwaarden best op een glijdende schaal vastgelegd met een opbouw of afbouw van ondersteuning die overeenkomt met de verminderde afstand tot de arbeidsmarkt en die vermijdt dat er ongewenste substitutie effecten optreden tussen werknemers.
Correcte afstemming met de federale tewerkstellingsstimuli: De federale overheid houdt met de structurele bijdrageverminderingen een belangrijk instrument met een zeer groot budget in eigen handen (5 miljard EUR) om de loonkost te verlagen. Deze verminderingen zijn een cruciale schakel in het afstemmen van de Vlaamse maatregelen op elkaar, aangezien ze ook afgestemd moeten worden op de federale bijdrageverminderingen. Bij deze federale verminderingen geldt immers het principe van federale loyauteit, waarbij het totaal van verminderingen nooit hoger kan zijn dan de sociale zekerheidsbijdrage en waarbij de structurele vermindering telkens als eerste in rekening wordt gebracht. Het toepassingsgebied en de hoogte van (eventuele) Vlaamse bijdrageverminderingen moet dus hierop worden afgestemd. Dit geldt zeker
voor
welbepaalde
doelgroepen,
die
reeds
genieten
van
hogere
specifieke
bijdragenverminderingen.
De opvolging van de nieuwe set van maatregelen: Vlaanderen heeft ondertussen een sterke traditie opgebouwd in het opvolgen van de verschillende indicatoren en resultaten van de verschillende tewerkstellingsmaatregelen onder haar bevoegdheid. Toch zijn er nog enkele lacunes zoals bij GESCO lokale besturen, waar cijfers slechts ten dele voorhanden zijn. Over de federale maatregelen zijn vaak nog minder cijfers publiek beschikbaar. De RSZ en RVA maatregelen zijn meestal voor het federale niveau het beste gedocumenteerd, maar er zijn weinig systematische indicatoren van resultaat en doelmatigheid voorhanden. Evaluaties en studies hebben nog een sterk ad hoc karakter. Onafhankelijk of de maatregelen in huidige vorm worden behouden of worden aangepast, zou de opvolging van de directe output en de resultaten van de maatregelen consequenter moeten worden gedocumenteerd en opgevolgd. Op die manier kunnen de maatregelen worden bijgestuurd, efficiënter worden ingezet en beter op elkaar worden afgestemd.
53.
BIJLAGEN
54.
1/ Bibliografie Bollens J. en Coomans S. (2013. Overdracht Doelgroepgerichte loonkostensusbsidie. Beleidsaanbevelingen, Steunpunt Werk en Sociale economie, maart 2013. Federaal regeerakkoord, 1 december 2011. Heylen, V. en Bollens, J. (2010). Impact van actieve maatregelen op de duurzame integratie op de arbeidsmarkt, FOD WASO, januari 2010. IDEA Consult (2012). Why invest in employment? The cost of unemployment. European Federation for services to individuals, 2012. Mathot (2013). Actief arbeidsmarktbeleid voor en na de staatshervorming, Documentatieblad, 73e jaargang, nr. 2, 2e kwartaal, 2013 RVA (2013), Activering en opleiding van werklozen. Elementen van evaluatie van een aantal RVAmaatregelen. Vlaamse Regering, Toelichtingen bij middelenbegroting en de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar, Beleidsdomein J: Werk en sociale economie, 2010, 2011, 2012, 2013. Union Wallone des entreprises (2013), L’emploi privé en Wallonie : Comment stimuler sa croissance ? études sur la situation de l’entrepise, Augustus 2013.
55.
2/ Inventaris van de Vlaamse maatregelen Maatregel
Beschutte werkplaatsen
Gesco lokale besturen
Vlaamse ondersteuningspremie (VOP)
Gesco’s (niet lokale besturen)
Sociale werkplaatsen
Omschrijving
Een werkkader aangepast aan de noden van personen met een arbeidshandicap die niet in staat zijn om in het normaal economisch circuit (NEC) te werken. Het ondersteunend werken en de werkplaats op maat laat deze personen toe een beroepsactiviteit uit te oefenen in overeenstemming met hun capaciteiten.
Met het stelsel van de contingent-GESCO’s worden jobs voor langdurig werkzoekenden gecreëerd bij lokale en provinciale overheden.
Werkgevers, die personen met een handicap aanwerven, komen in aanmerking voor een Vlaamse ondersteuningspremie. Deze premie heeft tot doel de integratie van personen met een handicap in het gewone arbeidscircuit te bevorderen
Via GESCO (gesubsidieerde contractuelen)-projecten wil de Vlaamse Overheid arbeidsplaatsen in de nietcommerciële sector creëren voor langdurig en vaak laaggeschoolde werkzoekenden.
Sociale Werkplaatsen zijn erkende initiatieven die een bedrijfsactiviteit ontwikkelen met werkgelegenheid voor zeer moeilijk bemiddelbare werkzoekenden in een beschermde werkomgeving.
Looptijd
Onbepaald
Onbepaald
20 kwartalen (5jaar) - verlengbaar met 20 kwartalen
Onbepaald
Onbepaald
Personen met een handicap die ingeschreven zijn bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een handicap
(1) UVW voor 6 maanden; (2) NWWZ sinds 6 maanden; (3) NWWZ in knelpuntberoep of kansengroep; (4) recht op OCMW steun; (5) tewerkgestelden in een tewerkstellingsprogramma (DAC, gesco, doelgroepwerknemer sociale werkplaats, wepplus); (6) herintreders; (7) UVW aangeworven als opleider; (8) UVW / NWWZ /OCMW trekker met max diploma hoger secundair onderwijs en ofwel een attest of ervaringsbewijs hebben als begeleider in een initiatief buitenschoolse opvang.
Personen die recht hebben op een loonkostensubsidie vanuit het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH);
(1) UVW voor 6 maanden; (2) NWWZ sinds 6 maanden; (3) NWWZ in knelpuntberoep of kansengroep; (4) recht op OCMW steun; (5) tewerkgestelden in een tewerkstellingsprogramma (DAC, gesco, doelgroepwerknemer sociale werkplaats, wepplus); (6) herintreders; (7) UVW aangeworven als opleider; (8) UVW / NWWZ /OCMW trekker met max diploma hoger secundair onderwijs en ofwel een attest of ervaringsbewijs hebben als begeleider in een initiatief buitenschoolse opvang.
(1) De werknemers met fysieke of psychische of sociale beperkingen en moeilijkheden hebben; op de dag vóór indienstneming ingeschreven zijn bij de VDAB als niet-werkende werkzoekende; een begeleidingstraject van de VDAB volgen; op de dag vóór indienstneming ononderbroken gedurende een periode van minstens 5 jaar inactief zijn; geen hoger diploma, getuigschrift of brevet hebben behaald dan een diploma van lager secundair onderwijs, buitengewoon hoger secundair onderwijs of hoger secundair beroepsonderwijs; (2) op de dag vóór de indienstneming doelgroepwerknemer in een sociale werkplaats.
Werkgevers
Specifiek hiertoe opgerichte vzw's
gemeenten; verenigingen van gemeenten zonder economische finaliteit; OCMW's en verenigingen; intercommunales; provincies; autonome gemeente- of privinciebedrijven; VZW's van het plaatselijk bestuur; meergemeentezones.
Natuurlijke personen of privaatrechterlijke rechtspersonen; Provincies, gemeenten, OCMW’s en hun verzelfstandigde agentschappen of intergemeentelijke verenigingen; onderwijsinstellingen
diensten van de Vlaamse regering; Vlaamse Openbare instellingen; onderwijs-instellingen; instellingen van openbaar nut en VZW's met een sociaal, humanitair of cultureel doel EN instellingen van openbaar nut en VZW van de overheid; ziekenhuizen; openbare kredietinstellingen; plaatselijke maatschappijen voor sociale woningen; polders en wateringen; kerkfabrieken.
Specifiek hiertoe opgerichte vzw's
Sector
Social profit
Overheid
Privé, social profit, overheid, onderwijs
social profit, overheid, onderwijs
Social profit
Financiële tussenkomst 2011
237.066.754
210.527.171
66.882.000
66.071.741
60.579.851
Begunstigden
76 BW
697 organisaties
7.652 bedrijven
716 organisaties
96 SW
Bereik doelgroep VTE
13.272
20.063
-
3.946
3.807
Omkadering VTE
1.977
/
/
740
Bereik personen stock
13.690
21.769
8.416
5.841
4.334
Bereik in de loop vh jaar
15.609
-
10.406
6.875
5.000
Beoogde doelgroep
Omkadering personen Uitstroom naar werk Cum. uitstroom naar werk
/
2.973
1.524
4,4%
63,8%
63,8%
30,3%
0,4%
9,3%
9,3%
4,0%
Maatregel
Omschrijving
Looptijd
Beoogde doelgroep
Werkgevers
Individuele beroepsopleiding (VDAB)
Gesubsidieerde werkervaring (WEP+) Het stelsel van werkervaring wil voor langdurig werkzoekenden een brug slaan tussen een periode van werkloosheid en de stap naar het reguliere bedrijfsleven door opleiding en begeleiding op de werkvloer aan te bieden en versterking van de generieke competenties van de werkzoekende met het oog op uitstroom. De maatregel is bij voorrang gericht naar laaggeschoolde werkzoekenden. max 18 maanden (1) Langdurige werkzoekenden; (2) de deeltijds lerenden met draaglast; (3) personen met een psychologische, psychiatrische, medische, mentale of sociale beperking; (4) andere dan hierboven vermelde leefloongerechtigden en gerechtigden op financiële maatschappelijke hulp Gemeenten, autonome gemeentebedrijven, gemeentelijke EVA, OCMW, Provincies, autonome provinciebedrijven, provinciale EVA, Dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen, Vlaamse gewest en de Vlaamse gemeenschap, onderwijsinstellingen, Instellingen van openbaar nut en VZW, sociale huisvestingsmaatschappijen, polders en wateringen, kerkfabrieken
Tewerkstellings-premie 50+
Werkgevers kunnen werkzoekenden in hun bedrijf opleiden tegen financieel gunstige voorwaarden. Tijdens de opleiding wordt de cursist begeleid door de onderneming en door de VDAB.
De werkgever werft een 50plusser aan met een contract van onbepaalde duur en krijgt hiervoor een tegemoetkoming.
6 maanden
4 kwartalen (12 maanden)
NWWZ en deeltijdse werknemers indien de tewerkstelling maximum halftijds is.
NWWZ (1 dag vooraf) van 50 jaar of ouder zijn.
Privé-bedrijven; VZW's; Openbare diensten (uitgezonderd de rechterlijke of wetgevende macht)
Landingsbanen
DAC
Instrument om 50+ers, werkzaam in de social profit met een wens tot gedeeltelijke loopbaanonderbreking tegemoet te komen.
Het Derde Arbeidscircuit (DAC) is ontstaan in het begin van de jaren ’80 en heeft de directe jobcreatie voor werklozen tot doel. Het systeem wordt langzaamaan uitgedoofd.
Werknemers met een contract hebben van onbepaalde duur (min 75%), ofwel 20 jaar voltijds of deeltijds hebben gewerkt in de social profitsector of gelijkgestelde sectoren, ofwel een loopbaan van 25 jaar hebben, waarvan minstens 10 jaar voltijds in de social profitsector of gelijkgestelde sectoren, óf een equivalent van 10 jaar voltijds.
Onbepaald (1) 6 maanden UVW of NWWZ; (2) leefloner/ begunstigde van de sociale bijstand; (3) 1 dag uitkeringsgerechtigd volledig werkloos of niet-werkende werkzoekende indien kansengroep of indien knelpuntberoep
privé-ondernemingen in het Vlaams Gewest;
De private organisaties (in het Vlaamse Gewest en Vlaamse organisaties in Brussel) die vallen onder het toepassingsgebied van het Vlaams Intersectoraal Akkoord van de social profit sector 2005-2011
feitelijke verenigingen; kerkfabrieken instellingen van openbaar nut, VZW's met een sociale, humanitaire of culturele doelstelling, polders en wateringen
Sector
Social profit, Overheid
Privé, social profit, overheid
Privé
Social profit
social profit
Financiële tussenkomst 2011
51.850.000
42.621.000
22.833.000
19.849.130
18.872.183
Begunstigden
340 promotoren
6496 bedrijven
2.626 bedrijven
758 organisaties
214 organisaties
Bereik doelgroep VTE
2.032
-
-
-
645
/
/
/
/
2.376
3.975
4.154
-
828
5.462
15.494
7.027
6.733
949
/
/
/
/
/
43,6%
92%
78,0%
24,7%
90%
-
Omkadering VTE Bereik personen stock Bereik in de loop vh jaar Omkadering personen Uitstroom naar werk Cum. uitstroom naar werk
/
63,8% /
9,3%
Maatregel
Lokale diensteneconomie
Invoegbedrijven
Arbeidszorg
Omschrijving
Lokale Diensteneconomie beoogt een koppeling van lokale noden aan de lokale werkgelegenheid voor mensen die moeilijk hun weg vinden naar de arbeidsmarkt met individuele en collectieve dienstverlening. Via deze dienstverlening wordt er duurzame tewerkstelling gecreëerd voor personen uit kansengroepen.
Invoegbedrijven zijn ondernemingen die bereid zijn personen uit kansengroepen een duurzame baan met aandacht voor opleiding en begeleiding te garanderen, in een arbeidsomgeving die maatschappelijk verantwoord ondernemen centraal stelt.
Erkende sociale werkplaatsen kunnen aanspraak maken op subsidies voor de omkadering van arbeidszorgmedewerkers
Looptijd
Onbepaald
2 jaar
Onbepaald
Beoogde doelgroep
(1) NWWZ, heeft ten hoogste een diploma van hoger secundair onderwijs en is 12 maanden ingeschreven bij de VDAB als werkzoekende (2) UVW, heeft ten hoogste een diploma van hoger secundair onderwijs en heeft in de loop van de maand van de indiensttreding en de 18 maanden die daaraan voorafgaan, ten minste 312 dagen werkloosheids- of wachtuitkeringen ontvangen (3) persoon is minstens 6 maanden gerechtigd op het leefloon maatschappelijke hulp en is minstens 1 dag ingeschreven bij de VDAB als werkzoekende.
(1) Moeilijk te plaatsen persoon met hoogstens een diploma hoger secundair onderwijs en is is jonger dan 50 jaar en minstens twaalf maanden inactief, of50 jaar of ouder en minstens zes maanden inactief, of zes maanden gerechtigd op leefloon of op financiële maatschappelijke hulp; (2) Inactieve arbeidsgehandicapte; (3) Deeltijds werkzoekende leerling van het deeltijds BSO
Omkaderingspersoneel van arbeidszorgmedewerkers in sociale en beschutte werkplaatsen
Werkgevers
VZW's, gemeenten; autonome gemeentebedrijven; gemeentelijke EVA; dienstverlenende of opdrachthoudende verenigingen; OCMW; provincies; autonome provinciebedrijven; provinciale EVA.
Alle handelsvennootschappen (met uitzondering van de steenkoolsector, de scheepsbouwsector, de vervoersector en dienstencheque-bedrijven)
Erkende sociale werkplaatsen, beschutte werkplaatsen en samenwerkingsverbanden
Sector
Social profit, overheid
Privé
Social profit
Financiële tussenkomst 2011
17.592.996
4.113.800
1.676.568
Begunstigden
312 organisaties
316 bedrijven
29 SW en BW
Bereik doelgroep VTE
1.669
970
Omkadering VTE
455
Bereik personen stock
2.010
1.449
1.501
Bereik in de loop vh jaar
2.503
2.233
1.677
Omkadering personen
-
Uitstroom naar werk
48,8%
60%
-
Cum. uitstroom naar werk
9,6%
20,8%
-
/
/
70
-
3/ Inventaris van de te regionaliseren federale maatregelen Maatregel
Omschrijving
Looptijd
Beoogde doelgroep
Werkgevers
Sector Financiële tussenkomst 2011 Bereik doelgroep VTE Bereik personen stock Bereik in de loop vh jaar
RSZ korting Specifieke sectoren onthaalouders
RSZ korting - Specifieke sectoren kunstenaars
RSZ korting Specifieke sectoren huispersoneel Een vermindering van werkgeversbijdragen in voor de aanwerving van een eerste werknemer in de hoedanigheid van huispersoneel.
RSZ korting - Specifieke sectoren Bagger- en sleepdienst
RSZ- Korting (laaggeschoolde) jongeren
RSZ- Korting ouderen
RSZ korting - Herstructurering
Een vermindering van werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid, aan werkgevers die onthaalouders tewerkstellen.
Een vermindering van werkgeversbijdragen verschuldigd voor de tewerkstelling van kunstenaars.
Een systeem van vermindering van de werkgeversbijdragen voor de werkgevers die baggeractiviteiten in volle zee uitoefenen en voor de sleepvaartsector.
Een doelgroepvermindering voor hun werknemers jonger dan 19 of jonger dan 29 (26 sinds 2013) om de indienstneming van jonge en laaggeschoolde werknemers te stimuleren
Een doelgroepvermindering voor werknemers van 54 jaar of ouder om de indienstneming en het aan het werk houden van oudere werknemers te stimuleren
De tewerkstellingscel bezorgt aan de RVA de gegevens van de werknemers die in het kader van een herstructurering ontslagen werden en die bij de tewerkstellingscel ingeschreven zijn. Nieuwe werkgevers die een werknemer in het bezit van een verminderingskaart ‘herstructurering’ aanwerven, krijgen een doelgroepvermindering van de patronale bijdragen voor de sociale zekerheid.
Per kwartaal Natuurlijke personen die instaan voor de opvang van kinderen in een woning voor de opvang in gezinsverband en die aangesloten zijn bij een dienst waarmee ze niet verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst.
Per kwartaal Kunstenaars met een arbeidsovereenkomst of die tegen betaling van een loon artistieke prestaties leveren en/of in opdracht artistieke werken produceren Voor statutaire kunstenaars tewerkgesteld in de openbare sector, is de vermindering dus niet van toepassing.
Per kwartaal Sedert 6 maanden: UVW, leefloners, recht op sociale bijstand.
Per kwartaal Enkel de zeelieden van baggerschepen met eigen voortstuwing die ingericht zijn voor het vervoer van een lading over zee, waarvoor een zeebrief wordt voorgelegd, geregistreerd in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die minstens 50 % van de bedrijfstijd vervoerswerkzaamheden op zee verrichten, komen voor deze vermindering in aanmerking.
Alle werkgevers, zowel van de privésector als van de openbare sector komen in aanmerking voor de vermindering.
Natuurlijke personen die een eerste werknemer in de hoedanigheid van huispersoneel in dienst nemen.
Privé (sector)
Privé, social profit, overheid
Privé (sector)
Bagger- en Sleepvaart: De werkgever moet zijn toegetreden tot de CAO van 3 maart 2000. De verminderingen gelden voor werknemers tewerkgesteld aan boord van in een lidstaat van de Europese Unie geregistreerde schepen waarvoor een zeebrief kan worden voorgelegd. Privé (sector)
Per kwartaal De werknemers (niet uit de sectoren "sociale maribel" noch uit de beschutte of sociale werkplaatsen) van minstens 54 jaar oud zijn op de laatste dag van het kwartaal. Enkel de werknemers van wie het kwartaalloon lager is dan 13.401,07 €, geven werkgevers het recht op de bijdragevermindering. Werkgevers die personeel tewerkstellen dat onderworpen is aan alle takken van de sociale zekerheid. De meeste overheidswerkgevers zijn dus uitgesloten. Privé, social profit (overheid)
3 tot 8 kwartalen Werknemers die in het kader van een herstructurering ontslagen werden en die bij de tewerkstellingscel ingeschreven zijn
Het zijn de erkende opvangdiensten waarbij de onthaalouders aangesloten zijn.
Per kwartaal "zeer jonge werknemers" die tewerkgesteld worden vóór 1 januari van het jaar waarin ze 19 jaar worden en die nog niet aan alle takken van de sociale zekerheid onderworpen zijn; erg laag geschoolde startbaners van ruwweg 19 tot 26 jaar;laaggeschoolde startbaners van ruwweg 19 tot 26jaar;“middengeschoolde startbaners” van ruwweg 19 tot 26 jaar; Elke werkgever (private profitsector, private nonprofitsector, overheid) kan een doelgroepvermindering "jonge werknemers" krijgen
10.700.000,0
5.800.000,0
140.000,0
4.300.000,0
98.100.000,0
222.300.000,0
9.800.000,0
3.329
1.246
30
370
87.257
181.063
4.181
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Privé, social profit, overheid
Werkgevers die vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968, betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, en die overgaan tot aankondiging van een collectief ontslag. Privé, social profit
RSZ korting - langdurig
RSZ - Mentoren
RVA - Jonge werklozen - ACTIVA start
De maatregel "Sociale Inschakelingseconomie", afgekort SINE, bevordert, dankzij het actieve gebruik van de werkloosheidsuitkeringen, de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen in de sociale inschakelingseconomie. De werkgevers die SINE-werknemers aanwerven kunnen van een RSZbijdragevermindering en een loonkosttoelage genieten.
De “doelgroepvermindering voor mentors” is een lastenverlaging voor werkgevers die opleidingen op de werkvloer organiseren voor jongeren of hun leerkrachten en die daarvoor een of meer werknemers als begeleider/opleider inzetten.
Voor de erg laag geschoolde jongeren, de laaggeschoolde jongeren van buitenlandse afkomst en de laaggeschoolde jongeren met een handicap werd vanaf 1 april 2006 een activeringsmaatregel ingevoerd, waarbij een deel van het nettoloon door de RVA ten laste genomen wordt in de vorm van een werkuitkering.
-
Deze maatregel biedt langdurig werklozen de mogelijkheid om beroepservaring op te doen bij openbare diensten, VZW's of niet commerciële verenigingen. Op die manier kunnen ze hun positie op de arbeidsmarkt verbeteren en eventueel doorstromen naar een reguliere arbeidsovereenkomst. Dit kan met een geactiveerde werkloosheidsuitkering (integratieuitkering genaamd). De werkgever kan deze in mindering brengen van het te betalen nettoloon. De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) betaalt deze uitkering aan de werknemer.
4- 13 kwartalen
min 11 kwartalen - onbepaalde duur.
Max 1 jaar
max 6 maanden
-
max 36 maanden
NWWZ bij indienstnemin; NWWZ in gedurende een bepaalde periode voorafgaand aan de indienstneming
UVW van <25 zonder diploma en 9 maanden wachtuitkering, UVW met min 12 maanden wachtuitkering, UVW met min 24 maanden werkloosheidsuitkeringen
UVW, leefloner of een begunstigde van financiële maatschappelijke hulp. De werknemer mag niet in het bezit zijn van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. Daarenboven moet de werknemer een zekere periode uitkeringsgerechtigd werkloos zijn geweest of begunstigde van het leefloon of financiële maatschappelijke hulp.
jongeren die de werkgever moet aangeven in Dimona (<26 en IBO; <30 en instapstage) personen die de werkgever niet moet aangeven (noch Dimona, noch DmfA) (stagairs uit TSO, BSO, Volwassenenonderwijs,...)
erg laag geschoolde jongeren, laaggeschoolde jongeren van buitenlandse afkomst, laaggeschoolde jongeren met een handicap;
-
Uitkeringsgerechtigde werklozen; in een gemeente met verhoogde wekloosheid; PWA aanstelling
Werkgevers
Alle werkgevers van de privésector en contractuelen van autonome overheidsbedrijven, openbare kredietinstellingen, openbare maatschappijen voor personenvervoer, openbare uitzendbureaus; provincies, gemeenten, OCMW's; onderhouds-, administratief en ondersteunend personeel van de onderwijsinstellingen.
De gemeenten; verenigingen en de agglomeraties en federaties van gemeenten; aan de gemeenten ondergeschikte instellingen; instellingen van openbaar nut die van deze gemeenten, verenigingen, agglomeraties en federaties van gemeenten afhangen; O.C.M.W.s; intercommunale openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de verenigingen van centra voor maatschappelijk welzijn; provincies , de verenigingen van provincies en de aan de provincies ondergeschikte instellingen; Federale Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de instellingen van openbaar nut die van de voornoemden afhangen; verenigingen zonder winstoogmerk en de andere niet-commerciële verenigingen.
de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen;de inschakelingsbedrijven; de sociale verhuurkantoren ; de agentschappen voor sociale huisvesting; de sociale verhuurkantoren; de openbare vastgoedmaatschappijen; de sociale huisvestingsmaatschappijen; openbare huisvestingsmaatschappijen; vennootschappen met een sociaal oogmerk; diensten van OCMW's die sociale inschakelingseconomieinitiatieven organiseren; PWA's; nabijheid en buurtdiensten; lokale diensteneconomie;
Heel algemeen komen alle soorten werkgevers in aanmerking (private commerciële of industriële sector, non-profitsector, overheid).
Alle mogelijke werkgevers
Alle mogelijke werkgevers
werkgevers van de openbare sector bent; VZW of niet-commerciële vereniging bent; die een doorstromingsprogramma oprichten.
Sector
Privé, social profit, overheid
Social profit, overheid
Social profit (overheid)
Privé, social profit, overheid
Privé, social profit, overheid
-
Social profi, overheid
70.800.000,00
3.700.000,00
14.700.000,00
111.980,00
556.000,0
29.276.000, 0
6.579.000,0
18.696
894
3.864
66
-
-
-
-
-
-
-
132
13.320
1.478
-
-
-
-
-
-
33.328
RSZ -WEP / DSP
RSZ - SINE
Omschrijving
Het Activaplan is een tewerkstellingsmaatregel die voorziet in een vermindering van de patronale basisbijdragen voor de sociale zekerheid bij aanwerving van een werkzoekende.
Doorstromingsprogramma's zijn specifieke tewerkstellingprogramma's, bedoeld voor langdurig werklozen, opgericht door werkgevers uit de publieke sector in ruime zin, met de bedoeling deze langdurig werklozen de nodige werkervaring te laten opdoen ten einde hun positie op de arbeidsmarkt te verbeteren en hen gemakkelijker te laten doorstromen naar het regulier arbeidscircuit.
Looptijd
4 tot 20 kwartalen
Maatregel
Beoogde doelgroep
Financiële tussenkomst 2011 Bereik doelgroep VTE Bereik personen stock Bereik in de loop vh jaar
werkzoekend - ACTIVA
RVA Oude werklozen
RVA - langdurig werklozen Doorstroomprogramma’s (DSP)
RVA - Langdurig werklozen excl DSP, oude werklozen - ACTIVA
Maatregel
RVA - Langdurig werklozen excl DSP SINE
Werkhervattingstoeslag
RVA Kinderopvangtoeslag
RVA mobiliteitsto eslag
RVA Activeringsmaatregelen gericht studies
RVA - beroepsopleiding
Wie het werk hervat in loondienst dat zich verder bevind dan een bepaalde afstand tot de woonplaats en reeds langdurig werkloos is heeft recht op een mobiliteitstoesla g.
Deze maatregel ondersteunt uitkerigingsgerechtigde werklozen bij het volgen van een studie door hen vrij te stellen van de verplichting om werk aan te nemen met behoud van hun uitkering.
Deze maatregel ondersteunt uitkerigingsgerechtigde werklozen bij het volgen van een beroepsopleiding. Dat is een opleiding, voorzien in een overeenkomst afgesloten tussen de werkloze en de bevoegde dienst voor beroepsopleiding (VDAB, FOREM, IBFFP of ADG).
Omschrijving
Het Activaplan is een tewerkstellingsmaatregel die voorziet in een vermindering van de patronale basisbijdragen voor de sociale zekerheid bij aanwerving van een werkzoekende. Deze vermindering wordt gekoppeld aan een activering van de werkloosheidsuitkering of maatschappelijke integratie bij de aanwerving van een werkzoekende die volledig uitkeringsgerechtigd werkloos is of die het leefloon geniet. Voor de volledig uitkeringsgerechtigde werklozen komt dus bij de vermindering van de werkgeversbijdragen nog de activering van de werkloosheidsuitkering. In dat geval kan de werkgever de werkuitkering aftrekken van het uit te betalen nettoloon. Het maximumbedrag van de werkuitkering bedraagt 500 € per maand.
De werknemer kan ofwel een herinschakelingsuitkering van de RVA ofwel een financiële tussenkomst in het loon van het OCMW ontvangen. Deze tussenkomsten worden door deze instellingen aan de werkgever uitbetaald, en dit gedurende dezelfde periode als de RSZvermindering. De herinschakelingsuitkering, respectievelijk financiële tussenkomst bedraagt maximaal 500 € per maand, maar nooit meer dan het nettoloon. Zij wordt, in geval van deeltijdse prestaties, aangepast volgens een formule die deeltijdse prestaties aanmoedigt.
Sommige oudere werklozen die het werk hervatten (als loontrekkende, statutair personeelslid of zelfstandige) kunnen een werkhervattingstoeslag ontvangen. Deze werkhervattingstoeslag is een vergoeding ten laste van de RVA die wordt toegekend als aanvulling op het loon.
De alleenstaande ouder met kinderen die vergoed volledig werkloos is en aan het werk gaat als werknemer of als zelfstandige in hoofdberoep, kan gedurende 12 maanden een kinderopvangtoeslag ontvangen. Deze premie wordt door de RVA toegekend en door de uitbetalingsinstelling uitbetaald.
Looptijd
15 - 29 maanden
min 11 kwartalen - onbepaalde duur.
12 maanden - onbepaald
12 maanden
Eenmalig
-
Duur van de opleiding
Voor de RSZ-vermindering: NWWZ bij indienstnemeing of gedurende een bepaalde periode voorafgaand aan de indienstneming Om gerechtigd te zijn op de werkuitkering moet de werknemer bovendien uitkeringsgerechtigde volledig werkloze (UVW) zijn.
UVW, leefloner of een begunstigde van financiële maatschappelijke hulp. De werknemer mag niet in het bezit zijn van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. Daarenboven moet de werknemer een zekere periode uitkeringsgerechtigd werkloos zijn geweest of begunstigde van het leefloon of financiële maatschappelijke hulp.
Men moet minstens 55 jaar oud zijn; werkloos zijn wegens omstandigheden onafhankelijk van zijn wil; minstens 20 jaar beroepsverleden als loontrekkende bewijzen; geen aanvullende vergoeding genieten of genoten hebben in het kader van het stelsel van de werkloosheid met bedrijfstoeslag; 6 maanden voorafgaand aan de werkhervatting niet in dienst geweest zijn van dezelfde werkgever of van de groep waartoe de werkgever behoort.
Vergoed volledig werkloos of werkloos met bedrijfstoeslag sinds ten minste 3 maanden
langdurig werklozen
-
UVW
Werkgevers
Alle werkgevers van de privé-sector en contractuelen van autonome overheidsbedrijven, openbare kredietinstellingen, openbare maatschappijen voor personenvervoer, openbare uitzendbureaus; provincies, gemeenten, OCMW's; onderhouds-, administratief en ondersteunend personeel van de onderwijsinstellingen.
beschutte werkplaatsen en sociale werkplaatsen;de inschakelingsbedrijven; de sociale verhuurkantoren ; agentschappen voor sociale huisvesting; sociale verhuurkantoren; de openbare vastgoedmaatschappijen; sociale huisvestingsmaatschappijen; dopenbare huisvestingsmaatschappijen; vennootschappen met een sociaal oogmerk; diensten van OCMW's die sociale inschakelingseconomieinitiatieven organiseren; PWA's; inschakelingsondernemingen in Brussel; nabijheid en buurtdiensten; lokale diensteneconomie;
/
/
/
/
/
Sector
Privé, social profit, overheid
Social profit (overheid)
/
/
/
/
/
39.598.770
29.283.954
357.407
-
65.200.000
31.779.000
-
-
-
-
-
-
-
6.476
7.212
13.315,0
382
-
7.755
9.558
-
-
-
-
-
-
-
Beoogde doelgroep
Financiële tussenkomst 2011 Bereik doelgroep VTE Bereik personen stock Bereik in de loop vh jaar
28.656.423
Gesco RSZPPO
Arbeidsmarktbegeleiding OCMW (art 60, 61)
Ervaringsfonds
Stage-en startbonus
Startbaanovereenkomst (aanvulling activa start)
Loopbaanonderbreking excl. federaal en onderwijs
Als lokaal bestuur geniet je naast de GESCOloonpremie ook van een vermindering van de RSZ(PPO)werkgeversbijdragen.
OCMW’s, die in toepassing van artikel 60, gerechtigden op een leefloon en/of gerechtigden op financiële maatschappelijke dienstverlening tewerkstellen onder arbeidsovereenkomst ontvangen een volledige vrijstelling van de werkgeversbijdragen van sociale zekerheid voor deze werknemers. In het bijzondere geval dat het OCMW voor het tewerkstellen van zijn gerechtigden samenwerkt met een privé-werkgever, ontvangt het van de federale overheid een toelage voor de omkadering en eventuele opleiding van de tewerkgestelde persoon (art 61).
Werkgevers die een personeelsbeleid voeren met oog voor leeftijd kunnen een duwtje in de rug krijgen van het Ervaringsfonds: projecten die de arbeidsomstandigheden van de 45-plus werknemers verbeterd zien, kunnen een toelage ontvangen van het Ervaringsfonds.
De startbonus is een premie voor jongeren die tijdens de leerplicht (± <18 jaar) in het kader van een alternerende opleiding de praktijk aanleren of werkervaring opdoen bij een werkgever. De stagebonus is een premie voor elke werkgever die een jongere, zoals hiervoor beschreven, opleidt of tewerkstelt in het kader van een opleidings- of arbeidsovereenkomst. Bovenop de stagebonus kan elke betrokken werkgever ook van een fiscaal voordeel genieten
Het startbanenstelsel wil jongeren (<26 jaar) de kans geven om zich zo snel mogelijk en op een duurzame manier in te schakelen op de arbeidsmarkt, en dit zowel in de private sector als bij de overheid. Nadat de verplichting om jongeren aan te werven in sommige ondernemingen, werkt de overeenkomst met een lastenverlaging voor alle werkgevers die laaggeschoolde jongeren in dienst nemen met een startbaanovereenkomst (de doelgroepvermindering "jonge werknemers") en een een tijdelijke extra verlaging van de loonkost door middel van een werkuitkering, voor alle werkgevers die erg laag geschoolde jongeren in dienst nemen met een startbaanovereenkomst ("Activa Start"). Onder startbaanverplichting moet worden verstaan de verplichte aanwerving van ten minste 3 % jongeren uitgedrukt in VTE (voltijds equivalent) met een startbaan.
De loopbaanonderbreking geeft de werknemer of werkneemster die het wenst de gelegenheid zijn of haar beroepsactiviteit tijdelijk neer te leggen of te verminderen. Het behoud van een maandelijkse RVA-uitkering tijdens die onderbreking, een bescherming tegen ontslag en de verdere uitoefening van de betrekking zoals voorheen, worden hierbij gewaarborgd. Bovendien zijn een aantal sociale zekerheidsrechten van de loopbaanonderbreker beschermd door een degelijk sociaal statuut.
Omschrijving
Als werkgever geniet je naast de GESCO-loonpremie ook van een vermindering van de RSZwerkgeversbijdragen.
Looptijd
Onbepaald
Onbepaald
-
Variabel
min 4 maanden -max 3 opleidingsjaren
max 6 maanden
max 60 maanden
Beoogde doelgroep
UVWvoor minstens 12 maanden NWWZ voor minstens 12 maanden maximum een einddiploma secundair onderwijs Kansengroepen Leefloners - begunstigden financiële maatschappelijke hulp
UVW voor minstens 12 maanden; NWWZ voor minstens 12 maanden maximum een einddiploma secundair onderwijs; Kansengroepen; Leefloners - begunstigden financiële maatschappelijke hulp
de personen die gerechtigd zijn op een leefloon de vreemdelingenr, die gerechtigd zijn op financiële maatschappelijke hulp
45-plus werknemers
Jongeren met de leerplicht (± <18 jaar)
NWWZ jongeren (<26 jaar): erg laag geschoolde jongeren, laaggeschoolde jongeren van buitenlandse afkomst, laaggeschoolde jongeren met een handicap;
Voor de contractuele en statutaire personeelsleden tewerkgesteld in de openbare sector (autonome overheidsbedrijven, onderwijs, besturen en diensten die ervan afhangen)
Werkgevers
diensten van de Vlaamse regering; Vlaamse Openbare instellingen; onderwijsinstellingen;instellingen van openbaar nut en VZW's met een sociaal, humanitair of cultureel doel EN instellingen van openbaar nut en VZW van de overheid; ziekenhuizen; openbare kredietinstellingen; plaatselijke maatschappijen voor sociale woningen; polders en wateringen; kerkfabrieken.
gemeenten; verenigingen van gemeenten zonder economische finaliteit; OCMW's en verenigingen; intercommunales; provincies; autonome gemeente- of privinciebedrijven; VZW's van het plaatselijk bestuur; meergemeentezones.
OCMW’s
Elke werkgever uit de privésector
Elke werkgever die een jongere, zoals hiervoor beschreven, opleidt of tewerkstelt in het kader van een opleidings- of arbeidsovereenkomst
Alle werkgevers
Bij de overheid of bij een autonoom overheidsbedrijf
Sector
Social profit, overheid
overheid
Overheid
Privé, (social profit)
Privé, social profit
Privé, social profit, overheid
Overheid
68.866.200
143.235.000
100.776.378
2.302.168
4.538.500
4.875.399
59.604.194
3.946
20.063
-
-
-
-
-
-
-
-
1.914,1
-
-
47.481,0
-
-
9.409,0
-
-
-
-
Maatregel
Financiële tussenkomst 2011 Bereik doelgroep VTE Bereik personen stock Bereik in de loop vh jaar
Gesco RSZ
Loopbaanonderbreking onderwijs met uitzondering van de contractuele ambtenaren die onder het tijdskrediet vallen
Maatregel
Omschrijving
De loopbaanonderbreking geeft de werknemer of werkneemster die het wenst de gelegenheid zijn of haar beroepsactiviteit tijdelijk neer te leggen of te verminderen. Het behoud van een maandelijkse RVA-uitkering tijdens die onderbreking, een bescherming tegen ontslag en de verdere uitoefening van de betrekking zoals voorheen, worden hierbij gewaarborgd. Bovendien zijn een aantal sociale zekerheidsrechten van de loopbaanonderbreker beschermd door een degelijk sociaal statuut.
Looptijd
max 60 maanden
Beoogde doelgroep
Voor de contractuele en statutaire personeelsleden tewerkgesteld in het onderwijs
Jongerenbonus non-profit (RSZ) sociale maribel bis Werkgevers uit de private en de overheidssector die onder het toepassingsgebied van de Sociale Maribel vallen kunnen aanspraak maken op federale subsidie voor projecten waarbij bijkomende arbeidsplaatsen gecreëerd worden voor laaggeschoolde jongeren tot een leeftijd van 30 jaar. Defederale overheid stelt een globale financiële enveloppe ter beschikking. Het bedrag moet uitsluitend aangewend worden voor de creatie van bijkomende arbeidsplaatsen die zijn voorbehouden voor de aanwerving van laaggeschoolde jongere -
Laaggeschoolde jongeren
PWA (beambten en werkingskosten)
Restbevoegdheden sociale economie
De dienstencheque maakt het voor particulieren (gebruikers) mogelijk een erkende onderneming te betalen voor hulp van huishoudelijke aard.
Outplacement is een geheel van begeleidende diensten en adviezen die in opdracht van de werkgever aan de werknemer worden verleend om hem in staat stellen om binnen een zo kort mogelijke termijn een betrekking bij een nieuwe werkgever te vinden of een beroepsbezigheid als zelfstandige te ontplooien. Voor de werknemers in het bezit van een verminderingskaart ‘herstructurering’ kan de werkgever in herstructurering een tegemoetkoming krijgen in de outplacementkost
De oprichting van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen in de gemeenten of in een groep van gemeenten heeft tot doel te voldoen aan de vraag naar een aantal activiteiten die niet in de normale arbeidscircuits worden uitgevoerd en die niet met deze laatste concurreren. Anderzijds dienen de PWA's ook te voldoen aan de vraag naar werk vanwege de langdurig werklozen, de leefloners en sommige rechthebbenden op financiële maatschappelijke hulp, categorieën die moeilijk een plaats op de arbeidsmarkt vinden. De langdurig werkloze ontvangt een globaal maandinkomen gelijk aan het bedrag van zijn volledige werkloosheidsuitkering, vermeerderd met een belastingvrij bedrag van 4,10 € per gepresteerd uur.
De overheveling van budgetten rond federale programma's & projecten sociale economie
/
-
-
/
De werknemer moet aan geen enkele specifieke voorwaarde voldoen voor zijn aanwerving. De erkende dienstenchequeonderneming is verplicht om 60% van de nieuwe dienstenchequebanen toe te kennen aan volledig uitkeringsgerechtigde werklozen en/of leefloners.
Een ontslagen werknemer die niet ontslagen is om dringende redenen ; op het ogenblik van het ontslag hij minstens 45 jaar is en op het ogenblik van het ontslag ten minste één jaar ononderbroken dienstanciënniteit bij de werkgever heeft.
Verschillende categorieën kunnen in het kader van een PWA activiteiten uitvoeren: de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen die minstens 2 jaar werkloos zijn; de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen van 45 jaar en ouder die minstens 6 maand werkloos zijn; de werklozen die gedurende de 36 maanden voorafgaand aan hun inschrijving bij een PWA gedurende minstens 24 maanden een uitkering hebben genoten; de werkzoekenden die recht hebben op het leefloon of financiële maatschappelijke hulp.
/
Commerciële bedrijven, natuurlijke personen , VZW's, ziekenfondsen, PWA's, gemeenten, OCMW's en socialprofit ondernemingen.
Werkgevers en hun werknemers die vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités (privé sector)
De PWA-werknemer kan activiteiten uitoefenen op verzoek van particuliere gebruikers, vzw's, lokale overheden, nietcommerciële verenigingen, onderwijsinstellingen en landof tuinbouwbedrijven. De activiteiten moeten worden uitgeoefend op het Belgische grondgebied. Particulieren ontvangen een belastingvoordele voor hun cheques.
/
Dienstencheques
Outplacement (zie herstructurering
Werkgevers
Onderwijs
Werkgevers uit de private en de overheidssector die onder het toepassingsgebied van de Sociale Maribel vallen
Sector
Overheid
Social profit Overheid
Privé, social profit, overheid
Privé, social profit
Social profit, overheid (privé)
Social profit
Financiële tussenkomst 2011
33.398.501,0
-
1.042.846.897,1
2.428.680,2
16.260.772,8
8.830.813,0
Bereik doelgroep VTE
-
-
-
-
-
-
-
-
89.126
-
-
-
-
-
-
-
7.500
-
Bereik personen stock Bereik in de loop vh jaar