‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’ 15 september 2005 Eindrapport
Context, international cooperation Soesterberg
Amersfoortsestraat 18, 3769 AR Soesterberg, The Netherlands, phone: + 31 (0)346-355890 fax: + 31 (0) 346 355899 e-mail:
[email protected] internet: www.developmenttraining.org
‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’ Eindrapport
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
ii
Inhoudsopgave Afkortingen
1
Dankwoord
2
Samenvatting
4
Hoofdstuk 1.
Inleiding ........................................................................................................8
1.1
Ontstaan van betrokkenheid bij de Derde Wereld .......................................................8
1.2
Vermaatschappelijking van internationale samenwerking .........................................9
1.3
Veranderd imago.........................................................................................................10
1.4
Ontwikkelingen binnen het veld van draagvlak organisaties....................................11
Hoofdstuk 2.
Aanleiding, doel en methodiek van de inventarisatie .............................12
2.1
Aanleiding voor de inventarisatie...............................................................................12
2.2
Doel van de inventarisatie...........................................................................................13
2.3
Methoden van onderzoek ............................................................................................13
Hoofdstuk 3.
Conceptueel: de belangrijkste begrippen ................................................17
3.1
Inleiding 17
3.2
Het begrip ‘draagvlak’ ................................................................................................17
3.3.
Definitie van draagvlak voor de eigen organisatie ....................................................20
3.4
Het object van draagvlak: geïntegreerd concept van ontwikkeling ..........................21
3.5
Vermaatschappelijking ...............................................................................................22
Hoofdstuk 4.
Beleid: visies ten aanzien van draagvlak .................................................24
4.1
Dimensies van draagvlak: multi-dimensioneel..........................................................24
4.2
Object van draagvlak: geïntegreerd concept van ontwikkeling ................................24
4.3
Aard van draagvlak: public good ...............................................................................25
4.4
Actoren met betrekking tot draagvlak ........................................................................25
4.5
Overheidsbeleid: noodzaak coherentie.......................................................................26
4.6
Noodzaak tot coördinatie ............................................................................................26
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
iii
Hoofdstuk 5.
Strategie, methoden en doelgroepen ........................................................28
5.1
Strategieën...................................................................................................................28
5.2
Methoden.....................................................................................................................28
5.3
Doelgroepen ................................................................................................................29
5.4
Ten slotte .....................................................................................................................30
Hoofdstuk 6.
Resultaatmeting..........................................................................................31
6.1
Nationale draagvlakonderzoeken ...............................................................................31
6.2
Project en programma niveau ....................................................................................31
6.3
Methodologische complexiteiten ................................................................................32
Hoofdstuk 7.
Dilemma’s in de praktijk...........................................................................33
7.1
Afstemming en coördinatie binnen het veld...............................................................33
7.2
Concurrentie................................................................................................................33
7.3
Overige dilemma’s.......................................................................................................33
7.4
Dilemma’s met betrekking tot de dilemma’s..............................................................34
Hoodstuk 8. Het Nederlandse overheidsbeleid: visies ten aanzien van beleidsprioriteiten ..................................................................................................................36 8.1
Beleidsdimensie...........................................................................................................36
8.2
Operationele dimensie.................................................................................................36
8.3
Resultaten enquête ......................................................................................................37
8.4
Criteria 38
8.5.
Ten slotte ....................................................................................................................39
Literatuur
40
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
iv
Afkortingen DAC DSI/MY ECDPM ICT IS IVO KPA MDGs MFO MFS NCDO OESO OS TMF
Development Assistance Committee Directie Sociale en Institutionele Ontwikkeling/Maatschappelijke Organisaties European Centre for Development Policy Management Informatie en Communicatie Technologie Internationale Samenwerking Instituut voor Ontwikkelingsvraagstukken Kleinschalige Plaatselijke Activiteiten Millennium Development Goals Mede Financierings Organisatie Mede Financieringsstelsel Nationale Commissie voor internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling OntwikkelingsSamenwerking Thematische MedeFinanciering
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
1
Dankwoord Op verzoek van de afdeling DSI/MY van het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden in dit rapport opinies van Nederlandse maatschappelijke organisaties met betrekking tot draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland in kaart gebracht. Daarbij ligt het accent op de vraag hoe belangrijke begrippen worden gedefinieerd, welke beleidsmatige uitgangspunten worden gehanteerd en welke wensen er bestaan ten aanzien van het overheidsbeleid in deze. Het spreekt voor zich dat een dergelijke opdracht alleen maar uitgevoerd kan worden door middel van actieve betrokkenheid van vertegenwoordigers van organisaties die zich met deze problematiek bezig houden. Wij danken de organisaties die bereid waren deel te nemen aan de door ons georganiseerde brainstorm sessie, diegenen die de door ons opgestelde vragenlijst hebben geretourneerd en de personen die ingestemd hebben met een persoonlijk interview. Dank gaat ook uit naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken (afdeling DSI/MY) voor deze opdracht, die binnen het bestek van het overeengekomen Plan van Aanpak door ons in alle vrijheid uitgevoerd mocht worden. Aangezien de primaire doelstelling van het onderzoek een inventarisatie betrof en Context derhalve geacht werd als doorgeefluik te fungeren, hebben wij ons onthouden van een zelfstandige standpuntbepaling met betrekking tot het onderzoeksonderwerp. Het spreekt voor zich dat we opinies van betrokkenen hebben weergegeven, zoals deze door ons begrepen zijn. Het gaat daarom in onderzoekstechnische zin om onze perceptie van de opvattingen van respondenten. Ondanks intensieve interactie met een groot aantal belanghebbenden, berust de verantwoordelijkheid voor dit rapport uitsluitend bij Context, international cooperation. Feedback ten aanzien van deze tekst is welkom (
[email protected]). Tenslotte dank ik mijn collega’s Lotte Vonken, Anne-Marie Leenknegt en Ingrid Pallast en in het bijzonder Marieke Sterenborg voor hun actieve en stimulerende inbreng tijdens verschillende fasen van het inventarisatieproces. Soesterberg, 15 september 2005
Fons van der Velden
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
2
Box I: Leeswijzer Deze rapportage bestaat uit twee delen. Het huidige hoofdrapport waarin, in het licht van de Plan van Aanpak voor deze studie, gerapporteerd wordt over de uitkomsten van de inventarisatie. In de Bijlagen, die apart gebundeld zijn, zijn procesverslagen, de itemlist voor de interviews, een lijst met geïnterviewden, personen die de enquête hebben geretourneerd en een overzicht van personen die deelnamen aan de Ronde Tafelconferentie opgenomen. Deze documenten zijn wellicht interessant voor de meer inhoudelijk betrokken lezer. Het geheel wordt voorafgegaan door een korte samenvatting.
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
3
Samenvatting 1.
Inleiding
Sinds het begin van de naoorlogse ontwikkelingssamenwerking zijn de organisaties en instituties die zich in Nederland bezig houden met ‘de Derde Wereld’ geëvolueerd van een vrij overzichtelijke en relatief geïsoleerde gemeenschap naar een breed scala aan maatschappelijke organisaties. Er is een sterke vermaatschappelijking van de betrokkenheid bij internationale samenwerking opgetreden. Terwijl de betrokkenheid en de bereidheid om fondsen ter beschikking te stellen vanuit de Nederlandse bevolking onverminderd groot blijft, neemt ook kritiek op de (traditionele) ontwikkelingsorganisaties toe. De morele autoriteit en legitimiteit van particuliere ontwikkelingsorganisaties staat momenteel veelal onder druk. Belangrijke spelers op het terrein van draagvlakactiviteiten zijn zich bewust van deze kritiek, en dit domein van de Nederlandse internationale samenwerking is in beleidsmatig-, operationeel en relationeel opzicht sterk in beweging. Veel organisaties werken aan een actualisering en/of vernieuwing van beleidskaders; strategie en methodiek ontwikkeling zijn sterk aan het veranderen; aan verdere professionalisering van de eigen organisatie wordt gewerkt. 2.
Aanleiding, doel en methodiek van onderzoek
Het Ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking is voornemens om tot een beleids- en subsidiekader voor draagvlak activiteiten met betrekking tot internationale samenwerking te komen. Voorafgaande aan deze beleidsformulering is opdracht gegeven tot de huidige inventarisatie die vooral betrekking heeft op ‘definiëring en implementatie van activiteiten betreffende draagvlak voor en vermaatschappelijking van internationale samenwerking’. De opdracht is uitgevoerd door ‘Context, international cooperation’ (Soesterberg) middels literatuurstudie, diepte interviews, een enquête en een Ronde Tafelbijeenkomst. Het huidige rapport bevat de uitkomsten van deze studie. 3.
Conceptuele kwesties: begrippen
Binnen de sector wordt een veelheid aan verschillende definities van het begrip ‘draagvlak’ gehanteerd. Er is de laatste jaren echter min of meer consensus ontstaan over het feit dat draagvlak als een multi-dimensioneel begrip gezien moet worden, met daarbinnen aandacht voor kennis, houding, opinie en gedrag en eventueel betrokkenheid. Verder wordt gesuggereerd dat het woord ‘betrokkenheid’ een beter begrip vormt vanwege het proactieveen relationele karakter. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat draagvlakactiviteiten door alle geïnterviewden onderscheiden worden van beleidsvoorlichting en fondsenwerving. Uit het onderzoek blijkt dat men draagvlak voor de eigen organisatie in het bijzonder verbindt met gebruik maken van - en deelnemen aan - informatievoorziening; het aantal personen dat direct of indirect bij de organisatie betrokken is; en samenwerkingsrelaties. In termen van object bestaat er eensgezindheid dat de oude dichotomie in termen van ‘Noord – Zuid’ vervangen moet worden door een meer geïntegreerd concept van ontwikkeling, waarbij aandacht wordt besteed aan de implicaties van mondialisering in verschillende delen van de wereld (lage-, midden- én hoge inkomenslanden). Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
4
Vermaatschappelijking van internationale samenwerking wordt gezien als participatie van maatschappelijke organisaties in het naar voren brengen van implicaties van global issues binnen de Nederlandse samenleving en het onderhouden van relaties die gericht zijn op armoedebestrijding en/of maatschappijopbouw met individuen, organisaties en instituties in lage- en midden inkomenslanden. De afgelopen jaren heeft een explosieve groei van betrokkenheid van diverse Nederlandse maatschappelijke organisaties bij internationale samenwerking plaatsgevonden. Deze ontwikkelingen hangen samen met algemene maatschappelijke ontwikkelingen binnen de Nederlandse samenleving en worden door het veld overwegend positief geduid. Sommige actoren, die van oudsher op dit terrein actief zijn, plaatsen kritische kanttekeningen bij kwaliteit en continuïteit van het werk van de zogenaamde ‘nieuwe actoren’. Het aantal samenwerkingsverbanden tussen de verschillende actoren neemt toe. 4.
Beleidsvisies ten aanzien van draagvlak
Naast een multi-dimensioneel begrip en geïntegreerd concept van ontwikkeling geven de meeste gesprekpartners aan dat draagvlak voor internationale samenwerking binnen de Nederlandse samenleving als een publiek goed beschouwd dient te worden en dat de realisatie daarvan zich niet goed leent voor marktwerking. Naast sterke vermaatschappelijking wordt samenwerking tussen verschillende actoren in Nederland, maar ook tussen actoren uit lage-, midden- en hoge inkomenslanden als belangrijk ervaren. Verder wordt coherentie van beleid als een belangrijk beleidsthema naar voren gebracht en last but not least de noodzaak tot coördinatie en afstemming binnen de sector. 5.
Strategie, methoden en doelgroepen
Uit de inventarisatie komt naar voren dat de betrokken organisaties een veelheid aan verschillende strategieën en methoden voor draagvlakversterking gebruiken. Activiteiten hebben voornamelijk betrekking op voorlichting, beleidsbeïnvloeding, educatie, capaciteitsversterking en publiekscampagnes. Tot op zekere hoogte worden pogingen ondernomen om relatief nieuwe doelgroepen uit de Nederlandse samenleving te bereiken. Het belang van innovatie op dit terrein wordt onderkend; er worden tot nu toe slechts beperkt activiteiten op dit terrein ondernomen. 6.
Resultaatmeting
Uit onderzoek blijkt dat burgers er sterk aan hechten resultaten van goede doelen te zien. Verder blijkt dat betrokkenheid toeneemt door gerichte (educatie) activiteiten. Bij resultaatmeting kan een onderscheid worden gemaakt in nationale draagvlakonderzoeken en meer project en programma gebonden evaluaties. Het belang van beide typen onderzoek wordt door alle geïnterviewden onderschreven. Er worden (interne) evaluaties uitgevoerd naar campagnes, lobby activiteiten en voorlichtingsbijeenkomsten. De NCDO geeft regelmatig opdracht tot extern onderzoek en laat programma’s extern evalueren. Op basis van het huidige onderzoek lijkt het erop dat dit Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
5
type onderzoek in conceptueel-, beleidsmatig- en operationeel opzicht het verst gevorderd is binnen de grote landelijke draagvlakorganisaties. 7.
Dilemma’s
Door actoren op het terrein van draagvlak worden in de praktijk een aantal belangrijke dilemma’s ervaren. Het eerste dilemma heeft betrekking op de noodzaak tot afstemming en coördinatie. Er bestaat geen eensluidende opinie over: wie, met welk mandaat et cetera. De nadruk van de overheid op zowel samenwerking als meer marktwerking wordt als een tweede belangrijk dilemma gezien. Verder wordt gezien de complexe aard van draagvlakactiviteiten de sterke nadruk op resultaatgericht werken onder meer als een moeilijk te hanteren dilemma beschouwd. Tenslotte is de recente nadruk van aantoonbaar draagvlak voor draagvlak voor velen een dilemma, omdat activiteiten een intrinsiek belang kunnen hebben en het aantonen daarvan niet altijd aan de orde zou moeten zijn. In het voorafgaande zijn de dilemma’s zoals deze door gesprekspartners naar voren zijn gebracht weergegeven. Op basis van het onderzoek kunnen daaraan enkele dilemma’s en mogelijk paradoxen worden toegevoegd. In de eerste plaats valt op dat de sector sterk hecht aan eigenheid en autonomie van organisaties, maar tegelijkertijd wordt sterk naar de overheid gekeken voor het faciliteren van bijvoorbeeld afstemming en innovatie. Vermaatschappelijking van internationale samenwerking wordt als een belangrijke ontwikkeling geduid, maar tegelijkertijd wordt sterk gehecht aan professionalisering en draagvlak als een publiek goed. 8.
Visies ten aanzien van beleidsprioriteit van de overheid
Naast de reeds eerder genoemde punten (paragraaf 4) wordt ervoor gepleit ruimte voor participatie door diverse maatschappelijke actoren uit Noord én Zuid te creëren; een breed scala aan doelgroepen te betrekken en diversiteit en pluriformiteit te bevorderen; de eigenheid en autonomie van particuliere organisaties te waarderen. Daarnaast verwacht men van de overheid in beleidsmatig en operationeel opzicht een actieve rol ten aanzien van verbreding van het draagvlak en coherentie van het beleid van de Nederlandse overheid en internationale organisaties. Bovendien is er de wens om kwaliteit en samenwerking te belonen, meer nadruk te leggen op een heldere rolverdeling tussen betrokken actoren en een duidelijk onderscheid te maken tussen beleidsvoorlichting, publieke meningsvorming en fondsenwerving. Tenslotte voorziet men een rol voor de overheid in het stimuleren van innovatie. In operationeel opzicht dienen, naar de mening van velen in het veld, de hierboven genoemde beleidsmatige uitgangspunten concreet gestalte gegeven te worden door zowel de overheid als maatschappelijke actoren. Ten aanzien van beoordelingscriteria die door de overheid gehanteerd zouden kunnen worden, komen de effectiviteit en kwaliteit van programma’s in de brede zin naar voren. Verder worden als criteria genoemd: vraaggericht werken vanuit het Zuiden; coherentie met andere beleidsterreinen; samenwerkingsrelaties; mate van innovatie in het algemeen en met Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
6
betrekking tot doelgroepen in het bijzonder; draagvlak van de eigen organisatie zoals dat blijkt uit donateurs en aantal vrijwilligers; duurzaamheid van activiteiten.
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
7
Hoofdstuk 1.
Inleiding
Er zijn ruim 300 organisaties actief op het terrein van ontwikkelingssamenwerking in Nederland. In totaal is er jaarlijks ruim 1 miljard euro beschikbaar vanuit de overheid (circa 50%) en vanuit huishoudens en bedrijven (50%) voor ontwikkelingssamenwerking via particuliere organisaties. Circa 5% hiervan wordt besteed aan draagvlakversterking.1 Alleen al de Landelijke Vereniging van Wereldwinkels beschikt over 12.000 vrijwilligers, 120 mensen in het middenkader en 400 plaatselijke groepen. 1.1
Ontstaan van betrokkenheid bij de Derde Wereld
De historicus Kuitenbrouwer2 betoogt dat er vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw in Nederland een groeiende belangstelling en ‘preoccupatie’ ontstond ten aanzien van ontwikkelingsproblematiek en voor wat lange tijd als ‘de Derde Wereld’ is aangeduid. Veel geschiedschrijvingen van de Derde Wereld beweging gaan, derhalve terecht, terug naar de jaren vijftig toen de basis werd gelegd voor zowel lokale als landelijke groepen die zich bezig gingen houden met vraagstukken van onderontwikkeling en afhankelijkheid.3 Het startpunt van de Derde Wereld beweging in Nederland was dan ook niet zozeer het dekolonisatieproces, maar de ontwikkelingshulp die volgde op de dekolonisatie. Miltenburg betoogt: ‘het aan de orde komen van de eerste projecten van ontwikkelingshulp in de jaren 1953/1954 ging gepaard met het ontstaan van een georganiseerde belangstelling voor ontwikkelingslanden. Deze groepen wilden de excessen van de uitbuiting, de grote armoede en mensonwaardige leefomstandigheden in de Derde Wereld, bestrijden.’4 Tegen deze achtergrond ontstonden de eerste hedendaagse ontwikkelingsorganisaties, zoals de NOVIB5, de oecumenische organisatie Sjaloom, X-Y, Wereldwinkels, de Zuidelijk Afrika beweging en bijvoorbeeld de Vietnam beweging.6 In het kader van de Verenigde Naties werd eind jaren zestig het zogenoemde Tweede Ontwikkelingsdecennium (Development Decade II) afgekondigd. In het Charter van DD II benadrukten de Verenigde Naties dat de term ontwikkeling niet alleen betrekking heeft op zogenoemde ontwikkelingslanden, maar dat de ontwikkelde landen zich in die zin moeten ontwikkelen, dat het ontwikkelingsvraagstuk een essentieel vraagstuk in de ontwikkelde samenleving zou moeten zijn.7 In het verlengde hiervan riep de Verenigde Naties de rijke landen op om belangrijke veranderingen in hun eigen maatschappij door te voeren en ‘de openbare meningsvorming daarover te activeren’.8 Het DD II Charter beval structurele veranderingen van de internationale economische verhoudingen.
1
Van Voorst, 2005:1. Kuitenbrouwer, 1994. 3 Bergmans, niet gedateerd. 4 Miltenburg, 1978:149. 5 Aanvankelijk genoemd Nederlandse Organisatie Voor Interkerkelijke Bijstand. 6 Miltenburg, 1978. 7 In Nederland werd een dergelijk betoog gehouden door filosoof Achterhuis, 1973: ‘Het is niet overdreven om te poneren dat het onmogelijk is om tot een werkelijke sociale omwenteling in de Derde Wereld te komen, zolang niet eerst in de rijke landen een revolutie der geesten heeft plaatsgevonden (p. 87)’ en ‘De conclusie ligt voor de hand: de uitgestelde binnenlandse revolutie in de rijke landen heeft prioriteit boven het ijveren voor veranderingen in de internationale betrekkingen (p. 154).’ 8 Miltenburg, 1978:162. 2
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
8
De Nederlandse overheid vatte bovenstaande aanbevelingen op als verplichtingen. In dit licht werd eind 1970 de voorloper van de huidige NCDO, de Nationale Commissie Ontwikkelingsstrategie, in de wandelgangen de Commissie Claus, opgericht.9 De NCDO is in de loop der jaren uitgegroeid tot een organisatie met verantwoordelijkheden op het terrein van coördinatie, facilitator van uitwisseling en platform, mede-ontwikkelaar, financier en kennismanager op het terrein van draagvlak voor internationale samenwerking.10 Achteraf kan geconcludeerd worden dat ongeveer 35 jaar geleden naast directe concrete hulp, meningsvorming over ontwikkelingsvraagstukken in de Nederlandse samenleving een belangrijke plaats kreeg. In de tweede plaats is er aan het einde van de jaren zestig, begin jaren zeventig sprake van een duidelijke opleving in omvang en bereik van de Derde Wereld beweging. In de derde plaats is er sprake van een rijk geschakeerd geheel in termen van ideologische opvattingen en daaraan gekoppeld doelstellingen, maar ook organisatievormen en bereik. 1.2
Vermaatschappelijking van internationale samenwerking
Tot ongeveer vijf tot tien jaar geleden vormde de Nederlandse ontwikkelingsgemeenschap een vrij overzichtelijk geheel. Naast het multilaterale en bilaterale kanaal had het particuliere veld zich sterk ontwikkeld als actor binnen de ontwikkelingssector. Kruijt en anderen hebben dit veld schematisch in kaart gebracht.11 Daarbij maken zij een onderscheid tussen officieel door de overheid erkende en gefinancierde ontwikkelingsorganisaties (zoals de MFO’s) en categorale ontwikkelingsorganisaties (zoals kerkelijke organisaties, solidariteitscomités, vrijwilligersorganisaties en vakbewegingen). De afgelopen decennia, en in het bijzonder de laatste jaren, is deze situatie drastisch veranderd. Wat vroeger in organisatorisch en inhoudelijk opzicht een redelijk overzichtelijk geheel was, is recentelijk veel complexer geworden. Er zijn steeds meer ‘niet-traditionele’ actoren actief op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en duurzame ontwikkeling en er ontstaan nieuwe samenwerkingsrelaties en partnerships tussen actoren. Binnen de hedendaagse internationale samenwerking onderneemt een veelheid aan overheids- en niet overheidsactoren activiteiten die direct of indirect gericht zijn op structurele armoedebestrijding en/of maatschappijopbouw in zogenoemde DAC 1 landen. Deze ontwikkelingen zijn gefaciliteerd door een aantal factoren: toename van de welvaart in de Nederlandse maatschappij; sterke ontzuiling en individualisering van de samenleving; toegenomen communicatiemogelijkheden (ICT), welke geleid hebben tot de hedendaagse globalisering. Naast de organisaties die zich historisch met dit onderwerp bezig houden (MFO’s, TMForganisaties en organisaties specifiek gericht op voorlichting en bewustwording), zijn er verschillende (semi-) overheidsinstellingen op het terrein van internationale samenwerking actief geworden, waaronder gemeentes, politie, havenautoriteiten, de Rekenkamer en het Kadaster. Naast overheidsinstellingen begeven ook vele op Nederland georiënteerde 9
Voor de geschiedenis van de Commissie Claus zie onder andere de deelbiografie over Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Claus van Frans Bieckmann, 2004, met name hoofdstuk 4. In retroperspectief is het belangrijk te vermelden dat vanuit de Derde Wereld en jongerenbeweging aanvankelijk negatief gereageerd werd op dit besluit. 10 NCDO, 2003. 11 Kruijt et al., 1983. Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
9
maatschappelijke, not-for-profit organisaties zich op dit terrein (waaronder instellingen uit de gezondheidszorg, consumentenorganisaties en professionele beroepsgroepen). Ook houden veel migrantenorganisaties zich bezig met vraagstukken die van oudsher tot het domein van de ‘traditionele’ ontwikkelingsorganisaties behoren.12 Tot slot zijn in toenemende mate bedrijven en financieringsinstellingen actief geworden op het gebied van internationale samenwerking.13 Broere en Beerends spreken in dit verband van een explosieve groei van niet te stuiten ‘doe het zelvers’ die ontwikkelingsactiviteiten ondernemen naast de reguliere, ‘traditionele’ ontwikkelingsorganisaties. Manifestaties van deze ontwikkelingen zijn bijvoorbeeld de sterke groei van het programma Kleinschalige Plaatselijke Activiteiten (KPA-programma) dat in 1991 werd gestart en meer recentelijk de front-offices van de MFO’s (met uitzondering van Terre des Hommes), welke als laagdrempelige financieringsloketten voor maatschappelijke initiatieven op het gebied van internationale samenwerking functioneren. In deze context moet ook melding worden gemaakt van toegenomen interesse vanuit het bedrijfsleven voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Maatschappelijke betrokkenheid wordt door veel ondernemingen niet langer als een aparte, niet aan de corebusiness gerelateerde, activiteit beschouwd maar wordt in toenemende mate geplaatst binnen het perspectief van profit, people and planet.14 Samenvattend is de ‘traditionele’ naoorlogse Derde Wereld beweging geëvolueerd van een in een relatief isolement opererende beweging naar een meer geïntegreerde vorm, waarbij naast traditionele ontwikkelingsorganisaties, overheid en bedrijfsleven, een groot scala aan maatschappelijke organisaties direct of indirect betrokken is. Langzaam maar zeker is bij veel personen, groepen en instanties een meer geïntegreerd concept van ontwikkeling naar voren gedrongen. Ontwikkeling is niet alleen een zaak van ‘daar’ (de Derde Wereld), maar is direct en indirect gerelateerd aan mondialisering en ontwikkelingen in de Nederlandse samenleving. 1.3
Veranderd imago
Tot slot moet onderkend worden dat particuliere ontwikkelingsorganisaties wereldwijd de laatste jaren sterk ingeboet hebben aan morele autoriteit en legitimiteit.15 Zo is ook binnen de Nederlandse samenleving kritiek op de ‘ontwikkelingsindustrie’ sterk toegenomen. Klusman en Monasch geven aan dat de kritiek op de hedendaagse ontwikkelingssamenwerking gepositioneerd moet worden in het licht van meer algemene opvattingen binnen de Nederlandse samenleving dat ‘mensen hun eigen broek moeten ophouden’, politici, instituties en bureaucratieën niet langer vertrouwd worden en er ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking twijfels bestaan over effectiviteit en beelden over het armoedevraagstuk sleets zijn geworden, terwijl nieuwe beelden ontbreken. Zij stellen: ‘De aanvallers tegen ontwikkelingssamenwerking domineren; ontwikkelingssamenwerking staat
12
Het bedrag dat wereldwijd door migranten naar hun thuisland wordt gestuurd, overstijgt inmiddels in omvang de officiële ontwikkelingshulp, Van Ardenne, 2004. 13 Bijvoorbeeld TPG, MKB, Shell, Ahold, de Rabobank, Reaal en Triodos Bank. 14 Broere en Beerends, 2004: hoofdstuk 14. Een goed voorbeeld hiervan is TPG Post, die haar kennis van logistiek ter beschikking stelt aan in het bijzonder het World Food Programme van de Verenigde Naties. Andere voorbeelden zijn de samenwerking van Nuon en Novib ten aanzien van zonne-energie in Afrika; ICCO en Cordaid voor wat betreft duurzaam ketenbeheer et cetera. (zie ook Van Voorst, 2004:10) 15 Fowler, 2005. Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
10
niet op de voorpagina; het is geen lijsttrekker niveau; er is geen overtuigende repliek en het OS establishment schiet in het defensief.16 Enkele geïnterviewden vanuit het bedrijfsleven kritiseren het gebrek aan samenwerking bij, en de focus op, de Millennium Development Goals binnen de sector, slechte communicatie vanuit de sector over behaalde resultaten en gebrek aan resultaat gericht werken. Uit onderzoek blijkt ook dat er in de Nederlandse samenleving een forse stijging waar te nemen is van mensen die van mening zijn dat financiën slecht besteed worden.17 Andere geïnterviewden die met een zekere distantie en betrokkenheid naar de sector kijken, bekritiseren de ‘paternalistische toon’ van voorlichtingsactiviteiten van organisaties, dominantie van institutionele belangen en gebrek aan institutionele dynamiek18, en brengen naar voren dat de competenties van medewerkers van organisaties vaak te wensen over laten. Ook komt de ‘belevingsfactor’ binnen draagvlak activiteiten te weinig naar voren. 1.4
Ontwikkelingen binnen het veld van draagvlak organisaties
Tijdens het uitvoeren van de huidige inventarisatie is duidelijk geworden dat in Nederland het terrein van draagvlak voor internationale samenwerking in beleidsmatig-, operationeel- en relationeel opzicht sterk in beweging is. Veel organisaties werken aan een actualisering en/of vernieuwing van beleidskaders; strategie en methodiek ontwikkeling zijn sterk in beweging; aan verdere professionalisering van de eigen organisatie en bijvoorbeeld het zichtbaar maken van resultaten wordt gewerkt. Veel geïnterviewden vanuit de sector zijn zich terdege bewust – zie de volgende hoofdstukken - dat er belangrijke uitdagingen spelen, die om een antwoord vragen, tegelijkertijd wordt de kritiek – zie de voorafgaande paragraaf – niet altijd door iedereen ten volle onderkend en gedeeld. Ten aanzien van oplossingen wordt bij een aantal onderwerpen sterk naar de overheid gekeken, terwijl dit zich niet altijd optimaal verhoudt tot belangrijke wensen van de sector zelf.19 Verder wordt, in subsidietechnische zin, scherp gekeken naar ontwikkelingen met betrekking tot het subsidiekader voor het Medefinancieringsstelsel (MFS) en bestaat er bij landelijke draagvlakorganisaties een sterke vrees voor een verdere doorvoering van marktwerking binnen deze sector.20 Deze ontwikkelingen vinden plaats tegen de achtergrond van reflecties op, en discussies over, vraagstukken van armoede en gerechtigheid. Zowel op het niveau van het heersende ontwikkelingsparadigma, de ontwikkelingstheorie als over het ontwikkelingsbeleid zijn belangrijke discussies gaande, die ook een weerslag hebben op operationeel niveau.
16
Klusman en Monasch, 2005: presentatie tijdens de Context MasterClass Draagvlakversterking getiteld‘Get out the message’. Zij zien als belangrijkste debat topics: meer versus minder hulp; helpt wel versus helpt niet; samenwerking versus zelf doen; anders versus afschaffen. 17 NCDO, 2002. 18 ‘Een negatief effect op institutionele dynamiek heeft het feit dat in Nederland het maatschappelijke middenveld op het gebied van OS en de politiek erg met elkaar verweven is’. 19 Zie bijvoorbeeld verderop in dit rapport waar door vertegenwoordigers van de sector een pleidooi wordt gehouden voor autonomie terwijl van de overheid een leidende rol wordt verwacht op terrein van innovatie en coördinatie. Zie bijvoorbeeld ook: Bijma, 2005. 20 Zie over dit onderwerp in het bijzonder paragraaf 4.3. Zie ook Bijma, 2005. Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
11
Hoofdstuk 2. 2.1
Aanleiding, doel en methodiek van de inventarisatie
Aanleiding voor de inventarisatie
Uit diverse NCDO Draagvlakonderzoeken21 is gebleken dat het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking in Nederland onverminderd groot is: een overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking (80 procent) vindt dat Nederland evenveel of meer geld aan ontwikkelingshulp zou moeten besteden.22 Uit recentelijk door Motivaction in opdracht van de NCDO uitgevoerd aanvullend onderzoek komt een zelfde beeld naar voren. Uit deze studie blijkt dat in het bijzonder binnen het onderwijs en de zorgsector groot draagvlak bestaat voor ontwikkelingssamenwerking. Wel wordt in dit onderzoek benadrukt dat er sprake is van een kloof tussen de nieuwe middenklasse, een groeiende groep, en de bestaande groepen die deelnemen aan het ontwikkelingsdebat en er draagvlak voor vormen. De nieuwe middenklasse is meer emotieen ervaringsgericht en heeft minder op met idealistische motieven. Het creëren van draagvlak onder de ‘burgerij’ is volgens dit onderzoek dan ook noodzakelijk om in de toekomst draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking te behouden.23 De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking onderschrijft het belang van een sterk en breed gedragen maatschappelijk draagvlak, zoals blijkt uit de beleidsnota ‘Aan elkaar verplicht’: ‘De steun voor ontwikkelingssamenwerking is breed verankerd in de Nederlandse samenleving. Dit blijkt uit onderzoek en uit de vele duizenden activiteiten in het land, van Wereldwinkel tot sponsorlopen. Dit neemt niet weg dat draagvlak iedere dag moet worden verdiend, onder meer door verbetering en het beter zichtbaar maken van de effectiviteit van de ontwikkelingssamenwerking.’ 24 Ook in het nieuwe Medefinancieringsstelsel (MFS) wordt aandacht besteed aan het thema draagvlak zoals blijkt uit het Beleidskader Medefinancieringsstelsel 2007-2010: ‘Het beleidskader MFS biedt ruimte voor vermaatschappelijking en voor het betrekken van nieuwe spelers, ook op het bredere vlak van de internationale samenwerking. Het beleidskader onderschrijft het belang van vermaatschappelijking en van het gericht bouwen aan het draagvlak voor internationale samenwerking in Nederland.’25 Het Ministerie beschikt echter nog niet over een algemeen beleid met betrekking tot draagvlak op het terrein van internationale samenwerking. Het ontbreken van een beleidskader heeft implicaties zowel op beleidsmatig-, politiek- en operationeel niveau. Het maakt het moeilijker om bijvoorbeeld aanvragen van specifieke draagvlakorganisaties te beoordelen, zoals de Nationale Commissie voor internationale samenwerking en Duurzame 21
NCDO, Draagvlakonderzoek 1994; NCDO, Draagvlakonderzoek 1998; NCDO, Draagvlakonderzoek 2002. NCDO (2002), Draagvlakonderzoek 2002. 23 Motivaction (2004) Draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking. Mentality meting 2004 NCDO, NCDO. 24 Citaat uit: ‘Kamerbrief aan Eerste en Tweede Kamer over de notitie ‘Aan elkaar verplicht. Ontwikkelingssamenwerking op weg naar 2015’ – bijlage, 4 november 2003. 25 Citaat uit: ‘Concept Beleidskader Medefinancieringsstelsel (MFS) 2007-2010’, 20 december 2004. 22
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
12
Ontwikkeling (NCDO). Het bemoeilijkt eveneens het werk van de Adviescommissie Medefinancieringsstelsel die dit jaar de kwaliteitscriteria voor het MFS gaat uitwerken, waar ook draagvlakactiviteiten deel van uitmaken. 2.2
Doel van de inventarisatie
Middels een algemeen beleidskader voor draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking, internationale samenwerking en duurzame ontwikkeling kan een aantal van deze problemen ondervangen worden. De afdeling DSI is derhalve voornemens een beleidskader over deze problematiek op te stellen met heldere criteria waaraan de activiteiten van gesubsidieerde organisaties voor het versterken van draagvlak moeten voldoen. Het departement is van mening dat bij het opstellen van een dergelijk kader input vanuit de Nederlandse samenleving van belang is. In het licht van het voorafgaande besloot het Ministerie een verkennend onderzoek c.q. brede inventarisatie te laten uitvoeren ‘inzake definiëring en implementatie van activiteiten betreffende draagvlak voor en vermaatschappelijking van internationale samenwerking.’26 De inventarisatie betreft: Het draagvlak voor en de vermaatschappelijking van internationale samenwerking in Nederland: o Hoe worden beide begrippen door de diverse actoren gedefinieerd; maakt men verschil tussen beide begrippen; welk; o Wat ziet men als beleidsprioriteit(en), hoe definieert men de modaliteiten om daar vorm/inhoud aan te geven (bijvoorbeeld voorlichting, educatieve activiteiten, lobby, beleidsbeïnvloeding et cetera); wat wordt gezien als resultaat; welke handelingsperspectieven worden geboden; o Wat ervaart men als dilemma’s; o In hoeverre is men bezig met innovatie, qua doelgroep, qua methodiek et cetera. Verankering van organisaties in Nederland27 o Hoe definieert men de verankering in Nederland c.q. draagvlak voor de eigen organisatie in Nederland; o Welke criteria zou men gehanteerd willen zien om dat te beoordelen/waarderen. 2.3
Methoden van onderzoek
Het onderzoek is gestart met een inventarisatie van het veld van maatschappelijke organisaties die zich bezig houden met het vraagstuk van betrokkenheid bij ontwikkelingssamenwerking, internationale samenwerking en duurzame ontwikkeling. Daarbij is tevens een onderscheid gemaakt tussen organisaties die door de Nederlandse overheid gesubsidieerd worden en die anderszins financiering aantrekken. Het veld aan actoren op het gebied van draagvlak voor internationale samenwerking is inmiddels redelijk divers van samenstelling. In de driehoek overheid, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven kunnen globaal de volgende actoren onderscheiden worden. 26
In het kader van dit onderzoek wordt internationale samenwerking ingekaderd tot structurele armoedebestrijding en maatschappijopbouw in DAC 1 landen. Zie het Plan van Aanpak voor deze inventarisatie (Bijlage I). 27 Voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken is belangrijk hoe de sector daar tegen aan kijkt. Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
13
Box II: Organisaties gericht op draagvlak voor internationale samenwerking Belangrijke actoren met betrekking tot draagvlakactiviteiten: - Ministerie van Buitenlandse Zaken (DVL); - NCDO; - Landelijke organisaties (zoals de Landelijke Vereniging van Wereldwinkels, COSsen, Stichting Oikos); - MFO’s (Cordaid, Hivos, Icco, Novib en Plan Nederland); - TMF-organisaties; - Niet-gefinancierde landelijke en plaatselijke maatschappelijke organisaties; - Bedrijfsleven.
Bij het uitvoeren van de interviews, de enquête en Ronde Tafelbijeenkomst – zie verderop – is getracht representanten van deze actoren uit het veld voldoende aan bod te laten komen.28 a.
Literatuurstudie
Er heeft in het begin van het traject een eerste scan van relevante literatuur plaatsgevonden. Er is vervolgens een literatuurstudie uitgevoerd waarbij zowel beleidsmatige documenten als onderzoeksrapporten zijn bestudeerd. b.
Diepte interviews
Op basis van het eerder genoemde overzicht zijn gesprekspartners uit verschillende categorieën geïdentificeerd voor een interview. In totaal zijn op deze wijze 16 gesprekspartners geselecteerd. Het overgrote deel van de interviews heeft plaatsgevonden in de periode mei - juni 2005 (zie voor een overzicht van de gehouden interviews bijlage III). Er is onder andere gesproken met de belangrijkste draagvlakorganisaties in Nederland en met verschillende organisaties uit de sector. Daarnaast zijn er gesprekken gevoerd met een tweetal MFO’s en met twee organisaties die zich op specifieke doelgroepen richten, te weten jongeren en migranten. Verder hebben er interviews plaatsgevonden met representanten uit het bedrijfsleven en is er gesproken met twee politici.29 In de interviews is vooral aandacht besteed aan definiëring van de begrippen en de vermaatschappelijking van internationale samenwerking, de afstemming en coördinatie binnen dit veld en aan beleidsprioriteiten (zie voor een itemlist van de interviews bijlage II).
28
In het algemeen was de bereidheid om aan dit onderzoek mee te werken goed. De respons op de enquête is zonder meer hoog: bijna de helft van de respondenten retourneerde de ingevulde vragenlijst. Het enthousiasme voor deelname aan interviews en de Ronde Tafelbijeenkomst was onder direct belanghebbenden het grootst; het was niet eenvoudig vertegenwoordigers vanuit het bedrijfsleven en de academische gemeenschap te motiveren tot deelname. Vanuit de MFO’s werd maar in beperkte mate aan het onderzoek deelgenomen (uitgezonderd deelname aan de enquête). Voor een nadere analyse van de respons wordt verwezen naar bijlage V bij dit rapport. 29 Van het CDA en de PvdA; de woordvoerder ontwikkelingssamenwerking van de VVD was niet bereid tot een gesprek. Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
14
c.
Enquête
Op basis van de literatuurstudie en exploratieve interviews is vervolgens een questionnaire opgesteld die verspreid is onder een breed scala aan verschillende Nederlandse maatschappelijke organisaties (zie bijlage IV). Box III: Verspreiding questionnaires Er zijn zowel organisaties benaderd die internationale samenwerking als kernactiviteit hebben, als organisaties die op een andere manier met internationale samenwerking bezig zijn. Er zijn grote en kleine organisaties benaderd, organisaties die wel of geen subsidie ontvangen, met en zonder partners in het Zuiden en zowel relatief jonge organisaties als organisaties die al lang bestaan. Naast de organisaties die direct door Context werden benaderd, zijn op verzoek van Context vragenlijsten verspreid via het secretariaat van het TMF-platform, onder de leden van Partos en met behulp van het MOS-overleg (Migrantenoverleg Ontwikkelingssamenwerking).
Na het verzenden van de enquêtes is er intensief telefonisch contact geweest met de betrokken organisaties hetgeen heeft geleid tot een relatief hoge respons: er zijn 58 ingevulde enquêtes geretourneerd (zie voor een overzicht van de geretourneerde enquêtes bijlage V) van de in totaal circa 120 verzonden enquêtes. d.
Ronde Tafelbijeenkomst
Op 27 juni jl. is als onderdeel van de dataverzameling en conform het Plan van Aanpak een Ronde Tafelbijeenkomst georganiseerd met geselecteerde vertegenwoordigers van verschillende Nederlandse maatschappelijke organisaties. Doel van deze bijeenkomst was vooral om de betrokkenen eenmalig te consulteren over inhoud en organisatie van het te formuleren beleid van de Nederlandse overheid in deze. Bij deze bijeenkomst is erop toegezien dat een grote diversiteit aan organisaties uit de sector vertegenwoordigd was (zie voor een overzicht van deelnemers bijlage VII). Met de deelnemers werd een zogenoemde Concept Mapping exercitie uitgevoerd. Deze methode maakt het mogelijk om op een transparante, resultaatgerichte en participatieve wijze standpunten van een groep in kaart te brengen ten aanzien van een bepaald onderwerp, in dit geval de rol van de Nederlandse overheid ten aanzien van draagvlakactiviteiten van ontwikkelingsorganisaties. (Zie voor een toelichting onderstaande box en bijlage VIII.) Box IV: Concept Mapping exercitie De Concept Mapping methode bestaat uit de volgende stappen. a) Focus zinnen Om het Concept Mapping proces te faciliteren is een neutrale focuszin gebruikt om bijdragen van de deelnemers te stimuleren. Tijdens de bijeenkomst van 27 juni jl. stond de volgende focuszin centraal: ‘Ten aanzien van draagvlakactiviteiten in Nederland dient de Nederlandse overheid….’ b) Statements Aan de hand van de focuszin hebben de deelnemers statements geformuleerd. Op deze manier zijn 98 statements gegenereerd. In deze fase van het proces is hier nog geen waardeoordeel aan gegeven. c) Prioriteren en clusteren Tijdens deze fase zijn de statements aan de hand van formats van de facilitator door de deelnemers op belangrijkheid gerangschikt en geclusterd. d) Genereren van de Concept Map Alle eerder verzamelde gegevens zijn in het software programma Ariadne ingevoerd waardoor een drietal uitkomsten werd gegenereerd: een prioriteitenlijst van statements, clusters van statements en een Concept Map. Na presentatie van de Concept Map is deze gezamenlijk besproken en geïnterpreteerd.
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
15
e.
Rapportage
Op basis van de hierboven genoemde onderzoeksactiviteiten werd een concept eindrapport opgesteld. Na feedback van de opdrachtgever werd het huidige definitieve eindrapport met betrekking tot deze opdracht geformuleerd.
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
16
Hoofdstuk 3. 3.1
Conceptueel: de belangrijkste begrippen
Inleiding
Conform het Plan van Aanpak heeft de kern van de huidige inventarisatie betrekking op ‘definiëring en implementatie van activiteiten betreffende draagvlak voor en vermaatschappelijking van internationale samenwerking’.30 3.2
Het begrip ‘draagvlak’31
a.
De gangbare definities
In het zogenaamde draagvlakonderzoek van de Nationale Commissie voor internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) wordt draagvlak gedefinieerd als ‘het percentage van de Nederlandse bevolking dat de bestedingen aan ontwikkelingshulp wil vergroten en gelijk houden’.32 De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) definieert draagvlak aan de hand van ‘het principe van steun voor ontwikkelingshulp’. Het Instituut voor Ontwikkelingsvraagstukken (IVO) spreekt over draagvlak als zijnde ‘politieke steun onder de bevolking voor de hoogte van het ontwikkelingsbudget’ en hanteert vier indicatoren te weten: de bereidheid om geld te geven, het bewust kopen van producten uit de Derde Wereld, de bereidheid om zich zo goed mogelijk te informeren over en deelname aan activiteiten van ontwikkelingsorganisaties.33 Het European Centre for Development Policy Management (ECDPM) maakt een onderscheid tussen maatschappelijk draagvlak (‘min of meer samenhangende publieke opinie betreffende maatschappelijke prioriteiten’) en politiek draagvlak (‘georganiseerde publieke opinie die gemobiliseerd en gearticuleerd kan worden tot macht in regelgevende organen’). De Eurobarometer stelt de vraag of ontwikkelingshulp belangrijk is. b.
Draagvlak als multi-dimensioneel begrip
Weijers merkt, terecht, op dat vrijwel al deze definities allemaal relatief één-dimensioneel zijn.34 Hij pleit voor een definitie waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen verschillende indicatoren, de NEPKIP. (Zie onderstaande box.)
31
Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen maatschappelijk en politiek draagvlak voor internationale samenwerking. Box, Engelhard en Kruijter (ECDPM, 1999) beschouwen maatschappelijk draagvlak als een min of meer samenhangende publieke opinie over een bepaald onderwerp, terwijl het politieke draagvlak betrekking heeft op een articulatie van die publieke opinie binnen de politieke arena. Wanneer in dit verslag over draagvlak wordt gesproken, betreft het conform het Plan van Aanpak, maatschappelijk draagvlak. 32 Veen, T. van, 2002. 33 Groot, G. de en Berg, van den, M.M., 2002. 34 Weijers, J., 2004:3-4. Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
17
Box V: NEPKIP Draagvlak voor internationale samenwerking is een combinatie van: - Noodzaak (het percentage mensen dat de hoeveelheid geld voor hulp wil vergroten of gelijk houden) - Effectiviteit (het vertrouwen in de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking) - Protectionisme beëindigen (de bereidheid een einde te maken aan protectionisme) - Kennis van internationale samenwerking (de kennis die men heeft van internationale samenwerking) - Individueel gedrag (de bereidheid het individuele gedrag aan te passen) - Politiek draagvlak (de steun in de politiek, m.a.w. het percentage kamerleden dat bereid is meer geld aan ontwikkelingssamenwerking uit te geven) Bron: Weijers, J. 2004:5
Een inmiddels veel gebruikte definitie van draagvlak is van de Belgische hoogleraar Develtere, die zich bezighoudt met theorievorming en empirisch onderzoek ten aanzien van draagvlak voor internationale samenwerking.35 Hij spreekt over draagvlak als multidimensioneel begrip en onderscheidt vier dimensies van draagvlak te weten: kennis, houding, opinie en gedrag. Box VI: ‘Draagvlak als multi-dimensioneel begrip’36 Kennis: de kennis die het publiek heeft van internationale samenwerking, bijvoorbeeld inzicht in de hoeveelheid geld die omgaat in de sector of bekendheid met de Millennium Development Goals. Houding: het belang dat mensen hechten aan internationale samenwerking en de bereidheid en intenties van mensen. Opinie: de mening van het publiek ten aanzien van internationale samenwerking. Gedrag: de actieve betrokkenheid van mensen die zich uit in doneren, stemgedrag, vrijwilligerswerk et cetera.
Draagvlak verwijst daarmee dus tegelijkertijd naar kennis, houding, opinie en gedrag. Develtere definieert draagvlak als ‘de, al of niet door kennis gedragen, houding, opinie en gedrag ten aanzien van een bepaald onderwerp in zijn geheel of een deel’. De definitie van COS Nederland ‘het ontwikkelen, verwerven van steun van personen en hun organisaties die op grond van voldoende kennis en een open houding opinies formuleren en gedrag vertonen in de door jou gewenste richting’37 sluit nauw bij de definitie van Develtere aan. c.
Feedback op basis van enquête38
In de enquête die is uitgevoerd, werd de definitie van Develtere centraal gesteld. Op de vraag welke dimensie men het meest belangrijk vindt, gaf 46 % van de respondenten aan gedrag het meest belangrijk te vinden. 24% vindt kennis het meest belangrijk, direct gevolgd door houding met 21% en slechts 9% noemde opinie als meest belangrijke element. Gevraagd naar de eigen definitie van draagvlakversterking bleef een groot gedeelte van de organisaties (28%) het antwoord schuldig. 14% van de respondenten zei de definitie van Patrick Develtere te hanteren, of zich daarin te kunnen vinden. De overige respondenten hanteren een eigen definitie Opvallend is dat de term betrokkenheid in veel van deze 35
Develtere, 2003. Develtere, 2003. 37 COS Nederland, 2004:2. 38 In bijlage VI wordt een overzicht gegeven van de definities die uit de enquête naar voren zijn gekomen. 36
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
18
definities genoemd wordt. De andere definities gaan vooral in op de bereidheid van mensen om het belang van armen mee te laten wegen in hun beslissingen of consequenties te verbinden aan hun handelen ten gunste van armoedebestrijding. Uit de interviews komt naar voren dat binnen de bandbreedte van deze definiëring door maatschappelijke organisaties in Nederland verschillende accenten worden gelegd; sommigen hechten voornamelijk belang aan kennis en houding en zijn vooral gericht op bewustwording. Anderen leggen de nadruk vooral op gedrag, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen actief en passief gedrag. Passief gedrag kan beschouwd worden als de mate van betrokkenheid bij het veld. Acceptatie kan ook gezien worden als een vorm van draagvlak; hierbij uitgaande van de idee dat mensen in verzet komen op het moment dat zij het niet eens zijn met het beleid. d.
Andere dimensies
Verder dient een onderscheid te worden gemaakt tussen latent en geactiveerd draagvlak. Latent draagvlak verwijst naar een positieve houding tegenover een bepaald onderwerp zonder dat daaraan gedrag (een specifieke actie) is verbonden. Pas wanneer iemands houding resulteert in gedrag spreekt men van geactiveerd draagvlak. Develtere noemt dit de stollingsgraad van het draagvlak: een draagvlak kan dus in meer of mindere mate geactiveerd zijn. Een aantal gesprekspartners merkt op dat het begrip draagvlak in het Nederlandse debat twee belangrijke componenten heeft: een inhoudelijke en een financiële component. Opgemerkt wordt dat in het recente debat deze twee componenten vaak gekoppeld worden en de financiële component soms de overhand lijkt te krijgen. Men vraagt zich af of dit juist is. In de relatie financiën-inhoud kunnen verder twee aspecten onderscheiden worden: (1) financieel draagvlak heeft niet automatisch een inhoudelijk draagvlak in zich; (2) er is niet automatisch een koppeling te maken tussen geefgedrag van burgers (de financiële component van draagvlak) met een politieke agenda van draagvlakorganisaties. Burgers (blijven) doneren veelal vanuit moreel ethische overwegingen.39 Dit wordt door veel ontwikkelingsorganisaties vaak geïnterpreteerd als steun voor hun politiek ideologische standpunten. Er is echter niet automatisch een link te leggen met een politieke agenda. In vrijwel alle draagvlakdiscussies wordt draagvlak als iets positiefs gezien. Hoogewerf spreekt over ‘een positieve of neutrale houding van direct of indirect bij het beleid betrokken personen of groeperingen ten aanzien van een beleidsinhoud’.40 In navolging daarvan lijkt het logisch ook te spreken over positief en negatief draagvlak. Om verwarring te voorkomen, en tevens om helderder aan te sluiten bij het gangbare gebruik, wordt met het begrip draagvlak in dit rapport verwezen naar positief draagvlak.
39
Er lijkt hier sprake van een contradictie: legitimiteit voor ontwikkelingsorganisaties neemt af, terwijl de betrokkenheid bij ontwikkelingsvraagstukken toeneemt. Uit onderzoek van Van Male en Stienstra (2003) blijkt echter dat de kritische houding ten aanzien van ontwikkelingsorganisaties eerder als ‘hulp moet’ dan als een totale afwijzing van ontwikkelingssamenwerking dient te worden geïnterpreteerd. 40 Hoogewerf, 1993. Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
19
Box VII: Primair, secundair en tertiair draagvlak41 In de studie van Develtere wordt, met verwijzing naar andere bronnen, een onderscheid gemaakt tussen primair, secundair en tertiair draagvlak: primair draagvlak is het geheel aan actoren die een maatregel moeten uitvoeren of die een organisatie vormen. In het geval van ontwikkelingssamenwerking gaat het dan om de bevoegde politieke en bestuurlijke personen, de NGO’s en hun personeel en de zogenaamde derden (bijvoorbeeld universiteiten); secundair draagvlak bestaat uit direct betrokkenen bij een beleidsdomein of organisatie zonder dat dit domein of deze organisatie de raison d’être is, zoals bijvoorbeeld vakbonden, nieuwe sociale bewegingen, kerkelijke organisaties, organisaties van het maatschappelijk middenveld en de vrijwilligers die zich inzetten voor NGO’s en hun campagnes; tertiair draagvlak valt samen met de publieke opinie, die de ruimere maatschappelijke inbedding van bepaalde initiatieven of activiteiten kan verzekeren.
e.
Betrokkenheid
Tijdens de interviews hebben verschillende gesprekspartners opgemerkt dat het woord ‘draagvlak’ eigenlijk niet voldoende aangeeft waar het in deze problematiek werkelijk om gaat. Wellicht is het beter te spreken van betrokkenheid, omdat dit woord niet alleen de eerder genoemde dimensies van Develtere aangeeft, maar tevens meer recht doet aan de belevingsfactor. Draagvlak heeft immers niet louter invloed op rationele, maar ook op emotionele aspecten. Het begrip betrokkenheid is dynamischer, actiever, heeft een meer relationele dimensie in termen van dialoog. Samenvattend kan ten aanzien van de definiëring van draagvlak gesteld worden dat de door Develtere ontwikkelde definitie bij grote draagvlak organisaties in Nederland steeds meer ingang vindt, en dat een aantal gesprekspartners van mening is dat de dimensie van ‘betrokkenheid’ daaraan toegevoegd dient te worden.42 Voor de goede orde wordt opgemerkt dat draagvlakactiviteiten door alle geïnterviewden onderscheiden worden van beleidsvoorlichting en fondsenwerving.43 3.3.
Definitie van draagvlak voor de eigen organisatie
In de uitgevoerde enquête is de vraag aan de orde gesteld hoe verankering van de eigen organisatie binnen de Nederlandse samenleving geoperationaliseerd wordt. De feedback ten aanzien van deze vraag is als volgt. Tabel I: verankering van de organisaties Hoe krijgt de verankering voor uw organisatie gestalte? (meerdere antwoorden mogelijk) Aantal bezoekers van de website Aantal bezoekers/deelnemers aan bijeenkomsten Naamsbekendheid Aantal vrijwilligers Aantal donateurs
Percentage van de respondenten 70% 63% 63% 53% 52%
41
Develtere, 2004:2. In dit verband moet opgemerkt worden dat sommige gesprekspartners suggereren dat er min of meer een lineair verband bestaat tussen de verschillende dimensies (kennis, houding, opinie, gedrag en eventueel betrokkenheid), terwijl anderen juist benadrukken dat dit niet het geval behoeft te zijn. 43 Zie ook het verslag van de Ronde Tafelbijeenkomst in bijlage VIII. 42
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
20
Hoe krijgt de verankering voor uw organisatie gestalte? (meerdere antwoorden mogelijk) Aantal sympathisanten Opdrachten van / samenwerking met maatschappelijke organisaties Betrokkenheid van derden (andere organisaties, politici, BN’ers) Aantal leden Betrokkenheid bij regionale initiatieven Aandacht van de media Aantal ‘klanten’ Aantal stagiaires
Percentage van de respondenten 31% 22% 19% 11% 11% 7% 7% 4%
Bron: enquête.
Uit deze gegevens blijkt dat men draagvlak voor de eigen organisatie in het bijzonder verbindt met het gebruik maken van en deelnemen aan informatievoorziening; het aantal personen dat direct of indirect bij de organisatie betrokken is en samenwerkingsrelaties. 3.4
Het object van draagvlak: geïntegreerd concept van ontwikkeling
Binnen het (Nederlandse) ontwikkelingsdebat wordt de term draagvlak vaak gebruikt als containerbegrip. Draagvlak kan in principe zowel betrekking hebben op het draagvlak voor ontwikkeling, het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking of internationale samenwerking en/of het draagvlak voor een specifieke organisatie c.q. overheidsbeleid. Voor een goed begrip is een helder onderscheid tussen deze ‘onderwerpen’ van draagvlak onontbeerlijk. Ontwikkelingseducatie wordt door het Development Education Forum van CONCORD, de Europese NGO-confederatie van ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp, gedefinieerd als een activiteit die ‘takes place not in development countries, but primarily in the West’.44 Met andere woorden het oude Noord-Zuid idee moet vervangen worden door het bredere begrip ‘mondialisering’. Het gaat er bijvoorbeeld niet om het fenomeen multiculturele samenleving te beschouwen naast ontwikkelings- of internationale samenwerking, maar een meer geïntegreerde benadering te hanteren en om mondialisering centraal te stellen en de manifestaties daarvan in lage-, midden- en hoge inkomenslanden te analyseren. De reikwijdte van het traditionele domein van de ontwikkelingssamenwerking is daarom steeds breder geworden. Waar het binnen de klassieke ontwikkelingssamenwerking voornamelijk ging om thema’s als armoedebestrijding en maatschappijopbouw, raakt het nu ook aan andere onderwerpen zoals terrorisme, veiligheid en arbeidsmigratie. Binnen veel Europese organisaties die zich bezighouden met ontwikkelingssamenwerking, de OECD, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en maatschappelijke actoren bestaat in toenemende mate consensus over het feit dat binnen dit beleidsdomein een dergelijk integraal concept, gehanteerd dient te worden.
44
Geciteerd door Van der Steenhoven, 2004: paragraaf 2.
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
21
3.5
Vermaatschappelijking
In de inleiding van deze rapportage is al aan het fenomeen van toegenomen maatschappelijke aandacht en betrokkenheid bij internationale kwesties gememoreerd. Activiteiten van pragmatisch idealisten nemen snel toe en zijn divers: fondsenwerving, vrijwilligerswerk ‘hier’ en ‘daar’, rechtstreekse ondersteuning van initiatieven in lage- en middeninkomenslanden, lobby, advocacy en/of politieke actie. Binnen dit geheel zijn verschillende op elkaar ingrijpende en soms tegengestelde tendensen waar te nemen. Een grote diversiteit aan maatschappelijke organisaties begeeft zich meer en meer binnen het domein van internationale samenwerking. In de tweede plaats zijn een aantal ‘traditionele’ ontwikkelingsorganisaties zich in toenemende mate bewust dat er in de samenleving veel kennis en betrokkenheid aanwezig zijn die van dienst kunnen zijn bij het oplossen van internationale vraagstukken. In de derde plaats hebben nieuwe actoren soms behoefte aan ondersteuning en kwaliteitzorg met betrekking tot de relatief nieuwe internationale dimensies van hun werk. Een deel van de ontwikkelingsorganisaties benadrukt dat ontwikkelingssamenwerking een vak is en zij stellen de ontwikkelingsrelevantie van de zogenoemde ‘doe-het-zelvers’, pragmatische idealisten en het bedrijfsleven ter discussie. Deze groepen zijn zich bewust van de kritiek vanuit de ontwikkelingssector, maar wijzen deze van de hand (‘er zijn genoeg bewijzen dat er goed werk verricht wordt’; ‘wij doen het niet slechter dan traditionele ontwikkelingsorganisaties’). Zij erkennen enerzijds het belang van ontwikkelingsorganisaties (in het bijzonder voor wat betreft de inhoudelijke kennis, het netwerk, verantwoorde fondsenbesteding, doorvertalen van een politieke boodschap et cetera), maar uiten omgekeerd ook kritiek op vooral de belerende houding, de bureaucratie en de hoge (overhead-) kosten binnen ontwikkelingsorganisaties. Box VIII: Vermaatschappelijking Niet iedereen deelt overigens de toename van maatschappelijke betrokkenheid bij internationale samenwerking: ‘Ik heb niet het idee dat de vermaatschappelijking van internationale samenwerking toeneemt. Het cynisme viert hoogtij. Er bestaat enorm veel wantrouwen ten opzichte van de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking. Nederland doet heel veel voor ontwikkelingssamenwerking, maar het cynisme is erg groot. Wel is er sprake van een toename van initiatieven vanuit het bedrijfsleven. Het is jammer dat het wantrouwen vanuit de NGO’s ten opzichte van het bedrijfsleven zo groot is.’ Bron: interview met een vertegenwoordiger van het bedrijfsleven.
Verder wordt, onder andere vanwege de toegenomen mondigheid van de burger, mondialisering, individualisering en de reis- en communicatiemogelijkheden de druk op kwaliteit, verantwoording en transparantie van internationaal opererende ontwikkelingsorganisaties groter. Deze ontwikkelingen vinden plaats in een tijdsgewricht waarin – zoals reeds in de inleiding werd aangegeven - de morele autoriteit en legitimiteit van traditionele, particuliere ontwikkelingsorganisaties aan het afnemen is. Het respect voor opvattingen uit de ontwikkelingssector is het laatste decennium sterk gedaald. Voorheen was de informatie vanuit deze sector nodig; tegenwoordig hebben andere sectoren steeds meer kennis in eigen huis over global issues en wordt de bijdrage vanuit ontwikkelingsorganisaties steeds minder gewaardeerd en vertrouwd. In deze context is het ook van belang te wijzen op de toegenomen rol van militairen en bedrijfsleven op het gebied van internationale samenwerking. Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
22
In de praktijk blijkt dat organisaties en bedrijven uit andere disciplines zich in toenemende mate met internationale samenwerking bezig houden. Ook komt er langzaam maar zeker meer samenwerking tot stand tussen zogenaamde ‘traditionele actoren’ en nieuwe actoren. Dit roept enerzijds vragen op over hoe om te gaan met deze vermaatschappelijking, maar dergelijke wereldwijde relaties tussen individuele bedrijven, burgers en hun organisaties zorgen ook voor een versterking en legitimiteit van de ontwikkelingsinspanning van overheden. Een betrokken middenklasse is nodig als steun in de rug bij hervormingen die politieke keuzes vereisen – ‘hier en daar’.45 In gesprekken brengen sommige gesprekpartners naar voren dat het uitgangspunt hierbij zou moeten zijn dat iedere organisatie doet waar zij goed in is, zodat organisaties elkaar op die manier kunnen versterken. Vermaatschappelijking van internationale samenwerking kan worden gezien als participatie van maatschappelijke organisaties rondom het naar voren brengen van implicaties van global issues binnen de Nederlandse samenleving en het onderhouden van relaties die gericht zijn op armoedebestrijding en/of maatschappijopbouw met individuen, organisaties en instituties in lage- en midden- inkomenslanden. Door organisaties die een lange staat van dienst hebben op dit terrein, wordt deze toegenomen betrokkenheid vanuit de Nederlandse samenleving veelal verschillend gewaardeerd.
45
Ardenne, A., essay, niet gedateerd, Zie ook: http://www.derdewereldbeweging.nl.
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
23
Hoofdstuk 4.
Beleid: visies ten aanzien van draagvlak
Ten aanzien van beleidsvisies in het veld komen uit het onderzoek de volgende gegevens naar voren. Deelnemers aan de Ronde Tafelbijeenkomst die binnen het kader van dit onderzoek werd georganiseerd, hechten enerzijds aan een sterke vermaatschappelijking van internationale samenwerking met ruimte voor gedifferentieerde doelgroepen benadering, ‘participatie’ van burgers, ruimte voor actoren uit Noord en Zuid en waardering van maatschappelijke initiatieven op organisatie- en persoonlijk niveau (zie bijlage VIII met betrekking tot de Concept Mapping exercitie46). Anderzijds wordt door representanten van de groep ook sterk gehecht aan professionalisering van draagvlakactiviteiten: draagvlak wordt gezien als een public good en de overheid dient mede zorg te dragen, middels beleidsvoorlichting en verantwoording, aan legitimiteit voor dit onderwerp binnen de Nederlandse samenleving. Ten aanzien van de Nederlandse overheid wordt verder een pleidooi gehouden voor waardering van maatschappelijke initiatieven; aandacht voor coherentie; ruimte voor innovatie.47 Ten aanzien van maatschappelijke organisaties wordt belang gehecht aan diversiteit en pluriformiteit; autonomie van organisaties en afstemming en coördinatie.48 Naast de voorgenoemde algemene onderwerpen die spelen binnen de wereld van draagvlakorganisaties komen uit de interviews, enquête en bestudering van de literatuur, de volgende zes thema’s in het bijzonder naar voren. 4.1
Dimensies van draagvlak: multi-dimensioneel
In het voorgaande is gerefereerd aan de verschillende dimensies van draagvlak zoals deze door Develtere onderscheiden worden. Uit de respons naar aanleiding van de enquête blijkt dat veel organisaties niet louter een cognitieve definitie van draagvlak hanteren, maar groot belang hechten aan maatschappelijk handelen. In deze context moet opgemerkt worden dat enkele vertegenwoordigers van organisaties die zich bezighouden met, wat tegenwoordig wordt genoemd ‘pragmatisch idealisme’ vinden dat deze vorm van betrokkenheid in het huidige debat in Nederland te weinig waardering krijgt. Er is verder grote consensus over het feit dat betrokkenheid bij internationale samenwerking zich manifesteert in veel meer dan het doneren van fondsen. Er wordt daarom gepleit voor een multi-dimensionele definitie van draagvlak. 4.2
Object van draagvlak: geïntegreerd concept van ontwikkeling
Bij de definiëring van het object van draagvlak wint de zienswijze ‘van een geïntegreerd concept van ontwikkeling’ steeds meer terrein.
46
In het bijzonder de clusters 5, 4, 10 en 1. Zie eveneens bijlage VIII met betrekking tot de Concept Mapping exercitie, in het bijzonder de clusters 1, 3 en 2. 48 Voor details wordt verwezen naar bijlage VIII. 47
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
24
Box IX: Mondiale thematiek als insteek In plaats van ‘internationale samenwerking’ kan ook als uitgangspunt gekeken worden naar de (mondiale) thematieken die ten grondslag liggen aan structurele armoedebestrijding en de noodzaak tot maatschappijopbouw en de vraag wat de (internationale) samenleving op alle niveaus en in al haar geledingen actief kan bijdragen aan verbetering van deze ongelijke verhoudingen. Hierin is internationale samenwerking niet het leidende thema, maar een strategie ter verbetering van de ongelijke verhoudingen. Bron: enquête.
Het gaat volgens veel gesprekspartners niet langer om steun voor activiteiten ‘daar’, maar juist om de vraag ‘hoe de hedendaagse mondialisering zich manifesteert in lage-, midden- en hoge inkomenslanden’. Verder wordt benadrukt dat de focus van draagvlak zich ten principale niet dient te beperken tot 14% van de begroting van ontwikkelingssamenwerking; naast betrokkenheid voor activiteiten van particuliere organisaties, wordt draagvlak voor bi- en multilaterale ontwikkelingssamenwerking en internationale activiteiten van bedrijven van groot belang geacht. 4.3
Aard van draagvlak: public good
Vrijwel alle gesprekspartners geven aan dat draagvlak voor internationale samenwerking, mede onder invloed van het heersende politieke klimaat in Nederland, als een public good49 beschouwd moet worden, dat zich niet leent voor marktwerking.50 Betoogd wordt dat betrokkenheid van individuen en (maatschappelijke) organisaties bij mondiale vraagstukken een waarde in zich heeft. Bovendien wordt benadrukt dat draagvlakversterking een kennisintensieve sector is, die in de loop der jaren een professionele activiteit is geworden en dat het belangrijk is om continuïteit te waarborgen. Bovendien kan afstemming en coördinatie in deze beter door gerichte sturing dan door marktwerking verkregen worden.51 4.4
Actoren met betrekking tot draagvlak
De deelnemers aan de Ronde Tafelbijeenkomst hechten groot belang aan een nadrukkelijke betrokkenheid van actoren uit het Zuiden.52 De directe link met lokale organisaties in lage- en midden- inkomenslanden wordt van cruciaal belang geacht. Door vertegenwoordigers van MFO’s wordt naar voren gebracht dat medefinancieringsorganisaties op organische wijze over deze link beschikken. Ten aanzien van de landelijke draagvlakorganisaties hebben sommigen de perceptie dat deze organisaties zelf slechts in beperkte mate toegang hebben tot 49
In de lijst van preferenties scoort de statement ‘het draagvlak voor IS als een public good aan te merken’ 3.7 (op schaal van 1 tot 5). Deze statement komt daarmee ex aequo op de 9e plaats (van de 98 statements). 50 Zie ook de lezing van mevrouw K. Ferrier op de KPA-Wilde Ganzendag van 25 juni 2005 en het artikel van Bijma van COS Nederland die aangeeft dat ‘ … de concurrentieslag op de Nederlandse markt … geen goede conditie is voor het stimuleren van echte samenwerking [en] … kan leiden tot een vorm van koude sanering’ (Bijma, 2005). 51 In de literatuur over dit onderwerp wordt benadrukt dat indien samenlevingen volledig volgens het markt principe georganiseerd zouden zijn, belangrijke maatschappelijke functies, die een intrinsiek belang hebben, mogelijk niet langer vervuld zouden worden (Handy, 1997). Een publiek goed dient het ‘algemeen belang’ en komt vaak niet tot stand door marktwerking omdat individuele rationaliteit niet altijd in het verlengde ligt van collectieve rationaliteit. (Zie voor een meer theoretische onderbouwing van deze benadering de studie van Olson, 1974). 52 In de lijst van preferenties scoort deze statement 4.15 (op de schaal van 1 tot 5) Deze statement komt daarmee ex aequo op de 2e plaats (van de 98 statements). Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
25
lokale organisaties in het Zuiden, wat als een belangrijke beperking wordt ervaren. Anderen benadrukken juist dat door deze organisaties ondersteunde maatschappelijke organisaties veelal lange, directe en intensieve relaties onderhouden met personen en maatschappelijke organisaties in lage en midden inkomenslanden. Ten aanzien van de MFO’s wordt dan opgemerkt dat deze veelal alleen maar relaties hebben met intermediaire organisaties en niet zozeer met ‘initiatieven aan de basis’. 53 Zoals uit de Ronde Tafelbijeenkomst naar voren komt, wordt door vrijwel alle gesprekspartners, de vermaatschappelijking van internationale samenwerking met ruime aandacht voor een gedifferentieerde doelgroepdifferentiatie en een sterke participatie van burgers erg gewaardeerd, omdat op deze wijze begrip gekweekt kan worden en betrokkenheid vergroot wordt met betrekking tot global issues zowel in hoge- als midden- en lage inkomenslanden. In beleidsmatig opzicht wordt de vergrote betrokkenheid van migrantenorganisaties en jongeren bij internationale samenwerking over de gehele breedte eveneens sterk gewaardeerd. Tegelijkertijd wordt ook gewezen op potentiële schaduwkanten van de sterke vermaatschappelijking van internationale samenwerking: kwaliteit van de geleverde diensten staat soms onder druk, activiteiten kunnen aanbod- in plaats van vraaggestuurd zijn, er is soms sprake van paternalisme en kwaliteit van internationale relaties laat nogal eens te wensen over (afhankelijkheid en gebrek aan gelijkwaardigheid). Anderen vragen zich echter af of er in de praktijk zoveel wezenlijke verschillen zijn met zogenoemde professionele ontwikkelingsorganisaties. 4.5
Overheidsbeleid: noodzaak coherentie
In het veld bestaat een duidelijke opinie dat de overheid het initiatief dient te nemen met betrekking tot beleidscoherentie. In deze context wordt ook opgemerkt dat het belangrijk is dat het departement activiteiten onderneemt die in de brede zin bijdragen aan de legitimiteit van internationale samenwerking binnen de Nederlandse samenleving. 4.6
Noodzaak tot coördinatie
Gesprekspartners vanuit het bedrijfsleven zijn zeer kritisch over gebrek aan afstemming en voortgang bij bijvoorbeeld gezamenlijke campagnes van draagvlakorganisaties (zoals de Millennium Development Goals campagne). Ook door vele gesprekspartners uit de sector zelf wordt de noodzaak tot coördinatie en afstemming naar voren gebracht: ‘Regie gevraagd!’.54 Factoren die hierbij een complicerende rol lijken te spelen zijn: institutionele belangen, drang van organisaties om zich te profileren, gebrek aan (institutioneel) leiderschap, potentieel
53
Daarbij wordt door sommige geïnterviewden naar voren gebracht dat MFO’s steeds meer functionele, wat ambtelijke organisaties zijn geworden, die naar het zich laat aanzien vooral contact hebben met intermediaire organisaties in lage- en midden inkomenslanden. 54 Bijma, 2005. Zie ook bijlage VIII, cluster 8. Ook uit het onderzoek van Van Voorst komt de noodzaak tot afstemming en duidelijke taakverdeling naar voren (2004:21-22). Zij stelt dat ‘deze drang tot profilering tot de verleden tijd moet behoren, de zendingsdrang ingeperkt moet worden en organisaties elkaar niet de maat moeten nemen’ (Voorst, A. van, 2005:4.) Zie ook het nieuwe Beleidskader MFS 2007-2010. Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
26
verlies aan profiel en subsidiecriteria van het departement.55 Veel van de geïnterviewden zijn van mening dat er met betrekking tot dit vraagstuk een taak voor de sector zelf en de overheid ligt.
55
Daarbij wordt vooral verwezen naar het nieuwe Medefinancieringsstelsel.
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
27
Hoofdstuk 5.
Strategie, methoden en doelgroepen
In aansluiting op het Plan van Aanpak is in de enquête aandacht besteed aan (a) strategie, (b) methoden en (c) doelgroepen van organisaties gericht op draagvlakactiviteiten. De uitkomsten van deze enquête, welke werd ingevuld door 58 respondenten, kunnen als volgt worden samengevat. 5.1
Strategieën
De volgende strategieën ten aanzien van draagvlak voor internationale samenwerking worden in antwoord op de enquête genoemd.56 Tabel II: Strategieën voor draagvlakversterking van internationale samenwerking57 Strategie Percentage van de respondenten Samenwerking met andere organisaties 26% Netwerken / Bevorderen van kennis- en ervaring uitwisseling 17% Bewustwording en mentaliteitsverandering 17% Voorlichting / educatie 17% Direct contact met de doelgroep onderhouden 11% Lobby en beleidsbeïnvloeding 9% Communicatiestrategie t.a.v. PR (fondsenwerving) 9% Aangaan van partnerships / samenwerking met niet-OS organisaties 4% Participatie 4% Capaciteitsopbouw vanuit Zuidelijk perspectief 4% Profilering van eigen organisatie 4% Informeren en enthousiasmeren / communicatie 4% Publiciteit zoeken 4% Indirecte benadering via kwaliteitsversterking 2% Onderzoek en publicatie 2% Bron: enquête.
5.2
Methoden
Methoden die genoemd worden voor draagvlakversterking van internationale samenwerking zijn de volgenden. Tabel III: Methoden voor draagvlakversterking van internationale samenwerking Methoden Percentage van de respondenten Bijeenkomsten / debatten / conferenties 30% Website / nieuwe media 26% Voorlichting / informeren van mensen 26% Publicaties / schrijven van opiniestukken 24% Media / publiciteitscampagnes 20% Samenwerking 19% 56
In antwoord op de vragen welke strategie en methoden de organisaties hanteren ten aanzien van draagvlakactiviteiten voor internationale samenwerking blijken veel respondenten geen onderscheid te maken tussen strategie en methoden. 57 Een aantal respondenten geeft aan dat de methoden die men hanteert per project of programma worden ontwikkeld en kunnen wisselen. Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
28
Methoden Directe contacten met de achterban Lobby / beleidsbeïnvloeding Netwerkbijeenkomsten Sponsoring / financieel ondersteunen van andere initiatieven Trainingen / cursussen Via het onderwijs Reizen / uitzending van veldwerkers Onderzoek doen Advertenties Lezingen / fora Telemarketing Gadgets Concrete arbeidsprojecten bieden om te kunnen leren /ervaren door doen
Percentage van de respondenten 19% 15% 13% 7% 7% 6% 6% 6% 4% 4% 2% 2% 2%
De activiteiten die organisaties ondernemen op het gebied van draagvlakversterking zijn derhalve grotendeels gericht op voorlichting (93%), gevolgd door beleidsbeïnvloeding (72%), educatie (61%), capaciteitsversterking (60%), publiekscampagnes (52%) en het genereren van publiciteit (11%). De meeste organisaties geven aan wel te streven naar innovatieve methoden en projecten door bijvoorbeeld samen te werken met private organisaties of andere sectoren (bijvoorbeeld sport) of door gebruik te maken van nieuwe media of mobiele telefonie. Daarnaast proberen organisaties zich te richten op zogenaamde nieuwe groepen als migranten en jongeren. Daarbij wordt in het bijzonder de categorie jongeren op VMBO scholen genoemd. 5.3
Doelgroepen
Vrijwel alle organisaties noemen in de enquête meerdere doelgroepen binnen de samenleving waarop zij zich richten. De meeste organisaties (30%) richten zich op het algemene publiek. Er zijn ook veel organisaties die zich op specifieke doelgroepen richten. De volgende doelgroepen worden daarbij veel genoemd: jongeren (22%), kerkelijk betrokken mensen (17%), studenten (11%), kinderen (9%) en migranten (7%). Ook zijn er organisaties die zich op specifieke sectoren en/of beleidsterreinen richten. Ruim 39% van de respondenten geeft aan zich in het bijzonder op de overheid en/of politiek te richten; op de mensen die invloed hebben en het beleid maken.58 De respondenten benoemen de volgende sectoren waarop zij hun aandacht richten: bedrijfsleven (19%), andere NGO’s (17%), onderwijs (13%), media en mediagerelateerde organisaties (11%), wetenschap (4%) en zorginstellingen (1%). Doelgroepen die tot nu toe niet of nauwelijks betrokken zijn geweest bij internationale samenwerking worden op de volgende manieren benaderd. Circa 60% via samenwerking met ‘niet-traditionele’ ontwikkelingsorganisaties, onder andere het bedrijfsleven, kerkelijke instellingen, ministeries, migrantenorganisaties, universiteiten en vermogensfondsen. Een manier die vooral gebruikt wordt om jongeren te bereiken is via de media (52%). Ook 58
In toenemende mate is het besef doorgedrongen dat het belangrijk is om toegang te krijgen tot beleidsnetwerken waarin politieke besluitvorming veelal wordt voorbereid. Zie ook de presentatie van H. Helmich, Context MasterClass, september 2004 (www.contextmasterclass.nl).
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
29
probeert men nieuwe groepen te bereiken door deze aan te spreken op andere onderwerpen en door aan te sluiten bij hun interessegebied (33%). Het organiseren van acties zoals concerten, tentoonstellingen of prijsvragen gebeurt ook regelmatig (9%) en er wordt geprobeerd mensen te benaderen op publieksbijeenkomsten als festivals en beurzen (9%). Ten slotte worden mensen bereikt door hen ervaring op te laten doen door middel van reizen en uitwisseling (7%). 5.4
Ten slotte
In het algemeen komt uit de data verzameling naar voren dat veel organisaties geen duidelijk onderscheid maken tussen strategie en methodiek en dat veelal gangbare methodes voor draagvlakversterking worden gebruikt. Tot op zekere hoogte worden pogingen ondernomen om relatief nieuwe doelgroepen uit de Nederlandse samenleving te bereiken. Het belang van innovatie op dit terrein wordt onderkend; er worden tot nu toe slechts beperkt activiteiten op dit terrein ondernomen.
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
30
Hoofdstuk 6.
Resultaatmeting
Ten aanzien van het in kaart brengen van de betrokkenheid van burgers bij vraagstukken op het gebied van mondialisering en internationale samenwerking en het meten van resultaten van activiteiten gericht op het vergroten van deze betrokkenheid kunnen in grote lijnen twee typen onderzoek onderscheiden worden. 6.1
Nationale draagvlakonderzoeken
In de eerste plaats zijn er onderzoeken die het draagvlak voor maatschappelijke betrokkenheid bij ontwikkelingssamenwerking op nationaal niveau in kaart brengen. In Nederland wordt dergelijk onderzoek uitgevoerd door de NCDO. Het gaat hierbij vooral om het meten van percepties en intenties.59 Het recentelijk uitgevoerde draagvlakonderzoek in Vlaanderen onderzoekt het gedrag van respondenten in termen van inzet (tijd die gestoken wordt om actief mee te werken aan ontwikkelingsactiviteiten), consumptiegedrag en geefgedrag.60 6.2
Project en programma niveau
Het draagvlakonderzoek dat De Groot en van den Berg ten aanzien van Festival Mundial hebben uitgevoerd past in de tweede categorie van onderzoek naar het resultaat van concrete, landelijke en/of regionale activiteiten die gericht zijn op het vergroten van de betrokkenheid van burgers bij ontwikkelingssamenwerking. Wat in dergelijke onderzoeken gemeten wordt, hangt in sterke mate af van de gehanteerde definitie van draagvlak en de oorspronkelijke doelstellingen van het project of programma. In het IVO onderzoek staat consumptie- en geefgedrag centraal.61 De onderzoeken van de afdeling Filantropie van de Vrije Universiteit te Amsterdam gaan een stap verder en concentreren zich zowel op geefgedrag als inzet via vrijwilligerswerk. Het belang van resultaatmeting met betrekking tot draagvlakactiviteiten wordt door alle geïnterviewden onderschreven.62 Er worden ook de nodige (interne) evaluaties uitgevoerd naar campagnes, lobby activiteiten en voorlichtingsbijeenkomsten. De NCDO geeft regelmatig opdracht tot extern onderzoek en laat programma’s extern evalueren.63 Oikos bijvoorbeeld onderzoekt (in samenwerking met derden) wat de mogelijkheden zijn van de Social Return on Investment.64 Op basis van de uitkomsten van de enquête en interviews lijkt het erop dat dit type onderzoek in conceptueel-, beleidsmatig- en operationeel opzicht het verst gevorderd is binnen de grote landelijke draagvlakorganisaties. Zo heeft COS Nederland een begin gemaakt met het opstellen van kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren voor het meten van de resultaten op zowel regionaal als landelijk niveau met betrekking tot de verschillende dimensies van de gehanteerde definitie van draagvlak. Een positieve score met betrekking tot deze aspecten 59
Het nadeel van dit type onderzoek is dat het geen betrekking heeft op daadwerkelijk handelen van mensen. Develtere & Pollet, 2004. 61 De Groot en van den Berg, 2002. 62 Bijma (2005) stelt: ‘Uiteraard moeten deze organisaties zich verantwoorden.’ 63 Zie bijvoorbeeld: Anker Solutions, 2004; Van Voorst 2004. 64 Partos, 2004:14. 60
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
31
van draagvlak ziet men als een gewenst resultaat.65 Dit is binnen deze organisatie verder vertaald in interne instrumenten en procedures. Andere landelijke draagvlak organisaties hanteren soortgelijk beleid, instrumenten en procedures.66 Bij organisaties die niet over een instellingssubsidie beschikken ziet het er naar uit dat resultaatmeting zich nog in een beginfase bevindt. In de praktijk worden veelal aandacht besteed aan het in het kaart brengen van output van concrete projecten en programma’s; het accent ligt minder op een studie van relevantie en toepasselijkheid van draagvlakactiviteiten, het functioneren van draagvlakorganisaties an sich en/of op de kwaliteit van samenwerkingsverbanden.67 Voor wat betreft niveau’s van meting ligt de nadruk voornamelijk op het in kaart brengen van output en in veel mindere mate op outcome (het gebruik van de output) of impact (de invloed op de wijdere omgeving op de lange termijn, de duurzaamheid). 6.3
Methodologische complexiteiten
In deze context wordt door enkele gesprekspartners opgemerkt dat het meten van resultaten van draagvlakactiviteiten een groot aantal methodologische problemen met zich meebrengt.68 Het formuleren van meetbare doelstellingen voor processen zoals campagnes, lobby en advocacy is vaak gecompliceerd. Dergelijke processen verlopen vaak chaotisch, zijn redelijk onvoorspelbaar en sterk gevoelig voor externe factoren. Bovendien is er veelal sprake van het attributieprobleem: er bestaat geen lineair verband tussen activiteiten en veranderingen; oorzaken en gevolgen zijn moeilijk vast te stellen.69 Ook gaat het vaak om lange termijn processen en ontbreken vaak baseline data.
65
Zie: COS Nederland, Presentatie en effectindicatoren in het werk van de COSsen, oktober 2004 en Draagvlakontwikkeling voor internationale samenwerking door COSSEN, concept beleidsnota, 14 juni 2005 66 Zie ook: Partos, 2005:17-18. 67 Uitzonderingen daar gelaten zoals de evaluatie van de campagne wereldburgers.nl (voor nadere informatie wordt verwezen naar de paper van Bosma & Bosdrietz, Context MasterClass, jaargang 2003-2004). 68 Zie ook Roche, 1999, hoofdstuk 6 en Bakewell, 2003, hoofdstuk 9. 69 Enkele geïnterviewden brengen naar voren dat dit holy grail van marketing is: hoe komt gedragsverandering tot stand? Zie over deze problematiek bijvoorbeeld: Gladwell, 2000. Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
32
Hoofdstuk 7.
Dilemma’s in de praktijk
In de interviews en enquête is ook aandacht besteed aan dilemma’s die actoren op dit terrein ervaren. De volgende punten zijn door respondenten daarbij naar voren gebracht. 7.1
Afstemming en coördinatie binnen het veld
Binnen het veld van internationale samenwerking spelen vragen met betrekking tot de rolverdeling, afstemming en samenwerking versus concurrentie. Uit gesprekken blijkt dat de versnippering van de sector – ook door de sector zelf - als problematisch wordt ervaren. Om dit tegen te gaan zou toenemende samenwerking en het samengaan van organisaties een middel kunnen zijn. Een ander belangrijk aandachtspunt dat naar voren komt is de coördinatie binnen het veld en het zelfregulerende vermogen van de sector. Er is behoefte aan een duidelijkere afstemming tussen de actoren en een antwoord op de vraag wat de rol is van de verschillende actoren. In deze context wordt verder opgemerkt dat er de laatste jaren een enorme groei in het informatieaanbod heeft plaatsgevonden en dat ambities met betrekking tot afstemming en coördinatie binnen dit breed geschakeerde en complexe veld niet altijd reëel zijn (‘Het idee van de maakbaarheid klopt niet’). Terugkerend dilemma is dat er enerzijds behoefte is aan een coördinerend orgaan. Anderzijds bestaat er angst voor een monopoliepositie. Een tweede vraagstuk binnen deze context is wie deze rol zou kunnen en zou moeten vervullen.70 7.2
Concurrentie
In het voorafgaande werd reeds aangegeven dat activiteiten op het gebied van internationale samenwerking door veel respondenten als een publiek goed worden aangemerkt. De nadruk van de overheid op zowel samenwerking71 als meer marktwerking wordt door, in het bijzonder, enkele landelijke draagvlakorganisaties als een belangrijk dilemma ervaren, omdat zo de kwaliteit en continuïteit van activiteiten op dit terrein onder druk zou kunnen komen te staan.72 Over de samenwerkingsverbanden tussen MFOs, TMF- en draagvlakorganisaties worden verschillende tendensen naar voren gebracht. Enerzijds wordt gesteld dat ten gevolge van het nieuwe MFS de concurrentie, drang tot profilering en daarmee dominantie van grote organisaties binnen partnerships sterk is toegenomen; anderzijds worden de samenwerkingsrelaties met enkele MFO’s juist gewaardeerd vanwege de afwezigheid van deze kenmerken. 7.3
Overige dilemma’s
De overige dilemma’s die men ervaart in het huidige beleid sluiten gedeeltelijk aan op de onderwerpen die als beleidsprioriteiten genoemd werden. Op basis van de respons op de enquête kunnen de volgende clusters in antwoorden onderscheiden worden. 70
Door gesprekspartners worden de NCDO en/of Partos als potentiële coördinerende instanties naar voren gebracht. 71 Zie bijvoorbeeld de nota de nota ‘Aan elkaar verplicht’, Ministerie van Buitenlandse Zaken, 2003. 72 Bijma, 2005. Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
33
Tabel IV: Overige dilemma’s Dilemma’s Resultaatgerichtheid Nadruk op draagvlak Onafhankelijkheid van de organisaties Samenwerking vs. concurrentie Coherentie Kleine vs. grote organisaties Coördinatie Wisselend beleid Negatief imago ontwikkelingssamenwerking
Percentage van de respondenten 20% 15% 13% 11% 7% 6% 4% 4% 4%
Veel respondenten ervaren het als een dilemma dat er zo veel nadruk ligt op resultaten. Dit gaat volgens hen ten koste van de inhoud. Bovendien wordt genoemd dat het soms lastig is resultaten te meten. Dit hangt samen met het dilemma dat men ervaart met betrekking tot de nadruk op ‘draagvlak voor draagvlakactiviteiten’. Volgens 15% van de respondenten gaat dit ten koste van het inhoudelijke werk. Draagvlak is gemakkelijk te verkrijgen op relatief simpele thema’s, het is echter nodig een reëel beeld te schetsen. In veel interviews is naar voren gebracht dat activiteiten een intrinsiek belang kunnen hebben en dat het aantonen van draagvlak daarom niet altijd aan de orde zou moeten zijn. Daarnaast ervaart men het als een probleem dat er geen duidelijke visie ten aanzien van draagvlak lijkt te bestaan binnen het Ministerie. In totaal 13% van de respondenten ervaart het als een probleem dat er spanning bestaat tussen het beleid van het Ministerie en het beleid van organisaties. ‘Projecten moeten passen in het beleid, terwijl het gaat om het verbeteren van de leefsituatie van armen.’ Een ander terugkerend dilemma is dat van coherentie. Van de respondenten ervaart 7% het als een probleem dat er sprake is van een slechte afstemming en samenwerking tussen de verschillende departementen. Bovendien wordt er naar de mening van twee respondenten te weinig rekening gehouden met internationaal beleid. Een aantal organisaties vindt dat er in het beleid meer rekening gehouden zou moeten worden met het verschil tussen grote en kleine organisaties. Voor specialistische kleine organisaties draagt een breed publiek niet per se bij aan het verwezenlijken van de doelstellingen. Ten slotte vinden respondenten het wisselende beleid vanuit het Ministerie een lastig dilemma en zou men graag zien dat het negatieve imago van ontwikkelingssamenwerking bijgesteld wordt. 7.4
Dilemma’s met betrekking tot de dilemma’s
In het voorafgaande zijn de dilemma’s zoals deze door gesprekspartners naar voren zijn gebracht weergegeven. Op basis van in het bijzonder de uitkomsten van de Ronde Tafelbijeenkomst kunnen daaraan enkele dilemma’s en mogelijk paradoxen worden toegevoegd.
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
34
In de eerste plaats valt op dat de sector sterk hecht aan eigenheid en autonomie van organisaties, maar tegelijkertijd wordt sterk naar de overheid gekeken voor het faciliteren van bijvoorbeeld afstemming. Hetzelfde geldt voor het vraagstuk van innovatie.73 Bij de beoordelingscriteria voor draagvlakactiviteiten door de Nederlandse overheid komen kwaliteit en resultaatgericht werken als belangrijkste criteria naar voren, terwijl voor het draagvlak van de eigen organisatie vooral het bereik bij informatievoorziening, het aantal personen dat direct of indirect bij de organisatie betrokken is en samenwerkingsrelaties als indicatoren worden genoemd. Vermaatschappelijking van internationale samenwerking wordt als een belangrijke ontwikkeling geduid, maar tegelijkertijd wordt sterk gehecht aan professionalisering en draagvlak als een publiek goed, dat door de overheid veilig gesteld moet worden.74 Op beleidsmatig niveau is er een tendens om draagvlak als een multi-dimensioneel begrip, binnen en geïntegreerd concept van ontwikkeling te beschouwen, terwijl daar – blijkens de resultaten van de enquête – op operationeel niveau niet altijd gestalte aan wordt gegeven. Enigszins paradoxaal is ook dat kwaliteit en resultaat van draagvlakactiviteiten als belangrijk criterium voor de beoordeling van verzoeken tot ondersteuning worden genoemd – zie het volgende hoofdstuk – terwijl activiteiten op dit terrein bij veel organisaties zich nog in een beginfase bevinden. Het bestaan van deze dilemma’s en paradoxen wordt door diverse gesprekspartners verschillend geduid. Variërend van een teken van dynamiek en ontwikkeling binnen een zich vernieuwende werksoort tot een teken van stagnatie van ontwikkelingen.
73 74
Zie de Noord-Zuid as in de Concept Map in bijlage VI. Zie de Oost-West as in de Concept Map in bijlage VI.
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
35
Hoodstuk 8.
Het Nederlandse overheidsbeleid: visies ten aanzien van beleidsprioriteiten
In het licht van het voorafgaande, met name hoofdstuk 5, bestaan er in het veld gearticuleerde opvattingen over de rol van de Nederlandse overheid ten aanzien van draagvlakactiviteiten. 8.1
Beleidsdimensie
In beleidsmatig opzicht wordt er voor gepleit draagvlak als een publiek goed te definiëren, een multi-dimensionele definitie van het begrip te hanteren en daarbij uit te gaan van een geïntegreerd concept van ontwikkeling. Verder wordt benadrukt vermaatschappelijking van internationale samenwerking positief te duiden en te stimuleren; daarbij ruimte voor diverse maatschappelijke actoren uit Noord en Zuid te waarderen; een breed scala aan doelgroepen te betrekken en diversiteit en pluriformiteit te bevorderen. Aan de eigenheid en autonomie van particuliere organisaties wordt sterk gehecht. Daarnaast verwacht men van de overheid een actieve rol ten aanzien van verbreding van het draagvlak (van disproportioneel veel aandacht voor de particuliere sector naar het bi- en multilaterale kanaal en activiteiten van het bedrijfsleven) en coherentie van het beleid van de Nederlandse overheid en internationale organisaties. Ook wordt sterk naar de overheid gekeken voor het creëren van randvoorwaarden voor een verdere professionalisering van organisaties die specifiek gericht zijn op draagvlak. Ook is er de wens om kwaliteit en samenwerking te belonen, meer nadruk te leggen op een heldere rolverdeling tussen betrokken actoren en een duidelijk onderscheid te maken tussen beleidsvoorlichting, publieke meningsvorming en fondsenwerving. Ten slotte voorziet men een rol voor de overheid in het stimuleren van innovatie. 8.2
Operationele dimensie
Naar de mening van velen in het veld dienen de hierboven genoemde beleidsmatige uitgangspunten in operationeel opzicht concreet gestalte te krijgen door zowel overheid als maatschappelijke actoren. Betrokkenheid bij ontwikkelingsproblematiek dient als een publiek goed aangemerkt te worden, omdat deze sector zich niet goed leent voor marktwerking. Dit betekent echter niet dat op sommige onderdelen (bijvoorbeeld ten behoeve van innovatie) niet meer marktwerking geïntroduceerd zou kunnen worden. Innovatie kan verder gestimuleerd worden door beleidsgericht onderzoek, maatschappelijk debat en strategische financiering. Binnen deze context wordt er belang gehecht aan een denktank c.q. kenniscentrum op dit terrein binnen de Nederlandse ontwikkelingsgemeenschap. Hierin zouden kennis en (leer-) ervaringen van draagvlak bijeen gebracht dienen te worden en moeten worden vastgezet in benchmarks en dient er terugkoppeling naar de praktijk plaats te vinden. Ten aanzien van criteria voor subsidieverlening wordt gepleit voor een multi-dimensionele definitie van draagvlak waarbij de verschillende eerder genoemde dimensies gestalte krijgen.
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
36
Verder stellen vele gesprekspartners dat er sprake is van een intrinsiek belang voor het werk van vele ontwikkelingsorganisaties waarvoor het niet altijd noodzakelijk hoeft te zijn draagvlak binnen de Nederlandse samenleving op een lineaire en kwantitatieve wijze aan te duiden. Op operationeel niveau wordt verder gepleit voor het bevorderen van samenwerking tussen organisaties. In het bijzonder niet-traditionele ontwikkelingsorganisaties vinden dat draagvlakorganisaties zelf ook een bijzondere verantwoordelijkheid op dit terrein hebben en deze ook meer gestalte zouden moeten geven. Naast onderlinge samenwerking binnen de Nederlandse ontwikkelingswereld wordt er gepleit voor samenwerking met organisaties uit lage- en midden inkomenslanden. In deze context wordt door velen ook opgemerkt dat er in zowel beleidsmatig als operationeel opzicht meer ruimte dient te komen voor migrantenorganisaties. 8.3
Resultaten enquête
Op de vraag wat de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking zelf zou kunnen doen met betrekking tot draagvlak voor internationale samenwerking is een lijst van beleidsprioriteiten samengesteld. De antwoorden op deze vraag zijn in een aantal clusters ondergebracht in Tabel V. Tabel V: Beleidsprioriteiten Minister voor Ontwikkelingssamenwerking Beleidsprioriteiten Voorlichting aan Nederlands publiek Samenwerking bevorderen Coherentie tussen beleidsterreinen bevorderen Rol van de overheid / beleid Inhoud Meer mensen uit het Zuiden betrekken bij het Nederlandse beleid Coördinatie van het veld organiseren Meer aandacht hebben voor regionale en lokale initiatieven Bredere definiëring ontwikkelingssamenwerking
Percentage van de respondenten 83% 30% 28% 20% 7% 6% 4% 4% 4%
Met betrekking tot voorlichting aan het Nederlandse publiek geeft een groot deel van de respondenten aan het belangrijk te vinden dat de overheid bijdraagt aan het vergroten van het inzicht van de Nederlandse burger in de problematiek en het vergroten van de betrokkenheid van de Nederlandse bevolking bij armoedevraagstukken. Een aantal respondenten ziet het als noodzakelijk dat de positieve beeldvorming ten aanzien van internationale samenwerking gestimuleerd wordt. Een ander punt dat veel genoemd wordt met betrekking tot voorlichting is dat de transparantie in de besteding van gelden bevorderd moet worden en dat er meer resultaten gecommuniceerd moeten worden. Met betrekking tot samenwerking is er onderscheid gemaakt tussen het bevorderen van samenwerking tussen ontwikkelingsorganisaties en het tegengaan van concurrentie (20%) en het bevorderen van samenwerking (partnerships) met andere sectoren (9%). Er wordt veel belang gehecht aan het bevorderen van coherentie. 28% Van de respondenten vindt het belangrijk dat het Ministerie aanstuurt op meer samenhang. De overheid zou een meer consistent beleid met andere sectoren met betrekking tot mondiale ontwikkelingen moeten nastreven. Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
37
De overheid zou verder het maatschappelijk middenveld moeten faciliteren en ondersteunen (5%). Van de respondenten geeft 3% aan dat zij liever een meer terughoudende rol van de overheid zouden zien, ‘minder regels, meer helderheid’. Van de respondenten vindt 7% het een taak van de overheid bepaalde thema’s meer aandacht te geven. Hier worden als thema’s in het bijzonder de bestrijding van AIDS en de Millennium Development Goals genoemd. Met betrekking tot het laatste punt ‘een bredere definiëring van het begrip ontwikkelingssamenwerking’, wordt gesteld dat de traditionele rol van ontwikkelingssamenwerking losgelaten zou moeten worden en dat er gezocht moet worden naar een meer geïntegreerd concept van ontwikkeling. 8.4
Criteria
Gevraagd naar de criteria die men graag door het Ministerie gehanteerd zou zien om draagvlakactiviteiten te beoordelen geeft een aantal respondenten aan dat een breed scala van criteria nodig is dat recht doet aan de diversiteit van organisaties. De volgende criteria worden genoemd. Tabel VI: Criteria ter beoordeling van draagvlakactiviteiten Criteria Resultaten in kennis, houding en gedrag / concrete actie van burgers Vraaggericht vanuit het Zuiden Effectiviteit (bereik in verhouding tot de geïnvesteerde tijd en het geld) De mate van verschuivingen in publieke opinie ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking Kwaliteit van programma’s / expertise Coherentie met andere beleidsterreinen en handelingssectoren Betrokkenheid van derden (belangenorganisaties, bedrijven, andere sectoren) Mate van innovatie Aantal donateurs Gericht op samenwerking met andere OS organisaties Netwerk van vrijwilligers Duurzaamheid van activiteiten Welke doelgroep wordt bereikt (moeilijk bereikbare doelgroepen)
Percentage van de respondenten 28% 17% 15% 11% 11% 9% 9% 9% 7% 7% 6% 6% 4%
Het grootste percentage respondenten hecht voor wat betreft beoordelingscriteria door het Ministerie in andere woorden en in samenvattende zin aan: 1. behaalde resultaten ten aanzien van verschillende dimensies van draagvlak (‘kwaliteit van het werk’); 2. vraaggericht werken vanuit het Zuiden; 3. coherentie met andere beleidsterreinen; 4. samenwerkingsrelaties; 5. mate van innovatie in het algemeen en met betrekking tot doelgroepen in het bijzonder; 6. draagvlak van de eigen organisatie zoals dat blijkt uit donateurs en aantal vrijwilligers; 7. duurzaamheid van activiteiten. Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
38
8.5.
Ten slotte
In dit hoofdstuk zijn enkele belangrijke beleidsmatige en operationele aanbevelingen gedaan vanuit het veld. Zo wordt onder meer belang gehecht aan diversiteit en pluriformiteit van doelgroepen en maatschappelijke actoren, eigenheid en autonomie van particuliere organisaties en een actieve rol van de overheid voor wat betreft verbreding van draagvlak en coherentie van beleid. In operationeel opzicht dienen naar de mening van velen in het veld zowel overheid als verschillende maatschappelijke actoren hieraan concreet gestalte te geven. Voorstellen vanuit het veld rondom te hanteren beoordelingscriteria hangen samen met onder andere effectiviteit en kwaliteit van programma's, vraaggericht werken vanuit het Zuiden en coherentie met andere beleidsterreinen.
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
39
Literatuur Achterhuis, H. (1973)
De uitgestelde revolutie; Over ontwikkeling en apartheid, Anthos, Baarn
Anker Solutions (2004)
Ontwikkelingssamenwerking nieuwe stijl: Van "Holadiee hier is de portemonnee" naar een moderne cultuur van openheid en afrekenbaarheid, Booij en Van Bruggen, Amsterdam
Ardenne, A. van,
Betrokken burgers spelen grote rol bij armoedebestrijding, niet gedateerd, Zie ook: http://www.derdewereldbeweging.nl.
Bakewell (2003)
Sharpening the Development Process: A Practical Guide to Monitoring and Evaluation with Jerry Adams and Brian Pratt. Praxis Series, INTRAC.
Beerends, H. & Broere, M. (2004) De bewogen beweging: een halve eeuw mondiale solidariteit, KIT publishers, Amsterdam Bergmans, J. (n.d)
Voorlichting en bewustwording Ontwikkelingssamenwerking: politiek niet geaccepteerd, de Derde Wereld
Bieckman, F. (2004)
De wereld volgens prins Claus, Mets & Schilt, Amsterdam
Bijma, A. (2005)
Regie gevraagd!, te verschijnen in Vice Versa, oktober 2005
COS Nederland (2004)
Presentatie en effectindicatoren in het werk van de COSsen, oktober 2004
COS Nederland (2005)
Draagvlakontwikkeling voor internationale samenwerking door COSSEN, concept beleidsnota, 14 juni 2005
Develtere, P. (2003)
Het draagvlak voor duurzame ontwikkeling. Wat het is en zou kunnen zijn, Antwerpen, Uitgeverij De Boeck
Develtere, P. & Pollet, I. (2004) Draagvlak ontwikkelingssamenwerking in Vlaanderen, resultaten van de enquête 2003, HIVA, Leuven ECDPM (1999)
Draagvlak in ontwikkeling – Een verkennend onderzoek naar ‘nieuwe actoren’ die het draagvlak voor internationale samenwerking in de Nederlandse samenleving kunnen versterken. De Voorlichtingsdienst Ontwikkelingssamenwerking Ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag. (Box, L., Engelhard, R. & Kruiten, A., ECDPM Maastricht)
European Commission, Directorate General Development, Eurobarometer (2005), Attitudes towards development aid. Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
40
Ferrier, K. (2005)
Spreektekst 25 juni 2005 Bijeenkomst KPA-Wilde Ganzen-dag (www.ncdo.nl)
Foy, C. & Helmich, H. (1996) Public support for international development Parijs, OECD Fowler, A. (2005)
Aid Architecture: Reflections on NGO Futures and the Emergence of Counter-Terrorism, INTRAC Research paper
Fransman, J. en Solignac Lecomte, H.B., (2004) Mobilising Public opinion against global poverty. In: Policy Insights #2, OECD 2004 Gladwell, M. (2000)
The tipping point. How little things can make a big difference, Time Warner Book Group, London, UK
Groot, G. de & Berg, van den, M.M. Draagvlak door mundial? IVO, Instituut voor ontwikkelingsvraagstukken, Universiteit van Tilburg. Zie http://ivo.uvt.nl Handy, C. ( 1997)
The hungry spirit, London, Ransom House
Helmich, H. & Smillie, I. (1998) Public attitudes and international development cooperation, Parijs, OECD Development Centre Huizer, G. (red, 1978)
Nederland en de Derde Wereld; Basisvragen over ontwikkelingssamenwerking, Samson Uitgeverij, Alphen aan den Rijn/Brussel
Kuitenbrouwer (1994)
De ontdekking van de Derde Wereld. Beeldvorming en beleid in Nederland 1950-1990, SDU, Den Haag
Kruijt, D, K. Koonings & M. Vellinga (1983) De Nederlandse Ontwikkelingsgemeenschap, In: D. Kruijt & M. Vellinga (red.), Ontwikkelingshulp getest: resultaten onder de loep, Coutinho, Muiderberg, pp. 11- 40 McDonnell, I. & Lecomte, H.S. (2002) Public opinion, an ally of development assistance, OECD Development Centre, Parijs Miltenburg (1978)
De derde wereldbeweging in Nederland: van morele verontwaardiging tot anti-imperialisme? In: G. Huizer (red.) Nederland en de derde wereld basisvragen over ontwikkelingssamenwerking, Samsom Uitgeverij, Alphen aan den Rijn/Brussel, pp. 148-167
Ministerie van Buitenlandse Zaken (2004) Beleidskader Medefinancieringsstelsel (MFS) 2007-2010, Concept 20/12/2004, Den Haag
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
41
Ministerie van Buitenlandse Zaken (2003) Aan elkaar verplicht: ontwikkelingssamenwerking op weg naar 2015. Partnerschap in een polariserende wereld: het Nederlands maatschappelijk middenveld en ontwikkelingssamenwerking, eindrapport van de beleidsdialoog 2004, ECDPM, Maastricht. Motivaction (2004)
Mentality rapport, Motivaction, Amsterdam
NCDO (1994) NCDO (1998) NCDO (2002)
NCDO Draagvlakonderzoek 1994, NCDO, Amsterdam NCDO Draagvlakonderzoek 1998 NCDO, Amsterdam NCDO Draagvlakonderzoek 2002, NCDO, Amsterdam
NCDO (2003)
Wereldburgerschap voor de millenniumdoelen. Beleidskader 2003-2006, NCDO Amsterdam
OECD (2003)
Public opinion and the fight against poverty, OECD development centre, Parijs
Olson, G.R. (2000)
Public opinion and development aid: is there a link? Centre for Development Research, Working paper 00.9, Kopenhagen
Olson, M. (1974)
The logic of collective action; public goods and the theory of groups, Harvard Economic Studies, Volume CXXIV, Harvard University Press
Partos (2004)
Van goed naar beter. Een inventarisatie van kwaliteitszorg binnen de branche voor particuliere internationale samenwerking, H. Lont & M. Visch, Partos, Amsterdam
Partos (2005)
methoden van resultaatmeting. Een inventarisatie onder de leden van Partos, H. Lont, Partos, Amsterdam
Roche, C. (1999)
Impact Assesment for Development Agencies. Learning to value change, Oxfam & NOVIB, Oxford
Steenhoven, van der E. (2004) Ledenaantal en handelingsperspectief: het Paard van Troye voor OS?, eindopdracht in het kader van de Context MasterClass Voorst van A. (2005)
NCDO Syntheserapport - Draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking binnen Nederland en de rol van NCDO, Voorstrategie
VVD (2004)
Duurzame armoede, 35 jaar Nederlands ontwikkelingsbeleid. Rapport van de VVD fractie verschenen 11 november 2004, zie ook: http://www.vvd.nl
Weijers, J. (2004)
Draagvlak is meer dan geld alleen, eindopdracht in het kader van de Context MasterClass
Eindrapport ‘Inventarisatie draagvlakversterking voor internationale samenwerking in Nederland’
42