Interviews a De levensles van nonkel Dimitri
1
5
Dimitri Verhuist kreeg een Gouden Uilnominatie voor De helaasheid der dingen, trok op tournee met Saint Amour en heeft met zijn jong¬ste boek Mevrouw Verona daalt de heuvel af een pareltje afgeleverd. Hoe een vogel voor de kat een raspaard werd. © Nathalie de Clercq.
10
15
20
25
30
35
Het is met meer dan één zintuig te merken dat hij gisteravond met zijn kompanen van de Nederlandse Saint-Amourtournee een whiskybar is ingedoken. Vandaag moet er eerst een watertje zijn, en dan – snel, jaaa – koffie, en daarna suiker tegen de slapte. ‘Die interviews, ik doe het niet graag. Ik vind mezelf niet zo belangrijk.’ De klassieke muziek, de Tiffany-lampen en de hoge zetels met oren van het Grand Café Américain in Amsterdam, ooit een pleisterplaats voor al wie wat had gepubliceerd, doen echter hun werk. Verhulst vertelt. ‘Talent om mijn werk op een podium te brengen? Ik heb het ook gelezen, maar begrijp het niet. Bij Saint Amour lees ik gewoon voor, nogal droog zelfs. Ik ben helemaal geen performer, doe geen pirouettes of zo. Ik ben in hart en nieren een schrijver. Sinds 2003 doe ik dat ook voltijds, met de hulp van het Vlaams Fonds voor de Letteren. Dat mijn boeken Vlaams zijn, dat lees ik ook. Ik sleep dat etiket al een tijdje mee. Ze doen maar. Ik vind eigenlijk dat ik veel moeilijke woorden gebruik. Als het dan al een taal is die ik hanteer, dan is het gewoon
40
45
50
55
60
65
die van Verhulst. Het is natuurlijk pech dat ik in Aalst heb gewoond en dat ik bijvoorbeeld in Problemski Hotel humor combineer met een sociaal geëngageerd thema, zoals Louis Paul Boon dat deed. Maar voor het overige vaar ik mijn eigen koers. Ik scheur nog geen blote meisjes uit boekjes, schrijf geen porno, heb geen dikke buik. Ik heb veel van Boon gelezen, dat wel, dus misschien heeft hij me wat gevormd.’ Wie in De helaasheid der dingen leest over wc’s die een gat in een plank zijn en de pastoor die nog veel invloed heeft, denkt wel eens: autobiografisch? Komaan gast, je bent vijfendertig. ‘Toch klopt het. Wij hadden een huis met kartonnen muren en een Franse wc-pot. Een telefoon was er niet, een badkamer ook niet. Op zaterdag kropen we in een kuip die in de living was gezet. En dan volgde iedereen, ook als er bezoek binnenkwam, allemaal in hetzelfde water. Wat ik in de De helaasheid schrijf, gaat over de tijd dat ik twaalf, dertien jaar was. Onze levensstandaard hinkte tien, twintig jaar achterop.’
››
DEEL 1 1
70
75
80
85
90
95
100
105
110
Het geldtekort, de drank, de brute kracht, de schunnige taal, moest je 115 het kwijt? ‘Met trauma’s worstelen doe je bij de psychiater, daar dient literatuur niet voor. Ik had die tijd verwerkt toen ik aan dit verhaal begon. Ik wilde het vertellen omdat 120 ik het een niet onbelangrijk thema vind. De wereld die ik beschrijf, bestaat nog. Marginalen zijn er altijd. Het heeft lang geduurd vóór ik dit woord kon gebruiken om mijn eigen verleden te benoemen. Ik 125 had er nochtans alle redenen voor. Mijn moeder wilde mij niet meer hebben, dus woonden we bij mijn grootmoeder, waar mijn vader en mijn nonkels zich te pletter dronken. Ik was nog jong, maar voelde 130 dat het slecht was. Je kan ook moeilijk gelukkig zijn als je vader met een mes achter je aanzit of zo bezopen is dat hij alles kapotslaat. Ik moet het daar eens over hebben, dacht ik.’ 135 Toch spreekt er veel liefde uit je verhaal. ‘Dat was mijn uitdrukkelijke keuze, al was het niet gemakkelijk. Ik was bang voor mijn vader, maar kon hem ook graag zien. Eigenlijk was hij een lieve mens die nooit aan de drank had mogen zitten. Hij probeerde vaak te stoppen en ging dan naar de ontwenningskliniek De Pelgrim in Scheldewindeke. Vijf mislukte pogingen. Schrijnend. Ik zag dat de drank zijn karakter aantastte. Soms dacht ik: gij sukkelaar. Hem aanvallen was gemakkelijk. De liefde beschrijven die ik ondanks alles voor mijn vader en nonkels voelde, dat was een grotere uitdaging. Voor mijn familie is dat volledig mislukt. Sommigen lusten me rauw. Ik kan me niet voorstellen dat ze het boek hebben gelezen. Waarschijnlijk hebben ze het van horen zeggen. Ik heb nochtans mijn best gedaan om voor de liefde te kiezen. Soms word ik kwaad in het boek, zoals bij de komst van de professoren volks-
kunde die de schunnige liedjes van mijn nonkels wilden horen. Dat is zelfkritiek natuurlijk, ik doe als schrijver net hetzelfde.’ Je hebt die tijd doorstaan. Meer nog, kijk waar je nu staat. Dat is op zijn minst verbazingwekkend. ‘Daarvoor heb ik mijn vader als een dief in de nacht moeten verlaten. De politie begon iets te vaak over de vloer te komen. Soms moesten ze mijn vader met een matrak neerkloppen, opdat hij niemand te lijf zou gaan. Ik sliep al een tijd naast mijn grootmoeder, uit angst. Hij had altijd spijt nadien en deed hilarische zelfmoordpogingen. Hij deed alle deuren op slot en zette de gaskraan open. We waren goed op weg om een kolom in Het Laatste Nieuws te worden. Ik voelde me heel concreet bedreigd. Toen ik weer eens in het maïsveld zat omdat hij met het grote broodmes achter me aanzat,
››
DEEL 1 2
140
145
150
155
160
165
170
175
180
dacht ik: ik kan hier niet blijven zitten. Ik ging naar het politiekantoortje in Nieuwkerke, maar dat was gesloten. Uiteindelijk deed ik mijn verhaal op school, aan 185 een vrouw van een CLB-achtige instantie. Er wordt veel gekakt op zulke dingen, maar voor mij was het de poort naar een ander leven. De jeugdrechter heeft me geplaatst. Ik ben naar school vertrokken 190 en nooit meer teruggekeerd. Mijn vader wist niet dat ik het was die aan de alarmbel had getrokken. De confrontatie met mijn pleeggezin was een cultuurschok. Ik woonde plotse195 ling bij mensen met werk, smaak, een wijnkelder en verantwoordelijkheidszin. Ik moest leren met mes en vork te eten, de ellebogen tegen het lijf. Ik voelde me een verrader. Alhoewel ik dolgelukkig 200 was dat ik uit ons huis weg was, begon ik te revolteren en mijn afkomst op te hemelen. Zo kwam ik in Lenteweelde terecht, een instelling vol gasten met een onwaarschijnlijk verleden. Het was er 205 één groot hoerenkot, zonder hoop. Die geweldige doemsfeer, dat gebrek aan geloof in de toekomst, dat zal ik nooit vergeten. Vuilbakkinderen waren het. Ze kwamen uit pleeggezinnen, andere 210 instellingen, hier een opvanggezin, daar een adoptie; ze waren overal al eens uitgeprobeerd. Sommigen onder hen zaten daar achttien jaar lang, sommigen waren het kind van iemand die daar 215 woonde. Ik vertikte het om in die sfeer mee te gaan. Dat is een van de redenen waarom ik over mijn familie wilde schrijven. Veel van de gasten uit zulke instellingen zullen dat hopeloze herkennen. 220 Ik wil tegen hen zeggen: kijk, ge kunt er iets van maken. Het zijn uitzonderingen, ik weet het, maar je hoeft niet per se aan de spuit te zitten of kinderen te maken die hier ook terechtkomen. Het kan ook anders.’
Wat heeft gemaakt dat je weerbaar genoeg was toen je op je achttiende de instelling mocht verlaten? ‘Ik ben altijd graag alleen geweest, was dat mijn redding? Ik wilde geen vogel voor de kat zijn. Ik woonde op een kamer, waste me dagelijks, maakte er iets gezelligs van. Een opvoedster had me gezegd: ‘Zorg dat je een mooie lamp hebt en een goede zetel. Het gaat fout als je niet graag thuis bent.’ Dat vond ik een goede les. Tot op vandaag omring ik mij met een kostbare lamp en zetel.’ Wanneer is de interesse voor taal opgedoken? ‘Die is er altijd geweest. Ik was blij als ik een opstel moest maken. Waar komt dat vandaan? Ik weet het niet. Tien jaar geleden reed ik in Gent met pizza’s rond en werd mijn manuscript overal geweigerd. Vandaag zijn er dertigduizend exemplaren van De helaasheid verkocht, ben ik genomineerd voor de AKO-literatuurprijs en De Gouden Uil. Winnen hoeft niet, ik heb mijn prijs al gewonnen.’ Zit er een soort levenshouding in de titel De helaasheid der dingen? ‘Ja, dat is net wat ik aanklaag. Pluk de dag, zegt men. Ik heb geleefd bij mensen die niets anders deden. Ze plukten de dagen kaal. Was er een probleem, dan zeiden ze: helaas. Nooit eens wilden ze zien dat ze een hand hadden in het ongeluk dat hen overkwam. Als je nooit het ziekenfonds of de huur betaalt, dan komen uiteindelijk de deurwaarders. Dat ‘je m ‘en foutisme’ kan ik niet meer verdragen. Kijk, ik lijk wel een pastoor. Tot hier de wijze raad van nonkel Dimitri.’
››
DEEL 1 3
225
230
235
240
Je schrijft confronterend over het vaderschap. In artikels over je bewerking van een tekst van Lorca voor de theaterproductie Yerma vraagt een toefeling noem je jezelf een kinderha- 270 ter. ‘Kinderen. Ik heb er nooit gewild en heb er een. Ik aanvaard dat en zal mijn best doen om er een gelukkig mens van te maken. Toch zeg ik: ik ben ongelooflijk 275 slecht als vader. Die geboorte was echt verre van de gelukkigste dag van mijn leven. Als mijn dochter bij mij is, voelt het aan alsof ik vadertje zit te spelen. Ik heb het niet in mij. Ik zie haar niet vaak, 280 ben de nonkel van mijn eigen kind. Ik denk dat ze dat ook voelt. Misschien kan zij even slecht mijn dochter zijn als ik haar vader.’ 285
245
250
255
260
265
Denk je niet dat het mensen choqueert? ‘Zeker, het gaat om een taboe. Kindjes zijn heilig. Als ik zeg dat ik mijn dochter niet graag zie, dan is het alsof ik zeg dat 290 ik haar haat. Graag zien, dat zeg ik enkel tegen mijn vrouw. Ik zie haar onwaarschijnlijk graag, maar wil geen kind van haar. Neen, kinderen ... In Lenteweelde heb ik twee jaar in hun ‘lawijt’ gezeten. 295 Schreeuwen, trekken aan poppen, vechten om de choco. Kinderen onder elkaar, dat is pure oorlog. Ik heb het schijt aan jullie, dacht ik toen. En dat is zo gebleven.’ 300 Je stelt je heel kwetsbaar op. ‘Ik heb het zelf ook graag als ik iets lees wat ik herken, en dat kun je alleen zo neerschrijven als je het zelf hebt meege- 305 maakt. Mevrouw Verona is nog autobiografischer dan De helaasheid en ik vind dat het mijn beste boek is. Ik ben op mijn
gemak als ik op die manier schrijf, ik zit niet naar de sympathie van de lezer te vissen, wil geen effect opwekken. Ik vertel een verhaal over de liefde zoals ik die voor mijn vrouw voel, in een afgelegen huis op een heuvel, zoals wij ook wonen. Ik heb cynisme in mij, maar graag zien vind ik machtig. Ik smijt me erin. Er is al genoeg halfslachtig werk, in de liefde wil ik dat niet. Dat heeft me een plaats in de damesbladen opgeleverd. Blijkbaar zijn liefdesverhalen voor de ‘wijvekes’.’ Maar je kunt ook onhebbelijk zijn, dat schrijf je zelf. ‘Revanche, daar moet ik me voor behoeden, zeker nu ik een wapen heb dat mijn vijanden niet hebben: publiek. Vreemd genoeg voel ik dat niet voor mijn ouders. Ik heb begrip voor hen, ze zijn zelf ook niet goed opgevoed. Voor mijn moeder voel ik vooral medelijden. Bij mijn debuut in 1999 begon ze een proces tegen mij omdat ze haar portret niet fraai vond. Toen zag ik haar voor het eerst sinds ze me had buitengezet.’ Je schrijft in De helaasheid der dingen: ‘Later zal ik dat allemaal wel nuanceren, daar dienen laters voor.’ ‘Ja, dat relativeren ... Ik ben een softie aan het worden. Ik poneer minder grote stellingen dan vroeger. Ik denk dat het iets met tevredenheid te maken heeft. Schrijven doe ik nu over de liefde, zoals die van Verona. Ik zag hoe mijn moeder en mijn vader ‘vogelden’, hoorde over vrouwen zeggen hoeveel gaten ze hadden en dat je er zo veel mogelijk moest pakken. En dan nu dit heel romantische verhaal. Ik ben een halfzacht gekookt eitje geworden, met het snot er nog aan.’ De Morgen, 2007.
DEEL 1 4
b ‘Hier is nu de echte Potrel; ben ik zo’n marginaal?’
Karel ‘nonkel Potrel’ Verhulst: leven met De helaasheid der dingen 1
5
10
15
20
25
30
35
In De helaasheid der dingen schildert Dimitri Verhulst een beeld van zijn jeugd, vol gitzwarte humor. Het Reetveerdegem van zijn jeugd wordt bevolkt door kleurrijke en doorgaans 40 stomdronken personages. Karel Verhulst kreeg als ‘nonkel Potrel’ tegen wil en dank een hoofdrol toebedeeld. Nieuwerkerken, alias Reetveerdegem, 45 staat bekend als een ongezellig uitvloeisel van Aalst, waarvan het een deelgemeente is. Het is een uitgelopen inktvlek tussen de industriezones van Aalst en Erembodegem, met een bloeiend caféle- 50 ven. Tegelijk vult het dorp veel Nieuwerkerkenaars met chauvinistische trots. Ze zijn snel om de mooie kanten van het dorp aan te wijzen: het pittoreske kerkje 55 met het plein errond, het groen aan de dorpsrand en vooral de taaiheid van de Nieuwerkerkenaren. De schrijver Dimitri Verhulst kreeg die smaak duidelijk nooit te pakken. Hij woont nu in Wallonië. 60 Hier en daar zijn nog de sporen te zien van het dorp dat hij beschrijft in De helaasheid der dingen, zijn doorbraakroman. Wat rest van de Cocoon, ligt er nu godverlaten bij. In een nog vroeger leven 65 heette dat café ‘t Hoekske en was het een van de plaatsen waar de roman zich afspeelt. Ook het huisje van grootmoeder Maria, waar het samengeraapte gezin Verhulst 70
toen woonde, is nu verlaten. Groot is het niet, maar het staat er netjes bij in een nette straat. Met het licht van de avondzon op de witgeverfde gevel heeft het zelfs iets vrolijks. Het is alleszins niet makkelijk om je voor te stellen dat het ooit een naar sigaretten en verschaald bier ruikend hol zou zijn geweest. Dat is ook onzin, zegt Karel Verhulst. ‘Mijn moeder was de properste vrouw die ooit heeft bestaan.’ Karel is de laatste van het gezin Verhulst die nog in Nieuwerkerken woont. De rest is allemaal uitgeweken intussen of dood. We treffen hem in café Tweety, op het dorpsplein van Nieuwerkerken. Op de naam na misschien ziet het café eruit als een kroeg zoals elk dorpsplein er eentje zou moeten hebben. Een robuuste toog, donkerhouten tafels en stoelen, zitbanken aan de wand en biermemorabilia erboven. ‘Potrel’ wacht een beetje ongemakkelijk aan de toog, geflankeerd door zijn vriendin en een aantal vrienden. De harde uitdrukking in zijn ogen maakt meteen duidelijk dat hij niet gediend is van de beroemdheid die hij door De helaasheid der dingen al een paar jaar heeft. Hij wacht de eerste vraag niet af, maar steekt meteen heftig van wal. ‘Ze noemen ons marginaal. Maar wat betekent dat woord eigenlijk? Wat wil dat zeggen, dat wij naast de maatschappij vallen? Dat Dimitri dat maar eens komt uitleggen.’
››
DEEL 1 5
75
80
85
90
95
100
105
110
115
120
Wat is er waar van De helaasheid der dingen? ‘Toen ik het boek las, heb ik af en toe hartelijk gelachen, maar ik heb me vooral heel kwaad gemaakt. Ik drink 125 graag een pintje, dat is waar. Dat steek ik ook niet weg. Dat WK bierdrinken bijvoorbeeld, dat verhaal klopt. Herman heeft daaraan deelgenomen. Dat hij die nacht zijn auto in de prak heeft gereden, 130 dat klopt ook. Maar er staan ook een heleboel dingen in dat boek die niet waar zijn of zwaar overdreven. Dimitri was een stuk jonger dan wij. Sommige verhalen heeft hij van horen 135 zeggen en heeft hij opgeblazen. Bijvoorbeeld het verhaal van die Ronde van Frankrijk. Toen wij kind waren, ging mijn vader met ons fietsen. Wij deden een soort van Tour de France, maar wel met 140 onze fietsen. We hebben toen een hoop onnozelheid uitgestoken. Zo reden we een heuvel op en bovenaan lag er een weide met schapen. ‘Wie het eerst boven op een schaap zit, krijgt twintig frank’, 145 zei mijn vader. Ik heb dat wedstrijdje overigens nog gewonnen. (lacht) We vertelden weleens over die ‘Tour de France’ omdat we zo gek hadden gedaan. Maar Dimitri maakt daar in zijn boek een 150 gigantische drankorgie van. Hoe zou hij het kunnen weten? Mijn vader is gestorven toen ik elf was. Dimitri was toen nog een kleuter. Dat Pierre in een ontwenningskliniek 155 heeft gelegen, is ook waar. Eigenlijk ging het jaren goed met hem, maar nadat zijn vrouw hem had bedrogen en verlaten, is het beginnen scheef te lopen. Die mens kon zich niet over dat verlies heen zetten.160 Dat hij zich heeft doodgedronken, zoals Dimitri insinueert, is echter niet waar. Hij is gestorven aan lymfklierkanker. Drank had daar niks mee te maken. Ik deelde een kamer met hem bij mijn 165 moeder thuis, dus ik heb alles van kortbij
meegemaakt. Van de ene dag op de andere werd hij wakker met een enorme zwelling in zijn hals. Ik heb de dokter gebeld. Die zei me toen al dat het er niet goed uitzag voor Pierre. En inderdaad, drie maanden later was het voorbij. (stilte) We worden afgeschilderd alsof we ons hele leven werkloos zijn geweest. Maar Pierre, Dimitri’s vader, heeft sinds zijn veertiende als postbode gewerkt. We waren met negen thuis. Sommigen hebben gestudeerd. Al wie goed heeft geboerd, heeft Dimitri niet vermeld. Maar ook de nonkels uit het boek zijn alle drie metsers. Dat is toch een eerbaar beroep, of niet? En zelfs al zijn sommige dingen waar, met welk recht rakelt Dimitri die allemaal op om ons belachelijk te maken? Hij heeft dat recht niet. Hij wijst ons met de vinger, maar hij wil zelf zijn zoontje niet eens zien. Hij zegt dat De helaasheid der dingen een fictieboek is, maar waarom noemt hij ons dan met naam en toenaam? En hij schrijft wel ‘Reetveerdegem’, maar de pers maakt daar meteen Nieuwerkerken van. Dimitri beseft niet wat hij heeft aangericht. Hij zit daar ver weg in Wallonië, maar wij leven hier elke dag met die schande. Deze week nog zag ik een filmpje op YouTube dat ons nog maar eens belachelijk maakt.’ Krijgt u veel reacties? ‘Alle dagen. Ik zou zó graag willen dat het eens gedaan is, maar het blijft maar doorgaan. Constant word ik eraan herinnerd. Zelfs mijn naam herinnert me eraan. ‘Potrel’ is een bijnaam uit mijn jeugd. Eigenlijk werd ik al jaren niet meer zo genoemd. Maar sinds dat boek uit is, is het weer ‘Potrel’ van hier en ‘Potrel’ van daar. Weet je wat ‘Potrel’ wil zeggen? Lang, mager en een beetje onnozel, maar ijzersterk.’
››
DEEL 1 6
170
175
180
185
190
195
200
205
En dan is er nu dus de film ... ‘Ja, nu begint alles van voren af aan. Ze zijn hier in Nieuwerkerken komen filmen. Om mij nog maar eens af te schilderen als een zatlap en een marginaal. Ze waren hier in de buurt aan het draaien terwijl ik nog geen honderd meter verderop zat. Hoe denk je dat dat voelt? Soms had ik zin om eens tot daar te wandelen en te zeggen: ‘Kijk, hier ben ik. Hier is nu de echte Potrel. Ben ik zo’n marginaal? Of zo’n wrak? En dan wat ze over de rest van de familie vertellen. Die Gilda De Bal, die mijn moeder speelt, zou gezegd hebben dat ze nog nooit zo’n lelijke vrouw had moeten spelen. Woedend word ik van zulke uitspraken. Mijn moeder was verdomme een prachtige vrouw. Gilda De Bal is in haar hele leven niet zo mooi geweest als mijn moeder was. Ze is vroeg weduwe geworden, dertig jaar lang heeft ze er alleen voorgestaan met haar kinderen. Ze had haar eigen huisje en ze heeft elke dag hard gewerkt. Elke dag opnieuw stond ze paraat voor ons. Dat Gilda De Bal haar dat eens nadoet. Mijn moeder was de properste vrouw die ooit heeft bestaan. En wat ze allemaal voor Dimitri heeft gedaan ... (wordt emotioneel) Gelukkig heeft ze het niet meer beseft toen De helaasheid der dingen uitkwam. Ze was stilaan dement aan het worden en zat in een rusthuis.’ (Onderbreekt even het interview. Vijf minuten later komt hij terug.) Hoe gaat u daarmee om? ‘Hoe moet je daarmee omgaan? Met wie kan ik daarover spreken? Om eerlijk te zijn: alles opkroppen tot woede, dat doe ik.’
››
DEEL 1 7
210
215
220
225
230
235
240
245
250
Hebt u sindsdien nog contact gehad met Dimitri? ‘Neen, en dat is maar beter zo. Ik heb 255 hem, toen het boek uitkwam, gevraagd om een confrontatie, en ook mijn broer Jean-Paul heeft hem daarom gevraagd. Maar hij is nooit op die vraag ingegaan. 260 Hij durft ons allicht niet meer onder ogen te komen. We hebben er al met een advocaat over gepraat om hem een proces aan te doen. Niet om een schade- 265 vergoeding te eisen, maar om de feiten recht te zetten. Om eerherstel te krijgen. Maar blijkbaar maken we weinig kans. Vooral omdat hij zelf achteraan het boek 270 een zinnetje heeft opgenomen waarin hij zegt dat het boek fictie is. Wat hij verzint, hoort tot zijn dichterlijke vrijheid, schijnt het.’ 275 Hoe herinnert u zich Dimitri? ‘Dimitri was altijd een eenzaat, al van toen hij kind was. Hij had zo’n beetje 280 zijn eigen manier om door het leven te gaan. Hij is vroeg rijp moeten worden. Ik weet het niet goed. Ik kreeg niet zo goed hoogte van hem. Hij schreef vroeger al 285 veel, hele bladzijden vol kattengekribbel. Je kon er geen letter van ontcijferen. Zelfs in zijn jonge jaren wilde hij al schrijver worden. Ik ben blij voor hem dat 290 hij nu zo wordt opgehemeld, maar zijn succes gaat wel ten koste van anderen. Dan nog van de nonkels die hem graag hebben gezien. De erkenning voor dit 295 boek is verkeerd. In mijn ogen is Dimitri het niet waard om een schrijver te worden genoemd.
Hij wordt nu steevast afgeschilderd als iemand die omhoog is gekropen uit een marginaal milieu. Maar dat klopt niet. Hij heeft kansen genoeg gehad, maar hij heeft ze allemaal verknoeid. Toen hij bij ons is weggehaald, is hij bij een gezin geplaatst. Rijke mensen, die hadden gestudeerd. Maar daar heeft hij het verkorven. Dat hij pizza’s moest bezorgen om zijn studie te betalen, heeft hij aan zichzelf te danken. Ik hoop dat hij zich ooit excuseert tegenover de familie. Niet tegenover mij, maar wel tegenover de anderen. Meer vraag ik niet. Als hij dat niet doet, moet hij nooit meer in mijn buurt komen.’ U bent ook voor uzelf streng? ‘Ja. Ik heb problemen gehad. Ik ben er altijd weer bovenop gekropen, maar ik had meer van mijn leven kunnen maken. Na de dood van mijn vader heb ik veel verknoeid. Voordien haalde ik niet zulke slechte punten op school. Ik zou zelfs durven zeggen dat ik een goede leerling was. Maar toen mijn vader stierf, stapelde ik de problemen op. Het interesseerde me allemaal niet meer.’ Hoe gaat het nu met u? ‘Het gaat wel. Ik heb een vriendin aan wie ik enorm veel steun heb, en een zoon die ik graag zie. Ik kon zeker gelukkiger zijn, maar ik trek mijn plan. Zoals altijd. www.standaard.be, 2009.
DEEL 1 8