INTERNETOPVOEDING EN DE RECHTEN VAN HET KIND . DANSEN OP EEN SLAPPE KOORD ?
Internetopvoeding en de rechten van het kind. Dansen op een slappe koord? Nel Broothaerts Projectbeheerder Nieuwe Technologieën & Multimedia Team, Child Focus
Ellen Stassart Directeur Studie en Preventie, Child Focus
INLEIDING 2.052.093 internetconnecties, goed voor 70% van de Belgische huishoudens; een gsm-penetratiegraad van 96,1% met meer abonnementen dan er inwoners in België zijn; ...1 Het is duidelijk dat de evoluties in het landschap van de informatie- en communicatietechnologieën ook ons land niet voorbijgaan. Vooral kinderen en jongeren hebben dit zeer goed begrepen. Zoals vaak bij evolutie en vooruitgang, zijn zij de “early believers”, degenen die het snelst mee op de kar springen. Door hun exploratiedrang en nieuwsgierigheid eigen aan jong zijn, ontdekken zij vaak zeer snel de eindeloze mogelijkheden van nieuwigheden. Terwijl volwassenen nog druk bezig zijn met het nieuwe te leren kennen en te ontdekken, lijken zij al specialist ter zake. Een mooi voorbeeld van deze dynamiek vinden we in de popularisering van computergebruik. De ouders van vandaag groeiden op zonder een computer in de huiskamer. De kinderen van vandaag zijn echter geboren in een wereld waarin computers en het internet alomtegenwoordig zijn. Ze vormen een feit, een zekerheid in hun leven dat ze zich zonder niet kunnen voorstellen. Voor veel ouders daarentegen dragen deze nieuwe media eerder de connotatie van het onbekende en daardoor beangstigende. Men heeft wel een idee van de mogelijkheden, maar maakt er zelf relatief weinig gebruik van. Tegelijkertijd is er een zeker bewustzijn van de risico’s, maar velen kunnen niet goed inschatten hoe groot of hoe klein deze zijn. Kortom... computers, internet en aanverwanten zorgen in heel wat Belgische gezinnen voor verhitte discussies, onzekerheid en twijfel. Dit artikel wil in de eerste plaats de positieve impact van ICT op het leven van jongeren benadrukken. Deze technologieën betekenen een enorme verrijking van het leven en zijn dan ook heel erg populair geworden. Ze
1. 2.
kennen allerhande positieve toepassingen, maar worden door jongeren ook gebruikt voor negatieve vormen van communicatie, zoals cyberpesten. Een probleem waar kinderen, ouders en leerkrachten steeds vaker mee geconfronteerd worden. Ouders spelen een cruciale rol in de opvolging van het internetgedrag van hun kinderen. Hierbij is het essentieel dat het belang van het kind steeds de eerste leidraad is. Ouders hebben de plicht om hun kind op te voeden en op te volgen. Kinderen moeten leren hoe het internet op een veilige manier te gebruiken. Maar deze internetopvoeding mag nooit strijdig zijn met de rechten van het kind, met het recht op privacy en het recht op informatie in het bijzonder. Een soms moeilijke evenwichtsoefening, zoals zal blijken uit dit artikel.
1. EEN
WEB VOL MOGELIJKHEDEN
Dat het internet populair is bij jongeren behoeft geen verdediging meer. Toch willen we u enkele sprekende cijfers niet onthouden (de onderzoeksgegevens in dit hoofdstuk zijn ontleend aan het meest recente cijfermateriaal dat in België voorhanden is2, tenzij anders gespecificeerd). 96,3% van de Belgische tieners gebruikt op de één of andere manier het internet. In Vlaanderen loopt dit percentage zelfs op tot 99,2%. Gemiddeld spenderen jongeren op schooldagen zo’n 2 uur op het internet, in het weekend en op vakantiedagen is dit gemiddeld een uur langer. Naarmate jongeren meer vrije tijd hebben, spenderen ze ook meer tijd op het internet. Het internetgebruik van jongeren wordt getypeerd door drie aspecten ervan. Het sociale, entertainende en informatieve aspect sluiten perfect aan bij de noden die de ontwikkelingsfase van de adolescentie met zich meebrengt. Het internet leent zich perfect tot communiceren en netwerking, ontspanning en exploratie. Jongeren vinden via de computer datgene wat in deze levensfase belangrijk voor hen is.
Nationaal Insituut voor de Statistiek, 2007. http://statbel.fgov.be. M. WALRAVE, S. LENAERTS en S. DE MOOR, “Cyberteens @ risk?”, in C. PAUWELS, J. BAUWENS, C. LOBET-MARIS, Y. POULLET e.a., Teens & ICT: Risks & Opportunities, POD Wetenschapsbeleid, 2008.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2008/5 – 323
323
DOSSIER: MEDIA EN KINDEREN
324
1.1. COMMUNICEREN EN NETWERKEN Vrienden zijn in de adolescentiefase het belangrijkste referentiekader voor jongeren. Ze kunnen dan ook vaak oeverloos communiceren met anderen en stellen populariteit als een belangrijke waarde voorop. Het internet biedt de ideale speel- en oefenruimte om te communiceren en te netwerken. Het kan een graadmeter voor populariteit zijn en de ideale manier om je vrienden altijd en overal bij de hand te hebben. Binnen dit kader is het niet verwonderlijk dat het chatten een bijzonder populaire activiteit is onder jongeren. Negen op tien jongeren chat (bijna) dagelijks. Het gaat hierbij in hoofdzaak om chatgesprekken met vrienden die ze ook “offline” kennen. Ook social networking-sites sluiten perfect aan bij deze levensfase waarin populariteit en communicatie essentieel zijn en waarin jongeren uittesten hoe de wereld op hun eigenheid reageert. De helft van de tieners heeft een eigen profielpagina via een social networking-site en hun aantal neemt nog gestaag toe. Een profielpagina geeft jongeren een identiteit op het internet, ze tonen aan de wereld hoe ze gezien willen worden. Door profielen van vrienden aan elkaar te linken, worden heuse netwerken gevormd.
1.2. ONTSPANNEN Naast het communicatieve aspect, wordt het internet ook gewaardeerd om z’n entertainende waarde. Meer dan acht op tien jongeren gamet3. Opvallend hierbij is dat jongeren het gamen helemaal anders interpreteren dan volwassenen. Volwassenen denken vaak dat gamen ten koste gaat van andere vrijetijdsactiviteiten. Daardoor zouden jongeren op een eilandje leven, ver weg van enig sociaal contact en maatschappelijk engagement. Jongeren daarentegen appreciëren gamen vooral omwille van het sociale aspect dat hieraan gekoppeld wordt. Slechts weinig jongeren verkiezen games die individueel gespeeld worden. Koploper in de lijst van favoriete games zijn de zogenaamde “multi-player”games waarbij tegen of samen met anderen gespeeld wordt. Met stip op de tweede plaats zetten jongeren de “virtuele werelden”, zoals The Sims, waarin een virtuele wereld en maatschappij opbouwd worden. Jongeren blijken dus toch niet zo geïsoleerd en ongeïnteresseerd in maatschappelijke thema’s als sommige volwassenen op het eerste gezicht denken.
duidelijke discrepantie tussen mainstream-ideeën en de realiteit van jongeren zelf. Vaak hanteert men het beeld van de doelloos rondklikkende jongere die “surft om te surfen”. Jongeren zelf geven evenwel aan dat ze het overgrote deel van hun surftijd spenderen aan het gericht zoeken naar informatie. Slechts 16,9% surft regelmatig wat rond op het internet zonder specifiek naar iets op zoek te zijn. In het kader van dit artikel zou het verkeerd zijn om “de nieuwe media” te herleiden tot enkel computer- en internetgebruik. Ook de gsm is een wezenlijk onderdeel van de leefwereld van jongeren geworden. 96% van de tieners beschikt over een eigen gsm. Op die manier zijn ze altijd en overal bereikbaar voor hun vrienden. De gsm vormt als het ware de navelstreng met het sociaal netwerk. Recent onderzoek wees uit dat 62% van de jongeren zelfs na bedtijd nog belt of sms’t. Voor een vijfde van de tieners kan dat altijd, zelfs tot drie uur ‘s nachts4. Moderne gsm’s evolueren ook meer en meer tot kleine computertjes via dewelke je kan chatten, surfen, filmen en fotograferen. Deze cijfers spreken voor zich. Het internet en de gsm zijn bijzonder populaire media geworden. Ze vormen een onlosmakelijk deel van de leefwereld van jongeren. Het offline- en het onlineleven lopen voor tieners permanent door elkaar. Een opsplitsing van beide werelden lijkt enkel voor volwassenen te bestaan. Jongeren léven gewoon en dat leven speelt zich zowel online als offline af. Beide werelden zijn dermate verstrengeld dat er voor hen geen scheidingslijn tussenbeide bestaat. Kunnen jongeren functioneren zonder deze media? Een gemiste kans zou zijn om hen deze enorme schat aan mogelijkheden te ontzeggen. Computer, internet en gsm sluiten nu eenmaal naadloos aan bij datgene waar jong zijn om draait: communiceren en exploreren. Ze openen voor jongeren perspectieven waar de ouders van vandaag in hun puberteit enkel van konden dromen. Tegelijkertijd mogen we onze ogen niet sluiten voor de risico’s die aan deze media verbonden zijn. Want ook daar draait jong zijn en opgroeien om: leren wat kan en wat niet kan, kennis vergaren over risico’s en hoe deze te vermijden.
1.3. EXPLOREREN Tot slot heeft het internet een zeer grote informatieve waarde. Opzoekingswerk is vandaag veel eenvoudiger dan het vroeger was. Jongeren hebben een schat aan informatie ter beschikking. Ook hier merken we een 3. 4.
2. CYBERRISKS Sensationele krantenkoppen of televisiereportages zaaien wel eens paniek over de risico’s die jongeren zouden lopen als ze zich op het internet begeven of
Onder de term “gamen” verstaan we het spelen van spellen op computer, spelconsoles of gsm. We kiezen voor deze term omdat het Nederlandse woord “spelen” een veel bredere lading dekt die in deze context niet van toepassing is. J. VAN DEN BULCK, (2007), “Adolescent use of mobile phones for calling and for sending text messages after lights out: Results from a prospective cohort study with a one-year follow-up”, Sleep, 30(9), 220-1223.
324 – TJK 2008/5
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
INTERNETOPVOEDING EN DE RECHTEN VAN HET KIND . DANSEN OP EEN SLAPPE KOORD ?
deelnemen aan het alomtegenwoordige gsm-verkeer. Maar loopt het allemaal wel zo’n vaart? Om hier een antwoord op te vinden, zoomen we naast de mogelijkheden van het internet ook in op de cyberrisks5. Door de soms gekleurde berichtgeving die ons via de media bereikt, leven bij het grote publiek een aantal mainstream-ideeën over wat de grootste risico’s zijn die jongeren lopen bij het internetten. Als grootste probleem ziet men vaak de volwassene die seksueel getinte vragen stelt aan een jongere, al dan niet verscholen achter de valse identiteit van een minderjarige. Onderzoek wijst uit dat we onze ogen niet mogen sluiten voor dit probleem, maar dat we dit ook niet mogen overroepen. 21,2 % van de jongeren zegt al eens ontdekt te hebben dat ze eigenlijk met een volwassene aan het chatten waren die zich als een jongere voordeed. Deze jongeren vertellen er wel bij dat ze dit vrijwel onmiddellijk inzien aangezien volwassenen de chattaal van jongeren niet (volledig) beheersen. Ook gebruiken jongeren soms de webcam om te controleren of iemand wel is wie hij of zij zegt te zijn. Meer dan acht op tien jongeren heeft op het internet nog nooit de vraag gekregen om seksuele informatie over zichzelf vrij te geven van iemand die veel ouder is. Meer dan negen op tien kreeg nog nooit de vraag om seksuele handelingen te stellen. 10,6 % van de tieners werd wel al aangezet tot seksuele handelingen door een veel ouder chatcontact. Een ander risico dat door de publieke opinie als bijzonder groot ingeschat wordt, zijn de gevolgen van de confrontatie met “schadelijke inhouden”, voornamelijk pornografie. De helft van de jongeren zegt wel eens ongewild op pornosites beland te zijn, maar de meerderheid van hen ervaart dit zelf niet als schadelijk. Jongeren zijn vaak wel degelijk in staat om dergelijke beelden te plaatsen. Bovendien kunnen deze sites een functie hebben in het kader van de seksualiteitsontwikkeling van jongeren. Een kwart van de tieners surft dan ook soms bewust naar porno. We stellen dus vast dat de probleemsituaties die door het grote publiek als het meest voorkomend ingeschat worden, dit in realiteit niet altijd blijken te zijn. Onderzoek in binnen- en buitenland6 toont aan dat de grootste problemen gelinkt aan de nieuwe media voortkomen uit “peer-to-peer”-contacten: jongeren die binnen hun eigen leeftijdsgroep gebruikmaken van de nieuwe media om elkaar te pesten.
5. 6. 7. 8. 9. 10.
In de literatuur wordt cyberpesten gedefinieerd als het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën zoals e-mail, gsm en sms’jes, instant messaging of lasterlijke persoonlijke webpagina’s om vrijwillig, herhaaldelijk, vijandig en intentioneel één of meerdere personen te schaden7. Hoewel cyberpesten vaak omschreven wordt als een “nieuw gegeven”, verloopt het eigenlijk volgens dezelfde dynamieken als het “klassieke pesten”. Kinderen en jongeren hebben computers, internet en gsm’s geïntegreerd in hun dagelijks leven. Ze gebruiken het voor allerhande positieve toepassingen, maar ook negatieve interacties, zoals pesten, komen via de nieuwe media tot stand en krijgen daardoor een andere invulling. De basisdynamieken blijven evenwel dezelfde. 34,3 % van de jongeren zegt al gepest te zijn via internet of gsm. 21,2 % van de tieners geeft toe ooit al iemand op die manier gepest te hebben. De meest courante cyberpestpraktijk is het versturen van ongewenste emails of sms’jes. Dader- en slachtofferschap blijken enigszins samen te hangen. Tieners die slachtoffer (geweest) zijn van cyberpesten worden ook iets sneller dader8. Tegelijkertijd is er sprake van een grote correlatie tussen klassiek pesten en cyberpesten: het pesten op de speelplaats gaat na de schooluren gewoon door via de nieuwe media9. Dit maakt dat jongeren ook in hun thuisomgeving geen veilige plek meer vinden waar ze gevrijwaard zijn van pesterijen. Daardoor wordt cyberpesten als nóg indringender ervaren dan klassiek pesten, als een nóg grotere aanslag op de privésfeer en persoonlijkheid. Daarbij komt dat het vaak anonieme karakter ervan het gevoel van onveiligheid nog verhoogt. Bovendien lijkt het alsof cyberpesten vooral een één-op-ééngebeuren is, maar door het wereldwijde karakter van het internet krijgt het slachtoffer het gevoel dat heel de wereld meekijkt hoe hij of zij vernederd wordt. De problematiek van cyberpesten wordt door veel ouders schromelijk onderschat. Men onderschat vooral de frequentie, zowel wat dader- als slachtofferschap betreft. Tieners hebben al meer cyberpesterijen meegemaakt dan hun ouders vermoeden en wagen zich ook opvallend meer aan daderschap10.
M. WALRAVE, S. LENAERTS en S. DE MOOR, “Cyberteens @ risk?”, in C. PAUWELS, J. BAUWENS, C. LOBET-MARIS, Y. POULLET e.a., Teens & ICT: Risks & Opportunities, POD Wetenschapsbeleid, 2008. U. HASEBRINK, S. LIVINGSTONE, L. HADDON, L. KIRWIL en C. PONTE, (2007), “Comparing Children’s Online Activities and Risks across Europe”, EU Kids Online, 30-39. B. BELSEY, www.cyberbullying.org. M. WALRAVE, S. LENAERTS en S. DE MOOR, “Cyberteens @ risk?”, in C. PAUWELS, J. BAUWENS, C. LOBET-MARIS, Y. POULLET e.a., Teens & ICT: Risks & Opportunities, POD Wetenschapsbeleid, 2008. H. VANDENBOSCH en K. VAN CLEEMPUT, (2006b), Cyberpesten bij jongeren in Vlaanderen, studie in opdracht van viWTA, Brussel, 169, 35-173. M. WALRAVE, S. LENAERTS en S. DE MOOR, “Cyberteens @ risk?”, in C. PAUWELS, J. BAUWENS, C. LOBET-MARIS, Y. POULLET e.a., Teens & ICT: Risks & Opportunities, POD Wetenschapsbeleid, 2008.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2008/5 – 325
325
DOSSIER: MEDIA EN KINDEREN
326
3. WAT MET DE OUDERLIJKE VERANTWOORDELIJKHEID IN DIT ALLES? Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat ouders en jongeren wat het internet betreft vaak op twee verschillende snelheden zitten. Heel wat ouders hebben het gevoel dat hun kinderen veel meer over dit alles weten dan zijzelf. Daardoor ontstaat als het ware een pedagogische paradox. Enerzijds is het de taak van een ouder om zijn of haar kind op te voeden. Kinderen moeten worden aangeleerd wat de gedragsregels zijn en hoe met problemen om te gaan. Dit geldt logischerwijze zowel voor de online- als de offlinewereld. Anderzijds hebben sommige ouders het gevoel dat ze in de context van de nieuwe media de materie niet machtig zijn en laten daardoor deze thema’s links liggen. Op die manier wordt aan kinderen de broodnodige internetopvoeding ontzegd en worden de angst en onzekerheid bij ouders nog verder aangewakkerd.
niet voorbij. De meeste ouders zijn zich bewust van de potentiële risico’s, maar overroepen deze ook vaak. Heel wat ouders stellen zich vragen bij het internetgebruik van hun kinderen, maar omwille van de pedagogische paradox die we hierboven beschreven, durven ze het gesprek vaak niet aangaan. Een aantal ouders neemt dan ook z’n toevlucht tot technische oplossingen zoals filtersystemen, eerder dan de kaart van de communicatie te trekken. Dergelijke technische hulpmiddelen kunnen een deel uitmaken van de oplossing, maar mogen nooit de enige, ultieme oplossing zijn. Referentieonderzoek wijst ons keer op keer op de beperkingen van filtersystemen. Zo wees het SIPBenchmarkingonderzoek uit dat voor elf- tot zestienjarigen geen enkel filtersysteem optimaal werkt, zeker niet als het gaat om de zogenaamde web 2.0-toepassingen waarbij men zelf teksten, foto’s of filmpjes op het internet plaatst. Een aantal filters slagen er wel in pornografische inhouden weg te filteren12.
Als het over internetopvoeding gaat, vertrekken ouders vaak vanuit hun eigen internetgebruik dat ze vervolgens projecteren op hun kinderen. De meeste ouders zijn ervan overtuigd dat hun kinderen baat hebben bij het internet als het gaat om eerder “volwassen vormen van gebruik” die vooral gericht zijn op het opzoeken van informatie. Drie vierde van de ouders achten het internet als vooral belangrijk voor de algemene vorming van hun kinderen. Dit staat in schril contrast met hetgeen hun kinderen als belangrijk bestempelen. Zij achten het sociale aspect prioritair, waar meer dan de helft van de ouders dit niet zo ziet. Slechts 41,8% van de ouders erkent het belang van het internet voor de sociale contacten van hun kind. Hoewel er meer en meer ouders zijn voor wie het tegendeel geldt, zijn nog steeds heel wat ouders slechts in zeer beperkte mate betrokken bij het internetgebruik van hun kinderen. Zeven op tien kinderen krijgen van een ouder wel eens de vraag wat ze op het internet uitspoken. Vaak worden deze vragen echter in een negatieve sfeer gesteld, waardoor jongeren niet veel zin hebben om hier een (eerlijk) antwoord op te geven. In dit kader valt vooral de discrepantie op tussen ouders en kinderen wat gemaakte afspraken betreft. Veel ouders geven aan met hun kinderen een aantal regels en afspraken te hebben over internetgebruik. Deze kinderen daarentegen zeggen geen regels opgelegd te krijgen of zich gewoon niet aan gemaakte afspraken te houden11.
Onze kinderen volledig afschermen van alle negatieve inhouden is dus volstrekt onmogelijk. Het is dan ook essentieel dat we eerlijk zijn tegen onze kinderen over de voor- en nadelen van het internet. Het recht op informatie houdt immers meer in dan enkel de mooie kant van de zaak. Kinderen hebben recht om te weten waartegen we hen willen beschermen en wat ze moeten doen als er een negatieve invloed door de mazen van het filternet glipt. Hoe ouder kinderen worden, hoe belangrijker opvoeding en communicatie moeten worden. Adolescenten mogen niet opgroeien in een gouden kooi, ver weg van elke potentieel negatieve invloed. Op die manier ontnemen we hen de vrijheid die zo broodnodig is voor hun persoonlijke ontwikkeling. Jongeren moeten kunnen exploreren en kunnen leren uit hun eigen fouten. De kracht die van een dergelijke emancipatorische opvoeding uitgaat, reikt immers veel verder dan enkel de korte termijn.
De voorbije jaren is de maatschappelijke aandacht voor internetveiligheid toegenomen. Diverse preventieen sensibiliseringscampagnes streven hun doel zeker
Child Focus stelt steeds het belang en het welzijn van het kind voorop. Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, dat op 20 november 1989 aan-
11. 12. 13. 14.
Sommige ouders gaan nog een stap verder en treffen bijna draconische maatregelen zoals het installeren van spyware13 of andere tools om stiekem het surfgedrag en de chatconversaties van hun kinderen te controleren. Terwijl zeven op tien jongeren denken dat hun ouders nooit hun surfgedrag controleren, zeggen slechts vier op tien ouders dit nooit te doen14. Drie op tien ouders voeren dus controles uit zonder medeweten van hun kinderen.
M. WALRAVE, S. LENAERTS en S. DE MOOR, “Cyberteens @ risk?”, in C. PAUWELS, J. BAUWENS, C. LOBET-MARIS, Y. POULLET e.a., Teens & ICT: Risks & Opportunities, POD Wetenschapsbeleid, 2008. DELOITTE, (2008), Benchmark of tools to filter potentially harmful Internet content. Onderzoek in het kader van het Safer Internet plus Programme, Brussel. Software die zonder medeweten van de persoon een overzicht geeft van zijn of haar internetverkeer. M. WALRAVE, S. LENAERTS en S. DE MOOR, “Cyberteens @ risk?”, in C. PAUWELS, J. BAUWENS, C. LOBET-MARIS, Y. POULLET e.a., Teens & ICT: Risks & Opportunities, POD Wetenschapsbeleid, 2008.
326 – TJK 2008/5
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
INTERNETOPVOEDING EN DE RECHTEN VAN HET KIND . DANSEN OP EEN SLAPPE KOORD ?
genomen werd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties15, is hierbij een belangrijke leidraad. Het recht op privacy vormt een essentieel onderdeel van dit verdrag. Ouders hebben de plicht om hun kind op te volgen, maar moeten hierbij wel zorgen dat ze de privacy van hun kind niet schaden. Vandaar dat opvoeding en communicatie essentieel zijn. Ouders mogen het gesprek met hun kinderen niet schuwen. Waarom vragen we kinderen niet gewoon waar ze mee bezig zijn, eerder dan achter hun rug na te gaan wat ze uitspoken? Door samen met kinderen in een open en positieve sfeer hun doen en laten op het internet te bekijken en te bespreken, krijgt men een goed zicht op hun internetgedrag. Om echt een zicht te krijgen op de leefwereld van een kind, is vertrouwen nodig. Vertrouwen dat geschaad wordt als kinderen ontdekken dat ze “bespioneerd” worden, waardoor ze niet meer geneigd zijn om echte problemen met hun ouder te bespreken. Communicatie en opvoeding zijn essentieel. Net als ouders hun kinderen leren hoe ze zich op straat moeten gedragen om het zo veilig mogelijk te houden, moeten ze hen ook leren hoe zich op het internet te gedragen. Ouders moeten hier proactief in zijn: op een rustig moment het gesprek aangaan, zonder dat er een specifieke aanleiding is omwille van een probleemsituatie. Daardoor blijft het gesprek positief en krijgen kinderen de boodschap dat ze ook met problemen bij hun ouders terechtkunnen. Tegelijkertijd moeten ouders in deze ook niet té veel verwachten van hun kinderen. Het is vanuit een ontwikkelingspsychologisch perspectief volstrekt normaal dat een vijftien- of zestienjarige puber zijn ouders niet als de eerste vertrouwenspersoon ervaart bij een probleem. Maar als ouders ervoor zorgen dat hun kind weet dat het met een probleem bij hen terechtkan en dat hun grenzen en rechten gerespecteerd zullen worden, is opvoedkundig veel meer mogelijk.
15.
TOT
SLOT
327
Het mag duidelijk zijn dat het internet een enorme verrijking betekent van het leven van de kinderen en jongeren van vandaag. Het biedt eindeloze mogelijkheden en opent perspectieven op de wereld en de toekomst. Maar het is niet allemaal rozengeur en maneschijn: er zijn wel degelijk risico’s en het is belangrijk dat ouders deze correct inschatten. De media spelen hierin een grote rol: eerder beperkte risico’s worden uitgebreid onder de aandacht gebracht, terwijl peer-to-peer-problemen als cyberpesten in de schaduw blijven. Met dit artikel hebben we willen aantonen dat ouders een heel belangrijke rol spelen in het internetgedrag van hun kinderen. Zij zijn degene die de pedagogische paradox moeten doorbreken, die het gesprek met hun kinderen moeten aangaan en hun kinderen op een gezonde manier moeten opvolgen zonder hun rechten uit het oog te verliezen. Kinderen hebben recht op privacy, recht op een privésfeer waar ouders niet ongevraagd mogen tussenkomen. Kinderen hebben ook recht op informatie die hen aanbelangt, ook als het daarbij gaat om risico’s die minder mooi zijn om te vertellen. Ouders hebben de plicht om hun kinderen op te voeden tot verantwoordelijke internetgebruikers, met oog voor de mogelijkheden en de risico’s. Jongeren moeten de ruimte krijgen om te exploreren en af en toe fouten te maken. Daar leer je tenslotte uit. Het is belangrijk dat we jongeren begeleiden in de realiteit van het internet, eerder dan hen vrij te laten rondfladderen in een gouden kooi. Een emancipatorische opvoeding maakt van kinderen bewuste mensen die met problemen kunnen omgaan.
A/RES/44/25 of 20 November 1989.
LARCIER
TJK 2008/5 – 327