Intermediair nr. 23, 2005 Tekst: Richelle van Hees
‘We blijve durknorre’ Het is even niet zo leuk om uit Uden te komen. Een halfjaar geleden moest ik nog uittekenen wat het was en waar het lag. Sinds de brandstichtingen in de Bedir-school is het dorp wereldnieuws. Als ik nu zeg dat ik in Uden ben opgegroeid, gaan er twintig wenkbrauwen omhoog. ‘Wat? In dat foute dorp?’ Zelf kan ik niets met de combinatie Uden en ‘fout’. Ik woonde in Volkel en bracht mijn schooltijd door in Uden. Zestien jaar geleden ben ik er weggegaan. Ik kon niet wachten tot ik ging verhuizen. Uden en Volkel waren suffig, dorps en gezapig. Hoogtepunten waren carnaval, de kermis en 4UdenSportief: vier dagen hamburgers en Imca Marina in het sportpark. Een bioscoop was er niet. Eén keer in de maand kon je naar een film in gemeenschapshuis De Schouw. De belangrijkste winkels waren de Hema en Hout-Brox. Voor een béétje hippe broek moesten we toch echt naar Eindhoven, Den Bosch of Nijmegen. Om daar te komen zaten we anderhalf uur in een schommelende bus. En om dat vol te houden had ik Primatour nodig. Een dagje winkelen. ‘Hè, gezellig.’ Ik kon me niet herinneren dat er ooit iets gebeurde in Uden. En al helemaal niet iets dat met racisme had te maken. Het enige voorval sloeg op mezelf. Als brugklasser op het Kruisheren Kollege moest ik een zelfportret tekenen. Net als alle andere brugklassers. De tekening werd zichtbaar opgehangen zodat iedereen kon zien wie ik was. ‘Dat is leuk,’ had de tekenjuf gezegd. De mijne keek een beetje zuur. De mond was een dun streepje en mijn ogen stonden donker. Na een week viel me op dat mijn blik was veranderd. Die was nog zuurder geworden. Toen ik dichterbij kwam, zag ik dat iemand twee hakenkruizen in mijn pupillen had getekend. De schok was groot. Hakenkruizen tekenen, dat deed je niet. De tekenjuf probeerde ze nog uit te gummen, maar ze bleven vaag zichtbaar. Vorige maand ging ik terug. Kijken wat er met Uden was gebeurd in vijftien jaar afwezigheid. Mijn vriend vreesde dat ik in elkaar zou worden geslagen. Daar was ik niet zo bang voor. Met carnaval zijn de Udenaren allemaal Knoerissen en zeggen ze dingen als ‘lao mar komme’ en ‘we blijve durknorre’. ‘Brabanders zijn heel gemoedelijk,’ zei ik. ‘Kijk toch maar uit.’ Het valt wel mee met die gemoedelijkheid, vindt Loek Borrèl. Hij is directeur van cultuurmaatschappelijk centrum De Pul. Borrèl ziet het al meer dan tien jaar om zich heen: vechtpartijen, bekladdingen, racistische leuzen, discriminerend deurbeleid, vernielingen en brandstichtingen. Uden is boers en kortzichtig. Onderhuids sluimert er veel. Na de eerste brandstichting in de Bedir liepen vijfduizend Udenaren mee in een stille tocht. Daarna hoorde hij ze niet meer. Udenaren praten niet. Ze spreken ergernissen en irritaties niet uit, doen heel vriendelijk, maar zijn eigenlijk bang en borrelen van binnen. Totdat ze exploderen. De bovenbuurman van de 75-jarige Thaise moeder van Borrèl was alleraardigst. Tot hij op een dag een klacht indiende bij de gemeente. De man had last van ‘nare luchtjes’. Hij eiste dat zijn onderbuurvrouw zou stoppen met dat rare buitenlandse koken. ‘Primair racisme,’ zegt Borrèl. Angst voor het onbekende, ‘Ze zijn bang dat allochtonen hun banen, huizen en vrouwen afpakken.’ Een paar jaar geleden vroeg Borrèl naar het uitgaansleven van drie
Antilliaanse vrijwilligers. Een van hen was dj in een discotheek, maar meestal bleven ze met z’n allen buiten zitten. ‘Willen jullie dan niet naar binnen?’ had Borrèl gevraagd. ‘Jawel,’ zeiden ze. ‘Maar we mogen er niet in.’ De dj mocht alleen naar binnen als hij plaatjes moest draaien. In zijn vrije tijd was hij gewoon weer Antilliaan en niet welkom. Borrèl heeft bijna dagelijks contact met jongeren. Onder hen is een aantal Lonsdale-jongeren. Hij vindt het aardige jongens. ‘De meesten zijn op zoek naar een groep. Ze willen ergens bijhoren. Slechts een handjevol hangt een extreme ideologie aan.’ De hoofdverdachte van de brandstichting van de Bedir is volgens Borrèl iemand van die harde kern. ‘Hij is oud genoeg om te weten wat hij doet.’ Dat de vader het probeert recht te praten, kan Borrèl wel begrijpen. ‘Natuurlijk gooit hij het op een onderlinge ruzie. Hij vindt het verschrikkelijk, het blijft natuurlijk zijn zoon. Maar hij ontkent dat de jongen een racist is.’ Borrèl krijgt geregeld wanhopige ouders op de stoep. Vaak linkse ouders die hun kind zien verrechtsen. Of hij niet met ze wil praten. ‘Dan laten ze hem naar Schindler’s List kijken. Ja, en dat helpt natuurlijk niet,’ zegt Borrèl. ‘Ze moeten gewoon vaker thuis zijn.’ De eerste brandstichting in de Bedir was voor Borrèl geen verrassing. Toen hij dat zei, vond Uden hem een dorpsgek en een onruststoker. In Uden was niks aan de hand. Kwajongens, dat waren het. Ze hadden gewoon ruzie. En de media, die bliezen het alleen maar op. Na de tweede brandstichting in de Bedir lijken ze bij te draaien. ‘Die jongen van Borrèl heeft het misschien toch goed gezien.’ Als de gemeente niets doet, is het volgens die jongen slechts wachten op de vlam in de pan. ‘Dan komt die derde keer ook.’ In mijn herinnering waren Uden en omgeving volledig blank. De moskee stond er nog niet, laat staan een Islamitische school. Amerikanen waren er wel. Die werkten op vliegbasis Volkel en vlogen op mooie zomerdagen in een straaljager over het dorp. Turken woonden in de flats, net buiten het centrum, maar ook die zag ik nooit. Tegenwoordig zie je ze veel meer in Uden. Vooral op de markt. ‘Allemaal vrouwkes met hoofddoekjes,’ zei mijn moeder. In het Sportpark zijn ze ook vaak. ‘Dan gaan ze picknicken met de hele familie.’ Het is mooi weer. Het park is rustig. Aan de rand van het park ligt een atletiekstadion, tennisbanen en hockeyvelden. De midgetgolf is vervangen door een bowlingbaan. Bij de speeltuin zit een familie te picknicken. Op een bankje voor het dierenpark zit een bejaarde man. Hij gooit af en toe een stukje brood over het hek. Als het op is, schudt hij de kruimels uit het boterhamzakje. Hij vouwt het zorgvuldig op. Op de leuning achter hem staat “If you want to be a real man, be a gabber” geschreven. Daaronder “The white tiger gonna get ya” en “Uden Terror”. Op het Kruisheren Kollege, mijn oude school, zaten overwegend blanke leerlingen. Het was een school voor havo en vwo. Na de fusie met het vmbo werd de naam veranderd in het Udens College. Het vmbo ligt in het centrum, vlak bij De Pul, de kerk en bejaardenwoningen. Dat is makkelijk voor Loek Borrèl. Zo wordt de seniorenfilmavond goed bezocht en zijn de vrijwilligers altijd in de buurt. Want die zitten vooral op het vmbo. In mijn tijd kwamen ze van het Kruisheren Kollege. Of ze waren werkloos. We waren in ieder geval sociaal en alternatief. We droegen spijkerbroeken met houthakkersbloezen óf zwarte maillots onder zwarte rokjes met zwarte slobbertruien. Het liefst met gaten, want dat was stoer. Kapsels varieerden van een weelderige bos getoupeerde haren tot minuscule stekeltjes in allerlei kleuren. Omdat we zoveel nadachten over
wereldleed, onrechtvaardigheid, niet-begrijpende ouders en The Cure, waren we depressief. Als we niet werkten in De Pul, dan gingen we er uit. Naar een concert of een swingavond. Soms was er een filmavond. Favoriet waren Betty Blue en The Unbearable Lightness of Being. Tegenwoordig gaat het in De Pul heel anders. Het lijkt meer op een veilige haven voor vmbo-leerlingen dan op de kroeg van vijftien jaar geleden. Het bestuur haalde vijf jaar geleden de bezem door het vrijwilligersbestand van het jongerencentrum. De gemiddelde leeftijd lag tussen de 35 en de 40. ‘Jullie zijn geen jongeren meer,’ had hij gezegd. Borrèl ontsloeg ze allemaal en nam er opgewekte scholieren voor in de plaats. Vervolgens stapte hij af van het concept jongerencentrum. De Pul moest een cultuurmaatschappelijk centrum worden, een afspiegeling van de Udense maatschappij. De komst van de eerste drie allochtone vrijwilligers stuitte direct op verzet bij de zestig medewerkers. Het waren Antillianen en zo werd De Pul wel heel erg zwart. Een paar vrijwilligers dreigden met opstappen. Dat kon echt niet, vond Borrèl. Hij wist ze te overtuigen om het even aan te zien. Na een paar weken bleek dat het allemaal wel meeviel met de Antillianen en nu is 25 procent van de medewerkers allochtoon. De vrijwilligers zijn niet opgestapt. ‘Althans, niet om die reden.’ Ik kan me niet voorstellen dat zoiets vroeger in ‘mijn’ Pul had kunnen gebeuren. Protesteren tegen de komst van allochtonen was uitgesloten. Daarvoor waren we te links. Borrèl neemt direct die illusie weg. ‘De Pul was in jouw tijd een alternatieve organisatie, maar volledig blank. Er viel dus niet zoveel te protesteren.’ Tien jaar geleden protesteerde Borrèl zelf. Bij de gemeente Uden. Het was 1997, de tijd van de gabbercultuur. Gladgeschoren jongens en meisjes in bomberjacks die eensgezind op en neer sprongen op hardcore muziek. De gemeente wilde die saamhorigheid graag versterken en verplichtte De Pul om vier gabberfeesten te organiseren. ‘Racistische jongeren komen ook graag naar die feesten,’ had Borrèl gezegd. ‘Dat gaat uit de hand lopen.’ ‘Dat zal wel meevallen,’ had de gemeente geantwoord. Het eerste feest liep uit de hand. De gabbers brachten de Hitlergroet en de Molukse portiers werden belaagd en uitgescholden. Voor het tweede feest kwam niemand opdagen. Tijdens het derde feest werd het podium in brand gestoken. De vierhonderd gabbers werden De Pul uit gezet, belaagden de brandweer en bezorgden de politie overuren. Daar ging de saamhorigheid. De gemeente was verbijsterd. Dat jongerencentrum zorgde alleen maar voor overlast. De Pul kon een sluiting maar net voorkomen. ‘Ze wisten echt niet wat er in die jongerencultuur omgaat. En nu weten ze dat nog steeds niet.’ Zelfs ouders weten vaak niet waarmee hun kind bezig is. Ze zijn veel minder thuis, werken allebei zodat ze twee keer per jaar op vakantie kunnen. Het gezin als ‘hoeksteen van de samenleving’ heeft afgedaan. Kinderen zijn sneller oud en internet en sms brengen de wereld dichterbij. Ze leven op straat, kijken MTV en zien daar dat ze grote auto’s, gouden kettingen en veel vrouwen moeten hebben. Ook de politieke verharding sinds de moord op Pim Fortuyn speelt een rol. Borrèl: ‘Het is een andere maatschappij dan twintig jaar geleden. Voor je het weet verkeren jongeren in Lonsdale-kringen.’ Ik ga naar mijn oude school. Het Kruisheren Kollege is een vierkant gebouw met rode muren, rode kozijnen en rode deuren. Het enige wat niet rood is, zijn de
ramen. Inmiddels is het uitgebreid met nog een gebouw, speciaal voor de hoogste klassen. Er staat nu ook een groot hek omheen. Als er een hek is, moet er ook een bewaker zijn. Die is er niet, ik kan gewoon doorlopen. In een donkere gang hangen allemaal gezichten achter het raam. De brugklassers van dit jaar. Als ik een trapje op loop, kom ik in de kantine. Het is al laat in de middag, de meeste lessen zijn voorbij en de leerlingen naar huis. Aan een tafeltje zitten twee bekende gezichten. Het zijn Luc van den Brule, docent economie, en Wim Looijmans, docent Frans. Van den Brule is inmiddels sectordirecteur van havo en vwo. Het hek om de school was nodig, zegt hij. Er werden steeds meer vernielingen aangericht. Zelfs het brave Kruisheren Kollege heeft tegenwoordig last van criminaliteit. ‘Maar dat gebeurt allemaal buiten schooltijd.’ De leerlingen van het Kruisheren Kollege zijn weldenkende jongeren. Je kunt ze een spiegel voorhouden. Als ze op school komen in Lonsdale-kleren, dan gaan de docenten met ze in gesprek. ‘We spreken ze aan op hun redelijkheid.’ Op het Kruisheren Kollege zitten nauwelijks allochtonen en van racisme is eigenlijk geen sprake. Of het nou zo erg is in Uden, betwijfelen ze. ‘De media blazen het ook wel op, hoor.’ Van den Brule is wel eens gaan kijken bij de McDonald’s. Het gerucht ging dat daar ’s avonds wel eens wat gebeurde. Hij heeft nooit wat gezien. Toch vinden ze Uden niet meer wat het was. Vroeger was het gewoon dorp tegen dorp. Als Looijmans met een meisje uit Valkenswaard wilde gaan, dan kon dat natuurlijk niet. Want hij kwam uit Aalst. Dan werd er gemat en kreeg Looijmans een blauw oog. Dat was het. Tegenwoordig zijn er veel meer groepen. Turken, Marokkanen, boeren, de Lonsdale-schoffies. En telkens moeten ze terugslaan. ‘Het houdt niet op.’ Van den Brule vindt Uden te groot worden. ‘Het heeft geen kern meer. Alles plakt aan elkaar vast.’ Vroeger wisten ze nog wie er uit Uden kwam. Of uit Volkel. Er waren maar een paar winkels. Nu zit hier alles. Er is geen overzicht meer. En het ergste van alles is: de mensen in de winkels wonen hier niet eens. ‘Je kent ze niet meer’, zegt Looijmans. Van den Brule kijkt voor zich uit. ‘Nee, je kent ze niet meer.’ Vroeger, toen was dat wel anders. ‘Ik weet nog, 1973. Ik was net leraar’, zegt Looijmans. Een leerling moest van de havo terug naar de mavo en hij ging hem dat persoonlijk vertellen. Het hele gezin lag in een stal in bed voor de televisie. Ze zaten midden in een verbouwing. ‘Hee, kom erbij!’, hadden ze geroepen. ‘Dat maak je nu toch niet meer mee?’ Een vrouw op het terras van café ‘t Cafeeke vindt Uden ook niet meer gezellig. Ze heeft gewinkeld en roert nu de slagroom door haar koffie. Het is slagroom uit een spuitbus. Dat is jammer. ‘Echte is toch echt veel lekkerder.’ Ze woont in Volkel en fietst geregeld even naar Uden. Er zijn meer winkels. Er zijn ook meer terrasjes om een kopje koffie te drinken. En Uden krijgt straks een echte bioscoop. Dat is allemaal echt wel leuk. Maar nu wordt het veel te groot en veel te stads. Uit alle delen van het land komen ze hierheen. Ze kent niemand meer en niemand groet elkaar nog. ‘Vroeger was het nog van hoi, hoi, hoi. Tegenwoordig… ach, het is niks meer.’ Een kwartier later heeft ze zes keer ‘hoi’ gezegd tegen voorbijgangers. Maar dat waren familie en buren. ‘Dat telt niet.’ Een mevrouw met fuchsiaroze jasje is het niet met haar eens. Ze zit in het verenigingsleven en komt vaak bekenden tegen. Ze vindt het erg leuk in Uden. ‘Met carnaval ook, dan staat iedereen op straat, voor het café. Gezellig.’ De mevrouw heeft last van kriebelhoest en kucht af en toe. Ze heeft er al een hoestdrankje voor gekocht. Ze gelooft niet dat het racisme in Uden groeit. Ze merkt er in elk geval niets van. Trouwens, de kinderen van de Bedir-school
komen bijna allemaal uit Oss. Het zijn niet eens kinderen uit Uden. En de Turken in Uden zijn ook helemaal niet ingeburgerd. Ze zeggen niets en bemoeien zich nergens mee. In Turkije is dat wel anders. Ga maar eens naar Kusadasi of Alanya. Ze is er laatst nog geweest en toen viel het haar weer op. ‘Daar zijn ze veel vriendelijker.’ Loek Borrèl begrijpt niet dat mensen kunnen ontkennen wat er aan de hand is. Ook de gemeente en de directie van het Udens College schieten daarin te kort. ‘Ze reageren net als jij,’ roept Borrèl. ‘Denken dat er niets aan de hand is. Niet in Uden. Dat de brandstichting een kwajongensstreek is. Ze ontkennen daarmee een deel van de bevolking.’ Docenten die zeggen dat hij een onruststoker is, kunnen geen les geven. Daarmee ontkennen ze het bestaan van meningsverschillen en houden ze de discussie af. En dat is dom. ‘Een school moet domheid juist tegengaan.’ Het is zaterdagavond. We willen wat gaan drinken in De Pul. Daar is alles donker. In Mexicaans restaurant San Juan vragen we naar een salsacafé. De ober weet het niet. Hij werkt hier alleen maar. In de verte verschijnt een groepje jongeren in colbertjes. Ze zijn een jaar of zestien en schreeuwen ‘Joden! Joden!’ Een jongen komt uit een café gelopen. ‘Oeaahuamdam!’ roept hij. Het groepje colbertjes wijst naar hem, roept weer ‘Joden! Joden!’ en loopt verder. Ik ben er nooit achter gekomen wie zo creatief was om me in de brugklas tweedimensionaal te molesteren met hakenkruizen. Of om welke reden. Ik was een twaalfjarig katholiek, heteroseksueel en blank meisje. Ik had ook geen fascistische neigingen. Ik weet niet of ze het destijds ooit hebben uitgezocht. Of dat ze de dader misschien hebben aangesproken op zijn redelijkheid. Het was vast een kwajongensstreek.