Ruimtelijk Economisch Atelier Tordoir
Intergemeentelijke samenhang in Zuidoost-‐Brabant Voorlopige samenvatting van onderzoeksbevindingen prof dr P. P. Tordoir, augustus 2013
1. Inleiding Provincie Noord-‐Brabant heeft RE Atelier Tordoir verzocht om een analyse van de samenhang tussen de 21 gemeenten en tussen 4 subregio’s in de regio Zuidoost-‐Brabant, aangevuld met gemeente Weert. De analyse betreft samenhang in gemeentelijk, subregionaal, regionaal en interregionaal verband en richt zich op de economie en arbeidsmarkt, winkelen en voorzieningen, recreatie, wonen en bereikbaarheid. Voor het onderzoek zijn verplaatsingen voor verschillende motieven en groepen gedetailleerd in kaart gebracht. Geanalyseerd is hoe verplaatsingspatronen in de loop der tijd evolueren en de regionale samenhang zich ontwikkelt. Daarnaast is het onderzoek gebaseerd op een groot aantal beschikbare onderzoekingen en beleidsrapporten. Deze notitie vat kernbevindingen samen. Het rapport wordt september a.s. opgeleverd. Zuidoost-‐Brabant is één van de nationale economische kerngebieden en een toonaangevende technologieregio in Europa. De regio kent een gevarieerde verstedelijkingstructuur: de agglomeratie Eindhoven en omliggende kernen (subregio Stedelijk Gebied), een meer landelijke zone ten oosten daarvan met Helmond als centrale stad (subregio de Peel), een landelijke zone aan westzijde (subregio de Kempen) en tenslotte een uitloper ten zuiden van het Stedelijk Gebied (subregio A2-‐gemeenten). Helmond en Eindhoven vormen een verstedelijkingsas tussen het Stedelijk Gebied en de Peelregio, doorsneden door een groene kwaliteitszone (het Middengebied). Kenmerkend is de mix van stedelijke, dorpse en landschappelijke kwaliteiten. De basis van het succes ligt in de combinatie van stedelijke agglomeratie, die een draagvlak biedt voor grote kennisinstellingen en technologiebedrijven, hoogwaardige voorzieningen en infrastructuur, en vitale tradities in lokaal ondernemerschap en netwerkvorming in de landschappelijke kernen en streken binnen het gebied. Er is synergie tussen stedelijke en dorpse kwaliteiten, waarbij echter een kernvraag is of de stedelijke agglomeratie voldoende massa en diversiteit biedt om de toppositie op lange termijn te bestendigen en het platteland daarbij haar kwaliteit kan versterken. De unieke samenwerking tussen 21 regiogemeenten en tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheden vormt een belangrijke grondslag voor de kracht van de regio. Een actuele vraag is hoe deze samenwerking verder kan evolueren en op welke ruimtelijke schaalniveaus beleidsdossiers het beste kunnen worden aangepakt. Dit verlangt zicht op feitelijke samenhang binnen de regio en tussen de regio en haar omgeving. Dit onderzoek is daar op gericht.
2. Algemene samenhang Centraal in het onderzoek staan de gedetailleerde verplaatsingspatronen op basis van ruwe CBS-‐ data voor de periode 1985-‐2009 (data voor 2010-‐2012 zijn nog niet in bruikbare vorm beschikbaar). Onderzocht zijn het totale verplaatsingspatroon (fig. 2) en uitsplitsingen voor woonwerkrelaties, winkelen, sociaal en recreatief verkeer, onderwijs, diensten en verzorging. Ook zijn de ontwikkelingsrichting van deze patronen, die zicht geven op de toekomst, onderzocht.
1
Ruimtelijk Economisch Atelier Tordoir
Interpretatie van de samenhangkaarten vereist enige oefening. Figuur 1 biedt een plaatsbepaling. In de samenhangkaarten is op verzoek van de opdrachtgever ook Weert opgenomen. Figuur 1. Plaatsbepaling: gemeenten en verstedelijking in Zuidoost-‐Brabant
Figuur 2. Algemene intergemeentelijke samenhang Zuidoost-‐Brabant (bestemmingsgemeenten)
Bron: CBS 1999-‐2009, bewerking RE Atelier Tordoir
2
Ruimtelijk Economisch Atelier Tordoir
Leeswijzer: de omvang van de bollen geeft aan hoeveel mensen gemiddeld per dag een bestemming bezoeken in de betreffende gemeente. De taartpunten geven herkomstgebieden aan: de gemeente zelf, de omliggende subregio (de regio is verdeeld in de subregio’s Stedelijk Gebied, de Peelregio, de Kempen en de A2-‐gemeenten), elders in het studiegebied (Zuidoost-‐Brabant en Weert) , Noordoost-‐Brabant, elders in Brabant, Limburg, elders in Nederland. Lijnen tussen de gemeenten geven de omvang van gemiddelde dagelijkse verplaatsingen tussen individuele gemeenten. Gemeenten vormen in figuur 2 bestemmingen. Voor een complete analyse zijn ook kaarten met gemeenten als herkomstgebied gemaakt.
Figuur 2 en de (hier niet getoonde) begeleidende samenhangkaart van herkomstgemeenten laten zien dat Zuidoost-‐Brabant bestaat uit twee functionele (sub-‐)regio’s: het Stedelijk Gebied met uitstralingszones naar de Kempen en de A2-‐gemeenten, met Eindhoven als centrale stad, en de Peelgemeenten met Helmond als centrale stad. Via de as Eindhoven-‐(Geldrop-‐Mierlo)-‐Helmond zijn beide regio’s onderling verbonden. De regio kent aldus een vlindervormige agglomeratiestructuur die typerend is voor conurbaties, zoals we die ook zien in de Randstad-‐zuidvleugel. Naburige dorpen die in verschillende vleugels van de vlinder liggen hebben weinig onderlinge relaties. Opvallend is dat de kleinere Peelgemeenten veel onderlinge relaties kennen, terwijl dat minder geldt voor de Kempengemeenten en nog minder voor de A2-‐gemeenten. De Kempen en zeker de A2-‐gemeenten vormen integraal onderdeel van de Eindhovense agglomeratie. Meer informatie nog geeft de kaart van de ontwikkeling van de regionale samenhang (fig. 3). De samenhang binnen de Peelregio neemt toe; Helmond positioneert zich steeds sterker als centrumstad. De Eindhovense agglomeratie ontwikkelt zich vooral aan de noord-‐ en westzijde met Son en Breugel, Best en Veldhoven als opkomende satellieten. In zuidoostelijke en zuidelijke richting is juist sprake van een teruglopende samenhang. Dit ontwikkelingspatroon wordt vooral verklaard door de ontwikkeling in de omvang en samenstelling van de betreffende gemeenten. Figuur 3. Ontwikkeling van intergemeentelijke samenhang (bestemmingsgemeenten)
3
Ruimtelijk Economisch Atelier Tordoir
Tussen de opkomende kernen Best, Son en Breugel en Veldhoven ontstaan meer onderlinge relaties waardoor de agglomeratie naast een radiale structuur ook een tangentiële structuur krijgt. Dit is typerend voor vitale polynucleaire stadsgewesten en wordt gestimuleerd door het ruimtelijk structuurbeleid en de ontwikkeling van de Brainport Avenue. Daarbij is het het logisch dat de groeikernen in het Stedelijk Gebied meer regionale functies krijgen en Eindhoven zich specialiseert als schakel tussen de gehele regio en de (inter-‐)nationale omgeving (zie staafdiagram in figuur 3). Interessant is hoe de ontwikkeling van subregionale, regionale en transregionale netwerken uitpakt voor het hoogopgeleide deel van de regiobevolking (fig. 4). Figuur 4. Ontwikkeling van intergemeentelijke samenhang voor hoogopgeleiden
De hoogopgeleide bevolking is essentieel voor de ontwikkeling van Zuidoost-‐Brabant als topkennisregio. De ontwikkeling van de samenhang wijkt voor deze groep sterk af . De groei in samenhang concentreert zich op de technologische centra in de regio. Ook is er meer ontwikkeling van relaties over grotere afstanden; Weert speelt nu ook een rol. Dit beeld is belangrijk voor de toekomst, waarin kenniswerkers een groter deel van de bevolking uitmaken.
3. Economische trends en regiopositie
De regio kent krachtige topsectoren die ruimtelijk min of meer zijn geclusterd: nano-‐ en microsystemen in het zuidwesten van het Stedelijk Gebied, medische technologie in het noordwesten daarvan, automotive technologie in de zone Eindhoven-‐Helmond en food-‐ en agrotechnologie in Helmond en de Peelregio. Daarnaast bevinden zich midtech industrie en handelslogistieke bedrijvigheid in de Kempen en de Peelregio, waaronder veel toeleverend MKB aan de wereldspelers in de regio. Het Stedelijk Gebied herbergt een redelijk ontwikkelde
4
Ruimtelijk Economisch Atelier Tordoir
dienstensector en hoogwaardige voorzieningen voor onderwijs en medische zorg. De economische vitaliteit en samenhang heeft geresulteerd in krachtige banengroei (fig. 5) en een vooraanstaande positie van veel regiogemeenten in de nationale economische prestatie-‐index (fig. 6). Figuur 5. Ontwikkeling arbeidsplaatsen Figuur 6. Index van economische 1995-‐2012
bron: Bureau Louter 2012
prestaties, 2012
Figuur 7. Trends en ombuigingen in informatie-‐ gerichte activiteiten, 1983-‐2012
Figuur 8. Trends en ombuigingen in persoons-‐ gerichte activiteiten, 1983-‐2012
legenda: donkergroen: vergroting van voorsprong grijs: ombuiging voorsprong naar achterstand lichtgroen: verkleining van voorsprong donkerrood: verkleining van achterstand geel: ombuiging achterstand naar voorsprong lichtrood: vergroting van achterstand Bron: Tordoir & Louter 2013
5
Ruimtelijk Economisch Atelier Tordoir
Met een geavanceerde trendanalyse krijgen we zicht op de kracht en toekomst van het regionale en lokale investeringsklimaat (fig. 7 en 8). RE Atelier Tordoir en Bureau Louter ontwikkelden een methode voor ruimtelijke trendanalyse in de twee belangrijkste banengenererende sectoren: informatiegerichte activiteiten (zakelijke en financiële diensten, hoofdkantoren, R&D en design) en persoonsgerichte activiteiten (onderwijs, zorg, cultuur, media, leisure en toerisme). Informatiegerichte activiteiten—ook binnen de industrie—hebben de afgelopen decennia de verstedelijking en agglomeratievorming in Nederland sterk gestuwd. Persoonsgerichte activiteiten zullen dat in de komende decennia doen. In figuren 7 en 8 zijn locaties en regio’s getypeerd naar hun voorsprong of achterstand in de ontwikkeling van deze activiteiten, waarbij is aangegeven of die voorsprong of achterstand recentelijk groter of kleiner wordt. Het beeld van de regio is daarbij genuanceerd. De kracht van de regio ligt niet alleen bij technologiesectoren maar ook bij de ligging in het vitale verband van de ‘BrabantStad’ agglomeratie. Daarvan profiteert vooral het noordwestelijke deel van de regio. De Peelregio en de meest zuidelijke delen van de regio kennen voor de onderzochte activiteiten een wat minder vitale ontwikkeling. Tegelijkertijd kan de Peelregio gaan profiteren van het opkomende Midden-‐Limburg. De verkleining van de voorsprong van het Stedelijk Gebied vindt een reden in de conjunctuurgevoeligheid van de technologiesectoren die vooral de laatste jaren heeft opgespeeld.
5. Samenhang in woonwerkrelaties en arbeidsmarkt Het patroon van woon-‐werkrelaties in de regio verschilt substantieel van het in figuur 2 gegeven algemene relatiepatroon (fig. 9). Figuur 9. Woon-‐werkrelaties tussen gemeenten in Zuidoost-‐Brabant (bestemmingsgemeenten)
6
Ruimtelijk Economisch Atelier Tordoir
Eindhoven en Helmond kennen als centrumsteden veel inkomende pendel, maar relatief is de inkomende pendel groter in Son en Breugel, Best en Veldhoven. Ook Oirschot, Eersel, Bladel, Valkenswaard en Geldrop-‐Mierlo kennen veel inkomende pendel. Nuenen, Waalre, Heeze-‐Leende en Laarbeek zijn typische forensengemeenten blijkens de kaart van herkomstgemeenten (fig. 10). Fig. 10. Woon-‐werkrelaties tussen regiogemeenten (herkomstgemeenten)
Ook de werkcentra Son en Breugel, Geldrop-‐Mierlo, Veldhoven en Valkenswaard, herbergen blijkens fig. 10 tevens een omvangrijke forensengemeenschap. Pendelrelaties zijn zeer krachtig tussen Eindhoven en omliggende gemeenten, waarbij het gaat om tweewegverkeer. Helmond en Eindhoven zijn sterk verbonden en ook Weert kent een sterke pendeloriëntatie op de Eindhovense agglomeratie. Vanuit arbeidsmarkten gezien hoort Weert eerder bij Zuidoost-‐Brabant dan bij Limburg. Opvallend maar logisch is verder dat de technologiecentra Eindhoven, Best, Son en Breugel en Veldhoven een grote pendelinstroom kennen vanuit overige delen van Brabant en Nederland. Tenslotte valt op dat gemeenten in de Peelregio en de Kempen meer ‘op zichzelf staan’. De A2-‐gemeenten maken daarentegen integraal onderdeel uit van de Eindhovense agglomeratie. Veelzeggender nog is het ontwikkelingsbeeld van pendelrelaties (fig. 11). De opkomst van Best, Son en Breugel en Veldhoven is uitgesproken; ook de arbeidsrelatie tussen Eindhoven en Helmond ontwikkelt zich krachtig. Eindhoven en ook Veldhoven maken een schaalsprong in inkomende pendel; de pendel over grote afstand naar Eindhoven neemt sterk toe. Deze ontwikkelingen reflecteren de opkomst van de kennisintensieve regionale economie. Opvallend daarbij is dat de kleinere regiogemeenten, ook in de Peelregio, weinig aan deze ontwikkeling deelnemen. In dit opzicht zien we een zekere tweedeling in de regio ontstaan tussen de stedelijke en landelijke zones.
7
Ruimtelijk Economisch Atelier Tordoir
Figuur 11. Ontwikkeling van woon-‐werkrelaties in de regio (bestemmingsgemeenten)
6. Samenhang in de winkelstructuur Onderzoek van koopstromen in de regio (BRO 2009) toont dat Zuidoost-‐Brabant in vergelijking met andere stadsregio’s een opvallend uiteengelegde winkelstructuur kent. Gevolg is een relatief grote lokale koopkrachtbinding, ook in kleinere kernen (fig. 12). Figuur 12. Koopkrachbinding in de regiogemeenten Dagelijkse goederen
Bron: BRO 2009
Niet-‐dagelijkse goederen
8
Ruimtelijk Economisch Atelier Tordoir
De verspreidde winkelstructuur verklaart ook het relatief geringe winkelverkeer tussen kleine kernen en de grotere steden in het gebied (fig. 13). Figuur 13. Verplaatsingen voor winkelen tussen gemeenten in Zuidoost-‐Brabant (bestemmingsgemeenten)
Eindhoven en Helmond herbergen uiteraard een kernwinkelapparaat dat het Stedelijk Gebied respectievelijk de Peelregio verzorgd, maar ook Veldhoven en Best hebben een subregionaal verzorgende functie. Eindhoven en Veldhoven hebben een zeer sterke onderlinge binding. Son en Breugel is vanwege het omvangrijke perifere centrum Woensel XL een verhaal apart; dit centrum verzorgt ook Noordoost-‐Brabant. Echt opvallend is Valkenswaard, dat een verzorgende rol vervult voor de gehele regio Zuidoost-‐Brabant. Opvallend is ook het tweewegverkeer tussen naburige kleinere kernen in de landelijke gebieden. Deze kernen zijn eerder op elkaar dan op de grotere winkelcentra georiënteerd. De ontwikkeling van het intergemeentelijke winkelverkeer is beperkt, zodat de betreffende kaart hier niet wordt getoond. Naast de te verwachten groei van winkelverkeer naar Son en Breugel is de enige echt opvallende ontwikkeling het sterke verlies van de regionaal verzorgende functie van Valkenswaard. De gemeente heeft nog altijd een bijzondere positie, maar deze was voor de eeuwwisseling nog veel krachtiger.
7. Samenhang in het onderwijs
De structuur van het onderwijs en het hoger onderwijs in het bijzonder is veel meer geconcentreerd dan de winkelstructuur (fig. 14). Bij interpretatie van figuur 14 moet worden beseft
9
Ruimtelijk Economisch Atelier Tordoir
Figuur 14. Verplaatsingen tussen regiogemeenten voor onderwijs (bestemmingsgemeenten)
dat het leeuwendeel van onderwijsbewegingen het gedecentraliseerde lager en middelbaar onderwijs betreft. Voor het hoger onderwijs en het beroepsonderwijs vormt Eindhoven het regionale centrum; de stad trekt daarnaast veel studenten vanuit overig Brabant en Limburg. Daarnaast kent alleen Geldrop een echt regionale functie. De opleidingsfunctie van Helmond is vooral subregionaal. Oirschot heeft door het militaire opleidingscentrum Zuid een aparte positie en is overigens sterk op Best georiënteerd. De ontwikkeling van onderwijsrelaties tussen de gemeenten is beperkt en over het algemeen iets afnemend. Uitzondering op deze regel is Eindhoven. De stad wordt belangrijker als centrum voor hoogwaardig technologisch onderwijs; de instroom vanuit overig Brabant, Limburg en overig Nederland neemt toe. Ook buitenlandse studenten worden belangrijker, maar deze groep is woonachtig in de stad zelf. De regionale onderwijsfunctie van Eindhoven neemt echter iets af terwijl die functie voor Best en Geldrop-‐Mierlo iets toeneemt.
8. Sociale en recreatieve samenhang
De sociale en recreatieve samenhang in de regio is bijzonder sterk, met dien verstande dat juist op dit vlak de ‘vlinderstructuur’ bestaat die ook het algemene samenhangbeeld kenmerkt (fig. 15). De kaart van sociale interactie en recreatief verkeer (voor uitgaan, cultuur, sport en natuur) toont een krachtige integratie binnen het geheel van het Stedelijk Gebied, de A2-‐gemeenten en de Kempen, met uitzondering van Bladel en Reusel-‐de Mierden, twee gemeenten die meer op elkaar en op Midden-‐Brabant zijn georiënteerd. Bergeijk, Valkenswaard, Heeze-‐Leende en zelfs Cranendonk (zo blijkt uit de hier niet getoonde herkomstkaart) vormen sociaal en recreatief volledig onderdeel van
10
Ruimtelijk Economisch Atelier Tordoir
Figuur 15. Verplaatsingen voor sociale contacten en recreatie (bestemmingsgemeenten)
Figuur 16. Ontwikkeling van intergemeentelijke sociale en recreatieve relaties (bestemmingsgemeenten)
11
Ruimtelijk Economisch Atelier Tordoir
de Eindhovense agglomeratie. De noordelijke gemeenten zijn relatief juist iets minder op Zuidoost-‐ Brabant gericht; Noordoost-‐Brabant speelt daar ook een rol. Van hiërarchie in het stedelijk systeem is in sociaal en recreatief opzicht geen sprake. Integendeel, de kleinere gemeenten Valkenswaard, Heeze-‐Leende en Eersel hebben in dit opzicht de sterkste regionale functie. Valkenswaard is een uitgaanscentrum; Heeze-‐Leende trekt natuurliefhebbers. Interessant is ook het ontwikkelingsbeeld van de sociale en recreatieve samenhang over de tijd (fig. 16). Die ontwikkeling is in het algemeen krachtig, vooral van en naar de groeigemeenten Best, Veldhoven, Geldrop-‐Mierlo en Helmond. In tegenstelling tot de ontwikkeling van het algemene verplaatsingspatroon en de pendel zien we bij sociaal en recreatief verkeer veel ontwikkeling aan de zuidzijde van de regio. De regionale functie van Valkenswaard en Heeze-‐Leende neemt toe. Het regionale landschap heeft een in belang toenemende functie voor de agglomeratie.
9. Bevolking, wonen en ruimtelijke ordening Het aantal inwoners neemt in de regio als geheel het komende decennium toe, maar de verschillen tussen gemeenten naar bevolkingsontwikkeling worden steeds groter (fig. 17). Figuur 17. Bevolkingsontwikkeling tot 2010
bron: provincie Noord-‐Brabant 2009
12
Ruimtelijk Economisch Atelier Tordoir
Eindhoven kent de grootste groei, maar relatief gezien is de bevolkingsgroei sterker in Helmond. De groei van de overige kernen in het Stedelijk Gebied zwakt af. De meeste gemeenten in de Kempen krijgen al snel met krimp te maken. Dat geldt in mindere mate voor de kleinere Peelgemeenten. Al met al neemt de stedelijke concentratie toe. Dat is vooral een gevolg van de woningbouwplanning in de regio. Helmond mag uitbreiden aan haar noord-‐, west-‐ en zuidzijde; in het stedelijk gebied gaat naast de ontwikkeling van enkele nieuwe perifere bouwlocaties ook verdichting binnen Eindhoven een rol spelen. De rest van de regio kent geen grote bouwlocaties. De ontwikkeling van het patroon van algemene samenhang (zie fig. 3) wordt door dit regionale beleidsconcept van concentratie in netwerkverband versterkt (SRE 2009). De driehoek Helmond-‐ Veldhoven-‐Best/Son en de as Eindhoven-‐Helmond krijgen meer gewicht. De beleidskeuze kent logica omdat de functionele samenhang aldus langs zowel het snelwegennet als het beoogde net voor hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) wordt geleid. Omdat nabijgelegen grotere kernen de meeste ontwikkelingsruimte krijgen ontwikkelt de agglomeratie zich compact en neemt de vervoerwaarde voor HOV toe. Tegelijkertijd biedt de ontwikkeling kansen voor een netwerk van groene kwaliteitszones in en rond het Stedelijk Gebied. Het beleidsconcept van concentratie in netwerkverband keert terug in het beleid voor bedrijventerreinen. Binnen het Stedelijk Gebied en Helmond wordt economische en technologische ontwikkeling in triple-‐helixverband geconcentreerd in campussen, onderling verbonden door het net van snelwegen en (beoogde) HOV-‐verbindingen, met Eindhoven CS en Endhoven Airport als transregionale en internationale knopen. Meer extensieve ontwikkeling van industrie, logistiek en groothandel in het landelijk gebied wordt geconcentreerd op een beperkt aantal nieuwe terreinen. Voor de structuurontwikkeling van wonen en werken is het verhuispatroon relevant (fig. 18). Figuur 18. Onderlinge migratiestromen binnen, vanuit en naar Zuidoost-‐Brabant, 2000-‐2008
I
Bron: SRE 2009
13
Ruimtelijk Economisch Atelier Tordoir
Het migratiepatroon in Zuidoost-‐Brabant duidt op de werking van een zogenaamde ‘regionale roltrap’, een kenmerkend mechanisme voor vitale stadsagglomeraties dat eerder voor de Randstad-‐noordvleugel in kaart is gebracht (Rigo 2009). Het mechanisme werkt als volgt. Centrale stad Eindhoven trekt vanwege onderwijsinstellingen en plekken voor startende kenniswerkers met name jonge bevolkingsgroepen uit de rest van Nederland en het buitenland (fig. 19). Figuur 19. Jaarlijks migratiesaldo voor 16-‐35 jarigen (*1000), 2009-‐10
Figuur 20. Gemiddeld opleidingsniveau (nationaal gemiddelde = 1)
Eindhoven heeft deze aantrekkingskracht gemeen met grote steden en universiteitssteden elders in Nederland, maar de kracht van de stad is relatief gezien niet bijzonder sterk. In een latere levensfase, als wordt samengewoond of een gezin gesticht, verhuizen velen van de stad naar een randgemeente. Eindhoven kent daarom een negatief migratiesaldo met de andere kernen in het Stedelijk Gebied. Het gaat bij deze verhuisketen of ‘roltrap’ vooral om kenniswerkers, met als gevolg dat het gemiddeld opleidingsniveau van de bevolking in de stad en het omliggende Stedelijk Gebied significant boven het nationale gemiddelde ligt (fig. 20). Interessant is dat Helmond weer een (kleine) stroom van de randgemeenten in het Stedelijk Gebied wint, alsook een stroom uit Eindhoven. Vermoedelijk positioneert Helmond zich als relatief betaalbaar alternatief voor kenniswerkers die een gezin stichten, vergelijkbaar met Almere in de Amsterdamse agglomeratie. Dit verdient nader onderzoek. Ook de landelijke regiogemeenten hebben in sterke mate van doen met dit roltrapmechanisme. Jongeren trekken naar de centrumsteden Eindhoven en ook Helmond—een belangrijke oorzaak voor vergrijzing in de plattelandskernen. Opvallend is wel dat landelijke Peelgemeenten bevolking winnen van de stedelijke randgemeenten; waarschijnlijk gaat het voornamelijk om wat oudere forenzen die dorps wonen prefereren. Dorps wonen wordt populair (Rigo 2009). Deze beweging zien we niet in de Kempen, waar vanwege natuurbescherming minder mogelijkheden zijn voor woningbouw. De landelijke Peelgemeenten kennen echter ook een significant bevolkingsverlies aan overig Nederland. Het is goed mogelijk dat hier vooral jongeren in het spel zijn die naar de Randstad vertrekken. Dit speelt in nog sterkere mate in Midden-‐ en Zuid-‐Limburg; nader onderzoek in de Peelregio is gewenst.
14
Ruimtelijk Economisch Atelier Tordoir
10. Bereikbaarheid Bereikbaarheid vormt één van de belangrijkste dossiers voor samenwerking binnen de regio en het belangrijkste dossier voor samenwerking met de provincie en het Rijk. Veel is in de afgelopen jaren bereikt, maar de opgaven zijn nog altijd groot. Het functioneren van de agglomeratie staat of valt met interne en externe bereikbaarheid. Verbetering van de interne bereikbaarheid geeft een betere werking van de arbeidsmarkt, betere mogelijkheden voor clustering en specialisatie en daarmee directe welvaartswinst. Omdat de bevolkingsgroei in de regio de komende decennia beperkt is zal de voor de economische ontwikkeling benodigde agglomeratie vooral moeten kunnen aangrijpen binnen de bestaande bevolking. Verbetering van het regionale bereikbaarheidssysteem is daartoe essentieel. Verdere verbetering van de externe bereikbaarheid is daarenboven essentieel voor behoud en versterking van de internationale kenniseconomie in de regio. Het gaat hier nadrukkelijk om een regionaal en nationaal belang. Het regionale bereikbaarheidsdossier in Zuidoost-‐Brabant is bijzonder complex vanwege de combinatie van stedelijke agglomeratie en een ‘dorpse’ omgeving. Die combinatie ligt mede aan de basis van de economische kracht en de gemeenschapszin in de regio en zal dus moeten worden gekoesterd. Deze combinatie is overigens ook typerend voor andere verstedelijkte delen van Brabant en verklaart waarom Brabant zo auto-‐afhankelijk is. De provincie heeft ondanks de hoge bevolkingsdichtheid de laagste penetratiegraad van OV in Nederland. Met name in het Stedelijk Gebied en in de as naar Helmond liggen de kansen echter relatief gunstig voor de beoogde opwaardering van het regionale OV (fig. 21). Figuur 21. Beoogd systeem voor hoogwaardig regionaal OV
Bron: provincie Noord-‐Brabant 2011
Het ruimtelijk beleid voor wonen en werken in de regio is terecht gericht op vergroting van de vervoerwaarde voor hoogwaardig regionaal OV (SRE 2009). Centraalstedelijke OV-‐knopen en
15
Ruimtelijk Economisch Atelier Tordoir
multimodale knopen in de randgemeenten worden in rap tempo belangrijker als vestigingsplaats. Monofunctionele snelweglocaties verliezen overal in het land aantrekkingskracht, voor zowel wonen als werken (RE Atelier Tordoir & JLL 2013; Tordoir & Louter 2013). Regionaal OV wordt zeker voor de kennisintensieve stadsagglomeratie van de toekomst essentieel. Agglomeratie Zuidoost-‐Brabant ligt wat dit betreft achter op de Randstad en ver achter op buitenlandse concurrenten (Bertolini 2012). Het beleid dat de regio heeft ingezet om een inhaalslag te kunnen maken is integraal en beperkt zich niet tot het Stedelijk Gebied. Eersel, Bladel en uiteraard Helmond zijn belangrijke partners omdat het gaat om een radiaal regionaal OV-‐net. Daarmee valt in eerste instantie de meeste vervoerwaarde en maatschappelijke winst te behalen. Een radiaal OV-‐net voor de regio ontlast stedelijke en provinciale wegverbindingen en geeft perfecte aansluiting op Eindhoven CS en de luchthaven. Richting Valkenswaard blijft de vervoerwaarde voor HOV gering en is capaciteitsuitbreiding (en inpassing) van de wegverbinding onvermijdelijk. Desalniettemin worden ook tangentiele relaties in de regio belangrijker, passend bij de ontwikkeling van een polynuclaire structuur en synergie tussen economische clusters. Deze tangentiele ontwikkeling wordt nu ruimtelijk geleid door het snelwegennet. Binnen het stedelijk gebied wordt gewerkt aan een ladderstructuur die het tangentiele snelwegennet op cruciale ontwikkelingslocaties verbindt met het bestaande en beoogde radiale HOV-‐net. Dit lijkt een uitstekende keuze, omdat aldus de zo gewenste multimodaliteit wordt gecreëerd en op langere termijn draagvlak kan ontstaan voor een tangentieel HOV-‐net, het ‘sluitstuk’ voor een geavanceerde en duurzame agglomeratiestructuur. De ontsluiting van Helmond en de Peelregio behoeft bijzondere aandacht binnen dit systeem, omdat de stad en subregio nu enigszins perifeer liggen (zie o.a. fig. 7 en 8). Een noordelijke verbinding tussen de A2/A50 en de op te waarderen N279 zal daar verandering in brengen en zorgt tevens voor ontlasting van de essentiële Brainport Avenue. De regio krijgt aldus een snelwegenruit. Tenslotte maar niet tenminste vergt de transregionale en internationale ontsluiting van Zuidoost-‐ Brabant verdere aandacht. De positie van de regio in het nationale en internationale wegennet is redelijk sterk, maar dat geldt veel minder voor de positie in het internationale railnetwerk. Met name de internationale spoorverbindingen zijn zwak. Naar internationale maatstaven gemeten geldt dat ook voor de treinverbinding met luchthaven Schiphol en financieel centrum Amsterdam. Opwaardering vergt omvangrijke nationale investeringen. Op langere termijn zijn die onvermijdelijk.
11. Praktische conclusies en toekomstverwachting Zuidoost-‐Brabant wordt getypeerd door de combinatie van grootstedelijke agglomeratie, essentieel voor de ontwikkeling van de kenniseconomie en van internationale aantrekkingskracht, en krachtige sociale en economische netwerken in een dorps-‐landelijke context. De verblijfskwaliteit maar ook het toeleverend MKB in de meer landelijke delen van de regio dragen bij aan de kracht en kwaliteit van de stedelijke agglomeratie. Andersom zorgt de agglomeratie voor nieuw draagvlak waarmee het landelijke gebied haar kwaliteit en economische vitaliteit kan bewaren en versterken. Tegelijkertijd ligt er een inherente spanning tussen het stedelijke en het landelijke gebied. Versterking van de agglomeratie en de kwaliteit van het landelijk gebied, de synergie daartussen maar ook de oplossing van de spanningen vergen krachtige regionale samenwerking, voor geheel Zuidoost-‐Brabant. De huidige, unieke samenwerking zal hoe dan ook een krachtige nieuwe vorm moeten krijgen. Tegelijkertijd laat het onderhavige onderzoek veel differentiatie binnen de regio zien. Het Stedelijk Gebied is sterk geïntegreerd; de facto gaat het om één stad met functionele specialisaties. Door de
16
Ruimtelijk Economisch Atelier Tordoir
inzet op een tangentiele en radiale structuur binnen het Stedelijk Gebied wordt die samenhang sterker en krijgen randgemeenten ook meer direct met elkaar te maken. Deze ontwikkeling is robuust en zal moeten worden voortgezet. Ook de integratie van Helmond in de stedelijke agglomeratie, via de as met Nuenen, Geldrop-‐Mierlo en Eindhoven, is belangrijk. Aldus wordt de stedelijke agglomeratie als geheel groter en meer divers, zonder dat dit met sterke (en ook verstikkende) bevolkingsgroei gepaard hoeft te gaan. De combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten kan aldus worden behouden terwijl de kansen van het geheel in internationaal opzicht groter worden. Deze strategie valt of staat met nauwe bestuurlijke afstemming en het hanteren van een uitgekiend ruimtelijk, infrastructureel en economisch ontwikkelingsconcept. Het Stedelijk Gebied zal, nadrukkelijk ook in relatie met Helmond, als één integrale stad moeten kunnen functioneren en verlangt derhalve krachtige bestuurlijke samenwerking op velerlei terrein. De A2-‐gemeenten zijn in alle opzichten functioneel onderdeel van de grootstedelijke agglomeratie, en hebben ten aanzien van recreatieve functies een regionaal verzorgende functie. De rol en positie van Heeze-‐Leende als groen kwaliteitsmilieu is sterk, maar de positie van Valkenswaard als centrumgemeente in regionaal verband wordt gaandeweg zwakker. Bereikbaarheid speelt mogelijk een rol. Dit vergt voor Valkenswaard goede afstemming en profilering in agglomeratieverband. Een apart samenwerkingsverband binnen het Stedelijk Gebied betreft de Dommelvallei. De Dommelvallei vormt een groene kwaliteitszone en belangrijk onderdeel van het beoogde groene netwerk in de stedelijke agglomeratie. Samenwerking op dit vlak ligt derhalve sterk voor de hand. Voor alle overige dossiers vormen de betrokken gemeenten integraal onderdeel van de stadsagglomeratie. Helmond heeft een bijzondere positie omdat de stad enerzijds steeds meer onderdeel van de stedelijke agglomeratie wordt maar tevens het centrum is van de Peelregio, een zeker in sociaal en cultureel opzicht tamelijk geïntegreerde en op zichzelf staande subregio. De schakeling van de Peelregio aan het Stedelijk Gebied, via Helmond, werkt gunstig voor alle betrokkenen. Van belang is dat de Peelgemeenten dossiers zoals landschappelijke ontwikkeling, wonen en ruimte voor de industrie gemeenschappelijk in subregionaal verband oppakken maar ook betrokken blijven bij het meer strategische ruimtelijke en economische beleid van en voor Zuidoost-‐Brabant als geheel. De Peelregio ligt ietwat perifeer en kent een net wat minder vitale economie. Er kan veel winst worden gehaald uit strategische aansluiting bij de stadsagglomeratie Zuidoost-‐Brabant en praktische aansluiting in subregionaal verband. en culturele ontwikkeling ligt voor de hand, maar ten aanzien van economische ontwikkeling zal ook in de kleinere Peelkernen aansluiting gezocht moeten worden bij een ontwikkelingsstrategie voor geheel Zuidoost-‐Brabant. De subregio de Kempen vertoont tenslotte slechts beperkte onderlinge samenhang. Sterke samenhang bestaat wel tussen gemeenten Eersel en Bladel, maar de overige gemeenten in het gebied hebben vooral relaties met het Stedelijk Gebied (Oirschot, Bergeijk) of met de Tilburge agglomeratie (Reusel-‐de Mierden). Samenwerking in het verband van de subregio ligt niet voor de hand, wellicht met uitzondering van landschapsontwikkeling en beheer. Gegeven het belang van de verbinding Eindhoven-‐Eersel-‐Bladel en de rol van toeleverende industrie in dit gebied voor de regionale kenniseconomie hebben zeker Eersel en Bladel alle belang bij opname in een strategisch bestuurlijk verband voor Zuidoost-‐Brabant. De samenhang binnen Zuidoost-‐Brabant zal in de toekomst moeten kunnen toenemen, wil de regio internationaal sterk blijven en willen de individuele gemeenten daar ook ieder van kunnen profiteren. De functionele samenhang neemt momenteel vooral sterk toe binnen de driehoek Helmond-‐Veldhoven-‐Best/Son en Breugel. De zuidelijker en westelijke delen van de regio komen minder mee in deze ontwikkeling, hetgeen ook samenhangt met beleid: hier worden minder woningen gebouwd en zijn de infrastructurele verbindingen wat zwakker. Toch spelen de A2-‐
17
Ruimtelijk Economisch Atelier Tordoir
gemeenten en de Kempen een cruciale rol in de kracht van de regio als geheel, als kwaliteitszone en bron van ondernemerschap. Naast de ontwikkelingsstrategie voor het Stedelijk Gebied en Helmond zal ook dit deel van de regio aandacht moeten krijgen, waarbij kwaliteit, eerder dan groei, voorop staat. Tenslotte een opmerking over Weert, de gemeente die op verzoek van de opdrachtgever in de samenhanganalyse is opgenomen. Alleen waar het gaat om hoogopgeleide pendelaars lijkt Weert een rol van belang te spelen voor Zuidoost-‐Brabant. Voor het overige beperkt de wisselwerking met Weert zich tot de kleine gemeente Cranendonk net over de provinciegrens. Weert lijkt ook niet een economisch ‘powerhouse’ en biedt niet direct economische en landschappelijke kwaliteiten die complementair zijn met de regio Zuidoost-‐Brabant. De analyse geeft derhalve niet direct aanleiding tot opname van Weert in het regionale bestuurlijke verband, gegeven ook dat uitbreiding van dit verband over provinciegrenzen wellicht enige complicatie geeft.
Gebruikte bronnen PM
18