Intentieverklaring GSB-experiment regionale inkadering Drechtsteden 2002-2004
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
Ministerie van Economische Zaken
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Provincie Zuid-Holland
de Drechtsteden
Gemeente Dordrecht
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Directie Grote Stedenbeleid en Interbestuurlijke Betrekkingen Schedeldoekshaven 200 Postbus 20011 2500 EA Den Haag 070 426 6250
[email protected]
Voorwoord “Er is geen stad zonder achterland,” aldus de Franse historicus Fernand Braudel. Hij beschreef de sociale en economische ontwikkeling van Europa van de vijftiende tot en met de achttiende eeuw. Daarbij analyseerde hij ook de positie van de steden. Zijn uitspraak komt dus niet uit de lucht vallen: stad en ommeland hebben altijd al één geheel gevormd. In onze tijd begint dat besef de laatste tijd nadrukkelijker post te vatten. Wat in de regio gebeurt, heeft invloed op de stad. Ontwikkelingen op het gebied van wonen, bereikbaarheid, arbeidsmarkt en sociale infrastructuur stoppen niet bij de stadsgrenzen maar ‘stromen over’ naar de regio. Het werkt ook andersom: in de uitverkochte zaal van de Dordtse Schouwburg Kunstmin zaten onlangs bij het optreden van Erik van Muiswinkel en Diederik van Vleuten echt niet alleen inwoners van Dordrecht. De samenwerking tussen stad en regio mag niet langer vrijblijvend zijn. In de volgende convenantsperiode moet het grote stedenbeleid steviger in de regio worden verankerd. Die doelstelling past bij de adviezen van een indrukwekkende lijst van raden: RMO, Rob en Rfv, SER, SCP en VROM-Raad pleiten alle voor een structurele inbedding van het grotestedenbeleid in de regio. Uitgaan van een visie op de stad, daarop een meerjarenprogramma baseren en na afloop daarvan verantwoording afleggen over de behaalde resultaten: dat zijn typische kenmerken van de GSB-methode. In het experiment van de Drechtsteden wordt die methode toegepast in het gehele Drechtstedengebied, met Dordrecht als GSB-stad. Zo werkt Braudels historische waarheid door in het grotestedenbeleid van vandaag. R.H.L.M. van Boxtel Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid
Deze intentieverklaring is op 22 mei 2002 ondertekend door:
De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid, de heer mr. R.H.L.M. van Boxtel
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, de heer J.W. Remkes
De Staatssecretaris van Economische Zaken, de heer drs. G. Ybema
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor deze de directeur-generaal Welzijn en Sport, drs. M.P. van Gastel
De provincie Zuid Holland, vertegenwoordigd door het lid van Gedeputeerde Staten, de heer D.C. Dekker
De Voorzitter van het Drechtstedenbestuur, de heer R.J.G. Bandell, burgemeester van Dordrecht
De Wethouder Grote Stedenbeleid en Regionale Samenwerking van Dordrecht, de heer G. Veldhuijzen
Intentieverklaring betrokkenheid Rijk, Provincie Zuid-Holland en Dordrecht betreffende GSBexperiment regionale inkadering Drechtsteden 22 mei 2002
1.
Probleemstelling: Grotestedenbeleid en regionalisering
Veel grootstedelijke problemen zoals knelpunten op de arbeidsmarkt, bereikbaarheid, wonen, groen en sociaal beleid hebben een gemeentegrensoverschrijdend karakter. Dit vergt een flexibel schakelen tussen de verschillende schaalniveaus waarbij het probleem op het juiste bestuurlijke schaalniveau wordt aangepakt en waarbij dan ook op dat niveau naar samenhang en integraliteit wordt gezocht. Om vraagstukken die op regionaal niveau spelen beter aan te pakken, is het voor de volgende convenantperiode van belang dat de regionale inbedding van het grotestedenbeleid (GSB) verder verankerd wordt. De samenwerking tussen grote stad en omliggende gemeenten mag daarbij niet vrijblijvend zijn maar moet beter gewaarborgd worden. Daarbij gaat het zowel om verantwoordelijkheden van de stad die een uitstraling hebben op omliggende gemeenten (bijvoorbeeld stedelijke vernieuwing), als om beleidsterreinen die naar hun aard een bovenlokaal karakter hebben, maar wel van cruciaal belang zijn voor de vitaliteit van de steden (bijv. verkeer en vervoer en grootschalig groen). Ook in het advies van de raden (RMO, Rob en Rfv, SER, SCP, VROM-raad) komt naar voren dat het huidige grotestedenbeleid onvoldoende gerelateerd is aan de ruimtelijke veranderingen en aan het nieuwe beleid van ruimtelijke ordening. De regio is nu nog onvoldoende “mede-eigenaar” van de grootstedelijke problematiek. De meerjarige ontwikkelingsprogramma’s zouden regionalisering meer moeten verankeren. Een versterking van de regionale dimensie van het GSB sluit aan bij de 5de nota Ruimtelijke Ordening en bij de ervaringen in de verstedelijkingsgesprekken. Het biedt ook kansen voor versterking van de beleidsintegraliteit met betrekking tot bijvoorbeeld het verkeers- en vervoersbeleid en het ruimtelijk economisch beleid.
2.
Ambitie van Dordrecht/Drechtsteden
De Drechtsteden, geografisch gelegen tussen de Randstad, Brabantse stedenrij en Vlaamse Ruit willen door regionale samenwerking hun positie versterken. In de afgelopen jaren is hiervoor in verschillende sectoren (bijvoorbeeld een regionaal woningbouwprogramma) een fundament gelegd. Ze ambiëren in de samenhang van regionale programma’s en gemeentelijke projecten één totaal beeld neer te zetten van de gewenste regionale ontwikkeling. De bestuurlijke structuur is verankerd met het Drechtstedenbestuur als zelfstandige commissie onder de gemeenschappelijke regeling Zuid Holland Zuid. Eén van de wegen waarlangs de Drechtsteden hun regionale positie willen versterken is om de GSB-systematiek, waarmee de GSB-stad Dordrecht jarenlang ervaring heeft, in de Drechtsteden gezamenlijk toe te passen. Op deze manier willen de Drechtsteden uitvoering geven aan hun inhoudelijke programma.
Het gaat hier vooral om de volgende drie zaken: •
De werkwijze van het GSB: van visie, naar programma, naar projecten
•
De gezamenlijke doelidentificatie en inzet op monitoring
•
Het beter betrekken van andere dan de reguliere overheidspartners
Deze regionale samenwerking van de Drechtsteden heeft betrekking op de GSB pijlers Sociaal, Economie en Werk, Fysiek en de deelterreinen Cultuur en Toerisme. De Drechtsteden richten zich in het GSB-experiment regionale inkadering Drechtsteden inhoudelijk op zes programma’s: •
Een sociaal programma Drechtsteden;
•
Niemand van school af zonder diploma/Leerpark;
•
Shipping Valley en herstructurering van bedrijfsterreinen;
•
De afspraken met staatssecretaris Remkes inzake de fysieke pijler;
•
Bereikbaarheid en externe veiligheid;
•
Cultuur en toerisme als belangrijke drager van stedelijke ontwikkeling.
3.
Ambitie van het Rijk
De intentie van het Rijk is via het GSB-experiment regionale inkadering Drechtsteden een praktijkverkenning voor de volgende Grotestedenbeleid-Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing(ISV) convenantperiode te verrichten. Voor het Rijk is van belang systematisch te volgen hoe regionale samenwerking op inhoudelijk, bestuurlijk en meerschalig niveau in één specifieke GSB stad (Dordrecht) met haar regio (de omliggende Drechtsteden) verloopt. De ervaringen, leer- en verbeterpunten kunnen gebruikt worden voor het doorontwikkelen van het GSB-kader waarbinnen GSBsteden hun Meerjaren ontwikkelingsprogramma’s van 2005-2009 (GSB III/ ISV II) zullen formuleren.
4.
Ambitie van de provincie Zuid-Holland
De grootstedelijke problematiek beperkt zich niet tot de stad. De provincie vindt ook samenwerking en samenhang tussen de stad en de regio van groot belang voor het oppakken van de grootstedelijke problematiek. De provincie bevordert deze samenwerking en samenhang enerzijds via haar wettelijke taak in het kader van het verstedelijkingsbeleid en haar budgethouderschap voor de nietrechtstreekse gemeenten door afstemming van lokale programma's te stimuleren, anderzijds via het gebiedsgericht werken en het provinciale grotestedenbeleid. Intentie van de provincie is om inzicht te verkrijgen in de kansen en knelpunten van deze regionaliseringsslag in de aanpak van de grootstedelijke problematiek met als doel hiermee de verstedelijkingstaak goed uit te voeren en het gebiedsgericht werken van de provincie en het provinciale grotestedenbeleid verder vorm te geven.
5.
De gezamenlijke betrokkenheid bij het GSB-experiment regionale inkadering Drechtsteden
Doel van het experiment is te onderzoeken hoe de regionale samenwerking in de Drechtsteden tot een duidelijke meerwaarde in het grotestedenbeleid (GSB) kan leiden, waar ook voor andere steden en omliggende gemeenten van geleerd kan worden. Ervaringen, leer- en verbeterpunten die met het experiment worden opgedaan, worden benut bij het ontwikkelen van voorstellen om de regionale inbedding van het GSB effectiever vorm te geven. Dit geldt zowel voor het Grotestedenbeleid van het Rijk in de volgende convenantperiode, als ook voor het provinciale Grotestedenbeleid.
Uitgangspunt is de constatering dat de regionale samenwerking van Dordrecht en de Drechtsteden zowel voor de betrokken gemeenten, de provincie als het Rijk de moeite waard is. Dit resulteert in de gezamenlijke betrokkenheid bij het experiment regionale inkadering van het grotestedenbeleid. Deze betrokkenheid is gericht op de procesmatige kant ten aanzien van de regionale samenwerking van Dordrecht en de Drechtsteden en de daaruit voortvloeiende mogelijke leereffecten naar andere steden. Er is nadrukkelijk sprake van een "experiment" daar het hier een verkenning betreft van de toepassingsmogelijkheden van de GSB-methode vanuit het perspectief van regionale samenwerking.
6.
Reikwijdte van het experiment
Terwijl de inhoud en de ambities van de regionale samenwerking een zaak zijn van Dordrecht en de Drechtsteden, zijn de procesmatige kant en de leereffecten naar andere steden de kern van de gezamenlijke betrokkenheid bij het experiment. Deelvragen bij het onderzoeken van de mogelijke meerwaarde van de regionale samenwerking zijn de volgende: •
Wat zijn noodzakelijke voorwaarden en hoe kan de samenwerking bestuurlijk het beste worden vormgegeven?
•
Hoe verloopt het proces van regionale samenwerking?
•
Tegen welke knelpunten wordt opgelopen?
•
Hoe kunnen knelpunten worden aangepakt?
•
Welke resultaten levert het op?
•
Welke zaken lenen zich bij nader inzien toch niet voor regionale samenwerking en kunnen beter lokaal blijven?
Door het meekijken in de keuken van de regionale samenwerking kunnen er verbeterpunten ontwikkeld worden ten behoeve van de effectiviteit van de regionale inkadering van het grotestedenbeleid. Daar het om een experiment gaat, zijn de uitkomsten vooraf niet te voorspellen. Wel zullen bij de aanvang van het experiment door de in te stellen begeleidingscommissie de evaluatiecriteria worden bepaald waar langs gemeten zal worden of het experiment al dan niet een succes is. Een onderzoeksbureau dat een nulmeting en de evaluatie van het experiment verricht zal een voorstel voor de evaluatiecriteria doen.
7.
Faciliterende rol van Rijk en Provincie
Rijk en de provincie Zuid-Holland zijn bereid om als Dordrecht en de Drechtsteden bij hun regionale samenwerking formeel, procesmatig, organisatorisch of procedureel tegen knelpunten aanlopen, uitgaande van de huidige mogelijkheden/ regelgeving te bezien of hier oplossingen voor zijn. Hierbij wordt uitgegaan van het intentiedocument van staatssecretaris Remkes (22-02-2002), het stadsconvenant Dordrecht, de lopende ISV-convenanten en overige bestaande convenanten en regelingen.
8.
Randvoorwaarden
Het grotestedenbeleid zoals door het Rijk gevoerd en door financiële middelen en regelgeving geïnstrumenteerd, blijft gericht op de stad Dordrecht. Het Meerjaren ontwikkelingsprogramma en het stadsconvenant van het Rijk met Dordrecht vormen hierbij het geldende kader. Tevens blijft de Provincie aanspreekpunt voor de niet-rechtstreekse ISV-gemeenten. Noch de overige Drechtsteden, noch de Drechtsteden als regionaal samenwerkingsverband verwerven in dit experiment GSB-status van het Rijk.
9.
Termijn, rapportage
Het experiment start in het voorjaar van 2002 en duurt tot en met mei 2004. Deze einddatum is bepaald met het oog op de mogelijke doorwerking/leereffecten voor de volgende GSB-convenantsperiode. Na de start worden de evaluatiecritera en de opzet van de evaluatie bepaald. De nulsituatie wordt onderzocht en vastgelegd. De tussenrapportage is in mei 2003. Deze tussentijdse evaluatie, die als vertrekpunt de procesgang van het experiment heeft, dient algemene inzichten op te leveren over de vraag hoe de regionale samenwerking op inhoudelijk, procesmatig, organisatorisch en procedureel niveau verloopt. Hierbij wordt ook het schaalniveau meegenomen: lokaal c.q. regionaal. De resultaten kunnen leereffecten opleveren voor het Rijkskader GSB dat richtinggevend is voor de Meerjaren ontwikkelingsprogramma’s van de GSB-steden voor de convenantperiode 2005-2010 en de regionale inbedding daarvan. Het concept-onderzoekrapport dient februari 2004 gereed te zijn. De eindrapportage wordt in maart 2004 afgerond. De algemene inzichten uit de tussenrapportage zullen hierin verder uitgewerkt zijn. De inzichten hiervan kunnen ook door andere GSB-steden gebruikt worden voor de uitwerking van hun Meerjaren ontwikkelingsprogramma’s (regionale afstemming/samenwerking).
10.
Volgende convenantperiode
De resultaten van het experiment kunnen gebruikt worden voor de volgende GSB/ISV-convenantperiode.
11.
Welke departementen betrokken
Bij het experiment zijn betrokken de departementen: BZK, VROM (de fysieke pijler), EZ (de economische pijler) en VWS (de sociale pijler). Dit laat onverlet dat Dordrecht/Drechtsteden bij de realisering van de inhoudelijke doelen van de regionale samenwerking bilateraal in overleg kunnen treden met één of meer departementen.
12.
Betrokkenheid provincie
Naast Dordrecht, de Drechtsteden en het Rijk zal de provincie Zuid-Holland als partner betrokken zijn. Zij zal mede deze intentieverklaring ondertekenen, zitting nemen in de begeleidingscommissie en onderdeel uitmaken van het bestuurlijk overleg.
13.
Andere steden betrokken voor leereffecten
In de begeleidingscommissie zullen ook andere steden vanuit het grotestedenbeleid betrokken worden. Een vertegenwoordiger van Heerlen/Parkstad Limburg, Zwolle/IJsselvallei en een vertegenwoordiger van de G4 (Rotterdam) zullen zitting nemen.
14.
Bestuurlijk overleg
Op vier momenten zal bestuurlijk overleg plaatsvinden tussen de Minister van GSI (voorzitter), Staatssecretaris VROM, de burgemeester van Dordrecht, de portefeuillehouder GSB van Dordrecht, lid dagelijks bestuur Drechtsteden en de gebiedsdeputeerde van Zuid-Holland Zuid van de provincie Zuid-Holland te weten: •
voor en bij de ondertekening van de intentieverklaring.
•
na de kabinetsformatie
•
na de tussenrapportage (mei 2003)
•
na de evaluatie, over het concept-eindrapport. (maart 2004)
15.
Ambtelijke begeleidingscommissie:
Voor de begeleiding van het experiment wordt een begeleidingscommissie ingesteld onder voorzitterschap van de plv. Directeur Grotestedenbeleid en Interbestuurlijke Betrekkingen (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties). Leden: vertegenwoordigers van Dordrecht, de Drechtsteden, Ministerie van BZK, Ministerie van VROM (fysieke pijler), Ministerie van EZ (economische pijler), Ministerie van VWS (sociale pijler), de Provincie Zuid-Holland, vertegenwoordiger Heerlen/Parkstad Limburg, Zwolle/IJsselvallei, G4 (Rotterdam) en de VNG. Het Ministerie van V en W is agendalid. Secretaris is een medewerker van BZK, met logistieke en inhoudelijke assistentie vanuit het Drechtstedenbureau.
Taken: De commissie begeleidt het experiment van de start tot en met de eindrapportage. Haar taak omvat: •
Het adviseren aan het bestuurlijk overleg over de opzet, aanpak, bestuurlijke knelpunten, evaluatie en mogelijke conclusies voor doorwerking van het experiment;
•
Het begeleiden van het evaluatieonderzoek van het experiment (hiertoe zal een geschikt onderzoeksbureau worden aangetrokken);
•
Het adviseren aan het bestuurlijk overleg over de leereffecten naar andere steden/regio’s.
16.
Kosten experiment
Voor de proceskosten en het evaluatieonderzoek hebben Provincie en Rijk een gezamenlijke bijdrage van € 375.000 beschikbaar gesteld op basis van de kostenraming van de Drechtsteden.
17.
Evaluatie
Het experiment zal door een onafhankelijk bureau worden geëvalueerd, inclusief een beschrijving/analyse van de nulsituatie. De aanbesteding (minimaal drie bureaus) en de opdrachtverlening zal plaatsvinden door het Ministerie van BZK in overleg met de begeleidingscommissie. De eindrapportage, die leer- en verbeterpunten op het gebied van regionale samenwerking voor alle partijen dient te bevatten, zal in maart 2004 gereed zijn.