Integrale woongebonden zorg: perspectief voor 2017 en later Advies van de werkgroep ‘integrale woongebonden zorg’ aan de gemeenten in de regio’s AmsterdamAmstelland en Zaanstreek-Waterland
November 2015
Trekkers werkgroep: Elgithe Bos & Theo Schut (Spirit)
1
Integrale woongebonden zorg: perspectief voor 2017 en later Advies van de werkgroep ‘integrale woongebonden zorg’
1. Aanleiding en opdracht “De uitdaging is te samen tot vernieuwing te komen op het gebied van geïntegreerd zorgaanbod aan de achterkant; de meest specialistische, deels verblijfsgebonden voorzieningen waarin samenwerking tussen JGGZ, Jeugd- en Opvoedhulp en LVB wenselijk en mogelijk is. Inhoudelijk is het vertrekpunt feitelijk: niet thuis wonen. Vrijwillig of in gedwongen kader”, aldus de opdrachtnotitie. Daarin wordt ook gesproken over de landelijke visie op het zorglandschap (30% krimp). In concreto is de opdracht vertaald in vier vragen: -
Wat zijn alternatieve vormen voor uithuisplaatsing en ván uithuisplaatsing?
-
Hoe komen we tot een verantwoorde krimp?
-
Wat kan in de regio en wat moet landelijk?
-
Wat is een reële reductie van de capaciteit die AA en ZW nu nog bij landelijke voorziening inkopen?
In dit advies beschrijven we onze visie op de zorg voor groep kinderen en jongeren met zeer complexe problemen die uithuis geplaatst (dreigen te) worden en die een meer integrale vorm van zorg nodig hebben. We doen dat tegen de achtergrond van onze kijk op samenhang tussen de klassieke sectoren van jeugdzorg, lvb, j-ggz én het onderwijs. En we nemen de wens mee om de verbinding te leggen tussen de wijkteams en de specialisten, en om op termijn de zorg goedkoper te maken.
2. Werkwijze De werkgroep heeft in grote bijeenkomsten met inspirerende voorbeelden gediscussieerd, kennis verzameld, casuïstiek besproken en onderzoek laten doen naar de ervaringen van uithuis geplaatste jongeren. Al met al hebben zo’n 40 professionals en managers uit LVB, j-GGZ, jeugdzorg, jeugdbescherming en (speciaal) onderwijs hierover nagedacht. Opvallend was de ruime eensgezindheid over de analyse en de uitgangspunten voor de zorg. Het commitment was hoog. Dat alles heeft geleid tot een gedeelde visie op wat er beter moet, hoe het anders zou kunnen en welke stappen daarbij gezet kunnen worden. Deze notitie geeft de hoofdlijnen van het advies weer.
2
3. Opbouw notitie Om antwoord te geven op bovenstaande vragen geven we allereerst aan om welke doelgroepen het gaat (par. 4). Het betreft hier een relatief klein deel van de huidige populatie van LVB, jeugdzorg en jeugd-ggz. Vervolgens gaan we na wat de huidige ervaringen van jongeren en hun gezinnen zijn met uithuis plaatsingen (par. 5). In par. 6 beschrijven we de knelpunten die te maken hebben met het voorkómen van uithuis plaatsingen en in par. 7 de knelpunten in de zorg als kinderen eenmaal uithuis geplaatst zijn. Op basis daarvan formuleren we voorwaarden waaraan voldaan moet worden om de kwaliteit en effectiviteit van uithuisplaatsingen te vergroten en om het aantal uithuis plaatsingen te verlagen (par. 8). In par. 9 geven we in hoofdlijnen onze antwoorden op de vier vragen, die in par. 10 tenslotte vertaald worden in concrete aanbevelingen.
4. Doelgroepen Er is onderzoek gedaan naar de meest voorkomende doelgroepen bij jeugdzorg, LVB en jeugd-GGZ die met uithuisplaatsingen te maken hebben. Daarin komen de volgende profielen naar voren: •
Gezinnen met ernstige opvoedingsproblematiek en ernstige psychosociale problemen kind/jongere en mogelijk LVB
•
Gezinnen met ernstige opvoedingsonmacht (huiselijk geweld, verwaarlozing, misbruik), mogelijk met LVB
•
Jonge (LVB) moeders met opvoedingsproblemen en eigen problemen
•
(LVB) adolescenten met ernstige psychische problemen
•
(LVB) adolescenten die potentieel gevaar vormen voor zichzelf of de maatschappij
Bij deze doelgroepen speelt vrijwel altijd een combinatie van hechtingsproblemen, psychiatrie (zoals borderline, autisme, ADHD), ernstige gedragsproblemen, een weinig draagkrachtig gezin met een weinig ondersteunend netwerk, financiële problemen, psychische problemen, criminaliteit en soms ook zaken als prostitutie en mensenhandel. Onze aanbevelingen zijn voor al deze doelgroepen relevant.
5. Ervaringen van jongeren en hun gezinnen Wat zeggen jongeren en hun ouders over hun ervaringen met uithuisplaatsingen? We hebben Kennisland gevraagd dat met jongeren en hun ouders en netwerk te bespreken. Zij hebben in november 2015 in een zogeheten “labsprint” een groot aantal jongeren en een enkele ouder gesproken. Er zijn cliënten van Lijn5, School2care en De Koppeling bevraagd. Vanuit de interesse bij de onderzoekers in de leefwereld en de ervaringen van de jongeren is er veel boven tafel gekomen. Een aantal veelzeggende quotes zijn dwars door dit advies heen te lezen. Veel meer verhalen van jongeren zijn te lezen via de blog op https://medium.com/door-de-ogen-van . We geven hieronder de kern van de verhalen weer.
3
Echt gehoord worden en ‘er gewoon zijn: er wordt in de beleving van jongeren vaak weinig met hun verhaal gedaan. Veel wisselingen van de wacht,
“Het voelt alsof ik door een oneindige gang loop en dat er niet naar mij geluisterd wordt” - Alex
die gaat weer weg, er dan komt weer een nieuwe, zo ervaren zij het. “Ze gingen telkens gek met me praten, ik wilde gewoon aandacht en gezelligheid”. “Uit huis plaatsen voelt heel abrupt. Er is mij nooit gevraagd wat ik ervan vind”, zegt een jongere. Maar mentoren en coaches kun je vertrouwen vinden de jongeren. ‘Bij de mentor voel ik niet dat ik zijn werk ben”, vertelt een jongere.
Continuïteit: de behoefte aan een vaste woonplek en een vertrouwde hulpverlener. ‘Ik had telkens andere hulpverleners en ben vier keer verhuisd van groep naar groep’. Het gaat hier vaak om voor de jongeren haperende ketensamenwerking, het is verwarrend voor jongeren en hun ouders. Trajecten duren lang, lijken telkens te stoppen en weer elders door te gaan, en dat is soms demotiverend.
•
Deskundigheid en aansluiten bij cliënten: hulpverleners moeten goed de taal van de jongeren verstaan en spreken: “Ze konden me niet aan, ik was ook wel super irritant soms”. “Persoonlijk contact is belangrijk, ze hebben dan iets voor je over”, zegt een jongere.
•
Betrekken gezin en netwerk: voor jongeren is het belangrijk dat ook hulpverleners zien dat zij onderdeel zijn van een gezin of netwerk. ‘Ze vergaten dat mijn zus veel voor me betekende’.
•
Zinvolle regels in de residentiële instelling: regels worden soms als nutteloos, zinloos en overdreven ervaren. Zijn de sancties wel in balans met wat er gebeurde? Maar soms wordt ook gezegd: de regels helpen de jongeren om structuur te krijgen. Kunnen regels niet meer persoonlijk maatwerk worden, zo vragen jongeren zich af.
•
Binnen versus buiten: de overgang van thuis naar een instelling is erg groot. Jongeren ervaren het soms als overleven. Binnen groepen is soms wantrouwen tussen de jongeren en ten opzichte van de leiding. De overgang naar weer thuis of elders wonen is ook groot: ze moeten wennen aan de vrijheid, ze zijn dat soms verleerd.
•
Andere jongeren helpen: veel jongeren gaven aan dat zij bereid zijn om andere jongeren te helpen die in een residentiële instelling of in een pleeggezin moeten gaan wonen. Daardoor zouden die beter kunnen inschatten of ze nog andere stappen zouden willen zetten om een uithuisplaatsing te voorkomen, of om beter voorbereid te zijn op het dagelijks leven in een pleeggezin, een groep of een gezinshuis.
Deze ervaringen hebben we samen met de professionele ervaringen van de leden van de werkgroep vertaald in een aantal uitgangspunten voor de zorg die we willen bieden aan de kinderen en jongeren die niet langer thuis kunnen wonen. We geven hieronder eerst weer welke knelpunten de professionals vooral in hun praktijk tegen komen.
4
6. Knelpunten bij het voorkómen van uithuisplaatsingen Bij het voorkómen van uithuisplaatsingen bij complexe gezinnen zien we een aantal knelpunten.
Te weinig kijk op wat in netwerk kan. Ook al bepleit elke hulpverlener veel met het netwerk te doen, in de praktijk valt het tegen. De focus is toch snel gericht op de rol van de professional(s). Er wordt in de gespecialiseerde hulp weinig samengewerkt met wat er in de wijk is en met vrijwilligersorganisaties.
Teveel óver en te weinig mét de kinderen, jongeren en ouders praten We horen veel dat ouders en jongeren ervaren dat zorg hen overkomt en opgelegd wordt. Ook de professionals merken dat jongeren te vaak hetzelfde verhaal moeten doen, soms niet goed snappen wat hen overkomt, de timing van beslissingen etc. In alle vormen van zorg, al dan niet met een kinderbeschermingsmaatregel, zou het directe contact en interesse in de cliënten
“Er kwamen 800 instanties over de vloer, elke keer andere mensen. Ik wil 1 persoon en dat deze persoon geen label heeft zoals Jeugdzorg.” - Bas
uitgangspunt 1 moeten zijn. Ondanks de goede bedoelingen van jeugdbeschermers en andere hulpverleners, is de ervaring van de cliënten, wellicht ook onder de druk van een (dreigende) crisis, heel anders. Dat heeft helaas gevolgen voor het commitment van de jeugdigen en de ouders bij de verdere stappen zoals uithuisplaatsing.
Gebrek aan vroege risico-inventarisatie, diagnostiek en triage. Met het werken met de diverse gemeentelijke wijk(jeugd)teams is dit nu veel beter georganiseerd dan enkele jaren geleden. We denken dat deze teams ook beter in staat zijn goed en snel te screenen. Veel van de kinderen die nu in pleegzorg of verblijf zitten hebben nog niet te maken gehad met de wijkteams, dus hun ervaringen en de professionele ervaringen stammen vooral van ‘voor de transitie’. Veel van de huidige aanmeldingen voor zware hulp komen (nog) via de gecertificeerde instellingen, als vervolg op de wijkteams. Bij de meer recente aanmeldingen vanuit wijkteams had soms sneller zware hulp ingeschakeld moeten worden, zo is de ervaring van gecertificeerde en specialistische instellingen. Dat heeft ongetwijfeld ook te maken met het principe van de wijkteams om ‘kleine problemen klein te “Mijn mentor gaat nooit af op de verhalen die rondgaan over mij maar vraagt altijd aan mij wat het verhaal is. Zij gelooft mij, en niet de verhalen van anderen” - Aisha
houden’ en zoveel mogelijk zelf te doen. Dat is voor de generalisten in de wijkteams vaak ook een lastige spagaat: zelf doen of (snel) doorverwijzen?
Vaak achter elkaar hulp bieden in plaats van direct goeie zorg (stepped care in plaats van matched care). Voorheen was het credo: éérst lichte hulp, zo nodig later zware hulp. We hebben geleerd dat dit principe averechts kan werken bij kinderen met complexe problemen. Het betekent vaak dat kinderen te laat goed geholpen worden en te lang heen en weer gaan tussen lichte vormen van zorg. Dossieronderzoek heeft laten zien dat veel jongeren in de loop van hun leven op vele plekken gewoond hebben maar nergens lang bleven.
5
Versnippering kennis over LVB, GGZ en jeugdzorg; complexe gezinnen hebben integrale hulp nodig. Een LVB-kind met ernstige gedragsproblemen en onmachtige ouders met huiselijk geweld heeft op veel fronten hulpverleningsexpertise nodig, zowel thuis als op school waar het kind een groot deel van de dag is. Die is nu vrijwel altijd opgedeeld in jeugdzorgkennis, j-ggz-kennis en kennis van lvb. Die sectoren kunnen elkaar vaak onvoldoende vinden en richten zich daarnaast voornamelijk op thuis en minder op onderwijs, vrije tijd en werk.
7. Knelpunten in de zorg als kinderen uithuis geplaatst zijn Soms is het onvermijdelijk, en ook beter voor de ontwikkeling van kinderen, als zij niet langer thuis wonen, maar in een pleeggezin of in een instelling. Bij het organiseren van die zorg zien we een aantal knelpunten.
Standaardprogramma’s voor verblijf met begeleiding/behandeling in plaats van maatwerk. Te vaak wordt gefinancierd op een ‘programma’ met vaste elementen van wonen en begeleiding, maatwerk voor dit kind in dit gezin bestaat mondjesmaat. “Zomaar uit huis plaatsen lost niet zoveel op” - Lisa
Instellingen hebben lang zelf vastgehouden aan deze manier van organiseren en werden vervolgens ook
zo gefinancierd. En voor sommige doelgroepen met vrij enkelvoudige problematiek kan dat ook goed zijn. Maar voor de zwaarste categorie gezinnen is speelruimte voor maatwerk nu nauwelijks voorhanden.
Te weinig lange-termijnplanning voor het gezin. Veel hulpverleningsplannen zijn op de korte termijn gericht met korte krachtige doelen. Als er dan iets mis gaat in het gezin is er geen visie op hoe er verder gewerkt moet worden. Overgangen in levensfase of bij essentiële gebeurtenissen (scheiding, overgang naar andere school bv.) vormen risico’s. Uitval kinderen door ‘uitputting’ van werkers, gezinshuisouders en pleegouders. Pedagogisch medewerkers, gezinshuisouders en pleegouders (evenals docenten) worden vaak ‘leeggezogen’ door de problematiek van de kinderen. Het is een mooi maar zwaar beroep en het wordt zwaarder naarmate steeds minder kinderen uithuis geplaatst worden en een zeer complexe groep ‘overblijft’. De ondersteuning van deze professionals blijkt ondertussen vaak te beperkt en te weinig ‘nabij’. Initiatieven om hierin meer maatwerk te leveren zijn ingewikkeld doordat meer met vaste tarieven (bv dagprijzen) voor bepaalde ‘producten’ gewerkt wordt.
Deskundigheid personeel soms onvoldoende Er is sprake van “verdichting” van de problematiek bij uithuis plaatsingen, als gevolg van het meer “ambulantiseren” van de hulp. De groep kinderen die uithuis geplaatst wordt, wordt relatief steeds complexer en vraagt om meer maatwerk en om meer deskundigheid van professionals. Soms in nieuwe combinaties, zoals bijvoorbeeld een pleeggezin met een groepswerker in de drukke uurtjes.
6
Dit zorgt soms voor een verhoging van de kosten, maar we moeten ons realiseren dat het hier om een heel beperkt deel van de groep jeugdigen gaat.
Kennis van specialismen (bv rond autisme) schiet tekort, zowel bij de wijkteams als in sommige specialistische organisaties. In veel wijkteams zitten wel medewerkers vanuit de gespecialiseerde instellingen, maar soms is zeer specifieke kennis nodig die niet standaard voorhanden is. Daardoor wordt niet altijd alles ‘herkend’ en snel genoeg adequate hulp geboden.
Financieringsregels versterken starheid en bureaucratie in plaats van flexibiliteit Zo is het bieden van specialistische consultatie niet in de DBC’s weg te schrijven en is het “afrekenen op productie per programma” een perverse prikkel. Hulpverleners ervaren dat zij relatief veel tijd kwijt zijn met registratiezaken (nodig voor verantwoording) en daardoor minder tijd aan de cliënten kunnen besteden.
8. Uitgangspunten voor specialistische (woongebonden) zorg De werkgroep heeft een aantal essentiële uitgangspunten geformuleerd waaraan de zorg voor kinderen en gezinnen met complexe problemen moet voldoen. Deels hebben die betrekking op de ambulante zorg die wijkteams kunnen bieden, deels gaat het om de organisatie van de specialistische woongebonden zorg. Vroegtijdige diagnostiek, risico-inventarisatie en triage zorgt voor “matched care” De gemeentelijke wijkteams vervullen nu een essentiële rol in het beoordelen van de situatie in gezinnen (handelingsgerichte diagnostiek: wat is nodig om in dit gezin verbeteringen te ondersteunen?). De professionals van de wijkteams moeten ook in staat zijn snel te analyseren of aanvullende specialistische diagnostiek of expertise nodig is. Medewerkers van de specialistische instellingen die niet standaard in
“Het liefst zou ik (bij mijn weekendpleeggezin) wonen. Mijn vrienden wonen daar, zij zorgen voor afleiding” -Bas
de wijkteams participeren, kunnen daarbij als een pool van deskundigen ingeschakeld worden om mee te kijken en te adviseren ( bv bij specifieke vragen over het jonge kind of bij specifieke stoornissen). Zo komen hun kennis en kunde ten goede van de wijkteams.
Dat leidt ertoe dat zo direct mogelijk de meest passende hulp geboden wordt: niet eerst aanmodderen maar snel goede hulp bieden (matched care ipv stepped care). Na een goede risico-inventarisatie kan een handelingsgericht perspectiefplan gemaakt worden waarin direct de meest adequate zorg wordt ingeschakeld. Intensieve ambulante begeleiding kan noodzakelijk zijn, bij voorkeur met een integrale aanpak (zoals bijvoorbeeld in de Fact-jeugdteams). We realiseren ons overigens goed dat niet altijd alles meteen duidelijk kan zijn, en soms al werkende zichtbaar wordt wat de kernzaken zijn waaraan in dit gezin, met dit kind, gewerkt wordt.
7
Echt contact met de kinderen, jongeren en hun ouders Bij uithuisplaatsing ervaren jongeren vaak dat het hen overkomt en snappen niet waarom deze stap gezet wordt. Zij ervaren vaak ook weerstand vanuit hun familie of
“Ik zou graag hebben gehad dat mensen naar mij hadden geluisterd en hadden gevraagd wat ik nodig zou hebben gehad” -Aisha
kennissen tegen de stap en dat maakt het moeilijk te accepteren. Er zou veel meer goed met de kinderen en jongeren gepraat moeten worden over wat hen beweegt en waarom eventueel vergaande stappen gezet moeten worden. Hun ouders moeten ondersteund worden in het rouwproces dat zij meemaken. Ervaringsdeskundigen en andere “peers” (jongeren, ouders) kunnen hierbij een belangrijke rol spelen of rolmodel zijn. Zij kunnen hen vertellen hoe het is, in een pleeggezin, een gezinshuis of een groep. ‘Presentie’ (er zijn, vasthouden, ervoor gaan, denken vanuit talenten van kinderen en gezinnen) is de kern van de zorg, zowel in de ambulante zorg als in de plekken waar kinderen wonen. Het leven in een pleeggezin, gezinshuis of groep is zo “Layla legt het leven in een woongroep uit alsof het een game is, waarin verschillende levels zijn te behalen en uiteindelijk de eindbaas, de behandelcoordinator, verslagen moet worden om hier weg te komen”
gewoon als mogelijk en het leefklimaat is er veilig en stimulerend. Ook in de ambulante hulp is ‘presentie’ een essentiële attitude en competentie.
Ondersteuning is voor cliënt, gezin én netwerk, niet een van de drie. De focus van de zorg zal altijd moeten liggen op het gehele systeem, en niet op een van de onderdelen. Dat vereist een brede focus van de hulpverlener. Tegelijk moet ook aandacht geschonken worden aan de school van de kinderen en de vrijetijdsbesteding, en bij jongeren: (toekomstig) werk.
Perspectiefplan Bij jeugdigen met complexe problemen die uithuis geplaatst worden moet altijd in een vroeg stadium met de betrokken partijen een perspectiefplan gemaakt worden. Daarin wordt, in samenspraak met jongeren en ouders! - vooruitgeblikt op de lange termijn, op specifieke levensloopmomenten (zoals overgang van school). Het plan brengt in kaart welke risicofactoren en beschermende factoren er zijn. Op basis daarvan wordt ‘handelingsgericht” en volgens het risicobeginsel een aantal interventies voorzien en zo nodig al afgesproken. Denk daarbij aan situaties met LVB (chronische kwetsbaarheid), autisme, en thema’s als hechtingsproblemen, loyaliteit met ouders, levensfaseproblematiek, relatievorming e.d. Hierbij is essentieel dat ook het netwerk onderdeel vormt van het lange termijnplan.
Scherpere kijk op het sociaal netwerk nodig. Het sociaal netwerk van de cliënt is een belangrijke potentiële protectieve factor in de hulp aan gezinnen. Daar moet veel meer energie van de professionals van zowel de wijkteams als de specialistische zorg in gaan zitten. Wat zijn de belangrijkste punten daarbij: •
Meer denken vanuit ‘levensloop’ en talentontwikkeling (cultuuromslag hulpverlening!)
8
•
Netwerk moet grotere rol in de zorg hebben: hulpverleners minder overnemen, ook als netwerk is ‘uitgeput’
•
Kennis van verbreden (intercultureel) netwerk in familie/wijkverband: start bij de wijkteams en gaat door bij de specialisten!
•
Vereist specialistische ondersteuning: psycho-educatie, stimuleren van verbreding netwerk, lotgenoot-groepen, kerk, vrijwilligers
•
In behandeling meer thuis of in netwerk ‘oefenen’
•
“Als iemand iets niet doet betekent dat ook niet direct dat iemand iets niet kan” - Bas
Houding hulpverleners: herstelgerichtheid voor netwerk
•
Meer nadruk op vrije tijd, school, dagbesteding, gewone dingen
•
Aandacht voor (secundair) trauma
•
Peer2peer steun versterken
Jeugdhulp hand in hand met (speciaal) onderwijs. Uitgangspunt voor scholen die te maken hebben met kinderen met complexe problemen zou moeten zijn: niet verwijderen maar doorplaatsen, en zo mogelijk terugplaatsen. Zoek naar mogelijkheden om samen met de hulpverlening de leerlingen bij de les te houden. Hanteer een sterk gevoel van urgentie: cliënt, netwerk, school en hulp zijn partners in de zorg en laten niet los (“onvoorwaardelijk vasthouden”). Support voor de school zoals de Vliegende Brigade die aan residentiële afdelingen biedt, kan belangrijk zijn, al is het alleen maar om psychoeducatie te geven aan docenten. Maar ook andersom is belangrijk: scholen geven voorlichting over leerproblematiek aan hulpverleners. Doe dat met geïntegreerde kennis van ggz, lvb en jeugdzorg. Dit vereist dat zowel scholen als hulpverleners gedreven zijn om verder te kijken dan de klassieke mogelijkheden van hun organisatie en dat zij daarin door hun management ondersteund worden.
Ook in de voorzieningensfeer moet verder gekeken worden naar de versterking van de band tussen school en zorg. We bepleiten dat er meer ‘last resort scholen’ á la School2care gaan ontstaan, ook voor kinderen onder de 12 jaar. Zij verbinden zich aan kinderen die uithuis geplaatst zijn of dreigen te worden en werken intensief samen met de zorg.
“Ze willen ons hier opnieuw opvoeden. Dat vind ik zielig voor ze. Wat ik in bijna 16 jaar geleerd heb dat haal je er niet meer uit” - Alex
Doordat zij langer open zijn dan een traditionele school, zijn er meer mogelijkheden om ook de vrijetijdsbesteding goed te organiseren en zoveel mogelijk aan talentontwikkeling van kinderen te doen. Op deze manier kunnen intensieve onderwijszorgarrangementen worden aangeboden.
Essentieel is dat procesregie wordt afgesproken: ook voor de langere termijn. Jongere en gezin hebben daar een grote rol in. Regie kan gevoerd worden door verschillende professionals: de medewerker van het wijkteam, de gezinsmanager, of een behandelaar van de betrokken specialistische instelling. Per geval moet bekeken worden wat de meest werkzame rolverdeling is. Er moeten concrete afspraken gemaakt worden over ieders bijdrage in het perspectiefplan. En ook over
9
het bijstellen van die plannen, want soms zijn er verrassende ontwikkelingen. Er wordt elders in het land geëxperimenteerd met een zogeheten ‘burger-voogd’: iemand uit het netwerk of de buurt die zich voor langere tijd committeert aan het gezin en de jongere. Dat kan ook een mooie variant van regie zijn.
Voorkómen van uithuisplaatsingen. We gaven al aan dat het belangrijk is dat er intensieve varianten van ambulante hulp mogelijk moeten zijn, in aansluiting op wat de wijkteams doen. Denk daarbij aan het werk van een Fact-jeugdteam, of intensieve pedagogische gezinshulp. Ook zijn er veelbelovende multifocale experimenten gaande waarbij een uithuisplaatsing uiteindelijk voorkomen wordt door zeer intensieve inzet van het netwerk (bijvoorbeeld het project In Verbinding). Wij bepleiten dat er meer met dergelijke vormen geëxperimenteerd wordt: ze bieden een goed én goedkoper alternatief voor een plaatsing in een (behandel)groep, gezinshuis of pleeggezin.
Continuïteit is van belang bij de ambulante begeleiding van de kinderen en hun gezinnen. Als de cliënt een goede
“Elke keer wanneer ik een band had opgebouwd, kwam er een nieuwe gezinsmanager die alleen mijn dossier had gelezen maar mij nog niet had gesproken” - Jill
klik heeft met de ambulante begeleider/behandelaar is het van belang dat deze zo lang mogelijk bij het gezin betrokken kan blijven, ook als een kind onverhoopt toch onder de zorg van een andere instelling valt. Met intensieve ambulante behandeling kan dat gerealiseerd worden en is het risico op uithuisplaatsing kleiner. In de wijkteams is het belangrijk dat medewerkers zo lang mogelijk verbonden kunnen blijven aan dezelfde cliënten.
Diezelfde continuïteit is belangrijk als het gaat om de woonplek van kinderen: we moeten voorkomen dat kinderen onnodig verhuizen. Continuïteit in wonen is in veel gevallen de basis van een succesvolle uithuisplaatsing van kinderen met complexe problemen. Wisselingen zijn nadelig voor de hechtingsen ontwikkelingskansen van kinderen. Voor kinderen die langere tijd op verblijf buiten het gezin zijn “Vrijheid en ‘buiten’ zijn vreemden geworden , na meer dan twee jaar in allerlei instellingen” - Maya
aangewezen, zal altijd bekeken moeten worden of zij langere tijd op dezelfde (passende) plek kunnen blijven wonen.
Expertise van LVB, jGGZ en JOH bundelen voor integrale steun en behandeling. Voor veel kinderen en gezinnen met complexe gezinnen is meer kennis en kunde nodig dan die van één sector. Het moet mogelijk zijn dat specialistische kennis van de verschillende sectoren gebundeld wordt in intersectorale ambulante teams.
Support voor pedagogisch medewerkers, pleegouders, gezinshuisouders en leerkrachten versterken: ondersteuning door integrale gespecialiseerde expertiseteams, zoals de Vliegende Brigade of het CCE. Het werk van pedagogisch medewerkers, pleegouders, gezinshuisouder is pittig, Kinderen met stevige problemen doen een groot beroep op hun incasseringsvermogen en capaciteiten om met ingewikkelde situaties om te gaan. Vanuit de ervaringen met de Vliegende Brigade weten we dat het
10
goed werkt als een interdisciplinair ondersteuningsteam “Als ik 1 ding zou mogen veranderen was het dat die deur altijd open bleef” – Ridwan
met kennis vanuit jeugdzorg, j-ggz en lvb de professionals ondersteunt in hun dagelijks werk. Het gaat hier dus om andere teams dan de wijkteams: we bedoelen hier echt de
specialistische ondersteuning. Een andere vorm van ondersteuning is waar bijvoorbeeld combinaties van personeel gemaakt worden: bijvoorbeeld pedagogisch medewerkers én sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen. Meer in zorglijnen met modules denken en niet in standaardprogramma’s. We moeten de zorg meer in “lego-stenen” organiseren die met en door elkaar te gebruiken zijn. Wonen in een stevig pleeggezin, met een goede link naar het (speciaal) onderwijs, met een mogelijk noodzakelijke traumabehandeling en voor de lange termijn ambulante begeleiding bij de overgang naar het voortgezet onderwijs bijvoorbeeld. De financiering van de zorg moet dit mogelijk maken.
Gebruik datgene wat werkt. Dat klinkt voor de hand liggend, maar te vaak zien we dat weinig gebruikt gemaakt wordt van
“Even naar de bios, of even naar de McDonalds, maar dat zit er tot nu al voor vijf maanden niet in” – Jill
veelbelovende aanpakken die elders ontwikkeld worden, of al goed onderzocht zijn. Daarom bevelen wij aan beter te kijken naar ‘wat werkt’. Als het gaat om ambulante interventies weten we bijvoorbeeld dat (elementen van) gezinsaanpakken als MDFT, FFT, MST en VIG het goed doen. Bij de landelijke kenniscentra is bekend hoe goed de ambulante interventies zijn. Maar ook als het gaat om de gewenste support van pedagogisch medewerkers, pleegouders en gezinshuisouders en leerkrachten weten we dat de ondersteuning van de Vliegende Brigade goed werkt, en hoe bijvoorbeeld het landelijke CCE (in projecten als ‘Meerzorg 2.0) goed kan adviseren bij zeer complexe situaties.
We weten uit internationaal onderzoek hoe belangrijk het is om de ervaringen van peers/maatjes in te zetten bij de ondersteuning van jongeren. We weten hoe goed het werkt als wonen en begeleiding niet aan elkaar gekoppeld zijn, zoals bij Housing First. We weten dat er veel verder gaande mogelijkheden zijn om het netwerk in te zetten in heel lastige situaties, zoals met In Verbinding. We hebben positieve ervaringen met varianten van pleegzorg (beter ondersteund, met bv. tijdelijk betaalde pleegouders) zoals in forensische pleegzorg. We weten dat het met een constructie als School2care lukt om leerlingen met grote problemen zich toch binnen het onderwijs te kunnen laten ontwikkelen. Onze oproep is: zorg dat we beter gebruik maken van deze kennis en ervaring. Dwars door de sectoren heen. Het helpt om verantwoord te innoveren.
Als het gaat om de verblijfsduur zal het uitgangspunt altijd moeten zijn: zo kort als mogelijk, en zo lang als nodig. Voor een deel van de groep kinderen met complexe problemen zal het zinvol zijn om bij een “Nu ben ik al 2,5 jaar niet in de echte wereld” - Aisha
geslaagde plaatsing, lang en rustig te kunnen wonen. Hier komt het element van rust en continuïteit weer
11
naar voren.
Meer soorten (kleinschalige, gezinsachtige) alternatieven voor wie niet thuis kan wonen. Er ligt momenteel nog binnen LVB en jeugdzorg nadruk op wonen in (soms vrij grote) groepen. Er wordt gelukkig afgelopen jaren meer ervaring opgedaan met andere vormen, zoals gezinshuizen, specialistische pleegzorg en kleinschalige groepen. Daarin hebben kinderen met een normaler leefklimaat te maken en met minder wisselende professionals en met meer contact met de gewone (buiten)wereld. Er ontstaat daar ook minder snel een beheerscultuur dan in (grotere) groepen. De ervaringen zijn positief: het is voor de betrokken kinderen vaak een veilige woonvorm. We willen de beweging gaan maken in alle sectoren naar meer gezinsgericht wonen (varianten van pleegzorg, gezinshuizen, alternatieven in sociale netwerk). Recent is een maatschappelijke businesscase gemaakt over gezinshuizen, waaruit blijkt dat deze woonvorm ook maatschappelijk rendement oplevert. Ook moet het mogelijk worden dat er veel meer heel praktische oplossingen komen voor jongeren vanaf de puberleeftijd, zoals de verbouwde kelder, ‘op zolder’, ‘bij oom/kennis’, semizelfstandig naast een verblijfsgroep of gezinshuis wonen, maar wel mee kunnen liften op de gezelligheid en maaltijden, etc.
We denken ook dat we de verblijfsvoorzieningen niet altijd op sectorniveau moeten organiseren. Het is goed mogelijk om verblijfscapaciteit vanuit jeugdzorg, LVB en j-ggz te bundelen, als in die voorzieningen dan een gelijkluidend basis leefklimaat past bij de problematiek en
“De regels die ze hanteren begrijp ik niet, daarom schop ik er ook tegenaan” - Bas
zorgbehoeften van de kinderen.
9. De vier hoofdvragen in hoofdlijnen
Wat zijn alternatieve vormen voor uithuisplaatsing en ván uithuisplaatsing? We hebben aangegeven dat er verantwoorde alternatieven zijn om een uithuisplaatsing soms te voorkomen: varianten van intensieve ambulante zorg, varianten waarbij het netwerk een grote rol krijgt. Dergelijke vormen van hulp zullen meer dan nu het geval is beschikbaar moeten zijn binnen de regio’s. Er zijn veelbelovende alternatieven, de instellingen zullen die sneller en duidelijker moeten omarmen. Tegelijkertijd moet er binnen de twee regio’s gewerkt worden aan het organiseren van nieuwe vormen van residentiële zorg pleegzorg: kleinschaliger, gezinsachtiger, met meer
“Het was zo raar (om buiten te zijn), ik schrok zelfs van een stoplicht” – Maya
en
verantwoorde steun voor de werkers, met meer therapeutische mogelijkheden voor de jeugdigen. Instellingen zullen daarvoor zelf actief moeten innoveren en ombouwen, gemeenten kunnen dat met de inkoop bevorderen.
Hoe komen we tot een verantwoorde krimp? We kunnen verantwoord krimpen als de genoemde intensieve ambulante hulp ter voorkoming van een uithuisplaatsing daadwerkelijk beschikbaar zijn en
12
kwalitatief goed worden uitgevoerd. En dat de gemeentelijke wijkteams steeds beter worden in snelle triage en diagnostiek, zodat zo snel mogelijk de juiste hulp wordt ingezet. Een derde voorwaarde is dat ook de alternatieve vormen van uithuisplaatsing (zoals specialistische pleegzorg, In Verbinding) kans krijgen hun effectiviteit te bewijzen. Als de ambities van de gemeentelijke wijkteams waargemaakt worden, en de inzet van specialistische kennis toegevoegd wordt aan de wijkteams, dan gaan we ervan uit dat op termijn minder verblijfscapaciteit noodzakelijk is. Tegelijkertijd kunnen relatief dure groepen vervangen worden door kleinschalige, meer gezinsachtige woonvormen, die vaak ook nog goedkoper zijn. Daarnaast realiseren we ons dat soms voor de meest complexe doelgroep (een klein percentage van de huidige cliënten) meer kosten gemaakt zullen worden. Op termijn worden die terug verdiend doordat er minder uitval en ‘hoppen’ door instellingen ontstaat en latere maatschappelijke kosten (werkloosheid, uitkeringen, volwassenzorg etc) zullen dalen.
Wat kan in de regio en wat moet landelijk? Voor kinderen onder de twaalf jaar zou een uithuisplaatsing altijd binnen de regio moeten plaatsvinden, en niet in landelijke voorzieningen. Op den duur zouden de kinderen onder de twaalf die nu nog in voorzieningen als Hoenderloo en Horizon opgenomen worden, binnen de grenzen van de voormalige Stadsregio moeten kunnen wonen. De “Met mijn vrienden hier kan ik over alles praten, en ze zijn er voor mij geweest toen het moeilijk was. Zij zeggen mij te focussen op mijn eigen doelen” - Alex
instellingen willen hier actief voorstellen voor gaan doen.
Voor een deel van de jongeren boven de 12 jaar moeten we ook in de regio alternatieven kunnen bieden, waardoor er minder bij de landelijke voorzieningen hoeft te worden
ingekocht door de gemeenten. Voor een beperkt aantal jongeren van 12+ is een landelijke voorziening echter wel relevant. Dat kan te maken hebben met veiligheidsissues, en de behoefte aan stevige structuur met relatief weinig prikkels.
Wat is een reële reductie van de capaciteit die AA en ZW nu nog bij landelijke voorziening inkopen? Het is in dit stadium niet realistisch om exacte getallen te noemen. De komende vijf jaar zal alle inspanning erop gericht moeten zijn, in alle drie sectoren, om een verantwoorde daling van de kosten te bewerkstelligen, door vooral: de zorg anders te gaan organiseren (hetgeen kosten bespaart). Tegelijkertijd, we gaven het al aan, zal voor een zeer beperkt deel van de doelgroep de zorg wat duurder worden, op korte termijn. Op lange termijn besparen we daarmee kosten van uitval en inefficiëntie van zorg en maatschappelijke kosten, zoals overlast, uitkeringen en volwassen-zorg.
13
9. Concrete aanbevelingen voor de gemeenten en instellingen
Deze aanbevelingen zijn een vertaalslag van de uitgangspunten die we geformuleerd hebben. Ze hebben betrekking op de groep kinderen en jongeren die momenteel vanwege complexe problemen niet langer thuis kunnen wonen. We hebben getracht inhoudelijke principes te vertalen in aanbevelingen voor de gemeente, die zij bij het vaststellen van hun inkoopstrategie kunnen hanteren.
Aanbevelingen voor het werken in de wijkteams De specialistische instellingen willen graag hun kennis beter delen en daardoor wijkteams beter ondersteunen bij vroege diagnostiek, risico-inventarisatie en triage. Dat kan onder andere door medewerkers van een specialistische expertisepool met regelmaat aan te laten schuiven bij casuïstiekbesprekingen in de wijkteams, en daarmee praktische ervaring op te doen met consultatie vragen en geven. Als we de praktijk van samenwerking bij verwijzingen naar specialistische instellingen goed evalueren, kunnen we leren hoe de onderlinge afstemming zo goed mogelijk geregeld kan worden. De gemeenten kunnen dit ondersteunen door integrale consultatie en deskundigheidsbevordering vanuit de specialistische instellingen te financieren. .
Het is belangrijk dat de wijkteams, net als de specialistische instellingen zelf moeten gaan doen, bij intensievere zorg al direct starten met het maken van een perspectiefplan, waarin altijd de samenwerking met de school wordt meegenomen, ook al wordt uithuisplaatsing (nog) niet overwogen.
Het zou goed zijn als de gemeenten een bescheiden budget beschikbaar stellen, waarmee ouders en jongeren die te maken krijgen met specialistische jeugdhulp, ondersteund kunnen worden door ervaringsdeskundigen, peers, of andere niet-professionele mensen uit hun sociale netwerk. Dat kan ertoe bijdragen dat zij zich beter gehoord gaan voelen en beter kunnen meebeslissen bij ingrijpende beslismomenten. Het bedoelde budget is nodig om de ervaringsdeskundigen te kunnen trainen en zo nodig te begeleiden.
Aanbevelingen voor de wijkteams én specialistische woongebonden zorg Er moet meer met het netwerk gedaan worden en hulpverleners moeten dat beter gaan doen. We denken daarom aan iets als een ‘sociaal netwerkacademie’ in samenwerking met hogescholen: train hulpverleners in andere mindset gericht op talentontwikkeling van jongeren en samenwerking met de school: voor wijkteams én specialisten samen. Denk hierbij aan basistrainingen en boostersessies en coaching on the job. Het voorstel aan de gemeenten is om dit tijdelijk te financieren.
Bevorder dat de wijkteams, de gecertificeerde instellingen en de (woongebonden) specialistische zorg leren goed samen te werken en in maatwerkconstructies hun rollen te verdelen.
Bevorder dat bij mogelijke uithuisplaatsingen gewerkt wordt vanuit een gezamenlijke gedragen perspectiefplan.
14
Aanbevelingen met betrekking tot de specialistische woongebonden zorg Instellingen uit LVB, Jeugd-ggz en jeugdzorg willen hun kennis meer bundelen dan voorheen en daarmee de uitvoerende professionals in de woongebonden instellingen beter ondersteunen. De Vliegende Brigade is daar een voorbeeld van. We vragen de gemeenten daarom om intersectorale ambulante supportteams (á la de Vliegende Brigade) te financieren. Deze teams: -
bieden kennis en steun aan de groepswerkers, pleeg/gezinshuisouders: leren zien wat er speelt, hoe gedrag te beoordelen en hoe te handelen, leren omgaan met bv. trauma’s of hechtingsproblemen
-
bieden aanvullende diagnostiek en behandeling aan kind/gezin/netwerk
-
financier die teams niet op productie maar op fte en inhoudelijke prestaties
-
gebruik deze vorm van support ook voor de wijkteams en het (speciaal) onderwijs
Wij denken dat er meer mogelijk is om jongeren in de puberleeftijd makkelijker te kunnen laten wonen, letterlijk dicht bij de instellingen of bij de buren of een oom. Zelfstandiger dan in een gezinshuis of pleeggezin, maar nog wel met de mogelijkheid om daar enigszins ‘op te leunen’, mee te eten etc. Vaak kan dat door bijvoorbeeld een kleine verbouwing (zolder, kelder, tuinhuisje etc). Daardoor kan een woonplek ‘meegroeien’ met de ontwikkeling van de jongere en dalen uiteindelijk de zorgkosten. We stellen de gemeenten voor om hiervoor een bescheiden budget vrij te maken.
Voor pleegouders/gezinshuisouders zou het goed zijn als de gemeenten een loket bieden waar zij alle informatie kunnen krijgen over mogelijke financiële tegemoetkomingen (gemeentelijk, fondsen, sport, vrijetijd etc).
Het zou ook goed zijn als de gemeenten de mogelijkheid bieden dat pleeggezinnen met voorrang in een grotere sociale huurwoning kunnen wonen en daardoor meer kinderen kunnen opvangen, of groter wordende kinderen langer kunnen opvangen.
Financier een minimale hoeveelheid woonplekken (pleegzorg, residentieel); wees voorzichtig met te snelle daling van capaciteit. Maak samen met de instellingen een transparant lange-termijnbeeld van de gewenste en realistische capaciteitsdaling.
Als het lukt om meer kinderen en jongeren niet uit huis te plaatsen maar met ambulante en netwerkondersteuning te laten wonen, dan is het soms noodzakelijk dat er een ‘bed’ achter de hand is. Financier daarom een flexibel residentieel vangnet (time-out, crisis, respijt) voor deze kinderen en jongeren. De instellingen uit de verschillende sectoren willen hierin graag samenwerken.
Financier bij uithuisplaatsingen van kinderen met de meest complexe problemen de ambulante hulp onafhankelijk van de woonplek. Deze scheiding van wonen en begeleiden/behandelen is voor een substantieel deel van de groep gezinnen met zeer complexe problemen zinvol. Het voorkomt dat
15
kinderen en ouders te vaak met wisselingen van hulpverleners te maken krijgen en een goede werkrelatie in stand kan blijven.
Accepteer dat combinaties van ambulante modules soms nuttig en noodzakelijk zijn (bv. PCIT naast pleegzorg, traumabehandeling naast gezinsondersteuning).
Biedt voor bijzonder hulpverleningsmaatwerk een gemeentelijk flexibel ambulant budget dat niet op ‘productie’ wordt afgerekend. Hiermee kan bijvoorbeeld tijdelijk een pleegouder of gezinshuisouder ontlast worden. Bevorder dat uit deze maatwerkconstructies verder geleerd wordt in de organisatie van de zorg. Bevorder dat gezinsmanagers met veel ervaring met uithuisplaatsing hun kennis binnen de GI’s delen: opgebouwde ervaring benutten, bij voorkeur in combinatie met ervaren leerplichtambtenaren
Stel eisen aan woongebonden instellingen en de gecertificeerde instellingen om vanuit sociaalnetwerkprincipes te werken en meer met vrijwilligers samen te werken. Stel eisen aan de woongebonden instellingen om altijd in nauwe samenwerking met het (speciaal) onderwijs vasthoudend te werken aan het perspectief van de jongeren.
Bevorder dat de professionals vanuit wijkteams, gecertificeerde instellingen en de specialistische woongebonden voorzieningen meer vanuit een gedeelde visie gaan samenwerken. Stel eisen dat zo intersectoraal mogelijk gewerkt moet worden in casuïstiekbesprekingen en intervisie.
De instellingen willen graag starten met een meerjarig ontschottingsexperiment met een regelvrij budget; daarin bieden wij gecombineerde vormen van wonen lvb/ggz/joh, ontschot. De instellingen denken met name aan de groep kinderen en jongeren met hechtingsproblemen en trauma. Daarbij moet bekeken worden hoe de link met onderwijs, vrijetijdsbesteding en begeleiding/behandeling moet zijn. De instellingen denken aan integrale gezinsachtige woonvormen waar vanuit een duidelijk positief leefklimaat voor kinderen met verschillende achtergronden (jeugdzorg, ggz, lvb) gewerkt kan worden. Maatwerkconstructies zijn daar mogelijk met ondersteuning van een intersectoraal ambulant team. Bouw op sociaal netwerk cliënten. Financier dit uit substitutie en een lichte daling van bestaande residentiële capaciteit vanuit de drie sectoren en combineer dit zo nodig met onderwijsgelden.
Specifieke aanbevelingen in verband met landelijke capaciteit Neem de beleidsbeslissing om kinderen onder de twaalf jaar niet meer buiten de regio uithuis te plaatsen. De instellingen bieden committment voor dit beleid. Bouw een deel van de budgetten die vanuit de gemeenten in de landelijke landelijke voorzieningen gestoken worden om naar een alternatief plan. Dit programma is op de leest van School2care geschoeid. Het plan bestaat uit het ontwikkelen van een integraal onderwijs-zorgprogramma waarbij onderwijs de basis is, en gecombineerd wordt met behandeling en vrijetijdsbesteding. Als een kind nog thuis kan wonen zal
16
deze vorm van onderwijs gecombineerd moeten kunnen worden met intensieve ambulante begeleiding thuis. De verwachting is dat het vooral gaat om kinderen die tijdelijk uit huis moeten. Doel van de aanpak is o.a. dat kinderen deels of helemaal weer thuis kunnen gaan wonen. Vanuit de Bascule kan onderwijs en GGZ-behandeling geboden worden, en vanuit Spirit pedagogisch medewerkers en het wonen (pleegzorg of gezinshuis). Het idee is dat begonnen kan worden met 20 kinderen. We verwachten dat het hierbij met name gaat om kinderen van 8-13 jaar met hechtingsproblemen, psychiatrische problemen en agressieproblematiek. De gemeenten kunnen dit ondersteunen met het bieden van schoolgebouwen met een gymzaal, een startsubsidie en ruimte om te experimenteren. De instellingen willen dit idee graag in een werkgroep verder uitwerken, zodat gestart kan worden in het schooljaar 2016-2017.
Een pilot voor de 12+-doelgroep die momenteel in landelijke voorzieningen wordt geplaatst. De instellingen stellen voor om voor deze doelgroep een pilot te starten in de regio’s AA en ZW. Gebruik hierbij ook substitutiemiddelen van de landelijke inkoop én onderwijsgelden. We willen starten met een intensief samenwerkingsverband om de juiste onderwijs-zorgarrangementen te bouwen. Het gaat hierbij om jongeren met agressieproblemen, borderline, criminaliteit en een thuissituatie die het niet aan kan. We willen hiermee een alternatief bieden voor een plaatsing bij Hoenderloo of de Koppeling. De jongere gaat van 8.00 – 20.00 uur naar School2care en krijgt daar ook behandeling van de Bascule. Daarnaast wordt dit gecombineerd met enkele mogelijke ‘verblijfs’-bouwstenen: specialistische pleegzorg, een specifieke leef-leergroep, of een gezinshuis met extra ondersteuning. Deze verblijfsvormen werken intensief samen met School2care en zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de zorg voor deze jongeren. Aangezien het hier gaat om jongeren die een groot risico met zich meebrengen om de veiligheid van zichzelf of anderen ernstig in gevaar te brengen, is het noodzakelijk dat er ook dwangmaatregelen beschikbaar zijn. Hierbij kan worden gedacht aan het vragen een voorwaardelijke machtiging gesloten uithuis plaatsing. Hierdoor wordt het mogelijk om een jongere in het kader van een pedagogische time out in De Koppeling te plaatsen. Een dergelijke samenwerking maakt het mogelijk om als gemeenten te besluiten om een belangrijk deel (maar niet alle!) 12-plussers in de regio te houden en niet in landelijke voorzieningen te plaatsen.
Een pilot voor de 12+ doelgroep met LVB. We adviseren om een belangrijk deel van de 12-plussers met LVB in de regio te houden en niet in landelijke voorzieningen te plaatsen. Start ook hier een experiment voor jongeren met hechtingsstoornissen en psychiatrische problemen, met gebruikmaking van het concept van School2care, maar dan in samenwerking met het praktijkonderwijs (bijvoorbeeld Orion). Ook hier weer een samenwerkingsverband van speciaal onderwijs, jeugdzorg, LVB en psychiatrie. Ook hier wil een werkgroep graag mee aan de slag.
Algemene aanbevelingen Bevorder een vorm van inkoop die intersectorale samenwerking stimuleert, en niet op concurrentie stuurt.
17
Bevorder dat in de loop van enkele jaren het grote scala van sectorgebonden instellingen elkaar goed leert kennen en samenwerken, en tot intensieve vormen van samenwerking komt. Zo kunnen we ons voorstellen dat er consortia ontstaan die voor uithuis geplaatste jongeren met complexe problemen integrale woongebonden zorg gaan leveren in nauwe samenhang met het (speciaal) onderwijs.
Biedt ruimte aan het starten van pilots en experimenten, biedt die ook de tijd en evalueer ze goed met inzet van universiteiten en/of hogescholen.
Maak samen met de instellingen een bestuurlijke agenda waarin het transformatieplan vorm krijgt.
Onderzoek goed wat de voor- en nadelen zijn van een constructie met hoofd- en onderaannemers.
18
Deelnemers aan de werkgroep integrale woongebonden voorzieningen Wim Gorissen (De Bascule), Judith Witte (De Bascule), Maria Kaatee (De Bascule), Rene Hendriks (De Bascule), Repel Burgersdijk (De Bascule), Maria Kaatee (De Bascule), Muriel Bos (De Bascule), Christa Baas (Leger des Heils), Sophia Ramjiawan (Leger des Heils), Cherry Pols (Leger des Heils), Paul Proost (Leger des Heils), Marc Vrugt (Intermetzo), Els Heemskerk (Intermetzo), Jan-Hein van Engelen (Intermetzo), Céline Toussaint (Intermetzo), Pieter Bijkerk (JBRA), Jenny Pourier (JBRA), Joke Nagel (JBRA), Martje van Willegen (Philadelphia), Ester de Winter (Philadelphia), Cassandra Engelbert (Philadelphia), Vincenza Spijker (Opvoedpoli), Hein Rijkenberg (Opvoedpoli), Corinne Vrouwe (Lijn 5), Andries Schilperoord (Lijn 5), Annemarie Oonk (Prinsenstichting), Hein Meertens (Prinsenstichting), Janet Schut (Altra), Ellen Vedel (Arkin), Thessa Mous (Triversum), Pauline Ritsema-Naaijer Pauline (Jeugdriagg), Laura Schermer (Parnassia Groep), Fer Wennekes (Pluryn), Marjolein Hannink (Horizon), Arne Theunissen (Gemeente Zaanstad), Bert Hebing (RVVP Regionale Vereniging van Vrijgevestigde Psychologen & Psychotherapeuten Amsterdam), Zjaak Maas (Amsta en vertegenwoordigt Cordaan), Peggy van der Reijden (William Schrikker Groep), Conny Zeilstra (Spirit), Dieteke Prummel (De Koppeling), Sabine van Kampen (Spirit), Mechteld Bontes (Spirit), Theo Schut (Spirit), Elgithe Bos (Spirit)
Onderzoekers Kennisland & instellingen Chris Sigaloff (Kennisland), Thijs van Exel (Kennisland), Simone van de Wetering (Kennisland), Wieteke Vrouwe (Kennisland) Thomas van Andel (JBRA), Marike Westland (De Koppeling), Maaike Keller (Lijn5), Anne van Assema (School2care)
F:\HK\HK I&K\HK I&K Mangement\Theo Schut\Inkoop bovenlokaal 16 gemeenten\2017\wg integrale woongebonden zorg\Integrale woongebonden zorg, advies van de werkgroep.doc
19