KENNISBUNDEL Biologische aardappelen
Mei 2013 TEELTTECHNISCHE ASPECTEN LOOFDODEN
ZIEKTEN EN PLAGEN / INSECTEN ZIEKTEN EN PLAGEN / VIRUSZIEKTEN ZIEKTEN EN PLAGEN / PHYTOPHTHORA INFESTANS ZIEKTEN EN PLAGEN / RHIZOCTONIA SOLANI DE SMAAK VAN BIOLOGISCHE AARDAPPELEN KOSTPRIJZEN AARDAPPELEN DE CO2-VOETAFDRUK
www.dlvplant.nl
KENNISBUNDEL BioImpuls ZIEKTEN EN PLAGEN / INSECTEN Coloradokever De coloradokever (Leptinotarsa decemlineata) behoort tot de familie van de bladhaantjes en is een gemakkelijk herkenbare zwartgeel gestreepte kever die oorspronkelijk afkomstig is uit zuidelijk Noord-Amerika en geïmporteerd is naar Europa.
links de volwassen coloradokever, rechts een eilegsel van de coloradokever De eerste generatie kevers vliegt vanaf april en leggen in juni, alleen bij een temperatuur boven de 17 °C, eitjes. Ze leggen gedurende twee tot drie weken hun eitjes op de onderkant van de bladeren. De eitjes zijn oranje-geel, ongeveer 1-2 mm lang. De eilegsels bestaan uit 15 tot 80 eitjes, die met de punt aan het blad gekleefd keurig naast elkaar staan. In warme streken leggen ze 300 – 800 eitjes. In Nederland komt meestal maar één generatie voor. Afhankelijk van de temperatuur komen de larven na 5 tot 21 dagen uit de eitjes. De larven vervellen in drie tot vijf weken drie keer. Na de laatste vervelling zijn ze oranje-rood gekleurd. Als ze genoeg gegeten hebben laten ze zich op de grond vallen en kruipen ze de grond in en gaan zich dan pas verpoppen. De coloradokever is zeer schadelijk voor de biologisch geteelde aardappel, omdat de kevers maar vooral de vraatzuchtige larven aan de bladeren vreten. In korte tijd kunnen ze hele velden kaalvreten. De laatste jaren zien we de problemen met de coloradokever toenemen. Mogelijk wordt dit veroorzaakt door de klimaatsverandering (warmer voorjaar). Deze kever houdt van warmte. Bij hogere temperaturen worden meer eitjes afgezet en verloopt de ontwikkeling sneller. In warme gebieden kunnen er wel 3 generaties kevers per seizoen voorkomen.
Beheersmogelijkheden Spinosad (50 ml/ha) kan in de aardappelteelt 1 maal worden gebruikt. Het werkt tegen het 1e en 2e larvale stadium. Dit middel is breed werkend en dood daardoor ook een groot aantal natuurlijke vijanden. Bacillus bacillus thuringiensis (BT). Dit is een sporenvormende bacterie die meer dan 150 insectensoorten kan aantasten waaronder larven van de coloradokever. Er is een groot aantal subspecies in de handel die bepaalde plaaginsecten beter beheersen dan andere stammen. Om effectief te kunnen zijn moet het door de larven worden opgenomen. De jongste stadia zijn het meest gevoelig. De producten Delfin en Turex die in Nederland een toelating hebben werken tegen rupsen en de vraag is of ze ook een werking hebben tegen de larven van de coloradokever. In Duitsland zijn BT stammen toegelaten tegen de beheersing van larven van de coloradokever.
www.dlvplant.nl
KENNISBUNDEL BioImpuls ZIEKTEN EN PLAGEN / INSECTEN
De Beetle eater (grote stofzuiger) is in Canada ontwikkeld om de coloradokever in aardappelen te beheersen. Het is een grote stofzuiger die zuigt en blaast en die achter een tractor van minimaal 80 pK wordt gehangen. Ook in Nederland biedt het perspectief. Tussen de 70 - 80% van de volwassen kevers worden opgezogen. Alleen later in het seizoen wordt het gewas te groot en kan hij niet meer gebruikt worden.
de Beetle eater in acite in een aardappelperceel om de coloradokevers op te zuigen
Ritnaalden
ritnaalden en kniptorren Ritnaalden of koperwormen (Agriotes spp.) zijn larven van de kniptor. Kniptorren leggen hun eieren voornamelijk in monocotyle
www.dlvplant.nl
KENNISBUNDEL BioImpuls ZIEKTEN EN PLAGEN / INSECTEN gewassen zoals grasland, graszaad en (winter-)granen. Ze zetten hun eitjes af op vochtige grond in dichte gewassen, waardoor ze niet snel zullen verdrogen. Ritnaalden leven 3 à 5 jaar in de bodem voordat ze verpoppen. In de eerste twee jaar van hun bestaan voeden ze zich overwegend met dood organisch materiaal, maar ook dan kunnen ze al schade veroorzaken aan gewassen. Volwassen kniptorren veroorzaken geen schade aan gewassen. Ritnaalden zijn met name in twee perioden actief: in de periode maart – mei en augustus tot oktober. Factoren die daarbij een rol spelen zijn de temperatuur en de vochtigheidsgraad van de bodem. In het voorjaar als de bodemtemperatuur oploopt komen de ritnaalden naar boven. Wanneer de bodem vervolgens sterk opdroogt, gaan ze naar diepere lagen om daarna in de nazomer weer omhoog te komen. Overwintering vindt diep in de grond plaats. Schade van ritnaalden is een veel voorkomend probleem in de biologische landbouw. Meestal is meerjarige teelt van grasklaver de oorzaak. Wanneer veel gras, grasklaver of graan is geteeld, al dan niet in de vorm van groenbemester, is het risico van ritnaaldenschade aanwezig. Dit moet voorkomen worden door in het bouwplan hiermee rekening te houden. Schade in aardappelen ontstaat doordat gaatjes of gangetjes in het product gemaakt worden wat ten koste gaat van de kwaliteit en waardoor ze kunnen worden afgekeurd. Naarmate aardappels later gerooid worden neemt het aandeel beschadigde knollen toe. Onderzoek liet zien dat eind augustus 15 % van de knollen beschadigd was, waarna de aantasting rechtlijnig opliep tot 60 % eind oktober. Bij aanwezigheid van ritnaalden is het dus zeer belangrijk vroeg te rooien. Vreterij in pootgoed in het voorjaar heeft geen effect op de groei en productie van het gewas.
Beheersstrategieën Vooral in de eerste stadia zijn de larven gevoelig voor verdroging. Door minder groenbemesters te telen en de bodem wat te laten verdrogen (herhaalde grondbewerking, met name na de oogst van vroeg geoogste gewassen) kunnen vroege stadia sterven. Gras kan het best ingezaaid worden direct na de aardappelteelt. Dit verkleint tevens de kans op schurft en geeft een goede bestrijding van aardappelopslag. Bij twijfel is het altijd verstandig een ritnaaldentest te doen. Hierbij wordt een groot aantal aardappelknollen doorgesneden en begraven, op verschillende diepten op verschillende plaatsen in het perceel. Het is belangrijk dat de bodemtemperatuur op peil is, bijvoorbeeld in het naseizoen voorafgaand aan het jaar waarin men aardappel wil gaan verbouwen. De plekken moeten worden gemarkeerd om de knollen na ± 2 weken weer op te graven. Na wassen van de knollen kan worden gecontroleerd op aanwezigheid van ritnaalden of hun gangen. Vergeet niet de grond rondom de knollen mee te nemen. Begraaf ook knollen langs de perceelsgrenzen. Deze test geeft nooit zekerheid over het al dan niet ontstaan van schade! Wel is zeker dat wanneer ritnaalden worden gevonden er een grote kans op schade aanwezig is. Gezien de lage schadedrempel kan dan beter worden besloten geen aardappel op dat betreffende perceel te telen. Als er aardappelen worden geteeld op percelen waar mogelijk ritnaalden een probleem zijn, is het verstandig de aardappelen na loofdoding tijdig te rooien. Een ander goed hulpmiddel bij de beheersing van ritnaalden is de Kniptorkit (feromoonval) die wordt geplaatst in een waardplantgewas (twee per perceel). Plaats deze tijdig (al vóór 1 mei) en controleer wekelijks tot eind juni. Nadat een piek is vastgesteld in het aantal gevangen kniptorren, kan een bestrijding worden uitgevoerd met pyrethrum (Spruzit). De bespuiting moet bij voorkeur plaats vinden bij mooi weer en in de avonduren omdat kniptorren dan het meest actief zijn. Het kan nodig zijn om deze bespuiting te herhalen. Met behulp van de Kniptorkit kan worden nagegaan hoe goed de bespuiting heeft gewerkt.
www.dlvplant.nl
KENNISBUNDEL BioImpuls ZIEKTEN EN PLAGEN / INSECTEN
levenscyclus van de ritnaald en kniptor
Schrijver Rob van den Broek, WUR-PPO
www.dlvplant.nl