Inleiding sectoranalyses Met deze sectoranalyses wordt een begin gemaakt met de procedures die moeten leiden tot het Cultuurplan 2009-2012, Als opmaat voor de uitgangspuntenbrief van het College beschrijft de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur in haar hoedanigheid als adviseur van het College inzake het cultuurbeleid de stand van zaken in de te onderscheiden culturele sectoren in Rotterdam. Het rapport biedt een momentopname van het de kunst en cultuur in Rotterdam in het voorjaar van 2007. De uitgangspuntenbrief zal straks het kader vormen waarbinnen instellingen in het najaar een aanvraag kunnen doen voor subsidie in het kader van het vierjarige cultuurplan dat gaat lopen van 1 januari 2009 tot 31 december 2012. De hierbij gepresenteerde sectorbeelden hebben het karakter van een analyse. Er is gekozen voor een sterkte/zwakte analyse . Op basis van die analyse worden ook leemtes, kansen en mogelijkheden benoemd. De analyses zijn zowel bruikbaar op gemeentelijk als op bovengemeentelijk niveau. Zo kan het voor het rijk interessant zijn om te weten dat een bepaalde sector in Rotterdam erg kansrijk wordt geacht. Wij beëindigen elke sectoranalyse met een aantal aanbevelingen. Naar onze menig is dit tijdstip dat vooraf gaat aan het opstellen van cultuurpolitieke uitgangspunten het geschikte moment om ideeën en opvattingen die in de sector leven naar buiten te brengen. In meerdere sectoren spelen dezelfde thema’s. In dit eerste hoofdstuk beginnen wij met een aantal van deze thema’s te benoemen om vervolgens te kijken in welke mate zo’n thema extra actueel of van belang is. Deze thema’s zijn het resultaat van een debat over deze sectoranalyses door de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur. Een aantal instellingen dienen niet alleen een subsidieverzoek in bij de gemeente Rotterdam maar ook bij het rijk (OCW) in het kader van het landelijke cultuurplan. Dat betreft instellingen wier functioneren het belang van de stad Rotterdam overstijgt. Voor het nieuwe cultuurplan geldt als noviteit dat later dit jaar nog bepaald moet worden of deze instellingen in de periode 2009-2012 blijvend door het rijk (via OC&W of – nieuw- door landelijke fondsen worden gesubsidieerd. Alleen instellingen die tot de zogenaamde ‘basisinfrastructuur” worden gerekend kunnen rekenen op een langjarige subsidie via het rijk. Die subsidie kan een langere duur hebben dan 4 jaar. De overige instellingen kunnen een verzoek om een meerjarige (dus ook voor minder dan 4 jaar) indienen bij de landelijke fondsen. De landelijke Raad voor Cultuur heeft onlangs een advies uitgebracht omtrent de vraag welke instellingen tot de basisinfrastructuur gerekend moeten worden. De minister van OCW doet daar in de loop van dit voorjaar een uitspraak over. In het inleidende hoofdstuk zullen wij daar waar nodig nog enkele kanttekeneningen plaatsen bij de adviezen zoals de RvC die per sector heeft gegeven voorzover die van invloed zouden kunnen zijn op de positie van Rotterdamse aanvragers om rijkssubsidie.
De volgende items passeren in dit hoofdstuk de revue (in willekeurige volgorde): Jeugd heeft de toekomst Amateurkunst behoeft meer aandacht Focus beperken tot die speerpunten die ook eerder in EDBR/RRKC verband zijn genoemd Waar is Rotterdam goed in Aandacht voor randvoorwaardelijke zaken zoals fysieke ruimte, broedplaatsen Diversiteit van publiek, bestuurders, uitvoerders, programmeurs, makers Verhaal van de stad Marketing van best practices (en best possibilities) Inclusion, community art Talentontwikkeling Productiehuizenstructuur Kwaliteit openbare ruimte Cultureel ondernemerschap
1
-
Internationale oriëntatie Mediabeleid
Daarnaast worden voorzover nodig per sector opmerkingen gemaakt bij de voorstellen voor opname in de basisinfrastructuur door de Raad voor Cultuur.
2
Sectoranalyse musea en erfgoed; Samenvatting Rotterdam heeft een groot aantal musea en een breed aanbod aan museale collecties. Er zijn collecties van wereldniveau en van nationaal niveau in de stad aanwezig. Daarnaast is er veel erfgoed in de vorm van monumenten, mobiele collecties (schepen, trams e.d.), archeologie en archieven. Er ontbreken in de stad wel enkele collecties, maar Nederland heeft een breed erfgoedbeleid, de burger is mobiel en het onderlinge bruikleenverkeer tussen erfgoedinstellingen is goed te noemen. Er is voldoende presentatie van erfgoed in Rotterdam. De educatieve activiteiten van de musea in Rotterdam zijn goed ontwikkeld. Het ontbreekt opvallend aan een Stadshistorisch Museum. In een dergelijk museum kan ook aandacht worden gegeven aan aspecten die nu onderbelicht worden: bijvoorbeeld de periode van de Tweede Wereldoorlog en de Wederopbouw, de archeologische collectie van Rotterdam, de ‘dorpsgeschiedenissen’, migratiegeschiedenis. De door de gemeenteraad aanvaarde nota Mobiel cultureel erfgoed dient in uitvoering te worden genomen. Marketing van musea moet versterkt worden, met name gericht op het binnenhalen van nieuw publiek. Collectieve marketing verdient meer aandacht van de instellingen. Het museale veld en –breder- het erfgoedveld heeft geen helder beeld van zijn mogelijkheden en zijn toekomst. Wat bewaren we in Rotterdam, voor wie en wat doen we met de collectie? Welk verhaal vertellen we erover, welke keuzes moeten we maken? Individuele instellingen kunnen die vragen voor zichzelf beantwoorden, maar een gezamenlijke visie ontbreekt. En ook de gemeente voert instellingsgericht beleid en heeft geen antwoord op vragen die het gehele veld aangaan. Musea en erfgoed in Nederland Van Nederland wordt wel gezegd, dat dit het land is met de meeste musea ter wereld. Internationale statistieken laten zien, dat dit niet helemaal waar is, maar dat we veel musea hebben in relatie tot het aantal inwoners is zeker waar. Nu wordt het gesprek hierover niet bevorderd doordat het begrip ‘museum’ niet beschermd is en iedereen zijn verzameling zo mag noemen. Zo kent Rotterdam een ‘Vlaggenmuseum’ dat de moeite van een omweg waard is, maar het is geen museum. Inmiddels treedt een zekere ordening in deze sector op. Naar schatting voeren in Nederland zo’n 1200 organisaties de naam museum. Hiervan zijn er ongeveer 900 die voldoen aan de minimumnormen die we in Nederland hebben ontwikkeld. Ze zijn geregistreerd in het Museumregister, een officieel register ontwikkeld door de branche zelf en dat ook door overheden en fondsen min of meer wordt gehanteerd. De helft van de geregistreerde musea is lid van de landelijke Museumvereniging. Overigens worden een groot deel van de musea door vrijwilligers beheerd. De minimumnormen zijn van dien aard, dat in principe ook vrijwilligersmusea voor registratie in aanmerking kunnen komen. Deze normen bieden een zekere bescherming aan voorwerpen en publiek, dragen bij aan de kwaliteit van het onderlinge bruikleenverkeer en aan de registratie van de voorwerpen. Het gaat hier om een vorm van kwaliteitszorg binnen de museumbranche. Het Nederlandse museumbestel is een bonte lappendeken. Musea ontstaan als gevolg van contingente historische feiten, door acties van actieve verzamelaars en op grond van besluiten van ambitieuze overheden. Veel systeem zit er niet in en veel moeite moet worden gedaan om overlap te voorkomen. In de ondersteuningsstructuur ontstaat meer en meer helderheid. De Museumvereniging is de gezamenlijke brancheorganisatie, de Museumkaart (450.000 deelnemers) en het Museumweekend zijn instrumenten van collectieve marketing, het Instituut Collectie Nederland is het kenniscentrum, de provinciale erfgoedhuizen bieden informatie en ondersteuning, in het bijzonder aan de kleinere musea. Meer en meer wordt museumbeleid onderdeel van erfgoedbeleid. Getracht wordt om monumentenzorg, archiefbeheer, museumbestel, mobiel erfgoed en archeologie beleidsmatig bij elkaar te brengen. Erfgoed is alles wat we als samenleving voor het nageslacht de moeite van het behouden waard vinden. Bij het formuleren van een breed erfgoedbeleid proberen we dan gemeenschappelijke criteria te formuleren wat we belangrijk vinden om te bewaren, te documenteren en te presenteren voor een breed publiek, of het nu gaat om gebouwen, gebruiksvoorwerpen, kunstwerken of documenten. Op gemeentelijk niveau is museumbeleid vooral instellingsbeleid. Het instrument bij uitstek is het subsidieinstrument, terwijl gemeenten ook vaak eigenaar zijn van omvangrijke collecties. Musea worden daarnaast gezien als aantrekkelijke instrumenten voor de economische ontwikkeling van een stad (ontwikkeling van een toeristische infrastructuur), voor city branding en voor stedelijke vernieuwing. Het komt dan ook regelmatig
3
voor dat musea worden geopend of uitbreiden uit hoofde van ruimtelijk beleid, terwijl de noodzaak daartoe uit een oogpunt van erfgoedbeleid in het duister van het bestuurlijk handelen verborgen blijft. Musea en erfgoed in Rotterdam Het erfgoedbeleid in Rotterdam is voor een deel duidelijk geformuleerd. Monumentenzorg, archiefbeheer en archeologie zijn ondergebracht bij een gemeentelijke organisatie die direct wordt aangestuurd door het gemeentebestuur. Het is relatief eenvoudig daarvoor beleid te ontwikkelen. Mobiel cultureel erfgoed is gedeeltelijk in handen van (soms voormalige) gemeentelijke diensten (trams, nutsvoertuigen), gedeeltelijk in handen van vele particulieren (vaartuigen) en gemeentelijk beleid op dit punt staat in de kinderschoenen. De nota Mobiel Cultureel Erfgoed werd op 2 maart 2006 door de gemeenteraad vastgesteld. Museumbeleid begon in Rotterdam eigenlijk al met de vestiging van Museum Boijmans in het Schielandshuis in 1836, maar dit beleid is toch vooral instellingsbeleid gebleven. De laatste algemene discussie over het Rotterdamse museumbestel vond in 1977/1978 plaats. Nu de vier gemeentelijke musea zijn verzelfstandigd en op grotere afstand tot de gemeente zijn geplaatst is het eenvoudiger om uitspraken te doen over de museumsector in haar geheel. Rotterdam telt ongeveer 25 musea. Dat is niet direct duidelijk als we de door de Vereniging Rotterdamse Musea uitgegeven museumkaart van Rotterdam raadplegen, want ook presentatie- en tentoonstellinggebouwen (zonder eigen collectie) zoals Villa Zebra en Witte de With staan op deze kaart. Het Arboretum Trompenburg en Blijdorp worden terecht als museum meegerekend, maar het Vlaggenmuseum onterecht. Qua publieksbereik is Blijdorp het grootste museum van Rotterdam en de Kunsthal (geen museum, maar omdat het heel veel museale collecties presenteert vaak wel een “paramuseale instelling” genoemd) is een goede tweede. Van de 25 museale instellingen in Rotterdam werken er zestien met beroepskrachten (en vaak ook daarnaast met vrijwilligers). De rest wordt uitsluitend door vrijwilligers beheerd. Niet alle musea worden tot de culturele sector gerekend. In ieder geval niet Blijdorp en Trompenburg, maar ook wordt het Nationaal Onderwijsmuseum door de onderwijssector gesubsidieerd, het Belasting- en Douanemuseum door het Ministerie van Financiën, het Natuurhistorisch Museum door de gemeentelijke dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening en het Mariniersmuseum door Defensie. Qua financiering is de Rotterdamse museumsector een lappendeken. Dat is het ook als het gaat om de aard van de in deze stad aanwezige collecties: kunst, toegepaste kunsten, fotografie, architectuur, cultuurgeschiedenis, stadsgeschiedenis, dorpsgeschiedenis, numismatiek, archeologie, etnologie, techniek, oorlogsvoering en verdediging, transport en logistiek, biologie, communicatie, en dergelijke. Veel is er in Rotterdam verzameld, maar het kost weinig moeite om ontbrekende collecties te bedenken. We hebben hier bijvoorbeeld geen sportmuseum, geen volkskundig museum en geen historische filmcollectie. Gelukkig is Nederland vrij klein en blijkt uit alle onderzoeken dat Nederlanders erg mobiel zijn als het om museumbezoek gaat. Museumbezoek in Nederland is vaak een gezellig dagje uit naar een andere stad. Tussen de Rotterdamse musea onderling bestaan geen geformaliseerde afspraken over de afbakening van elkaars werkterrein. Informeel houdt men echter wel degelijk rekening met elkaar. Tussen het Historisch Museum Rotterdam, Gemeente-archief en de gemeentelijke archeologische dienst bestaan wel concrete afspraken. Over het algemeen lijken er geen grote problemen in de onderlinge taakverdeling te zijn. Als het gaat om belangrijke, duurdere aankopen die de geschiedenis van de stad betreffen werken Historisch Museum, Museum Boijmans Van Beuningen en Gemeente-archief ad hoc goed samen om de komst van een belangrijk object naar Rotterdam mogelijk te maken. Al met al bestaat er niet zoiets als een “Collectie Rotterdam” waarin alle door Rotterdamse musea beheerde voorwerpen deel uitmaken. Daarvoor zijn de verzamelcriteria, de beschrijvingsmodi, de waardering, het technisch beheer, de presentatie, het informatieve en educatieve verhaal eromheen te verschillend om van een samenhangende collectie te kunnen spreken. Dit geldt a fortiori voor het brede erfgoedterrein. Tussen monumentenzorg, archeologie, archiefbeheer en musea bestaan der mate grote verschillen in uitgangspunten dat niet van een samenhangend collectiebeleid kan worden gesproken. Dat wordt door het veld niet als een groot knelpunt beschouwd. Een “Collectie Rotterdam” wordt als een fictie gezien. Belangrijker is of we de Rotterdammer en de bezoeker een goed verhaal kunnen vertellen met behulp van de beschikbare voorwerpen. Dat kunnen we redelijk goed, met uitzondering van het verhaal over de stad zelf. Daaraan moet de komende jaren hard worden gewerkt. Sterke kanten van de Rotterdamse erfgoedsituatie Kwaliteit van de collecties
4
De Rotterdamse musea hebben gezamenlijk een omvangrijke collectie. In het totale museale veld van Nederland telt deze verzameling mee. Als het gaat om het Nederlands erfgoed is een substantieel deel daarvan in het bezit van Rotterdamse musea. Het is niet zo, dat in Rotterdam de totale Nederlandse geschiedenis, cultureel zowel als sociaal-economisch en ruimtelijk, volledig aanwezig is en permanent getoond kan worden, maar dat hoeft ook niet: het bruikleenverkeer tussen musea onderling is liberaal genoeg om wat hier ontbreekt voor tentoonstellingsdoeleinden van elders te kunnen lenen. In de Rotterdamse collecties zien we enkele zwaartepunten: beeldende kunst, vormgeving, architectuur, fotografie, volkenkunde, transport en logistiek. Kleinere musea voor pedagogiek, fiscaliteit, kustverdediging, mariniers, natuurgeschiedenis en dergelijke kleuren het palet verder in. Tezamen geven de Rotterdamse musea een goed beeld van de geschiedenis, primair van Nederland en zijn voormalige koloniën en in aanvulling daarop van bepaalde aspecten of delen van de wereld. Erfgoed in brede zin is redelijke tot goed bereikbaar voor de bevolking. De musea presenteren tientallen tentoonstellingen per jaar. Van de Rotterdammers vanaf 13 jaar bezoekt 38% wel eens een museum (en daar zullen ze niet Blijdorp mee bedoelen). Ook bezienswaardigheden als monumenten en oude stads- en dorpsgezichten worden regelmatig bezocht. COS concludeert dat ruim de helft van de Rotterdammers wel eens een vorm van cultureel erfgoed bezoekt en dat gemiddeld 8,4 keer per jaar doet. Niet-westerse allochtonen scoren wat dit betreft nauwelijks lager: gemiddeld 6,9 keer per jaar. Niet alleen musea staan in de belangstelling, ook andere vormen van erfgoed. Ook al is Rotterdam geen typische monumentenstad, de geïnteresseerde weet de weg wel te vinden (onder andere tijdens de jaarlijkse Open Monumentendag en de Dag van de Architectuur). Het jubileumjaar 2007 wordt door het Gemeentearchief goed aangepakt om met een veelheid aan activiteiten de bewoners bij de geschiedenis van de stad te betrekken. Mobiel erfgoed is permanent zichtbaar en tastbaar aanwezig in de stad. Alleen archeologische vondsten worden niet goed gepresenteerd. Het verhaal over de oudste geschiedenis van Rotterdam ontbreekt in de vorm van een openbare presentatie. De meeste archeologische vondsten zien we nog in Museum Boijmans Van Beuningen, maar die worden daar gepresenteerd als onderdeel van de collectie gebruiksvoorwerpen. Aandacht voor particuliere verzamelaars Musea kunnen op twee manieren aan hun objecten komen: door aankoop of door schenking (naast tijdelijke bruiklenen, maar tijdelijkheid is een bron van zorg). Aankoopbudgetten zijn beperkt, soms minimaal. Prijzen stijgen alsmaar. Dat is al lang het geval bij beeldende kunst, maar met de groei van de economie is er voor bijna alle museale objecten ook een particuliere markt ontstaan en dus wordt alles duurder, ook etnografisch materiaal, fotografie, zeekaarten en oude auto’s. Musea ondervinden enorme hinder van de toegenomen rijkdom overal in de wereld waardoor prijsstijgingen op kunst- en antiekveiligen absurde vormen aannemen. Musea moeten het voor een steeds groter deel van schenkingen hebben. Nieuw is dat niet: de collectie van ons grootste kunstmuseum ontwikkelde zich uit de kern van de schenking die mr. Boijmans in de eerste helft van de negentiende eeuw aan de stad deed. En vanaf dat moment is de collectie van het museum grotendeels gegroeid op basis van schenkingen. Wat voor Boijmans geldt, geldt eigenlijk voor alle musea, klein of groot. Schenkingen van particulieren en bedrijven (denk aan de zeer belangrijke collectie Atlas van Stolk, ondergebracht bij het Historisch Museum Rotterdam en aan de recente gift van de NedLloyd aan het Maritiem Museum Rotterdam), giften van loterijen en fondsen vormen belangrijke bronnen van uitbreiding van de collecties. Dat zal noodgedwongen de komende jaren, zo niet decennia door de stijgende aankoopprijzen alleen maar belangrijker worden. Laten we van deze sterke kant van het Rotterdamse beleid meer profijt proberen te trekken. Rotterdam kent een aantal grote particuliere verzamelaars. Niet-Rotterdamse verzamelaars hebben interesse in de stad. Het binden van deze verzamelaars is van groot belang. Dat kan al door hen meer aandacht te geven. Nodig ze uit en laat ze meepraten. Een in dit verband interessant voorstel is recent ontwikkeld door de directeur van het Museum Boijmans Van Beuningen: een open depot waarin verzamelaars hun collecties kunnen onderbrengen en dat ook voor het brede publiek toegankelijk is. Weliswaar hebben we het dan nog over in principe tijdelijke bruiklenen, maar als we goed voor die bruiklenen zorgen worden ze soms uiteindelijk toch, geheel of gedeeltelijk, door schenking of legaat eigendom van de overheid. Educatie Museumeducatie heeft vanouds de aandacht gehad. Bekend is dat sinds de jaren vijftig veel musea in Nederland, zo ook in Rotterdam, educatieve activiteiten hebben ontwikkeld en uitgevoerd. In de jaren
5
zeventig was Boijmans Van Beuningen beroemd om de voorsprong die het onder de Nederlandse kunstmusea op dit punt had. Die voorsprong heeft het nu niet meer, eenvoudigweg omdat alle musea intensief aan educatie doen. Ook vrijwilligersmusea als het OorlogsVerzetMuseum en het Ford aan den Hoek van Holland ontvangen schoolklassen en groepen en vrijwilligers vertellen aanstekelijke verhalen. Door het organisatorische netwerk dat de Stichting Kunstzinnige Vorming heeft geweven tussen musea en het onderwijs komen Rotterdamse scholieren tegenwoordig met gemak en goed voorbereid de museumzalen in. Laten we trots zijn op wat we hebben bereikt en laten we dat ook vasthouden. Blijvende aandacht voor museale educatie, voor de ontwikkeling van nieuwe methoden en technieken, voor de training van rondleiders en voor de instandhouding van het museaal-educatieve netwerk is van groot belang. Minder sterke kanten van de Rotterdams erfgoedsituatie; witte vlekken en uitdagingen Lacunes in het aanbod Er zijn enkele opvallende lacunes in het museale aanbod. Een goede, overzichtelijke presentatie van de geschiedenis van de eigen stad ontbreekt. De periode van de Tweede Wereldoorlog is beperkt zichtbaar, zeker nu met de (tijdelijke) sluiting van het OorlogsVerzetMuseum. De relatie tussen de stad Rotterdam en de dorpen die in de loop van de geschiedenis in deze stad zijn opgegaan Rotterdam komt niet aan de orde. Ook migratiegeschiedenissen waarin Rotterdam een rol speelt komen in collecties en presentatie niet voldoende in beeld. Er is in Rotterdam in ruime mate consensus over de noodzaak in deze leemten te voorzien. Er is behoefte aan een plek waar bewoners zowel als bezoekers een samenhangend verhaal over de geschiedenis van de stad kunnen zien. Een verhaal waarin ook de Tweede Wereldoorlog, migratiegeschiedenissen en dorpsgeschiedenissen op evenwichtige wijze worden opgenomen. Waar ook de resultaten van interessante archeologische opgravingen worden gepresenteerd. Al eerder heeft de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur voor de totstandkoming van een stadshistorisch museum gepleit en de gemeenteraad heeft deze wens, die in de stad breed lijkt te leven, ondersteund. Voor het overige lijken er geen grote lacunes in de museale collecties in Rotterdam te bestaan. De noodzaak tot verdere uitbreiding van de collecties wordt niet ervaren, wel tot uitbreiding en verdieping van de bestaande collecties. Rotterdam heeft een fraaie collectie mobiel cultureel erfgoed, voor een groot deel (water- en railgebonden voorwerpen) direct gerelateerd aan wat algemeen als een sterk element in het Rotterdamse erfgoed wordt gekarakteriseerd: de transport- en logistieke sector. Er is een jaar geleden duidelijk beleid geformuleerd als het gaat om mobiel erfgoed. Nu komt het er op aan dat beleid in uitvoering te nemen. Op dit punt valt zeker winst te behalen door museumbeleid en mobiel erfgoedbeleid direct aan elkaar te koppelen en de sterke punten van beide sectoren met elkaar in verbinding te brengen. Condities van de collecties Over de conditie van de beschikbare collecties doen verschillende verhalen de ronde. Na de inhaalslag van de afgelopen jaren van de registratie en beschrijvingen bij de grote gemeentelijke musea leek het erop, alsof de beschrijving daar nu wel op orde zouden zijn. Daarvan zijn we nu niet zeker. Sommige kleinere musea zouden de zaken beter op orde hebben. Ook daarvan zijn we niet zeker. Er ontbreekt inzicht in de mate waarin de Rotterdamse musea bij zijn als het gaat om collectieregistratie en (wetenschappelijke) beschrijving. Er is niet veel zicht op de omvang van de totale restauratie- en behoudsproblematiek. Het is wel duidelijk, dat als het gaat om de digitale ontsluiting van de in de Rotterdamse musea opgenomen collecties nog heel veel werk dient te gebeuren. Marketing Musea zijn minder lang geleden aan marketing gaan doen. Vooral de grotere musea hebben hun eigen marketing redelijk op orde, maar ook die oogt enigszins conventioneel. Er wordt weinig geïnvesteerd in nieuwe technieken om nieuwe doelgroepen binnen te halen. Kleinere musea en vooral vrijwilligersmusea missen meestal het budget en de kennis om hun instelling in de markt te plaatsen. Collectieve marketing is nog niet goed van de grond gekomen. Er is een Vereniging Rotterdamse Musea die verdienstelijk werk doet voor bijvoorbeeld de museale presentatie tijdens de Uitmarkt en de uitgave van de museummap, er is een stichting die jaarlijks de succesvolle Museumnacht organiseert, maar op dat punt zou meer kunnen gebeuren. De klacht is, dat individuele museummarketeers van hun instelling weinig ruimte krijgen om aan collectieve acties mee te werken. Men slaagt er niet in Rotterdam als “museumstad” te promoten. Misschien moet dat ook niet onder zo’n algemene titel. Ook al hebben we in Rotterdam een mooi aanbod van musea, een gemiddelde Nederlander zal bij Rotterdam toch niet gauw aan het woord “museumstad” denken en
6
het is geforceerd om dat imago kunstmatig proberen te creëren. Er is wel iets anders dat kan en moet gebeuren: scherpere keuzes maken. Een unique selling point scheppen. Een herkenbaar aanbod scheppen. Een aanbod dwars door de collecties van verschillende musea heen. Zo zou een thema als “vervoer en logistiek” verschillende museale collecties en presentaties met elkaar verbinden en een helder thema vormen om publiek van binnen en van buiten de stad naar de musea te trekken. Ook de naam en faam van Erasmus is een goede trekker, maar we slagen er zelfs niet in een eenvoudig informatiecentrum over deze figuur op het Grotekerksplein geopend te krijgen: de plannen daarvoor verwijzen we door naar de sponsormarkt. Tja. Er moeten toch echt een of meer overkoepelend thema’s kunnen worden geformuleerd die het dagtoerisme stimuleert om mensen naar Rotterdam te laten komen. Enkele goede musea en de Kunsthal timmeren opvallend aan de weg en trekken individueel behoorlijk publiek. Maar er is geen thema of speerpunt in de gezamenlijke presentatie. Ondanks de sterke kernen die in de collecties, zo zagen we hiervoor in paragraaf x van dit hoofdstuk, aanwezig zijn. Outreach Museaal werk in de wijken wekt weinig hartstocht bij de Rotterdamse instellingen. Slechts een handjevol musea draaien mee in de wijkgerichte projecten van het Actieplan Cultuurbereik en de inzet lijkt beperkt en plichtmatig. Wijkgericht werken ofwel social inclusion of ook wel outreach is geen diepgewortelde techniek in de museale werking, met als opvallende uitzondering het Historisch Museum Rotterdam (en Villa Zebra, hoewel dat in de officiële terminologie geen museum is). De meeste musea beschouwen wijkgericht werken als wezensvreemd voor hun instelling: je gaat niet met je collectie slepen en nergens kan het verhaal van de collectie zo goed verteld worden als in eigen huis. De musea investeren liever in een goede educatieve aanpak binnen de instellingen en goede en goedkope vervoervormen om niet-museaal geschoold publiek het eigen huis in te brengen. In deze zin lijken de extramurale aanpak van het Actieplan Cultuurbereik niet te wortelen in de stad en dus eigenlijk mislukt. Erkend moet worden, dat outreach een nieuwe en complexe museale methodiek is. Uitgangspunt van het overheidsbeleid dient te zijn, dat musea zich daadwerkelijk en aantoonbaar inspannen om een nieuw publiek te bereiken. In eigen huis of daarbuiten, daar gaat het niet om. Men kieze de aanpak die het meest succesvol is. Gelukkig laat het Actieplan Cultuurbereik voldoende ruimte voor een alternatieve aanpak. Als het gaat om decentrale, laagdrempelige activiteiten zijn er locale cultuurcentra en locale tentoonstellingsfaciliteiten in de wijk beschikbaar, is er community outreach met beeldende kunstenaars en zijn er de activiteiten van Kunst Onder Andere. De cultuurscouts wijzen de weg door de wijk. Bestel De Rotterdamse musea noch de gemeentelijke overheid hebben een duidelijke visie op de ontwikkeling van de musea in deze stad. Willen we een museumbestel en in welke richting zal die zich de komende jaren, wellicht decennia (musea ontwikkelen zich op langere termijn) bewegen? Hoe is de relatie met het landelijk museumbestel? Wat verwachten we van de samenwerking tussen de instellingen? Wat is het verband met andere erfgoedsectoren? Waarom hebben we erfgoed, waarom is dat van belang, wat kunnen we er mee doen (en ook: wat mogen we er niet van verwachten)? Welke keuzes moeten er gemaakt worden? Een veelheid aan vragen doemt op. Sommige worden op individueel niveau door een museumdirectie of een erfgoedinstelling beantwoord. Maar een collectieve visie van het veld ontbreekt, evenzeer als een antwoord op deze vragen van de gemeentelijke overheid. Professionalisering Als er witte vlekken zijn in het Rotterdamse museumveld, als er zaken minder goed gaan dan we zouden willen kan er gedacht worden aan gerichte prikkels vanuit de overheid. Professionalisering kan worden bevorderd door aandacht te besteden aan opleiding van museummedewerkers. Over het algemeen zijn museummedewerkers op de kerngebieden van het museale werk goed opgeleid, minder, op het terrein van marketing. Alleen grotere musea hebben hiervoor voldoende deskundigheid, maar vaak ook weinig capaciteit. De marketing van de Rotterdamse musea dient vooral gericht zijn op het binnenhalen van nieuwe klanten, niet op het wegtrekken van bezoekers van collega-musea uit Rotterdam. Professionalisering van alle instellingen is aan de orde als we een systeem van kwaliteitszorg in het leven roepen. Daarbij komen alle museale functies op een evenwichtige wijze aan bod. Conclusies en aanbevelingen De vestiging van een museum dat voluit, overzichtelijk en samenhangend aandacht kan besteden aan de geschiedenis van de stad Rotterdam zelf is van node. In dat museum dient ook plaats te zijn voor thans onderbelichte elementen uit de geschiedenis van de stad: migratiebewegingen, dorpsgeschiedenis, oorlog, wederopbouw, de archeologische collectie van Rotterdam.
7
Van belang is het operationeel maken van de nota Mobiel cultureel erfgoed die vorig jaar door de Gemeenteraad is vastgesteld. De subsidierelatie met het Havenmuseum en Romeo dient gegrondvest te worden op de conclusies van deze nota. Er is alleen in formele zin sprake van een collectie Rotterdam, in die zin dat de gemeente eigenaar is van veel relevante voorwerpen. Maar er is geen Collectie Rotterdam in de werkelijke betekenis van het woord; dit wordt niet als een groot gemis ervaren. Wel is meer kennis nodig van de achterstanden op het terrein van registratie, documentatie, digitalisering en behoud en beheer. Onderzoek ter zake zou nuttig kunnen zijn. Intensivering van de aandacht voor (potentiële) particuliere schenkers is geboden. Het idee om een opende depot te stichten waarin ook collecties van particulieren worden opgenomen lijkt als concept de moeite van nadere studie waard. Intensivering en ondersteuning van collectie marketing van de musea op haar plaats. Het is daarbij van belang na te denken over een unique selling point. Rotterdam zou zich, in de erfgoedpresentatie naar buiten de stad, op enkele overtuigende aspecten moeten concentreren. De museum- en erfgoedsector moet, wil ze voor (dag)toerisme interessant worden, een duidelijker gezicht krijgen. Sector noch overheid hebben een duidelijke visie op de ontwikkeling van musea en erfgoed in de stad. Willen we werken aan een uitgesproken museumbestel en willen we meer fundamentele keuzes kunnen maken, dan is een besteldiscussie nuttig. Waarom hebben we erfgoed en wat kunnen we er mee doen? Aanbevolen wordt na te denken over nut en noodzaak van een besteldiscussie.
8
Sectoranalyse beeldende kunst en fotografie I. Samenvatting Als het gaat om beeldende kunst en fotografie is Rotterdam vooral een open stad, open naar de wereld. Rotterdam heeft een behoorlijk aantal sterke instellingen waar de actualiteit van de beeldende kunst wordt getoond. Rotterdam beschikt over een grote groep curatore n met goede contacten. Van de wereldwijde ontwikkelingen van de (vooral westerse) beeldende kunst is in Rotterdam veel terug te zien. Daarnaast wordt voldoende aandacht besteed aan de geschiedenis van de beeldende kunst. Er zijn hiaten in het aanbod. Grote internationale reizende tentoonstellingen gaan aan Rotterdam en eigenlijk aan Nederland voorbij. Niet -westerse kunst is maar mondjesmaat in Rotterdam te zien. Van een grote groep Rotterdamse kunstenaars is veel te weinig te zien. Het galerieklimaat is niet gunstig. Rotterdam beschikt over een groot aantal kunstenaars, waaronder ook veel goede kunstenaars. De gemeente heeft voor de ondersteuning van deze kunstenaars slechts een beperkt repertoire aan beleidsinstrumenten beschikbaar. Anders dan bij de presentatiefunctie waar concurrentie tussen de verschillende aanbieders positief is en niet tot overlappingen leidt zou in de Rotterdamse productiefunctie meer regie op zijn plaats zijn. Kunstenaarsinitiatieven hebben een belangrijke functie als het gaat om het bieden van gastateliers aan buitenlandse kunstenaars. Ook omgekeerd werken Rotterdamse kunstenaars kortere of langere tijd in het buitenland. Door deze internationale contacten van de kunstenaars, in aanvulling op het actieve tentoonstellingsbeleid van musea en tentoonstellingslocaties, is het Rotterdamse kunstklimaat beweeglijk en actueel. Van de Rotterdamse beeldende-kunstwereld kan worden gezegd dat ze werkelijk transnationaal is. Grote aandacht is op zijn plaats voor het brede kader van de beeldcultu ur en voor de omgang van Rotterdammers met beelden in het algemeen. Verschillende, maar nog te weinig Rotterdamse instellingen besteden aandacht aan beeldcultuur. Van de jongeren in de stad is 60% zelf actief bezig beelden te maken (naast nieuwer media als fotografie, video en webdesign zijn ook tekenen en schilderen onverminderd populair). Er is echter een beperkt scholingsaanbod. De amateurverenigingen zijn weinig vernieuwend en lijken sterk te vergrijzen. In de navolgende sectoranalyse wordt fotografie gemakshalve tot de beeldende kunst gerekend en niet apart genoemd. Maar veel vormen van fotografie willen geen beeldende kunst zijn. Aan fotografie in het algemeen wordt daarom ook een aparte paragraaf gewijd.
II. Algemene ontwikkelingen, nationaal en internationaal Beeldende kunst is een wereld vol verandering, een permanente maalstroom van vernieuwing. Stromingen en stijlen komen en gaan, soms in een adembenemend tempo. Nu eens is de kunst maatschappelijk geëngageerd, gaat de samenleving in om te zien wat daar gebeurt, dan weer keert de kunstenaar zich af van de wereld en concentreert zich op formele experimenten. Soms vinden we de kunst bij voorkeur op straat en “in de wijk”, soms sluit ze zich ook weer op in de white cube van museum en tentoonstellingsgebouw. Nu eens concentreert de kunst zich op het eigen verleden, dan weer wordt ze visionair of utopisch. Soms ligt het accent op de fase van het concept en is er weinig visueel genot, op een ander moment oriënteert ze zich sterk op uitingen van massacultuur en is ze voor brede groepen herkenbaar. Nu eens is ze streng modernistisch, dan weer ironisch postmodern. Soms overheerst het documentaire karakter van de kunst, soms is ze vooral fictie. De niet-professional duizelt het allemaal. Is er nog wel een leidende avant-garde, is er nog een dominant paradigma in de actuele beeldende kunst? Of kiest iedere nieuwe generatie kunstenaars een eigen koers en buitelen de stijlen en stromingen over elkaar heen? Gewend als we zijn aan de rustige opeenvolging van stijlen en stromingen in de canonieke overzichten van de grote kunstmusea vragen we om orde en overzicht in de actuele beeldende kunst. Maar zo zit de wereld nu niet in elkaar: die wordt gekenmerkt door veelheid, pluriformiteit, fragmentatie, door een niet-hiërarchische maalstroom van opvattingen, houdingen, concepten, wereldbeelden, frames en
9
codes. Bricolage, postproduction, appropriation, dat zijn de termen die op het internationale veld van de beeldende kunst de ronde doen. We hebben dringend behoefte aan betrouwbare gidsen om ons daar doorheen te leiden. Hebben we die in Nederland, in Rotterdam? Nederland heeft enkele tientallen musea waarin actuele beeldende kunst wordt getoond. Beeldende kunst van Nederlandse bodem, maar ook veel van buitenlandse kunstenaars. Naast deze musea zijn er vele andere tentoonstellingsplaatsen, kunstenaarscollectieven, galeries en kunstbeurzen waar de actualiteit van de kunst wordt getoond. In Nederland is (bijna) alles te zien wat er in de westerse en steeds vaker ook de niet-westerse wereld wordt gemaakt. En omdat alle accommodaties op een afstand van ten hoogste een halve dag reizen ligt kunnen actieve geïnteresseerde Nederlanders praktisch gesproken ook alles zien wat ze willen, ondersteund door een goed geïnformeerde dagbladpers en een brede range aan goede kunst- en museumtijdschriften. De kwaliteit van al dat aanbod is van twee zaken afhankelijk. In de eerste plaats van de kennis en de netwerken van conservatoren en curatoren. (We gebruiken hierna de internationaal gebruikelijke term ‘curator’.) Welke kunstenaars kennen deze professionals? Met welke musea, galeriehouders en particuliere verzamelaar onderhandelen ze over mogelijke tentoonstellingen? In de tweede plaats van de kracht van de instellingen waarvoor zij werke n. Hoeveel steun krijgen de curatoren van hun directies, hoeveel budget is beschikbaar voor hun reizen en voor de tentoonstellingen? Maar ook: hoeveel “ruilwaarde” hebben de instellingen in hun collecties opgeslagen, hoeveel naamsbekendheid hebben deze instellingen, hebben ze een serieus imago, wat is hun internationale betekenis, hoe “zwaar” zijn ze in het permanente gevecht om goede kunst van belangrijke kunstenaars naar ons land te halen? Deze twee factoren zijn derhalve bepalend: goede curatoren met veel contacten en grote netwerken, landelijk zowel als nationaal; werkend in opdracht van instellingen met voldoende eigen budget om collecties van niveau bijeen te brengen en om in coproductie met andere instellingen (vaak reizende) tentoonstellingen te kunnen maken. De curatoren staan voor de vernieuwing, de instellingen voor de continuïteit en het productievermogen. III. Specifieke ontwikkelingen in Rotterdam: het aanbod Rotterdam kan zich gezegend weten met een groep actieve en deskundige curatoren. Het aanbod van beeldende kunst en fotografie wordt in Rotterdam grotendeels bepaald door ongeveer vijfentwintig curatoren. Zij zijn meestal in dienst van instellingen als Kunsthal, Boijmans Van Beuningen, Nederlands fotomuseum, Witte de With, Centrum Beeldende Kunst, Historisch Museum Rotterdam en het Nederlands Architectuurinstituut. Maar ze werken (soms tijdelijk als “gastcurator”) ook bij kleinere instellingen als Showroom Mama, Locus 010, Artstore of een kunstenaarscollectief. Onderling contact tussen deze conservatoren over de programmering is er nauwelijks. Ze hebben veelal uitgesproken voorkeuren en een eigen kijk op de ontwikkeling van de beeldende kunst en de fotografie. Ze schermen hun contacten en netwerken af en ervaren elkaar als concurrent. Afbakening van het werkterrein tussen de instellingen geschiedt zonodig op directieniveau. Die instellingen hebben internationaal veel aanzien. Kunsthal, Boijmans Van Beuningen, Nederlands fotomuseum, Nederlands Architectuurinstituut en Witte de With zijn op het eigen terrein zwaargewichten in de internationale kunstwereld. Maar ook de kleinere instellingen lukt het wel om belangrijke bruiklenen te krijgen. De aanbodsituatie is derhalve positief. Tezamen zorgen de niet al te nauw met elkaar samenwerkende curatoren er voor, dat het pluriforme beeld van de internationale en nationale beeldende kunst zich weerspiegelt in het Rotterdamse aanbod. In ten minste 100 tijdelijke tentoonstellingen per jaar, gehuisvest in overwegend goede gebouwen, wordt het actuele aanbod van (inter)nationale beeldende kunst de stad in gebracht. Een Rotterdammer die actief op zoek gaat naar beeldende kunst kan veel zien en veel genieten. Er zijn voldoende landelijke tijdschriften die hem informeren en helpen zijn keus te bepalen. Er is in Rotterdam voldoende cursusaanbod om (de geschiedenis van) kunst te leren begrijpen. De informatieve begeleiding van de aangeboden tentoonstellingen is over het algemeen van hoog niveau. IV. zwakke kanten, knelpunten
10
Malaise? Hoofdrolspelers in het veld schetsen een gevoel van malaise. De sector beeldende kunst zou onvoldoende energiek zijn. Ze zou te weinig uitstraling hebben. Er is weinig samenhorigheid. Er zijn te weinig goede galeries. De marketing van de stad is onvoldoende. De behoefte aan meer samenwerking wordt echter niet algemeen gedeeld; sommige hoofdrolspelers vinden dat er al veel te veel gepraat wordt en dat er geen behoefte is aan nog meer overlegplatforms. Men kijkt wel graag naar de gemeente die Rotterdam actiever als stad van de beeldende kunst zou moeten promoten, in het bijzonder ook internationaal. Men heeft gezamenlijk echter geen duidelijke mening over wat er ontbreekt. Vergeleken met bijvoorbeeld de architectuurwereld is er weinig discours over beeldende kunst in Rotterdam. Aan debatten in bijvoorbeeld Witte de With doen nauwelijks Rotterdamse betrokkenen mee. Wel is het veld het grotendeels eens over de noodzaak om de vraagkant te versterken. Het aanbod in Rotterdam is redelijk tot goed op orde, maar aan het stimuleren van de afname, van interesse bij het publiek, kan nog heel wat gebeuren. Marketing is niet de sterkste kant van de instellingen voor beeldende kunst. Iedere instelling probeert ijverig het publiek van de collega-instelling in eigen huis te krijgen, om het eigen relatieve aandeel te vergroten, maar er wordt heel weinig gedaan aan het samen vergroten van het absolute publieksbereik. Vernieuwing is een veel gebruikt begrip in de kunstwereld. Ook al is er dan geen algemeen erkende avant-garde meer, van beeldende kunst wordt verwacht dat zij telkens antwoord geeft op de vragen van een zich steeds veranderende samenleving. Dat lukt misschien niet zo goed met mensen die tientallen jaren op dezelfde stoel zitten. Sommige curatoren zitten al lang op hun plek. Sommige kunstenaars hangen al erg lang rond in hun collectief. Tijdelijke medewerkers, free lance curatoren kunnen voor vernieuwing zorgen, binnen de instellingen en binnen de kunstenaarsorganisaties. Er kan door hun inbreng ook meer discours op gang gebracht worden. De gemeente kan de vernieuwing stimuleren en wellicht het gevoel van malaise bestrijden door de aanstelling van tijdelijke medewerkers te stimuleren en aldus prikkels in het systeem in te bouwen. Hiaten in het aanbod Zijn er manco’s en hiaten? Zeker wel, maar Rotterdam ligt niet geïsoleerd:in tweeënhalf uur treinen ben je in Groningen of Maastricht. De meeste kunstmusea en presentatieplekken liggen op korte reisafstand, in Amsterdam, Den Haag, Utrecht, Eindhoven en Tilburg. Maar ook in middelgrote steden als Schiedam, Dordrecht, Leiden en Haarlem is er aandacht voor actuele kunstontwikkelingen. Juist omdat Nederlandse instellingen geleid worden door eigenzinnige directeuren en eigenwijze curators met een goed ontwikkelde eigen smaak en een internationaal netwerk is het bonte palet van de (inter)nationale beeldende kunst in Nederland voor iedereen goed te zien. Wat gaat er aan Nederland en wat gaat er aan Rotterdam voorbij? Sommige toptentoonstellingen komen hier niet langs. Grote monografische tentoonstellingen (ze g van het niveau van een Lucian Freud) kunnen de Nederlandse musea of de Rotterdamse Kunsthal niet betalen. Grote thematentoonstellingen (zeg een Africa Remix) gaan ook aan ons land voorbij wegens de veel te hoge overnamesommen. De geïnteresseerde Nederlander vliegt of treint gelukkig tegenwoordig voor weinig geld naar Londen, Parijs of Berlijn en ziet wat hij moet zien. Die Nederlander gaat ook naar de Biënnale van Venetië of de Documenta in Kassel en laat zich daar informeren over de meest actuele ontwikkelingen. Vervolgens ziet hij in de jaren daarna de kunstenaars van die Biënnale of Documenta terug op de Nederlandse of de Rotterdamse podia. Of niet, en dan hebben de curatoren en de kunstinstellingen hun werk niet goed gedaan. Hier zij herhaald: ze doen hun werk goed. In Nederland en ook in Rotterdam kun je goed volgen wat er in de wereld gebeurt. De pretentie dat we de wereldtop in huis kunnen halen moeten we niet hebben. Rotterdam is goed in de subtop. Behalve de internationale, peperdure toptentoonstellingen zijn er nog twee typen tentoonstellingen die door onze 25 Rotterdamse curatoren niet voldoende worden aangeboden: de niet-westerse kunst en werk van eigen bodem.
11
Niet-westerse kunst is mondjesmaat in Rotterdam te zien. Recent was er een interessa nt samenwerkingsproject van Museum Boijmans Van Beuningen, Nederlands fotomuseum en Nederlands Architectuurinstituut rondom contemporaine kunst, vormgeving en architectuur uit China. In 2005 was er een interessant Marokkopresentatie in het Wereldmuseum, maar dat museum heeft ondanks zijn beleidsmatige focus op niet-westerse kunst hieraan geen gevolg gegeven. De Kunsthal gaat zich de komende jaren meer op de categorie richten, maar doet dat als onderdeel van een vol programma. Er zijn dus incidentele present aties, maar systematische aandacht voor niet-westerse kunst ontbreekt. Er is ook minder aandacht voor de “gewone” Rotterdamse kunstenaar, de categorie die niet jong en hip is, niet urban of internationaal bekend. De kunstenaar die zonder spektakel rustig doorgaat atelierwerk van goede kwaliteit te maken. De kunstenaar die geen gebruik maakt van residencies en die niet opduikt in projecten van community art. Voor deze groep kunstenaars (en dat is waarschijnlijk de meerderheid), zijn er weinig presentatiemogelijkheden. Het Centrum Beeldende Kunst doet in zijn vestiging aan de Nieuwe Binnenweg zijn best en vorig jaar werd door Artstore in een tijdelijke ruimte binnen het Groothandelsgebouw een mooi, droog overzicht gepresenteerd van een grote groep Rotterdamse kunstenaars. Maar dit soort presentaties en plekken voor de mainstream van de Rotterdamse beeldende kunst zijn er te weinig. Er wordt wel gepleit voor een neutrale permanente plaats voor de presentatie van deze categorie, maar met de voor incidentele subsidies beschikbare middelen is voorlopig voldoende ruimte geschikt te maken voor tijdelijke presentaties. Het komt eerder op organisatiekracht aan dan op ruimte, want die is in Rotterdam voldoende voorhanden. Een stad als Rotterdam moet altijd bedacht zijn op mogelijkheden tot vernieuwing van het aanbod. Dat gebeurt niet vanzelf. Een probaat middel is om ter werken met free lance curatoren. Die werken tijdelijk, projectmatig. Tijdelijke conservatoren brengen nieuwe ideeën en nieuwe kunstenaars in. Zij zorgen voor meer dynamiek. Rotterdamse instellingen werken niet veel met tijdelijke curatoren. Dat zou wel wat meer het geval mogen zijn. Rotterdam heeft een bescheiden aantal galeries. Door hun tentoonstellingen komt het publiek ook in aanraking met actuele ontwikkelingen in de kunst. Door kenners wordt slechts een handjevol galeries serieus genomen, de galeries die mee mogen doen op de (inter)nationale kunstbeurzen. Vergeleken met Amsterdam of steden van vergelijkbare omvang in Europa heeft Rotterdam geen goed galerieklimaat. Gemeentelijk stimuleringsbeleid in het verleden heeft daar weinig aan kunnen veranderen. Galeries in Rotterdam hebben het vaak moeilijk; hun economische basis is wankel. Rotterdam heeft wel wat kunstkopers, maar grote bedragen geven ze n iet uit en echte verzamelaars die veel te besteden hebben kennen we hier niet of nauwelijks. Goede kunstenaars die alsmaar duurder worden wijken dan al snel uit naar aan Amsterdamse of bij voorkeur een buitenlandse galerie. Rotterdamse instellingen als Boijmans Van Beuningen en het Centrum Beeldende Kunst zouden bij voorkeur via galeries moeten verwerven. Galeriehouders zijn de scouts voor musea en verzamelaars. Er is echter geen reden om hoge prioriteit te geven aan de ondersteuning van deze tak van cultureel ondernemerschap. Galeries volgen de markt en de gemeente kan die markt niet of nauwelijks beïnvloeden. Wel kan de gemeente accommodaties bieden. Galerieën verhogen de sfeer en de kwaliteit van een straat, maken die voor het flaneren en kunstkijken i nteressanter. De rol van de gemeente ten aanzien van galeries ligt zo gezien op het terrein van het algemene economisch beleid ter stimulering van het midden- en kleinbedrijf en op specifiek ruimtelijk accommodatiebeleid. De jaarlijkse kunstbeurs Art Rotterdam is zonder meer een aanwinst voor de stad. Deze beurs toont goede kwaliteit kunst uit binnen- en buitenland en biedt daarmee een goed beeld van de internationale ontwikkelingen. Goed voor het publiek, goed voor het imago van de stad, maar het eigen galerieklimaat wordt er niet opvallend door versterkt. V. Sterke kanten De canon
12
Kunst heeft niet alleen een heden, maar ook een verleden. Het verleden van de Nederlandse kunst begint in de late Middeleeuwen. In de vaste opstelling van Boijmans Van Beunin gen is de Nederlandse kunst vanaf haar ontstaan tot ongeveer halverwege de vorige eeuw goed te zien. Natuurlijk zijn ook in deze opstelling hiaten, maar het verhaal over de geschiedenis van de Nederlandse kunst, met hier en daar een fraai uitstapje naar ontwikkelingen elders in Europa, wordt hier voorbeeldig verteld. Aangevuld met tijdelijke tentoonstellingen toont dit museum de canon van de beeldende kunst. Ook de Kunsthal draagt met verschillende tentoonstellingen van eigen of vreemde bodem bij aan het tonen van belangrijke momenten uit de kunstgeschiedenis. Het veel kleinere Chabotmuseum levert met haar tijdelijke tentoonstellingen op dit vlak een prestatie van formaat. In Las Palmas, de nieuwe locatie van het fotomuseum, zal de geschiedenis van de fotografie aan de orde komen, maar het is nog niet duidelijk of die geschiedenis in een permanente opstelling te zien zal zijn. Ook als het gaat om tijdelijke presentaties van historische fotografie levert de Kunsthal een belangrijke bijdrage. Al met al is de co nclusie gerechtvaardigd, dat in Rotterdam de geschiedenis van de westerse en vooral Nederlandse kunst goed te volgen is en dat collega-musea in de Randstad een uitstekend complementair aanbod hebben. De productiefunctie in Rotterdam Rotterdam heeft veel en veel goede kunstenaars. Die mening wordt breed gedragen. Bij het Centrum Beeldende Kunst staan 1100 kunstenaars ingeschreven. Daarvan zijn naar schatting (op basis van regelmatig geactualiseerde documentatie) zo’n 600 van als kunstenaar actief. De gemeente ondersteunt deze kunstenaars met enkele beleidsinstrumenten: ateliervoorziening (via de Stichting Kunstaccommodatie Rotterdam) beeldende kunst in de openbare ruimte het opdrachtenbeleid van het Centrum Beeldende Kunst de Stadscollectie van Museum Boijmans Van Beuningen (tentoonstellingen en aankopen) incidentele subsidies van de dienst Kunst en Cultuur. Niet alle kunstenaars profiteren in gelijke mate van deze ondersteuning. Het accommodatiebeleid ondersteunt alle kunstdisciplines, maar het opdrachtenbeleid is minder relevant voor kunstenaars die in het eigen atelier werken en die niet in de buitenruimte of met groepen bewoners actief zijn. Deze groep zgn. atelierkunstenaars is relatief groot. Slechts een zeer beperkt deel daarvan profiteert van aankopen van de Stadscollectie of de Kunstuitleen. Een deel van deze kunstenaars wordt vertegenwoordigd door een galerie, al dan niet in Rotterdam gevestigd. Er bestaat weinig beeld van hun sociaal-economische positie. Rotterdam heeft verschillende kunstenaarsinitiatieven. Lag in de jaren ’90 het accent van deze collectieven vooral op gezamenlijke activiteiten en presentaties, nu lijkt het erop, dat deze initiatieven wat meer in zichzelf gekeerd zijn. Het zijn vooral ateliergebouwen geworden waarin de kunstenaars vooral voor zichzelf werken en weinig als groep naar buiten optreden. Heel belangrijk zijn de initiatieven die gastateliers beheren. Zij zorgen ervoor dat buitenlandse kunstenaars hier een tijdje kunnen werken; daarmee dragen ze bij aan het transnationa le karakter van Rotterdam. Buitenlandse kunstenaars dragen bij aan het open karakter van de Rotterdamse beeldende-kunstklimaat, aan de instroom van nieuwe ideeën. Kunstenaarsinitiatieven zorgen voor een goede opvang van hun buitenlandse gasten en bieden ze de mogelijkheid van presentatie. Voor het overige hebben de initiatieven naar een breder publiek wat van hun oorspronkelijke taak verloren. Voor de productie van kunst en voor de internationale contacten blijven ze echter van groot belang. Rotterdam heeft een behoorlijk aantal goede kunstenaars. Het zouden er wellicht nog wat meer kunnen worden indien in het productieklimaat meer regie wordt aangebracht. Veel kunstenaars vinden hun eigen weg naar de verschillende loketten en faciliteiten op plaatselijk en landelijk niveau en komen er wel. De oorspronkelijke regiefunctie van het Centrum Beeldende Kunst voor de Rotterdamse kunstenaar zou toch weer wat meer gewicht kunnen krijgen om het aanbod nog beter op hun behoeften af te stemmen. Dit is geen pleidooi om de Rotterdamse kunstenaars te gaan pamperen. Dat hoeft ook niet, want hun zelfredzaamheid is tegenwoordig veel groter dan enkele decennia geleden. Anders dan op het vlak van de presentatiefunctie zou echter de productiefunctie in Rotterdam gebaat zijn bij een sterkere samenhang en meer regie. Onderdeel daarvan is een programma van artists in residence, waardoor Rotterdamse kunstenaars in het
13
buitenland kunnen werken en buitenlandse kunstenaars in Rotterdam. Ook het scouten en de begeleiding van jong toptalent hoort bij de regiseursfunctie. Transitfunctie Beeldende kunst wordt steeds meer internationaal, globaal. Voor Rotterdamse beeldende kunstenaars is het niet ongebruikelijk kortere of langere tijd in het buitenland te verblijven en daar te werken. Steeds meer buitenlandse kunstenaars werken korter of langer in Rotterdam. Deze laatste categorie roemt Rotterdam omdat het nog zo goedkoop is en om het overzichtelijke provinciale karakter van deze stad. Deze laatste kwalificatie is wellicht strijdig met ons zelfbeeld, maar de aantrekkelijkheid van Rotterdam voor buitenlandse kunstenaars en het gemak waarmee Rotterdammers in het buitenland verblijven zorgt er intussen wel voor, dat de wereldwijde ontwikkelingen in de beeldende kunst snel in Rotterdam te zien z ijn. Het aardige van beeldende kunstenaars is dat ze overal kunnen werken. Dat doen ze dan ook vooral op plaatsen waar het nog betaalbaar is. Zo’n plaats is Rotterdam. Als Rotterdam zijn karakter als interessante vestigingsplaats voor beeldende kunstenaars wil vasthouden en versterken, dan ligt hier een duidelijk aangrijpingspunt voor gemeentelijk beleid. Interessant is, dat ook sociale verhuurders inmiddels het belang van beeldende kunstenaars voor het woonklimaat hebben ontdekt. In een samenwerkingsverband als Pact op Zuid kan beeldende kunst aldus een positieve rol gaan spelen. Ook opleidingsinstituten als de Willem de Koning Academy en vooral het Piet Zwart Instituut dragen bij aan het internationale karakter van Rotterdam, terwijl de verschillende kunstenaarsinitiatieven en de SKAR met hun gastateliers gastvrijheid bieden aan de werkers van buiten de stad. Terwijl Rotterdam inmiddels enkele echte “airport artists” kent, zoals Jeanne van Heeswijk, Marc Bijl, Erik en Joep van Lieshout, kunstenaars die ove ral in de wereld veel gevraagd zijn, heeft de stad inmiddels het karakter van een transitplaats gekregen: kunstenaars komen, kunstenaars gaan, zo wonen en werken hier kortere of langere tijd, maar eigenlijk is de hele wereld hun werkplaats geworden. De worteling in de stad is daardoor beperkt, maar het karakter van Rotterdam als tijdelijke werk- en woonplek versterkt wel in hoge mate het transnationale karakter van Rotterdam en zorgt voor een permanente stroom van nieuwe ideeën stad in, stad uit.
Visuele cultuur Beeldende kunst ligt ingebed in een veel breder veld, dat van de visuele cultuur. Van die cultuur maakt iedereen deel uit, ongeacht leeftijd, economische positie of etnische herkomst. De mens wordt dag in dag uit omgeven door beelden, in de massamedia, op straat, op school, in de werkomgeving. Beeldende kunst is maar een klein segment van een veel grotere beeldcultuur. Onze talige wereld waarin het woord domineert verdwijnt snel. Men leest steeds minder. Er wordt dan ook wel gesteld: “The World-as-a-text has been replaced by the World-as-a-picture”. Het is nodig om mensen te helpen op een verstandige manier met deze visuele cultuur. Instellingen voor beeldende kunst kunnen dat. Het is hun vak om beelden uit te leggen, aan te geven hoe en waarom ze gemaakt worden, het verbanden aan te geven tussen beelden en de werkelijkheid. Het is zinvol om visuele ongeletterdheid te bestrijden. Rotterdam zou een stad kunnen zijn die zich juist kenmerkt door de koppeling van beeldende kunst aan de brede visuele cultuur. De aanzetten die Rotterdam heeft genomen zijn sterk, zoals in het gemeentelijk beleid op het terrein van film, fotografie, audio-visuele industrie en nieuwe media. Rotterdam had met het Lijnbaancentrum ooit een instelling die specifiek was gericht op beeldcultuur of visuele cultuur. Het centrum, onderdeel van de Rotterdamse Kunststichting, werd in 1970 opgericht en in de zomer van 1984 wegens gemeentelijke bezuinigingen gesloten. De functie van dit centrum is nog steeds broodnodig, maar wordt sinds ruim twee decennia in Rotterdam niet meer door één gespecialiseerde instelling vervuld. De Kunsthal is een waardig opvolger van het Lijnbaancentrum; het toont naast beeldende kunst ook veel tentoonstellingen op het brede terrein van de visuele cultuur. De menging van beeldende kunst en populaire onderwerpen uit de beeldcultuur maakt van de Kunsthal een uniek, laagdrempelig en belangrijk instituut. Naast de Kunsthal bieden ook het Nederlands fotomuseum en kleinere instelling als Villa Zebra en Roodkapje interessante presentaties van beeldcultuur. De opening van het Nederlands
14
fotomuseum, de Beeldfabriek en LP II (Rotterdams jongste culturele instelling) in Las Palmas is een grote stimulans voor de beeldcultuur in de stad. Twee instellingen in de sfeer van de urban of jongerencultuur, Showroom Mama en Locus 010, kunnen de laatste tijd niet altijd de neiging onderdrukken om het straatrumoer in te ruilen voor kunsthistorische ernst. Daar zullen ze wel hun redenen voor hebben, maar we blijven grote behoefte houden aan instellingen die bewust niet tot de officiële kunstwereld willen behoren en die juist kiezen voor het brede veld van de beeldcultuur. We hebben meer instellingen nodig die zich richten op een jong, multi-etnisch publiek, een publiek dat al wel geïnteresseerd is in muziek, computers, gaming en multimedia, een publiek dat nu ook nog krachtig in de richting van kwaliteitsbeelden moet worden getrokken. Zoals de Kunsthal visuele cultuur “voor het hele gezin” weet te brengen zouden er andere instellingen moeten zijn die zich op een breed, jong, multi-etnisch publiek richten en dat publiek leren om te gaan met de overvloed aan beelden die hen omgeeft en beïnvloedt. Fotografie Rotterdam was in de jaren’70 en ’80 al een opvallende stad voor de fotografie, met goe de fotografen, een Fotografie Biënnale en met Perspectief als centrum voor vernieuwing. Die fakkel is overgenomen door het Nederlands fotografiemuseum, maar een museum heeft een bredere taakstelling en een grote collectie die veel zorg vereist. Echter, ins tellingen voor beeldende kunst tonen tegenwoordig veel fotografie, evenals bijvoorbeeld een Historisch Museum Rotterdam, de Kunsthal en verschillende galerieën. Het is nog niet duidelijk hoe het fotomuseum zich hiertussen zal gaan profileren. Gaat het museum zich meer op vernieuwende artistieke fotografie richten, op de geschiedenis van de fotografie of op de beeldcultuur, de journalistiek en de amateursector? Alles overziend is er momenteel toch veel aanbod van fototentoonstellingen in Rotterdam. En wat het productieklimaat betreft hebben we in Rotterdam niet te klagen. De stad herbergt nog steeds een aanzienlijk aantal goede fotografen. De amateursector Dertig procent van de Rotterdammers vanaf 13 jaar is zelf beeldend actief. Voor jongeren tussen 13 en 25 jaar geldt zelfs, dat zestig procent op de een of andere manier bij wijze van vrijetijdsbesteding beelden maakt. Onder jongeren is video, fotografie en webontwerp zeer populair, maar ook tekenen en schilderen ze veel. Het gaat dus om heel veel mensen in Rotterdam die zelf actief bezig zijn. Wat weten we van deze grote groep? Eigenlijk niet veel. Een deel volgt lessen, bij voorbeeld bij de Vrije Academie en de Beeldfabriek, kunstscholen van de Stichting Kunstzinnige Vorming Rotterdam. Sommige mensen nemen privéles, bij voorbeeld bij een beeldend kunstenaar of volgt een schriftelijke cursus. Er zijn daarnaast amateurverenigingen actief, zoals schilder- en fotografieverenigingen. De meerderheid van de actieve Rotterdammers volgt echter geen cursus, schoolt zichzelf bij (of niet) en is geen lid van een vereniging. De verenigingen hebben de naam wat ouderwets te zijn en zich weinig te vernieuwen. Voor een jong en zeker voor een multi-etnisch publiek zijn de huidige amateurverenigingen niet interessant. Hier ligt dus een zeer grote markt open voor scholing en ondersteuning. Maar ook voor uitbreiding van de publieksbasis van de instellingen voor beeldende kunst. Veel van die Rotterdammers willen best wat leren, maar het is wel zoeken naar de juiste vorm. Velen zullen ook wel bij een organisatie willen horen, maar de huidige organisatievormen zijn niet adequaat voor jongeren. Veel musea en kunstinstellingen zouden met die 60% actieve jongeren graag intensiever willen communiceren, maar met de huidige marketingtechnieken bereiken ze die groep niet. Alle reden dus om meer te investeren in het opbouwen van contacten met deze groep. In nieuwe marketingtechnieken, in vernieuwing van het nogal traditionele verenigingsleven. Maar ook in de zichtbaarheid. Amateurkunst wordt meestal weggehangen in de gangen van verpleeghuizen en bibliotheekfilialen. De Vrije Academie merkt echter tijdens zijn (open) concoursen, dat werk van niet-studenten soms bijzonder veel kwaliteit kan hebben, waardoor gesproken kan worden van semi-professionals. Werk van amateurs en semi-professionals is in de stad slecht zichtbaar. Zichtbaarheid is in de wereld van de beeldende kunst opvallend minder goed georganiseerd dan bij de podiumkunsten. Voor amateurmusici en –acteurs zijn er vele podia, voor de beeldend amateur is er de muur van de recreatieruimte van het bejaardenhuis. Zeker voor jongere
15
Rotterdamse beeldenmakers geen inspirerende omgeving. Het zou een grote stimulans voor de amateursector zijn als er een goede galerie in het centrum van de stad speciaal voor dit werk zou komen. Ga voorts talent scouten en organiseer een ‘Talentbiënnale voor de beeldcultuur’. Ten slotte wordt hier gepleit voor de aanstelling van een beeldend consulent om de amateurverenigingen in de sector actief tot vernieuwing te stimuleren. Die stimulans kan daarnaast ook door het gemeentelijk subsidie-instrumentarium worden gegeven. Locale cultuurcentra zijn veelal wijkgebouwen die voor een podiumfunctie geschikt zijn gemaakt, maar niet voor tentoonstellingen. Op deelgemeentelijk niveau wordt praktisch niets aan beeldende kunst gedaan, met uitzondering van kunst in de openbare ruimte. Villa Zebra en Digital Playground, een activiteiten van de Stichting Hal 4, hebben veel contact met scholen en doen in die zin aan sociale spreiding, maar hiervoor is beleidsmatig weinig aandacht. Het is tijd voor een gerichte aanpak van beeldende kunst op wijkniveau: professionele kunstenaars (in veel wijken staan atelierpanden), amateurs, verenigingen, cultuurscouts, brede scholen, kunstinstelli ngen (die in het kader van het Actieplan Cultuurbereik wijkgericht willen werken) en deelgemeenten zouden in goede samenwerking veel kunnen bereiken. Die 30 tot 60 procent Rotterdammers die actief zijn met beeldende kunst dienen allereerst op wijkniveau te worden aangesproken. En passant kan dat ook leiden tot een veel grotere zichtbaarheid van de professionele beroepsbeoefenaren, zeker van de hiervoor genoemde categorie atelierschilders. Er kan veel meer gebeuren dan de traditionele jaarlijkse open-atelierroute. VI. Aanbevelingen Handhaaf het open karakter van Rotterdam als stad van beeldende kunst en fotografie en hou die in beweging. Stimuleer de aanstelling van free lance curatoren. Ondersteun artists in residence programma’s. Blijf zorgen voor goedkope woon- en werkruimte voor kunstenaars. Handhaaf de tentoonstellingspodia en besteedt vooral aandacht aan de inspanning van hun curatoren. Kies voor Rotterdam als stad van de beeldcultuur en daag instellingen uit om verbindingen aan te gaan met de visuele cultuur. Stimuleer de totstandkoming van meer tentoonstellingen van beeldcultur, van niet- westerse cultuur en van de mainstream kunstenaars. Vernieuw de amateursector en organiseer beeldende kunst op wijkniveau.
16
Sectoranalyse vormgeving I. Samenvatting conclusies en aanbevelingen Het gaat goed met de vormgeving in Rotterdam, maar niemand weet dat. De stad heeft enorm veel te bieden, maar de kansen worden nog lang niet optimaal benut. In een goed geregisseerde samenwerking tussen bedrijven, instellingen en markt zou Rotterdam veel meer kunnen bieden aan - en profiteren van deze sector. II. Beschrijving algemene ontwikkelingen in de sector, nationaal en internationaal Anders dan in het buitenland, waar design veelal tot het economisch domein wordt gerekend, bevindt vormgeving – of design - zich in Nederland al meer dan 20 jaar in een spagaat tussen economie en cultuur. In ons Rijksbeleid is vormgeving sinds 1984 ondergebracht bij het ministerie van cultuur, maar internationaal gezien vormt Nederland wat deze keuze betreft een uitzondering. Vormgeving hoort eveneens thuis in het economisch beleid. Het ministerie van OCenW ziet de sector vormgeving als succesvol, maar relatief moeilijk te overzien. Dit komt omdat er vele soorten vormgeving zijn met uiteenlopende uitvoeringspraktijken. Zo omvat deze werksoort grafische en industriële vormgeving, mode, interieurontwerp, productvormgeving en nieuwe media. Vormgeving met een overwegend artistieke waarde wordt niet tot dit werkterrein gerekend, maar wordt beschouwd als een onderdeel van de beeldende kunsten. De manier waarop binnen de genoemde disciplines wordt gewerkt en hoe succesvol ze zijn is afhankelijk van een groot aantal factoren. Het maatschappelijk, economisch en cultureel klimaat, maar ook de invloed van techniek, ruimte voor onafhankelijkheid en internationalisering spelen een rol. In het vormgevingsbeleid legt het Rijk de nadruk op de ‘mogelijke bijdrage van vormgeving aan welvaart en welzijn’. Beeldende kunst en vormgeving kennen verschillende disciplines en uitvoeringspraktijken, maar hebben ook veel verwantschap en samenhang. Zo richten diverse fondsen en ondersteunende instellingen zich op beide sectoren en worden veel vormgevers opgeleid aan kunstacademies. De laatste jaren zijn daarnaast specifieke opleidingen ontstaat die zich richten op vormgeving van nieuwe media. De Premsela Stichting is de door OCenW ondersteunde landelijke organisatie die de rol en betekenis van vormgeving in cultuur, samenleving en economie bevordert en ontwikkelt. Zij organiseert conferenties, lezingen en discussies, doet onderzoek en verzorgt publicaties, zorgt voor de internationalisering van Nederlands design en buigt zich over het erfgoed van de Nederlandse vormgeving. De stichting staat voor de realisatie van het culturele, maatschappelijke én economische potentieel van vormgeving in Nederland. Premsela betreedt met dit beleid met redelijk succes de brug tussen economisch beleid en cultuurbeleid, een brug die lange tijd onbegaanbaar leek. In Amsterdam wordt momenteel gewerkt aan de totstandkoming van Platform21, een landelijk centrum voor productdesign - en modevormgevers en ondernemers, dat in 2010 van start gaan aan de Zuid-as, op initiatief van de gemeente Amsterdam, Premsela en ING Real Estate. In de afgelopen jaren is het discours over vormgeving meer en meer in de sfeer van de creatieve economie terecht gekomen, en daarmee enigszins opgeschoven van cultuurbeleid naar economisch beleid. Zodanig, dat creatieve economie hier en daar zelfs wordt vereenzelvigd met design. In het landelijk discours komt ‘de sector’ zelf tot de conclusie dat het Nederlands design het internationaal goed doet, maar dat tussen bedrijven (opdrachtgevers) en ontwerpers een kloof van onbegrip gaapt. Een aantal Nederlandse topontwerpers geniet internationaal een sterrenstatus, maar het grote publiek in Nederland kent hen nauwelijks. Hier verraadt zich wellicht de invloedssfeer van de beeldende kunst op de designwereld in ons land. Publiekserkenning en commercie golden in die wereld lange tijd als ‘fout’. Toptalent ging voor een museum werken of voor de overheid, maar zeker niet voor een reclamebureau. Veel ontwerpers bleven daardoor deels in een niche van professionele en artistieke erkenning hangen en konden niet altijd even goed overweg met de dubbele identiteit van kunstenaar en zakenmens. Die tijd lijkt langzamerhand voorbij. De sector is enorm in ontwikkeling. Nieuwe inzichten over de relatie tussen de culturele en de economische dimensie van vormgeving bieden steeds helderder zicht op de feitelijke sterktes en zwaktes van de sector en daarmee op een kansrijker toekomst. De uitdaging ligt vooral in de combinatie van de beide domeinen. Immers, wanneer een vormgever er in slaagt een nieuw product - naast een technische – een sociale en culturele betekenis mee te geven, is de toegevoegde waarde voor een opdrachtgever optimaal.
17
Nederlands is goed in mode, grafisch ontwerp en productvormgeving. Dat zijn ook de meest artistieke en glamoureuze kanten van de sector. Industriële, bedrijfstechnische vormgeving is dat veel minder: die kant verdient vooral vanuit het economisch beleid extra aandacht. De inzet zou erop gericht moeten zijn dat het ontwerponderwijs als geheel in de toekomst ontwerpers met kennis van het ontwerpen én van het bedrijfsleven aflevert. III. Vormgeving in Rotterdam Voor de beschrijving van de vormgeving in Rotterdam dient onderscheid gemaakt te worden tussen de gesubsidieerde instellingen op het gebied van vormgeving, waarmee de dKC een relatie onde rhoudt, en het economische veld, dat autonoom functioneert en waarmee de gemeente via het OBR een relatie onderhoudt. Het vormgevingsbeleid bij de dienst Kunst en Cultuur is er op gericht het Rotterdamse vormgevingsklimaat te versterken en de condities voor productie en presentatie van vormgeving te verbeteren. Daarnaast worden activiteiten ontplooid om het debat over de inhoudelijke dimensies en dilemma's van het vakgebied scherp te houden. Dit gebeurt door discussies te entameren onder vakgenoten, maar ook door in bredere kring aandacht te vragen voor het cultureel-maatschappelijk belang van vormgeving1. In de praktijk uit zich dit beleid in het structureel dan wel incidenteel ondersteunen van tentoonstellingsplekken – de culturele presentatiefunctie. Boijmans Van Beuningen, NAi, Kunsthal, Vivid Vormgevin) en activiteiten die gericht zijn op presentatie, communicatie en reflectie (de – internationale - websites van Vivid Vormgeving, Designprijs Rotterdam, BNO Romeo Delta, galerie Willem de Kooning Academie). De grotere instellingen zijn niet uitsluitend aan vormgeving zijn gewijd. Galerie Vivid Vormgeving en de Designprijs zijn dat wel, maar zijn kleine of incidenteel opererende organisaties. De Designprijs Rotterdam is een nationale prijs voor alle vormgevingsdisciplines. Hij wordt in principe eens in de twee jaar toegekend. Ondanks de kans op een aanzienlijke geldprijs (€ 20.000) en de nodige publiciteit, is het aantal inschrijvingen niet overdonderend. Dat leidt bij de organisatoren van de prijs tot de vraag, of er eigenlijk wel zo veel goede vormgeving wordt geproduceerd in Nederland. Maar zij lijken daarin alleen te staan. De vernieuwde versie van de Designprijs Rotterdam - die in mei 2007 plaats vindt – verandert zijn focus. De prijs is niet meer alleen gericht op het product zelf, maar ook op de onderliggende motivatie en beweegredenen bij het tot stand komen van het product. De Designprijs zoekt naar de ‘belangrijke creatieve visies die zichtbaar zijn in één product of een samenhangende serie producten, objecten of projecten’. Een aparte vermelding in dit verband verdient Vivid Vormgeving, een particulier initiatief dat niet alleen de belangrijkste vormgevingswebsites van Nederland onderhoudt, maar ook een actueel tentoonstellingsprogramma biedt en als informatie – en verkooppunt functioneert. Een aantrekkelijke nieuwe kans voor de toekomst bieden initiatieven als Studio Hergebruik aan de Coolsingel en de designsupermarkt in Delfshaven. Voor een stad als Rotterdam, met een gespecialiseerde opleiding, is de dichtheid aan culturele activiteiten op het gebied van vormgeving de laatste jaren niet groot geweest. Een aantal organisaties slaagde er niet in voldoende middelen te vinden om hun culturele activiteiten te blijven organiseren. Maar met de terugkeer van de Designprijs Rotterdam – editie 2007 en de activiteiten van BNO Romeo Delta in Zaal de Unie is de negatieve spiraal gekeerd. De opleving van de designsector vindt zijn voorlopige nieuwe hoogtepunten in de tentoonstelling ‘Rotterdam ontwerpt – 400 jaar design en de stad’ en – last but not least – van 18 – 22 mei 2007, wanneer tijdens de New York Design Week een tentoonstelling plaats vindt met werk van 10 internationaal georiënteerde designers uit Rotterdam2. Deze tentoonstelling, samengesteld door VIVID Vormgeving en ondersteund door het Centrum Beeldende Kunst, vindt plaats in de Milk Gallery, midden in de ‘life style hot spot’ Meat Packing District. Het OBR ziet vormgeving als onderdeel van het speerpunt creatieve economie, één van de drie economische speerpunten van het College. De afgelopen 10 jaar is de vormgevingssector sterk gegroeid in Rotterdam: van 670 geregistreerde vormgevers in 1996 3 tot meer dan 2000 4. Bij de Kamer van Koophandel zijn 1616 1
Website www.dkc.rotterdam.nl
Jurgen Bey, Demakersvan, Simon Heijdens, Richard Hutten, Hella Jongerius, Chris Kabel, Joris Laarman, Joep van Lieshout, Bartjan Pot en Wieki Somers. 2 3
‘Ontwerpers in Rotterdam – een onderzoek naar het aantal ontwerpers/vormgevers in Rotterdam, hun beroepspraktijk en hun visie op het designklimaat in de stad’, Rotterdamse Kunststichting, oktober 1996 4
Volgens onbevestigde bron
18
bedrijven ingeschreven onder de codering van vormgeving. Jonge vormgevers kiezen Rotterdam graag als vestigingsplaats. Waar moet zo’n vestigingsplaats aan voldoen?
De aanwezigheid van internationaal bekende ontwerpers (role models) Opdrachtgevers, liefst met kennis van kwalitatief goed opdrachtgeverschap Aansprekende culturele én business-to-business activiteiten Ontmoetingsmogelijkheden voor ontwerpers onderling en tussen ontwerpers en opdrachtgevers Betaalbare, aansprekende en geschikte werkruimte (in het industriële erfgoed van Rotterdam) Kwalitatief goed onderwijs Een zekere organisatiegraad
Als we naar Rotterdam kijken zien we dat de stad deels aan deze ‘voorwaarden’ kan voldoen (voldoet?), deels (nog) niet. Maar de stad zou in de toekomst wel aan alle voorwaarden kúnnen voldoen. En omdat het haalbaar lijkt, is het voor de hand liggend dat er inspanningen worden gepleegd om dit te bewerkstelligen. Hoe dat precies zou moeten is echter nog niet uitgekristalliseerd. De EDBR en de RRKC hebben in augustus 2006 gezamenlijk advies uitgebracht over dez e materie, maar het uitvoeringsprogramma van het OBR voor het speerpunt creativiteit is nog niet gereed. Ook de dKC heeft zich hier nog niet over uitgelaten. Van een eventueel samenhangend beleid tussen de beide betrokken diensten is dus (helaas) ook nog geen sprake. Om dieper in te gaan op de mogelijkheden van vormgeving voor de stad zullen EDBR en RRKC dit jaar (2007) wederom een gezamenlijk advies uitbrengen. Tevens zal een initiatiefgroep uit het veld zelf (Willem Kars en Lucas Verweij) met een voorstel komen voor een designplatform. IV Zwakke kanten van de sector, bedreigingen, witte vlekken In de sector worden de volgende zorgen geformuleerd:
Een ‘sectorketen’ van opdrachtgeverschap, productie, culturele presentatie, distributie en afname is in Rotterdam nauwelijks aanwezig. Ook het besef van de noodzaak hiertoe moet nog ontwikkeld worden.
Grote bedrijven in de stad werken niet of nauwelijks samen met Rotterdamse vormgevers. Unilever bijvoorbeeld maakt geen gebruik van Rotterdams talent, terwijl de grafische sector hier juist kwalitatief bijzonder goed is. Dit voorbeeld illustreert het grote gat tussen de lokale industrie en de lokale vormgevers.
De afstemming en samenwerking tussen de verschillende culturele presentatieplekken op het gebied van vormgeving (Boijmans van Beuningen, Kunsthal etc) is nog bijzonder zwak. Vanuit de sector wordt geconstateerd dat zij ieder op zich prima werk doen, maar dat de samenwerking tussen de verschillende organisaties niet optimaal is.
Vormgevers organiseren zelf veel minder dan beeldend kunstenaars gezamenlijke tentoonstellingen. In de stad zijn wel veel ateliers, maar die zijn onzichtbaar voor het publiek.
De broedplaatsfunctie (bijv. bij Locus 010) wordt matig tot slecht ingevuld en trekt voornamelijk een publiek van ingewijden.
De benutting van leegstaande industriële ruimte is nog verre van optimaal.
De organisatiegraad van vormgevers in Rotterdam bijzonder laag.
Er is geen gespecialiseerde designinstelling.
De vraag is nu op welke manier de succesvolle Rotterdamse ‘design community’ zich verder zou kunnen ontwikkelen en profileren, en wat er zeker niet moet gebeuren. V. Sterke kanten van de sector, kansen De genoemde zorgen kunnen mogelijk worden omgezet in kansen.
19
Een ‘sectorketen’ van opdrachtgeverschap, productie, culturele presentatie, distributie en afname is nog nauwelijks aanwezig. Ook het besef van de noodzaak hiertoe moet nog ontwikkeld worden. Hier ligt een uitdaging, die kan worden onderzocht en opgepakt. Als dat op een serieuze manier gebeurt is een sterke regie door een algemeen geaccepteerde partij vereist. Het contact tussen Rotterdamse ontwerpers, de culturele presentatoren, de opdrachtgevers, de distributeurs en de (internationale) afnemers moet ‘van de grond af’ worden opgebouwd. Grote bedrijven kunnen worden geïnteresseerd om zich te verbinden aan innovatieve ontwikkelingen (bijvoorbeeld: de combinatie Unilever – Designprijs Rotterdam, of Damen Shipyard – interieurafdeling Willem de Kooning Academie). Deze opgave zou gezien kunnen worden als een meerjarig project, dat op termijn ondergebracht wordt in een eventueel nieuw designcentrum en mede-gefinancierd zou kunnen worden vanuit OBR en KvK. Het project moet goed worden gemonitord en na 4 jaar geëvalueerd. Tevens dient in het kader van dit project gewerkt te worden aan collectieve marketing van Rotterdams design. Niet alleen in de culturele wereld, maar ook op bedrijfsbeurzen.
Grote bedrijven in de stad voelen zich niet betrokken bij vormgevers. Ook hier ligt een tastbare uitdaging. Met een goede regie zou een door de gemeente aangewezen partij (OBR, afdeling economie, KvK, of een zelfstandige organisatie) hier heel goed werk kunnen doen. Gedacht kan worden aan een meerjarig stimuleringsprogramma met contactactiviteiten, dat langza merhand door de sector zelf kan worden overgenomen. Succesvolle matches tussen opdrachtgevers en vormgevers moeten in de publiciteit komen.
De afstemming en samenwerking tussen culturele presentatieplekken is nog zwak , en daarmee een opgave die met veel meer creativiteit kan worden ingevuld. Wanneer bepaalde onderwerpen vanuit meerdere invalshoeken worden benaderd, vormen ze een veel interessanter geheel. Samenwerkingsvoorbeelden uit het verleden, zoals synchroon lopende tentoonstellingen met verwante thema’s, leveren hiervoor het bewijs. (voorbeeld: een ‘salon van geweigerden’ van de Designprijs, op een andere locatie)
Vormgevers organiseren zelf veel minder dan beeldend kunstenaars gezamenlijke tentoonstellingen. Het is deels aan de vormgevers zelf om zich te organiseren, aan de andere kant kan de gemeente dit actiever stimuleren met beleid vanuit de dKC en het CBK, in samenwerking met VIVID en anderen.
De broedplaatsfunctie (bijv. Locus 010) wordt matig tot slecht ingevuld en trekt voornamelijk een publiek van ingewijden. In een nauw samenwerkingsverband tussen het vakonderwijs (zoals de HRO, Willem de Kooningacademie), SKAR en het OBR, afdeling vastgoed, zou dit aspect, waar experiment uitdrukkelijk de ruimte moet krijgen, kunnen worden uitgewerkt. Een Rotterdams ‘design lab’?
De benutting van leegstaande industriële ruimte in Rotterdam is nog verre van optimaal. Om uitwijkgedrag van vormgevers naar andere steden te voorkomen zou een doelgericht meerjarenplan opgetuigd kunnen worden onder gezamenlijke regie van het OBR en het vakonderwijs. Beginnend talent dient extra gekoesterd te worden en de stad zou hiervoor zijn gastvrijheid moeten tonen.
Er is geen gespecialiseerd designcentrum – of platform. Dit wordt gemist. Er is behoefte aan een wat minder geïnstitutionaliseerde en ‘elitaire’, maar wel ambitieuze, openbare, toegankelijke en herkenbare plek voor activiteiten ten behoeve van de Rotterdamse vormgeving, met een sterke ‘Rotterdamse vormgevingsidentiteit’. Een plan hiervoor zou bij voorkeur vanuit het veld zelf moeten komen. Het zou vervolgens - waar mogelijk in samenwerking met stedelijke partijen (OBR, dKC, KvK) - en de sector zelf, kunnen worden opgestart en uitgevoerd. De functie dient door een zelfstandige organisatie te worden uitgevoerd, maar uitdrukkelijk gelegitimeerd te worden door de gemeente. Voor de exploitatie zijn verschillende opties mogelijk. Het zou deels op commerciële basis kunnen worden geëxploiteerd, deels met enige ondersteuning vanuit de gemeente, zowel voor de opstartfase (OBR?) als voor de exploitatiefase (dKC?). Het kan uitgroeien tot stedelijk knooppunt van culturele presentaties, commerciële activiteiten en netwerken, en daarmee het fysieke ‘meeting point’ van de sector worden. Het zou bij voorkeur
20
voort moeten komen uit bestaande kringen als Vivid Vormgeving en BNO Romeo Delta. De activiteiten kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van de ‘keten’. Het centrum moet de Rotterdamse designsector een herkenbare identiteit verschaffen en de organisatiegraad verhogen.
VI Aanbevelingen Het festivalmodel Een van de mogelijkheden zou een festival kunnen zijn. In Rotterdam is het festivalmodel veelvuldig benut als instrument om een culturele discipline of thema een gezicht te geven. Denk bijvoorbeeld aan het Filmfestival en Poetry International. In de vormgeving kennen we geslaagde voorbeelden als de halfjaarlijkse Amsterdam International Fashion Week (www.aifw.nl), het jaarlijkse evenement Amsterdam Design met de designroute. Tijdens één week is heel Amsterdam gewijd aan design (www.amsterdamdesign.nl). Eindhoven heeft de Dutch Design Week (www.dutchdesignweek.nl). Maar: een festival is alleen interessant als het kwalitatief hoogstaand en onderscheidend is, en op zijn minst op nationaal niveau. Rotterdam onderscheidt zich – volgens de sector zelf - vooral in grafisch design en ontwerpen in de openbare ruimte. Om een festival succesvol te laten zijn moet de sector vooral zelf enthousiast zijn. In het Rotterdamse designveld zelf denkt men dat het op dit moment vruchtbaarder is om aan de voedingsbodem te werken, dan aan een festival. Wanneer die voedingsbodem zich eenmaal beter ontwikkelt, kan een evenement wellicht een volgende stap zijn. De flagshipstore Een ‘flagship store’ is een winkel waar een ontwerper (het beste van) zijn collectie presenteert. Het idee is, dat het concept van zo’n winkel ook op lokaal niveau als boegbeeld zou kunnen werken, bijvoorbeeld in een collectieve formule. Een winkel waar verschillende ontwerpers een aantal vierkante meters huren om hun collectie te tonen en te verkopen. Het is wel noodzakelijk om op een goed zichtbare centrumlocatie te hebben die gemakkelijk inloopt, waar Rotterdamse vormgeving aan publiek gepresenteerd kan worden en waar het publiek geïnformeerd kan worden. Tevens dient de verkoop te worden gestimuleerd. Uiteindelijk verloopt de weg van de ontwerper naar succes via opdrachtgevers en verkoop. Een goede website ‘Rotterdam Designstad’ geeft aan dit concept een extra dimensie. Die genereert nieuwe aandacht en biedt mogelijkheden de verkoop van producten en diensten ook buiten de stad te stimuleren. Mogelijk leidt dit zelfs tot nieuwe business concepten. Nu er een speciale mediadesign opleiding in de stad aanwezig is, kan hier een concrete link gelegd worden tussen het onderwijs en de bedrijvigheid in de stad. Op deze manier uitgelegd komt het idee meer in de richting van het eerder genoemde designcentrum. In de sector zelf zijn veel twijfels over dit concept, omdat succesvolle voorbeelden elders niet te benoemen zijn. Designkaart Rotterdam kent wel het fenomeen culturele kaart, maar er bestaat geen designkaart van Rotterdam. Andere steden kennen dit fenomeen wel (Amsterdam, Utrecht). Een designkaart kan Rotterdammers en bezoekers helpen Rotterdam-designstad te ontdekken. Hierbij kan gedacht worden aan het inzetten van een ‘design scout’, en later aan het ontwikkelen van GPS-wandelingen. Rol van de gemeente De overheid kan op verschillende manieren een rol kan spelen voor de vormgevingssector. De gemeente Rotterdam kan een rol spelen als opdrachtgever voor Rotterdamse vormgevers, en daarmee het goed voorbeeld geven (OBR en andere diensten, deelgemeenten). Voor de functies ‘creatieve presentatie’ en ‘reflectie’ kan de overheid optreden als subsidieverlener (dKC). Ook bij de eerder genoemde gastvrijheid kan de gemeente een rol van betekenis spelen (OBR/dS+V i.s.m. SKAR en woningbouwcorporaties). Maar het zou vooral een enorme opsteker zijn als de gemeente zich als opdrachtgever voor de Rotterdamse vormgevingsector zou profileren. Vanuit de sector zelf wordt vooral gewezen op de kansen van het inschakelen van goede Rotterdamse ontwerpers bij de vormgeving van het publiek domein. Zowel voor de werkgelegenheid in de sector zelf als voor de versterking van de economie verdient dit de voorkeur. Bovendien geeft de gemeente hiermee het statement af dat Rotterdam een zelfbewuste creatieve stad is, die volop gebruik maakt van zijn eigen talent. De sector heeft ook behoefte aan kredietverstrekking. Dat hoeft niet altijd in de vorm van subsidies. De overheid zou een vorm van kredietverstrekking kunnen ontwikkelen in ruil voor een ontwerp voor de stad. Op die manier wordt zowel in de sector als in de stad geïnvesteerd.
21
Focus Regelmatig wordt ‘de openbare ruimte’ naar voren gebracht als een kansrijk ontwerpdomein om de Rotterdamse vormgeving specifieke, eigen identiteit te geven. Als de stad daarvoor zou kiezen zou een unieke en typisch Rotterdamse inrichting van de publieke ruimte ontwikkeld kunnen worden. Ook zou de stad een biënnale of andere (culturele) presentatie op dit gebied kunnen starten. dS+V, Gemeentewerken en deelgemeenten kunnen hierin een rol spelen. Anderen wijzen de grafische vormgeving als de sterkste designbedrijfstak aan. Die zou hebben geleid tot het ontstaan van een aantal succesvolle uitgeverijen in Rotterdam, zoals NAi en Uitgeverij 010. Maar met grafische vormgeving is Breda ook al bezig. Als bij de gemeente de wens zou bestaan een bepaalde deelsector als typisch Rotterdams te profileren, zou er eerst een sterkte-zwakte analyse moeten worden uitgevoerd. De meningen over het nut hiervan zijn binnen de sector zelf echter ernstig verdeeld. De blik naar buiten De Rotterdamse vormgevingssector maakt nog niet optimaal gebruik van de mogelijkheden die de omgeving biedt. Met de TU Delft bijvoorbeeld, slechts op 15 km afstand, is nauwelijks formeel contact. Dit moet wel gebeuren, en de eerste contacten zijn gelegd (RDM-terrein). De TU moet weten dat Rotterdam iets te bieden heeft op het gebied van vormgeving, en Rotterdam moet begrijpen dat de TU het niveau van productontwerp en innovatieve creativiteit in de stad een grote impuls kan geven.
22
Sector popmuziek 1) Samenvatting De sector zelf is verdeeld over de fysieke bundeling van popmuziekfuncties. Velen menen dat Rotterdam juist groot is in zijn kleinschaligheid, en dat vooral daar de kracht ligt. Anderen zien specifieke mogelijkheden in de verbinding tussen commerciële en gesubsidieerde functies. Door nieuwe ontwikkelingen in andere steden is uitbreiding van de bezoekerscapaciteit van de grote zaal van Nighttown van 1000 naar 1500 niet meer gewenst. Er is wel belangstelling voor een nieuw grootstedelijk poppodium, of liever: een breed geprogrammeerd grootstedelijk jongerencultuurcentrum, inclusief poppodium voor alle leeftijdsgroepen en subculturen. Een apart stedelijk ‘urban’ poppodium – dus naast een ‘algemeen’ stedelijk poppodium – wordt echter als onwenselijk gezien, omdat dit de segregatie onder jongeren in Rotterdam in de hand werkt. De gedachte gaat uitdrukkelijk uit naar één grootstedelijk poppodium of jongerencultuurcentrum dat de diversiteit van de stad en de popmuziek weerspiegelt. 2) Landelijke ontwikkelingen Met popmuziek wordt in deze beschrijving het brede scala van populaire muziek bedoeld met inbegrip van pop, rock, hiphop, dance, urban en crossover. Deze definitie omvat zowel livemuziek (door o.a. bands, singer songwriters en rappers) als elektronische muziek (door o.a. DJ’s en scratchers) en zowel commercieel als gesubsidieerd aanbod. Popmuziek bevindt zich op het snijvlak van cultuur en markt. Daarom richt het popbeleid zich naast zijn primair culturele invalshoek ook op de economische ontwikkeling en groei van de Nederlandse popmuziek. Het Rijk heeft het beleid op het gebied van popmuziek gedelegeerd aan het Nationaal Popinstituut. Het Popinstituut heeft primair een culturele taak, maar werkt ook samen met de ministeries van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken. In het najaar van 2004 heeft het Innovatieplatform de zgn. ‘creatieve industrie’, waar popmuziek een prominent onderdeel van uitmaakt, benoemd tot sleutelgebied binnen de Nederlandse economie, voor zover het innovatieve kansen en mogelijkheden op internationale schaal betreft. De doelstelling van het Popinstituut sluit daar op aan: het bevorderen van de culturele en economische ontwikkeling van popmuziek in Nederland en van Nederlandse popmuziek in het buitenland. In Nederland zijn tienduizenden popartiesten actief. Deze artiesten functioneren mede dankzij de beroepsgroepen daar omheen, de zogenaamde ‘keten’: poppodia, festivals, boekers, managers, platenlabels, muziekuitgevers, distributeurs, advocaten en vakbonden. Daarnaast zijn er de auteursrechtenorganisaties Buma en Sena en het door deze organisaties gefinancierde Conamus, gericht op promotie van Nederlandse muziek. Veel van de andere genoemde beroepsgroepen zijn in de vorm van brancheorganisaties georganiseerd: - Vereniging Nederlandse Poppodia (VNP) - Nederlandse Vereniging van Producenten en Importeurs van geluidsdragers (NVPI) - Music Managers Forum, afdeling Nederland (MMFnl) - Belangen Vereniging Dance (BVD) - de vakbond voor popmusici (FNV Kiem/BV POP). Gezamenlijk vormen zij de Nederlandse popsector. Popmuziek heeft dus in de eerste plaats waarde als cultuuruiting, maar speelt ook op andere terreinen een rol van betekenis. Bijvoorbeeld in projecten om sociale integratie te bevorderen, als katalysator om jongeren te stimuleren zich cultureel te ontplooien, om economische innovatie te stimuleren, als ‘drager’ bij gebiedsontwikkeling, als vernieuwer van het kunstvakonderwijs en als trekpleister om de aantrekkingskracht van de stad te vergroten of de stad te profileren. 3) Ontwikkelingen in Rotterdam In het advies ‘Rotterdam has got that pop’5 constateert de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur dat Rotterdam over een rijk geschakeerde infrastructuur en veel potentie voor popmuziek beschikt. Podia, dance clubs, feestzalen, festivals, onderwijsinstellingen, producers, organisatoren, technici, dj’s, CD/platenzaken, de Centrale Discotheek (CDR), oefenruimten, LCC’s en buurthuizen en – last but not least – talloze muzikanten maken hiervan deel uit. ‘Rotterdam has got that pop – wat is de potentie van de Rotterdamse popsector en hoe kan deze optimaal benut worden’, RRKC, juli 2006 5
23
Enkele podia, festivals, de CDR, sommige oefenruimtes en LCC’s worden voor een kleiner of groter percentage gesubsidieerd vanuit het stedelijk cultuurbudget. Voor dance clubs, dj’s, organisatoren van feesten, muzikanten, onderwijsinstellingen en buurthuizen geldt dat over het algemeen niet. Inzicht in de precieze betekenis van subsidies voor de popsector is er nauwelijks. Omdat het RRKC-advies een bijzonder uitgebreide inventarisatie van de sector bevat en nog van tamelijk recente datum is, geeft deze beschrijving geen nieuwe inventarisatie, maar verwijzen wij hiernaar. Nooit is er in Rotterdam meer over popmuziek gesproken dan in de periode na de sluiting van Nighttown (zomer 2006). Deze sluiting veroorzaakt niet alleen een acuut tekort aan popconcerten, maar wordt ook opgevat als ‘teken aan de wand’ en symbool van de ‘instorting van Rotterdam als hipste clubstad van Nederland’. De problemen bij andere podia en clubs, zoals Waterfront, M-Plex, Maassilo en WORM, staan plotseling in een ander daglicht. De sector wordt vervolgens van vele kanten bena derd om opvattingen over de ontstane situatie en ideeën voor de toekomst te ventileren. De dKC, de RRKC, het OBR en de Young EDBR, de lokale en bovenlokale pers, velen zijn geïnteresseerd in opvattingen over de situatie . Tijdens een scala aan bijeenkomsten wordt getracht de beste oplossing te vinden om het onstabiele clubklimaat te stabiliseren en een nieuwe periode van bloei in te gaan. De discussie wint aanzienlijk aan scherpte doordat het College van B&W in 2006 15 miljoen euro beschikbaar heeft gesteld voor een zogenaamd ‘urban podium’. De dKC werkt op dit moment met een aantal initiatiefnemers aan het vervolg op het mislukte M -plex experiment in de vorm van een op de urban culture gerichte programmering die gesubsidieerd wordt met bestaande middelen in het cultuurbudget - en daarnaast aan de heropening van Nighttown. Bij Waterfront is een drastische reorganisatie uitgevoerd, die positieve gevolgen heeft. De Maassilo en MTC zijn zich aan het heroriënteren op hun toekomst. Bureau Doorbraak werkt aan de plannen voor Music Experience, een grootschalig muziekcluster in het Vierhavengebied met instrumentengroothandel, podia, studio’s, oefenruimtes, onderwijs etc,. De sluiting van Nighttown geeft de sector overigens ook positieve impulsen. Overname van personeel en contacten van Nighttown door Waterfront bijvoorbeeld heeft een opleving van programma en publieksaanloop bij Waterfront tot gevolg. Het Clubsectoroverleg neemt zelf meer initiatieven om de sector te verbeteren. De ontstane situatie geeft ook nieuwe inzichten op het gebied van programmering en samenhang in het aanbod in de stad. Een van die ideeën is een gezamenlijk programmabureau, waar afgestemd wordt wat er op welke dag in de stad plaats vindt. Afstemming voorkomt dat er op bepaalde dagen niets, en op andere dagen een overvloed aan activiteiten plaats vindt, waar dan weer te weinig publiek voor is, en de inkomsten te laag zijn. Bovendien geeft het perspectieven op andere gebieden, zoals samenhangende programmering, de instroom van jonge, nieuwe spelers in het veld, het collectief gebruik van ruimte en collectieve marketing. Een relatief nieuwe ontwikkeling in Rotterdam is de uitbreiding van het popmuziekonderwijs. Na de succesvolle doorgroei van de Popacademie van Codarts zijn er sinds 2006 twee nieuwe MBO-popmuziekopleidingen bij, opgericht door de ROC’s Zadkine (i.s.m. de SKVR) en Albeda College (i.s.m. Codarts). Voor deze opleidingen is bijzonder veel belangstelling, zodat slechts 10% van de aanmeldingen daadwerkelijk geplaatst kan worden. Behalve op muziek zelf zijn deze opleidingen ook gericht op de ondersteunende functies in de popmuziek, zoals licht en geluid. Op dit moment is de discussie over een eventueel ‘urban podium’ in volle gang en leidt tot verrassende voortschrijdende inzichten. Hoewel de gehele sector de beschikbaarstelling van 15 miljoen aan investeringsgeld hiervoor enorm waardeert, is de mening over een apart ‘urban podium‘ nu bijna unaniem negatief. Volgens woordvoerders van de bestaande clubs leidt een apart ‘urban podium’ tot segregatie onder de jongeren in de stad, hetgeen ongewenste en zelfs ‘rampzalige’ gevolgen kan hebben, zoals door sommigen letterlijk wordt gezegd. Een kleine minderheid van de betrokkenen meent dat het urban talent en -publiek wel een eigen plek moet krijgen, omdat ze met hun ideeën en artistieke visies nu niet of nauwelijks terecht kunnen bij de bestaande clubs. Hierbij wordt ook gewezen naar de groei van het aantal culturele feesten waar vooral allochtone bevolkingsgroepen elkaar ontmoeten. De tijd dat de term ‘urban’ exclusief geclaimd werd door vooral de Surinaamse, Antilliaanse en Kaapverdische jongeren is al lang voorbij: ‘urban’ wordt in de sector vooral begrepen als een term waar de totale diversiteit van grootstedelijke straatcultuur / jongerencultuur mee wordt aangeduid. Jongeren van alle mogelijke afkomst kunnen zich verwant voelen met deze grootstedelijke straatcultuuruitingen.
24
De exclusieve verbinding van de 15 miljoen van wethouder Kaya met de term ‘urban’ heeft daarom tot veel verwarring geleid. Bij de beschikbaarstelling van het geld was niet duidelijk of de wethouder met de term ‘urban culture’ de gehele grootstedelijke jongerencultuur bedoelde, of alleen de cultuuruitingen van allochtone jongeren. Die verwarring werd verder versterkt doordat het juist een allochtone wethouder betrof die deze uitspraak deed. Dat deze verwarring ook op politiek niveau wordt gevoeld blijkt uit het feit dat het bedrag in tweede instantie wordt gekoppeld aan het Jongerenjaar 2009, met andere woorden: een voorziening waar alle jongeren in de stad iets aan zouden moeten hebben. Uit de vergadering van de Commissie JOC van 7 februari blijkt dat de wethouder dit standpunt deelt. Wel dringt de jongere garde er bij de bestaande clubs op aan meer oog voor talent uit de jongste subculturen en meer samenwerking mogelijk te maken. Vooral de gesubsidieerde podia, die met belastinggeld werken, worden opgeroepen om meer ruimte te bieden aan de hedendaagse straatcultuur. Gelukkig wordt het voornemen om dit te doen nu eveneens geuit door podiumexploitanten en clubeigenaars. Gevraagd naar de eigen kracht is de sector zelf van mening dat deze misschien wel vooral schuilt in de talrijke Rotterdamse subculturen, de diversiteit van stijlen en niches. Deze opvatting sluit aan bij het zogenaamde 'long tail' denken6 en komt er op neer, dat veel muziekliefhebbers op zoek zijn naar iets eigens, iets origineels of minder massaals, en naar mensen die dat ook doen - net als in het echte leven. Iets dat minder gerelateerd is aan massacultuur en entertainmentindustrie. Digitale ontwikkelingen maken dit virtueel op een eenvoudige manier mogelijk. Denk maar aan Myspace, YouTube en Sellaband. Deze laatste is een virtueel domein dat onbekende artiesten van over heel de wereld de kans biedt om muziek uit te brengen op CD met behulp van een soort aandelensysteem. Muzikanten moeten voldoende mensen vinden die in hen geloven: de zogenaamde ‘believers’. Deze believers investeren een klein bedrag, tot er een totaal bedrag is dat de kosten van een CD dekt. Deze wordt uitgebracht en de website biedt vervolgens een scala aan mogelijkheden die artiesten zelf kunnen benutten om hun artistieke product te exploiteren. In Paradiso zijn de eerste drukbezochte presentatieavonden van Sellaband-groepen, die tot dan toe nog totaal onbekend zijn in het live-circuit, al achter de rug. Voor muzikanten biedt dit concept ongekende nieuwe mogelijkheden om, geheel buiten de bestaande muziekindustrie om, een carrière op te starten. In de reële wereld kan aan deze behoefte tegemoet gekomen worden door het bevorderen van kleinschaligheid en het stimuleren van creatief talent in diverse subculturen, de zogenaamde ‘niches’. De gedachte is: hoe meer keuzemogelijkheden de stad biedt, hoe interessanter hij is voor een grotere diversiteit aan talent en publiek. In die niches kunnen verschillende muzikale subculturen zich optimaal profileren en heeft het publiek een grote keus. 4) Zwakke punten en bedreigingen Door de turbulente berichtgeving over de podia ontstaat hier eenzijdige beeld dat de gehele popsector in de problemen zit. In werkelijkheid is het beeld veel genuanceerder. Maar om de potentie van de sector daadwerkelijk te kunnen benutten is absoluut aandacht nodig voor het oplossen van problemen.
6
Popmuziek is in vergelijking met andere podiumkunsten slecht gehuisvest en gefaciliteerd. Bovendien is er sprake van schaarste aan fysieke ruimte op weekendavonden, waarop meer organisatoren gebruik wil maken van de beperkt beschikbare accommodaties. Tevens is er sprake van slepende financiële en bestuurlijke commotie rond podia als Waterfront, Baroeg, M-Plex en Nighttown, en wordt er reeds 10 jaar geroepen dat er meer ruimte moet komen voor ‘urban culture’.
Turbulentie in de popsector is niet uniek voor Rotterdam. Die komt op diverse plaatsen in het land voor en is eigenlijk heel natuurlijk: hij keert periodiek terug en heeft vaak te maken met het afwisselen van elkaar opvolgende generaties (zie verder). De specifieke discussie over het wel of niet apart onderbrengen van urban culture daarentegen beperkt zich grotendeels tot Rotterdam en Amsterdam. De podiumproblematiek kan ook deels verklaard worden door de relatief korte historie van de sector en de beperkte overheidssteun aan poppodia – in vergelijking met de andere podiumkunsten. En dan is er nog de zogenoemde ‘do it yourself- cultuur’ waaruit de popsector is ontstaan. Hiermee wordt bedoeld dat jongeren graag zelf hun podia oprichten en exploiteren, vaak binnen een setting van verenigingsleven en welzijnswerk. De grote groep jongeren, de relatief lange studieduur aan de universiteiten en de hoge jeugdwerkeloosheid in bepaalde periodes in de vorige eeuw boden jongeren de mogelijkheid om hun hobby tot op zekere hoogte te professionaliseren. Dat is nu nauwelijks meer mogelijk, omdat er veel minder jongeren zijn, studenten sneller moeten studeren en de jeugdwerkeloosheid lang niet zo hoog meer is. Veel jongeren hebben dus minder tijd. Bovendien
Gebaseerd op een theorie van Chris Anderson, uitgewerkt door Michiel Laan, directeur CDR
25
geven de technische ontwikkelingen jongeren – die nog steeds veel met muziek bezig zijn - de gelegenheid dit in de privésfeer te doen. Er zijn echter nog steeds jongeren die relatief veel tijd hebben, en dat zijn vooral de jongeren die moeilijker een baan vinden en het onderwijs sneller de rug toe keren. Veelal jongeren met een buitenlandse achtergrond, in de grote steden. Bij deze jongeren is de ‘do it yourself- cultuur’ nog volop aanwezig, alleen vindt hij nu minder plaats in het verenigingsleven en het welzijnswerk, maar – soms noodgedwongen - meer in een commerciële omgeving. De aansluiting tussen de jongere generaties bij de meer gevestigde, ‘vorige’ generatie verloopt niet altijd even soepel, ook niet bij de gesubsidieerde podia.
De popsector is zeer dynamisch. Muziekstijlen en subculturen wisselen elkaar iedere nieuwe generatie (zo om de 10 jaar) af. Inmiddels hebben we grofweg de generaties van de hippies, de punkrockers, de housers en de hiphoppers gehad. Deze generatiewisselingen zijn tamelijk ingrijpend, want het gaat hierbij niet om muziekstromingen alleen, maar om complete life styles, met niet alleen aandacht voor mode, maar soms ook met elkaar bestrijdende maatschappelijke en politieke opvattingen. In de loop van de jaren zijn poppodia die specifiek pasten bij bepaalde subculturen ontstaan en weer verdwenen (denk aan de gabberhouse in Parkzicht, begin jaren ‘90). Een aantal poppodia in Nederland doorstaat alle trends en stijlen. Zij weten zich aan elke generatie aan te passen en vormen – met het Popinstituut - eigenlijk de enige constante factor in de popmuziek. Maar Rotterdam is de enige grote stad waar zo’n constante ontbreekt7.
Een veel gehoord zwak punt is de bedrijfsvoering van podia en clubs. Dit kan deels verklaard worden vanuit de ontstaansgeschiedenis in het welzijnswerk, waar geheel andere doelstellingen gehanteerd worden. Op dit gebied moet nog veel verbeterd worden. Te denken valt aan punten als flexibel personeelsbeleid, gezamenlijke afstemming van programmering om ongewenste overlap te voorkomen of juist aansluiting te creëren waar dat kan, collectieve marketing, gezamenlijke inkoop van producten en diensten (shared services), zoals geluid, licht en beveiliging en het strategisch creëren van gezamenlijke ‘momentums’ om stakeholders te informeren over nieuwe plannen en ontwikkelingen. Ook interne sectorale analyse (bench marking) ontbreekt in deze sector.
Tot slot mag niet vergeten worden dat de popsector binnen de podiumkunsten relatief gezien het minst bedeeld is met cultuursubsidies. Waar de theatersector ongeveer 80% van zijn begroting aan subsidie ontvangt, is dat bij de popmuziek 20%. De opdracht om 80% van de begroting uit eigen inkomsten te halen levert soms een conflictueuze situatie op met de andere opdracht die aan het subsidiegeld is gekoppeld, zoals een exact aantal concerten voor een breed publiek.
Dynamiek is zowel de kracht als de zwakte van deze sector, en verdient daarom veel aandacht. De Rotterdamse popmuziekgeschiedenis leert dat nieuwe ontwikkelingen gesmoord kunnen worden in achteloosheid. Wanneer de dynamiek niet bewust benut wordt, blijven kansen liggen. 5) Positieve ontwikkelingen / sterke kanten Op dit moment is er zowel in de sector zelf als in de politiek aandacht voor het oplossen van problemen.
In de popsector wordt steeds beter samengewerkt. Zowel bij de podia als bij onafhankelijke organisatoren, die geen eigen locatie beheren, maar concepten bedenken met specifieke inhoud en voor specifiek publiek. Deze organisatoren zijn bij het realiseren van hun avonden afhankelijk van zaalexploitanten die ruimte verhuren. Door de sluiting van Nighttown vertoont het aanbod op dit moment hiaten, maar wanneer stichting LAN weer actief wordt (naar verwachting in mei 2007) kan de Rotterdamse infrastructuur de vergelijking met andere grote steden doorstaan. Er is dan naar verwachting weer een gevarieerd en samenhangend aanbod. Met de aanwezige kwaliteit, inzetbereidheid en samenwerking is niet alleen verdere muzikale ontwikkeling mogelijk, maar kan de sector ook een toenemende betekenis voor de Rotterdamse economie krijgen. Het beleid om de Rotterdamse creatieve industrie te versterken en bij gebiedsgerichte ontwikkeling, is het derhalve zinvol de popsector actiever te betrekken.
Paradiso en Melkweg in Amsterdam, Paard van Troje in Den Haag en Tivoli in Utrecht bestaan al decennia. Nighttown bestaat relatief kort en werd vooraf gegaan door Arena en Eksit. 7
26
De lopende discussie werkt als katalysator. De voorheen tamelijk gesloten sector zet de deuren open en toont zich zelfbewuster van zijn sterktes en (bedrijfsmatige) zwaktes. Gemeente en gesubsidieerde podia werken gezamenlijk aan een inhaalslag en zoeken naar mogelijkheden voor de verbetering van de professionaliteit. Meer dan ooit signaleren we op dit moment belangstelling voor onderwerpen die de eigen organisatie overstijgen. Dat wijst op een professionele houding, betrokkenheid en bewustzijn van de betekenis van de sector voor de stad. Er is bereidheid om gezamenlijk te werken aan een compleet programma-aanbod voor de stad. Hierbij wordt ruimte voor innovatie als essentieel ervaren. De nieuwste ontwikkeling is mogelijk een wat onverwachte, omdat hij niet direct met muziek te maken heeft, maar met een groeiend globalistisch bewustzijn in de jongerencultuur in bredere zin: aandacht voor duurzaamheid.
‘Going out in a hip and trendy club and still be responsible. This idea forms the base for the Sustainable Dance Club. The presentation of this concept takes place at the 14th of October in Off Corso, under the name ‘The Critical Mass’. It combines contemporary lifestyle with the latest ideas on sustainability. This club night is the kick off for the realization of the Sustainable Dance Club.’
Door zijn relatief jonge, ‘open minded’ bevolking, de internationale context van de stad en de natuurlijke geneigdheid tot samenwerking wordt Rotterdam de laatste tijd gezien als dé broedplaats voor duurzame projecten. Denk aan de vestiging van bedrijven als de Happy Shrimp Farm en Formula Zero. Door duurzaamheid in een trendy context te presenteren wordt het ‘cool’, en komt de belangstelling van een groter publiek op gang, aldus de Rotterdamse bedenkers van bovenstaand concept. De beoogde duurzaamheid komt enerzijds tot uiting in een andere visie op hergebruik van leegstaande gebouwen, zoals bij Nighttown, Off Corso en Now & Wow natuurlijk al langer gebeurt, maar bij WORM zijn ultieme manifestatie heeft bereikt. Anderzijds – en dat is van recenter datum – wordt gepoogd duurzame materialen te gebruiken in de exploitatie. Denk aan recycling van bouwmateriaal, regenwatertoiletten, gebruik van LED-verlichting, ontwikkeling van een elektriciteit opwekkende dansvloer8. Wanneer deze innovatie - die overigens goed past in het streven van Rotterdam om ‘de schoonste havenstad ter wereld’ te worden én de creatieve sector te laten groeien9 - de juiste kansen en ondersteuning krijgt, kan een unieke, echt Rotterdamse vernieuwing in deze sector ontstaan. Die vernieuwing kan aandacht trekken in heel Nederland en daarbuiten. Door het benutten van die aandacht kan deze creatieve beweging ook in economische zin benut worden.
Deze zienswijze wordt versterkt door de constatering dat fysieke concentratie van alle popmuziekfuncties in het centrum van de stad simpelweg te duur is. Buiten het centrum is de vastgoedprijs lager, waardoor creatieve starters die veelal niet over veel geld beschikken toch een geschikte werkplek kunnen vinden. Creatieve starters kunnen bijdragen aan serieuze kwalitatieve gebiedsontwikkeling van oude wijken rondom het centrum, zoals het Oude Westen en Katendrecht, wanneer zij toegang krijgen tot regelingen als Economische Kansenzones10 en gedurende een langere tijd de kans krijgen zich te ontwikkelen. Antwerpen-zuid wordt in dit kader genoemd als succesvol voorbeeld. Anderzijds dient het beleid van de gemeente er niet op gericht te zijn het centrum ‘leeg te trekken’. De aanwezigheid van uitgaansgelegenheden met (live) muziek, dj’s en jongeren in het centrum is van groot belang. De oplossing is: maatwerk. De meer populaire subculturen kunnen zich een plek in het centrum veroorloven, de kleinere niches kunnen vooral rondom het centrum worden ondergebracht. Kortom: in het ideale geval beschikt de stad over een grootstedelijk podium voor jongerencultuur dat open staat voor alle subculturen en tevens nationaal en internationaal aanbod brengt, en een aantal kleinere podia verspreid over de stad, waar verschillende en nieuwe subculturen zich kunnen manifesteren en groeien.
De partners in de keten, zoals industrie en podia, kunnen gezamenlijk hun rol opnieuw ontwikkelen. Enerzijds heeft het 'live' circuit – bands en podia - baat bij digitale distributiemogelijkheden, waar de muziekindustrie voor kan zorgen. Anderzijds is de industrie in het post-CD-tijdperk gebaat bij het vinden van nieuwe mogelijkheden om publiek te boeien en te binden. Door samenwerking zou potentieel publiek in de virtuele wereld een voorproefje kunnen krijgen van een live concerten, bijvoorbeeld door de muziek van een aangekondigde groep digitaal uit te lenen, zoals dat mogelijk is
www.enviu.org Stadsvisie Rotterdam – ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030 (concept) – februari 2007 10 Economische Kansenzones is een gebiedsgericht economisch stimuleringsinstrument van het OBR 8 9
27
bij de Centrale Discotheek Rotterdam (CDR). Publiek zou concerten opnieuw kunnen bekijken en beluisteren via kanalen als Fabchannel, een website die live concerten uitzendt vanuit Paradiso en de Melkweg. Deze mogelijkheden zouden geïntegreerd kunnen worden in websites van podia en dance clubs in Rotterdam. Met ‘cross linken’ van informatie zouden bezoekers van een podiumwebsite muziek direct digitaal moeten kunnen lenen of kopen, bijvoorbeeld via een link naar MuziekWeb, waar dan weer informatie te vinden is over de concerten en kaartverkoop via de podiumwebsite of het AUB. Zo krijgen artiesten een functioneel digitaal platform en wordt het publiek geënthousiasmeerd om concerten te bezoeken. Naar aanleiding van het succes van Fabchannel is Amsterdam bezig met het ontwikkelen van ‘Culture Player’11. De Rotterdamse glasvezelkabel is voor deze ontwikkeling relevant. 6) Conclusies De RRKC adviseerde eerder12 om de mogelijkheid van nieuwbouw voor popmuziek te onderzoeken. Hierbij zou ook de optie van fysieke bundeling van popfuncties verkend moeten worden, aldus de Raad. Verder schetste de Raad twee perspectieven die kader konden bieden bij verdere ontwikkeling van Rotterdam als jongerencultuurstad: The Music Mile in het Oude Westen en The Music Experience in Vierhavens. Deze perspectieven zouden verband aanbrengen tussen versterking van het muzikaal aanbod enerzijds en economische en sociale gebiedsontwikkeling anderzijds. De sector zelf is (nu) verdeeld over de fysieke bundeling. Velen menen dat Rotterdam juist groot is in zijn kleinschaligheid, en dat vooral daar de kracht ligt. Men komt tot deze conclusie op basis van de volgende overwegingen: Bezoekerscapaciteit en locatie stedelijk poppodium Door nieuwe ontwikkelingen in andere steden is nieuw inzicht ontstaan ten aanzien van de gewenste bezoekerscapaciteit van het stedelijk poppodium. Enkele jaren geleden was er bij Nighttown nog behoefte aan uitbreiding van de bezoekerscapaciteit van de grote zaal van 1000 naar 1500. Door (toekomstige) ontwikkelingen bij poppodia in de omgeving van Rotterdam (Den Haag, Tilburg, Utrecht etc) is er op dit moment in Rotterdam juist behoefte aan een popzaal met de bestaande bezoekerscapaciteit (1000). Dat wil overigens niet zeggen dat er geen belangstelling zou zijn voor een andere locatie dan Nighttown, of een nieuwe start door een (ver)nieuw(d)e organisatie. Voorzichtig wordt hier en daar gesproken over een nieuwe toekomstwens: een breed stedelijk jongerencultuurcentrum (inclusief poppodium voor alle leeftijdsgroepen en subculturen) in het centrum, bijvoorbeeld in het postkantoor aan de Delftsestraat, of een nieuw gebouw op de huidige locatie van Nighttown. Geen apart grootstedelijk urban podium Een apart stedelijk urban muziekpodium naast een stedelijk poppodium leidt volgens de meeste betrokken partijen tot ongewenste segregatie onder jongeren en is daarom geen goed idee. Een grootstedelijk poppodium moet alle subculturen in de stad onderdak bieden. Je zou kunnen zeggen dat het een ‘post urban’ karakter zou moeten hebben. Eens te meer is duidelijk dat op dit punt een heldere visie ontwikkeld moet worden, waarin alle spelers in het veld zelf zich kunnen vinden. Bovendien is het van groot belang dat alle grote (gesubsidieerde) clubs daadwerkelijk open staan voor nieuwe generaties en subculturen, die ontwikkeld worden in de luwte van kleinere podia in verschillende wijken. Een nieuwe generatie programmeurs staat te trappelen om binnen te komen en de jongerencultuur weer nieuw leven in te blazen. Groot zijn in kleinschaligheid en diversiteit Kleinschalige plekken voor een diversiteit aan muziekstijlen op verschillende locaties in de stad zou (verder) gestimuleerd kunnen worden, vooral in de kansenzones. Dit beleid heeft een positief effect op
De Openbare Bibliotheek Amsterdam (OBA) heeft in 2006 de Landelijke Innovatieprijs gewonnen voor het project “Er zit muziek in de OBA”. De muziekcollecties en bijbehorende dienstverlening worden geïntegreerd, gepresenteerd en verbonden met informatie van andere aanbieders zoals het UIT-buro en FabChannel. Intussen wordt gewerkt aan verdere vernieuwingen, zoals Culture Player dat grote culturele instellingen helpt met hun internetstrategie. Culture Player ondersteunt instellingen ondermeer bij het produceren van presentaties op het web, zoals de registratie van een concert of een trailer voor een toneelvoorstelling. Juist beeldtaal geeft goede mogelijkheden om muziek internationaal onder de aandacht te brengen. Culture Player draagt bij aan het versterken en promoten van het creatieve en innovatieve klimaat in Amsterdam. 11
12
‘Rotterdam has got that pop – wat is de potentie van de Rotterdamse popsector en hoe kan deze optimaal benut worden’, RRKC, juli 2006
28
ontwikkeling van potentieel talent, instroom en doorstroom van de jongere generatie, het imago van Rotterdam als popmuziekstad en de levendigheid in de wijken.
7) Aanbevelingen voor nieuw beleid Onderzoek economische spin off Er zou onderzoek moeten komen naar de economische spin off van de popsector voor de stad. Ook inzicht in de precieze betekenis van subsidies voor deze sector is wenselijk. Bovendien zou periodiek onderzocht moeten worden hoe de behoefte van de verschillende jongerensubculturen precies ligt. Een regelmatig terugkerend onderzoek dat aansluit bij de dynamiek van de sector zelf. Het COS zou dit kunnen uitvoeren en om de 5 jaar herhalen, inhoudelijk gesteund door de sector zelf. Op basis van onderzoek kan - beter dan nu - bepaald worden hoe de jongeren-subculturen in Rotterdam functioneren en of een grootschalig popcluster voor Rotterdam op langere termijn haalbaar en wenselijk is. Revitalisering podia en clubs: professionele organisaties in duurzame gebouwen Terecht besteedt de gemeente veel aandacht aan de zorgwekkende staat waarin een deel van het Rotterdamse clubcircuit zich momenteel bevindt. De beschikbaarstelling van € 400.000 aan Stichting Live at Nighttown en mogelijk € 275.000 aan Waterfront bewijst dit. Het is goed dat er wordt geïnvesteerd, want popmuziek biedt ook kansen om Rotterdam als innovatieve stad te profileren. Daarbij moet Rotterdam zich niet afzetten tegen Amsterdam, maar juist profiteren van de internationale allure van Amsterdam. Bovendien heeft Rotterdam ook een A/V sector, waar de muzieksector op kan aanhaken. Een inhaalslag voor poppodia moet plaatsvinden op 2 fronten: 1. investeren in professionalisering van alle poporganisaties met behulp van vormen van Cultural Governance en kwaliteitszorg. Op basis van een gedetailleerd meerjarenplan van de sector zelf zou gewerkt moeten worden aan een shared service centrum, collectieve marketing, een gezamenlijke elektronische programmaagenda, een webkanaal, een professioneel relatiebeleid en gezamenlijk veiligheidsbeleid. 2. investeren in vernieuwende, duurzame technieken (het sustainable danceclub-concept), in samenwerking met TU Delft, Hogeschool Rotterdam en gespecialiseerde bedrijfstakken. Investeringsfonds jongerencultuur Wanneer de beschikbaar gestelde 15 miljoen euro investeringsgeld uitsluitend besteed zou kunnen worden aan een nieuw gebouw, strookt dat niet met het idee van de sector zelf over jongerencultuur en het Jongerenjaar 2009. Bij een Jongerenjaar denkt de sector vooral aan aantrekkelijke programmering en levendigheid in een aantrekkelijke stad. En ondanks het feit dat de sector er zelf ook van overtuigd is dat de beschikbare gebouwen niet altijd voldoen aan de eisen, is er tegelijk een grote behoefte aan inhoudelijke experimenteerruimte. Om te komen tot een meer stabiele bedrijfsvoering van de structureel gesubsidieerde podia en ook een kwalitatief sterk, divers en artistiek vernieuwend aanbod in niet- gesubsidieerde clubs, is meer programmabudget nodig. Dit programmabudget zou in zijn geheel gericht moeten zijn op vernieuwing en experiment en zou uitvoering kunnen krijgen in de vorm van een investeringsfonds voor grootstedelijke jongerencultuur. Daarbij zou de strikte grens van de muziek overschreden moeten kunnen worden, en moet ruimte gemaakt worden voor andere kunstdisciplines en voor technische innovatie. Door overheidsmiddelen op deze manier in te zetten worden de organisaties niet alleen gestimuleerd nieuwe concepten te bedenken, maar ook om na te denken over de exploitatie daarvan op lange termijn. Masterplan muziekeducatie De sector pleit voor muziekeducatie die op jonge leeftijd begint. Rotterdam kent een groep liefhebbers die het muziekaanbod goed kan vinden, maar ook een grote groep die niets met muziek doet. Deze groep is moeilijk te bereiken. Bovendien wordt de nieuwe generatie opgevoed met computers en mobiele media en komen kinderen nauwelijks in contact met muziekinstrumenten. De popsector wil structureel samenwerken met het (pop)onderwijs door middel van het bieden van stageplaatsen en een aanbod van muziekeducatie op basisschoolniveau (workshops). De Brede School biedt deze mogelijkheid.
29
Sectoranalyse jazz / wereldmuziek 1) Samenvatting conclusies en aanbevelingen Rotterdam heeft een stimulerend muziekklimaat waarin jazz en wereldmuziek goed vertegenwoordigd zijn. Nu de jazz een bloeiperiode doormaakt op de podia zou de aandacht voor productie kunnen groeien. De focus voor verdere ontwikkeling zou moeten verschuiven naar de wereldmuzieksector. Spreiding van kleinschalige muziekpodia over de stad en interdisciplinair aanbod op één locatie genieten in deze sector voorlopig de voorkeur boven een verzamelpodium voor muziek. Muziekeducatie in het Brede School-concept zou de interesse voor muziek aanzienlijk kunnen vergroten. 2) Beschrijving algemene ontwikkelingen in de sector, nationaal en internationaal ‘Jazz bevindt zich ergens in het midden tussen de ‘high brow’ en ‘low brow’ cultuur. Het is te informeel, te ongewis, te direct, om aan uitgebreide intellectuele analyse te onderwerpen, maar het heeft teveel lagen, muzikale verdieping, verrassende dynamiek en wendingen om oppervlakkige bevrediging te schenken (‘je moet er wel echt naar luisteren’). Improviserende musici tonen de schoonheid van het avontuur. In hun muziek materialiseren zij het concept ‘risico’ in zijn meest zuivere verschijningsvorm. Zij creëren niet alleen, maar interpreteren en vertolken tegelijkertijd.’13 Op landelijk niveau bestaat er wel jazzbeleid, maar geen apart beleid voor wereldmuziek. In zijn enorme diversiteit wordt deze muziek - gelukkig - langzamerhand opgenomen in de meer traditionele verdeling klassiek – jazz – pop. Plannen voor een landelijk genre-instituut wereldmuziek zijn in 2000 niet gehonoreerd. Wereldmuziek zou in de sectorbeschrijving dus eigenlijk niet als een apart genre gezien en behandeld moeten worden. Toch komen we er nog niet helemaal onderuit, omdat j uist in Rotterdam sprake is van een sterke wereldmuzieksector met grote potentie voor de toekomst. Daarom wordt in deze beschrijving apart aandacht besteed aan wereldmuziek. Het Rijksbeleid voor jazz van de afgelopen 5 jaar resulteert in een drastische sanering van het bestel. Staatssecretaris Nuis (1997-2001) halveert het aantal gesubsidieerde podia. Van der Ploeg en Van der Laan roepen geen halt toe aan de ingezette verschraling. Van de 120 jazzpodia in de 80-er jaren zijn er in 2006 nog 37 over14. In totaal gaat in Nederland (landelijk, provinciaal én gemeentelijk geld samen) nog geen 5 miljoen subsidie naar de jazzsector. Dit zwakke overheidsbeleid leidt echter tot beleidsmatige versterking in de sector zelf. In april 2005 tekenen 4 landelijke jazz-ondersteuningsinstellingen een convenant om te komen tot samenwerking in een ’synergetische organisatie van kleine structuren’. Het samenwerkingsverband van het Nederlands Jazz Archief, de Dutch Jazz Connection en de Nederlandse Jazzdienst produceert gezamenlijk een beleidsplan 2006-2008, dat gehonoreerd wordt. Hieruit groeit de Jazzorganisatie, die zich op zijn beurt voorbereidt op een grondige herstructurering van de landelijke muziekondersteuning, die mogelijk gestalte zal krijgen in één muziekinstituut (2007/2008). De 4e landelijke jazzorganisatie, educatie-instelling SWING, blijft op advies van de Raad voor Cultuur buiten dit samenwerkingsverband. Het succes van deze samenwerking geeft de jazzactiviteiten in Nederland een positieve impuls. Het stoffige imago is definitief verdwenen en de ‘vibe’ is 180 graden gedraaid. Het motto is: ‘je kunt niet eeuwig wachten tot één of andere jazzstichting alles voor je regelt, je moet jezelf profileren’. Ook in de jazz verandert de verzorgingsmaatschappij in een participatiemaatschappij! Geconstateerd kan worden dat er landelijk vooral aan de aanbodkant in 5 jaar veel is verbeterd. Het muziekvakonderwijs levert een ‘warenhuis’ vol getalenteerde musici op, die evenwel op steeds minde, maar wel professioneler podia terecht kunnen. 3) Beschrijving specifieke ontwikkelingen in Rotterdam ‘Rotterdam, de bouwstad van de jazz’, zo kopt het blad Jazz in het herfstnummer van 2006. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw floreert de jazz in Rotterdam. Het New Port Jazz Festival, voorloper van het North Sea jazz Festival, wordt jaarlijks in de Doelen gehouden en ook in de rest van de stad tiert de jazz welig. De laatste 20 jaar van de vorige eeuw heeft de jazz het moeilijk, maar sinds enkele jaren kan er weer voorzichtig gesproken worden van een jazzklimaat. Stedelijk is er sprake van een tegenovergestelde beweging aan de landelijke: het aantal speelplekken voor jazz (en wereldmuziek) groeit. Landelijke én stedelijke subsidiering (vanaf 2004) van Stichting Jazz International Rotterdam (SJIR) maakt een structureel aanbod van jazzconcerten op 3 podia mogelijk: de Eduard Flipse Zaal in de Doelen, Theater de 13 14
Naar een beter jazzbeleid in Nederland – Michiel Scheen, oktober 2006 Naar een beter jazzbeleid in Nederland – Michiel Scheen, oktober 2006
30
Evenaar in het Wereldmuseum en Lantaren-venster. Daarnaast is er een wisselend aantal cafés waar live jazz gespeeld wordt. De nieuwe stichting Rotterdam International Fringe Festival (RIFF) slaagt erin commerciële exploitanten te vinden die jazz programmeren in de marge van het North Sea Jazz Festival. En - in tegenstelling tot in de popmuziek - is in deze sector geenszins sprake van een ‘artistiek vacuüm’. 4) Positieve ontwikkelingen/sterke kanten in Rotterdam Aanbod Sinds 2006 is, mede dankzij een investering van de gemeente uit het economiebudget, het North Sea Jazz Festival ‘terug’ in de stad. De komst van dit festival roept veel enthousiasme op. Dat wordt ondermeer zichtbaar in de vorm van het nieuwe zomerfestival NorthSeaRoundTown, in korte tijd uit de grond gestampt door enkele gedreven organisatoren, die vele publieke en private partners aan zich weten te binden. Stichting Jazz International Rotterdam (SJIR) ontwikkelt zich tot een sterk ‘netwerkpodium’ met activiteiten in Lantaren-venster, het Wereldmuseum en de Doelen. Met deze podia, die ieder een eigen jazzprofiel hebben, neemt de SJIR een unieke positie in binnen de vier rijksgesubsidieerde jazzpodia in Nederland. De andere drie beschikken over een eigen gebouw. De hernieuwde aandacht voor muziek in Lantaren-venster biedt ook de stroming Nu Music onderdak. Nu Music is een verzamelnaam voor vernieuwende en grensverleggende muziekstijlen met een hoog crossover gehalte, zoals nu-jazz, funk, soul, elektronische muziek en wereldmuziek. Lantaren-venster ontwikkelt zich – zoals mocht worden verwacht – als dé plek voor de belangrijkste jazzconcerten in de stad. En, last but not least, opent het World Music and Dance Centre (WMDC) zijn deuren op 15 december 2006. Het WMDC – een initiatief van Codarts/Hogeschool voor de kunsten en de Stichting Kunstzinnige Vorming Rotterdam (SKVR) – is een podium, expertise- en opleidingscentrum en ontmoetingsplek voor muziek en dans uit alle werelddelen. Naast wijkgerichte activiteiten in Delfshaven biedt het WMDC vakopleidingen in vijf wereldmuziektradities, muziek- en danscursussen voor amateurs en bij- en nascholing voor professionals, onderzoek op het gebied van wereldmuziekonderwijs en een podium voor lokaal en internationaal talent. Qua formule is het WMDC uniek in de wereld. Je zou zelfs kunnen zeggen dat het WMDC de eerste ‘Brede HBO’ in Nederland is. De wereldmuziek heeft nu met de Doelen, Dunya, Zomercarnaval en WMDC stevige pijlers om op voort te bouwen en onderlinge samenwerkingsverbanden aan te gaan. Verder zijn er concerten op diverse andere locaties, zoals de theaters Zuidplein en de Evenaar. Ook in de feestzalen spelen veel bands. Op het gebied van educatie hebben het WMDC, Codarts, de SKVR, de Doelen en S&R op dit gebied inmiddels een stevige vinger in de pap. Steeds meer muziek die vroeger verborgen was in de privésfeer komt langzamerhand naar ‘buiten’. Rotterdam begint zijn naam als wereldmuziekstad langzamerhand waar te maken. Om versnippering van kennis, netwerken en middelen voor deze kansrijke sector tegen te gaan is het goed deze sector voorlopig een eigen plek in het beleid te geven, naast pop, jazz en klassieke muziek. 5) Zorgen en kansen Ondanks de vele positieve ontwikkelingen zijn er ook zorgen. Productie Een zwak punt in de infrastructuur van Rotterdam blijft de productie. Orkesten en groepen die doorbreken zijn dun gezaaid. Productie van jazz concentreert zich in Amsterdam en Tilburg, waar musici blijkbaar eerder geneigd zijn zelf groepen en orkesten op te richten en thematische projecten uit te voeren. In Rotterdam komt dit nauwelijks van de grond. Rotterdam biedt mogelijk onvoldoende ondersteuningsinstrumenten voor individuele muzikanten om dingen op te zetten. Rotterdam kent – in tegenstelling tot Tilburg - bijvoorbeeld geen provinciale ondersteuning en geen werkplaats of productiehuis met bijbehorende faciliteiten en middelen. Dat gebrek wordt nauwelijks gecompenseerd door extra projectmatige ondersteuning vanuit de gemeente. Een uitzondering vormt de in Rotterdam geproduceerde Kaapverdiaanse muziek, die zonder subsidie wereldberoemd is geworden, maar vreemd genoeg in Rotterdam zelf nog relatief onbekend is. In de sectorbeschrijving van 2004 van de RKS wordt hier al uitvoerig aandacht aan besteed 15, en tot op heden is er – op de gegroeide aandacht voor Kaapverdiaanse muziek bij De Doelen na - nauwelijks iets veranderd. Ook
15
Cultuurplanadvies 2005-2008, RKS, 2004
31
Surinaamse, Antilliaanse, Turkse en Marokkaanse muziek worden veel gespeeld, maar (professionele) productie, distributie en marketing vinden niet of nauwelijks plaats. Om de productie te stimuleren zouden voor de zakelijke kanten van het muzikantenbestaan collectieve arrangementen ontwikkeld kunnen worden. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat meer podia - samen met muzikanten - de mogelijkheden voor tijdelijke en structurele projecten onderzoeken, waarbij de podia een faciliterende rol vervullen op het gebied van fysieke ruimte en zakelijke dienstverlening. De musici betalen hiervoor met een creatief product. Voor grotere ensembles, die door de hogere loonkosten minder gevraagd worden om te spelen dan kleinere ensembles, zou wellicht op projectbasis een aanvullende subsidieregeling kunnen komen. Rotterdam ontbeert een werkplaats of productiehuis met bijbehorende faciliteiten en middelen, waar musici elkaar muzikaal kunnen ‘ontmoeten’ in een laboratoriumsituatie en/of een tijdelijk project. Wanneer hier meer aandacht voor komt, wordt het aantrekkelijker voor muzikanten om zich hier te vestigen en projecten op de zetten. Daardoor verbetert het image van Rotterdam onder muzikanten, waardoor de stad verder aan aantrekkingskracht wint. Afname Voor de hier besproken genres geldt dat de publieksopbouw voor verbetering vatbaar is. De groep muziekkenners kan veel vinden in Rotterdam, maar bij de podia is nog ruimte voor meer publiek. Hogere bezoekersaantallen zorgen dat de podia uit de gevarenzone blijven en maken het aanbod kwalitatief hoger en gevarieerder. Uitbreiding van het publiek is dus geen overbodige luxe en dient gezocht te worden onder de ‘niet kenners’ en degenen die geen culturele instellingen bezoeken. Dit potentiële publiek is te vinden op plaatsen die zich buiten het bereik van de traditionele culturele sector bevinden. Denk daarbij aan de etnische culturele feesten die gehouden worden in de feestzalen aan de rand van de stad, in traditionele koffiehuizen, buurthuizen en thuis. De vraag hoe deze groep te bereiken valt, blijkt niet gemakkelijk te kunnen worden beantwoord. In de sector bestaat de terechte angst dat dit publiek ook niet vanzelf ‘ontstaat’. Daar moet een doordachte, stadsbrede actie aan gekoppeld worden. Educatie Geconstateerd wordt dat muziekeducatie voor bepaalde bevolkingsgroepen te duur is. Muzieklessen kosten veel geld en de lagere inkomensgroepen in Rotterdam kunnen dat moeilijk betalen. Ook de aanschaf en/of de bruikleen van muziekinstrumenten is duur. Er is echter wel interesse voor het maken van muziek. In Delfshaven blijken verschillende culturele groepen enthousiast om muziek te maken en van elkaars culturen en muziekstijlen kennis te nemen en te leren. Het door het WMDC speciaal voor deze groepen ontwikkelde experimentele korte cursussen zijn succesvol. Probleem hierbij is, dat de nieuwe publieksgroep wel kortstondig wordt gestimuleerd, maar dat na afloop van de korte cursus weinig mensen in staat zijn de muzieklessen te continueren. Veel kinderen worden nu muzikaal opgevoed met de computer. Daarmee kun je niet alleen muziek beluisteren, maar ook zelf maken. Er is geen muziekinstrument meer voor nodig. Dat is enerzijds een democratiserende ontwikkeling, anderzijds leidt het er toe dat kinderen niet meer weten wat een muziekinstrument is en het niet meer leren bespelen. Rotterdams imago In de programmering en de marketing moet meer gewerkt worden aan het specifiek Rotterdamse imago van deze sector. Als er in Rotterdam een nieuwe activiteit van de grond komt en groeit, dan wordt het al snel nationaal en internationaal en verdwijnt het specifiek Rotterdamse karakter. Wat Rotterdam zelf te bieden heeft wordt onvoldoende naar voren gehaald en gepromoot. De trots op het lokale product ontbreekt. Ook een gevoel voor ‘community’ waardoor je weer makkelijker muzikanten naar de stad haalt en ook hier houdt, ontbreekt. Het community-gevoel en meer onderlinge samenwerking zou kunnen zorgen voor een sterkere ‘muziekketen’ waarin podia, musici, festivals, educatie en publieksbinding een onderling versterkende rol spelen. De kracht van diversiteit Rotterdam maakt in de muziek nauwelijks gebruik van de kracht van haar divers samengestelde bevolking, terwijl juist daar de kracht te vinden is. Muziek speelt van oudsher een belangrijke rol in deze interculturaliteit en de stad moet dit meer erkennen en uitdragen. Wanneer dat gebeurt identificeren muzikanten met een diverse achtergrond zich meer met Rotterdam, waardoor ze eerder geneigd zijn zich artistiek en economisch te profileren, hetgeen positief uitwerkt voor de ontwikkeling van de stad als geheel. En dat niet alleen: er worden positieve rolmodellen gecreëerd die op hun beurt de participatie bevorderen.
32
Hoewel de ontwikkelingen positief zijn, zouden In verhouding tot de bevolkingssamenstelling meer middelgrote en grote evenementen in de wereldmuziek verwacht mogen worden. De vraag is waarom dit niet sneller gebeurt. Een mogelijk antwoord is dat er te veel kleine opsplitsingen binnen dit genre zijn om voor iedere groep iets (groots) te kunnen neerzetten. Nader onderzoek naar (het ontbreken van) dit fenomeen zou tot nieuwe inzichten kunnen leiden. 6) Conclusies Rotterdam heeft een stimulerend muziekklimaat waarin jazz en wereldmuziek goed vertegenwoordigd zijn. Van de wereldwijde ontwikkelingen in deze stijlen is in Rotterdam voldoende te zien. Voor de Rotterdamse muzikale ontwikkelingen zelf daarentegen is te weinig aandacht. Voor een deel wordt de ontwikkeling positief gestimuleerd door de typisch Rotterdamse ‘second city’- energie, maar de andere kant van die medaille is een Calimero-gevoel. Wanneer Rotterdam de vele ‘eigen’ ontwikkelingen en initiatieven herkent en verder stimuleert kan hier voordeel uit worden gehaald. Opvallend is dat het succes van de jazz in de afgelopen jaren vooral te danken is aantal gedreven individuen, die zich niet lieten afschrikken maar juist inspireren door een gebrek aan beleid en belangstelling in de laatste decennia van de vorige eeuw. Jazzmuziek mag zich – na vele magere jaren - verheugen in een groeiende belangstelling, ook van jonge mensen. De muziek zelf verandert, jonge musici vinden nieuwe artistieke wegen en een nieuw publiek. De jazzsector heeft zich de laatste jaren goed ontwikkeld en als je goed zoekt is er voor de jazzliefhebber in de stad van alles te vinden. Vanuit een achterstandspositie vecht Rotterdam zich naar een goede positie binnen de beste 4 jazzsteden in Nederland. Het North Sea Jazz Festival draagt onmiskenbaar positief bij aan het jazzklimaat, ten aanzien van de groei van het kwalitatief aanbod en als stimulans voor de publieksopbouw bij reguliere concerten. Bovendien heeft het een groot effect op van het ontstaan van professionele netwerken. Aangezien er pas één editie van dit festival is geweest, is het nog lastig om te zien wat het North Sea Jazz precies oplevert voor de jazz in Rotterdam. Nu de jazz een bloeiperiode doormaakt zou deze moeten worden bestendigd. De focus voor verdere ontwikkeling zou kunnen verschuiven naar de wereldmuzieksector. Wereldmuziek is hip en Rotterdam heeft hierin veel te bieden. Ondanks het feit dat ook andere steden zich inspannen om activiteiten te ontplooien staat Rotterdam in hoog aanzien als wereldmuziekstad. Dat blijkt ondermeer uit voorbeelden als de flits van het Zomercarnaval - als kenmerkend element van Rotterdam - tussen programma’s op de publieke TV-zenders, de vestiging van Fun-X Radio in Rotterdam en de aandacht voor het WMDC. De stad zou met recht als zodanig gepromoot kunnen worden. Om dit streven tot een succes te maken en het merk Rotterdam goed op de kaart te zetten moet de Rotterdamse bescheidenheid, het Calimero-syndroom, aan de kant worden gezet. Er zijn twee soorten publiek in Rotterdam. Aan de ene kant muziekliefhebbers die het muziekaanbod goed weten te vinden. Voor hen is het aanbod nu toereikend. Daarnaast is er een groep die de weg naar het muziekaanbod niet kan of wil vinden. Deze groep is moeilijk bereikbaar. De vertegenwoordigers van de sector menen dat hiervoor vooral muziekeducatie in de strijd geworpen dient te worden. Muziekeducatie als onderdeel van het curriculum van de basisschool zou de interesse voor muziek aanzienlijk kunnen vergroten. Het Brede School-concept biedt alle voorwaarden voor het ontwikkelen van aanbod hiervoor. Het Brede Schoolconcept voorkomt ook dat muziekeducatie zich uitsluitend ontwikkelt als voorrecht voor de hoger opgeleiden, terwijl andere groepen het niet meer kunnen betalen. Muzikaal talent en - belangstelling hechten zich immers niet aan één bepaalde klasse. De regierol op dit gebied is nog niet voldoende uitgekristalliseerd. Het is tijd dat hierover goede afspraken gemaakt worden. De sector signaleert dat er in de muzieksector weinig collectieve marketing-activiteiten bestaan. Het project Music Matters16 biedt wellicht goede mogelijkheden om hier op een professioneel niveau aandacht aan te besteden. Een positieve uitzondering hierop is te vinden bij de Stichting Jazz Internationaal Rotterdam, die een folder uitbrengt met alle jazzactiviteiten en evenementen die in Rotterdam worden gehouden. Veel - maar niet alle - betrokken partijen in de stad vinden dat de kleinschalige muziekgenres niet geconcentreerd moeten worden op één plek. Ze vinden dat idee te geforceerd. Men zou eerder kiezen voor een grootstedelijk interdisciplinair aanbod van muziek, theater, dans, poetry en andere disciplines op één plek, en 16
Music Matters is een langlopend muziekproject, gericht op participatie. Het project wordt uitgevoerd in een samenwerkingsverband van verschillende culturele en maatschappelijke organisaties.
33
een spreiding van kleinschalige muziekpodia met ieder een eigen identiteit over de stad. Er zijn (nog) te weinig sterke ingrediënten in de stad om een grootstedelijk wereldmuziekcentrum te vullen. Als referentie wordt hierbij verwezen naar het Muziekgebouw aan het IJ, waar men er in slaagt een combinatie te maken van hoogwaardige faciliteiten én een diversiteit aan inhoud. De stand van zaken in de muziek in Rotterdam is nog niet zo dat een soortgelijk hoogwaardig muziekcentrum al kans van slagen heeft, aldus de betrokkenen. Men zou juist volop gestimuleerd moeten worden eigen initiatieven te ontwikkelen en uit te voeren, waarbij een beroep op het OBR en de dKC mogelijk moeten zijn.
7) Aanbevelingen a. werkplaats/productiehuis b. Rotterdamgevoel ontwikkelen: participatie c. de kracht van diversiteit d. masterplan muziekeducatie a. werkplaats/productiehuis Musici willen vooral muziek maken en zijn soms niet in staat ook goede plannen en subsidieaanvragen te schrijven. Dat is ook behoorlijk ingewikkeld en gespecialiseerd werk. Podia en muziekorganisaties presenteren graag aansprekende nieuwe ontwikkelingen, ook van Rotterdamse musici. Musici en ensembles zijn daarom het best geholpen met formele verbindingen met een facilitaire organisatie, zoals een podium, festival of concertorganisatie. In ruil voor onderdak (repetitieruimte, try outs, ontwikkeling van speciale projecten) en zakelijke dienstverlening (administratie, correspondentie, fondswerving, marketing) zou een podium dan moeten kunnen rekenen op premières van nieuwe programma’s en projecten, of andere vormen van muzikale of educatieve dienstverlening. Wanneer musici meer kunnen samenwerken met organisaties en bedrijven, zoals podia, scholen of mediabedrijven, valt er een wereld te winnen. b. Rotterdamgevoel ontwikkelen: participatie Er zijn veel positieve ontwikkelingen in de muzieksector en de rol van ‘Rotterdam’ moet worden vergroot en zichtbaar gemaakt. Een aantal organisaties pleit ervoor het Calimerogedrag actief te bestrijden. Dat gedrag is misplaatst, omdat er veel kwaliteit in de stad aanwezig is waar we trots op mogen zijn. Om dit negatieve zelfbeeld te bestrijden zou aan meer evenementen, festivals en uitvoeringen een Rotterdams tintje meegegeven moeten worden. Bovendien moeten er meer initiatieven met nationale en internationale uitstraling worden ontwikkeld en bestendigd. Vooral initiatieven die aansluiten bij hetgeen in Rotterdam gebeurt, zoals een wereldmuziekevenement. Een andere kansrijke verbetering van het muziekklimaat is het creëren van meer speelplekken voor jonge musici. In kroegen, locale cultuurcentra, buurtcentra, feestzalen, open podia etc. zou meer gedaan kunnen worden. Ook in de reguliere instellingen zouden zij mogelijk meer kansen kunnen krijgen. c. de kracht van diversiteit De productie en afname van de verschillende wereldmuziekstijlen is enorm versnipperd en speelt zich in hoge mate af buiten het kunst- en cultuurveld. De overheid zou met de daartoe aangewezen instellingen in kaart kunnen brengen wat er precies in de stad gebeurt en waar de belemmeringen en kansen precies liggen. De verschillende communities zouden meer samen kunnen werken en mogelijk netwerken vormen. Gedacht kan worden aan activering, professionele begeleiding en het organiseren van sectorbrede evenementen, zoals een wereldmuziekbeurs of een hiphopbeurs. Deze ontwikkeling wint aan kracht wanneer de mogelijkheden van internet (YouTube, MySpace) volop benut worden. Mogelijk te betrekken organisaties: bestaande muziekorganisaties, lokale cultuurcentra, SKVR, Sport & Recreatie, dKC en OBR. d. masterplan muziekeducatie Muziekeducatie moet vroeg beginnen. Het educatieve aanbod van muziek is op dit moment in Rotterdam met uitzondering van de vakopleidingen van Codarts - niet goed ontwikkeld. De sector pleit zelf collectief voor een masterplan muziekeducatie: een soort inhaalslag om meer mensen enthousiast en bekend te maken met muziek, waarbij de muziekeducatie op jonge leeftijd begint. Rotterdam heeft een groep liefhebbers die het muziekaanbod goed kan vinden en een grote groep die niets met muziek doet. Deze laatste groep is moeilijk te bereiken. Bovendien wordt de nieuwe generatie opgevoed met computers en mobiele media, en komen kinderen nauwelijks in contact met muziekinstrumenten. SJIR stelt concreet voor om ieder muziekproject of – festival gepaard te laten gaan van samenwerking met de SKVR, met een tweeledig doel: kinderen meer
34
over muziek te leren en al doende ook een nieuw publiek te ontwikkelen. Wanneer de muzieksector structureel samenwerkt met scholen en festivals en die samenwerking gebruiken om kinderen en jongeren muziekeducatie te bieden, kunnen ze een jonger en groter publiek interesseren voor muziek. De Brede School biedt deze mogelijkheid. Hier moet professioneel op worden ingespeeld, bij voorkeur in combinatie met vrijwilligers uit de wijk. Maar om echt verschil te maken moet muziek (weer) worden opgenomen in het curriculum van het primair en voortgezet onderwijs. Music Matters is een plan dat al uitgewerkt is. Alle betrokken partijen in de muzieksector zijn hier enthousiast over. Music Matters is een initiatief van de SKVR, WMDC, dienst Sport en Recreatie, Codarts, het Rotterdams Philharmonisch Orkest en de Doelen. Music Matters is eigenlijk het begin van zo’n masterplan, met elementen als samenspelen, presentaties, samenwerking tussen professionele en amateuristische muziekbeoefenaars, meerdere culturen bij elkaar, muziekprijzen en nog veel meer. Daaraan gekoppeld is een Music Night: één grote stedelijke muzieknacht alle denkbare muziekgenres en -culturen.
35
Sectoranalyse klassieke muziek (westerse gecomponeerde muziek) I
Samenvatting
In deze analyse wordt het landelijk beleid (II) en de Rotterdamse klassieke muzieksector anno 2007 beschreven (III). Daarna worden significante ontwikkelingen geschetst in een sterkte/zwakte analyse. De Raad distilleert hieruit een aantal kansen en knelpunten (IV en V). In de slotparagraaf doet hij aanbevelingen aan het gemeentebestuur (VI). Het aanbod van professionele klassieke muziek is in Rotterdam van kwalitatief hoog niveau. De grote instellingen staan open voor de stad en werken goed samen. Het is verheugend dat zij met een educatieplan willen investeren in een cultureel divers concertpubliek van de toekomst. Ook de plannen van OperaRotterdam voor een internationaal opera en muziektheaterfestival wekken bewondering. Als het gemeentebestuur deze plannen omarmt, moet het cultuurbudget substantieel worden verhoogd. In de amateurmuzieksector heeft een kaalslag plaatsgevonden. Amateurkunstbeleid moet weer op de politieke agenda komen. De sector mist de ondersteuning en de stimulans van gemeentewege. Er moet worden geïnvesteerd in goede en betaalbare locaties. Tevens wil de Raad de aandacht vestigen op het grote belang van goede muziekeducatie op school en de mogelijkheid om buitenschools muzieklessen te volgen. Die taken zijn van wezenlijk belang voor een stad, die zijn muzikale erfgoed serieus neemt. Voor kleine professionele gezelschappen, die op projectbasis werken, zou er een productie-unit moeten komen waar productietaken kunnen worden gedeeld.
II
Landelijk beleid
Het rijksbeleid voorziet in de ondersteuning van een zeer divers landschap van muziekstijlen en –genres. Nederland kent uitstekende, vaak internationaal gerenommeerde symfonieorkesten en operagezelschappen. De muziekwereld kent ondersteunende organisaties voor een aantal afzonderlijke genres. Vier instellingen die hun werkzaamheden richten op de promotie en ondersteuning van hedendaagse muziek, kamermuziek en jazz en geïmproviseerde muziek werken aan een fusie, die moet leiden tot een nieuw muziekinstituut per 1-1-2008. Ensembles en orkesten erkennen het belang van muziekeducatie, maar blijven achter in het ontwikkelen van een eigen beleid op dat gebied. Het ministerie vindt dat de gezelschappen hier meer in kunnen investeren en ervaringen en kennis zouden moeten uitwisselen. Weliswaar worden er vanuit het programma Cultuur en School extra middelen toegekend aan onderwijsinstellingen maar daarmee is nog geen verbinding met de muziekinstellingen gelegd. Het Fonds voor de Scheppende Toonkunst (FST) bevordert de totstandkoming van werken van scheppende toonkunst. Het geeft hiervoor subsidies aan individuele componisten die in het Nederlandse muziekleven zijn geïntegreerd. Subsidies worden verstrekt in de vorm van compositieopdrachten, honorering achteraf, toelagen en meerjarige vergoedingen. Dit fonds zal dit jaar fuseren met het Fonds voor de Amateurkunst en Podiumkunsten en het Fonds voor de Podiumprogrammering en Marketing. De symfonieorkesten zijn verenigd in het Contactorgaan van Nederlandse Orkesten (CNO). Het is de belangenbehartiging- en werkgeversorganisatie voor professionele symfonieorkesten in Nederland.
III
Klassieke muzieksector Rotterdam anno 2007 (zie schema)
Podia Rotterdam heeft met Concert- en Congresgebouw De Doelen een van de twee best geoutilleerde concertlocaties in het land. De Grote Zaal geeft ruimte aan de symfonische muziek en de wereldsterren, de Jurriaanse Zaal aan de kamermuziek en recitals (akoestisch), in de Willem Burger Zaal komen de versterkte ensembles goed tot hun recht en Eduard Flipse Zaal is zeer geschikt voor de kleine concertante muziekstijlen (jazz/wereldmuziek). De Doelen is de thuisbasis van het Rotterdam s Philharmonisch Orkest (RPhO). De Doelen heeft niet alleen aan programmeringtaak, maar produceert ook zelf o.a. operaconcerten. Direct naast de Doelen is Codarts (hogeschool voor de kunsten) gevestigd. Hieronder ressorteert het Rotterdams Conservatorium, dat profijt heeft van de concertzalen van de Doelen.
36
In de Rotterdamse Schouwburg en Luxor Theater worden grootschalige opera en muziektheater uitvoeringen geprogrammeerd. Aanbieders zijn de Nationale Reisopera, Opera Zuid en Oost Europese gezelschappen. Beide zalen zijn qua akoestiek en podiumfaciliteiten zeer geschikt voor dit genre. Theater Zuidplein is het huis voor de Rotterdamse amateur opera- en operettegezelschappen. Daarnaast blijkt Arminius voor het kleinschalige meer hedendaagse muziektheater een goede locatie te zijn. Voor de uitvoering van de grote vocale werken - zowel a capella als met orkest - is de Laurenskerk de meest prominente plek in de stad. De kerk beschikt over drie hoogwaardige Marcussen orgels. Maar er zijn meer kerken in Rotterdam waar vooral kamerorkesten en kamerkoren optreden. Voorbeelden zijn de Hoflaankerk en Lambertuskerk in Kralingen en de Paradijskerk in het centrum. Daarbij moet worden opgemerkt dat de ensembles vaak deze locaties kiezen, omdat de Doelen voor hen onbetaalb aar is. Amateurkoren- en orkesten treden op in kerken, wijkgebouwen, locale cultuurcentra, festivals, bejaardenhuizen, verzorgingsflats e.d. en sporadisch op de voornoemde grote podia. Ensembles Het Rotterdam Philharmonisch Orkest behoort tot de top in Europa. Het repertoire bestrijkt alle periodes van de muziekgeschiedenis. Daarnaast wordt steeds intensiever de muziek verkend die zich op of voorbij de klassieke grenzen bevindt. Met het geven van compositieopdrachten en het uitvoeren van premières houdt het Rotterdams Philharmonisch nadrukkelijk voeling met de hedendaagse muziek. Ook bouwt het orkest aan een operatraditie. Onafhankelijk Toneel produceert regelmatig opera- en muziektheaterproducties. Het DoelenEnsemble is gespecialiseerd in de uitvoering van kamermuziek van de 20 ste en 21ste eeuw. Daarnaast wil het ensemble voor nieuw werk toegankelijk zijn voor jonge componisten. Het DoelenKwartet is ontstaan uit de strijkersgroep van het DoelenEnsemble. Het Rotterdams Kamerorkest bestaat voornamelijk uit j onge startende professionele musici. Het speelt naast traditioneel repertoire voor kamerorkest ook symfonieën en soloconcerten in kleine bezetting. Het Rotterdam Young Philharmonic bestaat uit studenten van het Rotterdams Conservatorium. Het RYP laat de aspirant-musici kennismaken met de orkestpraktijk. Daarnaast wil het orkest het publieksbereik voor klassieke muziek, met name onder jongeren vergroten. In de vocale klassieke muziek zijn vooral van belang de Laurenscantorij en Philharmonisch Koor Toonkunst. De Laurenscantorij bestaat uit topamateurzangers en presenteert werken uit de barok, oratoria, maar schuwt de hedendaagse muziek niet. Het koor verzorgt ook cantatediensten in de Laurenskerk. Het Philharmonisch Koor Toonkunst geeft concerten met verschi llende orkesten waar onder het RPhO en staat elk jaar garant voor de uitvoering van de Mattheus Passion in De Doelen. Het Kamerkoor Toonkunst vormt de kern van het grote koor en bestaat uit professionele en ver gevorderde zangers. Maar naast dit aanbod is er nog veel meer. Er zijn meer dan 100 amateurkoren- en orkesten actief in Rotterdam, die met veel plezier iedere keer weer zichzelf proberen te overtreffen in concerten voor de achterban van familie, vrienden en bekenden op allerlei plekken diep in de st ad. In het repertoire van deze sector overheerst de klassieke muziek, maar daarnaast wordt er gebruiksmuziek en amusementsmuziek uitgevoerd. De SKVR Muziekschool voorziet middels toegankelijk en betaalbaar onderwijs in een aanzienlijk deel van het buitenschools lesaanbod voor Rotterdammers en er zijn ook tientallen privé-docenten in de stad gevestigd waar men zich als amateur in het muziekvak kan bekwamen. Opleidingen en talentontwikkeling Het Rotterdams Conservatorium kent een Academy for Classical Music. Deze studierichting heeft een breed scala aan instrumentale en vocale afstudeerrichtingen in directie, compositie en muziektheorie. Daarnaast is er een Academy for Education in Arts waar men zich kan ontwikkelen tot docent muziek in het onderwijs, met een leerweg binnenschools en een leerweg buitenschools. De Havo voor Muziek en Dans en het Rotterdams Hellendaal Viool Instituut zijn gevestigd in het gebouw van Codarts. Het Hellendaal is onlangs aangemerkt als een vooropleiding voor het conservatorium. De Havo voor Muziek en Dans is uniek in Nederland. Dans- en muzieklessen door docenten van de hogeschool worden aangeboden binnen het normale havo lesrooster. Voor de deelnemers biedt de school een zeer goede gelegenheid tot doorstroming in het hbo. De Stichting Jong Muziektalent Nederland (SJMN) is gevestigd in Rotterdam en stelt zich ten doel talentvolle jonge musici op weg te helpen naar een optimale ontwikkeling en een internationale carrière. De Stichting organiseert daartoe nationale concoursen voor jong talent. Samenwerking
37
De culturele instellingen werken samen in twee grote festivals. Niet alleen onderling op lokaal niveau, maar ook landelijk en internationaal wordt samengewerkt. Het Gergiev Festival vindt dit jaar voor de twaalfde keer plaats. De belangrijkste partners zijn het Rotterdams Philharmonisch Orkest, de Doelen, en het nieuwe Luxor Theater. Hoewel Valery Gergiev in 2008 afscheid neemt als chef -dirigent van het RPhO blijft hij met de stad verbonden als artistiek leider van het festival. De Doelen, Rotterdamse Schouwburg, Luxor Theater, Rotterdams Philharmonisch Orkest, Onafhankelijk Toneel en Rotterdam Festivals werken samen in De Internationale Operadagen, een grootschalig breed opgezet festival voor opera en muziektheater. De pilot vond plaats in 2005. IV
Sterke punten van de sector, kansen
Professioneel aanbod ‘Terwijl het in de musea heel normaal is om een overzicht te bieden van de Egyptische kunst tot aan Jackson Pollock , komt de muziek uit de tweede helft van de twintigste eeuw op concerten zelden aanbod. Daarmee sterft de klassieke muziek een langzame dood’. Dit zei de Italiaanse pianist Maurizio Pollini onlangs in een interview met NRC Handelsblad. De aanbieders in Rotterdam zullen het met deze stelling niet eens zijn, omdat westers gecomponeerde muziek van hoog artistiek niveau hier in den brede aan bod komt. Rotterdam beschikt met de Doelen over de tweede concertzaal van Nederland en met de Schouwburg en het Nieuwe Luxor over liefst twee zalen die zeer geschikt zijn voor opera- en muziektheateruitvoeringen. Het publiek voor klassieke muziek is opvallend goed vertegenwoordigd in de stad, hoewel moet worden geconstateerd dat de verzilvering hier stevig uitpakt. De jonge bezoeker is ondervertegenwoordigd, maar ook de diversiteit van het publiek is beperkt. De Doelen is met de nieuwe artistiek adviseur een spin in het web als het gaat om de programmering van wereldberoemde orkesten en artiesten. De reputatie van dit concertgebouw is hoog en niet onvermeld moet blijven dat de zaal, die al beschikte over een goede akoestiek, vorig jaar een geheel nieuw podium kreeg, dat de klankkwaliteit nog aanzienlijk heeft verbeterd. Het Rotterdams Philharmonisch Orkest is in Nederland de goede tweede van het Concertgebouworkest, dat door kenners wordt gerekend tot een van de vijf beste orkesten ter wereld. Sinds het aantreden van een nieuwe directie is ook bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest heel wat veranderd. De belangrijkste slag heeft het RPhO gemaakt met het engageren van de jonge Canadese dirigent Yannik Nézet-Séguin per 2008 tot chef. Deze dirigent toont i.t.t. zijn voorganger een grote openheid voor wat er in de stad gebeurt en wil een constructieve samenwerking aangaan met diverse instellingen. Het orkest gaat in het volgende seizoen werken met wereldberoemde dirigenten als Charles Dutoit, Iliahu Inbal, André Previn en Sir Andrew Davis, maar het wil daarnaast jong directietalent op de ‘bok’ de kans geven zich verder te ontwikkelen. Zowel de ontwikkelingen bij de Doelen als het RPhO zijn zeer positief te noemen. Het lijkt alsof Rotterdam hier als Second City extra energie genereert op cultureel gebied. Ook over het aanbod van muziek uit de twintigste eeuw en hedendaagse muziek zijn de vooruitzichten gunstig. Dit genre was de laatste jaren onderdeel van de programmering van Lantaren/Venster. De Doelen was het huis voor het DoelenEnsemble. Een recente ontwikkeling is dat Lantaren/Venster zich gaat toeleggen op de jazz en geïmproviseerde muziek en dat de Doelen de programmering van de hedendaagse gecomponeerde muziek overneemt. Daarmee ontstaat een schaalvoordeel en kan de Doelen een groter publiek voor dit genre bereiken dan vroeger. Als randprogrammering organiseert de Doelen lezingen, nabesprekingen etc. Publieksverbreding/ educatie Het is belangrijk dat kinderen zo vroeg mogelijk in contact komen met klassieke muziek. Kinderen worden door de SKVR Muziekschool begeleid naar concerten. Zij krijgen hier de gelegenheid zich te spiegelen aan de ‘helden’ in het professionele circuit. De onderwijsinstellingen en de SKVR nemen het voortouw in deze ontwikkeling, maar de samenwerking met de culturele instellingen is ook belangrijk. Het is daarom verheugend dat de Doelen, het RPhO, Codarts en SKVR een compleet nieuw educatiebeleid gaan opzetten. Hierin worden allerlei activiteiten in ondergebracht in de leerlijn van basisschool tot 18 jaar. In dit masterplan worden ook ervaren mensen uit het onderwijs betrokken, denk aan de onderwijs-cultuurcoördinatoren en gelederen van de amateurmuzieksector. Doel is om scholieren actief te laten participeren in de activiteiten. Ook krijgt educatie voor volwassenen en ouderen specifieke aandacht. De Rotterdamse aanpak is breed, gebeurt van onderaf en verschilt wezenlijk van de high brow activiteiten van bij voorbeeld het Concertgebouworkest.
38
De initiatiefnemers zijn geïnspireerd door goede voorbeelden uit binnen – en buitenland. Zo organiseert het Nederlands Philharmonisch Orkest in een sociaal maatschappelijk activiteitenprogramma ‘community’ projecten. Om met klassieke muziek ook de bewoners te bereiken in zorgcentra, met wie verbale communicatie niet goed meer mogelijk is, organiseert NedPhO GO! een serie concerten, aangepast aan de belevingswereld van deze bewoners. In een ander project begeleiden musici van dit orkest jongeren in een asielzoekerscentrum met het maken van een compositie. Aan de hand van spelvormen, veel eigen inbreng van de jongeren en met muziekinstrumenten wordt er toegewerkt naar een zelfgemaakte 'eindcompositie' die ook uitgevoerd wordt. Ontmoeting en uitwisseling staan hier centraal. Muziek is hierbij een bijzonder verbindend element. In het Ruhrgebied in Duitsland pakt men de zaken tot in de wortel aan. Hier wordt tot 2010, het jaar dat Essen culturele hoofdstad van Europa is, een waar educatieoffensief gevoerd. 200.000 basisschoolleerlingen uit het gebied worden in de gelegenheid gesteld een muziekinstrument van hun eigen keuze te leren. Dit gebeurt in een vierjaarlijks traject op school. Dit project is begroot op € 50 mio. Nordrhein-Westfalen, Bondsrepubliek Duitsland en gemeenten werken hier samen in een educatieproject dat zijn weerga niet kent. Dit voorbeeld geeft aan dat continuïteit een belangrijke rol speelt in het vertrouwd raken met muziek. De mogelijkheid om kennis te maken met klassieke muziek is een goed ding, maar naast de veelal eenmalige projecten op school is het voor de ontwikkeling van talent van groot belang dat er een doorgaande leerlijn is en dat kinderen ook daadwerkelijk de gelegenheid krijgen om een muziekinstrument te leren bespelen. Door te spelen in jeugdorkesten wordt het talent verder ontwikkeld door samenspel en wordt een nieuwe verdieping gelegd in de beleving van klassieke muziek. Mits de gemeente hierin fors investeert, is de hoop op een cultureel divers concertpubliek van de toekomst gerechtvaardigd. Festivals De grote podia Doelen, het RPhO, Onafhankelijk Toneel en Rotterdam Festivals werken samen onder de naam OperaRotterdam in De Internationale Operadagen, een breed opgezet festival voor opera en muziektheater. De instellingen willen in de toekomst jaarlijks festivals organiseren die tot diep in de stad reiken. Naast opera door amateurgezelschappen, ‘community’ activiteiten en muziektheaterprojecten op locatie zullen grootschalige opera’s van hoog internationaal niveau worden geproduceerd, gecoproduceerd en geprogrammeerd. Er wordt samengewerkt met internationaal hoog aangeschreven operahuizen en –festivals. De diversiteit die de Rotterdamse culturele sector kenmerkt wordt dus een van de leidende principes in de Operadagen. Rotterdam heeft drie sterke troeven in handen om dit muziektheaterfestival te laten uitgroeien tot een evenement van internationale klasse: Rotterdam heeft een lange operatraditie, geworteld in de 19de eeuw, maar nu helaas gestagneerd, Door bundeling van krachten heeft het netwerk van instellingen een sterk synergetisch effect, De kwaliteit van podia voor uitvoeringen van opera’s en muziektheaterproducties is hoog. Als het gemeentebestuur de plannen van OperaRotterdam waardeert, zou het cultuurbudget onder voorbehoud van een goede artistieke coördinatie substantieel moeten worden verhoogd. De financiële ondersteuning zou meerjarig moeten zijn, omdat het produceren en programmeren van opera en muziektheater een langetermijnplanning vraagt. Behalve voor opera, symfonische en andere concerten ruimt het Gergiev Festival in 2007 ook een belangrijke plaats in voor muziekeducatie – van kindervoorstelling tot een dirigentenmasterclass met Valery Gergiev. Maar evenals in de afgelopen jaren biedt het festival ook ruimte aan andere kunstdisciplines. De samenwerking met andere culturele instellingen – zowel in Rotterdam als internationaal – speelt opnieuw een grote rol. V
Zwakke punten van de sector, knelpunten
Amateurmuziek Het aanbod van klassieke muziek in Rotterdam wordt mede bepaald door de amateur-muzieksector. Niet alleen grote oratoriumwerken en bekende opera’s worden door amateurgezelschappen georganiseerd, maar ook op kleinschalig niveau wordt kamerkoorrepertoire door amateurs ten gehore gebracht. Alleen al in de grote zaal van de Doelen worden jaarlijks 30 uitvoeringen door amateurverenigingen geboekt. Om uit de kosten te komen moeten ze 2000 kaarten verkopen en dat is voor de meeste gezelschappen geen haalbare kaart meer. Een soortgelijke problematiek doet zich voor bij operagezelschappen die in Theater Zuidplein optreden. De zaalhuur als ook de kosten van solisten en professionele orkestbegeleiding zijn onbetaalbaar geworden. Wat de orkestbegeleiding betreft wordt Rotterdam al jaren geplaagd door het feit dat geen gebruik kan worden gemaakt van het door de Provincie Zuid Holland gesubsidieerde Randstedelijk Begeleidings Orkest. Dit komt
39
omdat Rotterdam bestuursrechtelijk geen deel uitmaakt van de provincie. Rotterdamse koren kunnen het orkest wel huren, maar dan betalen ze de volle prijs. In het verleden beschikte de Rotterdamse Kunststichting over een budget om deze kosten te compenseren, maar dat geld is intussen door de Dienst Kunst & Cultuur benut voor andere doelen. De gemeente zou zich deze problematiek om drie redenen moeten aantrekken: de betrokken gezelschappen vormen een vitaal onderdeel van een amateurkunstsector, waarin het actief participeren in kunst voorop staat er is een groot ‘eigen’ publiek mee gemoeid van tienduizenden mensen het specifieke repertoire komt nauwelijks nog aan bod als de betrokken amateur-gezelschappen om financiële redenen niet meer in staat zouden zijn het uit te voeren. De Gemeente Rotterdam zou met de provincie in gesprek kunnen gaan, maar de vraag is of dit op korte termijn soelaas biedt. Omdat hier sprake is van een nijpend probleem, moet het compensatiebudget weer in ere worden hersteld. De Doelen kiest er om artistiek inhoudelijke redenen niet voor amateurs in hun eigen programmering op te nemen. Dit past ook niet in hun planning. Wel heeft de Doelen ambities om samenwerkingsprojecten op te zetten met professionele musici en amateurs, zowel met koren als orkesten. Die samenwerking zou in een productiehuisfunctie gestalte kunnen krijgen. Ook Theater Zuidplein is actiever dan voorheen betrokken met het lot van de gezelschappen. Het theater wil intensief met hen gaan samenwerken en faciliteiten gericht inzetten. Naast genoemde locaties treden koren en orkesten op in kerken, locale cultuur centra, festivals, verzorgingshuizen etc. Eind 2006 heeft de Laurenskerk de beschikking gekregen over een klankscherm waardoor de akoestische kwaliteit aanzienlijk is verbeterd. Op dit moment zijn de locale cultuur centra, een van de speerpunten in het participatiebeleid van het college, niet voldoende geëquipeerd voor concerten en uitvoeringen. Ze zijn soms te klein, waardoor er alleen kleine muziekensembles kunnen optreden, en beperkt qua akoestiek. Daarnaast komen de centra nog te weinig tegemoet aan de eisen di e het publiek stelt aan horeca en comfort. Hier zou dus meer gericht moeten worden geïnvesteerd in de kwaliteit van de locaties. Kerken en locale cultuur centra zijn bij gebrek aan beter geschikt voor kleine muziekensembles, voor de grotere topgezelschappen die relatief meer publiek trekken zou een middenzaal met een groot podium en 500 zitplaatsen een enorme uitkomst zijn. Deze middenzaal hoeft niet direct een nieuw gebouw te zijn. Ook is het denkbaar dat de keuze valt op een leegstaand gebouw bijvoorbeeld een in onbruik geraakte kerk en dat daarin zodanig wordt geïnvesteerd, dat aan de eisen van akoestiek, podium - en publieksfaciliteiten wordt voldaan. De ondersteuningstaak voor de amateurkunst die de SKVR in haar nota ‘Tot diep in de stad’ (1999) ambieerde, kwam de laatste jaren door een koerswijziging onder druk te staan. De SKVR legde haar prioriteit aan het begin van dit millennium bij projecten voor het reguliere onderwijs en de ontwikkeling van nieuwe stijlen en werkvormen in de ‘urban culture’. Dat heeft negatieve gevolgen gehad voor de kwaliteit van de Rotterdamse amateurmuzieksector. Het festival ‘Klinkt Goed’ in de Doelen waar tientallen amateur-muziekgezelschappen zich voor een groot publiek presenteerden, vond vanaf 2003 geen doorgang meer en het Rotterdams Jeugd Symfonie Orkest raakte verweesd. Ook de overleggen met de muziekverenigingen, die gewoonlijk veel input leverde voor het (subsidie)beleid zijn enkele jaren geleden afgeschaft. Het ondersteuningsbeleid voor amateurkunst moet weer leven worden ingeblazen. Nu amateurkunst één van de belangrijkste pijlers is van het gemeentelijk participatiebeleid, verdient het een hoge prioriteit op de politieke agenda. Publieksverbreding/educatie Kinderen en jongeren participeren nauwelijks nog in klassieke muziek. In de opvoeding krijgt muziek weinig aandacht. De amateur-muziekbeoefening krimpt. Niet alleen amateur-symfonieorkesten vergrijzen razend snel, maar ook de blaasmuziek (harmonie, fanfare, brassbands) heeft het moeilijk. Besturen van verenigingen kunnen nauwelijks nieuwe mensen vinden. Daarnaast daalt het niveau van het vak orkestdirectie bij de conservatoria. Dit leidt tot een verzwakking van de artistieke positie van dirigenten in de amateursector. Deze klaagzang is helaas bittere realiteit. Al deze factoren leiden ertoe dat het klassieke muziekklimaat in de stad verslechtert, en indirect zal dit op lange termijn ook gevolgen hebben voor de beschikbaarheid van musici voor professionele orkesten. Bekend is dat het alom geprezen hoge niveau van de blazersectie in het RPhO o.a. zijn oorsprong vindt in een bloeiende blaasmuziekcultuur van weleer.
40
Het is zorgwekkend dat ook het buitenschoolse muziekonderwijs als gevolg van de koerswijziging binnen de SKVR de laatste jaren onder druk is komen te staan. Door een budgetverschuiving is 25% van de formatieplaatsen bij de SKVR Muziekschool gesneuveld. Het aanbod werd kleiner en vier leslocaties werden gesloten. Tegelijkertijd ontstond een wachtlijst van bijna 400 personen. Als het gemeentebestuur het van belang vindt dat het muzikale erfgoed behouden blijft en dat kinderen en jongeren participeren in muziek dan zal het tij moeten keren. Kinderen en jongeren moeten meer de kans krijgen om te participeren, door zelf muziek te maken, maar ook door naar muziek te luisteren en te leren over muziek. Het toekomstige concertpubliek wordt ten dele gegenereerd door goede marketing, maar vooreerst met aansprekende laagdrempelige educatieve programma’s. Laagdrempelige muziekactiviteiten enthousiasmeren kinderen om door te gaan met muziek. In samenwerkingsprojecten van de Muziekschool en basisscholen zouden zij in gelegenheid moeten worden gesteld te ervaren hoe leuk het is om zelf muziek te maken. Kleine initiatieven Er worden regelmatig in de stad door ensembles interessante en buitenissige initiatieven ontplooid, die onvoldoende zichtbaar zijn voor de concertbezoeker. De groepen in deze ‘niche’ zorgen voor experiment en vernieuwing. Deze ensembles zouden veel baat hebben bij productionele ondersteuning en bundeling van publiciteit. Men zou een vergelijking kunnen maken met de theatersector. Hier krijgen jonge en nieuwe makers in een productiehuis de gelegenheid onder begeleiding voorstellingen te maken. Zo’n productiehuisfunctie zou in een belangrijke behoefte kunnen voorzien van de kleine entrepreneurs in de klassieke muziek sector. Maar ook kan een speciaal publiciteitsportaal van de Uitburo website of een klassieke muziekagenda deze doelgroep meer zichtbaar maken in de stad. Een derde punt van aandacht is de oprichting van een forum/netwerk waarin alle muziekinstellingen deelnemen. Hierdoor krijgen ook de kleine initiatieven een daadwerkelijke invloed in het beleid. VI
Conclusies en aanbevelingen
Kansen 1. Klassieke muziek van hoog artistiek niveau komt in Rotterdam breed aan bod. Er is een nieuw elan te bespeuren bij de grootste spelers in het veld: Doelen het RPhO. Zij staan open voor wat er in de stad gebeurt en tonen een grote bereidheid tot samenwerking. Participatie en educatie worden als een groot goed beschouwd. Met de programmering van hedendaagse muziek in de Doelen wordt een groter publiek bereikt. 2. Om een nieuw cultureel divers concertpubliek van de toekomst te ontwikkelen, moet nu fors worden geïnvesteerd in muziekeducatie. Het is daarom verheugend dat de Doelen, RPhO, Codarts en SKVR een nieuw educatiebeleid opzetten. De aanpak is breed en gebeurt van onderaf. In het participatiebeleid van het gemeentebestuur is dit aan belangrijk aandachtspunt. 3. Op verschillende onderwerpen wordt goed samengewerkt, bijvoorbeeld in muziekeducatie en opera. Er zou echter een forum of netwerk moeten komen, waarin alle muziekinstellingen deelnemen. Op die manier kunnen de instellingen invloed uitoefenen op het gemeentelijk beleid. 4. OperaRotterdam heeft veel potentie om in de komende jaren spraakmakende festivals van internationale allure te brengen. Er wordt goed samengewerkt. Zo’n complex meerjarenproject moet wel over de financiële mogelijkheden kunnen beschikken om zich te ontwikkelen. Als het gemeentebestuur de plannen waardeert, moet het cultuurbudget substantieel worden verhoogd. Knelpunten 5. Rotterdam had in het verleden in vergelijking met andere grote steden een omvangrijke, vitale en diverse amateurmuzieksector. In het afgelopen decennium heeft hier echter een kaalslag plaatsgevonden. De ondersteuningstaak van amateurkunst verdient weer een hoge plaats op de politieke agenda. 6. De kosten van zaalhuur en orkestbegeleiding zijn voor amateur-gezelschappen onbetaalbaar geworden. Voor koorbegeleiding (het inhuren van een professioneel orkest) moet een apart compensatiebudget worden gereserveerd, zoals dat vroeger bestond bij de Rotterdamse Kunststichting. 7. Een ander knelpunt zijn de concertlocaties voor amateur-gezelschappen in de stad. Kerken en locale cultuur centra voldoen vaak niet aan de akoestische eisen, beschikken over een te klein podium en missen goede publieksfaciliteiten. Voor de topamateurmuziekgezelschappen is een goed geoutilleerde locatie nodig met een groot podium en 500 zitplaatsen.
41
8.
9.
Muziekeducatie op school en de mogelijkheid voor kinderen en jongeren om buitenschools muzieklessen te volgen, schieten in Rotterdam te kort. Realiseer een doorlopende leerlijn, waarbij kinderen via projecten op school kennismaken met muziekbeoefening en gelegenheid krijgen zelf een instrument te spelen. Er ligt hier een belangrijke taak voor docenten van de Muziekschool. Het ideaal zou zijn: iedere school zijn eigen orkest. Versterk het laagdrempelige buitenschools instrumentaal onderwijs voor verdere talentontwikkeling. Kleine professionele gezelschappen, die op projectbasis concerten en muziektheatervoorstellingen maken, missen vaak een sterke professionele basis in hun organisatie. Voor deze ‘niche’ zou er een productie-unit moeten komen, waar productietaken als administratie, publiciteit e.d. kunnen worden gedeeld. De publiciteit kan worden verbeterd door een speciaal portaal op de Uitburo site.
42
Sectoranalyse architectuur 1.
samenvatting
Hoewel het debat rondom architectuur in de stad bloeit is het tot op heden te vrijblijvend. Het zou nadrukkelijker onderdeel moeten uitmaken van het bouwproces. Cultuurbeleid m.b.t. architectuur heeft te maken met het van meet af aan inbouwen van communicatie over de kwaliteit van het bouwen in het bouwproces. Het gaat in dat kwaliteitsdebat onder meer over de vraag wat goed opdrachtgeverschap is en hoe met een de stad moet worden omgegaan die nog steeds in een transformatieproces zit. Naast aandacht voor het bouwobject behoefte de openbare ruimte er omheen meer aandacht. Maatschappelijke thema’ als de demografische verandering en duurzaamheid zouden beter in de esthetiek van de bouwopgave moeten doorklinken 2.
Algemene ontwikkelingen
Bij architectuur is complicerend dat slechts een zeer beperkt onderdeel van de wereld van de architectuur beïnvloed wordt door het cultuurbeleid. De architectuur staat immers bloot aan invloeden van opdrachtgevers, van bouwers en financiers, van een regulerende overheid, zowel op rijksniveau als lokaal, van bouwvoorschriften en planologische beperkingen, van welstand van omwonenden en van belanghebbenden. In de praktijk vormen al die andere invloeden evenzoveel hinderpalen op weg naar de realisatie van de culturele ambitie van de architect. Voor zover architectuur een vorm van kunst is, is architectuur bij uitstek toegepaste kunst. De architect moet rekening houden met de belangen van de opdrachtgever, de omgeving en niet in de laatste plaats met de belangen van de bewoners en gebruikers van het bouwobject. Ook de omgevi ng van het te bouwen object komt daarbij steeds meer in beeld, een bouwopgave staat niet op zich maar is onderdeel van een groter geheel waarmee bij de planvorming in toenemende mate rekening gehouden moet worden. Ook de invloed die uitgaat van het verlede n van een gebied, de historische bebouwing en historische functies van het bouwterrein en zijn omgeving vormen een onderdeel van de culturele dimensie van de architectuur en hebben geleid tot wat wordt genoemd ‘culturele planologie’. Bij architectuurbeleid gaat het over de het van meet af aan structureel inbouwen in het bouwproces van een debat over de kwaliteit van het ontwerp. Het van gedachten wisselen over de beweegredenen achter een ontwerp, de informatie over de plaats van het ontwerp in zijn omgeving, het reflecteren op eventuele alternatieven voor de bouwopgave zijn allemaal kwesties die onderdeel moeten zijn van het traject dat bij belangrijke bouwopdrachten moet worden doorlopen. Landelijk staat het “goede opdrachtgeverschap” weer erg in de be langstelling. Onlangs nog organiseerde Architectuur Lokaal over dit onderwerp in Amsterdam een zowel door architecten als opdrachtgevers goed bezocht symposium. Aan het begin van het bouwproces staat niet zozeer de architect als wel de opdrachtgever. Uiteindelijk is de architect ook maar een uitvoerder van de bouwopdracht. Een goede opdrachtgever vertoont enkele basale kenmerken. Hij heeft een visie, toont ambitie, weet deze met enthousiasme over te brengen bij alle bij het bouwproces betrokken partijen en houdt dat ondanks alle mogelijke tegenvallers en tegenwerking ook vol. In het veld van de opdrachtgevers hebben zich grote veranderingen voltrokken. Het opdrachtgeverschap verschuift in toenemende mate van de publieke naar de private sector. De rol van overheden bij het verstrekken van opdrachten is sterk teruggelopen ten gunste van die van corporaties en projectontwikkelaars. Naarmate de invloed in de sfeer van de bouwopdrachten steeds verder van de publieke sector is af komen te staan lijkt de kans waarborging van de artistieke kwaliteit van de architectuur meer in het geding. Hoewel er steeds meer publiek -private constructies komen biedt dat lang niet altijd soelaas voor het streven naar een optimaal architectonisch resultaat. Criticasters beweren dat de architect de opdrachtgever alleen nog voorziet van mooie plaatjes en dat anderen de bouw realiseren. Vanuit een meer positieve benadering blijken professionele opdrachtgevers heel wel in staat als bevlogen en maatschappelijk betrokken opdrachtgever te
43
fungeren. Zo hebben woningbouwcorporaties zich ontwikkeld tot sociale ontwikkelaars die ook aan esthetiek in hun plannen veel aandacht schenken. In de praktijk zijn er daarnaast veel voorbeelden van contracten, convenanten of ‘kwaliteitsmanifesten’ die architecten in een vroegtijdig stadium in de gelegenheid stellen tot het leveren van een inbreng in de fases waarin opgaves en programmas gedefinieerd worden. 3.
de sector in Rotterdam.
De creatieve industrie in Rotterdam telt bij benadering 10.000 voltijdse ba nen waarvan ongeveer een kwart voor rekening van de architecten- en ontwerpbureaus komt. De sector groeit jaarlijks met ongeveer 5 % wat meer is dan in de andere grote steden. Rotterdam is daardoor ook getalsmatig architectenstad nummer één. Architectenbureaus treft men overal in de stad met een sterke concentratie in de Van Nelle Ontwerpfabriek. 2007 wordt het architectuurjaar. Onder de naam “Rotterdam 2007, City of architecture” presenteert Rotterdam zich als stad van de architectuur met exposities, manifestaties, debatten en een “keurmeestersproject” aan zowel het deskundige als het grote publiek. In 2007 is het Berlage Institute curator van de Internationale Architectuurbiënnale Rotterdam met het thema “Power, producing the contemporary city”. Rotterdam is architectuurstad nummer 1, dat was de uitkomst van een enquete in het najaar van 2006 onder architecten en bouwers. De bouwwereld zelf is dus overtuigd van de kracht van Rotterdam als stad waar het op het gebied van de architectuur allemaal gebeurt. Als reden voor die keuze gelden vooral de opvallende, robuuste architectuur van vele (hoge) gebouwen en de aanwezigheid van zeer veel architectenbureaus, waaronder een aantal internationaal gerenommeerde en de aanwezigheid van instellingen als het NAI, het Berlage Institute, Archined en de Architectuurbiënnale. In Rotterdam zetel het NAI dat als sectorinstituut voor bekostiging volledig voor rekening van het rijk komt. Vanaf het nieuwe cultuurplan zal het NAI met de andere sectorinstituten gerekend worde n tot de zogenaamde culturele ‘basisinfrastructuur’ hetgeen deze instelling niet meer afhankelijk maakt van de 4-jarige cultuurplancyclus. Specifiek bezig met het architectuurbeleid op landelijk niveau maar gevestigd in Rotterdam zijn verder het Berlage Institute voor postdoctorale opleidingen en de digitale databank Archined (beiden eveneens rijksgefinancierd). Bezig met het architectuurbeleid op lokaal niveau zijn het Architectuur Instituut Rotterdam (AIR), het debat en informatiecentrum over architectuur in Rotterdam en de Architectuurbiënnale. De architectuurbiënnale had in 2005 als curator Adriaan Geuze met als centraal thema “Water”. AIR organiseerde onder andere in samenwerking met de debatafdeling van de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur de imm er goed bezochte debatreeks “Architectuurcases” en het project “Decode Spaces” waarin onderzocht wordt hoe private en publieke partijen gezamenlijk het probleem van de inrichting van de openbare ruimte ter hand kunnen nemen. Het onderwerp staat toch erg in de belangstelling; momenteel loopt een spraakmakende reeks van lezingen over de kwaliteit van het publieke domein in Rotterdam.
3. Sterke kanten van de sector. Het voordeel van de aanwezigheid van zoveel instituten gericht op versterking van het architectuurbeleid is dat het debat rondom de architectuur in de stad bloeit. Het Architectuur Instituut Rotterdam en het NAI organiseren jaarlijks tientallen debatten over de meest uiteenlopende onderwerpen waarvoor telkens grote belangstelling bestaat, zowel van de kant van ingewijden als van geïnteresseerde buitenstaanders. Met twee grote uitgevers (010 en NAI Uitgevers), het expositiebeleid van het NAI en de projecten van AIR kent de stad een ongekend levendig klimaat van debat en reflexie rondom architectuur en stedenbouw. Nieuwe ideeën en opvattingen worden vroegtijdig gesignaleerd en becommentarieerd, zowel verbaal als op papier als in exposities. Niet voor niets is 2007 uitgeroepen tot Architectuurjaar en figureert Rotterdam voor de nationale en vooral ook internationale wereld in 2007 als “City of Architecture”. Ondertussen reizen Rotterdamse architecten als internationale coryfeeën de hele wereld af en maken daarmee ook voor de stad furore.
44
Als beleid hanteert de gemeente sinds zeer recent een Stadvisie met daarin speerpunten waarop de in de ontwikkeling van de stad op alle beleidsterrein zich in het komende tijdvak richt. Deze Stadsvisie vormt het kader waarbinnen architecten hun accenten kunnen aanbrengen. Een soortelijk kader is de Welstandsnota die sinds 2004 in elke gemeente wettelijk verplicht is. Welstandsbeleid kan zich met een welstandsnota in de hand ontwikkelen van een weinig inspirerend en afremmend vangnet tot een trampoline, een instrument waarmee architecten worden uitgedaagd en geïnspire erd. Een goed functionerende welstandscommissie kan met de vierjaarlijkse welstandsnota in de hand uitgroeien tot een countervailing power tegenover alle in het plannings- en bouwproces meespelende belangen die afbreuk doen aan de oorspronkelijke intenties van een ontwerper.
4. zwakke kanten/bedreigingen Het is opvallend dat in een stad met zoveel instellingen die het debat over het architectuurbeleid voeren de discussie over actuele projecten zo beperkt gevoerd wordt. Rondom het Centraal Station heeft voorafgaand aan de start van het bouwtraject geen serieuze discussie plaats gevonden met betrokkenen over de plannen en eventuele alternatieven. Datzelfde lijkt zich te gaan voltrekken rondom de plannen die de eigenaren van de flats rondom de Lijnbaan hebbe n met hun eigendom. Een echt, volwaardig architectuurbeleid zou zich, aldus AIR, moeten kenmerken door een consequente doordenking van de plannen met alle betrokken partijen in een open debat. Daarbij wordt alle noodzakelijke informatie, alternatieven, historische referenties, op tafel gebracht. Tot nu toe lijken opdrachtgevers hiervoor niet te voelen. Het zelfbewustzijn en die ambitie die horen bij een ‘City of Architecture’ weerspiegelen zich nog onvoldoende in het stadsbeeld. In die zin is er een discrepantie tussen de perceptie van Rotterdam als architectuurstad en de feitelijk aanwijsbare kwaliteit. De Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur verwoordde dit onlangs nog in een inmiddels op brede bijval steunend manifest: “Puntig II, meer cultuur in de architectuur”. In dat manifest wordt een pleidooi gehouden voor architecten die eigenzinniger en gedurfder te werk gaan. Als het gaat om eigenzinnigheid mag vooral van de jonge architecten en dus de jonge architectenbureaus wat worden verwacht. Het zou uitgangspunt van beleid kunnen zijn om bij aanbestedingen vanuit de overheid ook regelmatig jonge bureaus een kans te gunnen. De huidige Europese richtlijnen op het gebied van openbare aanbesteding verhinderen dat de overheid kleinere lokale bureaus bevoordeelt. Het hoeft geen betoog dat zo’n beleid de ontwikkeling van de architecten- en ontwerpbureaus zal bevorderen en Rotterdam als vestigingsplaats voor nog meer architecten en ontwerpers aantrekkelijk maakt. Rotterdam is wel een stad met een ongekend hoog bouwtempo. De laatste jaren heeft de nadruk echter meer op de bouwproductie dan op de bouwfantasie gelegen. Dat was enerzijds het gevolg van de noodzaak om oude wijken te herstructureren als anderzijds het gevolg van de noodzaak om de binnenstad voor hogere inkomens als woonplek interessanter te maken. De gevolgen daarvan beginnen zich af te tekenen. Hoogstandjes in de architectuur zijn vervangen door marktconforme bouwvolumes; detaillering maakte plaats voor standaardisering, opvallendheid en eigenzinnighei d voor tamelijk gemakkelijke oplossingen, ordening voor verrommeling. Een letterlijk in het oog springend voorbeeld is het hoogbouwbeleid als onderdeel van het stedenbouwkundig concept dat eerder opvalt door de uitzonderingen op de regel dan op de conseque ntie in uitvoering; er werd de afgelopen jaren meer buiten de voor hoogbouw bestemde zones gebouwd dan daarbinnen. Gekscherend zou men de stelling kunnen verdedigen dat het verbieden van hoogbouw waarschijnlijk tot inventievere en interessantere (hoogbouw) oplossingen zou leiden dan het zonder restricties openstellen van grote delen van de stad voor hoogbouw. Het ontbrak in de afgelopen jaren, ondanks het bouwtempo, aan continuïteit. Opgestarte projecten werden niet of slechts gedeeltelijk afgemaakt. Andere projecten werden voortijdig opgestart. Maar de discontinuïteit beperkte zich niet alleen tot de realisatie van concrete projecten; ook op beleidsmatig niveau, in bestuurlijke zin en in visie, ambitie en opdrachtgeverschap werd een ingezette koers niet volgehouden. De houding van ‘nieuw is altijd beter’ die in Rotterdam de boventoon voert heeft vervelende gevolgen gehad. De publieke ruimte bijvoorbeeld oogt nu als een ongeordende lappendeken waar dat een herkenbaar patroon had kunnen opleveren. Den Haag kan in dit verband als
45
lichtend voorbeeld dienen. Daar is door jarenlange consistente zorg een kwalitatief hoge en samenhangende invulling van de openbare ruimte tot stand gebracht. Tot 1995 werd de stad ontwikkeld op basis van functies die nog moesten worden ingevuld. Zo werden zonder al te veel nadenken winkelfuncties, woonfuncties en werkfuncties naast elkaar ingevuld. Dat heeft geleid tot onlogische combinaties waarvoor in de openbare ruimte tol is betaald. Pas nadien heeft een cultuuromslag in het denken over de openbare ruimte plaats gevonden. Er moest vanaf dat moment van bewustwording een enorme achterstand in kwaliteit worden weggewerkt. Dat gaat niet altijd op een consistente wijze. Enerzijds worden grote namen ingevlogen om over de kwaliteit van de openbare ruimte een debat aan te gaan, anderzijds sijpelt van die discussie in de dagelijkse praktijk van de stedenbouwers maar weinig door. Doordat de omgeving bij die plannen onvoldoende betrokken wordt ontstaat geen draagvlak onder de bevolking, is er geen trots en daarmee geen commitment. Dat laatste werkt weer verloedering in de hand waarna het proces weer van voren af aan moet beginnen. Rotterdam is door haar verleden een voorbeeld van een echte transformatiestad: de opvatting in de wederopbouwperiode was dat bouwen als zodanig is belangrijker was dan architectuur. De stad werd min of meer ervaren als een tijdelijk en inferieur met nauwelijks een intrinsieke waarde. Veel plekken hebben daardoor nu een vaag, onherkenbaar of ‘naamloos’ karakter, zodat niemand eigenlijk weet hoe een plek nou werkelijk heet. (Schouwburgplein of Doelenplein? Blaakmarkt of Binnenrotte?). De waarde van de recente gebouwde omgeving is door deze transformatiegeschiedenis vaag of wordt zelfs min of meer ontkend. Deze houding van miskenning is tot op de dag van vandaag van invloed op de manier waarop bewoners en gebruikers met de publieke ruimte in de gebouwde omgeving omgaan. Het stadhuisplein dat als zichtlijn ten opzichte van het stadhuis moest fungeren wordt sinds jaar en dag ontsierd door kiosken en lelijke terrassen zonder dat iemand ertegen ageert. De stad accepteert de ontstane verrommeling gelaten en niemand neemt een duidelijke positie in. Ook discussies over toekomstige ontwikkelingen (b.v. de bebouwing van de omgeving van de Lijnbaan) leiden tot verwarring en onduidelijkheid omdat een echte visie omtrent het gebied als geheel ontbreekt. Ook het gebruik van de percentageregeling die aangewend kan worden voor kunst in de openbare ruimte wordt als instrument in de discussie over de kwaliteit van het openbare domein nauwelijks meer aangestipt. Rotterdam wordt net als elke andere grote stad geconfronteerd met de vraagstukken van deze tijd. Opdrachtgevers, planners en architecten moeten kunnen toelichten hoe in de bouwopgaven en ontwerpen wordt ingespeeld op kansen en bedreigingen die op de samenleving afkomen. Terwijl ‘Water’ in 2005 tot centraal thema van de architectuurbiënnale werd gekozen en een rijke invalshoek bood tot ontwerp en planning blijken andere voor de hand liggende thema’s minder inspiratie te bieden. Denk bijvoorbeeld aan demografische transformatie en duurzaamheid. Terwijl Rotterdam verkleurt lijkt de bouwwereld zich van deze nieuwe transformatie nauwelijks bewust. In de stedenbouwkundige aanpak en architectonische vormgeving is van de geweldige veranderingen die de stad in culturele zin doormaakt nauwelijks iets terug te vinden. De culturele verandering, afgezien van een enkele nogal in traditioneel stijl opgetrokken moskee, weerspiegelt zich nauwelijks in het stadsbeeld Terwijl in metropolen elders zonder gene etnisch gebonden stadswijken met bijbehorende signatuur ontstaan is daarvan in Rotterdam nauwelijks of niet sprake. Referenties aan de herkomstlanden, zo ze al voorkomen, zijn clichématig en zeker niet inspirerend tot nieuwe aanzetten. Hoe bijvoorbeeld mediterrane invloeden zich weerspiegelden in de architectuur van de zeventiende eeuw lijkt te zijn vergeten. Bij de realisatie van gebedshuizen worden kansen op dit gebied niet opgepakt. Naast demografische verandering is duurzaamheid een ander maatschappelijk thema dat onvoldoende weerklank vindt. Weliswaar is duurzaamheid een eis die inmiddels via regelgeving aan ontwerpers wordt opgelegd; los van deze eisen kan een architect aan duurzaamheid meer aandacht besteden door bij de bouwopgave het bouwen “voor de eeuwigheid’ nadrukkelijker als uitgangspunt te nemen. Niet alleen de materialen, de inrichting en het energieverbruik bepalen immers de duurzaamheid van ontwerp, ook de esthetiek is daarvan een nadrukkelijke uiting. De opdracht aan architecten zou kunnen luiden om gebouwen ‘mooi oud’ te laten worden. Dat leidt tot een andere selectie van materialen dan voorheen. Ooit kwamen alle instellingen in Rotterdam die zich vanuit het doelstelling met het architectuurbeleid bezig houden regelmatig bijeen in het zogenaamde architectuuroverleg. De laatste tijd is daarvan
46
nauwelijks nog sprake. De kritiek die vanuit de cultuursector wordt geuit op het gebrek aan continuìteit in beleid en visie/ontwikkeling valt hiermee niet goed te rijmen. 5. Conclusies en aanbevelingen Architectuurbeleid moet leiden tot kwaliteit. Kwaliteit wordt alleen bereikt als de omgeving bij het bouwproces van meet af aan wordt betrokken. Debat, informatie, het ontwikkelen van alternatieven, kortom communicatie over de visie en uitgangspunten op een moment dat het er nog toe doet moet structureel ingebakken zijn in het bouwproces. Vanuit deze opvatting over wat architectuurbeleid is moet gedacht en gepraat worden over de typisch Rotterdamse culturele dimensie en over de continuiteit van de stedelijke bouwopgave. Daarbij kan men denken aan een databank van ‘beste practices. Daarop kan worden teruggevallen waardoor de continuiteit beter gegarandeerd wordt. Om continuïteit in visie, ambitie en opdrachtgeverschap te bewerkstellingen moeten gebouwen aangewezen worden die typerend zijn voor een tijdvak en die een bewezen kwaliteit hebben. Er zijn al gebouwen met die status maar dat aantal kan groter worden. Met terugwerkende kracht kunnen een aantal gebouwen bij wijze van spreken de status van “grand travail” krijgen. Er is iets voor te zeggen deze lijn dan naar de toekomst door te trekken en het stadsbestuur te vragen projecten die in het huidige tijdvak plaats vinden eveneens die status te geven. Deze ‘bewezen’ kwaliteit of ‘canon van de Rotterdamse architectuur’ dient ook echt voor de toekomst bewaard te blijven. Dat betekent overigens niet dat alles uit het verleden gefixeerd moet worden. Om te leren van het verleden dient de naoorlogse bouw in kaart gebracht te worden, inclusief de plannen die daarbij in het verleden terzijde zijn geschoven maar misschien nog wel bruikbaar zijn. De discussie over het ontstaan van de stad, het ‘verhaal van de stad’, waar nog niet zo lang geleden in Rotterdam volop over werd gesproken en sinds een aantal jaren niet meer, moet opnieuw worden verteld. Rotterdam moet duidelijke keuzes maken. Als Rotterdam bijvoorbeeld wil excelleren als hoogbouwstad, moet de keus daarvoor tot in de gehele infrastructuur worden doorgezet. Het moet een onderscheidend visitekaartje zijn en het moet onvermijdelijk aanwezig zijn in gespecialiseerde opleidingen, verwijzingen in de buitenruimte, imagocampagnes en toerismebeleid. De Rotterdamse overheid moet meer gaan optreden als criticaster van haar eigen beleid en zelf met alternatieven komen. Het cultuurbeleid m.b.t. architectuur kan gebruikt worden om die alternatieven aan te dragen en te bespreken. Uit alternatieven kan de bevolking kiezen. Dat zoiets kan bewijst de aanpak van de gemeente Groningen rondom de bebouwing van delen van de Markt. Op dit moment lijkt in een periode waarin investeringen vaak moeizaam tot stand komen het primaat voor bouwprocessen bij het stadsbestuur te liggen. Ruimtelijk beleid en communicatiebeleid liggen helemaal in elkaars verlengde. Cultuurbeleid met betrekking tot de architectuur zou daaraan vooraf moeten gaan en naast de inspraak bij de ruimtelijke processen over juridische procedures aandacht moeten schenken aan de inhoud van de plannen en discussie over eventuele alternatieven. De discussie over bij voorbeeld de herstructurering van delen van het Lijnbaangebied leert dat de informatieve communicatie over het plan als het ware onderdeel is geworden van het (wettelijk) vastgelegde plan- en besluitvormingsmodel. Dit werkt niet bevorderlijk op een open discussie met diverse alternatieven. Men zou de planmatige en inhoudelijke aspecten helder moeten scheiden. In het cultuurbeleid kan dan ruimte geboden worden aan communicatie over de inhoud en bespreking van alternatieven die vooraf gaan aan de ruimtelijke wetgeving, welke zich beperkt tot inspraak en juridische procedures. In de voorfase waarin het culturele element de boventoon voert zou ook de inzet van de percentageregeling als instrument ter verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte nadrukkelijk aan de orde gesteld moeten worden. Nadrukkelijker wordt bij in de bouwopgave ook het effect op de omgeving meegenomen.
47
De instellingen in Rotterdam die vanuit hun doelstelling betrokken zijn en mede vorm geven aan het architectuurbeleid, hetzij op stedelijk hetzij op nationaal of internationaal niveau, zouden weer regelmatig met elkaar rond de tafel moeten in een architectuuroverleg.
48
Sectoranalyse theater I
Samenvatting
Rotterdam vertoont in de theaterprogrammering een goede balans tussen amusement en experiment. Er is geen sprake van overaanbod en versnippering. De Rotterdamse theatersector timmert internationaal goed aan de weg. Er wordt goed samengewerkt in de sector. Het theateroverleg biedt de instellingen de gelegenheid invloed te hebben op het beleid. Het is goed dat het door de sector zelf wordt gerevitaliseerd. Lokale cultuurcentra hebben een belangrijke sleutelfunctie in de vergroting van het publieksbereik. Maar er zijn ook knelpunten. Zo moet er meer worden geïnvesteerd in de werkgelegenheid van de sector. De doorstroming in het theaterveld moet worden bevorderd. Het jeugd- en jongerentheater is een belangrijke voedingsbodem voor het klimaat in de stad. Het verdient extra aandacht van het gemeentebestuur en een aangepaste subsidiering. De infrastructuur voor amateur- theatergezelschappen behoeft verbetering qua programmering en faciliteiten. II Landelijk beleid Het Nederlands theater kenmerkt zich door een enorme verscheidenheid aan gezelschappen en productiekernen van kwalitatief hoog niveau. Repertoire gezelschappen, mimegroepen, object - en poppentheatergroepen, jeugdtheatergezelschappen, productiehuizen en werkplaatsen bewegen zich va n klassiek tot experimenteel theater. Het Nederlands theater geniet in het buitenland veel aanzien gezien de vele presentaties door Nederlandse gezelschappen op internationale podia en festivals. Theaterfestivals in Nederland trekken niet alleen een breed publiek, maar zijn daarnaast een factor van belang in de stimulering van de sector. Veel theatermakers kiezen er niet voor in vaste verbanden te werken. Voor hun productie vragen zij subsidie aan bij het Fonds voor Amateurkunst en Podiumkunsten. Werkplaatsen en productiehuizen spelen bij deze projecten een belangrijke rol. Hier krijgen makers de mogelijkheid zich te ontwikkelen, te experimenteren en onderzoek te doen. Gezien het maatschappelijk belang en de samenwerking met het onderwijs is het jeugdtheater een belangrijk aandachtsgebied in het rijksbeleid. Voor het rijk is het van belang dat theaterproducties in alle delen van het land te zien zijn. In samenwerking met gemeenten en provincies bevordert het rijk de spreiding van het theateraanbod. Het Theaterinstituut Nederland (TIN) is het sectorinstituut op het gebied van dans en theater. Het omvat een archief, bibliotheek, museum, expertisecentrum en informatiecentrum en het promoot het Nederlandse theater en de dans in het buitenland. De Vereniging van Ne derlandse Theatergezelschappen en –producenten is de belangenbehartiging- en werkgeversorganisatie voor de professionele theaterproducenten in Nederland. De theaters zijn verenigd in de Vereniging van Schouwburg - en Concertgebouwdirecteuren (VSCD). III Theatersector Rotterdam Podia/productiehuizen Theater is een brede podiumkunstvorm, waaronder verschillende genres vallen: toneel, opera en muziektheater, experimenteel theater, jeugdtheater, jongerentheater, literair theater, poppentheater, circus, cabaret, revue, variété, show en musical. In de divisie ‘groot’ zijn vier podia te onderscheiden. De Rotterdamse Schouwburg presenteert met Luxor Theater, Theater Zuidplein en Lantaren/Venster een groot deel van het aanbod in Rotterdam, waarbij elk podium een seg ment voor zijn rekening neemt. De Rotterdamse Schouwburg wil een toonaangevend internationaal centrum voor podiumkunsten zijn, een huis voor het theater van de toekomst. Naast het programmeren van toneel en dans, opera en muziektheater gaat de Schouwburg contacten aan met kunstenaars, initieert projecten en produceert met het Productiehuis Rotterdam in samenwerking met andere instellingen in de stad nieuw experimenteel werk. Vanaf het Culturele Hoofdstadjaar 2001 organiseert de Schouwburg elk jaar De Inte rnationale Keuze. Het nieuwe Luxor Theater programmeert voornamelijk amusementstheater. Het aanbod bestaat uit langere series van voorstellingen van grootschalige musicals, cabaret, opera’s en operettes, theaterconcerten en dans. Het nieuwe Luxor Theater is de thuisbasis van het landelijke Camerettenfestival. In 2005 besloot de gemeente het oude Luxor Theater aan de Kruiskade bij gebrek aan
49
een middenzaal nog drie jaar open te houden, hetgeen tegemoet kwam in de gegroeide behoefte van het publiek aan amusementstheater. Theater Zuidplein kreeg vanaf 1998 van de gemeente de opdracht om zich te ontwikkelen tot een podium voor culturele diversiteit. Het werd bestemd als een podium voor de grootste migrantengemeenschappen van Rotterdam en in de tweede plaats voor jeugd en jongeren. In de afgelopen jaren bleek dat de opdracht voor het theater moeilijk uitvoerbaar was en dat de gemeente wilde afstappen van het doelgroepenbeleid. In 2006 heeft het bestuur een nieuwe missie vastgesteld waarin het theater de programmering voor migrantengemeenschappen losliet en teruggreep op de programmering van weleer: cabaret, toneel, muziek en daarnaast is er substantieel aandacht voor stand -up, aanbod voor jeugd en jongeren en festivals. Lantaren/ Venster onderscheidt zich met een hedendaagse theaterprogrammering en een productiefunctie voor jong of startend cultureel divers theatertalent. In de divisie ‘klein’ zijn eveneens vier podia te onderscheiden. Theater de Evenaar heeft nauwelijks een theaterprogrammering, maar is meer gericht op kleinschalige wereldmuziek en jazz. Hal 4 biedt onderdak aan Rotterdams Lef en programmeert jongerentheater voor scholen. ’t Kapelletje is het locale cultuurcentrum in de stad, dat specifiek is gericht op de programmering van amateurtheater. Het Bibliotheektheater heeft geruime tijd literair theater geprogrammeerd, maar die functie heeft de laatste jaren aan betekenis ingeboet. ro theater, Onafhankelijk Toneel, Bonheur, Jeugdtheater Hofplein en Maatwerk beschikken over eigen podia. Maar er is meer. Er zijn sedert 2006 meer dat tien locale cultuur centra in de stad actief. Het project Cultuurbuur zorgt ervoor dat professionele gezelschappen hier op wijkniveau uitvoeringen geven. Een nieuwe loot aan de stam van de Rotterdamse theaterinfrastructuur is het theaterverzamelgebouw De Banier, dat eind 2006 zijn deuren opende. Het biedt goed geoutilleerde repetitieruimte aan vijf theatergroepen. Gezelschappen Er zijn in Rotterdam twee grote gezelschappen, ro theater en Onafhankelijk Toneel (OT). Zij worden beide mede door het rijk gefinancierd. Ro theater werkt in tegenstelling tot de andere gezelschappen met een relatief klein vast ensemble. Naast professioneel repertoiretoneel maakt ro theater eigen producties en projecten. Het gezelschap speelt in het eigen theater aan de William Boothlaan, maar ook in de Rotterdamse Schouwburg, locale cultuur centra en gaat veel op tournee in binnen - en buitenland. OT maakt eigenzinnige voorstellingen op het gebied van toneel, dans, muziektheater en opera. De laatste jaren heeft OT de dans steeds meer in de theater- en operaproducties geïntegreerd. Sinds 2004 beschikt OT over een nieuw eigen theater in Delfshaven. Bij de kleinere professionele gezelschappen verrijken Bonheur, Hotel Modern en Het Waterhuis het palet met hun geheel eigen invalshoeken. Bonheur integreert in zijn voorstellingen theater en literatuur, Hotel Modern is een multidisciplinair theatercollectief dat werkt met visuele middelen en muziek en Het Waterhuis is een jeugdtheatergezelschap dat producties maakt die beeldend zijn en die meerdere culturen aanpreken. Nieuwe groepen in de huidige cultuurplanperiode zijn Rotjong en Rotterdams Lef (jongerentheater), Circus Rotjeknor, Powerboat (platform voor projecten waarin verschillende disciplines worden geïntegreerd) en de Rotterdamse Poppenspelers. In het amateurtheater zijn meer dan 75 verenigingen en stichtingen actief. De meeste zijn lid van de Rotterdamse Vereniging voor Amateurtheater. In het afgelopen decennium is een daling van het aantal traditionele verenigingen te constateren. Voor de ontwikkeling van het amateurveld hebben Jeugdtheaterschool Hofplein, de SKVR Theaterschool en het Rotterdams Centrum voor Theater een stimulerende functie: zij leveren een fors en divers cursusaanbod, maken voorstellingen en begeleiden spelers en makers. Het Rotterdams Wijktheater (RWT) maakt al zo’n 15 jaar community theatre (kunst voor en door de gemeenschap). Het bereikt bevolkingsgroepen, die met het reguliere theateraanbod niet worden bereikt. Het RWT maakt theater voor en door buurtbewoners en brengt zijn voorstellingen in buurthuizen, locale cultuurcentra en andere wijkcentra. Vanaf 2001 organiseert het RWT in samenwerking met o.a. Theater Zuidplein om de twee jaar het Internationaal Wijktheaterfestival. Hier trede n community theatre groepen op uit alle windstreken van Europa en vinden symposia plaats over theater in multiculturele wijken.
50
Opleidingen Rotterdam heeft geen hbo theatervakopleiding. Jeugdtheater Hofplein is enkele jaren geleden in samenwerking met het Albeda College een mbo theateropleiding gestart. Het rijksgesubsidieerde Codarts (Hogeschool voor de kunsten Rotterdam) heeft een voor de theatersector relevante bacheloropleiding Circus Arts, een masteropleiding Community Arts en een muziektheateracademy. Samenwerking In 2003 werd het Rotterdams Theateroverleg opgericht. Rotterdam begon zich steeds meer internationaal te profileren en er werd zelfbewust en bijzonder theater gemaakt. De samenwerkende partijen - podia, gezelschappen, festivals en makers - wilde vanuit dit gegeven het imago van de theatersector versterken en kwam tot een Plan van Aanpak genaamd “De bereidheid is alles”. IV Sterke kanten van de sector, kansen Het landelijk theaterveld is druk in de weer met de ontwikkeling van een visie voor de toekomst van de podiumkunsten, zo blijkt uit het Nederlands Theater Jaarboek 2005-200617. Na een periode van groei van het toneelaanbod is de hoeveelheid premières het afgelopen seizoen gedaald met 15 % t.o.v. het daaraan voorafgaande seizoen. Dat moest ook wel want de markt was oververzadigd. Ondanks dat er nog 1449 premières waren in Nederland, spreekt het Jaarboek van een verschraling. De Rotterdamse Schouwburg komt als populairste premièrezaal van Nederland uit de bus, maar ook hier waren er 11 p remières minder dan het seizoen daarvoor. Veel gemeentelijke theaters in het land programmeren steeds veiliger. Zij zijn daartoe gedwongen vanwege toenemende regelgeving en slinkende programmeringbudgetten. Dat heeft negatieve gevolgen voor de afname van experimentele en vernieuwende producties. Rotterdam beantwoordt zeer zeker niet aan dit sombere beeld. De stad vertoont in de theatersector een goede balans tussen amusement en experiment. De programmering van de Rotterdamse Schouwburg is visionair en gedurfd mede dankzij de gemeentelijke subsidie. Aan de andere kant van het spectrum programmeert het Oude en Nieuwe Luxor en Theater Zuidplein kwalitatief hoogwaardig laagdrempelig amusement. Daartussen zien we een interessant eigen aanbod van de Rotterdamse gezelschappen. De Rotterdamse podia hebben de afgelopen jaren veel nieuw publiek getrokken 18. Het aanbod van jeugdtheater in de stad is van hoog niveau en in de programmering van de theaters in voldoende mate vertegenwoordigd. De programmering van jeugdtheater in de Schouwburg is kwalitatief goed en bedient verschillende doelgroepen, waar onder ook de allerkleinsten. Daarnaast maakt Jeugdtheater Hofplein voorstellingen voor de jeugd, ook voor peuters, en er zijn enkele kleine groepen die zich bewegen op het gebied van poppentheater. Rotterdam heeft één professioneel jeugdtheatergezelschap, Het Waterhuis. Een andere sterke kant van Rotterdam is het jongerentheater. Het betreft momenteel vier groepen, die elk een eigen signatuur en een eigen publiek hebben. De een gaat uit van de belevingswereld van jongeren en maakt theater in de hiphoptraditie, anderen kiezen voor de dans als uitdrukkingsmiddel of nemen juist literatuur als uitgangspunt. Lantaren/Venster zou met zijn productiefunctie meer ruimte kunnen bieden aan het groeiende talent in deze groepen. Maar ook het Productiehuis Rotterdam en de grote gezelschappen zouden wellicht meer openheid en belangstelling kunnen tonen voor het fenomeen jongerentheater. Je kunt bij de selectie vasthouden aan de basisvoorw aarde van een kunstvakopleiding, maar aan de andere kant kun je ook de intrinsieke waarde van het jongerentheater erkennen. Die wordt door de makers en het publiek bepaald. Het jongerentheater werkt als een barometer van wat zich afspeelt in een grootstedelijke samenleving en kan als zodanig een belangrijke artistieke impuls geven aan de gezelschappen. Spelen door en voor jongeren levert een grote bijdrage aan de participatie en daarom is het jongerentheater van vitaal belang voor de stad. In Rotterdam is met het jeugd- en jongerentheater een kweekvijver ontstaan van nieuw talent. Het jeugden jongerentheater heeft een vitaliserende functie voor de sector en moet worden gekoesterd. Opvallend talent moet voor de stad behouden blijven. De Rotterdamse theatersector is vergeleken met Amsterdam verre van rijk bedeeld met gezelschappen. 17 18
Nederlands Theater Jaarboek 2005-2006, uitgegeven door het Theater Instituut Nederland Elsbeth Meijer Cultuuronderzoeken i.o.v. Rotterdam Festivals, maart 2007
51
De hoofdstad huisvest 10 keer zoveel kleine groepen dan de Maasstad. Er is in Rotterdam géén overaanbod, er is géén sprake van versnippering en er is voldoende theaterpublie k. Het publieksbereik is zelfs gestegen. Het zou daarentegen goed zijn als ro theater zich als stadsgezelschap meer zou wortelen in de stad. De grotere herkenbaarheid die dan ontstaat zal positief werken op de publieksopbouw en zal ertoe leiden dat nieuw talent meer mogelijkheden krijgt om zich te ontwikkelen. Het zou interessant zijn als de theaters in hun programmering ook ruimte zouden bieden aan de top onder de amateur-gezelschappen. De Rotterdamse Schouwburg programmeert twee premières van het Rotterdams Wijktheater, maar daar blijft het bij. Dit komt omdat theaters al lang van te voren gezelschappen moeten boeken. Amateur-gezelschappen kennen een andere dynamiek van werken, die moeilijk inpasbaar is in zo’n programmering. Dit pleit voor meer flexibil iteit in de programmering van de theaters. Ook andere dan amateur-gezelschappen hebben hier baat bij. Producties die het goed blijken te doen bij pers en publiek kunnen zo langer worden doorgespeeld. In de Rotterdamse theatersector wordt internationaal stevig aan de weg getimmerd. De Schouwburg presenteert elk jaar De Internationale Keuze. Dit internationale theaterfestival is, met het Holland Festival, het enige Nederlandse festival met een samenhangend programma van internationale theater - en dansvoorstellingen. Het Waterhuis ontwikkelt regelmatig in het buitenland producties met lokale gezelschappen, die ter plaatse worden gespeeld en daarna in Nederland en België. Zo werkte het jeugdtheatergezelschap in het Rifgebergte in Marokko, in vluchtelingenkampen in Oeganda en in townships in Zuid Afrika. De jongerentheatergroep Rotterdams Lef trad op in Aruba en Suriname en ro theater speelt regelmatig op internationale festivals. In Rotterdam wordt goed samengewerkt. De theatersector lanceerde in 2003 een plan van aanpak, genaamd “De bereidheid is alles”. Hierin werd de nadruk gelegd op de zelfsturing van de sector. Doel was de positie te bepalen en de rijkdom van het theaterveld aan het gemeentebestuur te presenteren. De sector wilde de politiek verduidelijken hoe om te gaan met verlangens en wensen in de samenleving, culturele diversiteit etc. en hoe kon worden samengewerkt. Sinds dat moment is het sectoroverleg wat verwaterd, maar er zijn desondanks een paar wensen verwezenlijkt. Zo werken De Doelen, Rotter damse Schouwburg, Luxor Theater, Rotterdams Philharmonisch Orkest, Onafhankelijk Toneel en Rotterdam Festivals succesvol samen in de organisatie van een jaarlijks internationaal operafestival (zie sectoranalyse klassieke muziek). In 2006 werd door twaalf organisaties een jeugd- jongerentheateroverleg opgericht. De partners willen zich inzetten voor een jeugd- en jongerentheaterfestival in 2009. Verder streeft men naar betere programmeringmogelijkheden voor de theaters, locale cultuur centra en de SKVR om h et jeugd- en jongerentheater te presenteren. Als derde wensen de partners meer werkgelegenheid in de theatersector. Er moet meer geïnvesteerd worden in cultureel diverse ensembles. Verder beijverden enkele instellingen zich voor de inbreng van theater in h et curriculum van de PABO. Een ander belangrijk wapenfeit van samenwerking is het theaterverzamelgebouw De Banier, dat eind 2006 zijn deuren opende. De Raad vindt het belangrijk dat het sectoroverleg wordt gecontinueerd. De grote theaters zijn verzelfstandigd, de zelfsturing van instellingen neemt toe waardoor de professionaliteit van organisaties wordt bevorderd, er is een culturele gedragscode voor instellingen in het leven geroepen. De positie van de instellingen is sterker geworden en de mate waarin zij zelf hun stempel kunnen drukken op het beleid neemt toe. Community art is in Rotterdam in zwang. In de theatersector bestaat deze werkvorm al decennia, het Rotterdams Wijktheater is er het beste voorbeeld van, maar door de hoge prioriteit die het huidi ge gemeentebestuur aan participatie verbindt, is het opnieuw actueel geworden. Het is een misverstand dat het een methodiek is om meer mensen in de samenleving te betrekken in kunst en cultuur. Community art is eerder een kunstvorm, die mensen bereikt die gewoonlijk nooit in contact kwamen met de hoge kunstuitingen. Met community art projecten wordt weliswaar een nieuw publiek bereikt, maar het is een illusie te denken dat dit publiek in grote getale de schouwburg gaat bezoeken. Als de theaters en de gezelschappen meer publiek willen dan zijn marketing en educatie meer geëigende instrumenten. Juist in de locale cultuur centra zullen de ontmoetingen gaan plaatsvinden tussen verschillende kunstvormen, professionele en amateurkunst, en tussen verschillende doe lgroepen. In die ontmoeting ligt de sleutel voor de vergroting van het publieksbereik. De Raad hecht derhalve zeer aan het extra
52
investeren in deze centra. Twee jaar geleden zijn er een paar geopend en er volgen meer. De gemeente heeft samen met de deelgemeenten geïnvesteerd in faciliteiten en techniek van de locaties. Het is van belang dat, nu de locale cultuur centra nog min of meer als proeftuinen draaien, deze gevolgd worden in hun programmering, eigen activiteiten, publieke belangstelling e.d. en geëva lueerd op wat wel of niet werkt. De huidige locale cultuur centra zijn voor het merendeel voormalige wijkaccommodaties van de dienst Recreatie Rotterdam, maar er zijn ook andere mogelijkheden. De presentatiefunctie van locale cultuur centra is belangrijk, maar er is meer mogelijk. Ook kan men denken aan laboratoria waar kunstenaars tijdelijk werken en de opdracht krijgen om de relatie met de wijk te onderzoeken. De bewoners kunnen geïnvolveerd raken in het traject van de kunstenaar. Passie is daarbij doorslaggevend maar ook een goede communicatie. Een alternatief is om bestaande instellingen de kans te bieden zo’n onderzoekfunctie te ontwikkelen. Feitelijk gebeurt dit al enkele jaren op voorbeeldige wijze bij het Rotterdams Centrum voor Theater in de Deelgemeente Delfshaven, maar er kunnen meerdere instellingen in dit vacuüm stappen. Denk bijvoorbeeld aan De Banier in de Deelgemeente Noord. V Zwakke kanten van de sector, knelpunten De doorstroming in de Rotterdamse theatersector is in het algemeen matig, ma ar wel van groot belang. Rotterdam zou meer moeten investeren in de werkgelegenheid van de theatersector. Hier werkt maar een beperkt aantal makers en spelers in een vast dienstverband. ro theater is het enige ensemble dat met een groep ‘vaste’ spelers werkt. Voor een vitaal productieklimaat is het goed dat theatermakers en acteurs de gelegenheid krijgen zich te ontwikkelen in hun kunstenaarsschap en dat jonge getalenteerde makers en spelers kunnen doorstromen in verschillende geledingen in de stad. Hoewel de mogelijkheden er zijn, vindt de doorstroming van talent in Rotterdam maar in beperkte mate plaats. Doorstroming is echter geen doel op zichzelf. Gezelschappen als Hotel Modern en Bonheur bewegen zich in een specialistisch genre en doen dat goed. Zij kleuren de Rotterdamse theatersector op een unieke eigen wijze in. Doorstroming vindt hier niet of in zeer beperkte mate plaats en daar is ook geen artistieke noodzaak voor. Iets anders is, dat niet alle makers door hoeven te dringen naar het walhalla van de grote zaal. Dat is een grote en moeilijke stap. De praktijk wijst uit dat grote gezelschappen of incidenteel nieuw talent selecteren bij de hbo theateropleidingen, dus niet uit de eigen Rotterdamse kweekvijver, of er helemaal niet aan toekomen. Als men het al zou willen dan kost dit extra geld en dat hebben de gezelschappen niet. Voor nieuw en jong theatertalent zijn er drie mogelijkheden: de productiehuizen 19 van Schouwburg en Lantaren/Venster, zich aansluiten bij een gezelschap, of onafhankelijk blijv en en een eigen gezelschap of kern oprichten. De productietaak van de Rotterdamse Schouwburg en Lantaren/Venster is gericht op het coachen en begeleiden van makers en spelers. Doel is om hen een sterkere professionele artistieke basis mee te geven. Lantaren/Venster richt zich met name op jonge beginnende makers, die kunnen experimenteren zonder dat aan het eindproduct al te hoge eisen worden gesteld. Het Productiehuis van de Rotterdamse Schouwburg richt zich meer op de gevorderde professioneel opgeleide t heatermaker. Hier worden in het algemeen hogere eisen gesteld aan het eindproduct. Van het Productiehuis van de Schouwburg mag worden verwacht dat makers worden gestimuleerd om in de stad zelfstandig aan de slag te gaan, maar dat is niet altijd het geval. Daarnaast ligt het in de rede dat met name het Productiehuis overlegt met de grote gezelschappen om te onderzoeken of het begeleide talent een kans maakt voor een grote zaal productie. Vroeger stroomde makers wel door, kijk naar theatermakers als Peter Sonneveld (Bonheur) en de drie leden van Hotel Modern. Zij verwierven een zelfstandige plek. De laatste jaren stagneert hier echter de uitstroom. Het zou ook goed zijn als nieuw talent dat zich profileert in de pool van het Rotterdamse jongerentheater zich v erder kan ontwikkelen in het productiehuis van Lantaren/Venster. Uit de eigen vijver wordt te weinig gevist. Het budget van de dienst Kunst & Cultuur voor onafhankelijke makers, die er niet voor kiezen om in het kader van een productiehuis te werken, voldeed vier jaren geleden nog in een grote behoefte. Nu blijkt 19
Enkele jaren geleden werd in de theatersector nog een onderscheid gemaakt tussen werkplaatsen en
productiehuizen. Omdat het onderscheid steeds meer kwam te vervagen, wor dt nu de algemene term productiehuizen gebezigd.
53
ook hier een stagnatie in de aanvragen waarneembaar. Betekent dit dat deze makers onderdak hebben gevonden in bestaande gezelschappen of productiekernen, dat ze de stad hebben verlaten of is de aanvraagprocedure misschien te complex? Dit zou nader moeten worden onderzocht. Voor het jonge talent zijn er twee opleidingsmogelijkheden in de stad als voorbereiding op een hbo opleiding: de mbo theateropleiding en het trainingstraject van Rotterdams Lef. De uitstroom is hier betrekkelijk klein. Van de studenten die begonnen aan de mbo opleiding slaagde 1/5 de deel. De meeste hiervan gingen naar het hbo; van degenen die niet werden toegelaten of er niet voor kozen kwam het merendeel wel in het theaterwerkveld terecht. De vraag is hoeveel opgeleiden blijven wonen en werken in Rotterdam. Het is jammer dat de meeste hbo theateropleidingen in het land, uitgezonderd Arnhem, een leeftijdsgrens hanteren bij de toelating van studenten. Deze is nu 21 jaar, maar zou op gerekt moeten worden naar 27 jaar. Verder is het een gemis dat de opleidingen weinig aandacht schenken aan de ontwikkeling van de student tot cultureel ondernemer. Is het een gemis dat Rotterdam geen hbo theateropleiding heeft? Daarover blijven de gemoede ren in beweging. Voordeel van een opleiding is dat zich een echte scène kan ontwikkelen. Het muziek - en dansklimaat is door de aanwezigheid van het Rotterdams Conservatorium en de Rotterdamse Dansschool verzekerd van vele jonge kunstenaars die hier wonen, met elkaar de discussie aangaan over hun vak en elkaars voorstellingen bezoeken. Zo’n scène ontwikkelt zich op theatergebied maar moeizaam. Aan de andere kant kan worden betoogd dat het theaterklimaat zich zonder een hbo theateropleiding wellicht vrijer kan ontwikkelen, zie de ontwikkelingen in het jongerentheater met hun geheel eigen signatuur. De Raad zou het gemeentebestuur willen aanbevelen onderzoek te doen naar kwantitatieve en kwalitatieve gegevens over de instroom, doorstroom en uitstroom van theatertalent in de stad. Dit zou niet alleen voor theater, maar voor alle podiumkunstdisciplines kunnen worden uitgevoerd. Amateur-gezelschappen organiseren hun optredens in de regel zelf. Hier signaleert de Raad ook een knelpunt. De kleine groepen spelen vaak in ’t Kapelletje, maar de grotere gezelschappen kunnen daar gezien de beperkte omvang van het podium en het beperkte aantal plaatsen (90) niet terecht. Zij moeten spelen in grotere locaties, maar worden geconfronteerd met huurtarieven voor repetitie en voorstellingen, die voor hen niet haalbaar zijn. Met name de opera- en operettegezelschappen nemen te grote financiële risico’s. Theater Zuidplein wil in de komende jaren iets aan dit probleem doen. Het wil exclusief de samenwerking aangaan met gezelschappen en zich als amateur-podium gaan profileren. Op technisch gebied wil het theater meer maatwerk gaan leveren. Welke groepen zouden goed tot hun recht komen in locale cultuur centra? Programmering van kindertheater blijkt bij een aantal cultuur centra een groot succes te zijn mede door de combinatie met kinderopvang. De centra kunnen kiezen uit een enorm aanbod en de kwaliteit is goed. Probleem is dat zij nog over een beperkt programmeringbudget beschikken en de uitkoopsommen vaak hoog zijn. De Raad heeft hoge verwachtingen van de programmering van amateur-gezelschappen in locale cultuur centra en daarnaast ziet hij de ontwikkelingen in Theater Zuidplein met belangstelling tegemoet. Een Engelenbak, het eigen huis voor amateurtheater in Amsterdam, is voor Ro tterdam niet aan te bevelen. Dit zou een vrijbrief zijn voor andere theaters om er geen aandacht meer aan te besteden en dat is in een tijdperk waar participatie hoog op de agenda staat niet wenselijk. Er zou juist een brede infrastructuur in de stad moeten komen waar het amateurtheater zich kan spiegelen aan zijn professionele evenknie. Die opgave is gesteld aan de locale cultuur centra in de stad. Dat levert voordelen op voor het publieksbereik, omdat meerdere doelgroepen worden bereikt. Een apart podium voor amateurtheater zou dat nieuwe publiek niet kunnen genereren. Het aanbod van jeugd- en jongerentheater voor het onderwijs is in Rotterdam geeft aanleiding tot een derde knelpunt in de sector. Hierin zou beter moeten worden bemiddeld. De SKVR put voo r de programmering op scholen uit het landelijke aanbod, maar de Rotterdamse gezelschappen zelf zouden in dit aanbod beter vertegenwoordigd moeten zijn. Dit is tot nu toe alleen met Het Waterhuis het geval, maar ook de kleinere groepen als Rotterdams Lef, Rotjong en de Ontbranding verdienen in deze programmering een duidelijke positie. Het probleem bij het spelen op scholen is, dat de budgetten beperkt zijn waardoor lage uitkoopsommen worden betaald. Voor het Waterhuis is dat niet zo’n probleem, omdat het gesubsidieerd is, maar de kleinere groepen kunnen hiervoor niet optreden. Het workshoppakket
54
dat de SKVR als educatieve randprogrammering op scholen aanbiedt, werkt daarentegen zeer goed. Dit zou moeten worden uitgebreid. De Raad wil hier graag even stilstaan bij de landelijke Regeling Stedelijke Cultuureducatie. Deze wordt in vier jaar tijd afgebouwd (tot 2008). Met deze regeling kregen basisscholen een vaste bijdrage per kind voor het Kunstmenu 20 De scholen mogen de bijdrage nu ook voor andere doelen aanwenden. Volgens schattingen van het Ministerie van OC&W besteedt nu al 40% van de Rotterdamse basisscholen de bijdrage niet meer aan cultuur. Hierdoor komt de binnenschoolse cultuureducatie ernstig in gevaar. Een zwakke plek in het jongerentheater is dat niet alle groepen even goed zijn geprofessionaliseerd. Zij gaan gebukt onder de zware normen over eigen inkomsten en bedrijfsmatigheid. Deze groepen zouden in het komende cultuurplan moeten worden ondersteund met een subsidiecontract, dat recht doet aan de ambitie en de professionele organisatie die hierbij past. Er zou dus in het subsidiebeleid meer moeten worden gedifferentieerd. Daarnaast zou het goed zijn als er voor dergelijke groepen een mobiel productieapparaat komt, waarin wordt samengewerkt in publiciteit, administratie en zakelijke leiding. Tot slot Bij de pogingen om met educatie en voorstellingen meer kinderen en jongeren voor theater te interesseren wordt vaak op een relatief gemakkelijke manier aangehaakt bij de belevingswereld van kinderen en jongeren. Maar men zou juist verder moeten reiken dan dat eigen referentiekader. Ervaringen, die de eigen wereld overstijgen, wekken immers verwondering en doen de ogen openen. Identificatie speelt bij deze ervaringen geen rol. Dit pleit ervoor dat naast het zelf maken en doen ook het kijken en het reflecteren belangrijk is. De theatermaker produceert geen voorstellingen om te voldoen aan de wensen van zijn publiek, maar om iets met bezieling te maken. Zijn artistieke onafhankelijkheid (autonomie) mag niet in het geding zijn. Het vinden van aansluiting bij de cultureel diverse bevolking van de stad is een opdracht voor de gehele culturele sector. De discussie over de inhaalslag die de theatersector op dit gebied moet maken, moet vanuit innerlijke gedrevenheid van de makers en de instellingen worden gevoerd en verdient derhalve een hoge plaats op de agenda van het theateroverleg.
VI
Conclusies en aanbevelingen
Kansen 1. Rotterdam vertoont een goede balans tussen amusement en experiment. Er is geen overaanbod, geen versnippering en er is veel nieuw publiek. 2.
Het jeugdtheateraanbod in de stad is voldoende. Het is niet bemoedigend voor jeugdtheatergroepen dat de budgetten voor het spelen op scholen beperkt zijn. De rol van de SKVR als hofleverancier van professioneel aanbod voor de scholen moet opnieuw worden bezien. Het jongerentheater is in Rotterdam goed en breed vertegenwoordigd. Deze scène, die uniek is in Nederland, is bij gebrek aan een hbo opleiding een belangrijke voedingsbodem voor het theaterklimaat in de stad. Het jongerentheater moet met een gedifferentieerd beleid worden ondersteund. Eisen betreffende eigen inkomsten en bedrijfsmatigheid moeten worden aangepast en er zou een gemeenschappelijk productieapparaat moeten komen. Community art is een kunstvorm, die nu zeer actueel is; er wordt nieuw publiek mee bereikt. De flexibiliteit in de programmering van theaters zou kunnen worden vergroot, waardoor ook topamateurgezelschappen een kans kunnen krijgen en gezelschappen die het goed doen langer kunnen blijven spelen.
3.
De Rotterdamse theatersector timmert internationaal stevig aan de weg.
20
Een kunstmenu is een samenhangend activiteitenprogramma waarbij kinderen tijdens de acht jaar dat zij op de basisschool zitten, kennismaken met de zes kunstdisciplines: muziek, dans, film, literatuur, theater en beeldende kunst. Als cultureel erfgoed ook deel uitmaakt van het aanbod is er sprake van een cultuurmenu. In Rotterdam wordt het Kunstmenu verzorgd door de SKVR.
55
4.
Er wordt goed samengewerkt in de theatersector. Voor het theateroverleg ligt er een kans om invloed te hebben op het gemeentelijk beleid. Het is daarom van belang dat het overleg door de sector zelf wordt gerevitaliseerd. Omdat de thematiek varieert - culturele diversiteit/ jongerentheater/ talentontwikkeling/ opera etc. – kan op verschillende niveaus worden overlegd en samengewerkt.
5.
Locale cultuur centra hebben een belangrijke sleutelfunctie in de vergroting van het publieksbereik. Het is goed dat de gemeente investeert in deze functie. Regelmatig evalueren en publieksonderzoek vergroten de slagingskans van de centra. Locale cultuur centra zijn niet alleen van belang als presentatieplekken. Ook zouden ze een laboratoriumfunctie kunnen krijgen voor kunstenaars die er tijdelijk werken en een opdracht krijgen om de relatie met de wijk te onderzoeken.
Knelpunten 6.
Rotterdam zou meer moeten investeren in de werkgelegenheid van de sector. De doorstroming in het theaterveld moet worden bevorderd. Succesvol nieuw talent moet voor de stad behouden blijven. Niet alleen de productiehuizen, maar ook de gezelschappen hebben een belangrijke verantwoordelijkheid in de presentatie van nieuw talent. Zij zouden meer kunnen samenwerken om dit doel te bereiken.
7.
Er moet onderzoek worden gedaan naar de in- , door- en uitstroming van makers en spelers in het Rotterdamse veld, dit in combinatie met andere podiumkunstdisciplines.
8.
Het zelf organiseren van uitvoeringen door top amateur-theatergezelschappen is een probleem. De locaties zijn niet altijd geschikt en de kosten zijn soms niet te overzien. Gelukkig wil Theater Zuidplein de opera en operettegezelschappen de helpende hand bieden, maar da t is niet genoeg. Er moeten meer financiële middelen worden vrijgemaakt voor het lenigen van de specifieke noden van deze amateur-gezelschappen. De locale cultuurcentra dragen bij aan een sterke infrastructuur voor amateur-gezelschappen.
56
Sectoranalyse dans 1) Samenvatting conclusies en aanbevelingen Dans heeft de toekomst. Dans is samen met muziek bij uitstek een kunstvorm die in alle culturen voorkomt en waar een lange traditie is opgebouwd. Dans en bewegingstheater vormen reeds lang een elementair onderdeel van de Westerse en niet-Westerse toneelcultuur. Jeugdtheater-gezelschappen zetten dans in om de energie, impulsiviteit en urbane leefstijl van grote stadsjongeren tot uitdrukking te brengen. Deze zogenaamde urbandance (breakdance, streetdance, global streetdance, electric boogie, Freestyle jazz en krump), ofwel de dansvormen die binnen een grootstedelijke context door veel kinderen in de wijken beoefend wordt, is voor veel jongeren een manier om de turbulente levensstijl en uitdagingen van alledag in tot uitdrukking te brengen. Des te opmerkelijker is de scheefheid in het huidige voorzieningenniveau: die ligt in Rotterdam nog immer te eenzijdig op de moderne dans. Elders in de stad dient zich nieuw publiek aan. De geme ente kan die ontwikkeling ondersteunen door de facilitering van een danslaboratorium voor de urbandance. De stadsschouwburg heeft vanuit haar productiefunctie een verantwoordelijkheid om behalve de moderne dans tevens de werelddans en urbandance te ondersteunen. Wanneer daar een gezamelijk podium voor geboden wordt kunnen cross-overs ontstaan. Naar analogie van wat Codarts met het WMDC voor de werelddans betekent kan de academie zich de komende jaren aan een nieuwe uitdaging wagen: de ‘urban danstalen’ o mzetten naar een inzichtelijk vocabulaire, die naar verloop van tijd aan het curriculum van de dansacademie toegevoegd kan worden. Om een en ander ook voor buitenstaanders op de kaart te zetten kan gedacht worden aan een festival dat zich primair richt op nieuwe ontwikkelingen die zich voordoen vanuit de werelddans en urbandance. 2) Beschrijving algemene ontwikkelingen in de sector, nationaal en internationaal Opbouw infrastructuur Moderne dans In het kader van de onderhavige Cultuurnota (2005-2008) worden in de danssector landelijk gezien tien repertoiregezelschappen, zeven productiekernen, twee werkplaatsen, een trainingsinstituut (Henny Jurriëns Stichting), een productiehuis en vijf festivals gesubsidieerd. De danssector kent 5 academies en sinds de samenvoeging één overkoepelend ondersteuningsinstituut: het Theater Instituut Nederland (TIN). Voor de collectieve marketing bestaat het Directie Overleg Dans (DOD), maar ook het Fonds voor Podium Programmering en Marketing (FPPM) kan onder andere voor dit doel aangesproken worden. De (internationale) promotie van dans wordt door de stichting Danspromotie opgepakt; onder andere met activiteiten als de landelijk geprogrammeerde Dansweek. Het bereikte evenwicht in het danslandschap is echter kwetsbaar. Er is een fijnmazig netwerk ontstaan van in elkaar grijpende initiatieven en instellingen, waarbinnen plaats is voor onderzoek, ontwikkeling, presentaties en doorstroom van talent. Om dit evenwicht niet in gevaar te brengen heeft de Raad voor Cultuur in 2004 geadviseerd voor behoud van diverstiteit eerder dan voor een concentratie van middelen. Landelijke ontwikkelingen in het veld Moderne dans Er bestaat in de danssector grote behoefte aan ondersteuning. Mede vanwege het bescheiden budget bleek met name de werkwijze van productiekernen zich maar moeilijk te kunnen verenigen met de zakelijke en organisatorische verplichtingen die uit opname in de Cultuurmnota voortvloeien. Een viertal productiekernen, waaronder het Rotterdamse Conny Janssen Danst en Rogie& Company, wilden met name ook om die reden doorgroeien naar een vast gezelschap met een groter budget en de mogelijkheid van een vast dansersteam. Een andere reden is dat de productiekernen graag meer grote zaalproducties willen maken, omdat zodoende meer publiek bereikt wordt en grotere uitkoopbudgetten overlegd kunnen worden. Alle zakelijke redenen ten spijt heeft de Raad de verzoeken om artistiek -inhoudelijke motivatie afgewezen. Daarnaast erkende de Raad dat het bestel behoefte heeft aan de flexibele en onv oorspelbare inbreng van productiekernen. Het bleven er zeven.
57
De moderne dans kent behalve problemen rondom de zakelijke rompslomp ook een afnameprobleem. De oorzaak is de geringe interesse voor het genre (de zaalbezetting is over het algemeen laag; circa 50%), een gevolg van een matige herkenbaarheid bij het publiek. Uitzondering in deze is de jeugddans, waar grote vraag naar is terwijl er onvoldoende gezelschappen voorhanden zijn. De Meekers heeft behalve op artistiek-inhoudelijke gronden mede hierom een substantiële verhoging van het subsidie in het kader van het onderhavige Cultuurplan tegenmoet gezien. In de afgelopen jaren is door voormalig staatssecretaris Medy van der Laan de culturele infrastructuur in de regio’s versterkt. Voor de dans betekende dat in 2005 een extra inzet voor een dansvoorziening in het Zuiden. De commissie Alons heeft in het kader van een herzieningen van de (ondersteunende) voorzieningenstructuur onlangs geadviseerd dat de werkplaatsfuncties en productiehuisfuncties samen moeten gaan vallen. De faciliteiten moeten, zo redeneert ze, daadwerkelijk ten goed komen aan beginnende makers en artistiek onderzoek. Een en ander zal betekenen dat de meer ervaren choreografen eerder ‘op eigen benen’ zullen komen te staan, hetgeen onvermijdelijk tot doorstromingsproblemen leidt. Jonge theatermakers komen bij gevestigde gezelschappen niet meer bod. Werelddans Met ‘werelddans’ worden de cultuurgebonden dansvormen bedoelt, zoals dansstijlen uit India, Brazilië, Tahiti, Marokko, Afrika en China, maar ook de (Europese) flamenco en sevillanas. De uit de VS afkomstige zogenaamde Afro-Amerikaanse (voorheen Black of Negro dance) mag daaraan toegevoegd worden. Deze cultureel gebonden dansen hebben als overeenkomst dat ze vaak ontstaan zijn op straat, in een klein dorp of in familieverband en dat ze van oudsher door migranten zijn meegenomen. De term ‘folklore’ is definitief afgelegd en krijgt onder de noemer ‘werelddans’ een vernieuwend karakter. Ook het onlangs verschenen rapport van de commissie ‘d Ancona pleit voor meer werelddans in de theaters. De verbinding tussen de werelden van amateurs, de buurt en de (semi) professionele praktijk krijgt door de komst van het met europees geld gefinancierde World Music and Dance Centre (WMDC) in Rotterdam inmiddels een stevige impuls. Hoewel het de hoge ambities nog waar moet maken, biedt het WMDC de (inter)nationale werelddans behalve een podium met de komst van een laboratorium ook de nodige artistiek-inhoudelijke begeleiding. Urbandance Sinds enige tijd wordt de urbandance, zoals die door met name jeugdtheatergezelschappen en jeugddansgezelschappen als ISH ontwikkelt wordt, een profesioneel podium geboden. Met regelmaat zijn kwalitatief sterke producties op de Nederlandse podia te aanschouwen. Dit in tegens telling tot de jazzdance, waar met het heengaan van Jazzex geen gezelschap meer voorhanden is. Hoewel jazzdance nog wel op academies gedoceerd wordt, wordt urbandance de opvolger van de jazzdance genoemd. Urbandance kenmerkt zich door voorstellingen die zich bezig houden met de culturele verhoudingen in de maatschappij, die iets vertelen over de realiteit van de straat, de ongelijkheid tussen culturen. 3) Beschrijving specifieke ontwikkelingen in Rotterdam
Gezelschappen, makers, productiekernen Moderne dans De Rotterdamse danssector kent met stadsdansgezelschap Scapino, het landelijke gesubsidieerde Dance Works Rotterdam (DWR) en Conny Janssen Danst resp. één groot, één middelgroot en één productiekern. Het internationaal vermaarde Emio Greco PC (EG/PC) oriënteert zich op mogelijke huisvesting en vestiging in Rotterdam. Hoewel minimaal in Rotterdam aanwezig, bestaat het zogenaamde ‘middensegment’ uit Piet Rogie en De Meekers voor de jeugd. Stichting Pipsters van Nanine Linning heeft zich inmiddels in Amsterdam gevestigd. Incidenteel gesubsidieerde productiekernen als Gato Bizar, Rauer Engel, Company Koorts, 2moveDC, GROND/Stichting de Lloyd, Optima Forma en Stichting Snaddans voor de jeugd worden als ‘kleine productiekern’ aangeduid. Autonome makers uit dit laatste segment die mogelijk net zo lang ‘meespelen’ binnen het domein van de dans zijn o.a. Peter Kho sien kie en Marieke den Dulk. Er melden zich nauwelijks autonome makers die als ‘nieuwkomer’ betiteld kunnen worden. Aan de oorzaken daarvan zal onder 4) aandacht besteed worden.
58
Podia en programmering Moderne dans Het belangrijkste podium in de stad is de stadsschouwburg (grote en kleine zaal). Lantaren -Venster heeft haar dansprogrammering sterk afgebouwd en theater Zuidplein heeft zich op cabaret gericht en is zelfs voor de amateurdans onbereikbaar geworden. De podia in de wijken bij de LCC’s sluiten met hun programmering bij de vraag aan en vertonen voornamelijk jeugddans. Als onderdeel van het beleid van de gezelschappen zijn ook Scapino en Conny Janssen danst nog wel eens in de buurtpodia te zien. Ten behoeve van de mogelijke dansvoorziening van EG/PC is het gezelschap op zoek naar geschikte werkruimtes met podiumfacaliteiten. Hal 4 biedt een podium voor multidisciplinair jeugdtheatergroep Rotterdams Lef. O.a. de aula’s van het onderwijs doen dat voor de overige jeugdtheatergroepen. Showcases voor talentscouting van moderne dansers en makers vinden plaats bij Codarts en Dansateliers. Locus 010 bezit eveneens een open podium waar jonge makers hun k unsten kunnen vertonen, maar kan wegens (brand)veiligheidseisen geen continuïteit in de programmering bieden en wijkt met haar Baila Louca momenteel uit naar andere locaties als Zaal de Unie en het Van Nelle -gebouw. Anno nu is volgens ingewijden slechts de schouwburg nog een aansprekend danspodium, hoewel het behalve lokale kwalitatief goede dans in de kleine zaal meer internationale producties op het grote podium zou mogen programmeren. Werelddans Het WMDC heeft de (inter)nationale en Rotterdamse werelddans een belangrijk podium gegeven. Door het wegvallen van theater Zuidplein gaan grote gezelschappen uit bijv. Australië meestentijds aan Rotterdam voorbij. Incidenteel worden grote acts opgenomen in de programmering van het nieuwe Luxor. De vraag daarvoor is overigens groot. Urbandance Het Hiphophuis is binnen het WMDC in het kader van On tha Move verantwoordelijk voor de programmering van nieuwe ontwikkelingen binnen de urbandance. Wegens gebrek aan lokaal aanbod betreden vooralsnog voornamelijk internationale hiphoppers de planken. Er zijn masterclasses gekoppeld aan de meetings met internationale urban artiesten en kunstenaars. Lantaren -Venster heeft tot voor kort de Act-avonden geprogrammeerd, als vervolg op het artistiek onvoldoende interessante Act -festival. Maandelijks werden clubavonden gehouden, met als doel verbindingen te maken tussen datgene wat internationale gezelschappen doen en wat de straatcultuur over het voetlicht brengt. Wegens gebrek aan Rotterdamse input is de programmering gestopt. Het Internationaal Breakdance Festival toont eens per twee jaar de nieuwe ontwikkelingen binnen de scène. Voor een razend enthousiast festivalpubliek worden choreografieën vertoond met de allernieuwste moves en skills. Wegens sluiting van Nighttown is de ed itie van 2006 afgelast. De schouwburg kan hierin een rol vervullen. Amateurdans en educatie Moderne dans De SKVR heeft 1500 leerlingen verbonden aan de Dansschool. De doorgaande lessen moderne dans is met 8 klassen groot. Toch zet de jaarlijkse trend zich voort: cursisten kiezen minder vaak voor het ambacht, maar eerder voor een korte cursus. De inzet voor het onderwijs blijft groeien, nu van de 6 Cultuurprofielscholen in Rotterdam er 3 in het kader van de verlengse schooldag voor de specialisatie dans hebben gekozen. Dans kan een uitstekende functie vervullen voor de motorische achterstand van veel basisschoolleerlingen in achterstandsbuurten. Ook vanuit de culturele achtergrond van de kinderen is dans als kunstvorm een logische keus. De SKVR programmeert voor het basis- en voortgezet onderwijs de doorlopende leerlijn Cultuurtraject, waarbij scholieren 2 maal per jaar een kunstactiviteit aangeboden krijgen. De grote dansgezelschappen maken daarvan onderdeel uit. Hoewel bijv. de educatieve programma’s van DWR goed aanslaan bij scholieren, is de trend dat steeds meer scholen verzoeken indienen voor programma’s werelddans en urbandance. Werelddans
59
Binnen de amateurdans wordt door de SKVR reeds enkele jaren aandacht besteed aan folklore en werelddans. De Dansschool richt zich behalve op jazzdance op een breed scala aan werelddans. De SKVR heeft een dansconsulent in dienst die het maandelijkse amateurwerelddansprogramma Global Moves op het WMDCpodium programmeert. De talentontwikkelingspoot (Kweekvijver van KOA) van de SKVR sluit hier op aan, evenals de Kaderopleiding Werelddans waar toekomstige docenten werelddans (incl. urbandance) leerlingen van de Cultuurprofielscholen binnen het WMDC les geven. Urbandance Met de komst van het Hiphophuis richt de SKVR zich steeds meer op de urbandance. Omdat het Hiphophuis onder KOA valt en geen Kunstschool is, zijn de activiteiten binnen het onderwijs vooralsnog minimaal. De SKVR maakt met haar eigen Young Stage furore binnen het onderwijs. De vraag naar urbandance is gr oot. Opleidingssituatie
Moderne dans
Dansacademie Rotterdam heeft de beschikking over een moderne dansacademie. Codarts biedt vele studievarianten aan; van uitvoerende dans, docent creatieve danstherapie, dansdocent voor professionele dansvakopleidingen tot docent amateurdans. Ook is er een afstudeervariant choreografie. Met ruim 200 bachelor- en masterstudenten die uit de hele wereld afkomstig zijn en 100 leerlingen in vooropleiding, is de Hogeschool voor Muziek en Dans te Rotterdam de grootste dansacademie ter wereld. Gevestigde gezelschappen De grote gezelschappen leiden ook zelf dansers op. Dat gebeurt o.a. door een samenwerking aan te gaan met (stagiaires van) Codarts. Codarts verzorgt op de academie regelmatig showcases van danstalent en toekomstig makers. Zowel Scapino als DWR bieden incidenteel choreografietalenten de kans om onder hun vleugels te komen werken. Scapino heeft haar jaarlijkse Twools, waar eigen dansers met ambitie gestimuleerd worden op het grote podium van de schouwburg hun eigen ding te doen. EG/PC onderzoekt de mogelijkheden om met eventuele vestiging in het Rotterdamse hun plannen voor een (inter)nationale dansvoorziening te realiseren met ruimte en inbreng voor zowel gerenomeerde (dans)makers als ook nieuw talent. Werkplaats Dansateliers Dansateliers vervult binnen het Rotterdamse dansbestel een belangrijke functie. Choreografen uit voornamelijk de onderste segmenten (kleinere productiekernen, autonome makers) kunnen zich bekwamen, waarbij ook regelmatig in de studio’s korte showcases van het vervaardigde werk te zien zijn. Productiehuis van de schouwburg De stadschouwburg heeft gelden voor producties die ondersteuning nodig hebben en daarop een beroep kunnen doen. De dans komt er bekaaid vanaf. Het productiebudget is in de afgelopen jaren voornamelijk aan theaterproducties gewijd. Rotterdamse choreografen zijn niet in zicht gekomen. Werelddans
Dansacademie Codarts doceert werelddans, maar enkel in master- of cursusvorm. Het is niet mogelijk om in de werelddansen af te studeren. Wel is tijdens de onderhavige Cultuurplanperiode de landelijke kaderopleiding Werelddans (MBO) via de SKVR opgestart, speciaal bedoelt voor docenten werelddans.
60
WMDC Binnen het WMDC gaat een laboratorium of werkplaatsvoorziening voor de werelddans opgestart worden. Het voornaamste doel is het onderzoek naar diverse dansstijlen te stimuleren en te onderzoeken hoe de werelddans een bijdrage kan leveren aan de artistieke ontwikkeling van de (moderne) dans, in een nietacademische context. Binnen deze ‘straatbenadering’ ontmoeten cross-overs elkaar in een gemeenschappelijke setting, met als toekomstig nevendoel tot producties voor met name het onderwijs te komen. Dansers met een sterke affiniteit met werelddans afkomstig uit HBO, MBO en voortgezet onder wijs maar ook autodidacten afkomstig vanuit open podium On tha Move, zullen onder leiding van een docent van Codarts (overigens op eigen naam) begeleid worden in hun artistieke ontwikkeling. Dit zogenaamde ‘Working dialogue lab’ zal uiteindelijk ook aan cross-overs gaan werken die voor de ontwikkeling van de dans in zijn geheel interessant zouden kunnen zijn. Er zal een sterke oriëntatie zijn op de communicatie van de dans in het algemeen en de werelddans in het bijzonder. Urbandance Urban Highschool Hoewel er bij Codarts voorzichtige plannen lijken te leven voor het opzetten van een urban dansacademie, is het tot op de dag van vandaag niet mogelijk op welk niveau dan ook in de urbandance af te studeren. Komend schooljaar zal naar verwachting de Highschool Urban Culture bij het Thorbecke Lyceum van start gaan. Jeugdtheatergezelschappen De jeugdtheatergezelschappen Rotjong, Young Stage maar ook het Rotterdams Wijktheater leiden zélf hun acteurs/dansers op en zetten met name dans in ter ondersteuning van d e vaak rauwe grootstadse onderwerpen die aangesneden worden. Samenwerking Moderne dans Opmerkelijk voor de Rotterdamse danssector is de hechte samenwerking. Er bestaat een structureel overleg tussen de grote en middelgrote moderne dansgezelschappen waaraan Dansateliers ook meedoet (Rotterdam Danst). Dat heeft onder andere geleid tot gemeenschappelijke projecten als de jaarlijkse dansnacht in theater Zuidplein en de schouwburg. Werelddans Het WMDC heeft een eigen programmaraad, waar door specialisten in werelddans overlegd wordt over de programmering. Een dergelijke raad heeft als bijkomend effect dat nieuwe ontwikkelingen sneller worden opgespoord en uitvoering kunnen krijgen. De komst van een werkplaatsfunctie in het WMDC is daar een voorbeeld van. Urbandance Via de oprichting van de urban highschool is een samenwerking opgestart tussen de SKVR (KOA) en Hal 4. 4) Bedreigingen in Rotterdam Moderne dans Onvoldoende nieuwe makers In 2000 schreef de RKS in haar advies over de danssector dat het kleine aantal nieuwe aanvragers opvallend was. In de sectorbeschrijving van 2004 wordt melding gemaakt dat het aantal kleine productiekernen lijkt te zijn uitgebreid, maar dat het aantal dat een aanvraag voor structurele subsidie indient mager is. Die trend lijkt zich voort te zetten. De makers die in deze vijver vissen blijken nauwelijks veranderd te zijn. Kwaliteit nieuwe makers Volgens ingewijden levert Codarts niet de kwaliteit die ze zou moeten doen. Van nieuwe makers wordt een bijdrage aan het artistieke discours gevraagd die een toevoeging op het bestaande repertoire inhoud. Dat is door gebrek aan artistieke sturing vanuit de academie slechts voor enkelen weggelegd.
61
Ontwikkeling onder vleugels bestaande dansgezelschappen Hoewel met de aansluiting van jonge choreografen de vernieuwing van het dansrepertoire binnen de gezelschappen zelf gegarandeerd lijkt, zorgt het er tegelijkertijd voor dat een verschraling van het middensegment en/of kleinschalige en meer onafhankelijke aanbod plaatsvindt. Een gezelschap kiest een choreograaf met een signatuur en eigenheid die hun repertoire kan aanvullen. De ruimte voor vernieuwing en experiment is minder aanwezig dan wanneer een maker autonoom werkt. Hoewel volgens de sector zelf het aantal makers dat zich voor aansluiting bij een groter gezelschap aanmeldt te verwaarlozen is en het nogal wat van makers vergt de overstap van een klein naar een groot podium te kunnen maken, is door de beperkte instroom van talentvolle makers voor de autonomie van het kleinschalige aanbod iedere maker er een te veel. Onvoldoende publiek Rotterdam focust zich met haar dansvoorzieningen voornamelijk op de moderne dans. Juist daarvoor lijkt onvoldoende publiek aanwezig te zijn. Behalve de gemiddeld goed opgeleide blanke veertiger, vijftig er en zestiger ziet men daar vooral studenten van de dansacademie en andere insiders uit de sector. Onvoldoende speelplekken De markt voor moderne dans lijkt verzadigd. Landelijk is sprake van een afzetproblematiek door een verminderde aandacht van lokale podia. Programmeurs spelen op safe en boeken voornamelijk grote gezelschappen, slechts zeer incidenteel het middensegment. Werkplaatsproducties afkomstig uit de productiehuizen worden slechts moeizaam afgezet. De jeugddans in de LCC’s daargelaten, blijke n de kleine productiekernen nauwelijks speelplekken te kunnen veroveren. Nieuwe kleine productiekernen worden al helemaal niet ondersteund. Onvolwaardig functionerend productiehuis Hoewel de schouwburg buiten de productiefunctie voor theater ook een prod uctieopdracht voor de dans heeft, lijkt dit niet als zodanig te functioneren. Hoewel het een werkplaats en geen productiehuis betreft, neemt het aantal aanvragen voor ondersteuning vanuit werkplaats Dansateliers nog immer toe. Duidelijk is dat choreografe n meer behoefte blijken te hebben aan een verbreding van de coaching. Toegenomen eisen subsidiegevers en zakelijke voorwaarden Een andere reden waarom nieuwe dansmakers zich nauwelijks aandienen is dat zij zich met moeite binnen de sector staande weten te houden. Behalve dat er een gebrek aan vertrouwen bij de huidige generatie programmeurs lijkt te zijn, zijn de toegenomen eisen zoals die gesteld worden aan zowel artistieke signatuur (verzadiging markt) als zakelijk inzicht (onder andere het leiden van een organisatie met alles wat daar bij komt kijken en de verscherpte overheidsmaatregelen als de eigen inkomsteneis voor groepen die subsidie ontvangen) daaraan debet. Tijdens het Cultuurplan 2001-2004 is al eens geprobeerd een ‘dansservicepunt’ op te richten. Met het wegvallen van een viertal kleinere productiekernen eind jaren ‘90 van de vorige eeuw, bleek dit geen bestaansrecht te kunnen behouden. Ook op dit moment is het gezien de beperkte aanwas van nieuw talent de vraag of een dergelijk steunpunt voldoende makers kan interesseren. Bovendien wordt op landelijk niveau via verschillende aanbieders ondersteuning aangeboden, waaronder het DOD en het TIN. Een taakverdeling over de belanghebbende gezelschappen van activiteiten die het servicepunt voor Rotterdam aanvankelijk zou ontplooien, heeft sindsdien het gemis aan het servicepunt enigszins verzacht. Zo beheert sindsdien Dansateliers in de studio van Conny Janssen Danst het gezamenlijke lessenaanbod voor de gezelschappen. Internationale moderne dans Er is de laatste jaren minder Nederlandse dans in het buitenland te zien. Dat geldt ook voor de Rotterdamse gezelschappen. Voor een deel is dat toe te schrijven aan de inzet van gezelschappen zelf: het gebrek aan een structureel beleid ten aanzien van internat ionale activiteiten. Voor een ander deel zou het gemeentebestuur aanspreekbaar mogen zijn: tijdens buitenlandse reizen hoeft niet altijd de keus voor het Rotterdams Philharmonisch gemaakt te worden. Ook valt te betreuren dat, zoals in het verleden het geval was, er geen Nederlander als cultureel attachee in het buitenland werkzaam is.
62
5) Mogelijkheden in Rotterdam Inzetten op urbandans Over de gehele linie bezien is de culturele verscheidenheid binnen de podiumdans klein. Op straat of in het cursuscircuit ziet dat beeld er heel anders uit. Hoog tijd dat er verbindingen worden gemaakt. De RKS oordeelde in 2004 overeenkomstig. Vier jaar later kunnen we concluderen dat de constatering niet tot de gewenste ontwikkelingen heeft geleid. Bruggen slaan Urbandansvormen zullen met groter elan de weg naar de voorzieningen gaan zoeken, en mogen zich beroepen op een enorme achterban. Rotterdam is als geen ander deskundig in het bruggen slaan. De bouwstenen voor een brug tussen de gesubsidieerde danssector en de nieuwe dansvormen zijn in de stad aanwezig. We hebben de beschikking over een dansacademie, die zich inmiddels ook onderscheidt door de mede-oprichting van het WMDC en de instelling van een leerstoel Community Art. Ook de amateurdans richt zich binnen het Rotterdamse met het amateurwerelddansfestival en het Hiphophuis sterk op werelddans en urbandance. De professionele danssector kan niet achterblijven. De creatie Meet me a dancer van Conny Janssen Danst was een eenmalig poging, en is alweer 5 jaar oud. 6) Conclusies De Raad voor Cultuur oordeelt in haar sectoranalyse dans van 2004 dat de interculturaliteit binnen de danssector een vanzelfsprekend gegeven is. Daar valt over te redetwisten. Slechts wanneer ‘cultureel divers’ als ‘internationaal divers’ gelezen moet worden is een dergelijke conclusie invoelbaar. Maar of de cultureel diverse bevolkingsgroepen uit een stad als Rotterdam daarmee bereikt worden is maar zeer de vraag. Elders in de stad ontwikkelt de dans zich verder voort en dient zich een nieuwe h umuslaag met een groot publiek aan. De verwachting is dat de werelddans de komende jaren met onder andere de komst van het WMDC in Rotterdam een forse ontwikkeling doormaakt. Wenselijk is dit ook voor de urbandance mogelijk te maken. De gemeente kan dit proces ondersteunen door de facilitering van een laboratorium voor de urbandance, naar analogie van Dansateliers voor de moderne dans en het WMDC voor de werelddans. Zodat de uitkomsten van de masterclasses zoals het Hiphophuis die organiseert ingezet kunnen worden ten faveure van de eigen artistieke ontwikkeling van de Rotterdamse breakscene.
7) Aanbevelingen Visie op publieksbereik en marketing De uitdaging voor de moderne danssector voor de komende jaren is gelegen in het kritisch schouwen naar de eigen artistieke signatuur, zonder de eigen artistieke signatuur te hoeven verloochenen. Dat geldt ook voor de educatieve functie van de gezelschappen en de formulering van het marketingbeleid. Hoewel educatie en marketing eenzijdige vormen van publieksbereik zijn, liggen hier kansen (visievorming), wegen (community art) en budgetten (landelijk en gemeentelijk) open om sterker dan voorheen op ingezet te kunnen worden. Werkplaats voor urbandance Gelieerd aan het Hiphophuis zou een werkplaats voor de urbandance opgericht kunnen worden. Het Hiphophuis weet als geen ander de doelgroep te bereiken en heeft ambities voor artistieke ontwikkeling. De (internationale) programmering op het podium van het WMDC is daar een voorbeeld van. Gemeenschappelijk productiehuis Wenselijk is dat de resultaten zoals die vanuit de verschillende werkplaatsen naar boven zullen komen drijven ook op een podium te zien zullen zijn. Een gezamelijke voorziening waar vraag en aanbod samenkomen en uitwisseling met het publiek is, zal door een combinatie van verschillende dansvormen tot meer artistiek-inhoudelijke uitwisseling, inspiratie en cross-overs kunnen leiden. Ook dansers en makers afkomstig van de jeugdtheatergezelschappen moeten binnen een dergelijke functie een plek kunnen verwerven. Het productiehuis van de schouwburg lijkt daarvoor de aangewezen plek. De producties die ontwikkelt worden kunnen tevens de kleinschalige podia (LCC’s) in de wijken van aanbod voorzien.
63
Onderscheidend dansfestival Hoewel Nederland verschillende dansfestivals kent (o.a. op steenworp afstand in Den Haag), kan Rotterdam als festivalstad niet achterblijven. Onderscheiding zou kunnen plaatsvinden door een festival te organiseren dat zich primair richt op onderzoek en nieuwe ontwikkelingen die zich vanuit de werelddans en urbandance (al dan niet binnen het academieonderwijs) voordoen. Behalve een landelijke uitstraling met een presentatie van nieuwe methodieken, kan de uitstraling van een dergelijk festival stedelijke gevolgen hebben.
64
Sectoranalyse film I
Samenvatting
De sterke kanten van de Rotterdamse filmsector zijn de redelijk goede balans in de reguliere filmprogrammering, een publiek succesvol vernieuwend en internationaal hoog aangeschreven Internationaal Film Festival Rotterdam, een spraakmakend Arab Film Festival met een tot voorbeeld strekkend format in de publieksbenadering en als vierde de inzet van vele vrijwilligers bij deze festivals. De sector kent ook een aantal zwakke plekken en knelpunten. Door met name de veranderingen in de techniek is het concept van het traditionele filmtheater verouderd. Er moeten nieuwe concepten worden ontwikkeld zowel qua vorm als inhoud. Het Rotterdamse stimuleringsbeleid van de av-sector loopt gevaar. Continuering van het beleid is juist nu van eminent belang. Naast het ‘economische’ Rotterdams Fonds voor de Film en audiovisuele media zou de stad baat hebben bij een cultureel filmfonds. Een haalbaarheidsonderzoek is gewenst. Het maken van film en mediaproducties door jongeren en film- en media-educatie moeten worden gestimuleerd. II
Landelijk beleid
Het rijksbeleid voor de landelijke filmsector is gericht op de stimulering van de filmproductie en het behoud van audiovisueel erfgoed. De Nederlandse film en filmsector hebben zich de laatste tien jaren sterk ontwikkeld. Aantrekkelijke fiscale regelingen en de goede samenwerking tussen de filmsector en de publieke omroep hebben hieraan bijgedragen. In 2007 maakt het fiscaal stimuleringsbeleid plaats voor een nieuwe invulling van het filmstimuleringsbeleid. Voor de financiering van publieksfilms is jaarlijks een budget van 20 miljoen euro beschikbaar. Er komen twee nieuwe regelingen die de financiering van publiekfilms een stuk eenvoudiger en goedkoper maken. Hierdoor blijft de productie van Nederlandse films voor een breed publiek in de toekomst verzekerd. De eerste regeling is een matching-regeling voor subsidie aan films waarin marktpartijen minimaal 25 procent van de projectkosten investeren. Indien de producent 65% van het budget voor een film bij elkaar heeft, krijgt hij 35% bij het fonds gematcht. De subsidie wordt verleend op grond van financiële en bedrijfsmatige criteria, dus zonder artistiek inhoudelijke toets. Hiervoor is structureel 13 miljoen euro beschikbaar. Daarnaast wordt de huidige subsidieregeling voor publieksfilms aangepast, waarmee subsidie verleend wordt voor films voor een groot en breed publiek op basis van een artistiek inhoudelijk oordeel. Voor deze films is structureel 7 miljoen euro beschikbaar. De uitvoering van beide regelingen wordt belegd bij het Nederlands Fonds voor de Film. Het fonds krijgt hierdoor een substantiële verhoging van het budget. In augustus 2005 adviseerde de Raad voor Cultuur de Minister over een Deltaplan voor h et Filmbehoud. Dit leidde tot een voorstel van enkele landelijke instellingen tot een integrale aanpak, waarin de hele keten van selectie, conservering, ontsluiting, digitalisering, toegankelijk maken en distributie in beeld kwam. Het gebruik voor educatieve doeleinden gold als prioriteit. Voor dit projectplan ‘Beelden voor de toekomst’, dat 7 jaar duurt wordt € 173 mio uitgetrokken. Het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid beheert 70% van het Nederlandse audiovisuele erfgoed. De collecties omvatten meer dan 700.000 uur radio, televisie, film en muziek en groeien nog iedere dag. Beeld en Geluid is de voortzetting van het Nederlands Audiovisueel Archief. III
Filmsector Rotterdam anno 2007
Fondsen Het Rotterdams Fonds voor de Film en audiovisuele media (RFF) richt zich op het stimuleren en verstevigen van de audiovisuele bedrijvigheid in de regio Rotterdam. Het RFF voert daarmee een gemeentelijk beleid uit, dat het ontwikkelen en bevorderen van een gezond economisch klimaat t.b.v. de film- en AV-branche in stad en regio behelst. Dit beleid is gedelegeerd aan een gemeentelijke dienst, het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam (OBR). Het fonds levert facilitaire en financiële steun aan speelfilms, documentaires en tv-producties die geheel of gedeeltelijk in de regio Rotterdam worden geproduceerd.
65
De tweede functie van het RFF is de Rotterdam Film Commissioner (RFC). Deze helpt producenten van audiovisuele producties kosteloos bij het vinden van de cast, crew, facilitaire bedrijven en locaties in de stad. De RFC is het regionale aanspreekpunt en bemiddelt, adviseert en organiseert. De Film Commissioner heeft een adviserende rol bij diverse instanties op gebied van het stimuleren van de av-sector in Rotterdam. Het RFF geeft eens per jaar een informatief magazine uit over filmen in Rotterdam: “+3110, featuring Rotterdam”. In dit magazine wordt aandacht besteed aan Rotterdam als speelveld, werkplek en vestigingsplaats voor de film- en av-industie. Het magazine bevat tevens de Rotterdam Production Guide, een database waarin alle voor de film- en av-branche belangrijke adressen en specialisaties zijn opgenomen. Om Rotterdamse filmers en productieteams ervaring te laten opdoen heeft het RFF Kort Rotterdams in het leven geroepen, een project waarbij jaarlijks 5 lokale productieteams in aanmerking komen voor een realiseringsbijdrage voor een korte film. Lang Rotterdams is het meeste recente initiatief. In dit project kunnen jonge filmmakers ervaring en kennis opdoen met hun eerste lange speelfilm. Het Hubert Bals Fonds werd in 1988 opgericht en is een onderdeel van het Internationaal Film Festival Rotterdam (IFFR). Het doel is om hulp te bieden bij de realisatie van speelfilms en documentaires van vernieuwende en getalenteerde filmmakers uit ontwikkelingslanden. Hoewel het fonds nadrukkelijk de financiële aspecten van een project beziet, blijven de inhoud en de artistieke waarde van doorslaggevende betekenis. Projecten die op een heel eigen manier gebruik maken van het medium film of een originele kijk bieden op het land van herkomst verdienen de voorkeur. In het ideale geval draagt het project bij aan de ontwikkeling van de plaatselijke film industrie. Tot nu toe hebben rond de 600 projecten uit Azië, het Midden-Oosten, Oost-Europa, Afrika en Latijns-Amerika een bijdrage ontvangen. Ongeveer 80% van deze projecten zijn gerealiseerd of zijn momenteel in productie. Jaarlijks vertoont het IFFR de recent voltooide films in het festivalprogramma. Het Hubert Bals Fonds wordt ondersteund door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het HIVOS-NCDO Cultuurfonds, NPS en de Stichting DOEN. Filmvertoning Rotterdam beschikt over circa 35 filmzalen, dat is iets meer dan de helft van het aantal doeken in Amsterdam. Commerciële filmprogrammering vindt plaats in de twee Pathé bioscopen. Pathé De Kuip heeft 14 zalen en is de grootste bioscoop van Rotterdam, Pathé Schouwburgplein heeft 7 zalen. De blockbusters uit Hollywood vinden hier hun weg, maar ook de meer toegankelijke arthousefilms (50+ bios), Turkse films en Bollywood films. In Cinerama (7 zalen) worden voornamelijk arthousefilms geprogrammeerd en soms ook de commercieel succesvolle films, die in Pathé te zien zijn. Beide theaters hebben een commerciële exploitatie. Lantaren/Venster is een gesubsidieerd theater. Naast een productiefunct ie voor nieuw theatertalent, programmering van theater, jazz en hedendaagse muziek, biedt het theater ruimte aan 4 filmzalen. Lantaren/Venster richt zich op de minder toegankelijke film, vertoont de betere kinderfilms en heeft een cinematheekfunctie. Daarnaast schuwt het theater arthousefilms, die commercieel interessant zijn, niet. Voor de toekomst heeft Lantaren/Venster plannen voor een arthouse filmtheater op de Wilhelminapier. Hierin komen 5 filmzalen plus een zaal voor de programmering van muziek en theater. Filmhuis WORM beschrijft zichzelf als een vrijhaven voor onafhankelijke cinema in al haar facetten. Opmerkelijke, grensverleggende cultfilms en documentaires, korte films en beeldexperimenten zoals Live Cinema hebben een plek gekregen binnen het programma van WORM. Ook WORM wordt door de gemeente gesubsidieerd. Naast de reguliere filmprogrammering door genoemde organisaties worden ook films vertoond in andere locaties in de stad. Een aantal locale cultuur centra biedt een gezamenlijk filmprogramma voor wijkbewoners en in het kader van het IFFR worden films ook vertoond in de theaters, Zaal de Unie, musea etc. Festivals Het International Film Festival Rotterdam is in de loop der jaren uitgegroeid tot een groot en veelzijdig jaarlijks filmevenement dat onveranderd aandacht vraagt voor de nieuwste onafhankelijke en vernieuwende films uit de hele wereld. Het festival is een platform voor actuele filmkunst, voor opkomend en gevestigd filmtalent en voor filmgerelateerde kunst. Nauw verbonden met het festival zijn het Hubert Bals Fonds (zie fondsen) en de CineMart. Dit is de coproductiemarkt die tijdens het festival plaatsvindt. Het programma omvat speelfilms, documentaires, korte films, video installaties, tentoonstellingen, debatten, talkshows en optredens door kunstenaars die op creatieve wijze gebruik maken van bewegend beeld. Het IFFR
66
dat dit jaar zijn 36te editie had, is een invloedrijk platform binnen Europa voor nieuw filmtalent, voor nieuwe films uit Azië, Midden- en Oost-Europa en Latijns-Amerika. Het Arab Filmfestival Rotterdam (AFFR) vindt dit jaar voor de 7de keer plaats. De belangrijkste doelstelling van het festival is het tonen van Arabische cinema aan Arabisch en Nederlands publiek in Nederland. Tevens streeft de organisatie naar culturele participatie van Arabische immigranten, de promotie van jonge in Nederland levende Arabische cineasten en het bieden van een platform voor ontmoeting tussen culturele organisaties. Het festival vindt plaats in Cinerama, maar kent daarnaast een landelijke editie (Amsterdam, Den Haag en Utrecht) en wijkedities in vijf Rotterdamse deelgemeenten. Opleidingen/ cursussen Op av gebied zijn de volgende instituten in de stad actief. Het Grafisch Lyceum Rotterdam verzorgt studierichtingen en cursussen in media, design en technologie. Voor de filmsector is met name relevant de studierichting audiovisuele productie. Hier worden technici opgeleid voor licht, beeld en geluid. Het Media College is een dochter van het Grafisch Lyceum Rotterdam en biedt cursussen en maatwerktrainingen aan particulieren en bedrijven. Het College stremt zijn aanbod af op de opleidingsvraag en de ontwikkelingen in de markt. Voor de filmsector zijn cursussen animatie, film en video relevant. Hogeschool INHOLLAND biedt een voor de filmsector relevante opleiding Media & Entertainment Management. Hier wordt men opgeleid voor een managementfunctie bij radio- of televisieomroep, filmproductiebedrijf, entertainmentbedrijf, communicatiebureau, eventcastingbureau of uitgeverij. Ook op academische niveau is Rotterdam actief op av gebied. De Willem de Kooning Academie verzorgt op BA niveau een reeks opleidingen w.o. animatie, audiovisuele vormgeving en interactieve media. Amateurfilmers kunnen voor hun eigen ontwikkeling terecht bij filmclubs en de SKVR Be eldfabriek. De Beeldfabriek biedt praktische vakken aan als video en animatie, maar ook cursussen in scenarioschrijven en filmgeschiedenis. De Beeldfabriek maakt met ingang van april 2007 deel uit van een visuele cluster in Las Palmas. Digital Playground voorziet in een workshopprogramma dat geschikt is voor jongeren tussen 13 en 19 jaar, vanaf vmbo-niveau. Het gaat om een combinatie van kunst, cultuur en digitale media. De opgenomen beelden en geluiden worden gebruikt om zelf op de computer een digitaal werkstuk te maken. Dit kan een korte film zijn, een fotocollage, een geluidsreportage of een informatieve website. Zo ontdekken jongeren zelf hoe beelden in de wereld om hen heen in elkaar zitten en hoe beeld werkt. Producenten/Studio’s/ werkruimte De Mullerpier is door de gemeente aangewezen als plek waar de av sector tot volle wasdom moet komen. De Schiecentrale is gerenoveerd tot studio en het 25 kV gebouw biedt ruimte aan 25 ondernemers en producenten op av-gebied. Hei Initiatief is de belangenorganisatie van mensen die werken in de Rotterdamse av-industrie. VI
Sterke punten van de filmsector, kansen
Evenwichtige filmvertoning Er is in Rotterdam sprake van een goede balans in de filmvertoning. Er is veel te zien en op verschillende schaalniveaus vindt weinig overlapping plaats. Het profiel van de verschillende zalen is helder. Opvallend is de filmvertoning in het alternatieve circuit als WORM, Locus 010, de Player e.d. Van blockbuster tot ‘niche’, de filmliefhebber heeft in Rotterdam een ruime keuze m ogelijkheid. Toch plaatst de Raad een paar kanttekeningen. Films voor etnische groepen zijn dun bezaaid. Rotterdam mag zich verheugen in een goede belangstelling voor het Arab Film Festival Rotterdam en er worden op beperkte schaal Turkse films en Bollywoodfilms in Pathé vertoond, maar in de reguliere programmering van de theaters ontbreken de betere films van Arabische en Turkse filmmakers. Ook de films van het IFFR met een andere etnische achtergrond komen, ondanks het eigen Wereldcinema aanbod, in de reguliere programmering weinig aan bod. Het is ook moeilijk om voor dit aanbod publiek te winnen. Toch ligt hier een kans. Filmvertoners zouden voor dit genre nieuwe formats kunnen ontwikkelen, aangezien de reguliere programmering niet het juiste kader biedt. Men denke aan programmering in de vorm van minifestivals, aanpassingen in het pr beleid en presentatie op lokaal niveau. De inzet van het Arab Filmfestival Rotterdam om films te vertonen ‘in de wijk’ en tijdens het Dunya festival is inspirerend en strekt tot voorbeeld. De vertoning- en publieksfaciliteiten in de buurthuizen en locale cultuur centra behoeven echter dringend verbetering om de films goed tot hun recht te laten komen. Een tweede
67
kanttekening bij de filmvertoning betreft de vertoning van films voor de groep 4+ en 8+ in de Rotterdamse filmtheaters. De kwaliteit van dit aanbod kan worden verbeterd. Het Internationaal Film Festival Rotterdam: een toonaangevende internationale positie en goed voor de stad Rotterdam heeft een sterke troef in handen met het Internationaal Film Festival Rotterdam. Het heeft de afgelopen decennia en stevige nationale en internationale positie verworven. Het aantal verkochte tickets stijgt elk jaar. Het IFFR 2007 trok meer bezoekers dan ooit. Het telde 367.000 bezoeken aan films, exposities en talkshows. Ook de festivalsite werd drukker bezocht - in de festivalperiode noteerden we 276.000 bezoeken en meer dan 3 miljoen pageviews. In de tussentijd is het IFFR nog in de bioscoop met de Tigers on Tour en in de huiskamer met de Tiger Releases op dvd. Rotterdam ondervindt met het IFFR jaarlijks een geweldige economische impuls. Er spelen echter in de naaste toekomst twee problemen die de aandacht van het gemeentebestuur vergen, de infrastructuur van het festival en de maatregel van het Rijk om de financiering van het Hubert Bals Fonds in te trekken. Zoals bekend zal de filmprogrammering van Lantaren/Venster verhuizen naar nieuwbouw op de Wilhelminapier. Daarnaast is niet zeker waar Cinerama zal worden gehuisvest als de eigenaar het huidige pand aan de Blaak voor andere doelen gaat benutten. Deze plannen slaan een gat in de basis van het festival. De gemeente zou nu al in overleg met het IFFR moeten nadenken over de gevolgen van het wegvallen van deze partijen. Men moet zich nu beraden over een nieuwe festivalinfrastructuur voor de toekomst. Wellicht extra investeren in Zuid of alternatieve huisvesting in het centrum van de stad zoeken? Andere belangrijke filmfestivals in de wereld waarmee het IFFR zich kan vergelijken, beschikken over nieuwe gebouwen die geheel tegemoet komen aan de wensen van het publiek. Een goed voorbeeld is Cinemax op de Potzdamer Platz in Berlijn dat met 19 zalen plaats biedt aan het Berliner Filmfestival. De zalen van dit filmpaleis variëren qua aantal zitplaatsen, van 48 tot 600, en dat is gunstig voor een effectieve vertoning van films in een festival. Het is ook belangrijk dat naast de bioscoopzalen er ruimten zijn voor seminars, markten en interactieve producties etc. en dat er goede horeca is. Een goede combinatie van die functies geven de festivalinfrastructuur de kwaliteit die nodig is. Het tweede probleem dat het IFFR tegemoet ziet is de beleidswijziging van het Rijk ter zake van het Hubert Bals Fonds (zie Fondsen). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is een van de belangrijkste financiers van het fonds. Sinds kort hanteert het Ministerie nieuwe regels. Deze eisen dat het fonds de doelmatigheid van de subsidies moet kunnen uitdrukken in economische groei. Omdat het Hubert Bals Fonds hier niet aan kan voldoen, wordt de financiering met ingang van 2009 stopgezet. Het IFFR heeft bezwaar aangetekend en voert aan dat de ontwikkeling van een filmmaker, het succes van een film en de invloed hiervan op de locale filmindustrie moeilijk valt uit te drukken in harde cijfers. Het Arab Film Festival Rotterdam: een sterk eigen format Het Arab Film Festival Rotterdam heeft zich in 7 jaar tijd ontwikkeld tot een spraakmakend festival voor films van Noord Afrikaanse landen. Het festival draagt bij aan het creëren van nieuwe tradities binnen de ArabischNederlandse gemeenschappen in Nederland om culturele activiteiten te ondernemen en de dialoog te stimuleren, in het bijzonder onder jongeren en vrouwen. De gemeente zou dit festival moeten koesteren, vanwege de hoge kwaliteit van het aanbod, maar ook omdat de organisatoren beschikken over een sterk internationale netwerk en op een inventieve manier de anders moeilijk bereikbare doelgroepen in de stad worden geworven met filmprogrammering ‘in de wijk’. Het IFFR en AFFR onderscheiden zich zeer positief door een hoge inbreng van honderden vrijwilligers, een reden voor de gemeente te meer om deze evenementen te koesteren. V
Zwakke kanten van de filmsector, knelpunten
Het einde van het traditionele filmtheater? David Lynch zei eind 2006 in een tv-interview, dat mensen in de toekomst steeds minder de bioscoop zullen bezoeken. Zij komen bij elkaar op visite en halen van het internet een van de nieuwste films op, die in HDD kwaliteit wordt geprojecteerd. Het is de vraag of dit toekomstbeeld bewaarheid wordt. Het is in ieder geval duidelijk dat de veranderingen in de techniek revolutionair zijn en dat veel zal veranderen in de relatie tussen film en publiek. De digitalisering van het medium heeft niet alleen consequen ties voor de productie van film - die wordt goedkoper, minder kwetsbaar en efficiënter in het proces van maken, monteren en postproductie – maar evenzeer voor de vertoning in filmtheaters en voor de distributie. Het
68
transport van filmblikken behoort straks definitief tot het verleden. Films zullen worden gedistribueerd via dvd’s of het internet. De rollen van de vertoner en distributeur schuiven steeds meer ineen. Welke toekomst heeft het traditionele filmtheater in deze tijden van verandering? De toekomst beelden lopen uiteen. Mensen blijven thuis en kijken in kleine kring films, er zullen allerlei ‘illegale’ vertoningplekken in de stad opduiken, en er ontstaan nieuwe geïndividualiseerde vormen van film kijken op de computer, de mobile telefoon, portable dvd speler, ipod etc. Anderen zijn er van overtuigd dat het publiek van de toekomst graag naar de bioscoop wil blijven gaan, maar dan moet die vertoningplek wel een toegevoegde waarde krijgen als uitgaansgelegenheid, voor de gezelligheid, sociale contacten, met goede horeca- en publieksvoorzieningen etc. Het blijft koffiedik kijken. Men kan in ieder geval verwachten dat er meer kleine zalen komen met een uitgesproken profiel en meer invloed van het publiek op de programmering. Het publiek wordt steeds selectiever en het filmtheater van de toekomst zal veel meer op de wensen van het publiek moeten inspelen. Sommige filmtheaters als Cinerama, Lux (Nijmegen) en Pathé ‘De Kuip’ scoren in deze toegevoegde waarde blijkens de bezoekerscijfers goed. Maar niet alleen in de vorm, ook in het aanbod zelf kan het filmtheater van de toekomst zijn koers wijzigen. Naast de gebruikelijke genres als de speelfilm en in mindere mate de documentaire kan het filmtheater bijvoorbeeld opera - en theaterregistraties vertonen. Zo kan een nieuw publiek worden bereikt. De Metropolitan Opera in New York en de Nederlandse Opera (Amsterdam) hebben daar recentelijk hoopgevende resultaten mee behaald. Vertoning De beschikbaarheid van buitenlandse artistieke films voor een breed en meer sele ct publiek en voor educatieve doeleinden blijft achter bij de wens. Dit is een landelijk probleem. Distributeurs hebben moeite om voldoende films te exploiteren met de huidige aanvullende subsidieregelingen. Dit komt omdat de bioscopen een deel van de lucratieve titels afvangen en de filmhuizen te weinig publiek trekken op louter kleinere titels. Ook wat betreft de betere jeugdfilm is er een knelpunt. De landelijke aanvullende subsidies per titel zijn te klein. Er worden door distributeurs te weinig buitenlandse titels verworven, verworven films blijven niet beschikbaar voor educatief gebruik en er een distributeur die de betere kinderfilm daadkrachtig positioneert wordt gemist. Het is wenselijk dat, zeker voor wat betreft de betere films voor kinderen en jongeren, er een beleid wordt ontwikkeld op kwaliteit en voldoende volume. Het gemeentelijk av-stimuleringsbeleid op de tocht Het Rotterdams Fonds voor de Film en audiovisuele media (RFF) bevindt zich in een doodlopende straat. Het OBR is namelijk voornemens de stimulering van de av-sector fors te matigen. De gemeente wil de ondersteuning via het RFF tot 2010 afbouwen en daarna stopzetten. Daarnaast werd bekend dat de huur voor een studio in de Schiecentrale bijna wordt verdubbeld. De Raad is zeer verbaasd over deze maatregelen, want was het Rotterdamse av-beleid niet één van de pijlers van de economische toekomstvisie die het college vorig jaar publiceerde? 21 Hierin wordt de audiovisuele sector nog aangemerkt als één van de iconen van de Rotterdamse creatieve economie. Het RFF bestaat nu 7 jaar. Het heeft in die tijd vele honderden audiovisuele producties mogelijk gemaakt, waardoor Rotterdam op de kaart is komen te staan, in speelfilms, commercials etc. Daarnaast heeft het fonds de afgelopen jaren in samenwerking met het Grafisch Lyceum, Media College (mbo) en INHOLLAND (hbo) een opleidings- en cursusaanbod opgezet voor het hele scala van beroepen dat in de av-sector nodig is. De eerste lichtingen studenten komen nu op de arbeidsmarkt. Om te bereiken dat de werkgelegenheid reëel wordt gestimuleerd, dat producenten, filmmakers en al het personeel dat nodig is voor het maken van film hier daadwerkelijk aan de slag kunnen en zich hier vestigen, is het volgens de Raad van cruciaal belang dat het RFF zijn stimule ringstaak voortzet. Lag de nadruk van het fonds in de eerste helft van zijn bestaansperiode op het financieel ondersteunen van av-producties, de afgelopen jaren heeft de Film Commissioner van het fonds extra initiatieven ontwikkeld om de av-sector structureel te versterken. Ook nieuwe media spelen hierin een belangrijke rol. De Raad wil deze initiatieven graag toelichten om het belang ervan voor de stad te verhelderen.
21
Het College Programma 2006-2010 – De stad van aanpakken voor een Rotterdams resultaat
69
Naast Kort Rotterdams werd in 2006 Lang Rotterdams geïntroduceerd. Hier kunnen jonge producenten, scenarioschrijvers en regisseurs gezamenlijk ervaring en kennis opdoen met het produceren van hun eerste lange speelfilm. De doorbraak van jonge producenten is voor andere financiers en fondsen vooral afhankelijk van het zgn. ‘track record’. Als daar nog geen lange speelfilm tussen zit, is het bijna onmogelijk Nederlandse financiering te verkrijgen. Met Lang Rotterdams wil het RFF ook de samenwerking tussen jonge Rotterdamse filmmakers bevorderen. De ervaring die wordt opgedaan door deelname aan Lang Rotterdams is een uitstekende basis voor doorgroei in de professionele av-sector. Tevens zullen er stageplaatsen gecreëerd worden in samenwerking met de diverse Rotterdamse av-opleidingen. Een tweede initiatief is een Rotterdamse tv-dramaserie. Een van de mogelijkheden om talent te ontwikkelen en te ondersteunen is de lokale tv. Hier is ook een breed publiek voor te interesseren. Het RFF wil hierin samenwerken met RTV-Rijnmond en producenten en scriptschrijvers uitnodigen om plannen in te dienen. De Raad zou hier nog een stap verder willen gaan. Ook bij Rotterdam TV, het kanaal voor de Rotterdamse toegangsomroepen (doelgroepentelevisie), zijn veel mensen in de weer met het produceren van programma’s. Ook Rotterdam TV zou voor het RFF een ‘vindplaats’ kunnen zijn voor av-talent. Met Studio Rotterdam sluit de av-sector aan bij de revolutionaire vernieuwingen die zich in het medialandschap hebben voorgedaan. De crossmediale toepassingen van content nemen een hoge vlucht. Studio Rotterdam wil hierin voorzien door Rotterdamse av-producties geschikt te maken voor podcasting, docugames, narrowcasting etc. De website van Studio Rotterdam wordt een portal vergelijkbaar met You Tube, met veel nieuwe content waar korte filmpjes zijn te downloaden voor de mobile telefoon en andere beelddragers. De beste content zal worden gepresenteerd in de vorm van een festival. Studio Rotterdam wil samenwerken met het IFFR, de av-opleidingen in Rotterdam en V_2. Tot slot wil het RFF het netwerk verstevigen van de studenten die bij de Willem de Koonig Academie, het Grafisch Lyceum en INHOLLAND een opleiding hebben gevolgd. Doel is om hen productie-ervaring te laten opdoen in samenwerkingsprojecten.
Het RFF is dus niet enkel een bureau waar men geld kan lenen voor av-producties, maar een niet meer weg te denken organisatie in het tot wasdom brengen van een volwaardige Rotterdamse av-sector. Het beleid van het OBR blijkens een nota van 2005 om de ondersteuning van de av-sector middels het fonds tot minstens 2010 voort te zetten, staat in schril contrast met de huidige voornemens. De nieuwe beleidslijn acht de Raad schadelijk voor het Rotterdamse av-productieklimaat en daarmee voor de creatieve sector in zijn geheel. Het gemeentebestuur zal juist nu samen met het RFF moeten doorpakken. Tevens moeten de huurtarieven voor studio’s worden aangepast. Zoals de SKAR 22 functioneert voor kunstenaars in de stad, een vergelijkbare rol zou het OBR dienen te vervullen voor de accommodatie van startende filmmakers. Deze wens biedt tevens het ‘bruggetje’ naar een in te stellen cultureel fonds in Rotterdam, zoals dat onlangs ook door het Nederlands Fonds voor de Film is gelanceerd. Tot heden heeft het RFF in zijn reguliere financieringpraktijk av-producties mogelijk gemaakt aan de hand van economische criteria. Artistieke criteria speelden daarbij geen rol. Indirect gebeurt dit soms wel, omdat het RFF ook kijkt naar wat andere fondsen doen met een aanvraag. Zijn die fondsen om artistieke redenen positief, dan zijn die oordelen voor het RFF als second opinion van belang. Het voordeel de economische benadering van het fonds is de helderheid, je weet als aanvrager waar je aan toe bent. Aan de andere kant gaat het bij het stimuleren van jonge filmmakers in hun ontwikkeling om inhoudelijke aspecten, die niet me t economische criteria zijn te ondervangen. Het ‘unique selling point’ van Rotterdam is de samenhang tussen het huidige stedelijk beleid dat gericht is op de bevordering van de economische activiteiten in de av-sector en de betrokkenheid van de aanpalende opleidingen op vrijwel elk niveau. Die moet ten behoeven van een evenwichtig vestigingsklimaat voor de creatieve industrie worden gestabiliseerd en versterkt. Onrust over afbouw of afschaffing van het RFF werkt contraproductief. De culturele dimensie in het stimuleringsbeleid Naast het goed functionerende op werkgelegenheid gericht RFF pleit de Raad dan ook voor een tweede fonds dat de culturele ontwikkeling van filmstad Rotterdam aanjaagt. Het budget Bewegend Beeld dat nu door de dienst Kunst & Cultuur wordt verdeeld, zou daartoe kunnen worden ingezet. Daarnaast moet het 22
De Stichting Kunstaccommodaties Rotterdam (SKAR)beheert betaalbare en passende werkruimte voor kunstenaars in Rotterdam voor Stichting 87 beheert SKAR een groeiend aantal betaalbare ateliers en werkruimtes. Ongeveer de helft van de kunstenaars doet voor werkruimte een beroep op de gemeente. Verschillende gemeentelijke
70
worden aangepast aan de nieuwe doelstelling en structureel worden verhoogd. Met dit nieuwe instrument wordt de kunstzinnige film gestimuleerd en kan de gemeente bereiken dat de stad een eigen filmidentiteit ontwikkelt. Ook hier moet moet het belang van een vitale av -sector worden beklemtoond. Een goed functionerende bedrijfstak levert immers de talentontwikkeling en de infrastructuur die nodig zijn voor de productie van artistieke films. De Raad adviseert de gemeente om de instelling van zo’n cultureel fonds op zijn haalbaarheid te onderzoeken. Een van de mogelijkheden is dat het RFF beide regelingen in zijn pakket onderbrengt. Educatie/amateurkunst/participatie In deze functies kan de Rotterdamse filmsector zichzelf nog versterken. Het zelf maken van film en tv kan een belangrijke rol spelen in de participatie van Rotterdammers, omdat het laagdrempelige cultuurvormen zijn. Het is kostentechnisch eenvoudig en door de digitaliseri ng voor steeds meer mensen binnen handbereik. Uit onderzoek blijkt dat het zelf maken ook de belangstelling voor film bevordert. De SKVR Beeldfabriek en Digital Playground stimuleren de omgang met film en media onder jongeren. Goede film- en media-educatie is evenzeer van belang voor het vertrouwd raken van jongeren met de culturele dimensies van film en media. Digital Playground en Filmblik Rotterdam zijn succesvolle programma’s. Filmblik is het gezamenlijk educatieve filmprogramma van het IFFR, Cinerama en Lantaren/Venster voor alle schooltypen. De Raad vindt het jammer dat het onderwerp film geen verplicht onderdeel van het curriculum voor cultuureducatie van de scholen. Het onderwijs ziet het belang van filmeducatie niet echt in. Ook is het interesse in de betere kinderfilm bij scholen gering. Musea hebben geld voor educatieve activiteiten, maar filmtheaters hebben dat niet. Met het maximum bedrag, dat de instellingen bij het budget Cultuur en School van de dienst Kunst & Cultuur kunnen aanvragen, is we inig te ondernemen. Er moet dus extra worden geïnvesteerd in film- en media-educatie. Het primair en voortgezet onderwijs vervullen hierin een kernfunctie. Voor de basisschool en de onderbouw van het voortgezet zou een educatieve catalogus met speelfilms en educatief materiaal beschikbaar moeten komen. De digitalisering biedt hier kansen. Over de problematiek van kinderfilmvertoning kan tot slot het volgende worden opgemerkt. Aan de ene kant kan worden betoogd dat kinderen een overvloed van mogelijkheden hebben om met films en ander ‘bewegend beeld’ in aanraking te komen (games, internet, mobiel) en dat er weinig tegen te doen is als de kinderfilm niet meer op een grote belangstelling kan rekenen. Bovendien voorzien ouders hun kinderen thuis van een grote hoeveelheid kinderfilms. Naast Nederlandse films zijn dit vooral films van de Amerikaanse entertainmentindustrie. Ook dit is een reden waarom de reguliere vertoning van de betere kinderfilm het moeilijk heeft. De kijker, zowel jong als oud, bepaalt tegenwo ordig zelf wat hij wel of niet wil zien. Daardoor verliest de filmvertoner zijn exclusiviteit. Toch zouden de betere films veel kunnen bieden dat voor het onderwijs en voor de persoonlijke ontwikkeling van kinderen nuttig is. Laten we ons door die ontwikkeling leiden of gaan we een filmeducatie offensief aan? Permanente Kunstkijkdagen voor de kinderfilm? Een samenhangende keten van verwerving tot distributie en educatieve catalogusvorming voor gebruik in het onderwijs? VI
Conclusies en aanbevelingen
Sterke kanten van de filmsector, kansen 1.
2.
3. 4.
Er is sprake van een redelijk evenwichtige filmvertoning in Rotterdam. Turkse en Arabische films alsook de betere kinderfilm komen echter in de reguliere filmprogrammering nog te weinig tot hun recht. Het Internationaal Film Festival Rotterdam is een sterk nationaal en internationaal ‘merk’. Het festival geeft jaarlijks een aanzienlijk impuls aan de Rotterdamse economie. Omdat twee filmtheaters gaan verhuizen moet de gemeente zo spoedig mogelijk met het IFFR in overleg treden over de toekomstige infrastructuur van het festival in Rotterdam. Het Arab Film Festival is een spraakmakend evenement voor films van Noord Afrikaanse landen, met een eigen tot voorbeeld strekkend format. Honderden vrijwilligers leveren een bijdrage aan de organisatie van beide filmfestivals, reden voor de gemeente te meer om deze evenementen te koesteren.
71
Zwakke kanten van de filmsector, knelpunten 5.
6.
7.
8.
Het traditionele filmtheater boet aan betekenis in. Veranderingen in de techniek hebben gevolgen voor de vertoning, distributie en productie. Naast het traditionele genre van de speelfilm zal nieuw aanbod moeten worden ontwikkeld. Het stimuleringsbeleid van de av-sector, een van de iconen van de creatieve economie en een pijler in de economische toekomstvisie van het college, loopt door recente voornemens van het OBR gevaar. Dat is niet goed voor de stad. Het RFF is goed op dreef en het stimuleringsbeleid moet onverkort worden gehandhaafd. Naast het ‘economische’ RFF zou er een substantieel cultureel fonds/budget moeten komen, dat de inhoudelijke ontwikkeling van (jonge) filmmakers vooropstelt. Hiervoor zal een haalbaarheidonderzoek moeten worden verricht. Het maken van film door jongeren en film- en media-educatie, binnen en buiten de school, moet worden gestimuleerd. Er moet een educatieve catalogus beschikbaar komen.
72
Sectoranalyse Letteren I.
Samenvatting
De tijd dat men over het letterenklimaat in Rotterdam sprak met een terneergeslagen ondertoon is definitief voorbij. Rotterdam is een stad met een bloeiend en geheel eigen letterenklimaat. Daarmee is niet gezegd dat er niets meer te wensen is. Literaire podia kent de stad nog weinig terwijl het aan een literaire polemiek in een Rotterdamse krant ontbreekt. Ook de veelkleurigheid van de stad weerspiegelt zich nog onvoldoende in een aanbod waarvoor ook door de niet blanke bevolking wordt bezocht. Er is duidelijk sprake van een nieuwe literaire onderstroom vanuit de jongere generaties die stormenderwijs de bestaande podia en festivals verovert. De uitverkiezing van de Woorddansers tot allereerste stadsdichter(s) is daarvan de erkenning.
II.
Beschrijving algemene ontwikkelingen
Als men de statistieken erop na slaat neemt het aantal minuten dat de Nederlander, dus ook de Rotterdammer, dagelijks aan lezen besteedt nog steeds af. Lezen als geconcentreerde eenzijdige tijdspassering staat haaks op de snelheid en beweeglijkheid van de op ons afstormende beeldencultuur. Zo op het eerste gezicht past lezen als monocoltuur niet meer bij de fastfoodcultuur van het multitasken. Maar in toenemende mate moet men zich de vraag stellen of de definities nog wel kloppen. Het onderscheid tussen huiswerk maken, mailen, chatten en b.v. werkstukken schrijven en lezen is niet meer te maken. Zo zijn de afgelopen jaren sinds de opkomst van de gratis krant reizen en lezen synoniem geworden, in de trein én in de metro. Met de introductie van de gratis kwaliteitskrant kan gratis krantenlezen ook steeds meer “goed” krantenlezen worden. De Nederlander mag statistisch gezien steeds minder lezen, de boekenverkoop blijft daarentegen stijgen. Misschien leest men doelgroepgerichter en is het lezen van bepaalde lectuur, zoals b.v. afslankingsvoorschriften, sportinstructies en kookkunst meer onderdeel van een lifestyle of een hobby zonder dat het nog specifiek als lezen wordt ervaren. De opkomst van dvd’s heeft enerzijds de beschikbare tijd voor lezen teruggedrongen maar heeft misschien anderzijds het lezen over film of van recensies doen toenemen. Film- en boekrecensies leest men niet meer in een boek maar vanachter een pc-scherm. In de statistieken neemt de tijd die besteed wordt aan computergebruik nog steeds toe. Een substantiëel deel van de tijd achter een scherm wordt echter besteed aan leeswerk. Kortom: hoezo “minder lezen”? Wat betreft de belangstelling voor literatuur lijkt er niet zozeer sprake van een afname als wel van een verschuiving in de aandacht. Het aantal poëziesites stijgt explosief en er verschijnen steeds meer poëziebundels van jonge en debuterend dichters. Als diezelfde poëzie dan ook nog eens wordt gepresenteerd op een podium ondersteund met muziek en foto- of filmbeelden dan is er sprake van performance poetry waarvoor een nieuw publiek op komt draven, getuige de goed bezochte bijeenkomsten in Rotterdam van Geen Daden Maar Woorden en Slam Poetry. De keuze van de Woorddansers tot eerste stadsdichter(s) van Rotterdam kan als een onderstreping van deze ontwikkeling opgevat worden. Veel van de bezoekers van performance poetry beperk en zich dan ook tot het bijwonen van deze voordrachten. Het beluisteren van poëzie wordt daarmee waarschijnlijk vaker beoefend dan het lezen van poëzie. Jeugdliteratuur, zowel beoefend door illustratoren als door schrijvers, heeft in Nederland in de afgel open decennia grote hoogten bereikt. Het is niet verbazend als zou blijken dat jongeren langer bij jeugdliteratuur blijft hangen. Het leesklimaat kent dus zowel positieve als negatieve tendensen. Het is moeilijk om er algemene conclusies uit te trekken. Het doemscenario van een wereld waaruit het boek langzaam verdwijnt lijkt vooralsnog niet bewaarheid te worden. Ook in het digitale tijdperk heeft het boek een vaste plaats. Het lezen zal echter nooit een tijdspassering worden die voor iedereen is weggele gd. Uit recent onderzoek van het Centrum voor Onderzoek en Statistiek in Rotterdam blijkt dat van de bevolking boven de 26 jaar 33 % regelmatig een boek leest. Van de jongeren is dat altijd nog 23 %(overigens natuurlijk niet noodzakelijkerwijs literatuur).
73
III.
Beschrijving specifieke ontwikkelingen in Rotterdam
Mocht in het verleden soms wat meewarig gesproken worden over het letterenklimaat in Rotterdam, dan lijkt dat in 2007 geen passende stemming meer. Als men bijvoorbeeld, zoals dat in het ver leden geschiedde, vaststelde dat er in Rotterdam zo weinig uitgeverijen waren, dan wordt daar nu onmiddellijk tegenin gebracht dat Rotterdam enkele grote uitgeverijen kent, zoals Leminiscaat, 010 en NAI uitgevers en een aantal zeer actieve kleinere uitgeverijen. Met trots wordt dan gewezen op uitgeverij Ad.Donker die lef heeft getoond met het uitbrengen in de volledige, zeer omvangrijke correspondentie van de “Rotterdammer” Erasmus. Gewezen wordt op de nieuwe uitgeverij Douane die na een aarzelende start met de uitgave van een vooral Russisch literair werk zich inmiddels opwerpt als hét fonds van jonge, talentvolle Rotterdamse schrijvers. Bijna achteloos wordt opgemerkt dat de Rotterdammer de keus heeft om zijn boeken te kopen bij de Bijenkorf, de boekwinkel van Maria Heiden “Voorheen van Gennep”, een aantal andere kleinere boekwinkels, een filiaal van De Slegte of de grootste boekwinkel van Nederland, Donner. Om uit te barsten in een lofzang op de vele literaire festivals die de stad kent, om te beginnen natuurlijk Poetry International en het enige festival in Nederland gericht op de lezer in plaats van op de schrijver of boekhandelaar, het Lezersfeest in de grootste bibliotheek van Nederland. Niet in de laatste plaats draagt de na jarenlange strijd in 2007 te verwachten installatie aan de Erasmusuniversitiet van de Leerstoel Letteren bij aan het beeld van een stad die zelfbewust spreekt van een levendig letterenklimaat. In de wetenschap dat Amsterdam als literair bolwerk eenvoudig niet te verslaan is wil Rot terdam daarmee ook niet meer vergelijken worden maar beoordeeld worden op haar eigen literaire merites. Zonder in zelfgenoegzaamheid te vervallen is er wat het Rotterdamse letterenklimaat betreft reden voor een fors bijgesteld beeld. Het imago van Rotterdam als anti-intellectuele stad met opgerolde hemdsmouwen heeft volledig afgedaan. Natuurlijk blijft Rotterdam een stad van noeste werkers maar die noeste arbeid wordt in toenemende mate verricht achter beeldschermen in grote en klein kantoren, in de havens op hypermoderne, digitaal aangestuurde laad- en losinstallaties, door werknemers die volgens de definitie van de alom geciteerde Amerikaanse econoom Richard Florida voor een zeer groot deel tot de ‘creatieve klasse’ kunnen worden gerekend. Ook in Rotterdam is veel handenarbeid vervangen door hoofdarbeid, zonder daarmee aan de noodzaak en eervolheid van de overblijvende handarbeid ook maar iets te willen afdoen of te willen suggereren dat iemand die met de handen werkt nooit een boek leest. In ieder geval zijn de condities geschapen waaronder ook in Rotterdam een groot lezerspubliek moet worden bediend. Dat gebeurt op een breed vlak en op een hoog niveau, gesymboliseerd door de 12 verdiepingen van Donner met elke een eigen bereik en publiek. Kortom: de lette ren zijn in Rotterdam volwassen geworden! IV
sterke kanten
Het meest positieve aan het Letterenklimaat in Rotterdam is misschien wel het ‘zelforganiserend vermogen’ van de sector. Zonder enige voorbereiding en nauwelijks zonder centrale aansturing komt alles en iedereen die wat in te brengen heeft in het literaire wereldje bijeen in de gemeentelijke bibliotheek voor het Rotterdamse Letterenoverleg. Alle noodzakelijke en nuttige informatie wordt ter plekke uitgewisseld. Enige agendapunt is: wat houdt ons de komende tijd bezig. Het enige bedreigende voor deze samenkomst is de omvang van het gezelschap; na 7 jaar is dat zodanig uitgebreid dat de vergaderorde en verstaanbaarheid in het geding zijn. Een mooi voorbeeld van een fenomeen dat aan zijn eigen succe s ten gronde zou kunnen gaan. Met name ook in dit overleg werd het ontbreken van een Letterenfaculteit bij voortduring aangemerkt als een van de grootste manco’s in het literaire klimaat van Rotterdam. De niet aflatende inspanningen van de in 2001 in het leven geroepen Noodfaculteit Letteren hebben uiteindelijk vrucht voortgebracht. Na een lange strijd van 6 jaar is nog in 2007 de instelling van een leerstoel Letteren aan de Erasumus Universiteit te voorzien. Verwacht mag worden dat van deze leerstoel een s timulerende invloed op de letteren in Rotterdam, ook buiten de universiteit om, zal uitgaan.
Met de komst van literaire uitgeverij Douane in 2003 is een podium gecreëerd waarop jonge Rotterdamse schrijvers in boekvorm kunnen debuteren. De nieuwe uitgeverij bracht inmiddels diverse bundels uit met werk van jonge Rotterdamse schrijvers naast gevestigde schrijvers. Een aantal van deze debutanten uit
74
de eerste jaren van het nieuwe millenium heeft inmiddels de weg naar ‘erkende’ uitgevers in Nederland gevonden, zoals Abdelkader Benali (Vassaluci, Arbeiderspers), Sanneke van Hassel (Bezige Bij), Ernest van de Kwast (Nijgh & Van Ditmar) en Laurens Abbink Spaink (Podium). Helemaal uit de kast komt de poëzievorm die erg aansluit bij de belevingswereld van veel j ongeren, de performance poetry. In Rotterdam werd slam poetry al vele jaren op Poetry International gepresenteerd, aanvankelijk als obscuur gebeuren op een zijtoneeltje, vanaf 2004 officieel als World Slampionship. Inmiddels zijn andere gevolg zoals het GMDW festival. Sinds afgelopen jaar was er ook op het Lezersfeest iets van performance poetry te bespeuren. Crime Jazz is een nieuwe organisatie die kruisverbanden legt tussen hiphop en verschillende vormen van ‘spoken word’. Kenmerkend voor al deze ontwikke lingen is de mix van een nieuwe stijl, van presentatievormen en organisatie. Taal wordt gepresenteerd tegen en achtergrond van riffs, beats, films en instrumenten. Kenmerkend voor de manier waarop slam over het voetlicht komt is het wedstrijdelement afgeleid van de MC- battles uit de wereld van de rap; ook bij poetry slam is de luidruchtige publiekswaardering voor de aanwezige jury een meestal doorslaggevend criterium. Er zijn dus echte winnaars en verliezers. Het idioom lijkt eerder ontleend aan popmuziek , jazz en hiphop dan aan de canon van de literatuur en spreekt om die reden een geheel nieuw publiek van jongeren (ook van allochtone komaf) aan. Deze kruisbestuiving van taal en hedendaagse muziekdisciplines is een kunstvorm die leidt tot een toestroom van een geheel nieuwe doelgroep. High en low culture zijn begrippen die er niet meer toe doen. De benoeming van de Woorddansers tot stadsdichter(s) van Rotterdam kan in dat opzicht gezien worden als een erkenning door de ‘gevestigde literaire orde’ in Rotterdam, al duidt de discussie die daarover is losgebrand er op dat de acceptatie van deze ontwikkeling nog niet over de gehele linie heeft plaats gevonden. De Rotterdamse humuslaag heeft veel talent. Er komen ook steeds meer kansen voor jong talent om zich te manifesteren. Zo is er de door Passionate georganiseerde ‘Write Now’-competitie onder middelbare scholieren waarop veel talent komt bovendrijven, overigens lang niet alleen onder jongeren. Daarnaast zijn er de reeds eerder gememoreerde tweejaarlijkse activiteiten van Bulkboek. Het leuke van literatuur is dat je er tot ver na je 50 ste kunt debuteren. Op de Schrijversschool van de SKVR komt men elk jaar weer uit alle leeftijdscategorieën tientallen debutanten tegen. Van de kant van Write Now komt overigens de klacht dat de aansluiting van Write Now talent op de schrijverssschool van de SKVR niet vlekkeloos verloopt. Hoewel iedereen de noodzaak van leesbevordering in het onderwijs onderstreept gebeurt er op dat gebied, althans vanuit de sector nog niet zo veel. Poetry is druk bezig lesmateriaal te ontwikkelen. Zo heeft zij de site www.dichterinhetweb.nl gebouwd waarin op instructieve wijze inzicht wordt geboden in de opbouw en betekenis van een gedicht. Poetry International heeft daarnaast n.a.v. de gedichtendag een lesbrief gemaakt maar de belangstelling daarvoor vanuit het onderwijs bleek gering. De bibliotheek heeft zijn basis- en pluspaketten voor het onderwijs gericht op leesbevordering. 750 scholen worden daarmee bereikt. De afgelopen jaren is dat aanbod helemaal vernieuwd. Maar een intensief programma waarin schrijvers en dichters actief in het educatieve aanbod participeren is er op Rotterdamse niveau niet. Wel is er de landelijke stichting Schrijvers Sch ool en Samenleving waarin ook Rotterdamse schrijvers en dichters kunnen worden benaderd voor activiteiten in het onderwijs. Geen Daden maar Woorden, een van de loten van aan de Passionate-boom, weet elk jaar opnieuw in de schouwburg een voor literatuur opvallend jonge publiek naar binnen te halen. Ooit als een bescheiden festival begonnen is het uitgegroeid tot misschien wel het grootste literatuurfestijn voor een jong publiek van Nederland en is het als festivalformule inmiddels naar een aantal andere pl aatsen in Nederland geëxporteerd. Opvallend onderdeel zijn de telkenmale op hoog niveau staande filmische portretten van dichters en schrijvers uit de ‘alternatieve scene’ van enkele decennia geleden, die het voor een jong publiek opvallend goed doen. De Rotterdamse uitgeverijen bleven alle overeind, ondanks de economische teruggang in de eerste jaren van het millenium. We hebben het dan over Lemniscaat( kinderboeken, filosofie, psychologie), 010, NAI uitgeverijen (beide uitgeverijen van boeken over architectuur en stedenbouw), Duoduo, Ad.Donker, Beta Imaginations, Autoped (kinderboeken) en zoals gezegd het nieuwe Douane. Via Passionate werd Rotterdam de zetel van Bulkboek, de uitgever van literatuur in goedkope uitgaven ten behoeve van literatuureducatie in het voortgezet onderwijs. Uitgevers, althans de kleinere, blijven aanhikken tegen de kosten die aan distributie via het Centraal Boekenhuis verbonden zijn. Ze raken aldus moeilijk van hun
75
voorraden af. Onlangs is het initiatief geboren om te bekijken of men gezamenlijk tot een betere en goekopere verspreiding zou kunnen komen, een toe te juichen initiatief. Rotterdam blijft een festivalstad, ook in literair opzicht. Poetry blijft het internationale gezicht van literair Rotterdam bepalen. Met de nieuwe website Poetry International Web, mede mogelijk gemaakt door de EU, is sinds 2001 een internationaal forum van dichters ontstaan dat zijns gelijke in de wereld niet kent. Door een consequente vertaling van alle opgenomen gedichten in het Engels is poezie o ver de gehele wereld voor een breed publiek toegankelijke gemaakt en heeft Poetry een belangrijke functie in het presenteren van een continu aangevuld divers aanbod in een multiculturele stad. Daarnaast blijft Poetry ook geïnteresseerd in een aanbod voor de jonge lezer. Jaarlijks wordt het Poetry International kinderfestival georganiseerd. Het Lezersfeest scoort al jaren achtereen het maximum haalbare aantal van 3000 toeschouwers. Gezien deze aantallen mag met recht gesproken worden van een laagdrempelig festival. Op een toenemend aantal podia en verdiepingen van de Rotterdamse bibliotheek wordt de bloem van de Nederlandse literatuur door de bekendste tv-presentatoren geïnterviewd. De gemeente stelt jaarlijks met een subsidie aan elke bezoeker het Rotterdamse lezersgeschenk beschikbaar. Het Letterenhuis heeft zich de afgelopen vanuit het Letterenoverleg ontpopt als een onafhankelijke stichting die initiatieven stimuleert ten behoeve van het Rotterdamse letterenklimaat. Soms betreft dat activiteiten buiten de directe literaire kring die wel hulp en aansturing behoeven (b.v. discussies met allochtone schrijvers of literaire buurtprojecten langs wijkbibliotheken) of steun aan initiatieven vanuit het Letterenoverleg die vooralsnog organisatorisch niet op eigen benen kunnen staan (Café Blaman in Arminius). Ook de maandelijkse presentatie van de Rotterdamse literatuuragenda is door het Letterenhuis ter hand genomen. Literaire bladen kwamen er in afgelopen 4 jaar niet bij maar minstens zo opmerkelijk was dat er o ok geen literaire bladen verdwenen. Passionate, Krakatau en Tortuca lijken – gelet op de vluchtigheid die literaire bladen doorgaans kenmerkt – het eeuwige leven te hebben. Passionate, dat in de vorige cultuurplanperiode een stormachtige ontwikkeling meemaakte, werd in het gemeentelijke Cultuurplan opgenomen en breidde andermaal uit. Zo werd de landelijke aansturing van Bulkboek aan het Passionate “bureau” toegevoegd. Het Rotterdamse aanbod van Bulkboek betreft tweejaarlijks de Dag van de Literatuur, tweejaarlijks de Dag van het Literatuuronderwijs en tweejaarlijks de uitreiking van de Inktaap, allen plaats vindend in de Doelen. Interessant is dat Bulkboek de ontsluiting van het VMBO als een van haar grootste uitdagingen ziet. Bulkboek is in Rotterdam waar 70 % van alle jongeren het VMBO volgt zeer op zijn plaats. Passionate kan door de ervaring en bestaande infrastructuur van Bulkboek te combineren met de laboratoriumfunctie van Rotterdam vernieuwende projecten in de stad koppelen aan stimulering van Nederlandstalige literatuur in deze regio. Ook belastte het bureau van Passionate zich met de organisatie in Rotterdam en omgeving van de landelijke formule van de Kunstbende. Het periodieke Grape -vine verdween van het toneel. V.
Knelpunten/zwakke kanten
Terwijl Rotterdam in rap tempo verkleurt, is dat binnen de letteren toch minder het geval. De activiteiten van Poetry blijven natuurlijk vermeldenswaard en passen in het beeld van een multiculturele stad. Met het World Slampionship trekt Poetry een jong, veelkleurige publiek aan. Poetry richt zich echter niet expliciet op de poezie uit de herkomstlanden van het grootste deel van de nieuwe Rotterdammers. Van alle organisaties aangestuurd door literatuurminnaars uit de herkomstlanden is er slechts één in he t cultuurplan opgenomen, de Turks-Nederlandse culturele organisatie Sahne. Jaarlijks organiseert Sahne een internationaal mediterraan dichtersfestival en daarnaast enkele andere literaire activiteiten. Deze worden echter slechts in zeer bescheiden mate door (autochtoon) Nederlands publiek bezocht. Ook de Iraanse organisatie voor Cultuur en Kennis trekt nauwelijks Nederlandse toehoorders, hoewel regelmatig Nederlandse literatoren van naam optreden in gezelschap van Iraanse schrijvers en dichters. De Palestijnse Culturele vereniging organiseert in afnemende mate activiteiten in Delfshaven. Het kleine literaire hart waaromheen later het grote Dunyafestival is gegroeid is er in al die jaren niet groter op geworden. Even dreigde het zelfs helemaal te verdwijnen. Als Poetry Park blijft het echter ook in de nieuwe opzet (zonder geografisch bepaalde podia) gehandhaafd.
76
De bibliotheek van Rotterdam heeft van alle culturele instellingen het grootste budget. Gelet op de functie die de bibliotheek en zijn 23 nevenvestigingen in de stad vervult is dat ook terecht. Opvallend is de vanzelfsprekendheid waarmee de allochtone bewoners van Rotterdam gebruik maken van de voorzieningen van de bibliotheek. De aanwezigheid van internet, de aanwezigheid van buitenlandse kranten, de mogelijkheid om in de bibliotheek rustig huiswerk te kunnen maken en de functie van ontmoetingsplek hebben daar zeker toe bijgedragen. De introductie van maandelijkse thema’s heeft de bibliotheek als multimediaal informatieverschaffer over de meest uiteenl opende thema’s duidelijk profiel gegeven. Maar behoudens het 2 maandelijks gastvrij onthaal van het Letterenoverleg, de activiteiten rondom de Boekenweek en de jaarlijkse organisatie van het Lezersfeest speelde de bibliotheek tot voor kort een bescheiden rol bij het promoten van de literatuur in de stad. Het literaire gehalte van het bibliotheektheater viel zo tegen dat het theater uit het vorige cultuurplan geschrapt is. De beoogde samenwerking met de stichting Letterenhuis kwam nauwelijks van de grond. De maandelijkse thema’s betreffen zelden of nooit literaire onderwerpen. Maar er is een kentering waarneembaar. De organisatie van de Boekenweek 2007 is in goede samenwerking met andere literaire instellingen tot stand gekomen waardoor Rotterdam voor het eerste een officièle openingsavond van de boekenweek meemaakte. Met het Letterenhuis wordt een rondreizende tentoonstellingen met gedichten van de bevolking van IJsselmonde opgezet langs de lokale bibliotheken en volgens eigen zeggen is voor het bibliotheekth eater een nieuwe programmering in de maak met meer aandacht voor het literaire element. Het bestaan van de grootste bibliotheek in Nederland met zijn veelzijdige opdracht, de activiteiten van het stichting Letterenhuis, de aanwezige boekwinkels en de komst van een Letterenfaculteit poetst niet weg dat Rotterdam een fysiek letterencentrum ontbeert. Er is geen plek waar de literatuur exclusief de boventoon voert middels presentaties, voordrachten en exposities. Rotterdam heeft de literatuur inmiddels een zodanige positie dat velen menen dat een fysiek letterencentrum daarbij hoort. Met het min of meer wegvallen van het Bibliotheektheater als literair podium, het verdwijnen van The Grapevine uit Nighttown (dat inmiddels gesloten is) en het verdwijnen van W eerwoord is het aantal literaire podia in Rotterdam enigszins teruggelopen. Naast de bibliotheek (Lezersfeest), de schouwburg (Poetry, GMDW) en het podium van boekhandel Donner is Arminius (Café Blaman) er bij gekomen. Nur Literatur is een rondtrekkend gezelschap van literatoren dat telkens nieuwe locaties als podium kiest. Bonheur functioneert sinds jaar en dag als een literair podium met naar toneel omgezet werk van bekende en minder bekende schrijvers. Hoewel volgens de organisatoren van Poetry de gemiddelde leeftijd van de bezoekers 38 jaar is en blijft, valt niet te ontkennen dat door het publiek een forse scheidslijn loopt. Slam Poezie trekt een jong publiek, het publiek voor het aanbod van in stilte voorlezende dichters is ouder. Sommigen stellen dat als er al van een zekere vergrijzing van het publiek sprake zou zijn dat helemaal niet onrustbarend is, sommige kunstvormen vereisen aandacht, stilte en contemplatie; kenmerken die men nu eenmaal in ruimere mate bij ouderen dan bij jongeren aantreft. Alleen al door het toenemend aantal ouderen in de samenleving lijkt poëzie de komende decennia van stijgende publieksaantallen verzekerd. De levendigheid van het culturele klimaat in een grootstedelijke omgeving wordt gevoed door dagelijks terugkerende aandacht in de vorm van verslagen, debatten en commentaren in de plaatselijke pers. In de sector die leeft van het geschreven woord is nog sterker het geval. Op dat punt is er in Rotterdam sprake van een kaal woestijnlandschap. Met het verdwijnen van het Rotterdams Dagblad is de belangstelling op krantenpapier voor wat er cultureel in de stad gebeurt minimaal geworden. Het Algemeen Dagblad maakt aan het culturele leven in de stad nauwelijks letters vuil. De belangstellende lezer is volledig aangewezen op wat landelijke bladen incidenteel uit het aanbod lichten. Blijkbaar is er een verschil tussen de perceptie in brede kring dat Rotterdam in cultureel opzicht de laatste decennia veel rijker is geworden en de nuchtere constatering dat er in Rotterdam geen financiële basis is om daarover dagelijks te berichten, anders dan in de in toenemende mate gratis verschijnende uit-magazines. Er is slechts één initatief in bladvorm gericht op reflexie en commentaar op ontwikkelingen in het culturele leven van Rotterdam. Dat initiatief is het blad Nieuw Rotterdam van de journalisten Nico Haasbroek en Mieke van der Linden. Gelanceerd in 2005 zou Nieuw Rotterdam zich kunnen ontwikkelen tot een nieuwe Rotterdamse cultureel opinieweekblad. Een in opdracht van het Bedrijfsfonds voor de pers uitgevoerd onderzoek toont echter aan dat dit blad pas in 2010 rendabel zou kunnen draaien. Daarnaast is er nog “Dif” van uitgever/financier
77
Fons Burger, een “bookazine” met het formaat “van een stoeptegel” dat per jaar slechts één keer uitkomt en te groot is om in de schappen van de tijdschriften te passen. VI.
Conclusies en aanbevelingen
Rotterdam kan niet meer beschouwd worden als een stad waar een literair klimaat ontbreekt. Vanuit een hoge mate van zelforganiserend vermogen van de sector en vanwege de culturele veranderingen die Rotterdam heeft ondergaan kan heden ten dage gesproken worden van een levendig literair klimaat. De komst van een leerstoel Letteren aan de EUR zal die ontwikkeling wellicht nog versterken. Dit alles laat onverlet dat gestreefd moet worden naar de totstandkoming van een fysieke ontmoetingsplek, exclusief voor eenieder die geìnteresseerd is in of betrokken is bij de letteren in Rotterdam. Vanzelfsprekend kunnen in zo´n Letterencentrum ook alle louter geìnteresseerden van buiten en binnen de stad terecht. De enorme demografische verandering die Rotterdam de laatste decennia ondergaat weerspiegelt zich nog niet helemaal in de literaire activiteiten. Hoewel de literatuur, met name door Poetry International, ook internationaal georiënteerd is, vormen de literatuur en poezie uit de herkomstlanden geen wezenlijk onderdeel van het literaire klimaat en de literaire discussie in de stad. Alle literaire instellingen zouden mee kunnen werken aan de inhoudelijke voorbereiding van een gezamenlijk wereldliteratuurfestival. Rotterdam Festivals zou de logistieke leiding kunnen krijgen. In navolging van de landelijke Raad voor de Cultuur die pleit voor een gerichte actieplan literatuureducatie zouden Rotterdamse literaire instellingen de handen ineen kunnen slaan om tot een gezamenlijk aanbod literatuuronderwijs te komen. Niet alleen alle scholen maar ook alle groepen van potentièle lezers worden met zo´n aanbod gelijk benaderd. De bibliotheek zou de organisatie op zich kunnen nemen. De opkomst van de performance poetry is een belangrijke bijdrage van de jonge generatie aan het veranderende literaire klimaat in de stad. Het onderscheid in deze mix van gesproken woord, muziek en film tussen high en low art doet er steeds minder toe. De keuze van de Woorddansers tot eerste Rotterdamse stadsdichter(s) is een erkenning door het literaire establishment van deze ontwikkeling. Naast deze specifieke literaire vorm zijn er nieuwe festivals die door jongeren goed gezocht worden. De letteren in Rotterdam zijn daarbij niet langer het domein van een vergrijzende generatie. Naast andere literaire programma’s krijgt Arminius met de programmering van Café Blaman steeds meer het karakter van een literair podium. Als periodiek literair podium fungeren o ok de schouwburg, de bibliotheek en boekhandel Donner. De aanstormende performance poetry zoekt nog een eigen podium. Voor schrijverstalent zijn er in Rotterdam voldoende mogelijkheden om zich te bekwamen en te presenteren. Ook zijn er voldoende tijdschriften en uitgevers waar jong talent kan debuteren.
78
Sector analyse (nieuwe) media 1.
samenvatting
De digitalisering heeft zowel de toegang tot kunst verbeterd als aan kunstenaars een nieuwe “tool” verschaft om creatief bezig te zijn. De samenwerking van instellingen gericht op digitale media in Rotterdam is gering. Een digitaal platform zou geen luxe zijn. Het AV beleid moet worden gecontinueerd. Niet valt in te zien waarom niet ook andere cultuursectoren hiervan zouden kunnen profiteren. Een punt van zorg is de beperkte aanwezigheid van distributiekanalen in Rotterdam. Zo besteden radio, tv en dagbladen alhier betrekkelijk weinig aandacht aan de producten die de Rotterdamse culturele wereld voortbrengt. Het zomercarnaval zou op wereldschaal uitgegeven kunnen worden maar het gebeurt niet. De animo van culturele instellingen om aangesloten te worden op de glasvezelkabel stelt teleur. Wellicht moeten hiervoor financieel betere mogelijkheden worden geboden. Maar ook moeten instellingen beter geïnformeerd worden over toepassingsmogelijkheden van digitale techniek.
2.
algemene ontwikkelingen
23
Als we het hebben over ‘nieuwe media’ hebben we het hier over de virtuele wereld van het web zoals die via digitale apparatuur als PC, laptop, mobiel en TVscherm, tot ons komt, artistieke producten die via digitale afspeelapparatuur als dvd/cd speler, mobiel en Ipod worden afgezet, media die sterk onder de invloed staan van digitalisering als radio, tv, boek- en krantenbedrijf en de toeleverende industrie aan digitale apparatuur als game-industrie, platenindustrie, filmindustrie, ook wel aangeduid als de audiovisuele industrie. Deze lijst is niet volledig en soms ook overlappend met andere sectoren. Toch kent de door de digitale wereld zodanig kenmerken dat ook vanuit de optiek van kunst en cultuur langzamerhand gesproken kan worden van een nieuwe sector. Dit is meer het geval bij de beeldende kunst dan bij de podiumkunsten. De 'nieuwe' media zijn inmiddels tamelijk gemeengoed geworden in sommige kunstsectoren, men weet ze te gebruiken, ze hebben fundamentele veranderingen gebracht in de perceptie van beeld. In die zin kan gesproken worden, niet van een sectorale ontwikkeling maar van een ontwikkeling die multidisciplinair is. Het web is bij uitstek een medium gebleken om kunstenaars en kunstwereld een nieuwe ‘outlet’ te bieden. In wezen hebben we hier van doen met een vorm van kunst (immers ook film en bijv. theater) in de openbare, virtuele ruimte. Er zijn talloze sites die gezien kunnen worden als vorm van kunst24. Het World wide web is naast een nieuw uitdrukkingsmiddel ook voor kunstenaars en instellingen een uitstekend communicatiemiddel gebleken. Veel kunstenaars en elke kunstinstelling onderhouden een site waarop het artistieke werk in een voor eenieder toegankelijke database is ondergebracht. Een andere bezigheid op het web is ‘artist-ranking’, reeds lang gebruikelijk in de muziekindustrie, maar nu ook steeds meer in zwang in de beeldende kunst (zie b.v. www.artfacts.net). Internet draagt ertoe bij dat kunst dichter naar de mensen wordt gebracht. Musea, galleries en kunstuitleeninstellingen hebben delen of hun volledige collectie gedigitaliseerd. Men beoordeelt, koopt of leent zijn kunstwerk vanaf de zitbank. Deze makkelijke toegang van kunst door de kunstliefhebber is lang niet altijd in het voordeel van kunstenaars gebleken. In de muzieksector wordt massaal illegaal gedownload, ten koste van een geldelijke vergoeding aan de scheppende artiest. Momenteel wordt doo r naar schatting 30 % van de gebruikers illegaal gedownload. Het aantal verkochte CD’s daalde daardoor vanaf ’98 jaarlijks met 10 procent. De industrie slaat inmiddels andere wegen in: handig inspelend op het nieuwe gedrag is het legale downloaden met succes geïntroduceerd: in 2005 werd in Nederland hieraan 4 miljoen € besteed, in 2006 10 miljoen terwijl de schatting voor 2007 neerkomt op 24 miljoen. In 2010 zou het aantal legale downloads al 50 % van alle verkochte muziek beslaan.
alle cijfers en prognoses in dit hoofdstuk komen uit: PriceWaterhouseCoopers: Entertainment & Media Outlook towards 2010. 24 zie bijv. http://www.kunstophetweb.nl/digitaal.htm http://www.vpro.nl/format/lab/index.shtml?2972432+2616835+271219 http://www.teleac.nl/digitalekunst/pagina.jsp?nr=dk_home 23
79
Naast een verbetering van de toegang tot kunst creëert de digitale samenleving de mogelijkheid van het scheppen van communities van gelijkgestemden over de hele wereld, onder handhaving van een als prettig ervaren anonimiteit. De wereld van kunst en cultuur profiteert hier van de zogenaamde “long tail” werking: ontwikkelingen die normaliter buiten de schijnwerpers blijven worden nu via web -communities wordwide razendsnel gesignaleerd en aanbevolen. Iemand die alleen nog maar voor het oog van het mobiele cameraatje heeft gezongen kan morgen al gevraagd worden voor een optreden in de V.S. (voorpagina Volkskrant 28/2/2007). Niet vervreemding, maar gemeenschappelijkheid, interactiviteit en connectiviteit kenmerken de nieuwe “mediapolis”; de globale stad die zich via de media over de hele wereld uitstrekt. In de kunstwereld treft men dan ook een krachtige stroming die de tot standkoming van zogenaamde “opensource software” en “Creative Commons licensies” bepleit. Nieuwe sites als www.myspace.com, www.youtube.com en www.sellaband.com vormen een web binnen het web en bieden nieuwe mogelijkheden voor jonge kunstenaars om gratis mondiaal aandacht te krijgen van een zowe l breed als gespecialiseerd publiek. De gevestigde kunstwereld lijkt op al deze turbulentie het antwoord vooralsnog een beetje schuldig te blijven. De invloed van internet heeft ook geweldige gevolgen voor de “oude” media, zoals het kranten, boeken, radio/tv en film. Gecombineerd met de opkomst van gratis kranten wordt het landschap van dagbladen ingrijpend gesaneerd; de terugval van met name jonge abonnees heeft geleid tot forse inkrimping van het bladenbestand en heeft het uiterlijk van de kranten ingrijpend veranderd. Het eind van transformatie lijkt nog niet in zicht. Wat geldt voor de krantenbranche gaat (nog) niet op voor de boekenbranche. De boekenverkoop bleeft de afgelopen jaren op hetzelfde peil en de verkoop van electronische boeken is tot op heden marginaal. Radio en televisie krijgen steeds meer concurrentie van zenders op het internet, die zowel rechtstreeks als “on demand” programma’s vertonen. Jongeren besteden inmiddels al evenveel tijd aan programma’s en filmkijkend achter het beelscherm als achter het tv-apparaat. Broadcasting wordt narrowcasting; iedereen zijn eigen tvstation. Programma’s worden niet meer opgezocht via de tv -gids maar aanbevolen via de web-communities. Zowel de verkoop van films op dvd als het bioscoop bezoek stagneerde in 2005 en 2006, overigens meer als gevolg van uitblijven van blockbusters dan vanwege de technologische ontwikkelingen. Met de aangekondigde komst van digitale filmvertoning die de totaalervaring van filmbezoek positief zal beïnvloeden is voor de komende ja ren weer een stijging van het bioscoopbezoek voorzien. De game-industrie lijkt nog het meeste baat te hebben bij de digitalisering. Die markt steeg tot 2005 met dubbele cijfers maar valt sindsdien wat terug. Toch wordt een jaarlijkse stijging van 5 pro cent voorzien. 3. Ontwikkelingen in Rotterdam De audiovisuele sector en de filmsector zijn de ICT-gerichte sectoren geweest waarop de gemeente Rotterdam stimuleringsmaatregelen heeft toepast. Onder de titel “Spirit of Media” voert het Ontwikkelings Bedrijf Rotterdam een campagne op het web en op dvd gericht op zowel bedrijfsleven als belangstellenden omtrent alles wat op het gebied van av-media in Rotterdam gebeurt (zie www.spirtofmedia.nl ). Het effect van dat gerichte beleid is tamelijk groot geweest; een 80-tal commerciële bedrijven en bedrijfjes heeft zich in Rotterdam gevestigd in de Schiecentrale in het Lloydkwartier. Het type bedrijven beweegt zich in de sfeer van de visuele diensten: animatie, communicatieadvies, film/tv/videoproducties, grafische vormgeving en multimedia/internet. Ook in de Van Nelle Ontwerpfabriek en in het voormalige Postgebouw aan de Delftsestraat zitten bedrijven uit de internet-, communcitie- en visuele branche. Audiobedrijven daarentegen, met name die welke zich richten op productie en distributie van muziek hebben Rotterdam slechts in beperkte mate weten te vinden. Er wordt wel veel gedaan aan geluidsopnamen ten behoeve van commerciële producties en omroepen; de platenindustrie ontbreekt daarentegen in Rotterdam totaal. Een bekend platenlabel uit Amsterdam (Topnotch) dat veel werkt met Rotterdamse hiphopartiesten overweegt om die reden ook een vestiging in Rotterdam. In de visuele sector betreft het productiebedrijven ten behoeve van zo wel de omroepen als in de educatieve sfeer als in de business to business sector. De studiofaciliteit van de Schiecentrale is gerealiseerd heeft aan zijn doel nauwelijks beantwoord. Het bedrijf dat er zijn intrek in had genomen is alweer naar de veilige omgeving van Amsterdam en het Gooi teruggekeerd. In de gesubsidieerde sector zijn alhier V2 en in mindere mate Digital Playground de instellingen die in de sfeer van research en development toepassingen van de ICT technologie in de culturele sector moet helpen implementeren. V2 organiseert een permanente stroom van workshops, conferenties en manifestaties voor een internationaal gezelschap van kunstenaars, wetenschappers en andere
80
betrokkenen over artistieke toepassing van digitale technieken. Tweejaarlij ks organiseert V2 het Dutch Electronic Art Festival. Het ooit in Rotterdam gestarte Digital Playground is uitgegroeid tot een landelijke organisatie die jongeren vertrouwd maakt met de artistieke mogelijkheden van de digitale technieken. In Rotterdam beheert zij een Desk Top Publishing werkplaats onder Cinerama. Worm is het podium waar veel audio visuele experimenten worden geprogrammeerd. De combinatie van het Fotomuseum en de Beeldfabriek, het IT cursusaanbod van de SKVR, kan een nieuwe loot aan de ICT -stam worden omdat beide instellingen zich in het gerenoveerde Las Palmasgebouw op de Wilhelminapier gaan vestigen. Zeker in combinatie met het in de toekomst overkomende filmzalencomplex van Lantaren/Venster ontstaat op de Wilhelminapier zoveel kritische massa rond het thema “beeld” dat interessante projecten heel wel denkbaar zijn. 7 jaar na dato zou daarmee in aanzet zoiets als een Beeldinstituut alsnog gerealiseerd kunnen worden. Sinds jaar en dag zijn de redacties en drukpersen van NRC en AD in Alexanderpolder gehuisvest en zorgen daarmee in Rotterdam voor veel werkgelegenheid. Het is daarom niet verbazingwekkend dat in statistieken over de creatieve industrie in ruime zin in Rotterdam een opvallende concentratie van creatieve werkgelegenheid niet alleen te vinden is in het centrum maar ook in Alexanderpolder. Wat regionale omroepen betreft zijn in Rotterdam RTV Rijnmond en RNN7 gevestigd. RTV Rijnmond wordt gesubsidieerd door de Provincie Zuid Holland; RNN7 is een lokale coomerciele omroep. Rotterdam i s ook de thuisbasis van de idealistische landelijke omroep Llink. Ook de naar zendtijd strevende omroep C culture heeft Rotterdam als domicilie gekozen. Antenne Rotterdam is een tv station dat zowel op internet als tv te zien is en met duizenden filmpjes op het gebied van kunst, cultuur, sociale intrest in Rotterdam die op aanvraag op te roepen zijn. Veel van de filmpjes worden ook getoond op Rotterdam TV, het toegangskanaal van de Stichting Lokale Omroep Rotterdam. Afgaande op de statistieken bezoeken honderden surfers dit web-tv station wekelijks. De overige culturele instellingen bouwen en onderhouden hun websites en sommigen zijn daarin inmiddels erg ver en vervullen binnen hun sector een voorhoedefunctie zoals Poetry International met het international web en educatie site www.dichterophetweb.nl . Op een onlangs uitgebracht aanbod van het OBR om aan te sluiten op de glasvezelkabel is door de culturele sector ronduit lauw gereageerd. Terwijl de technische staf van een aantal instellingen aangeeft in deze aansluiting veel heil te zien, bijvoorbeeld omdat de mogelijkheid van ‘uitzending voor een gericht publiek’ er enorm door toe neemt (programma’s on demand, podcasting), stellen directies vooralsnog geen middelen ter beschikking, wellicht omdat in de meerjarenraming van structureel gefinancierde instellingen met deze nieuwe ontwikkelingen nog geen rekening gehouden is. Vooral voor de kleinere instellingen is zo’n extra last niet op te brengen. Wellicht kunnen hiervoor in het nieuwe cultuurplan meer mogelijkheden geschapen worden. 4. sterke kanten Het is een illusie om te denken dat de commerciële audiovisuele sector in Rotterdam op grote schaal zelfstandig eindproducten in de vorm van afgemonteerde films aflevert; daarvoor zijn de mogelijkheden te beperkt en is Rotterdam niet het dynamische en hippe centrum van de filmcultuur waarin de contacten tussen producers en kapitaalverschaffers tot stand komen. Rotterdam is het de plek van het Internationale Film Festival en aldaar komen op de Cinemart contacten op n ationale en internationale schaal zeker tot stand. Het IFFR heeft met het onderdeel “Exploding Cinema” jaarlijks een podium voor verschillende kunstdisciplines die een verbond met film aangaan. Daarom is zeker niet gezegd dat er in Rotterdam op productioneel gebied helemaal niets gebeurt. Op het terrein van producties die diversiteit als onderwerp hebben (denk b.v. aan het Zomercarnaval, Dunya, World Music Dance Centre en niet westerse muziek) zijn er wel degelijk mogelijkheden al worden die nog onvoldoende opgepakt. Daarnaast bezit Rotterdam veel mogelijkheden op het gebied van postproduction, het uitvoeren van een eindbewerking van ‘content’ die elders in ruwe vorm is geproduceerd. Hetzelfde kan gezegd worden van de game-industrie. In Rotterdam (maar ook in de rest van Nederland) ontbreekt echter het kapitaal en de infra-structuur om voor de wereldmarkt games te ontwerpen en te ontwikkelen. Bovendien is arbeid in Nederland eenvoudigweg te duur; na de ontwerpfase vindt de arbeidsintensieve doorontwikkeling van games tegenwoordig in India en China plaats. Maar wat wel kan is het toepassen van game-technieken in allerhande producties zoals 3 D modeling. Denk daarnaast aan de ontwikkeling van educatieve software. Educatieve games (computergestuurd leren, corporate games) vormen een grote markt die zeker nog fors zal groeien. Op die markt maakt Rotterdam met de hier verzamelde kennis, techniek en infrastructuur een kans. Interactieve
81
en didactische software horen bij de markt voor culturele producten, het Media college van het Grafisch Lyceum zou bij de ontwikkeling van didactische software wellicht een rol kunnen spelen. Met de komst van het Fotomuseum en de Beeldfabriek van de SKVR in Las Palmas kan niet alleen de mediasector in Rotterdam een forse impuls krijgen, ook de mogelijkheden om het creatief gebruik van moderne media onder scholieren te stimuleren neemt er enorm mee toe. De vestiging van de Beeldfabriek in Las Palmas, die in het voorjaar van 2007 operationeel wordt, zal kunnen leiden tot een forse uitbreiding van onderwijsgerichte activiteiten. De “vrijetijdsmarkt” is weliswaar redelijk verzadigd, de educatieve markt zeker niet. De Beeldfabriek richt zich geheel op de “beeldeducatie” in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. De Beeldfabriek ri cht zich niet op massamedia, het wil kleinschalig werken. De missie van de Beeldfabriek is: kinderen leren dat televisie man made is, gemaakt wordt door mensen met een bepaalde bedoeling.
5. zwakke kanten Terwijl op de meeste terreinen de samenwerkingsbereidheid van culturele instellingen tot uitstekende resultaten kan leiden blijkt daarvan tussen de instellingen die zich in Rotterdam met ICT ontwikkelingen bezig houden weinig tot niets. Elk instituut lijkt hier zijn eigen weg te gaan. Daarbij moet wel overwogen worden dat de meest betrokken instellingen digitale media primair zien als een “tool” waarmee zij op autonome wijze invulling geven aan hun artistieke missie. Daarin wijken zij niet af van andere autonome cultuurproducerende instellingen. Toch is er aanleiding tot enkele kritische noten. De pogingen van het OBR om via V2 de andere instellingen te interesseren voor aansluiting op de glasvezelkabel lijken nauwelijks resultaat te hebben. Hoewel de positie van V2 als internationaal kenniscentrum nauwelijk s ter discussie staat lijken op lokaal niveau weinigen de ontwikkelingen te volgen. De relatie tussen V2 en de directe Rotterdamse omgeving is dun. Van beide kanten zou in de relatie V2-omgeving meer geïnvesteerd moeten worden. Nu Fotomuseum en Beeldfabriek zich gezamenlijk op de Wilhelminapier vestigen zou samenwerking tussen beide instellingenvoor de hand liggen, daarover is nog helemaal niets naar buiten gekomen. Digital Playground en Beeldfabriek zijn beide actief op het gebied van cultuureducatie maar werken niet samen. Worm is een eigenzinnig instituut daat geheel zijn eigen weg gaat. Wellicht liggen in de digitale wereld de mogelijkheden om globaal te communiceren zo voor de hand dat lokale communicatie niet meer aan de orde is. Hoewel er zeker een probleem is bij het vinden van producenten die een productie in Rotterdam tot stand willen brengen is er in de Rotterdamse context misschien een nog wel groter probleem in de relatie tussen producent en outlet: het ontbreekt aan voldoende krachtige kanalen waarlangs het publiek van een gerealiseerd product kennis kan nemen. Met name bij bewegend beeld is dat aan de orde. Er zijn, behalve kleine podia voor een klein, select publiek, zoals WORM en de maandelijkse filmavond in Zaal de Unie, geen distributiekanalen voor in Rotterdam vervaardigde producties. Lantaren/Venster speelt evenmin een rol van betekenis op dit vlak. De onbegrensde technische mogelijkheden die het internet biedt zijn vooralsnog geen compensatie voor het ontbreken van kanalen waarmee een groot publiek bereikt. Overigens verschilt deze problematiek per medium. Radiodistributie is minder problematisch dan bewegend beeld. Er is alle reden om in een tijdperk van digitalisering zelf nieuwe outlets te creëren, zelf een etalage voor de producten te maken om al die activiteiten te laten zien die de stad biedt. In dat verband stemt de geringe belangstelling van culturele instellingen om aan te sluiten op de glasvezelkabel tot nadenken. Daardoor blijven onder andere de mogelijkheden van zowel broadcasting als narrowcasting liggen terwijl de praktijk elders aantoont dat instellingen daarmee een effectief instrument in handen hebben om hun producten onder de aandacht van een groot publiek te brengen. De mogelijkheid om optredens en performances te streamen via de glasvezelkabel zou een nieuwe outlet kunnen vormen. Wellicht is het ontbreken van middelen in de begroting hierbij een factor. Onbekend maakt in dit geval niet zozeer onbemind als wel onbetaalbaar.
82
6.
conclusies en aanbevelingen
1.
De samenwerking op het gebied van nieuwe technologie en ontwikkeling van nieuwe content in de nieuwe media is in Rotterdam betrekkelijk gering. Er moet daarom een digitaal platform komen. Wellicht kan het OBR vanuit “Spirit of Media” daarin het voortouw nemen. In dat platform bespreken betrokken partijen met elkaar ontwikkelingen op het gebied van zowel techniek en content die van belang kunnen zijn voor de sector (nieuwe) media in Rotterdam. Er is geen reden om het AV-stimuleringsbeleid te beëindingen. Wel valt te overwegen het instrumentarium ter bevordering van de vestiging van culturele instellingen in te zetten op die sectoren die onlangs in het gezamenlijke advies van de EBDR en RRKC: `Rotterdam maakt werk van creativiteit´ als speerpunt zijn genoemd: te weten: arc hitectuur, vormgeving en productinnovatie, media en muziek. De nadruk die de stad legt op versterking van de creatieve industrie als geheel vormt de legitimering van deze wijziging in beleid. De vestiging van Fotomuseum en Beeldfabriek van de SKVR in één gebouw, Las Palmas, opent de deur naar een centrum waarin de audiovisuele sector een forse impuls gegeven kan worden op het gebied van presentatie van technologische mogelijkheden en content en educatie op het gebied van creatief gebruik van digitale technieken. Men zou het Rotterdamse probleem op het gebied van nieuwe media als volgt kunnen omschrijven: er is voldoende aanbod van content maar de etalage waarin men het product onder de aandacht kan brengen ontbreekt of staat op een verkeerde plek. Er moet da arom meer aandacht komen voor de relatie outlet – consument/afnemer, bijvoorbeeld via de nieuwe concentratie van beeldgeoriënteerde instellingen in Las Palmas of door meer aandacht voor de mogelijkheid van digitale lokale tv uitzendingen via internet. Het is wenselijk dat de gemeente Rotterdam vanuit de AV-faciliteiten een web-kanaal aangesloten op de glasvezelkabel start specifiek tot doel hebbend de presentatie van audio-visuele producten met gebruikmaking van de meest geavanceerde techniek. Van zo’n kanaal gaat een voorbeeldwerking uit, terwijl er ook een extra podium ontstaat voor Rotterdams talent. Er moet een seminar georganiseerd worden met aansprekende toepassingen specifiek gericht op culturele instellingen. Voor “Spirt of Media”, het digitale platform van het OBR ligt hier een schone taak. Andermaal moeten pogingen ondernomen worden om de culturele instellingen ertoe te bewegen zich te laten aansluiten op de glasvezelkabel. Deze campagne dient vergezeld te gaan van een “overtuigingsoffensief” waarin instellingen door culturele instellingen van buiten Rotterdam worden gewezen op de voordelen die de nieuwe mogelijkheid biedt op het gebied van zowel “broadcasting” als “narrowcasting”, doelgroepenbereik en werving van nieuw publiek. V2, Digital Playground, Worm en de Beeldfabriek nemen daarbij als meest betrokken en best geïnformeerde instellingen het voortouw. Bij de start van het nieuwe cultuurplan moeten instellingen financiëel structureel in staat worden gesteld om via de nieuwe media klanten aan zich te binden en via deze wegen nieuw publiek op te sporen.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
83