Inleiding Rob van Gijzel Studiedag WMO 2 september 2005 te Den Bosch
De organisatoren hebben mij gevraagd om, naast mijn rol als dagvoorzitter, vooraf kort een inleiding te houden over de context waarbinnen de Wet Maatschappelijke Ondersteuning gezien moet worden. Eerst maar het historische kader (laatste 25 jaar) (na de zorg via de zuil en de intramurale zorg via de staat). Vanaf de beginjaren tachtig zien we een breuk met betrekking tot de wijze waarop de samenleving omgaat met mensen met een lichamelijk of geestelijk functiegebrek. Tot die tijd stond het verlenen van zorg via, van de samenleving afgesloten instellingen, centraal. De gedachte was dat voor deze mensen de beste en efficiëntste zorg geboden kon worden in een veilige omgeving en dus weg uit de dagelijkse omgeving. Vanaf de beginjaren tachtig doet de vermaatschappelijkinggedachte haar intrede. Belangrijkste doel was een grotere maatschappelijke participatie en daarmee samenhangend de intergratie van mensen met beperkingen. Als instrument daarvoor zag men primair het behouden of herstellen van een zelfstandige leefsituatie (huishouden). De vorm die gekozen werd was het omzetten van intramurale capaciteit in zelfstandige huisvesting aangevuld met extramurale zorg en behandeling. Deze positieve ontwikkeling had twee tekortkomingen: 1. De zorgzekerheid nam af; 2. Het inzicht groeide dat voor participatie en integratie meer nodig was dan huisvesting. Zorginstellingen gingen in eigen beheer zelfstandige wooneenheden bouwen en koppelde deze aan de zorg van de instelling eventueel gekoppeld aan beschutte werkgelegenheid. Toch bleef er sprake van en zorgeiland, weliswaar breder en met meer zelfstandigheid, maar niet in de volle samenleving waardoor er nog geen sprake was van maatschappelijk intergratie. Uitgangspunt moest worden dat de zorg in eerste instantie verleend moest worden vanuit de algemene voorzieningen. De huisarts, de algemene thuiszorg, de woningbouwcorporatie, de reguliere arbeidsmarkt.
© 2005 – Politea/Rob van Gijzel – all rights reserved
http://www.politea.nl
Alleen waar het algemene aanbod onvoldoende was kon een beroep gedaan worden op specifieke voorzieningen. Door deze decategoralisatie verdween ook het onderscheid tussen ouderenzorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg. Vereiste werd wel dat het aanbod, zoals dat genoemd werd, goed op elkaar zou aansluiten. Hiervoor werden samenwerkingsverbanden tussen de instellingen tot stand gebracht om optimale afstemming tot stand te brengen, de netwerkbenadering. In het verlengde daarvan werden belangenbehartigingsorganisaties van mensen met beperking betrokken bij de inhoud van de zorg zodat dit beter aan zou sluiten bij de vraag. Mede daaruit ontstond de wens om de afstand tussen gebruiker en aanbieder zo kort mogelijk te maken. De samenhang en afstemming zou op zo’n laag mogelijk en dus meestal op lokaal, en soms op regionaal, niveau moeten liggen. Een logische consequentie is dan dat de lokale overheid ook de regie gaat voeren over de kwaliteit, vorm en inhoud van het voorzieningenaanbod. Gaande weg ontstond het inzicht dat integratie en participatie van mensen met beperking niet alleen een zaak is van die mensen zelf is en van de zorginstellingen maar ook van de samenleving als geheel. Vermaatschappelijking betekende ook dat de “gewone samenleving” weer ruimte maken voor een volledige participatie, dus zonder vooroordelen en op basis van gelijkwaardigheid. Om die reden werd zoveel waarde en belang gehecht aan informele zorg- en steunarrangementen. Door middel van vrijwilligerswerk maar ook door mensen met beperkingen zelf betaalt en onbetaalde arbeid aan te bieden. Door de zorg voor de ander niet als vanzelfsprekend over te hevelen buiten de dagelijkse leefomgeving. Professionele zorg zou een aanvulling worden op mantelzorg in plaats van deze volledig te vervangen. Kortom door leden van de lokale samenleving in de positie te brengen van een informele steunstructuur wordt de maatschappelijke integratie vergroot. Over deze redeneerketen bestond en bestaan eigenlijk nog steeds een brede politieke en maatschappelijke overeenstemming. Maar de praktijk van de afgelopen jaren gaf en geeft echter een geheel andere kijk op de werkelijkheid. Put daarbij met name uit SCP-rapport van vorige week. Allereerst blijkt het veranderingsproces inhoudelijk en organisatorisch, ondanks het brede draagvlak, maar moeizaam tot stand te komen.
© 2005 – Politea/Rob van Gijzel – all rights reserved
http://www.politea.nl
1. Te grote verschillen De verschillen tussen aanbieders van voorzieningen op de diverse levensterreinen (zorg, maatschappelijke dienstverlening, wonen) blijken te groot om tot een werkelijk integraal en samenhangend aanbod te komen. De netwerkontwikkeling komt eigenlijk niet tot stand en lijk zich te beperken tot samenwerking tussen instellingen met dezelfde financieringsgrondslag of die zich richten op dezelfde doelgroep. 2. Ontrekken gemeentelijke regie Veel instellingen ontrekken zich aan het lokale niveau en aan de gemeentelijk regie. Dit komt o.a. omdat ze: - bovenregionaal zijn gaan samenwerken (m.n. AWBZ) ; - de financieringsrelatie (m.n.AWBZ) niet op het lokale niveau ligt en dus zeggenschap ontbreekt (voor hen is regie door zorgkantoor vanzelfsprekender); - woningcorporaties liever zelf hun beleid uitzetten en dat ook kunnen. - regionaal werkende instellingen hebben met meerdere gemeenten en dus divers beleid te maken.
3. Geen invloed Daarnaast in de praktijk nauwelijks sprake van structurele betrokkenheid van clienten of hun organisaties bij het beleid en voorzieningenaanbod van de instellingen/organisaties, ook al zeggen ze meestal dat dat hoog in het vaandel staat. 4. Samenleving weerbarstig Maatschappelijk integratie van mensen met beperkingen, lichamelijk gehandicapten maar vooral verstandelijk gehandicapten en mensen met chronisch psychiatrische problemen worden maar moeizaam in de samenleving geaccepteerd. Van de gemeentelijk overheid werd verwacht dat zij het klimaat van de “de zorgzame samenleving” zou stimuleren. In de praktijk hebben gemeenten het zeer moeilijk met deze opdracht. 5. Vrijwilligers De algemene vrijwilligersorganisaties en zorgorganisaties hebben problemen met het vasthouden van vrijwilligers . De problemen in de praktijk lijken van dien aard dat aan de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor de redeneerketen niet worden vervuld.
© 2005 – Politea/Rob van Gijzel – all rights reserved
http://www.politea.nl
WMO De WMO moet een nieuw impuls geven aan dit moeizaam verlopend proces. De gesternte waaronder de WMO tot stand komt lijkt niet erg gunstig. Financieel Het kabinet geeft aan dat de WMO ook tot doel heeft om de kosten in de zorg, mede gelet op de vergrijzing, in de hand te houden. Veel weerstand komt voort uit de veronderstelling dat de WMO eerder uit financiële nood dan uit zorgoverwegingen voortkomt. Demografisch; Vergrijzing leidt tot verschraling Door de integratie van de verschillende soorten zorg (ouderen, gehandicapten en geestelijke gezondheid), de decategoralisatie, dreigt er een enorme verschraling in het professionele aanbod voor gehandicapten en GG omdat de vergrijzingsgolf noodzaakt tot het zwaarder leunen op de mantelzorg. Economische omstandigheden: Naast de eerder genoemde financiële complicaties levert dat ook een situatie op, zeker gelet op de huidige werkloosheidcijfers of woningbouwproductie, dat men zit te wachten op een extra taakstelling voor participatie en integratie. Het maatschappelijk draagvlak zeker waar het gaat om het thema werk is niet echt sterk, de vooroordelen zijn dat wel. Politiek: Geen integratiekader Er is sprake van een periode van een gebrekkig politiek integratiekader. Na de zuil, middenveld, de staat en de markt wordt gezorgd naar nieuwe maatschappelijke organisatiestructuren en integratiekaders. Bij het gebrek aan zicht daarop, worden markt, middenveld en overheid op een onduidelijke manier met elkaar vermengt. Concurrentie en tegelijkertijd samenwerking, regierol maar geen zeggenschap over de partijen over wie regie gevoerd moet worden, verantwoordelijkheid voor de uitvoering maar geen instrumenten om deze af te dwingen. Organisatorisch: Veel tegelijk Het gaat niet alleen om integratie en participatie, maar ook om een proces van maatschappelijke acceptatie, om decategoralisatie, om een integraal aanbod, om bestuurlijke decentralisatie, om
© 2005 – Politea/Rob van Gijzel – all rights reserved
http://www.politea.nl
waarborgen voor medezeggenschap, om samenwerking tussen markt en overheid, om samenwerking tussen instellingen en organisaties onderling, om concurrentie, om beleidsontwikkeling in een vierjarenplan, om de opdrachtgeversrol voor de gemeente naast de regietaak. Kortom om heel veel en de vraag lijkt mij gerechtvaardigd of het niet teveel tegelijk is.
De Gemeenten Door de WMO als een soort kaderwet op te stellen met grote vrijheden voor de lokale overheden, overigens met als basis de prestatievelden en op een enkel onderdeel een tijdelijke zorgplicht, legt de rijksoverheid een zware verantwoordelijkheid bij de gemeenten. De kritiek tot nu toe heeft het kabinet gebracht tot een aantal bijstellingen en een uitstel van de invoeringsdatum. De opdracht die gemeenten hebben, zo lijkt het mij, is om uitgaande van de redeneerketen haar beleids-; regie- en toezichtstaak zo goed mogelijk te doordenken, te ontwikkelen en uit te voeren. Belangrijk daarbij lijkt het dat naast het definiëren van produkten op basis van behoefte, ook allerlei processen die naast en na elkaar lopen in kaart worden gebracht en beleidsmatig worden vertaald. Medezeggenschap, maatschappelijk draagvlak, vrijwilligerswerving en -begeleiding, indicatieprocedure, samenwerking, aanbesteding en nog veel meer elementen die in onderlinge samenhang gewaarborgd of tot ontwikkeling gebracht moeten worden.
De bijeenkomst van vandaag is bedoeld om met elkaar meer zich op dat proces te krijgen. Waar zitten de knelpunten en succesfactoren en hoe kunnen we daar, in het belang van de inwoners van Den Bosch, op een wervende manier invulling aangeven.
© 2005 – Politea/Rob van Gijzel – all rights reserved
http://www.politea.nl