INLEIDING Het is nu reeds enkele jaren geleden dat onze diepbetreurde vriend Dominique Bockstael voor ons de vertaling heeft verwezenlijkt van een document dat van essentieel belang is voor onze lokale geschiedenis. Het betreft de originele tekst, opgesteld in het begin van de twaalfde eeuw, die het leven van Sint-Guido vertelt. Deze tekst werd, samen met de kritieken en commentaren van een geleerde geestelijke, Jacques Trentecamp, gepubliceerd in 1752 door de Bollandisten, in hun beroemde “Acta sanctorum”.
Deze “Acta Sanctorum” vormen een bundel die de originele handelingen met betrekking tot de Heiligenlevens verzamelt en zijn geklasseerd onder de datum van de dag waarop deze vereerd worden. Het was de jezuïet Jean Bolland (15961665) die begon met dit gigantische werk, dat momenteel nog steeds wordt verder gezet en dat talrijke boekdelen omvat. Sint-Guido komt voor in deel IV, uitgegeven in 1752, onder de datum van 12 september. Het is deze tekst die we hieronder weergeven. Marcel Jacobs Ondervoorzitter van ANDERLECHTENSIA
Sint-Guido en het embleem van de koetsiers Houtgravure achttiende eeuw K.B. Prentenkabinet
DE S. GUIDONE CONFESSORE ANDERLACI IN BRABANTIA PROPE BRUXELLAS SINT-GUIDO DE BELIJDER UIT ANDERLECHT IN BRABANT BIJ BRUSSEL Vertaald door Dominique BOCKSTAEL Licentiaat in de Filosofie en Letteren Ondervoorzitter van de Geschied- en Heemkundige Kring van Anderlecht. Anderlecht 1981 De belangrijkste bron over het leven van Sint-Guido bevindt zich in de Latijnse tekst Acta Sanctorum (Heiligenlevens), uitgegeven door de Bollandisten1 band IV van september, pp. 36 – 48. Deze tekst bevat: a) Een lange inleidende commentaar, ondertekend door J.T. (= Jacques Trentecamp, 1717 – 1783); b) het Anonieme Leven, waarvan de tekst, van ongekende datum, maar op zijn minst een eeuw na de dood van de Heilige (1012) opgesteld, werd overgedragen door het kapittel van Anderlecht aan de Bollandisten. Dit deel IV van de Acta Sanctorum van september werd in 1752 door de Bollandisten gepubliceerd.
Dominique Bockstael (+1986)
1
Bollandisten: Jezuïetenvereniging, gesticht door Jean Bolland (Tienen 1596 – Antwerpen 1665) die de initiator was van de publicatie van de Heiligenlevens (Acta Sanctorum), in de betekenis van uiterst erudiete kritiek. De eerste banden, verschenen in 1643, werden gevolgd door tientallen andere, en deze Heiligenlevens worden geklasseerd in kalendervolgorde, waarbij elke maand meerdere zeer omvangrijke delen bevat.
SINT-GUIDO DE BELIJDER VAN ANDERLECHT IN BRABANT BIJ BRUSSEL VOORAFGAANDE COMMENTAAR
J.T. § I. De herinnering aan de Heilige in de Martelaarsboeken: De Cultus. De Handelingen. Ons land, dat verschillende heiligen godsdienstig vereert en heeft voorbestemd voor de hemel, kent het geluk onder andere nog het heilige lichaam te bezitten van Sint-Guido, die geboren werd in Anderlecht, een buurdorp van Brussel, waar hij ook gestorven is, zijn rustplaats heeft en nog steeds het onderwerp van een cultus uitmaakt. In het Romeinse Martyrologium wordt op 12 september als volgt over hem gesproken: SintGuido de Belijder van Anderlecht. In een codex uit Brussel komt de herinnering aan onze heilige twee keer voor, waarbij ook voor de 24ste juni wordt gezegd: Te Anderlecht, verheerlijking1 van Sint-Guido de Belijder. Vervolgens, voor de 12de september: Te Anderlecht, Brabants buurdorp van ons, graf van Sint-Guido de Belijder, waar de resten van zijn lichaam vereerd worden; het leven en meerdere mirakels van de Heilige worden er ook in verteld. Molanus herdenkt hem in dezelfde geschriften voor dezelfde dag: Bij ons (te Anderlecht dichtbij Brussel) graf van Sint-Guido de Belijder, die na zware pelgrimstochten deze plaats als verblijf koos, waar de relieken van zijn heilige lichaam worden bezocht wegens zijn talrijke mirakels. Hierbij wordt ons Floriarium gevoegd, waarin enkele mirakels die zich hebben voltrokken bij zijn aankomst uitvoerig worden beschreven. Te Anderlecht, dichtbij Brussel, geboortedorp van Sint-Guido die, nadat hij een moeizame pelgrimstocht heeft volbracht, eindelijk op de gewenste plaats aankomt; hij bleef daar niet lang meer leven en de eerste zondagsnacht voor hij zich van zijn lichaam losmaakte, werd hij, voor het oog van alle aanwezige personen, omringd door een hemels licht en men hoorde een stem die zei: dat mijn uitverkorene tot mij komt om de kroon van het eeuwige geluk te ontvangen. En weldra wisten de toegesnelde bekenden dat de dienaar van God deze wereld verlaten had. Ze vertrouwden zijn lichaam toe aan de aarde; er gebeuren daar nog steeds mirakels die zowel
1
Verheerlijking van de relikwieën (beenderen): deze worden opgegraven en gewassen om uitgesteld te worden op het altaar (D.B.)
betrekking hebben op de mens als op de lastdieren. Ook Galesinius, het Duitse martyrologium dat wordt toegeschreven aan Canisius, Molanus in de Heiligenkalender van België en Miraeus in de Belgische annalen verwijzen naar Sint-Guido; ze fleuren hun verwijzingen op met verschillende lofuitingen, maar ze laten vooral het opmerkelijke medelijden van de Heilige voor de arme en behoeftige mens naar voor komen, en allen vermelden ze Anderlecht als zijn cultusplaats. 2. Deze tot hiertoe vermelde auteurs hebben, voor wat de genoemde heiligen betreft, geen enkele twijfel gelaten over de cultus van onze zeer oude heilige. Maar in welke tijd deze cultus begonnen is, is niet even goed vastgesteld. Indien we de biografen geloven, kende zijn openbare cultus na zijn dood geen onmiddellijke bloei, maar bleef het lichaam van de heilige lang begraven op het kerkhof zonder het voorwerp uit te maken van enig teken van eerbied (verering), in die mate dat de dieren die naar de weide werden geleid over zijn begraafplaats liepen en op zijn graf sliepen, totdat God zich via allerlei straffen wreekte voor dit gebrek aan respect ten opzichte van zijn heilige en de dorpsbewoners de begraafplaats begonnen te eren en de heilige begonnen aan te roepen. In het “Leven” dat ons werd doorgegeven door de kanunniken van de collegiale kerk, staat zelfs geschreven dat dit 42 jaar na zijn dood is gebeurd; maar in dit “Leven” is niet opgegeven wie de auteur is en waar de biograaf zijn informatie heeft gehaald; men leest het ook niet in een ander exemplaar van ditzelfde “Leven” dat ons werd doorgegeven door de eerwaarde heer Deken van deze plaats. Nochtans, indien dit zou gefundeerd zijn en onze heilige dit miserabele leven zou verlaten hebben omstreeks het begin van de elfde eeuw, zoals het zeer vermoedelijk is gebeurd, dan zullen we dit aantonen in de volgende paragraaf; er moet dan worden vastgesteld dat zijn cultus is begonnen in het midden van diezelfde eeuw.
3. Wat er ook waar is van deze geschiedenis, die nogal onzeker is, men kan niet ontkennen dat de Anderlechtenaars zijn heiligheid reeds sedert onheuglijke tijden hadden erkend, en dat ze hem met veel ijver vereerden en hem nog elk jaar vereren, niet enkel op 12 september, de datum die ze beschouwen als zijn sterfdag, maar ook op 25 juni, wanneer ze de verheerlijking van zijn heilig lichaam vieren. Dit komt duidelijk naar voor uit het onderzoek van het antieke Anderlechtse martyrologium, waar op voornoemde dag geschreven staat: dezelfde dag van Sint-Guido de Belijder, die het waardig bevonden was om bij ons gastvrijheid te genieten, aangezien we uit de antwoorden op bepaalde gestelde vragen, die ons zeer vriendelijk door het eerbiedwaardige kapittel werden overgemaakt op 20 augustus van het jaar 1750, hebben vernomen dat er een eigen dienst werd opgedragen aan de Heilige tot in het jaar 1569, het jaar waarin het gebruik van de Romeinse dienst in de kerk van Anderlecht werd ingevoerd, zowel de ene als de andere dag werd alles wat gemeenschappelijk was voor de Belijder en niet voor de Paus eerst gezegd, met enkel dit verschil dat op 25 juni de woorden van het gebed als volgt zouden veranderd geweest zijn: God die ons … van de gelukzalige Guido … Wees ons goed gezind opdat, van hem van wie we zorgen voor de overbrenging van de resten (relieken), enz. 4. In zijn Hierogazophylacium Belgicum vertelt Rayssius op pag. 52 het opmerkelijke drievoudige mirakel waarmee de goddelijke goedheid het waardig achtte om de heiligheid van zijn dienaar aan te tonen tegen een van zijn lasteraars. Aangezien de vroegere biograaf niks zegt over deze mirakels, schrijf ik ze hier uit het bovenvermelde Hierogazophylacium over: in die tijd, toen ik in de leer was te Brussel, en ik tamelijk veel naar zijn graf (van Guido) ging om hem te eren, met een
bijzonder gevoel van devotie, wendde ik me met heel mijn ziel tot hem, ik zal dus tot zijn glorie en tot zijn grote eer feiten bijvoegen die noch Sirius, noch Molanus, noch Gazeus over hem hebben vermeld, noch iemand van hen die, voor zover ik weet, de Heiligenlevens hebben opgesteld, en in wie men nochtans het volste vertrouwen stelt, voor de feiten, geschetst in verschillende kleuren, die ik weergeef; men heeft de plaats waar zijn lichaam wordt bewaard omringd met muren. Ik wens dit echt uitdrukkelijk te vertellen, zowel om de heilige te eren, zoals ik daarnet gezegd heb, en opdat de feiten niet zouden worden gewist door de tijd. Aangezien onze Guido, gedwongen door grote nood, een verbintenis met een dorpeling had aangegaan om de ploeg te bedienen en hij zijn werk met een bewonderenswaardige vroomheid vervulde, brandde de duivel van afgunst en spoorde hij iemand aan om duisternis te verspreiden over zijn heiligheid; inderdaad, elke dag, nadat hij zijn paarden had verlaten, hielp hij stiekem zijn ouders met het brood dat de meester hem gaf om zich te voeden. Toevallig kwam de meester plots op deze plaats met de verklikker, opdat hij zou zien wat er gebeurde. Hij biedt hem het brood aan en onze Guido steekt dit, zoals gewoonlijk, in zijn tas en haast zich zo vlug hij kan om dit heimelijk naar zijn ouders te brengen. En kijk nu wat er zo verbazingwekkend is! In afwezigheid van Guido nemen de engelen van deze werker zijn taak over. Stomverbaasd ziet de meester dat dit miraculeuze feit zich voltrekt ten gunste van Guido; aangezien deze zich haastte en hij zijn meester van op een afstand zag toekijken, stak hij een aardkluit in zijn tas, en toen hij de zweep had overgenomen uit de handen van de engelen, werkte hij alleen verder zoals daarvoor, de meester, die zeer aandachtig toekeek, vroeg hem om het brood dat hij hem te eten had gegeven terug te geven. Guido haalt uit zijn zak de aardkluit, die in brood was veranderd. De meester, het
uitschreeuwend van verbazing, zegt: “Dat hij weggaat, om zich ten dienste te stellen van zo een God, een God die ik niet waardig ben zelf te dienen”. Toen hij deze woorden sprak, als uiting van zijn verbazing, plantte hij de stok die hij gebruikte om zijn ledematen te ondersteunen in de aarde: voor de ogen van iedereen werd deze stok onmiddellijk bedekt en versierd met bladeren, een spektakel dat geen enkele omstaander ontging. 5. Dat is wat Rayssius vermeldt, wiens leven, zoals gezegd, niet gekend is door de auteurs, wat me er toe aanspoort om me te informeren wat de Anderlechtenaars dachten over deze periode. Verneem dus, beste lezer, wat ze schrijven over deze miraculeuze boom. De traditie, zeggen ze, is in overeenstemming, en men leest in het Leven van de Heilige Guido dat de stok onmiddellijk bladeren kreeg en dat hij, met de tijd, verder groeide om uiteindelijk een zeer grote eik te worden die gedurende zeshonderd jaar bleef bloeien. Omdat hij inderdaad na zo vele eeuwen begon uit te drogen en zijn vallende takken de omringende huizen beschadigden (er dient te worden opgemerkt dat er geen enkel overblijfsel meer is van de huizen uit die tijd) gebeurde het dat arme mensen, die de takken ervan opstookten, onmiddellijk een aanval van dysenterie kregen en ellendig stierven, zoals naar voor komt uit de woorden van de koninklijke diplomaat in 1636; uiteindelijk werd de eik, met de toestemming van de koning en de aartsbisschop van Mechelen, omgehakt in 1636. Langsheen de weg die van Anderlecht naar Itterbeek leidt, werd op de plaats waar de boom stond een kapel opgericht, met het standbeeld van de heilige. Naast deze gewijde plaats werd een andere eik geplant, afkomstig van een eikel van de eerste, en hij is nu zeer groot. Net zoals de eerste wordt hij aangeduid met de naam “eik van Sint-Guido”.
6. Het is werkelijk verbazingwekkend, het stilzwijgen van zo veel goede auteurs over zo een belangrijk feit, dat van zeer grote waarde is om de aandacht te vestigen op de heiligheid van onze Sint. De biograaf zegt in elk geval dat verschillende mirakels die door de heilige werden verricht, stil werden gehouden wegens zijn voorliefde voor beknoptheid; maar ik kan moeilijk geloven dat hij de voornoemde mirakels zou verzwegen hebben indien hij er kennis van had gekregen. Het is daarom, opdat Rayssius opnieuw een zekere geloofwaardigheid zou krijgen, dat er met recht andere getuigenissen zouden kunnen gezocht worden dan de bovenstaande beschrijvingen die hij geeft en die de mirakels aantonen, vooral omdat hij zeer onzeker is over het tijdstip ervan. Bovendien, wie zou zich niet verwonderen over de verschillen tussen de ene en de andere vertelling van hetzelfde wonder? Als we Rayssius moeten geloven, gebeurde het voorval toen de stok in de aarde werd gezet, vóór de bewondering die was opgewekt door eerdere wonderen. Indien men werkelijk zou moeten opteren voor het antwoord van het Kapittel van Anderlecht, zou de stok bladeren hebben gekregen toen hij door de Heilige in de grond was geplant, zodat hij zich zo meer kon overgeven aan het gebed. Wanneer we echter Rayssius volgen, is het niet de stok van Sint-Guido, maar deze van zijn meester die, eens hij in de grond was geplant, bladeren kreeg en geleidelijk aan groeide om vervolgens een zeer grote eik te worden. Ziehier wat hij te zeggen heeft: het is de meester die (volgens wat voorafgaat) de stok in de aarde heeft geplant en deze stok verscheen voor de ogen van ieder bedekt met bladeren. Terwijl, wanneer we de traditie van de Anderlechtenaars aannemen, het de stok van Sint-Guido was die, door de goddelijke deugd, werd bedekt met bladeren. Het is deze laatste versie die me nochtans veruit de meest waarschijnlijke lijkt.
7. Ik ben van mening geweest dat ik hier de zaken aan de lezer moet vertellen omdat, hoewel ik ze niet allemaal zeker acht wegens het stilzwijgen van de biografen en van anderen die de daden van onze heilige verhalen, ze niet als volledig onwaar moeten verworpen worden: het is inderdaad niet evident dat men het feit in alle waarschijnlijkheid mag schrappen of het hierop beoordelen, aangezien het zeker is dat een boom zeer lang een voorwerp van verering is geweest voor de Anderlechternaren, en dat hij werd aangeduid met de naam Sint-Guido: ze hadden hem niet durven wegnemen, behalve na een voorafgaande goedkeuring van de koning en de aartsbisschop. Voegen we hierbij dat zij die hem verbrandden door een goddelijke straf werden getroffen, en dat uit een eikel van de eerste een nieuwe boom ontsproot en groeide, zonder dat men de herinnering aan de vorige verloor, en dat er een kapel op deze plaats werd opgericht. Al deze details overtuigen ons zonder enige twijfel van het feit dat er tenminste iets van waarheid steekt in het verhaal van het feit. 8. Vervolgens werden er verschillende beeldjes gehouwen uit de oude boom van Sint-Guido, zoals we vernemen uit de zo vaak vernoemde antwoorden van het Kapittel aan de Anderlechtenaars. Van al deze beelden is het meest opmerkelijke, zegt men, dit dat zich op het graf van de heilige in het schip van de kerk bevindt; het heeft het volgende opschrift: “Een droge stok die geplant werd uit de handen van Guido, bloeide gedurende zeshonderd jaar: hij is momenteel een beeld geworden”. Bij het opschrift werd de datum van het jaar 1633 gevoegd, waaruit duidelijk blijkt dat het voornoemde beeldje gemaakt werd in het jaar zelf waarin de boom werd weggehaald. Men zegt dat de boom werkelijk gedurende zeshonderd jaar gebloeid heeft, indien dit waar zou zijn, kan men hieruit gemakkelijk afleiden wat het jaar was waarin het mirakel gebeurde en ook wanneer onze heilige in Anderlecht
verbleef in de kracht van zijn leven. Maar men kan gemakkelijk denken dat dit gedicht, dat zo lang na de dood van de heilige werd gemaakt, op het beeld werd aangebracht volgens een overlevering waarin men geloofde dat de boom gebloeid had gedurende deze periode van zeshonderd jaar, of misschien zelfs volgens de tijdsperiode waarin Sint-Guido zou geleefd hebben. Waaruit blijkt, aangezien de auteurs verschillen vertonen over de tijdsperiode van Guido, dat men niks zeker kan besluiten. 9. Er moet nog iets gezegd worden over de auteurs van het Leven van onze Heilige, zodat de geïnformeerde lezer kan besluiten welke geloofwaardigheid moet gehecht worden aan dat wat we publiceren. Ik heb drie handgeschreven Levens te vermelden: een dubbel manuscript van Rubea Vallis (van de Rode Vallei)1 geschreven door een anoniem auteur. De twee exemplaren van het College van de kanunniken van Anderlecht komen op alle punten overeen, behalve dat een van de twee een proloog bevat die vooraan van eender welk Heiligenleven zou kunnen voorkomen; het andere heeft er geen. Dat wat een kopie is van het manuscript van Rubea Vallis, indien we het wezenlijke van de vertelde acties in overweging nemen, verschilt niet van het andere; in werkelijkheid is de manier van vertellen zodanig dat het niet gemakkelijk is te zeggen of we voor ons het transcript hebben van een Leven van een ander. Eén iets is zeker, dat moeten we toegeven, namelijk dat een van de twee het werk van het andere gevolgd heeft. 10. Wat het tijdperk van de auteurs betreft, geen enkele kan een tijdgenoot van de Heilige geweest zijn of kan zijn tijdperk tamelijk dicht benaderen; maar hoeveel tijd ze na de Heilige geleefd hebben, kan ik uit geen enkel hoofdstuk afleiden. Een enkel iets kan met zekerheid bevestigd worden: ze zijn minstens honderd jaar 1
Het Ro-Klooster (D.B.)
verwijderd van de tijd waarin Sint-Guido geleefd heeft. Want ze spreken over de plechtige verheerlijking van de beenderen van de Heilige en we zullen in de volgende paragraaf zien dat deze gebeurtenis zich een eeuw na de dood van de Heilige heeft voorgedaan, waaruit duidelijk blijkt dat men aan de uitgave van een Leven niet kan vragen dat ze dezelfde geloofwaardigheid heeft als deze die men eraan zou moeten hechten indien ze was geschreven door een tijdgenoot, of in een periode dichtbij deze van de Heilige. Ik kan er nochtans niet aan twijfelen dat ze trouw de teksten die door anderen waren nagelaten, gevolgd hebben, en dat ze te goeder trouw hebben overgedragen wat ze over dit onderwerp hadden gehoord; er is inderdaad in het Leven niks te lezen dat men terecht zou kunnen bestempelen als een fabel of waardoor de acteur zou kunnen beschuldigd worden van kwade trouw. Van de versies die ik ontvangen heb, zal ik deze uitgeven met de proloog, afkomstig van het manuscript van Anderlecht, om de eenvoudige reden dat ze de daden van de Heilige op een veel kortere manier beschrijft.
“Hij vulde zijn zak met aarde”. Scene uit het leven van Sint-Guido op doek, eind achttiende eeuw. Het werk bevindt zich in de collegiale kerk van Sint-Pieter en Sint-Guido te Anderlecht.
§ II De tijd van het overlijden van de Heilige. De overbrenging van zijn lichaam van het kerkhof naar de kerk. De plechtige verheerlijking ervan. Wat we hier gaan zeggen over het tijdperk van de dood van de Heilige, de overbrenging van zijn lichaam van het kerkhof naar de kerk en zijn plechtige verheerlijking, kan met geen grotere
geloofwaardigheid verschijnen dan zijn daden zelf. Alles moet in die feiten worden gezocht wanneer er aanwijzingen ontbreken. Want verschillende auteurs bevestigen dat ze dit wat ze geschreven hebben betreffende Sint-Guido uit dezelfde Handelingen hebben ontleend, wat echter niet wegneemt dat ze een volledige eeuw verschil tonen in hun schatting betreffende het moment van zijn dood. Bailletus schrijft in zijn Heiligenleven op de datum
van 12 september dat hij dit leven verlaten had in het jaar des Heren 1112, en omdat de Kroniek van Kamerijk en Atrecht aantoont dat Gerard II, opvolger van Lietbertus in 1092 en Odon of Odoardus, bisschoppen van de Kerk van Kamerijk, overleden in 1113, zegt hij dat de beenderen van onze Heilige niet kunnen overgebracht noch vereerd geweest zijn door (in opdracht van) een van deze bisschoppen, wat nochtans beweerd wordt door de auteurs van het ene en het andere Leven. Molanus, in de “Geboortes van de Heiligen in België” schrijft: 1° dat de Heilige zijn miserie op deze aarde had beëindigd in 1112; 2° dat God de heiligheid (van Guido) had zichtbaar gemaakt via verschillende wonderen, het is door Gerard, opvolger van Lietbert, dat de verering plaats had op de geboortedag van de heilige Johannes De Doper, maar het is verbazingwekkend dat een zo evidente contradictie niet is opgemerkt geweest. 12. Laten we eens kijken tot waar Baronius en Surius het eens zijn met Bailletus. Baronius, in zijn “Kerkelijke Annalen”, spreekt in deze termen over het jaar des Heren 1112: hetzelfde jaar (1112) op 12 september, gedenkwaardig geworden door zijn verdiensten, verliet Sint-Guido de Belijder dit bestaan, na herhaaldelijke pelgrimstochten naar Jeruzalem, zoals ook bevestigd wordt in de “Handelingen” die in zijn Leven beschreven worden; Surius, van zijn kant, zegt dan weer: de heilige man stierf in het jaar des Heren elfhonderd twaalf, de vierde dag van de iden van mei, zoals de geschiedenis van zijn Leven vermeldt; volgens de getuigenis van het martyrologium stierf hij op 12 september. Ik beken dat ik niet weet welk leven de eminente Kardinaal (Molanus) voor zich
had, maar het is zeker dat het Leven dat werd uitgegeven door Surius in een verschillende stijl dezelfde feiten voorstelt die verteld worden in het Handschrift van het College van Anderlecht en van Rubea Vallis; nochtans leest men, noch in het een, noch in het ander, dat de Belijder in 1112 naar de Hemel is opgestegen; men kan het ook niet afleiden uit de werken die Surius en zij die met hem akkoord gaan bevestigen te hebben geraadpleegd; het is duidelijk het tegenovergestelde. Het is een feit dat elk van de twee exemplaren van het Leven die ontleend zijn aan het handschrift van Anderlecht dat aan onze voorvaderen werd overgemaakt, bevestigen dat de gewijde beenderen van de gelukzalige Belijder van het kerkhof naar de kerk werden overgebracht op bevel van Gerard II; Surius noteert hetzelfde in de kantlijn, zich inspirerend op Molanus. Hieruit volgt met de grootste evidentie dat onze St.Guido overleden is vóór 1092, het jaar van overlijden van Gerard II. Zelfs indien dit foutief is overgeleverd door de biograaf, kan het jaar 1112 als jaar van overlijden van de Heilige niet in overeenstemming zijn met de Handelingen, aangezien de auteur van het Leven vermeldt dat de Heilige in ditzelfde jaar 1112 plechtig werd verheerlijkt door Odardo (sic), bisschop van Kamerijk, waaruit men zou moeten besluiten dat hij zou verheerlijkt geweest zijn in hetzelfde jaar dat hij gestorven is, want, ook al verzamelt hij genoeg elementen over wat we in paragraaf I hebben gezegd betreffende het begin van zijn cultus, toch zal ik in enkele woorden aantonen hoezeer hij verschilt van de geciteerde Handelingen.
St.-Guido liggend op een sarcofaag die gebeeldhouwd is uit het hout van de miraculeuze eik in 1633 K.B. Handschriftenkabinet Fonds Goethals nr. 1544. Basilica Anderlechtensis 18de eeuw
Verzonken in gebed, had hij op een dag, zijn stem, vol bedes tot de hemel gericht Toen kwam een ENGEL vol licht En die bewerkte de aarde voor hem.
Scène uit het leven van Sint-Guido, op doek, einde van de 18de eeuw. Het werk bevindt zich in de collegiale kerk van Sint-Pieter en Sint-Guido te Anderlecht
13. Vooreerst geeft de auteur van het Leven niet enkel de tijd waarin de verheerlijking gebeurde, maar ook het moment van de overbrenging van het kerkhof naar de kerk van de beenderen die van het zeer heilige lichaam zijn overgebleven, wat zeker aan de verheerlijking voorafging; vervolgens, wat hij vertelt over wat er gebeurd is vóór de verheerlijking toont duidelijk aan dat deze verheerlijking lang na de dood van de heilige is gebeurd. Want, zegt hij, zijn gewijde lichaam dat op het kerkhof begraven is, was het voorwerp van een nooit eerder geziene verering toen hij begon uit te blinken door mirakels, maar er was een lange periode geweest waarin de herinnering aan de Heilige bij de Anderlechtenaars in de vergetelheid was geraakt; de geestelijken en het volk, zeer geëmotioneerd door deze wonderen, bouwden een kapel die aan de muren van de kerk paalde, ter ere van de Maagd, moeder van God; de vermaardheid van de mirakels verspreidde zich wijd en zijd en de christenen kwamen massaal en van alle kanten toegestroomd naar deze plaats. Uiteindelijk, toen de oude kerk in verval dreigde te raken, werd er afgekondigd dat met de giften van de vrome pelgrims een kerk zou worden gebouwd en dat deze nog grootser zou zijn dan de eerste; op bevel van Gerard II werden de beenderen van Sint-Guido toevertrouwd aan de aarde in het midden van het bouwwerk en het is slechts lange tijd na de voltooiing van de nieuwe kerk dat deze werden vereerd door Odardus. Deze feiten, die we hebben bijeengebracht in de “Handelingen”, tonen ongetwijfeld, 1° dat de geciteerde auteurs, wanneer ze willen afleiden uit dezelfde geschiedenis van het “Leven” dat Sint-Guido gestorven was in 1112, per vergissing gelezen hebben dat zijn dood vlak voor de verering had plaatsgehad; 2° dat het overlijden van de Heilige, indien we van oordeel zijn dat we geloof moeten hechten aan de biograaf, lang voor 1112 heeft plaatsgehad.
Gedenksteen die is ingewerkt in de vloer van de collegiale kerk van Sint-Pieter en Sint-Guido, herinnerend aan de eerste overbrenging van de relieken van Sint-Guido. “Hier werd het water gegoten waarin de beenderen van Sint-Guido gewassen werden na zijn heiligverklaring door de bisschop”.
14. Dit werd grondig onderzocht door Aubertus Miraeus; in zijn “Kroniek van Belgische Gebeurtenissen” spreekt hij inderdaad in die bewoordingen over SintGuido voor het jaar 1012 die, (net als een andere Nepotianus die geroemd wordt door Sint-Jeroen, in dienst stond van de Moeder van God in de Basiliek van Laken niet ver van Brussel, haar versierde met bloemen en twijgen) dit jaar overgaat naar een beter leven, zoals ik het vernomen heb uit de gedenkmonumenten van deze plaats. Miraeus wordt gevolgd door Sanderus in zijn werk “Laca parthenia illustrata” (de geïllustreerde Maagd van Laken), pag. 6, die Raysius prijst, die, naast Molanus, zijn zekerheid uit over het feit dat Sint-Guido overleden is in het voornoemde jaar; ik weet niet op basis van welk document; ik denk dat dit trouwens niet enkel uit de “Handelingen” komt. Hierbij wordt ook Grammayus gevoegd in de “Belgische Oudheden”, pag. 10, waar hij zegt: het is duidelijk dat Molanus, en beter nog Baronius B. de dood van Sint-Guido in het jaar 1112 verwerpen; nochtans tonen de Codexmanuscripten en andere officiële stukken dat het gemakkelijk is om zich een eeuw te vergissen; maar een Codex vermeldt in het jaar 1012 zijn
verheerlijking (ik denk dat het een drukfout is, en dat men 1112 moet lezen; dat is wat de geciteerde Codex geeft, wat de context van Grammayus vereist) op de geboorte van Johannes de Doper, aangezien de officiële documenten werkelijk unaniem waren. Welke documenten uit schenkingen vernoemt Grammayus hier? Ik denk dat ze in de kerk van Anderlecht waren. Het is daarom dat ik ze heb geraadpleegd, van mening zijnde dat ik er iets zou uithalen dat zeker is betreffende het overlijdensjaar van onze Heilige; maar ik heb er nog geen enkele vermelding hieromtrent in gevonden, noch om het even wat dat zou bevestigen dat het jaar van zijn dood 1012 was. 15. De “Brabantse kronieken”, gekopieerd van oudere kronieken in de volkstaal (Vlaams) gaan akkoord met de bovenvermelde geciteerde auteurs en ze bevestigen in hoofdstuk 22 dat onze Heilige in de fleur van zijn leven zou geweest zijn (floruit) in de tijd van de gravin Gerberga van Brussel; ik geef de originele Latijnse tekst ervan weer: Rond het tijdperk van de gravin Gerberga van Brussel, dochter van hertog Karel in Brabant, leefde de Heilige Belijder Guido. Deze kronieken, zeg ik, staan positief tegenover de mening van de geciteerde auteurs; want de Heilige was in de kracht van zijn leven rond die tijd; het is dus niet onzeker dat het lang voor 1112 was dat hij de wereld van de levenden verliet. “De Kronieken van ons België en van de kerk van Kamerijk” vermelden inderdaad over Gerberga, dochter van hertog Charles, dat ze vóór 1002, toen ze werd uitgesloten van de erfenis door haar broer, aan het hoofd had gestaan van de Brusselaars en de Leuvenaars, en dat ze niet lang meer leefde na 1014 of 1015, het jaar waarin haar man Lambert de dood vond in de strijd tegen hertog Godfried. 16. Ik heb kennis gekregen van een zekere uiteenzetting van de zeer illustere Pierre Vander Velden, vroeger kanunnik van het
Kapittel van Anderlecht, zeer erudiet, volgens de getuigenis van de eerbiedwaardige heer De Vaddere, kanunnik van hetzelfde kapittel, een studie die dateert van 1631, waarin de deken spreekt over het tijdperk waarin SintGuido leefde en stierf. Naast niet onbelangrijke redenen waarmee hij probeert de lezer te overtuigen dat hij het leven heeft ingeruild voor het hiernamaals in 1012, bevestigt hij dat dit kan bewezen worden door de pelgrimstocht die de Heilige aan het einde van zijn leven ondernam naar het land van de apostelen en het Heilige Land, en hij probeert dit aan te tonen met verschillende argumenten. Ik geef u hier een samenvatting van zijn uiteenzetting: uit de levensgeschiedenis van de Heilige, zegt hij vernomen te hebben dat zijn pelgrimstocht beroemd was geweest en zelfs uitzonderlijk, en moeilijk vanwege de vermoeidheid van het lange stappen en de schrik voor de zee, maar dat hij door geen enkel gevaar van aanvallende vijanden bedreigd was geweest; hieruit denkt hij te kunnen besluiten dat de reis ondernomen was geweest in een periode van vrede, een reis waaraan geen betere datum zou kunnen gegeven worden dan het jaar 1004, een mening die moet worden toegeschreven aan het idee van de tegenstanders; en dit zou niet uitzonderlijk geweest zijn, volgens hem, omdat rond die tijd het volledige Westen zich in het Oosten leek te gaan vestigen, en ook wegens de aanvallen van vijanden in deze tijd, was een pelgrimstocht gevaarlijk. Hij voegt eraan toe: ”Waarom zou de eerbiedwaardige Wonedulphus, deken van Anderlecht, die dezelfde pelgrimstocht ondernam met reisgenoten, en nadat hij Sint-Guido ontmoet had te Rome, hem met veel zorg en vastberadenheid gevraagd hebben om met hem terug te keren naar ongekende plaatsen?” Dat is wat hij zegt.
17. Ik wil niet betwisten dat het argument dat reeds naar voor werd geschoven enige waarschijnlijkheid kan aantonen voor de dood van de Heilige in 1012. Maar volgens mij brengt dit geen zekerheid. En daarom vind ik nergens dat de pelgrimstocht die de Heilige ondernam bij de biografen werd gepubliceerd wegens zijn uitzonderlijke karakter. En de moeilijkheden waarover ze getuigen, die de Heilige had ondervonden in de loop van deze lange reis, zullen niet minder geweest zijn; dat zal evident zijn voor wie de geschiedenis van het “Leven” bekijkt, zelfs indien hij zijn reis ondernomen zou hebben rond 1104. Maar wat de eerbiedwaardige Wonedulphus betreft, hij kan ertoe gebracht geweest zijn om Sint-Guido geestdriftig te vragen om zijn reisgenoot te zijn, omdat hij duidelijk de heiligheid van de man had erkend, en ook wegens de charmante omgang met hem en zijn andere uitstekende gaven.
Sint-Guido, geschilderd door Gaspar De Crayer in 1635. Werk dat zich bevindt in de collegiale kerk van Sint-Pieter en Sint-Guido te Anderlecht.
18. Ik ben nochtans van mening, door wat gezegd is geweest, dat de opinie van de geciteerde auteurs niet ver van de waarheid afligt, indien wij ons houden aan de “Handelingen”. Nochtans, tot op welk punt ik minder het vastgestelde jaar 1012 aanneem, is vooreerst door het vers dat is aangebracht op het beeld van onze Heilige en dat geciteerd werd in paragraaf I, waarin staat, als we er geloof aan hechten, dat Sint-Guido leefde in het jaar des Heren 1033. Indien we 600 jaar afdoen van 1633, blijft er 1033 over, het jaar waarin men zou moeten zeggen dat de stok die door de Heilige in de grond was vastgezet bladeren kreeg. Vervolgens, hoewel de aangevoerde redenen duidelijk tonen dat de Heilige vóór 1112 is gestorven, bewijzen ze niks over de vaststelling van dit jaar. Ten slotte wordt dit tegengesproken door de anonieme auteur zelf van het Leven, die zegt dat hij de levenden was ontnomen de eerste zondagnacht, want 12 september die gewoonlijk is vastgelegd als sterfdatum van de Heilige, is geen zondag van 1012, maar het is zeker dat het gebeurd is op een zesde feestdag. 19. Ik weet dat Grevenus in de “Auctaria d’Usuard” bij Sollerius aan onze Heilige de 12de mei toewijst, en dat Bailletus schrijft in het Frans: hij stierf heilig op 12 september van het jaar 1112. Dat is de mening van zij die zijn levensgeschiedenis willen veranderen hebben, waarin zijn dood is gesitueerd op 12 mei, en indien het waar is dat hij op een zondag is gestorven, kan men niet staande houden dat het een 12de september is geweest die in dit jaar op een donderdag viel, het jaar waarin 12 mei een zondag was. Maar het is niet waar dat de Heilige in 1112 gestorven is, we hebben het reeds aangetoond. En in vind ook in de “Levensgeschiedenis” 12 mei niet terug als sterfdag, noch het jaar 1112. Waaruit men kan besluiten dat er niets is
dat overtuigend is om, in navolging van het “Romeinse Martyrologium” en talrijke auteurs, de dood van de Heilige vast te leggen op 12 mei. Dit dus voor wat betreft zijn sterfdatum. Nu gaan we verder met de bespreking van het overbrengen van zijn heilig lichaam van het kerkhof naar de kerk, en van zijn plechtige verering. 20. De muren van de kerk waartegen de kapel (of oratorium) werd opgetrokken, rond het graf van Sint-Guido, dreigden in te storten en we hebben reeds tevoren gezien, ons baserende op de “Handelingen”, dat de clerus en de bevolking van Anderlecht, zeer bezorgd over de heilige overblijfselen van SintGuido, boodschappers hadden gestuurd bij de bisschop van Kamerijk, om hem te raadplegen over wat hij wou dat er hieromtrent gedaan werd. Deze beval, zoals de auteur van het “Leven” bevestigt, dat het heilige lichaam werd opgegraven en opnieuw aan de aarde werd toevertrouwd in het midden van de kerk. Dat werd uitgevoerd door de clerus en het volk met niet minder verering en trouw. Betreffende het moment dat deze translatie gebeurde, vermelden de verschillende auteurs varianten. Ik hecht hier geen waarde aan de opinie van Molanus; we hebben aangetoond (nr. 1) hoe weinig coherent hij is in wat hij zegt. Miraeus verwart deze translatie met de plechtige verering die daarna heeft plaatsgehad. Hij schrijft namelijk in zijn “Belgische kroniek” voor het jaar 1012: Aangezien God een bewijs gaf van de heiligheid van deze man via talrijke mirakels, ging Gerard II, bisschop van Kamerijk, over tot de verering van zijn opgegraven beenderen en hij liet deze eervol opbergen in een schrijn. In werkelijkheid is het zeker dat volgens de geschiedenis van het “Leven” de beenderen van Sint-Guido niet in een schrijn werden begraven op bevel van Gerard II, maar dat ze volgens de traditie
werden overgebracht van het kerkhof naar de kerk om er opnieuw begraven te worden. 21. Joannes Gooris, kanunnik van de collegiale kerk van Anderlecht, ziet duidelijk, in het “Leven” van onze Heilige dat hij in het Vlaams heeft geschreven, volgens zijn Manuscripten van de Levens, dat de translatie op bevel van Gerard II plechtig was uitgevoerd door Odardus in 1112 op de heilige geboortedag van SintJohannes de Doper, maar hij begaat een vergissing wanneer hij schrijft dat deze translatie heeft plaatsgehad in 1046 onder Gerard die stierf op 11 augustus 1092, op hetzelfde moment dat het lichaam van de Heilige Goedele werd overgebracht van Sint-Goris naar de Sint-Michielskerk; Gerard, van wie men zegt dat hij gestorven is in 1092 is de tweede van die naam; het is niet in 1046 dat hij bisschop van Kamerijk was, maar van 1078 tot 1092, zoals de “Kronieken” van deze kerk ons zonder enige twijfel tonen. Ik denk dat de
vergissing begaan is vanuit de “Levens” van het Heilige Manuscript en vanuit de “Brabantse Kronieken”, in de landstaal, die hij citeert; en daarom, wanneer hij weergeeft dat de translatie, die dikwijls wordt herhaald, werd gedaan door Gerard, die stierf in 1092, lijkt hij te zinspelen op Gerard opvolger van Lietbert, op wiens bevel de overbrenging heeft plaatsgehad, zoals alle Levens van onze Heilige bevestigen. Aangezien hij bevestigt dat dit is gebeurd in 1046, heeft hij de reeds vermelde “Kronieken” gevolgd, waar in hoofdstuk 27 geschreven staat dat de verering van Sint-Guido gebeurde in hetzelfde tijdperk waarin de reeds vermelde overbrenging van Sint-Goedele gebeurde; het heilige lichaam van SintGoedele werd, rond die tijd, met uiterste eerbied toevertrouwd aan de SintMichielskerk te Brussel door Gerard I in aanwezigheid van graaf Lambert; dit wordt ons duidelijk aangetoond in het “Leven” op datum van 8 januari.
Schrijn van Sint-Guido, in hout, daterend van 1595 waarop vier taferelen uit het leven van de gelukzalige zijn aangebracht. Het overlijden van Sint-Guido en zijn graf
22. Aangezien het bijgevolg duidelijk is, zowel volgens de “Heiligenlevens” als volgens dit van “Rubeau Vallis” dat de heilige overblijfselen werden overgebracht naar de kerk op bevel van Gerard II, opvolger van Lietbert aan het bisdom van Kamerijk en Arras, is het duidelijk dat deze overbrenging moet geplaatst worden in een jaar tussen 1078 en 1092, tijdperk waarin deze Gerard als bisschop aan het hoofd stond van voornoemde kerken. Maar in welk jaar tussen die data dit precies zou gebeurd zijn, kan men van geen enkel document afleiden. Het is inderdaad slechts tamelijk laat na deze gebeurtenis na zijn dood dat er, onder voornoemde aangestelde, een oratorium zou zijn opgetrokken rondom zijn graf; dat is wat de biograaf schrijft. We kunnen niet raden welke tijdsperiode hij met zijn woorden bedoelt. Aangezien de Heilige dag na dag steeds vermaarder werd door nieuwe mirakels, werden zijn beenderen die met veel praal waren opgegraven zeer plechtig in een schrijn opgeborgen, waar ze tot op heden bewaard worden; op het geboortefeest van de heilige Johannes de Doper in het jaar 1112 werd dit tentoongesteld aan de verering van het volk, een dag die veel geciteerde auteurs volgens diezelfde “Handelingen” per vergissing hadden vastgelegd als de dag van zijn dood. Dit wordt aangetoond door alle “Levens” van de Heilige die we in handen hebben gekregen. 23. Nu zouden we aan de lezer het “Vita” moeten voorstellen zoals dit ons werd voorgesteld, tenzij ik er een breng van deze die werden weggelaten op 9 februari, een dat werd gesuggereerd door onze voorgangers en dat hier moet onderzocht worden (en volgens welk) Sint-Guido dezelfde zou zijn als een zekere SintWinand, die in een recente handgeschreven codex met deze woorden wordt voorgesteld: In de stad Canossa de heilige bisschoppen Sabinus en Winandus. Bij Batillus, in de “cataloog van de
bisschoppen van Canossa” bevindt zich geen enkele Winandus, en we begrijpen totaal niet over wie het hier gaat. Ik begrijp het ook niet, want ik vind geen Winandus tussen de bisschoppen van Canossa bij Ughellus in “het heilige Italië” en in het Romeinse Martyrologium wordt voor 9 februari onder de bisschoppen van Canossa en Apulië enkel Sint-Sabinus vermeld, bisschop en belijder, waarbij Winand niet voorkomt. Wat er ook van is, indien een Winandus moet worden opgenomen in de Cataloog van de bisschoppen van Canossa, een vraag die hier niet dient te worden onderzocht, dan mag men hem niet verwarren met onze Heilige die, volgens het Leven, geen bisschop is geweest; daarover bestaat geen enkele twijfel. Onder hen die voor diezelfde dag werden weggelaten in de regio van de Maas en de Rijn, vermeldt men de veel voorkomende naam “Winandus”, in wie anderen een “Victor” willen zien en nog anderen een “Venantius” wegens de Latijnse V, die door de Teutonen in een W werd veranderd. Een geleerde bevestigt in een brief die aan onze voorgangers in Keulen werd gegeven, dat hij aan Urbanus VII 1 een nieuw Martyrologium had opgedragen waarin men deze woorden leest voor 9 februari: In Germanië, feest van SintWinand, en hij denkt dat het Widon betreft, die vereerd wordt te Anderlecht, buurdorp van Brussel. Als bewijs van zijn bewering voert hij aan dat onze de naam van onze Heilige Guido wordt uitgesproken in het Latijn, Wijen in de streektaal, en op dezelfde wijze als Winand wordt uitgesproken door de Germanen. Maar het blijkt duidelijk dat dit bewijs volkomen onvoldoende is om te zeggen dat Sint-Winand, die vandaag wordt herdacht in Germanië, dezelfde is als “onze” Heilige; tenzij men wil dat allen die dezelfde naam hebben dezelfde personages zijn.
1
Urbanus VII, paus van 1623 tot 1644 (D.B.)
De zeer eminente Baronius getuigt, voor het jaar 1046, dat het lichaam van een Sint-Guido, abt Pomposianus, was meegenomen naar Spire door keizer Henri. En onze Papebroch2, in zijn “Routebeschrijving van de Stad3”, zegt dat hij in Spire de collegiale kerk van een SintGuido gezien heeft, in een kapel waarin men het leven van deze Heilige herkent, geschilderd met waterverfkleuren. Het is misschien hij van wie men vermeldt dat de naam beroemd is geworden in de streek van de Maas en de Rijn. De afbeelding van de Heilige, zoals hij wordt voorgesteld in vroegere schilderijen, is niet enkel voor de Anderlechtenaars maar ook in de verschillende contreien deze van de patroonheilige die wordt aangeroepen tegen ziektes van het kleinen het grootvee; en ik laat hieronder zijn “Leven” volgen, gehaald uit een oude Codex van Anderlecht, en verduidelijkt met aantekeningen.
2
De jezuïet Van Papebroeck (1628-1714) een van de belangrijkste grondleggers van het werk van de Bollandisten (D.B.) 3 De Stad = Rome
Sint-Guido 15de eeuw (?) Hoofdportaal van de collegiale kerk van SintPieter en Sint-Guido
LEVEN Volgens het manuscript van Anderlecht anonieme auteur PROLOOG Samenvatting (D.B.) Deze proloog die 2 paragrafen bevat, toont een reeks algemene overwegingen over de groeiende welvaart van de Kerk van Christus en over de noodzaak om zich te gedragen zoals de Heilige. Hij zegt en leert ons niks over Sint-Guido zelf.
N.B. De letters tussen haakjes na bepaalde woorden (a, b, c, …) verwijzen naar de verklarende noten op het einde van het hoofdstuk (D.B.)
HOOFDSTUK 1 De kindertijd van de Heilige; zijn werk in de kerk van Laken; pelgrimstocht naar het Heilige Land en in het land van de apostelen; zijn vrome dood De eerbiedwaardige Guido, vele eeuwen geleden voorbestemd, uitverkoren en onlangs aan deze wereld hier gegeven, werd geboren en grootgebracht in een Brabants dorp (a), in een arm boerenhuis; reeds toen hij zeer klein was zou hij de krachtig uitgesproken woorden van het Evangelie gehoord hebben: Zalig de armen van geest want hun behoort het koninkrijk der hemelen toe. Hij zag in de noden (b) van zijn nederige afkomst zoveel deugden dat hij vond dat zijn armoede een rijkdom was, en in de mate dat hij het op deze leeftijd aankon, vocht hij met al zijn krachten om deel uit te maken van de kleine kudde van Christus (c). 2. Toen al onttrok hij zich op bepaalde uren aan het oog van zijn ouders om weg te gaan, hetzij naar de kerk om te bidden, hetzij om naar hulpbehoevende personen te gaan om hen zoveel mogelijk te geven van dat waarover hij beschikte; men zag hem enkel gelukkig op die dagen dat hij eerst had gebeden of een aalmoes uit zijn eigen beurs had gegeven. Zijn vader was hierover stomverbaasd, de buren bewonderden hem en allen eerden reeds iets goddelijks in hem. Hijzelf, aangezien zijn mannelijke krachten toenamen, begon genoeg te krijgen van het ouderlijk huis en van het zich steeds willen onttrekken aan de ogen die getuige waren van zijn werken en, wanneer hij uit zichzelf niet verzaakte aan om het even wat, wanhoopte hij omdat hij dacht dat hij zich nooit zou vervolmaken.
3. In die tijd hield hij ervan om zoveel mogelijk bijeenkomsten van heilige mannen bij te wonen en alles wat hij kon te leren over het eeuwige leven, waarbij hij dacht dat hij zichzelf zeer benadeelde indien hij niet alle inspanningen deed om er naar te streven. Aangezien hij er met heel zijn hart naar verlangde om het leven van Antonius en van Arsenius1 te leven, namelijk in rust en eenzaamheid, betreurde hij dat hij geen woestijn in de buurt had en dat hij geen kluizenaar kon ontmoeten tot wie hij zich kon wenden om zich te vervolmaken. Maar uiteindelijk werd hij in zijn vrome nochtans waren betrachtingen, die uitgesteld, totaal niet teleurgesteld. Aangezien hij zich elke dag verder waagde en hij vol ijver een plaats zocht waar hij kon wonen tussen hen die hij nog niet kende, kwam hij aan in een dorpje met de naam Laken (d); omdat hij hoorde zeggen dat er daar een kerk was die was opgedragen aan de Heilige Moeder van God, ging hij daarheen om te bidden. De priester hield hem daar om er de nacht door te brengen en hij vroeg hem de volgende dag om in dienst van de kerk te blijven, want hij bemerkte in hem een zekere ernst die werd weerspiegeld op zijn gezicht vol genade, een beknopte taal, een zachtheid en een hart dat onophoudelijk tot de Heer wou opstijgen. 4. De Heilige Man gaf graag zijn toestemming op deze vraag, alsof het een bevel van de Heer was, en verheugde zich omdat hij uiteindelijk op weg was om de opdrachten van God te aanvaarden en hij 1
Verwijzing naar Sint-Antonius en Sint-Arsenius, kluizenaars in de woestijn van Egypte (D.B.)
voelde zich verplicht om datgene wat hij in zekere zin reeds weigerde aan zichzelf aan anderen te wijden (e). Hij verheugde er zich vooral over dat hij was aangekomen op een plaats die in overeenstemming was met zijn geweten, waar hij er zich naar eigen wens kon wijden aan het waken, bidden en vasten. Vanaf dit moment reeds was Guido, zoals een andere Samuel onder het bevel van Héli, gelukkig omdat hij trouw kon dienen in het huis van de Heer, en geen enkele van zijn plichten verzuimde, vooral deze waarvan hij voelde dat hij zich ten dienste van God moest stellen (f). De feiten die we gaan tonen zijn werkelijk miniem in vergelijking met de grotere; maar men ontwaart er nochtans dezelfde geestdrift in van het hart dat steeds bereid is om goed te doen. Zoals wij inderdaad in God dezelfde schepper bewonderen, niet enkel voor de hemel en de sterren, de oceaan en de aarde, de leeuwen en de olifanten, maar ook voor de kleinere wezens, de mieren, sprinkhanen, bijen en vliegen, en ook nog andere waarvan het lichaam meer gekend is dan de naam, en waarin wij met verbazing dezelfde vernuftigheid zien, zo toont ook de geest van Heilige mannen op dezelfde wijze interesse voor de kleinste en de grootste dingen. En aangezien hij zich voor niks anders interesseert, draagt hij op dezelfde wijze alle deugden in zich. 5. Hij legde er zich inderdaad op toe het altaar te doen blinken, het roet van de lambrisering te verwijderen, de vloer te dweilen, het priesterkoor te reinigen, de (heilige) vazen te doen blinken, en hij zorgde met veel eerbied voor alle ceremoniën. Waar men hem ook zocht, men vond hem in de kerk; hij versierde de balustrades en de “consiliabula” (schrijnen) van de heiligen met bloemen en takjes (g), zodat alles in de kerk bevallig was, zowel qua inrichting als qua uitzicht, het werk en de ijver van de Heilige was er een bewijs van (h). De lust omzetten in nederigheid, nooit aanleiding geven tot enig onbetamelijk gerucht, noch twee
gewaden hebben, in tegenstelling tot het voorschrift van het Evangelie (i), bij de buitenlandse heren bedelen van deur tot deur, voor de troon (van de kerk), eerder dan een behoeftige weg te sturen zonder hem een aalmoes te geven. Zijn lichaam laten vermageren door te vasten, dikwijls de nacht in de kerk doorbrengen, en wat het moeilijkst is, iedereen behagen zonder zijn doel te verwaarlozen. Uit zijn mond kwam er nooit een overdreven, onvolwassen lach, en hij stikte nooit van het lachen zoals vrouwen dat doen. De dagelijkse zonden, die nu eenmaal bij het leven horen, zuiverde hij door het storten van tranen, zodat men zou kunnen denken hebben dat hij schuldig was aan zwaardere misdrijven. Deze paragraaf eindigt met een passage waarin men op allegorische wijze toont hoe de Heilige weerstand biedt aan de geniepige aanvallen van de duivel (zie aantekeningen k en l); deze wordt voorgesteld als een monsterlijk everzwijn dat uit het bos komt en hem probeert aan te vallen doorheen een vestingmuur gevormd door een driedubbele haag, maar dat hem, ondanks alle inspanningen, niet kan bereiken of neerhalen.
Sint-Guido, koster te Laken Gravure uit de achttiende eeuw.
6. Omdat alles wat God toelaat rechtvaardig is, maar de wil van de duivel onrechtvaardig is, krijgt niemand zonder reden een rechtvaardige toelating als men eerlijk weerstand biedt aan een onrechtvaardige wil; net zoals vroeger gebeurde met de Apostel door een pottenbakster, liet God het toe dat zijn Dienaar in verleiding werd gebracht door een van de dienaars van de duivel (m). Een koopman uit de naburige stad Brussel (n) werd door hem onthaald, met voorkomendheid, zoals altijd; de vreemdeling bewonderde zijn gulheid naar de armen toe en zijn welwillendheid jegens allen. Via talrijke omwegen kwam hij ertoe hem het beroep van koopman aan te raden. Wat zou de soldaat van Christus doen? Hij was geneigd om dat te doen wat hij niet kende, en nochtans wou hij dat wat de ander hem aanraadde en eerlijk moest gedaan worden, niet aan zich laten voorbijgaan. Ten slotte ging hij akkoord en, tot verbazing van ieder, werd hij een nieuwe koopman. Er wordt een schip klaargemaakt, het geld wordt van alle kanten verzameld en, wanneer de dag is gekomen, reist men op de rivier Zenne (o). Maar aangezien er geschreven stond “Ik zal de wijzen vangen in hun eigen sluwheid”1 ontdekt de Heer het bedrog waarvan de wijsheid van zijn dienaar slachtoffer is geworden, en hij toont hem met duidelijke tekens hoezeer zo een handel hem niet bevalt. Want in het midden van de rivier, vol tot aan beide oevers, zet het schip zich vast op een droge plaats en een dreigende schipbreuk weegt op allen. Van alle kanten wordt er geroepen en alarm geslagen. Sommigen willen de boot met koorden verder trekken, anderen proberen hem tevergeefs los te maken met roeispanen. Sint-Guido zelf, vertrouwend op zijn kracht en zijn sterke arm, neemt een lange stok (contus) (p) om het schip los te krijgen, maar het hout bleef zo sterk aan zijn handen vastzitten, dat het 1
Evangelie – Sint-Paulus, epistel aan de Korinthiërs, 3. (D.B.)
absoluut onmogelijk was om het los te krijgen. 7. De Heilige Man, die dit nieuwe mirakel zag, stond daar, rechtop, en het was totaal onmogelijk om het hout dat aan zijn hand kleefde weg te gooien. Hij kwam terug tot zichzelf en begreep dat hij schuldig was, en hij kreeg ten slotte spijt over deze onwaardige handel en keerde terug naar de kerk die hij had verlaten, om zijn spijt uit te drukken over zijn schuld voor de gelukzalige Maria, moeder van God; hij kon zijn tranen niet bedwingen en bleef maar bidden tot hij het hout dat aan zijn handen kleefde op de grond zag vallen; wenend van vreugde zei hij uit de grond van zijn hart dank aan de Drievuldigheid. Maar daaruit moet men niet besluiten dat de handel wordt veroordeeld door God indien hij eerlijk wordt gedreven. Maar er zijn bepaalde functies (q) die men bijna niet of helemaal niet kan uitoefenen zonder een fout te begaan; zo lezen we dat de gelukzalige apostel Petrus een zondaar was vóór hij zich aan God wijdde, en dat Matteüs tollenaar was. Beiden werden uitverkoren door de Heer; Petrus, die zijn boot en zijn netten verlaten had, keerde terug naar de visvangst na de verrijzenis (van Christus), terwijl Matteüs niet opnieuw tollenaar werd, want, zoals SintGregorius zegt, het is een zaak om zijn brood te verdienen met de visvangst, een andere om zijn bezit te verhogen met de winst van de tollenaar; en de taak die hij vóór zijn bekering kon doen zonder dat het fout was, zou hem schuldig gemaakt hebben na zijn bekering. Want in werkelijkheid kan het handeldrijven zelden, of nooit, door iemand worden uitgevoerd zonder misdrijf, en het is op aanstoken van een oude vijand (= de duivel, D.B.) dat de gelukzalige Guido, daartoe aangespoord door een van de dienaars van de duivel, zich aan dit beroep had gewijd; God verdroeg niet dat hij zich liet bezoedelen door een dergelijke bezigheid; hij werd ervan verwittigd dat hij zich met de zweep een vrome straf moest
opleggen, zodat hij ermee stopte en zijn rustig bestaan van voorheen hernam. Alsof hij de zwaarste van de misdaden had begaan, en zodat hij hierdoor het kwaad van zijn vroegere leven zou kunnen vergeten, legde hij zichzelf op zo veel en zo lang mogelijk te vasten en te waken, en zich nog vuriger te wijden aan gebed en tranen. 8. Na een bepaalde tijd, voldoende om de kosten voor zijn reis bijeen te krijgen, vertrok hij om naar Rome te gaan, land van de Heilige Apostelen, en dan naar Jeruzalem om er de Heilige plaatsen te zien, en gedurende zeven jaar bezocht hij de kerken van andere Heiligen, die over bijna heel de wereld verspreid waren. Zijn baard was fel gegroeid, zijn gezicht en de rest van zijn lichaam waren fel vermagerd door de honger en de vermoeidheid van het vele reizen, en zijn haar was zo lang geworden dat hij onherkenbaar was geworden voor zij die hem gekend hadden. Geleid door een goddelijke genade keerde hij terug naar Rome waar hij een eerbiedwaardige man ontmoette, die de naam Wonedolf had, deken in zijn Brabants dorp (r), die zich met enkele reisgezellen naar het Heilige land wou begeven (s); hij had hen vroeger gekend en herkende hen, maar hij werd niet herkend door hen; hij sprak ze allen aan bij hun naam en begroette hen vriendelijk, eerst hun meester Wonedolf, daarna de anderen; en ze waren verbijsterd en stomverbaasd dat deze man, die ze zich niet herinnerden ooit gezien te hebben, hun gezicht had herkend en hun met hun naam had aangesproken; ze vroegen hem nederig wie hij was, waar hij vandaan kwam en wat hij wou. Hij zei toen; beste broeders, ik ben Guido, die zondaar die, in een Brabants dorp dat Laken heet, een tijdje verbleven heeft in de kerk die aan de Heilige Maria, moeder van God, is opgedragen, uit liefde voor het hemelse rijk, heb ik de stad Rome bezocht, en daarna Jeruzalem, en sindsdien, tot op de dag van vandaag, verkende ik de kerken van de Heiligen,
verspreid over de verste uithoeken van de wereld, om hun bescherming te vragen.
Sint-Guido pelgrim – fresco van het einde van de 16de eeuw dat zich in de collegiale kerk van Sint-Pieter en Sint-Guido bevindt.
9. Toen de toehoorders dit vernamen, herkenden ze natuurlijk de man wiens voorkomen, gezicht en naam ze vroeger gekend hadden, en ze herinnerden zich hoe hij zich vroeger steeds vurig had ingespannen om God te behagen met zijn vrome daden, ze knielden aan zijn voeten om hem hun respect te betuigen (t) en zeiden nederig: zeer Heilige Vader, omdat we geloven dat het geen toeval is dat jou hier gebracht heeft, maar enkel de genade
van God die steeds tussenkomt voor het heil van de mens met wie Hij medelijden heeft, vragen we jouw welwillendheid opdat jij die steeds bereid bent pelgrimstochten te maken en veel te lijden voor God, je zou willen verwaardigen ons te vergezellen naar Jeruzalem, aangezien je veel beter dan ons kennis hebt van de wegen en de taal van de volkeren waar wij hopen aan te komen. Bij deze woorden liep het hart van de man van God over van vroomheid en liefde: zeer beminde broeders, ik ben bereid, niet enkel om met jullie naar Jeruzalem te gaan, maar ook om mijn leven op te offeren aan jullie, als de Redder het zo wil. Verrukt over zijn woorden, die zacht waren als honing, en met vernieuwd enthousiasme, haastten ze zich om de Heilige Man te omhelzen, en kusten zijn gezicht en zijn handen, en met een krachtige stem richtten ze hun lofbetuigingen tot God die hen een zo trouwe gids had bezorgd. Wat kan er nog meer gezegd worden? Toen ze het gezelschap van onze Man hadden gekregen, na zo veel vermoeienissen en talrijke gevaren van de zee, kwamen ze ten slotte aan in Jeruzalem en op de andere Heilige plaatsen. Nadat ze deze volop bezocht hadden, keerden ze gezond en wel naar huis terug, waarna God hen riep, omdat hij niet wou dat deze mannen die hem zo toegewijd dienden, later bezoedeld werden door de laagheid van het vlees, eerst Wonedolf, en dan zijn reisgenoten vertrouwden hun lichamen aan de aarde en hun heilige geesten aan de hemel toe: de gelukzalige Guido, in leven gebleven, maakte vol devotie een graf voor hen. 10. Meester Wonedolf stond op het punt deze wereld te verlaten, en aangezien hij aan een lichte koorts leed, liet hij de gelukzalige Guido bij zich komen, en vervuld van de genade van de Heilige Geest, kondigde hij aan dat hij zich van zijn lichamelijk omhulsel ging losmaken, en hij zei het volgende: “zeer geliefde vader, met mijn mond en mijn hart zeg ik dank aan de almachtige God, die steeds de
wensen verhoort van zij die hun hoop op Hem hebben gesteld, en ik bid dat je in het eeuwige leven terugkrijgt wat je door je vrome daden en barmhartigheid hebt gedaan. Hij heeft me duidelijk getoond, aan mij, zijn nederige dienaar, dat hij het goed vond me te openbaren dat het moment voor mij was aangebroken om mijn schuld met de dood af te lossen en dat ik de adem die de Schepper me gegeven heeft, aan Hem moet teruggeven. Wat jou betreft, weet dat je zult terugkeren in je Brabants dorp, God heeft beslist dat jouw beenderen daar zullen rusten. Het is daarom dat ik je vraag, om met dezelfde goedheid en trouw mijn dood aan te kondigen die je weldra zal zien komen; en ik geef je deze gouden ring opdat je hem zou tonen als een teken van waarheid, en, hoewel ze mijn lichamelijke aanwezigheid zullen moeten missen, mogen ze nooit wanhopen over de goddelijke barmhartigheid.” Toen hij deze verklaring had gedaan, sprak hij nog andere woorden van heilige aansporing; hij hief zijn handen en sloeg zijn ogen op naar de hemel en, terwijl hij Gods ontferming inriep, gaf hij zijn ziel aan de engelen die hem omringden, een ziel die God in de hemel zodanig roemde dat hij het waardig achtte dit te tonen aan de mensheid (u). Inderdaad, dicht bij het graf dat omringd werd door de gelukzalige Guido en enkele aanwezigen, hervonden drie kreupelen het vermogen om weer te stappen en twee blinden konden weer zien. Het is niet verbazend dat hij wiens hart tijdens zijn leven overliep van medelijden, en die zijn liefdadigheid aan ontelbare armen had getoond, aan de oorsprong lag van mirakels bij zijn beenderen. En niet enkel nu de Heer hem beginnen prijzen was, maar ook toen hij nog in dit breekbare lichaam was opgesloten, deed hij voor God veel goede daden voor de armen om zo meer geliefd te zijn door de mensen en opdat zijn geest zich nog meer zou kunnen verheffen ten dienste van God. Voor wat betreft het leegmaken van de potten (kistjes) voor het verdelen van aalmoezen,
had hij het bevel gegeven dat ze grondig moesten doorzocht worden om te zien of er niets meer overbleef dat men uit liefde voor God kon weggeven; men ontdekte dat ze vol geld staken. En ook het volgende kan ik niet verzwijgen: terwijl zijn dienaars, op het moment van de herfst, op een dag het veld opgingen om te zaaien, gebeurde het, met de goddelijke Voorzienigheid, dat ze het veld zelf vol korenhalmen vonden. Men moet Hem dus vol liefde dienen, Hij die in deze eeuw zijn trouwe dienaars met zo veel eer beloonde, en in de toekomst met onveranderlijke vreugde hun lof zingt. 11. De eerbiedwaardige Guido, rekening houdend met de aanbevelingen van de meester, verloor geen tijd, maar, zoals beloofd, ging hij op weg om naar zijn vaderland terug te keren. Voor hij aankwam op de plaats die door de goddelijke wil was aangeduid, moest hij heel wat beproevingen doorstaan, honger, dorst, koude, hitte; hij voelde diep in zijn hart dat het lijden van dit moment niet te vergelijken was met de toekomstige glorie die zal geopenbaard worden aan wie de Heer trouw is, en dat, indien men niet strijdt zoals de regel gebiedt, men niet gekroond zal worden onder de uitverkorenen in de hemel. Ten slotte bereikte hij, uitgeput door bloedingen, met grote moeite zijn bestemming in het dorp Anderlecht waar hij gastvrijheid genoot bij een arme man, aan wie hij zijn vele reisavonturen vertelde, en ook dat meester Wonedolf zijn gelukzalige ziel aan de hemel had geschonken en dat er mirakels waren gebeurd na zijn begrafenis.
Deze woorden waren ter ore gekomen van de vicedeken zelf, en deze kwam samen met enkele geestelijken in dit huis, en nadat hij zorgvuldig naar alles geluisterd had en de gouden ring van de gelukzalige Wonedolf had herkend, zei hij wenend dank tot God, en hij nam de man van God zelf, de gelukzalige Guido, mee naar zijn huis om er zijn gast te zijn; hij waakte met liefdevolle zorg over hem tot op de dag dat hij stierf. De Heer wou niet dat hij verder bleef lijden onder de miserie hier op aarde; de zondagnacht voor zijn dood was er een hemels licht over het huis en alles wat hem omringde en het daalde neer op de dienaar van God in de vorm van een duif. Ze bleef wat rond hem vliegen en men hoorde een stem zeggen: “Dat onze teerbeminde de kroon van het eeuwige geluk in ontvangst komt nemen, want hij heeft het geloof in stand gehouden. Weldra constateerden de aanwezigen in het huis dat de Dienaar van God, zoals de handen van de engelen hem hadden neergelegd, deze aarde had verlaten (x). Ze droegen het heilige lichaam van het huis van de kanunnik naar de kerk en begroeven dit op de plaats waar er, tot op heden, dankzij hem talrijke mirakels gebeuren door onze Heer Jezus Christus, opdat hij in ere zou blijven tot aan het einde van de tijden. Amen.
Bedevaartvaantje van Sint-Guido. 18de eeuw. Gravure op koper. Collectie Begijnhofmuseum.
AANTEKENINGEN a. Met de naam Anderlecht. Zie § 1. b. In het “Heiligenleven” gebaseerd op het Manuscript van Rubea Vallis leest men: “Zo probeerde hij zich te onderscheiden via goede werken, enz.”. c. De uitverkoren kudde van Christus die, volgens de getuigenis van Bède, door Christus pusillum werd genoemd, wegens de vergelijking met een groter aantal verdoemden, of eerder door de eerbied voor nederigheid. d. Laken, stad op het grondgebied Brussel, beroemd voor de cultus en de mirakels van de Moeder van God. Wat haar ouderdom betreft, zie “Sanderus, geïllustreerd Laken”. e. Dit legt de afbeelding uit, in de kerk van Laken, van onze Heilige die de sleutels van de kerk vasthoudt. In “Laken geïllustreerd” schrijft Sanderus dat de Sint was begonnen met zijn functie als bewaker (koster) van deze kerk, zonder de bron van deze inlichtingen op te geven; dit lijkt me weinig waarschijnlijk, wegens de pelgrimstocht in het Heilige Land en het land van de apostelen, uitgevoerd rond het einde van de 10de eeuw of in het begin van de 11de eeuw. De biograaf moet hieruit besluiten dat Guido deze functies slechts in bovenvermelde kerk had kunnen uitoefenen nadat hij op leeftijd was gekomen; als we Sanderus geloven zouden de lange en vermoeiende pelgrimstochten ondernomen geweest zijn toen hij minstens de leeftijd van 70 jaar had bereikt. f. Heel de passage tot nummer 5 bevindt zich niet in het manuscript van Rubea Vallis. g. Ik denk dat dit woord (consiliabula) “koffers” betekent waarin men de
h. i. k.
l.
m. n.
o.
p.
q.
r. s. t.
resten (relieken) van de Heiligen bewaarde (schrijnen). Lees: het zou getuigd hebben van het harde werk en de toewijding van de Heilige. Evangelie volgens Sint-Lucas, hoofdstuk 9. Hij gebruikt hier metaforen (beelden) om over de duivel te spreken die valstrikken spant om de deugden van onze Heilige op de proef te stellen. Met “triplicis munitionis sepem” (haag die een driedubbele vesting vormt) bedoelt de biograaf waarschijnlijk zijn nederigheid, zijn toewijding aan het gebed en de strengheid van zijn leven, waarmee de Heilige zich gewapend had om de hinderlagen van de duivel te verijdelen. De gelijkenis hier met de Heilige Schrift staat niet in het manuscript van Rubea Vallis. Grote en zeer bekende stad van Brabant, vroeger zetel van de hertogen van Brabant, vandaag van de gouverneurs. Zenne: Rivier in België die ontspringt in Henegouwen, in de buurt van Zennik, en door Brabant loopt en Brussel doorkruist. “Contus” is een lange stok met een ijzer op het uiteinde, die door scheepslieden gebruikt wordt om hun boot voort te bewegen. De passage die volgt en waarvoor de auteur zich baseert op Gregorius werd weggelaten in het manuscript van Rubea Vallis. = Anderlecht Ik heb nergens kunnen vinden wie de reisgezellen van Wonedolf waren en met hoeveel ze waren. “venerati sunt” (ze vereerden): deze woorden, als ze niet door de auteur zelf zijn uitgevonden, werden uitgesproken wegens de zeer grote nederigheid van de eerbiedwaardige Wonedolf.
x. De lofrede van deze eerbiedwaardige deken is ontleend aan het Leven van onze Heilige, ongeveer zoals men het hier leest: dat is wat Rayssius geeft in het Auctarium van Molanus voor de Verjaardagen van de Heiligen van België op 12 september. Dat deze Wonedolf zeer deu u. gdzaam was en beroemd om zijn mirakels, blijkt duidelijk uit wat men over hem verteld heeft; maar ik vind niks over zijn cultus; ik weet ook niet op wat men zich moet baseren; hij legt zijn verjaardag (zijn feestdag) vast op 12 september, terwijl de
geschiedenis er niks over zegt, noch over zijn sterfdag, noch over zijn begraafplaats. y. Molanus, in de “Verjaardagen van de Heiligen van België”, Rayssius in “Hierogazophylacium” en andere auteurs schrijven dat onze Heilige zou gestorven zijn aan de pest. In de “Levensgeschiedenis” leest men dat hij zou zijn gestorven ten gevolge van een bloeding. Wat zeker is, is dat de Heilige niet lang meer geleefd heeft na zijn terugkeer bij ons en dat het door de vermoeidheid van zijn lange reizen is dat hij deze wereld van de levenden verlaten heeft.
Votiefschilderij – 1654 met afbeelding van Sint-Guido Collegiale kerk van Sint-Pieter en Sint-Guido
HOOFDSTUK II Oneerbiedigheid voor de Heilige gestraft door God; de cultus is begonnen naar aanleiding van mirakels 12. Gedurende een tamelijk lange periode (a), terwijl het lichaam van de Heilige op deze plaats rustte, betuigde niemand hem het respect dat hem toekwam, want niet enkel de vreemdelingen, maar ook de inwoners van het dorp trapten dikwijls op zijn graf; zelfs de dieren, die naar de weide geleid werden of ervan terugkwamen, gingen op de graftombe van de Heilige liggen; sommige zelfs zo lang dat ze er stierven, meegenomen door de duivel. Toen men op een dag het paard van een heer uit het dorp naar de drinkplaats leidde en het terugbracht, schopte het met zijn achterste hoef tegen het graf en werd onmiddellijk razend, verbrijzelde zich de schedel tegen de muur en stierf onmiddellijk. Hierop beval de heer, die de naam Onulf droeg, aan twee van zijn knechten om het graf te omheinen met een haag, zodat deze zo eerbiedwaardige plaats beschermd zou worden tegen de voetstappen van voorbijgangers. Maar de twee knechten, gedreven door de haat van de duivel die nooit ophoudt de mens aan te zetten tot corruptheid en steeds weer zoveel mogelijk schade wil aanrichten, begonnen, aangespoord door de duivel, spottend te lachen en zich te amuseren, en zeiden: “Ha, laten we deze oude man die reeds zo lang gestorven en tot as herleid is, met een haag omringen, zodat hij niet toevallig ontsnapt; misschien kunnen we er wat profijt uit halen.” Ze hadden deze spottende woorden nauwelijks uitgesproken of ze verloren geleidelijk aan hun lichaamskrachten en, verzwakt alsof ze heel de dag gewerkt hadden, keerden ze zuchtend naar huis terug. Een van hen stierf de volgende nacht aan verschrikkelijke pijnen; de andere, zichzelf verscheurend alsof hij zijn zinnen had verloren, bekende aan hen die hem benaderden de godslasterlijke taal die hij tegen Sint-Guido had geuit, en hij stierf de volgende dag. De dood van deze twee
mannen zorgde ervoor dat op korte tijd niet enkel de dorpelingen maar ook de inwoners van verder gelegen plaatsen, die door verschillende ziektes waren getroffen, hulp kwamen zoeken. Omdat ze horen vertellen hadden wat er van de twee mannen wegens hun trouweloosheid was geworden, riepen ze vol devotie en met smekende stem de bemiddeling van Sint-Guido aan om hen te helpen, hopende dat, als zij die met hem gespot hadden zich de dood op de hals hadden gehaald, zij door toedoen van zijn diensten konden bevrijd worden van de ziektes waardoor ze getroffen waren. De enen, verwittigd door dromen, de anderen, gebracht met voertuigen of gedragen door vrienden, brachten licht aan het graf van de Heilige en daar, zonder lang in gebed te moeten geknield zijn, verkregen ze de gevraagde genezing, en vol vreugde gingen ze naar huis terug. 13. Toen bouwden de vrome inwoners van deze plaats gedurende een tijdje een kapel op zijn graf, ter ere van de Heilige Maagd, in afwachting dat, met behulp van de goddelijke genade, zijzelf of hun opvolgers ter ere van hem een verblijf konden bouwen dat hem waardig was. Rond dezelfde periode werd de zoon van een inwoner van het dorp Aper (b), reeds vijf jaar invalide aan beide voeten, door zijn vader naar het graf van de gelukzalige Guido gebracht. Hij ging zelf, terwijl hij zijn zoon in de kar had gelaten, onmiddellijk naar de kapel in het midden van de kerk om er te bidden, en hij stortte zijn tranen uit over de aarde waar de Heilige rustte; hij smeekte de goddelijke clementie om de naam van de Heilige te roemen en zijn verdiensten te prijzen, en om de kreupele te hulp te komen. Terwijl hij op die manier weende en bad, en zijn hart en zijn ogen naar de hemel wendde, gebeurde het, zonder dat hij het wist, door
de miraculeuze deugd en de bemiddeling van God, dat het kind genezen werd en zijn voeten weer kon gebruiken zoals vroeger; toen hij uit de kapel was gegaan zonder dat zijn vader het wist, begon hij onder het portaal te spelen met de kinderen van zijn leeftijd en, alsof hij nooit enige kreupelheid gekend had, liep hij overal rond met vaste en rechte stap. Zijn vader kwam uit de kapel, terwijl de tranen over zijn gezicht stroomden, en keerde terug naar de plaats waar hij hem gelaten had om te zien wat hij aan het doen was; omdat hij nog niet wist wat hij reeds van God verkregen had, was hij zeer verbaasd over wat er hem zou kunnen overkomen zijn; toen hij verder naar buiten ging, vond hij hem ongedeerd tussen de andere kinderen; hij nam hem met zich mee en vertelde aan iedereen die toestroomde wat er gebeurd was, en hij voerde hem weer naar huis, terwijl hij tot God zijn talrijke dankbetuigingen richtte. Toen hij al jubelend naar huis was teruggekeerd, riep hij zijn vrienden en buren samen en vertelde hen welke vreugde God hem, via de voorspraak van Sint-Guido, had bezorgd door zijn zoon te genezen. De anderen feliciteerden hem om beurt, en maakten elk volgens hun eigen middelen geschenken klaar, die ze de volgende zondag naar het graf van de Heilige droegen als een welverdiende offergave aan God, en ze zongen met luide stem zijn lofzang. 14. In het dorp Anderlecht zelf woonde een oude man wiens zoon, die getroffen was door een waas voor zijn ogen, reeds drie jaar halfdood in bed bleef. Zijn ouders, die zagen welke mirakels de gelukzalige Guido verrichtte, droegen hem, omgeven met brandende kaarsen, naar het graf van de heilige Man om er de barmhartigheid van God af te smeken: “Kijk, zeiden ze, zeer geliefde Heilige van God, aangezien zij die ver wonen u dankzeggen voor uw weldaden, zouden wij die bij u wonen en u bekend zijn ook uw bescherming willen vragen voor onze zoon, zodat ook wij u
onze grootste toewijding kunnen betuigen”. Toen gebeurde het, door de barmhartigheid van God die, wanneer hij het wil, de wensen van mensen inwilligt, dat het kind door de tussenkomst van zijn Dienaar weer kon zien en weer kon stappen, en het genas van elke andere ziekte waardoor het getroffen was. De ouders kwamen blij aangelopen en waren zeer gelukkig toen ze zagen dat hun zoon, die nu reeds drie jaar lang zich enkel kon verplaatsen wanneer hij door anderen gedragen werd, weer liep met een vaste en rechte stap en weer het licht zag. Ze lieten hem studies doen in de heilige letteren. 15. Een soldaat had zijn gehoor verloren, in die mate dat, wanneer er bijvoorbeeld iemand die dicht bij hem stond, zeer luid zijn naam riep of iets schreeuwde, hij niet meer hoorde dan een steen. Op een nacht zag hij in zijn droom een oude man naast zich staan die hem zei dat hij een kaars naar het graf van Sint-Guido moest dragen en er moest blijven tot hij in slaap viel; gewekt door deze droom en er veel aandacht aan schenkend, vertrouwde hij op deze sterke herinnering en bad nederig tot God om waar te maken wat hij gezien had. Zodra de dageraad de nacht verdreef, kwam hij uit zijn bed en droeg, zoals hem was aangekondigd, de kaars de volgende nacht naar het graf van de Heilige, hij knielde er neer, nederig biddend en wachtend op de goddelijke barmhartigheid. Rond middernacht viel hij zachtjes al biddend in slaap en een stroom bloed begon uit zijn oren te lopen; hij voelde onmiddellijk wat er met hem gebeurd was en ging naar buiten; hij hoorde duidelijk het ritselen van de bladeren van de es dichtbij hem (c), en de hanen uit de buurt kondigden het opgaan van de zon aan; hij begreep dat hem de vreugden van de genezing waren geschonken, en zei oneindig veel dank aan de almachtige God. ’s Morgens, toen iedereen in de kerk verzameld was voor de dienst van God, mengde onze man zich na de misviering tussen de aanwezigen en toen het stil was
geworden zei hij dat hij dankzij God en door het aanbidden van de Heilige zijn gehoor terug had gekregen nadat hij dit gedurende drie jaar had verloren. Allen waren verheugd over de bescherming van zo een grote Heilige en richtten hun stem tot de hemel, en ze loofden zowel de Heer die verheerlijkt als zijn Heiligen op aarde. Terwijl deze gebeurtenis zich voordeed, kwam er een jongeman aan die, op dezelfde manier, reeds lang zijn gehoor had verloren; voor het oog van allen knielde hij neer voor het graf van de Heilige. Hij had nauwelijks een uur gebeden of hij kwam uit de kapel en zei dat hij zijn gehoor terug had, en alle aanwezige toehoorders vertelden dit aan de anderen. Alle inwoners van deze plaats kwamen opnieuw bijeen in de kerk met een nog grotere vreugde, want deze jongeman kwam niet van elders, maar was geboren en opgegroeid bij hen, en allen wisten dat hij reeds zeer lang zijn gehoor volledig had verloren, en daar hij de genezing van de Heilige had verkregen door zijn verdiensten, eerden allen nog meer de naam van de Heer. 16. In een dorp met de naam Lennik (d) had een handelaar een goede zoon die echter het gezichtsvermogen had verloren. Nadat hij horen spreken had over de machten die God uitoefende via zijn Heilige, droeg hij samen met enkele vrienden zijn kind naar het graf waar hij besloot de volgende nacht door te brengen. Toen de schaduwen van de nacht verdwenen waren en de dag aanbrak, zei het kind tot zijn vader “Wees blij, geliefde vader, samen met jouw vrienden, dat jullie deze reis niet tevergeefs hebben ondernomen, want ik kan duidelijk het daglicht zien, dat ik zo lang moest ontberen, en het is dankzij de weldaden van deze gelukzalige Heilige aan wiens graf we ons bevinden, en ook dankzij jou, geliefde vader, dat ik zie.” Bij deze woorden roept de vader zijn vrienden en reisgezellen samen en toont hen zijn zoon die van zijn blindheid verlost is. Toen
uitten ze hun lofbetuigingen aan God en zijn Heilige. Zelfs de bewoners van hun dorp, toen ze vernomen hadden wat er met het kind was gebeurd, richtten hun stem tot de hemel om de Heer te loven voor de mirakels die hij verrichtte. Op ditzelfde moment was er een oude man wiens zicht verduisterd werd door een ziekte in zijn hoofd, zodanig dat, toen hij vaag mensen rondom zich zag, dacht dat het bomen waren, deze oude man, zeg ik, baande zich een weg door de menigte omstanders, en geleid door de goddelijke voorzienigheid ging hij binnen in de kapel van Sint-Guido. Omdat hij gehoord had wat er gebeurd was met het bovengenoemde kind, knielde hij neer om te bidden en te smeken dat hem dezelfde genade zou te beurt vallen, aan hem, een oude man die reeds stokoud was en voor wie het leven niet meer gemakkelijk was. Na een uur bidden stond hij op en hij kreeg van God een zicht dat zo scherp was als een kind van zeven jaar of ieder ander die nog beter ziet. Omdat hij zich niet ondankbaar wou tonen voor deze weldaad, ging hij, zo lang hij leefde en zijn krachten het toelieten, zomer en winter, op zon- en feestdagen, dag en nacht, de missen en andere officies ter ere van God bijwonen. De boeren van Lennik die in deze oude man en in dit kind dat ze hadden meegenomen duidelijke tekenen van God hadden gezien, gingen blij terug naar huis, en in het lang en het breed vertelden ze overal de weldaden van de zeer heilige Guido.
AANTEKENINGEN a. In het andere door de Anderlechtenaars overgeleverde exemplaar van het Leven, leest men dat dit 42 jaar na de dood van de Heilige gebeurd is. Zie vorige commentaar, aantekening 2. b. Ik heb deze plaats nergens kunnen terugvinden (Aper).
d. Lenneka, ongetwijfeld dezelfde plaats die Lennik wordt genoemd in de streektaal. Er zijn twee plaatsen met de naam Lennik: de ene SintMartens, de andere Sint-Kwintens beiden niet ver van Anderlecht in de omgeving van Gaasbeek. De auteur zegt niet over welke van de twee het hier gaat.
c. Es (Fraxinus): tamelijk grote en ranke boom met geveerde bladeren, waarover Homerus zeer lovend is.
Originele schets van Charles Degroux voor zijn schilderij: De Bedevaart van Sint-Guido te Anderlecht (1856) Collectie van het Begijnhof van Anderlecht
HOOFDSTUK III Overbrenging van het lichaam van het kerkhof naar de kerk: mirakels die gebeurd zijn naar aanleiding van deze overbrenging. De plechtige verering Een beetje nadien waren de kerkmuren, waaraan de kapel van Sint-Guido paalde, zo oud dat ze dreigden in te vallen, en de inwoners van de plaats en de clerus kwamen samen en besloten een kerk te bouwen die ruimer was dan de vorige; omdat niet enkel de buren, maar ook zij die verder woonden en door verschillende ziektes getroffen waren in groten getale naar het graf van de Heilige kwamen om er, ieder volgens eigen vermogen, offerandes te brengen om genezen te worden, leek niets beter dan dat wat het vrome volk naar het altaar bracht, te wijden aan de heropbouw van de kerk die zo dikwijls vereerd werd door de mirakels van God. Ze besloten allen dat het zo zou geschieden. Maar omdat de aan de kerk aanpalende kapel moest afgebroken worden, wist men niet wat men ging doen met zijn beenderen; men vroeg zich af of men ze nu van daar moest overbrengen, ofwel of men ze ter plaatse moest laten. Omdat ze twijfelden over dit punt, stuurden ze aan Monseigneur bisschop Gerard, van Kamerijk, opvolger van Lietbert zaliger, een delegatie om raad te vragen, zodat met zijn goedkeuring en wijze raad, kon gedaan worden wat zij niet konden doen. 18. De bisschop, die de toewijding van het volk voor de Heer had begrepen en raad had ingewonnen bij wijze mannen, beval hierop de beenderen van de gelukzalige Guido op te graven van de plaats waar ze zich bevonden, en deze met de grootste verering op te bergen in het midden van de kerk, totdat de nieuwe kerk gebouwd was en men de heilige beenderen kon bewaren op de plaats die door de goddelijke Voorzienigheid werd aangeduid. Nadat ze drie dagen gevast hadden, ontvingen de
clerus en het volk de beslissing van de bisschop en keerden terug naar de plaats waar de beenderen begraven waren geweest, en ze wasten deze met het grootste respect in de fontein en lieten deze bewaren in een doodkist die vol eerbied was klaargemaakt en begroeven hem in het midden van de kerk. Uit de omliggende dorpen was een grote massa toegestroomd om deze overbrenging bij te wonen; bepaalde mensen kregen een koortsaanval, anderen leden aan ondervoeding; toen ze hadden gedronken van het water dat gediend had om de heilige beenderen te wassen, volgde een onmiddellijke genezing van hun tijdelijke ziekte. Toen ze dit zagen brachten de omstanders bijna de volledige dag door met het loven van de Heer en, toen ze vertrokken, verhaalden ze overal waar ze kwamen de weldaden van de Heer voor al wie het verdiend had deze te ontvangen of er de uitwerking van te zien. 19. Deze feiten, die overal in de omgeving verteld werden, kwamen ter ore van een blinde vrouw van het dorp Brachina (a); ze nam onmiddellijk het besluit de gelukzalige Guido met heel haar hart aan te roepen zodat hij zich zou verwaardigen haar bijstand te verlenen; ze richtte zich tot haar man en smeekte hem onophoudelijk om haar tot aan het graf van de Heilige te brengen, want ze hoopte haar gezichtsvermogen terug te krijgen via de goede tussenkomst van de Heilige. De man, die niet minder dan zijn vrouw hoopte op een genezing, maakte het nodige klaar voor hun reis en ze begaven zich op weg naar het dorp Anderlecht. Toen ze in het midden van een naburig bos waren aangekomen, wou de man een stok gaan afknippen om deze in de hand te houden, en toen hij zich verwijderde liet hij zijn
vrouw onder een boom, samen met de jongen die hen vergezelde. In afwezigheid van haar man boog de vrouw haar hoofd en met een gezicht vol tranen vroeg ze met een smekende stem dat Sint-Guido haar zou beschermen en helpen; toen ze haar ogen opsloeg naar de hemel, bemerkte ze dat de blindheid volledig weg was; haar man kwam terug en wou haar bij de hand nemen om haar te leiden, maar ze zei: “zeer geliefde echtgenoot, ik heb je niet meer nodig als begeleider, omdat ik je door de eerbiedwaardige weldaden van SintGuido nu kan zien, en ook de bomen rondom, en de heldere hemel”. Hij was even gelukkig als zij dat ze opnieuw het licht kon zien: “Wil je niet terug naar huis gaan, en terugkeren met geschenken voor de kapel van de Heilige, omdat God ons deze gunst heeft verleend?”, vroeg hij haar. En ze antwoordde hem: “Laten we eerst de reis maken zoals we hebben gepland, omdat God, die heerst over de hemel en alle dingen der aarde, de voorkeur geeft aan harten die hem zijn toegewijd in plaats van aan offerandes, en als hij er zelf in toestemt, zullen we zo vlug mogelijk terugkeren naar de kapel van de Heilige om er geschenken te brengen.” Na deze woorden gingen ze op weg en ze kwamen aan in het dorp Anderlecht en, nadat ze vroom hadden gebeden bij de Heilige, vertelde de vrouw aan de inwoners van de plaats hoe ze haar gezichtsvermogen tijdens de reis had teruggekregen. Toen ze dit hoorden, gingen de inwoners dankzeggen aan God, die zijn Heiligen zo eert om de mensen op aarde te redden. 20. De oude, bouwvallige kerk was afgebroken en met de hulp van heel wat aangeworven ambachtslui werd een ander gebouw opgetrokken. Zoals dit gewoonlijk dikwijls gebeurt bij de aanvang van werken, ging iedereen vol plezier en enthousiasme aan de slag en de werken gingen goed vooruit. Een man die aan de andere kant van de rivier Tenera (Dender) (b) woonde, een blinde met de naam Tancrede, kwam aan bij het graf van de
Heilige met een kind dat hem leidde; hij was er nog maar een dag toen hij zijn gezichtsvermogen terugkreeg. Maar er overkwam hem wat voorvalt bij arbeiders die zich hard uitsloven en zich van hun schoonste kant tonen aan hun baas, meer met het oog op de beloningen die ze zullen ontvangen dan van ganser harte; zodra ze met gunsten en eerbetoon overladen zijn, zijn ze minder geneigd om te dienen; hieruit volgt dat ze, wanneer ze terug tot rede zijn gekomen, de voordelen die ze hadden ontvangen door het oordeel van hun meesters, terug kwijtspelen. Het individu in kwestie, dat tot dan toe zijn gezichtsvermogen verloren had, bad zodoende met een smekende stem tot SintGuido om zijn bescherming bij God te verkrijgen; toen hij onmiddellijk van zijn blindheid genezen was, zei hij geen dank tot God zoals de anderen vóór hem dit hadden gedaan, hij vergat de goddelijke gunst die hem te beurt was gevallen en zonder de zegening van de priesters en zonder goedkeuring aan de Heilige te vragen, ging hij naar huis terug; een tijdje later verloor hij zijn gezichtsvermogen opnieuw. 21. Om zijn genezing te verkrijgen, bezocht hij vervolgens de basilieken van talrijke Heiligen, die hem echter geen enkele verlichting schonken. Hij trok zich ten slotte in zichzelf terug en hij dacht dat hij het niet waard was te leven, omdat hij de bestraffing van de blindheid voor de tweede keer had opgelopen. Hij maakte zich klaar voor de reis en een toekomstig verblijf. Samen met zijn vrouw keerde hij terug naar het graf van Sint-Guido, en hij huilde tranen met tuiten en vroeg of hij nu nog de offerande mocht brengen die hij door zijn achteloosheid vergeten was. Opnieuw, op voorspraak van de Heilige, werd hij door de Heer gehoord en hij werd genezen van zijn blindheid en kreeg zijn gezichtsvermogen terug. Hij bleef lange tijd in het dorp en zo lang zijn gezondheid het toeliet, werkte hij er samen met de
andere ambachtslui aan de bouw van de kerk. 22. De zeer heilige apostel Paulus, meegevoerd tot in de derde hemel, aanhoorde de geheimen van de almachtige God, en herinnerde eraan dat het buiten het menselijke vermogen ligt om de waarde van de woorden van God en de diepte van zijn oordelen te doorgronden; hij zei: “O diepte van de rijkdom van de wijsheid en de kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!”. En de Psalmist (koning David D.B.): “Komt en ziet de werken van de Heer die vreselijke plannen heeft met de mensenkinderen”. Want hij (de Psalmist) heeft hem vreselijk genoemd betreffende zijn plannen met de mensenkinderen, hij die kan onderscheiden wie door Christus geroepen wordt zonder dat hij dit voordien verdiend heeft en omdat het nodig is dat hij zeer vlug moet beoordeeld worden; hij die kan onderscheiden wie, gedreven door zijn fouten, ze wegsteekt voor het oordeel van God en zich van Hem verwijdert uit medelijden met zichzelf. Zelfs de zeer goede Jezus, zoals het heilige Evangelie ervan getuigt, liet niet toe dat een man die Hij had bevrijd van een legioen duivels Hem wou volgen, maar hij raadde hem aan om terug naar huis te gaan. Waarom hebben wij deze voorbeelden aangehaald? Laten we het met enkele woorden aantonen. In het dorp Wambeke (c), was er een soldaat die een zo zware koortsaanval had dat hij wou dat zijn laatste uur gekomen was; men gaf hem vele medicijnen te drinken en te eten om hem te genezen, maar geen enkel ervan was doeltreffend; vrienden zeiden tot hem dat sommigen een snelle genezing hadden verkregen dankzij het water waarmee de beenderen van de gelukzalige Guido gewassen waren; welnu, hoe meer hij ervan dronk, hoe erger de koorts werd, zodanig dat hij de hand die het water tot aan zijn lippen bracht, wegduwde, en hij schreeuwde luid dat dit verderfelijk
brouwsel (d) ver moest worden meegenomen. Voor de rest van de vraag, namelijk waarom iets wat velen genezen heeft bij hem niet hielp, laten we het antwoord alleen aan het oordeel van God over, die zelf gezegd heeft aan zijn zeer trouwe Mozes dat hij medelijden had met iedereen op wie hij zijn keus had laten vallen. Dat zal blijken uit wat volgt.
Schrijn van Sint-Guido in verguld koper, werk van F.H. Van Beveren, ingewijd door kardinaal Sterckx tijdens de vierde overbrenging van de relieken van de Heilige, op 11 september 1851. Collegiale kerk van Sint-Pieter en Sint-Guido.
23. In hetzelfde dorp woonde een vrouw met een door waterzucht gezwollen buik en ze vroeg dat men haar van bij de soldaat een beetje geneeskrachtig water bracht. Toen ze ervan gedronken had, hoorde ze in haar buik een geluid alsof men een stuk stof scheurde; een grote hoeveelheid water kwam naar buiten en na enkele dagen was de vrouw genezen. Haar verwanten en bekenden die dit zagen, brachten offergaven, ieder naar eigen vermogen, en samen met de vrouw gingen ze naar het graf van Sint-Guido om hun gezangen en lofliederen vol dankbaarheid tot de hemel
te richten. Ze vertelden vervolgens aan de dorpsbewoners hoe de soldaat de gunst van genezing niet gekregen had van het goddelijke oordeel, en hoe de vrouw door het drinken van dit water bevrijd was geworden van haar bovenvernoemde ziekte. 24. Bovendien was er een vrouw, die in Anderlecht zelf woonde en die voortdurend nierstenen had; ze had bijna al haar bestaansmiddelen uitgegeven aan dokters, opdat ze haar met hun kennis en ervaring zouden verlossen van haar ziekte. Aangezien ze bijna heel haar bezit had uitgegeven en er geen enkele remedie doeltreffend was, verslechterde de ziekte zodanig dat ze zich nog enkel kon verplaatsen aan de hand van andere mensen. Uiteindelijk, op aanraden van haar vrienden, dronk ze van het bovenvernoemde water en in een tijdspanne van nauwelijks een uur was ze van haar nierstenen bevrijd. Ze raapte ze op en met kwieke tred begaf ze zich naar de kerk en toonde ze aan alle aanwezige personen, zodat ze allen konden zien wat een pijn ze in haar hadden veroorzaakt en hoe ze momenteel van zo een groot leed bevrijd was dat ze jubelde van geluk. Bovendien moest ze zich niet enkel verheugen over haar eigen genezing, maar ook over deze van haar zoon, die al lang aan een ongeneeslijke koorts leed; ook hij dronk, zonder dat zijn moeder het wist, van het water dat ze gedronken had, en onmiddellijk verdween de koorts met zijn koude en warme opwellingen.
bezat, aanbeval aan zijn welwillendheid, klampte zich vast aan een klein beetje hoop dat ze haar zoon zou terugkrijgen; ze liet dit kind, van wie de ledematen zo levenloos naar beneden hingen dat men effectief dacht dat het dood was, naar het graf van de Heilige brengen. Ongeveer een uur later werd hij weer naar huis gebracht, hij opende de ogen en, terwijl iedereen huilde van geluk, begon hij te eten, en in nauwelijks minder dan twee uur was hij volledig genezen van de ziekte waaraan hij leed. Zijn moeder, vol vreugde, zowel door deze doeltreffende tussenkomst van SintGuido als door de genezing van haar zoon, riep haar huispersoneel samen en zei tot hen: “Ziehier mijn zoon die eergisteren stervende was, indien een dokter of iemand anders hem ons zou teruggegeven hebben zoals we hem vandaag zien, in goede gezondheid, zou ik dan niet zijn dienares geworden zijn en hem de helft van mijn bezittingen geschonken hebben? Nu we hem zo gezond zien, en als we aan een sterveling een groot deel van onze bezittingen beloven, is het terecht als we voor deze zeer geliefde Heilige, onze Patroon ter ere van God en voor het heil van onze zielen, iets van onze bezittingen weggeven, en dat mijn zoon zelf, zolang hij leeft, een jaarlijkse bijdrage betaalt, zoals een slaaf dit trouw aan zijn meester doet”. Deze woorden uitsprekend, bracht ze een gouden speld naar het graf als blijk van haar deugd en als eeuwig aandenken, en later, telkens wanneer het nodig was, riep ze hem aan als haar verdediger en beschermer.
25. Op het moment van deze gebeurtenissen woonde te Anderlecht een adellijke dame die Ermentrude heette, burggravin van Erpe (e); haar zoon, zeven jaar oud, was zo ziek dat er de laatste drie dagen nog slechts een klein beetje leven in hem was. Iedereen trof reeds de nodige voorbereidingen voor de begrafenis, maar zijn moeder, die steeds weer de deugden en de weldaden van Sint-Guido vertelde en zich met veel ijver en ook met alles wat ze
26. In hetzelfde dorp Erpe waren er twee zeer jonge meisjes van wie de handen door verlamming geen enkele taak meer konden uitvoeren. Ze hadden de kerken van talrijke Heiligen bezocht om genezen te worden. Er was geen enkele genezing gebeurd, niet omdat de verdiensten van deze Heiligen hun gezondheid niet konden terugbrengen, maar omdat hun genezing was uitgesteld omdat ze bestemd was voor de verdiensten van Sint-Guido. Op aanraden van hun
buren beloofden ze aan de Heilige zelf dat ze, indien hun handen hersteld zouden worden door zijn tussenkomst, de opbrengst van hun eerste werk naar zijn graf zouden brengen. Op deze belofte volgde de genezing en na enkele dagen verdween alle pijn en de ziekte aan hun handen. Zoals ze hadden beloofd, brachten ze alles wat ze die eerste dag met hun werk hadden verdiend, naar het graf van SintGuido. 27. Een tijdje later lagen er twee gevangen in het portaal van de kerk waar het eerbiedwaardige lichaam rustte; ze waren opgesloten geweest in een kleine cel, zwaar geboeid en vastgemaakt met kettingen; tijdens de stilte van de nacht vertelden ze aan elkaar de mirakels van Sint-Guido; ze begonnen zijn naam aan te roepen en onmiddellijk, door de macht van God, braken hun kettingen en hun boeien. Toen ze uit de gevangenis kwamen, gingen ze zo vlug mogelijk naar de kerk en betuigden voluit dank aan God en aan SintGuido. 28. Er verliep tamelijk wat tijd voordat het lichaam van de Heilige werd vereerd en verheerlijkt; uit de naburige streken stroomde een grote menigte gelovigen toe, waaronder een kreupele die op een kar werd vervoerd omdat hij niet kon lopen noch lang op zijn benen kon staan; de volgende dag brachten zijn vrienden hem voor het graf van de Heilige en terwijl de relieken van het heilige lichaam naar buiten werden gebracht om door het volk te worden aanbeden, genas hij volledig, zodat hij, vol vreugde, met de anderen kon
meehelpen om de draagbaar waarop de overblijfselen van de Heilige zich bevonden opnieuw binnen te dragen. 29. Wat hier werd verteld om aan de toehoorders de verdiensten van de Heilige te tonen, moet voldoende zijn, zodat het niet te veel wordt. Iedereen die deze feiten zal lezen of aanhoren, zal erkennen dat God hem in de hemel volop lof betuigt en dat Hij hem bij de mensen op aarde verheerlijkt heeft door zoveel lovenswaardige gebeurtenissen. Iedereen die zeker is van zijn geloof zal zijn bescherming en zijn tussenkomst aanroepen en zal bevrijd worden van elk gevaar. De zeer Heilige Guido zelf blijft ook voortdurend bidden tot de Heer voor de stabiliteit van de Heilige Kerk en om de toestand van het Roomse Rijk te behouden en voor de hele christelijke bevolking, opdat we, geholpen door de goddelijke genade nadat we onze taak hier op aarde volbracht zullen hebben, het hemelse rijk kunnen binnentreden, met de goedkeuring van onze Heer Jezus-Christus, aan wie glorie en eer toekomt tot in de eeuwen der eeuwen. Amen. De verering van Sint-Guido gebeurde op de dag van Johannes de Doper door bisschop Odoardus (f) in het jaar duizend honderd en twaalf op de zondag van de menswording van Christus (g), negende epacta (toegevoegde dag) aan het eerste schrikkeljaar.
De crypte onder de collegiale kerk van Sint-Pieter en Sint-Guido te Anderlecht in 1893, volgens een litho van E. Puttaert. Op de voorgrond, het graf van Sint-Guido en het schrijn, daterend van 1595. Cliché Erasmushuis.
AANTEKENINGEN a. Ik vind deze plaats (Brachina) niet (M.J. het betreft waarschijnlijk Brainel’Alleud, Braine-le-Comte of Braine-leChâteau) b. Rivier van België die ontspringt in Henegouwen en uitmondt in de Schelde dichtbij Dendermonde (Dender). c. Wambeke, een dorp dat zich op ongeveer twee mijl van Anderlecht bevindt. d. Over deze soldaat leest men niks in het Manuscript van Rubea Vallis (Rode Klooster) waarin nochtans alle weldaden van de Heiligen over de hele aarde worden vermeld. Misschien heeft de auteur deze episode weggelaten omdat hij van mening was dat dit niks zou toevoegen aan zijn glorie.
e. Een dorp dat zich niet ver van Leuven bevindt. f. Over deze Odardus, ook Ordo of Odoardus genoemd en vereerd met de titel Gelukzalige, zie Galliam Christianam Dionysii Samarthani, deel 3, pagina 25. Bisschop van de kerk van Kamerijk, gewijd in het jaar 1105. Gestorven op 13 juni 1153. g. Wanneer men zich baseert op dit jaar, dat door de biograaf wordt aangeduid voor de plechtige verering van de heilige beenderen, wordt vastgesteld dat de Heilige lang voor 1112 gestorven is. Zie voorafgaande commentaar, paragraaf 2.
ANDERLECHTENSIA GESCHIED- EN HEEMKUNDIGE KRING VAN ANDERLECHT, vzw Sylvain Dupuislaan 146 1070 ANDERLECHT
Verantwoordelijke uitgever: Marcel Jacobs c/o ANDERLECHTENSIA – Geschied- en Heemkundige Kring van Anderlecht. D/1996/3835/1