Inleiding Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke-‐ of familiekring van het slachtoffer wordt gepleegd. De term huiselijk verwijst niet naar de plaats waar het geweld plaatsvindt, maar naar de relatie tussen pleger en slachtoffer bijvoorbeeld: (ex)partner, gezins-‐ en familieleden. Het geweld kan onder andere fysiek, seksueel en psychisch van aard zijn.1 Huiselijk geweld komt veel vaker voor dan vaak wordt gedacht. In mei 2011 is er weer onderzoek gedaan naar de aard en omvang van huiselijk geweld in Nederland. Hieruit komt naar voren dat ruim 9% van de Nederlandse bevolking de afgelopen vijf jaar slachtoffer was van huiselijk geweld. In 65% van de gevallen van ernstig huiselijk geweld gaat het om lichamelijk geweld, in 8% van de gevallen gaat het om seksueel geweld. (Van der Veen & Bogaerts, 2010, p. 13 en 14). Uit eerder onderzoek is naar voren gekomen dat 45% van alle vrouwen en mannen tussen de achttien en zeventig jaar ooit slachtoffer is geweest van huiselijk geweld, als kind, partner of ouder. Daarvan was 10% wekelijks slachtoffer. 10% is aangeraakt met ongewenste seksuele bedoelingen, 8% is gedwongen tot seksuele handelingen en 4% is verkracht (van Dijk, Flight, Oppenhuis & Duesmann, 1997). 2 Verder is uit de Tweede Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-‐2010) gebleken dat er vorig jaar in Nederland bijna 119.000 kinderen van 0-‐17 jaar in één jaar tijd slachtoffer waren van mishandeling of verwaarlozing. Dit is gebaseerd op rapportages van 1.100 beroepskrachten die met kinderen te maken hebben. Beroepskrachten in sectoren als onderwijs, juridische en sociaal-‐medische zorg, in combinatie met het aantal gemelde kinderen bij het AMK. Verder gaven 99 per 1.000 middelbare scholieren aan mishandeld te zijn in 2010. 3 Het huiselijk geweld heeft veel ernstige gevolgen op psychosociaal gebied, maar ook in de medische wereld. Je zou kunnen zeggen dat huiselijk geweld een verborgen epidemie is binnen de samenleving. Niet alleen op persoonsniveau zijn er veel schadelijke effecten te noemen van huiselijk geweld, maar ook voor de samenleving kost het veel geld in de vorm van kosten voor gebruikte diensten en hulpverlening, verzuim en productieverlies. 4 Het zou voor iedereen beter zijn als kindermishandeling en huiselijk geweld voorkomen wordt! Als hulpverlener krijg je te maken met zowel slachtoffers als plegers. Het kan gaan om actueel geweld, maar ook om geweld in het verleden. Het is belangrijk voor het slachtoffer dat dit zichtbaar wordt voor hulpverleners en zij de goede hulpverlening krijgen zodat het actueel geweld gestopt en verwerkt kan worden. Uit schaamte, angst of machteloosheid praten veel slachtoffers niet over hun eigen ervaringen. Hulpverleners kunnen hier een belangrijke rol in spelen. Het is daarom van belang dat je als hulpverlener huiselijk geweld en kindermishandeling kunt signaleren en aan de orde kan stellen. Omdat het een gevoelig en ingewikkeld onderwerp is, vinden veel hulpverleners dit erg moeilijk. Er is nog veel sprake van handelingsverlegenheid bij burgers, maar ook onder de hulpverleners. Veel zijn bang om vals te beschuldigen en weten niet hoe zij moeten reageren en handelen. Slachtoffers worden hier niet mee gered! 1 http://www.huiselijkgeweld.nl/doc/feiten/factsheet_movisie_mei_2011_website.pdf, bezocht 2 http://www.huiselijkgeweld.nl/doc/feiten/factsheet_movisie_mei_2011_website.pdf, bezocht
op 8 december 2011 3 http://www.huiselijkgeweld.nl/feiten/feiten/landelijk/kindermishandeling-‐in-‐nederland-‐ anno-‐2010, bezocht op 8 december 2011 4 http://www.huiselijkgeweld.nl/doc/feiten/factsheet_movisie_mei_2011_website.pdf, bezocht op 8 december 2011
1
Om er voor te zorgen dat een hulpverlener op dit gebied sterker in zijn schoenen staat, is het belangrijk dat hier aandacht aan wordt besteed in de opleiding. Zij behoren hier een goede basiskennis te leren. Wij volgen nu de Minor Huiselijk en Seksueel geweld en hebben eerder tijdens de opleiding alle drie voor de keuzevakken: Kindermishandeling en Jeugdbescherming, gekozen. Wij hebben ervoor gekozen om op deze manier meer informatie en basisvaardigheden te leren over het signaleren en omgaan met kindermishandeling en huiselijk geweld. Wij vinden dit een belangrijk onderwerp omdat wij het als hulpverlener straks binnen verschillende SPH-‐werkvelden te maken kunnen krijgen met kindermishandeling en huiselijk geweld. Helaas hebben wij gemerkt dat de opleiding SPH geen standaard programma over kindermishandeling en huiselijk geweld in het curriculum heeft opgenomen. Wij hebben dit als groot gemis ervaren, vooral nu wij tijdens onze minor leren hoe groot de omvang van deze problematiek is en hoe moeilijk het is om dit bespreekbaar te maken. Dit is voor ons dan ook een aanleiding om hier verder onderzoek over te gaan doen. Wij willen graag weten waarom het curriculumcommissie en de afdelingsmanager hier voor gekozen hebben. Ook zullen wij een aantal methodiekdocenten interviewen om hun mening hierover te achterhalen. Om er achter te komen of andere vierdejaarsstudenten het met ons eens zijn en erachter te komen of zij het idee hebben dat zij genoeg kennis hebben over dit onderwerp als toekomstige hulpverlener, zullen wij een online enquête versturen naar de vierdejaarsstudenten van de opleiding SPH te Amsterdam. Voor een verantwoording van onze keuzes, willen wij u verwijzen naar ons stardocument dat opgenomen is in bijlage 1. Het onderzoek dat wij zullen uitvoeren, dient voor het realiseren van ons eindproduct. Wij zullen voor en in samenwerking met Har Tortike, regisseur van STUK theatergroep, een film produceren waarin hulpverleners uit de praktijk en docenten te zien en te horen zijn wanneer zij reageren op stellingen over dit onderwerp. Deze stellingen zullen wij baseren op de resultaten van dit onderzoeksverslag. Voor meer informatie over Theatergroep STUK willen wij u ook verwijzen naar ons startdocument.
2
Hoofdstuk 1: Kennis en vaardigheden
Om later aan de hand van de leerling-‐enquêtes te kunnen bepalen of de studenten genoeg zijn toegerust op het gebied van kindermishandeling, zullen wij in dit hoofdstuk eerst bespreken welke kennis en vaardigheden er nodig zijn om in het werkveld adequaat te kunnen handelen bij (vermoedens van) kindermishandeling en/of huiselijk geweld. Het is belangrijk dat je als jeugdzorgwerker competent genoeg bent om op een zorgvuldige en heldere wijze signalen van (psychische, fysieke of seksueel) geweld in huiselijke kring te analyseren en vermoedens van kindermishandeling en/of huiselijk geweld voor te leggen aan het Advies en Meldpunt Kindermishandeling en/of het Advies en Steunpunt Huiselijk geweld (ASHG). Door het geweld tijdig te signaleren en te melden, kan het geweld op een effectieve manier worden aangepakt zodat de relatie tussen de jeugdige, opvoeders en jij als jeugdhulpverlening op een juiste manier voortgezet kan worden. In het landelijk Uitstroomprofiel Jeugdzorgwerker 5 , 2010, zijn verschillende competenties en gedragskenmerken die nodig zijn voor een goede omgang met vermoedens van geweld in huiselijke kring, opgenomen, die als eindniveau dienen voor Studenten voordat zij het werkveld in gaan na hun opleiding. Deze competenties en gedragskenmerken zullen wij hieronder bespreken. 1.1 Competenties van de jeugdzorgwerker: • Is zich bewust van de eigen verantwoordelijkheid in de aanpak van de problematiek en is bereid deze verantwoordelijkheid te nemen zolang dat noodzakelijk is voor het welzijn van de jeugdige; • Is zich bewust van de mogelijkheid dat jeugdigen te maken kunnen hebben (gehad) met geweld in de huiselijke kring (al dan niet specifiek gericht tegen de jeugdige zelf); • Heeft basale recente kennis over kindermishandeling en huiselijk geweld (vormen, signalen, omvang, het ontstaan en de gevolgen ervan voor jeugdigen); • Kent de relevante protocollen en richtlijnen rond dit thema (in de organisatie of op landelijk niveau) en werkt volgens deze protocollen en richtlijnen; • Weet wanneer sprake kan zijn van een levensbedreigende situatie (waarin onmiddellijk handelen nodig is); • Kan bij andere beroepskrachten toetsen of de signalen worden herkend en vraagt tijdig advies of doet een melding bij het AMK of ASHG; • Beseft dat er grenzen aan de eigen verantwoordelijkheid en mogelijkheden zijn en is bereid deze grenzen te stellen. 1.2 Benodigde kennis en vaardigheden volgens het NJI6: Het NJI heeft onderzoek gedaan naar de benodigde kennis en vaardigheden rond huiselijk geweld en kindermishandeling die nodig zijn in het beroepsveld. 1.2.1 Signaleren: • Een goede jeugdzorgwerker weet de definitie, omvang, vormen en mogelijke gevolgen van kindermishandeling en huiselijk geweld. • Een goede jeugdzorgwerker weet dat kindermishandeling en huiselijk geweld het resultaat is van een samenspel van factoren op het niveau van het kind, de ouders(s) en de leefsituatie. 5 www.hbo-‐raad.nl, bezocht op 10 november 2011
6 Tijdschrift Kindermishandeling, Dossier Beroepsopleidingen, 4e jaargang, nr. 2, juni 2011
3
•
•
• • • •
Een goede jeugdzorgwerker weet dat kindermishandeling en huiselijk geweld normatieve problematiek is, dat wil zeggen dat de grenzen mede bepaald worden door maatschappelijke, culturele en levensbeschouwelijke opvattingen. Een goede jeugdzorgwerker kan zowel verbale als niet verbale signalen over kinderen en hun gezinsomgeving die wijzen op een zorgwekkende opvoedingssituatie en/of kindermishandeling en huiselijk geweld herkennen en benoemen. Een goede jeugdzorgwerker kan eigen waarnemingen en oordelen van die van anderen (beroepskrachten en/of betrokkenen) scheiden. Een goede jeugdzorgwerker kan relevante signaleringschecklists of instrumenten toepassen. Een goede jeugdzorgwerker kan concreet onderbouwen op grond van welke signalen en waarom ik me zorgen maak over een kind. Een goede jeugdzorgwerker kan beoordelen of er sprake is van een levensbedreigende situatie en onmiddellijk handelen nodig is.
1.2.2 Handelen: vermoedens uit (laten) zoeken: • Een goede jeugdzorgwerker is bekend met de landelijke wet en regelgeving en regionale afspraken voor het omgaan met gebleken kindermishandeling en huiselijk geweld of vermoedens daarvan. • Een goede jeugdzorgwerker kan relevante richtlijnen (meldcode, protocollen) toepassen. • Een goede jeugdzorgwerker kan afwegen welke stappen gezet moeten worden om gebleken kindermishandeling en huiselijk geweld of een vermoeden daarvan verder uit te (laten) zoeken en kan hierin prioriteiten stellen. • Een goede jeugdzorgwerker kan afwegen en beslissen wat hij of zij zelf of in zijn/haar (toekomstige) organisatie kan doen en wat ze moeten overdragen aan andere beroepskrachten. • Een goede jeugdzorgwerker kan het vermoeden van kindermishandeling toetsen bij collega’s. • Een goede jeugdzorgwerker kan tijdens advies vragen of een melding doen bij het AMK of het Steunpunt Huiselijk Geweld. 1.2.3 Handelen: zorg bespreken: • Een goede jeugdzorgwerker kan basale gespreksvaardigheden toepassen (onder andere, luisteren, samenvatten, laten uitpraten en doorvragen). • Een goede jeugdzorgwerker kan signalen die ik heb waargenomen toetsen bij ouders en/of het kind. • Een goede jeugdzorgwerker kan aan ouders en kind duidelijk uitleggen en onderbouwen waarom ik me zorgen maak en wat ik daarmee ga doen. 1.2.4 Samenwerken: • Een goede jeugdzorgwerker begrijpt de noodzaak tot het delen van informatie en nauwkeurige verslaglegging in de context van het veiligstellen en bevorderen van het welzijn van een kind. • Een goede jeugdzorgwerker weet met wie en onder welke voorwaarden vertrouwelijke informatie gedeeld mag worden. • Een goede jeugdzorgwerker weet in welke gevallen toestemming nodig is van ouders en/of kind om informatie te delen met derden. • Een goede jeugdzorgwerker kan mondeling concrete informatie geven over het kind en het gezin, zodat andere beroepskrachten zorg aan het kind en het gezin kunnen bieden.
4
1.2.5 Evalueren: • Een goede jeugdzorgwerker kan beoordelen of mijn handelen en/of dat van anderen leidt tot verbetering van de veiligheid en het welzijn van het kind en hierop zo nodig actie te ondernemen 1.3 Een vergelijking tussen de competenties van het landelijk Uitstroomprofiel Jeugdzorgwerker en de competenties volgens het NJI Wat ons opvalt, is dat het landelijk Uitstroomprofiel Jeugdzorgwerker 2010 minder competenties beschrijft dan het NJI. De competenties van het landelijk Uitstroomprofiel Jeugdzorgwerker zijn meer basaal en in hoofdlijnen beschreven, terwijl die van het NJI specifieker zijn. De verschillende competenties van het landelijk uitstroomprofiel jeugdzorgwerker kun je ook bijna allemaal terug vinden bij het NJI. Alleen gaat het NJI hier dieper op in en maken ze meer een scheiding tussen de verschillende hoofdvaardigheden. De enige competentie waar het NJI niet zo specifiek op in gaat is de laatste competentie die genoemd wordt in het landelijk uitstroomprofiel jeugdzorgwerker. Deze competentie gaat in op het grenzen stellen aan de eigen verantwoordelijkheid van de jeugdzorgwerker. Aan de hand van de competenties van het NJI denken wij beter te kunnen toetsen of de studenten competent genoeg zijn. Dit is de reden dat wij ervoor gekozen hebben om deze competenties te gebruiken in onze enquête.
Hoofdstuk 2: Handelingsverlegenheid en de Meldcode 2.1 Inhoud Wat is handelingsverlegenheid eigenlijk? Het begrip houdt in dat iemand iets (nog) niet kan, iemand is niet in staat om iets met een verantwoord resultaat te volbrengen7. Je weet dan niet hoe je moet handelen in een bepaalde situatie, dat kan zijn door angst ingegeven onvermogen om adequaat te handelen. Begin 2012 zal de wet Meldcode gaan gelden. De wet gaat gelden voor alle beroepskrachten die werkzaam zijn in de sectoren gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning, politie en justitie. De organisaties zullen zelf de meldcode moeten implementeren aan de hand van het basismodel van de meldcode. De professionals die in deze sector werken worden verplicht om met de meldcode te werken. Dat houdt in dat zodra zij een signaal ontvangen van huiselijk geweld, zij gaan werken met het stappenplan van de meldcode. De meldcode houdt niet in dat het een meldplicht is. De beslissing om de vermoedens te melden bij instanties zoals AMK en SHG blijft berusten bij de professional8. 2.2 Verband Wij denken dat handelingsverlegenheid een veelvoorkomend begrip is wat betreft het onderwerp kindermishandeling en huiselijk geweld. Het vergt veel van je kennis en je kunt het je eigenlijk niet permitteren om fouten te maken in je handelen. Doe je niets, dan kan het fout aflopen met een kind. Doe je teveel, dan beschuldig je mensen onterecht. Het is daarom prettig dat de Meldcode er komt. Als je niet weet welke stappen je moet of kunt ondernemen, helpen de stappen van de Meldcode je hiermee. Op www.handelingsprotocol.nl is ook veel informatie te vinden over stappen die je moet/kunt ondernemen. Van conciërge tot kleuterleidster staat op de site beschreven, welke stappen ze moeten ondernemen en wat je verplicht bent te doen. 7 http://www.thesauruszorgenwelzijn.nl/handelingsverlegenheid.htm, bezocht op 16 december
2011 8 http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huiselijk-‐geweld/hulp-‐bieden/meldcode, bezocht op 12 december 2011
5
Er is ook een verband te zien tussen handelingsverlegenheid en de Meldcode. Door de Meldcode neemt de handelingsverlegenheid af. Onderstaand stukje komt uit het Redax Magazine, Redax Magazine is een inspiratiebron voor het onderwijs in Nederland. In Redax Magazine treft u achtergrondartikelen en bijdragen die de onderwijspraktijk van alledag schetsen. Daarbij staat u als beroepskracht in het onderwijs centraal: “Het effectief signaleren van geweld in afhankelijkheidsrelaties leidt tot goede interventies en bescherming van slachtoffers. Het is daarom cruciaal dat professionals weten wat ze moeten doen bij signalen van geweld. Uit onderzoek blijkt dat professionals veel steun hebben aan een meldcode. Professionals blijken op basis van stappen in een meldcode een afgewogen keuze te maken om te melden. Een meldcode maakt daarmee een einde aan de handelingsverlegenheid van professionals. Een meldcode zorgt ook voor méér meldingen. Zo blijkt dat professionals, die volgens een meldcode werken, drie keer zo vaak overgaan tot het melden dan professionals die dat niet gebruiken. Bij het gebruik van een meldcode gaat het vaak om kwalitatief goede (en dus gegronde) meldingen.9” 2.3 Artikel In het artikel Evaluatieonderzoek; Wet op de Jeugdzorg lazen wij het volgende stuk: ‘Bij zowel het vrijwillige als het gedwongen kader wordt door BJZ-‐medewerkers handelingsverlegenheid ervaren bij het nemen van kernbeslissingen. De oorzaak daarvan zien verschillende betrokkenen in een discretionaire ruimte die lijkt te zijn afgenomen met de toegenomen maatschappelijke druk op het functioneren van BJZ. Deze maatschappelijke druk lijkt te resulteren in een nog meer op controle georiënteerde aansturing door zowel leidinggevenden als gedragswetenschappers, die de handelingsverlegenheid bij uitvoerders juist doet toenemen. Uitvoerders van het vrijwillige en het gedwongen kader zijn door deze tendens geneigd om meer te werken vanuit de autoriteit van de leidinggevende dan vanuit hun eigen professionele bagage en de kracht van het eigen netwerk van cliëntsystemen. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO, 2008) herkent deze tendens en stelt als alternatief voor dat de overheid niet langer streeft naar een perfecte afstemming tussen de verschillende onderdelen, maar naar een meer pragmatische ordening van redundante (losse, overlappende) delen10.’ In eerste instantie zou je denken dat medewerkers minder handelingsverlegenheid ervaren door het gebruik van vaststaande protocollen, dus een beperkte eigen discretionaire ruimte. Maar uit dit onderzoek blijkt dat zij juist handelingsverlegenheid ervaren bij zichzelf, doordat zij minder discretionaire ruimte hebben. Hierdoor gaan zij meer werken vanuit de autoriteit van de leidinggevenden en gedragswetenschappers en minder vanuit hun eigen professionele bagage en de kracht van het eigen netwerk van cliëntsystemen. Hierdoor stellen zij zich afhankelijker op, zodat ze zelf eigenlijk geen beslissingen meer hoeven te nemen. Dit vinden wij niet echt bevorderlijk voor de hulpverlening. Het is goed dat er vanuit verschillende standpunten en professionele bagage naar een situatie wordt gekeken, dit moet niet afhangen van één persoon. 9 http://www.edux.nl/site_files/uploads/nieuwsbrieven/Redax_Magazine_nr4_art2.pdf, bezocht
op 16 december 2011 10 http://www.nji.nl/DossierDownloads/JEUGDZORG_EVALUATIEONDERZOEK_WET_091103.PDF, bezocht op 16 december 2011
6
2.4 Het stappenplan van de Meldcode De meldcode is een stappenplan die professionals ter ondersteuning kunnen gebruiken wanneer zij vermoedens hebben van mishandeling. Deze wet is ingevoerd omdat is gebleken dat er nog veel onzekerheid bestaat over wat te doen met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling. Gebleken is dat professionals die werken aan de hand van de meldcode, drie keer zo vaak ingrijpen bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling. De stappen van de meldcode zijn: Stap 1: In kaart brengen van signalen. Stap 2: Overleggen met een collega en eventueel raadplegen van het advies-‐ en Meldpunt Kindermishandeling of het Steunpunt Huiselijk Geweld. Stap 3: Gesprek met de cliënt. Stap 4: Wegen van het geweld of de kindermishandeling. Stap 5: Beslissen: hulp organiseren of melden.
Hoofdstuk 3: Kindermishandeling nauwelijks structureel ingebed Onderzoek van Peter van der Linden De politieagent, de leerkracht in het basisonderwijs, de kinderopvangleidster, de huisarts, de maatschappelijk werkster en de verpleegkundige op de eerste hulp: allemaal worden ze geconfronteerd met kindermishandeling. Peter van der Linden heeft voor het Tijdschrift Kindermishandeling, zes opleidingen in Utrecht onder de loep genomen. Bij aanvang van ons onderzoek hebben wij Peter van der Linden mogen interviewen over zijn onderzoek en de belangrijkste conclusies die hieruit naar voren kwamen. Peter van der Linden is landelijk programmamanager Aanpak Kindermishandeling van het Nederlands Jeugd Instituut (NJI). Zijn interesse voor dit onderwerp groeide toen hij in zijn studietijd, in de jaren ’80, interviews is gaan doen met jongens over het onderwerp grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. Sinds die tijd heeft Peter van der Linden projecten geleid rond de aanpak van geweld, de aanpak van kindermishandeling, de aanpak van seksueel geweld en de aanpak van huiselijk geweld bij verschillende instituten. Verder heeft hij op het kantoor van Kinderbescherming gewerkt, bij zowel emancipatiebeleid als integratiebeleid. Peter van der Linden pleit voor meer aandacht voor dit onderwerp. Hij zou graag zien dat deze onderwerpen structureel ingebed worden in het vaste curriculum van verschillende opleidingen om professionals een basiskennis te geven. “Bijscholen is goed, maar er moet begonnen worden bij de basis. Je moet er wel wat van weten om het te kunnen plaatsen. Weten wat je moet doen is iets anders dan er in de weerbarstige praktijk naar handelen. Dat vraagt meer inspanning dan een paar lessen over kindermishandeling. Waarom wachten tot je er tegenaan loopt in de praktijk, want dat gebeurt. Het is gewoon gezond verstand om dat in de opleiding al te doen. En niet bij-‐ of nascholing als je in de problemen bent gekomen als professional, dat is ook belangrijk, maar als je het voor bent is het beter. En anders is het dweilen met de kraan open.” Vijf jaar geleden heeft het NJI in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken de aandacht voor huiselijk geweld en kindermishandeling in beroepsopleidingen voor professionals in de jeugd(gezondheid)zorg in kaart gebracht. Dit was een soortgelijk onderzoek. Hieruit kwam naar voren dat er onvoldoende aandacht aan werd besteed aan het onderwerp kindermishandeling. Het onderwijs over kindermishandeling was niet terug te vinden in kant en klare lesprogramma’s.
7
Het aanbod hing vooral af van de affiniteit van de individuele docenten en van vragen en praktijkervaringen van studenten. Nu vijf jaar later, lijken drie van de zes onderzochten basisopleidingen nog steeds geen aandacht te besteden aan het onderwerp. Peter van de Linden geeft aan dit een kwalijke zaak te vinden, te bedenken dat alle professionals vanaf 2012 met de verplichte meldcode zullen moeten werken. Uit het onderzoek blijkt niet alleen dat studenten niet leren over de specifieke kennis rond het onderwerp. Maar ook de communicatie komt te weinig aan bod. Hoe voer je een goed gesprek zonder direct te oordelen? Wat doe je met een ‘niet pluis gevoel’? En hoe kun je de juiste informatie loskrijgen bij bijvoorbeeld ouders? Peter van der Linden geeft aan graag te zien dat de overheid de basisopleidingen voor jeugdzorg verplichten om kindermishandeling in het curriculum op te nemen. Het Nederlands Jeugd Instituut heeft dit vijf jaar geleden al aanbevolen, maar helaas laat de overheid dit nog steeds over aan de opleidingen. Opleidingen bepalen nog steeds zelf welke basale vaardigheden ze wel of niet overdragen. Hiermee legt het ministerie de verantwoordelijkheid bij de koepels, de koepel bij de instellingen en de onderwijsmanagers leggen het op het bordje van de docenten. Docenten geven op hun beurt ook weer aan dat zij al zoveel moeten en dat studenten ermee moeten komen als zij hier meer over willen weten. Op deze manier lijkt iedereen dus met zijn vinger naar de ander te wijzen en neemt niemand het initiatief in eigen handen. 3.1 Conclusies11 Peter van der Linden heeft onderzoek gedaan naar de inbedding van het onderwerp ‘Kindermishandeling’ in het curriculum van zes verschillende beroepsopleidingen. Hieruit blijkt dat er in de loop van de jaren wel een verandering heeft plaats gevonden. In het onderstaande stukje zijn de conclusies van dit onderzoek te lezen. In bijlage 2 hebben wij de tabellen ter informatie toegevoegd. Op de PABO Marnix, Academie Utrecht wordt er in het tweede jaar anderhalf uur les gegeven over weerbaarheid en kindermishandeling als onderdeel van de module gezondheidskunde. In het derde jaar is er een hoorcollege en een werkgroep in de minor ‘Zorg voor ieder Kind’. Dit gaat over kinderen die te maken hebben met psychisch zieke, verslaafde of verstandelijk beperkte ouders. Hierbij ligt het accent op verwaarlozing. Dit is geen verplicht onderdeel en het onderwerp maakt geen deel uit van de eindtermen van de opleiding. Ook bij de opleiding pedagogisch werker, MBO niveau 4, ROC Midden-‐ Nederland, is het onderwerp geen onderdeel van de eindtermen van de opleiding. Er wordt alleen aandacht aan het onderwerp besteedt als studenten hier zelf naar vragen. De opleiding Verpleegkundigen Spoedeisende Hulp, St. Antoniusacademie, Nieuwegein, duurt slechts 15 maanden. Hier is het onderwerp wel een onderdeel van de eindtermen. Er wordt echter maar vier uur besteedt aan lichamelijke mishandeling. Kindermishandeling is ook een vast onderdeel van de MBO 4 opleiding van de politieacademie. Signaleren, bespreekbaar maken, doorverwijzen en juridische aspecten komen aan de orde. Op de MBO opleiding niveau 3 van de politieacademie krijgt kindermishandeling veel minder aandacht, terwijl afgestudeerden van niveau 3 wel regelmatig als jeugdprofessional in het korps werkzaam zijn. Vanaf volgend jaar wordt de MBO 4 opleiding verkort tot drie jaar. Het vak Jeugdzorg, waaronder het grootste deel van de lessen over kindermishandeling valt, verdwijnt. In plaats daarvan komen er ‘beroepsauthentieke opdrachten’, die aan de praktijk zijn ontleend. 11 Tijdschrift Kindermishandeling, Dossier Beroepsopleidingen, 4e jaargang, nr. 2, juni 2011
8
Op de huisartsenopleiding van het Universitair Medisch Centrum Utrecht krijgt kindermishandeling meer aandacht dan voorheen. Er zijn drie verplichte dagdelen voor ingeruimd, verspreid over de opleiding en aangevuld met praktijk-‐ en huiswerkopdrachten. Het signaleren en bespreekbaar maken van kindermishandeling is opgenomen in de eindtermen van het examen. De opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening blijkt de meeste aandacht te besteden aan het onderwerp ‘Kindermishandeling’. Naast een verplicht blok van 140 uur over hulpverlening bij huiselijk geweld, waarin kindermishandeling uitgebreid aan bod komt, volgen de studenten ook 140 uur ‘ hulpverlening in gedwongen kader’. Ook hebben ze een minor ‘Agressie en huiselijk geweld’, maar dit is geen verplicht onderdeel.
Hoofdstuk 4: Dataverzameling; de enquête 4.1 Onze keuze Met een anonieme enquête via internet bereik je een grote doelgroep gemakkelijk en binnen een kort tijdsbestek. De doelgroep die wij wilden bereiken, alle vierdejaars voltijd SPH studenten, is een relatief grote groep. Namelijk 168 studenten. Via de website www.thesistools.nl hebben we de enquête gemaakt en via de groepengids hebben we een e-‐mail naar de studenten gestuurd. Het voordeel van een enquête via Internet, is dat de gegevens rechtstreeks in een databestand worden ingevoerd. Zo treden er niet of nauwelijks fouten in de verwerking op en kunnen we gelijk met de analyses beginnen (Verhoeven; 149). We hebben de studenten via een positieve en pakkende tekst geprobeerd over te halen om onze enquête in te vullen. Op deze manier probeerden we zoveel mogelijk respons te krijgen. Ook hebben we nog twee herinneringsmails gestuurd om te streven naar een betrouwbaar resultaat. 4.2 Het doel Via de enquête wilden we erachter komen of er behoefte is aan een standaard lesprogramma over ‘Kindermishandeling en Huiselijk Geweld’ en waarom wel of niet. Wat vinden studenten van dit onderwerp? Zouden ze het anders willen zien binnen de opleiding? Op welke manier of waarom niet? Ook waren we benieuwd hoe competent de studenten zichzelf vinden, vandaar dat we een zelfkennistest in de enquête hebben verwerkt. Voordat wij de enquête verstuurden, hebben wij een aantal doelen opgesteld over wat we te weten wilden komen. Enkele voorbeelden zijn: Wat is het verband tussen de studenten die de minor ‘huiselijk geweld en kindermishandeling’ volgen en de behoefte aan meer les over kindermishandeling en huiselijk geweld, en hun kennis over dit onderwerp? Wat is het verband of verschil tussen de studenten die wel of geen behoefte hebben aan meer les over kindermishandeling en huiselijk geweld en hun kennis over dit onderwerp? 4.3 De opzet Van te voren hebben we bedacht wat we te weten wilden komen van de studenten. Hierbij hebben we rekening gehouden of de studenten een minor of keuzevak hebben gevolgd met betrekking tot het onderwerp kindermishandeling en huiselijk geweld. Vervolgens waren wij benieuwd op welke manier de studenten die er wel behoefte aan hebben dit onderwerp binnen de opleiding ingevuld zouden willen zien. Ook wilden wij weten waarom de studenten die er geen behoefte aan hebben dit niet wilden. In het tijdschrift ‘Kindermishandeling’ zagen wij een artikel van Peter van der Linden. Met hem hebben we ook een interview gehad, hierover heeft u eerder in het verslag meer kunnen lezen. In het artikel stond een zelfkennistest die wij heel interessant vonden. De studenten kunnen hierin zelf invullen of zij vinden dat ze voldoende kennis hebben van Kindermishandeling en Huiselijk Geweld en om te bepalen of opleiding hun hier genoeg over geleerd heeft. 9
Omdat wij dit ook graag te weten wilden komen van de studenten, hebben wij besloten om dit ook in de enquête in te voegen. Via de website www.thesistools.nl hebben wij de enquête in elkaar gezet en vervolgens de resultaten verwerkt. In bijlage 3 ziet u hoe wij de enquête in elkaar hebben gezet. 4.4 Validiteit We hebben de enquête naar 168 studenten gestuurd, de respons was 70. Dit betekent een van 42%. Dit percentage is iets te weinig voor een volledige betrouwbaarheid van het onderzoek, maar het is wel genoeg om een duidelijk beeld te schetsen van de meningen van de studenten. Aangezien maar twee deeltijdstudenten hebben gereageerd op de enquête, hebben we besloten hun respons eraf te halen. De respons die we hebben geanalyseerd is dus 40,5%. De respons van de deeltijd is veel te klein om het betrouwbaar te maken. In principe zou 42% respons genoeg zijn op een grotere groep, maar omdat maar twee deeltijdstudenten hebben gereageerd op de enquête, is de groep deelnemers kleiner geworden. Dat betekent dat de groep respondenten groter moet worden. Helaas is dit niet gelukt, ook na enkele herinneringsmails niet. Toch denken wij dat we een redelijke analyse kunnen maken van de gegevens die we hebben ontvangen. Bij enkele vragen hebben we niet het totaal van 68 respondenten, dit komt doordat een leerling soms een vraag heeft overgeslagen. Gelukkig gaat dit maar om één leerling, waardoor de betrouwbaarheid niet aangetast wordt. Het is belangrijk om de vragen in de enquête te kunnen verantwoorden, dit voor de validiteit van het onderzoek. Hieronder kunt u de verantwoording van de verschillende enquête vragen, lezen. • Wij wilden weten of de student die de enquête invulde de opleiding in voltijd of deeltijd volgt. Wij wilden dit weten, omdat dit invloed kan hebben op de manier waarop het lesprogramma is ingevuld. • Wij wilden weten of de student de opleiding verkort of regulier volgt omdat dit ook invloed kan hebben op de manier waarop het lesprogramma is ingevuld. • Wij wilden weten of de student de minor Huiselijk en Seksueel geweld volgt, omdat dit invloed kan hebben op hun kennis over het onderwerp en dit van invloed kan zijn bij de vragen van zelfkennistest. • Wij wilden weten of de student ooit een keuzevak met betrekking tot huiselijk geweld, kindermishandeling of jeugdbescherming heeft gevolgd, omdat dit van invloed kan hebben op hun kennis over het onderwerp en dit van invloed kan zijn bij de vragen van de zelfkennistest. • Wij wilden weten of de studenten behoefte hebben aan meer les over huiselijk geweld en kindermishandeling en huiselijk geweld, omdat wij ons af vragen of dit onderwerp speelt onder de studenten. Tevens sluit deze vraag aan bij de deelvragen. • Wij wilden weten hoe de studenten die behoefte hebben aan meer les over huiselijk geweld en kindermishandeling dit ingevuld zouden willen zien binnen de opleiding, omdat wij deze antwoorden kunnen gebruiken bij het beantwoorden van de deelvragen. • Wij wilden weten waarom de studenten die geen behoefte hebben aan meer les over huiselijk geweld en kindermishandeling deze behoefte niet hebben, omdat wij deze antwoorden kunnen gebruiken bij het beantwoorden van de deelvragen.
10
Wij wilden weten wat de studenten vinden van het informatieaanbod op de opleiding over Kindermishandeling en Huiselijk geweld en hoe zij hun kennis zelf inschatten, omdat wij op deze manier kunnen concluderen of er op de opleiding genoeg aandacht aan besteed wordt of niet. Deze lijst is gevalideerd. Peter van der Linden (onderzoek in ‘Tijdschrift Kindermishandeling’) heeft deze lijst gebruikt in zijn onderzoek op de Hogeschool van Utrecht. Wij hebben voor een vierpunt schaal gekozen, omdat studenten op deze manier snel kunnen invullen hoe hun kennis en vaardigheden zijn. De vierpunt schaal geeft concrete antwoorden, het gevaar met een vijfpunt schaal is dat veel studenten voor ‘neutraal’ kiezen, bij een vierpunt schaal heb je dat gevaar niet. 4.5 Analyse en conclusie Doe je de opleiding in Wij hebben de enquête uitgedeeld aan voltijd of deeltijd? vierdejaarsstudenten die voltijd en deeltijd doen. Wij hebben de enquêtes gestuurd via de groepengids. Wij Voltijd Deeltijd kregen bij voorbaat te horen dat de groepengids niet meer ‘up to date’ is, vooral bij de deeltijdopleiding niet 3% omdat er nog veel studenten in staan die de opleiding al afgerond hebben. Omdat wij maar twee enquêtes teruggekregen hebben van deeltijdstudenten, gaan wij er van uit dat wij ze inderdaad niet goed bereikt hebben. Wij 97% zullen de deeltijd studenten in onze analyse daarom niet meetellen. In totaal hebben wij 70 enquêtes teruggekregen, maar de analyse zal berusten op de 68 enquêtes van de voltijdstudenten. 4.5.1 Behoefte aan meer les over kindermishandeling en huiselijk geweld. 82,35% heeft meer behoefte aan meer les over kindermishandeling en huiselijk geweld. De meerderheid ziet dit graag door een vaste middag per jaar over dit onderwerp. De overgebleven 24.56% van de respondenten die behoefte hebben aan meer les, zien dit onderwerp graag verdeeld over de verschillende vakken. 17.65% van de respondenten geven aan geen behoefte te hebben aan meer les over kindermishandeling en huiselijk geweld. Er worden verschillende redenen voor genoemd: 6.67 % van deze studenten geeft aan hier geen behoefte aan te hebben omdat zij dit in het werkveld wel zullen leren, 40 % geeft aan het vak te specifiek te vinden voor de opleiding, 40 % geeft aan al genoeg algemene basisvaardigheden, kennis en methodieken op de opleiding gehad om hier in het werkveld mee aan de slag te gaan. Verder geeft 13.33 % aan hier geen interesse in te hebben. 4.5.2 De kennis en vaardigheden onder alle ondervraagde studenten. In hoofdstuk één hebben wij besproken welke kennis en vaardigheden een afgestudeerde SPH student en beginnende hulpverlening, zou moeten bezitten om in het werkveld aan de slag te gaan met huiselijk geweld en kindermishandeling. We zouden kunnen zeggen dat op alle gebieden een grote meerderheid minstens voldoende kennis moeten scoren. Het valt op dat bij veel vragen over kennis en vaardigheden, toch een meerderheid nog aangeven er weinig/geen kennis over te hebben. In bijlage 4 vindt u de resultaten van de enquête.
11
Bij 10 van de 22 vragen geeft een meerderheid van de studenten aan er weinig/geen kennis en ervaring in te hebben. Wat opvalt, is dat het bij deze vragen allemaal gaat om vaardigheden die specifiek te maken hebben met het onderwerp kindermishandeling en huiselijk geweld. In bijlage 5 vindt u alle informatie van de grafieken in de vorm van een tekst.
Ik kan zowel verbale als niet verbale signalen over kinderen en hun gezinsomgeving die wijzen op een zorgwekkende opvoedingssituatie en/of kindermishandeling en huiselijk geweld herkennen en benoemen Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring 46%
Ik kan relevante signaleringschecklists of instrumenten toepassen Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
37% 63%
54%
12
Ik kan beoordelen of er sprake is van een levensbedreigende situatie en onmiddellijk handelen nodig is Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
Ik ben bekend met de landelijke wet en regelgeving en regionale afspraken voor het omgaan met gebleken kindermishandeling en huiselijk geweld of vermoedens daarvan Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
41% 59%
35% 65%
Ik kan relevante richtlijnen (meldcode, protocollen) toepassen
Ik kan signalen die ik heb waargenomen toetsen bij ouders en/of het kind
Weinig of geen kennis/ervaring
Weinig of geen kennis/ervaring
Voldoende of ruime kennis/ervaring
Voldoende of ruime kennis/ervaring
38%
47% 53%
62%
Ik kan aan ouders en kind duidelijk uitleggen en onderbouwen waarom ik me zorgen maak en wat ik daarmee ga doen Weinig of geen kennies/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
Ik kan beoordelen of mijn handelen en/of dat van anderen leidt tot verbetering van de veiligheid en het welzijn van het kind en hierop zo nodig actie te ondernemen weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
49%
51%
50%
50%
13
Ik kan het vermoeden van kindermishandeling toetsen bij collega’s
Ik kan afwegen welke stappen gezet moeten worden om gebleken kindermishandeling en huiselijk geweld of een vermoeden daarvan verder uit te (laten) zoeken en kan hierin prioriteiten stellen
Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
Weinig of geen kennis/ervaring
36%
Voldoende of ruime kennis/ervaring 41%
64%
59%
Een algemenere vraag, die met dit onderwerp samenhangt, maar ook met veel andere dingen binnen de hulpverlening, is:
Ik kan afwegen en beslissen wat ikzelf of mijn (toekomstige) organisatie kan doen en wat ik moet overdragen aan andere beroepskrachten
Weinig of geen kennis/ervaring
Voldoende of ruime kennis/ervaring
38% 62%
Hieronder volgen de vaardigheden die specifiek nodig zijn in de omgang met kindermishandeling en huiselijk geweld, waarvan de meerderheid aangeeft, dat ze er voldoende of ruim genoeg kennis/ervaring in hebben, mede dankzij de tools die school aangeboden heeft.
Ik weet de de\initie, omvang, vormen en mogelijke gevolgen van kindermishandeling en huiselijk geweld
Ik kan concreet onderbouwen op grond van welke signalen en waarom ik me zorgen maak over een kind Weinig of geen kennis/ervaring
Weinig of geen kennis/ervaring
Voldoende of ruime kennis/ervaring
Voldoende of ruime kennis/ervaring 31%
65%
35%
69%
14
Ik weet dat kindermishandeling en huiselijk geweld normatieve problematiek is, dat wil zeggen dat de grenzen mede bepaald worden door maatschappelijke, culturele en levensbeschouwelijke opvattingen
Ik kan tijdig advies vragen of een melding doen bij het AMK of het Steunpunt Huiselijk Geweld Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
Weinig of geen kennis/ervaring 41%
Voldoende of ruime kennis/ervaring
59%
37% 63%
Algemenere vaardigheden waarvan een meerderheid van de studenten aangeven dat ze er voldoende of ruime kennis/ervaring over hebben, zijn:
Ik weet dat kindermishandeling en huiselijk geweld het resultaat is van een samenspel van factoren op het niveau van het kind, de ouders(s) en de leefsituatie
Ik kan basale gespreksvaardigheden toepassen (onder andere, luisteren, samenvatten, laten uitpraten en doorvragen).
Weinig of geen kennis/ervaring
Weinig of geen kennis/ervaring
Voldoende of ruime kennis/ervaring
Voldoende of ruime kennis/ervaring 16%
24%
84%
76%
Ik begrijp de noodzaak tot het delen van informatie en nauwkeurige verslaglegging in de context van het veiligstellen en bevorderen van het welzijn van een kind
In kan mondeling concrete informatie geven over het kind en het gezin, zodat andere beroepskrachten zorg aan het kind en het gezin kunnen bieden
Weinig of geen kennis/ervaring
Weinig of geen kennis/ervaring
Voldoende of ruime kennis/ervaring
Voldoende of geen kennis/ervaring
25% 75%
35% 65%
15
Ik weet met wie en onder welke voorwaarden vertrouwelijke informatie gedeeld mag worden Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring 37%
63%
Interpretatie Wat ons opvalt, is dat de verdeling van wel of geen voldoende kennis van vaardigheden wat betreft kindermishandeling en huiselijk geweld ongeveer op de helft ligt. De vragen waar de studenten aangeven weinig of geen kennis/ervaring mee te hebben gaan voornamelijk over kindermishandeling en huiselijk geweld zelf, de specifieke onderdelen. Waar studenten aangeven voldoende kennis/ervaring te hebben gaan over algemene vaardigheden als gespreksvaardigheden. Hier hebben we dan ook les over gehad. Wat wij kunnen opmaken uit deze gegevens is dat het goed zou zijn als er meer les komt over kindermishandeling en huiselijk geweld, de helft van de studenten geeft aan dat ze weinig of geen kennis/ervaring hebben over/met deze vaardigheden. 4.5.3 Verband tussen de behoefte aan meer les en de zelfkennis van de studenten. In bijlage 6 vindt u de resultaten van de analyse. Het is de vraag of er een verband bestaat tussen het hebben van wel of geen behoefte aan een vast lesprogramma over kindermishandeling of huiselijk geweld en hun zelfkennis. Is dit evenredig aan elkaar? Dit verband hebben wij onderzocht en is opgenomen in de bijlage. Korte conclusies die hieruit komen zijn: Bij 6 van de 22 vragen, geeft een meerderheid van de studenten die geen behoefte hebben aan een vast lesprogramma over het onderwerp kindermishandeling en huiselijk geweld, aan dat zij hier geen/weinig kennis van hebben.
Ik kan beoordelen of mijn handelen en/of dat van anderen leidt tot verbetering van de veiligheid en het welzijn van het kind en hierop zo nodig actie te ondernemen. Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring 33% 67%
Ik weet in welke gevallen toestemming nodig is van ouders en/of kind om informatie te delen met derden. Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
42% 58%
16
Ik kan het vermoeden van kindermishandeling toetsen bij collega’s. Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
42% 58%
Ik kan afwegen welke stappen gezet moeten worden om gebleken kindermishandeling en huiselijk geweld of een vermoeden daarvan verder uit te (laten) zoeken en kan hierin prioriteiten stellen.
Weinig of geen kennis/ervaring
Voldoende of ruime kennis/ervaring
42% 58%
Ik kan relevante signaleringschecklists of instrumenten toepassen.
Weinig of geen kennis/ervaring
Voldoende of ruime kennis/ervaring
42% 58%
Ik kan zowel verbale als niet verbale signalen over kinderen en hun gezinsomgeving die wijzen op een zorgwekkende opvoedingssituatie en/of kindermishandeling en huiselijk geweld herkennen en benoemen. Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring 42% 58%
Bij 3 van de 22 vragen geeft de helft van de studenten die geen behoefte hebben aan een vast lesprogramma, aan dat zij geen of weinig kennis/ervaring hebben, en de andere helft geeft aan voldoende of ruime kennis/ervaring te hebben. Het gaat hierbij om de volgende vaardigheden: • Ik kan afwegen en beslissen wat ikzelf of mijn (toekomstige) organisatie kan doen en wat ik moet overdragen aan andere beroepskrachten. • Ik kan signalen die ik heb waargenomen toetsen bij ouders en/of het kind. • In kan mondeling concrete informatie geven over het kind en het gezin, zodat andere beroepskrachten zorg aan het kind en het gezin kunnen bieden. De studenten die wel behoefte hebben aan een vast lesprogramma geven bij 9 van de 22 vragen aan dat zij weinig of geen kennis/ervaring hebben van/met de vaardigheden. Hier is steeds een overtuigende meerderheid te zien. Dit is verder ook af te lezen in de bijlage.
17
Interpretatie Wat hier opvalt, is dat redelijk wat studenten die geen behoefte hebben aan meer les over kindermishandeling en huiselijk geweld, zich onvoldoende capabel vinden bij de vragen die over de vaardigheden gaan die specifiek met kindermishandeling en huiselijk geweld te maken hebben. Wij denken dat studenten zich niet altijd bewust zijn van de grote van het probleem en aan welke je vaardigheden je moet voldoen om hiermee om te gaan in het werkveld. 4.5.4 Verband tussen het volgen van het keuzevak jeugdbescherming en/of kindermishandeling en hun behoefte aan een vast lesprogramma en hun zelfkennis. De resultaten van de analyse vindt u in bijlage 7. Van de studenten die hebben deelgenomen aan de enquête, volgden 7 studenten een keuzevak (100%) en hebben 5 studenten (71.43%) behoefte aan meer les over kindermishandeling en huiselijk geweld. Studenten geven bij 14 van de 22 aan dat ze ruime en/of voldoende kennis/ervaring hebben van/met de vaardigheden. Bij 9 van de 22 vragen geven de studenten aan hier geen of weinig kennis/ervaring over te hebben.
Ik kan zowel verbale als niet verbale signalen over kinderen en hun gezinsomgeving die wijzen op een zorgwekkende opvoedingssituatie en/of kindermishandeling en huiselijk geweld herkennen en benoemen.
Ik kan relevante signaleringschecklists of instrumenten toepassen. Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
Weinig of geen kennis/ervaring
29%
Voldoende of ruime kennis/ervaring
71%
29% 71%
Ik kan beoordelen of er sprake is van een levensbedreigende situatie en onmiddellijk handelen nodig is. Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
Ik ben bekend met de landelijke wet en regelgeving en regionale afspraken voor het omgaan met gebleken kindermishandeling en huiselijk geweld of vermoedens daarvan. Weinig of geen kennis/ervaring
29%
Voldoende of ruime kennis/ervaring 71%
29% 71%
18
Ik kan relevante richtlijnen (meldcode, protocollen) toepassen.
Ik kan afwegen en beslissen wat ikzelf of mijn (toekomstige) organisatie kan doen en wat ik moet overdragen aan andere beroepskrachten.
Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
Weinig of geen kennis/ervaring 14%
Voldoende of ruime kennis/ervaring 29% 86% 71%
Ik kan het vermoeden van kindermishandeling toetsen bij collega’s.
Ik kan signalen die ik heb waargenomen toetsen bij ouders en/of het kind.
Weinig of geen kennis/ervaring
Weinig of geen kennis/ervaring
Voldoende of ruime kennis/ervaring
Voldoende of ruime kennis/ervaring
29%
29% 71%
71%
Ik kan aan ouders en kind duidelijk uitleggen en onderbouwen waarom ik me zorgen maak en wat ik daarmee ga doen Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
29% 71%
19
Bij één vraag geven de studenten aan dat ze er ruime of voldoende kennis/ervaring over hebben. Ik kan basale gespreksvaardigheden toepassen (onder andere, luisteren, samenvatten, laten uitpraten en doorvragen). Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring 14% 86% Interpretatie Wat opvalt, is dat studenten aangeven ruime kennis/ervaring te hebben over gespreksvaardigheden. Waarschijnlijk komt dit doordat we hier les over hebben gehad. Wat nog meer opvalt, is dat de meeste studenten aangeven zichzelf voldoende capabel te vinden wat betreft de vaardigheden over kindermishandeling en huiselijk geweld. De vragen waar ze zichzelf niet voldoende capabel vinden gaan allemaal specifiek over kindermishandeling en huiselijk geweld. Uit deze gegevens blijkt dan toch dat het verstandig zou zijn als studenten meer les krijgen hierover, zodat hun kennis van deze vaardigheden ook voldoende is. 4.5.5 Verband tussen het volgen van de minor en de behoefte en zelfkennis. We hebben gekeken of de studenten die de minor volgen behoefte hebben aan meer les over kindermishandeling en huiselijk geweld. In bijlage 8 vindt u de analyse. Van de studenten die hebben deelgenomen aan de enquête, volgden 20 studenten de minor Huiselijk en Seksueel Geweld, alle studenten die de minor volgen hebben behoefte aan meer les over dit onderwerp. Studenten geven bij 21 van de 22 vragen aan dat ze er ruime of voldoende kennis en of ervaring van/met de vaardigheden hebben. Bij 2 vragen geven de studenten aan dat ze er ruime kennis over hebben.
Ik weet de de\initie, omvang, vormen en mogelijke gevolgen van kindermishandeling en huiselijk geweld.
Ik begrijp de noodzaak tot het delen van informatie en nauwkeurige verslaglegging in de context van het veiligstellen en bevorderen van het welzijn van een kind.
Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring 11%
Weinig of geen kennis/ ervaring Voldoende of ruime kennis/ ervaring 5%
89%
95%
20
Bij één vraag geven de studenten aan er weinig kennis/ervaring over te hebben. Ik kan signalen die ik heb waargenomen toetsen bij ouders en/of het kind. Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring 47% 53% Interpretatie Wat ons heel erg opvalt, is dat elke student die de minor heeft gevolgd behoefte heeft aan meer les over kindermishandeling en huiselijk geweld, maar dat zij bij de zelfkennistest bij bijna alle vragen aangeven er voldoende kennis en/of ervaring mee te hebben. Wij denken dat de studenten die de minor volgen zich realiseren dat het beheersen van de vaardigheden een heel groot issue is binnen de hulpverlening en dat ze er nog veel meer over willen leren, aangezien het een heel breed onderwerp is. Toch vinden wij het wel frappant dat zij zich op bijna alle vragen voldoende beoordelen. 4.5.6 Het verband tussen de reguliere route, de behoefte aan meer les, en de zelfkennis. Wij hebben gekeken of er een verband bestaat tussen de route die de studenten gevolgd hebben en hun behoefte aan een vast lesprogramma over kindermishandeling en huiselijk geweld en hun zelfkennis. In bijlage 6 vindt u de analyse. Van de studenten die hebben deelgenomen aan de enquête, volgden 49 studenten de reguliere route en 39 studenten daarvan hebben behoefte aan meer les over kindermishandeling en huiselijk geweld. Van deze 39 studenten willen 25 studenten graag dat het onderwerp een apart vak in het lesprogramma krijgt. Daarnaast zien 9 studenten dit onderwerp graag onderverdeeld in meerdere vakken. De laatste 5 studenten willen graag een vaste middag per jaar over het onderwerp. Er zijn 10 studenten die geen behoefte hebben aan meer les over het onderwerp. Drie studenten geven aan dat het vak te specifiek is voor de opleiding en nog eens drie studenten geven aan dat ze al over genoeg algemene basisvaardigheden beschikken om er in het werkveld mee aan de slag te kunnen. Één student geeft aan dit in het werkveld te leren. Als laatste zijn er nog drie studenten die aangeven dat het onderwerp ze niet interesseert.
21
Bij 9 van de 22 vragen geeft een meerderheid van de studenten aan er weinig/geen kennis en ervaring in te hebben. Wat opvalt, is dat het bij deze vragen allemaal gaat om vaardigheden die specifiek te maken hebben met het onderwerp kindermishandeling en huiselijk geweld.
Ik kan zowel verbale als niet verbale signalen over kinderen en hun gezinsomgeving die wijzen op een zorgwekkende opvoedingssituatie en/of kindermishandeling en huiselijk geweld herkennen en benoemen. Weinig of geen kennis/ervaring
Ik kan relevante signaleringschecklists of instrumenten toepassen. Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
35%
Voldoende of ruime kennis/ervaring 45%
65%
55%
Ik kan beoordelen of er sprake is van een levensbedreigende situatie en onmiddellijk handelen nodig is. Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
Ik ben bekend met de landelijke wet en regelgeving en regionale afspraken voor het omgaan met gebleken kindermishandeling en huiselijk geweld of vermoedens daarvan. Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
41% 59%
35% 65%
Ik kan relevante richtlijnen (meldcode, protocollen) toepassen. Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
Ik kan afwegen welke stappen gezet moeten worden om gebleken kindermishandeling en huiselijk geweld of een vermoeden daarvan verder uit te (laten) zoeken en kan hierin prioriteiten stellen. Weinig of geen kennis/ervaring
41% 59%
Voldoende of ruime kennis/ervaring 37% 63%
22
Ik kan afwegen en beslissen wat ikzelf of mijn (toekomstige) organisatie kan doen en wat ik moet overdragen aan andere beroepskrachten.
Ik weet in welke gevallen toestemming nodig is van ouders en/of kind om informatie te delen met derden. Weinig of geen kennis/ervaring
Weinig of geen kennis/ervaring
Voldoende of ruime kennis/ervaring
Voldoende of ruime kennis/ervaring 47%
37%
53%
63%
Ik kan beoordelen of mijn handelen en/of dat van anderen leidt tot verbetering van de veiligheid en het welzijn van het kind en hierop zo nodig actie te ondernemen.
Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring 49% 51% Meer algemene vaardigheden waarvan een meerderheid van de studenten aangeven dat ze er voldoende of ruime kennis/ervaring over hebben, zijn:
Ik kan basale gespreksvaardigheden toepassen (onder andere, luisteren, samenvatten, laten uitpraten en doorvragen). Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
Ik begrijp de noodzaak tot het delen van informatie en nauwkeurige verslaglegging in de context van het veiligstellen en bevorderen van het welzijn van een kind. Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
14% 27% 86%
73%
23
Ik weet dat kindermishandeling en huiselijk geweld normatieve problematiek is, dat wil zeggen dat de grenzen mede bepaald worden door maatschappelijke, culturele en levensbeschouwelijke opvattingen.
Ik weet dat kindermishandeling en huiselijk geweld het resultaat is van een samenspel van factoren op het niveau van het kind, de ouders(s) en de leefsituatie. Weinig of geen kennis/ervaring
Weinig of geen kennis/ervaring
Voldoende of ruime kennis/ervaring
Voldoende of ruime kennis/ervaring
22%
35% 78%
65%
Ik kan mondeling concrete informatie geven over het kind en het gezin, zodat andere beroepskrachten zorg aan het kind en het gezin kunnen bieden. Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
39% 61%
Interpretatie Bij het onderzoek naar het verband tussen de reguliere route, de behoefte aan meer les en de zelfkennis, is het ons opgevallen dat de studenten voornamelijk kennis en ervaring missen in de specifieke vragen naar kindermishandeling en huiselijk geweld. Ze hebben vooral op de specifieke vragen laag gescoord. Op de wat meer algemene kennis vragen daarentegen, scoren ze wel een stuk hoger. Hier maken wij uit op dat de studenten vooral kennis missen over het onderwerp zelf.
24
4.6.7 Het verband tussen de versnelde/verkorte route, de behoefte aan meer les, en de zelfkennis. Van de 21 studenten die de versnelde route volgen, hebben 21 studenten (100%) behoefte aan meer les over kindermishandeling en huiselijk geweld. Onze analyse vindt u in bijlage 7. Bij 10 van de 22 vragen geeft een meerderheid van de studenten aan er weinig/geen kennis en ervaring in te hebben. Wat opvalt, is dat het bij deze vragen allemaal gaat om vaardigheden die specifiek te maken hebben met het onderwerp kindermishandeling en huiselijk geweld.
Ik kan zowel verbale als niet verbale signalen over kinderen en hun gezinsomgeving die wijzen op een zorgwekkende opvoedingssituatie en/of kindermishandeling en huiselijk geweld herkennen en benoemen Weinig of geen kennis/ervaring
Ik kan relevante signaleringschecklists of instrumenten toepassen Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
43%
Voldoende of ruime kennis/ervaring
57%
43% 57%
Ik kan beoordelen of er sprake is van een levensbedreigende situatie en onmiddelijk handelen nodig is Weinig of geen kennis/ervaring
Ik ben bekend met de landelijke wet en regelgeving en regionale afspraken voor het omgaan met gebleken kindermishandeling en huiselijk geweld of vermoedens daarvan
Voldoende of ruime kennis/ervaring Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring 43% 57%
38% 62%
25
Ik kan relevante richtlijnen (meldcode, protocollen)toepassen Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
Ik kan afwegen welke stappen gezet moeten worden om gebleken kindermishandeling en huiselijk geweld of een vermoeden daarvan verder uit te (laten) zoeken en kan hierin prioriteiten stellen Weinig of geen kennis/ervaring
38%
Voldoende of ruime kennis/ervaring 62% 48%
Ik kan afwegen en beslissen wat ikzelf of mijn (toekomstige) organisatie kan doen en wat ik moet overdragen aan andere beroepskrachten
52%
Ik kan het vermoeden van kindermishandeling toetsen bij collega's Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
38% 62%
43% 57%
Ik kan signalen die ik heb waargenomen toetsen bij ouders en/of het kind Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
Ik kan aan ouders en kind duidelijk uitleggen en onderboiuwen waarom ik me zorgen maak en wat ik daarmee ga doen Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
29% 71%
33% 67%
26
Meer algemene vaardigheden waarvan een meerderheid van de studenten aangeven dat ze er voldoende of ruime kennis/ervaring over hebben, zijn:
Ik kan basale gespreksvaardigheden toepassen (onder andere, luisteren, samenvatten, laten uitpraten en doorvragen). Weinig of geen kennis/ervaring
Ik weet met wie en onder welke voorwaarden vertrouwelijke informatie gedeeld mag worden. Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
Voldoende of ruime kennis/ervaring 19%
24% 76%
81%
Ik weet in welke gevallen toestemming nodig is van ouders en/of kind om informatie te delen met derden. Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
Ik kan mondeling concrete informatie geven over het kind en het gezin, zodat andere beroepskrachten zorg aan het kind en het gezin kunnen bieden. Weinig of geen kennis/ervaring Voldoende of ruime kennis/ervaring
38%
29%
62% 71%
Interpretatie Bij het onderzoek naar het verband tussen de verkorte, de behoefte aan meer les en de zelfkennis, is het ons opgevallen dat de studenten voornamelijk kennis en ervaring missen in de specifieke vragen naar kindermishandeling en huiselijk geweld. Ze hebben vooral op de specifieke vragen laag gescoord. Op de wat meer algemene kennis vragen daarentegen, scoren ze wel een stuk hoger. Hier maken wij uit op dat de studenten vooral kennis missen over het onderwerp zelf. Ook valt het ons op dat alle studenten die de verkorte route volgen, de behoefte hebben aan meer les over kindermishandeling en huiselijk geweld, terwijl dit bij de reguliere route niet het geval is. Hier zouden wij uit op kunnen maken dat er in de reguliere route misschien al meer aandacht aan het onderwerp wordt besteed dan in de verkorte route. Hierdoor zou de behoefte bij de verkorte route groter kunnen zijn.
27
Hoofdstuk 5: De interviews 5.1. Het doel Wij wilden graag docenten interviewen om erachter te komen waarom er geen les gegeven wordt over het onderwerp kindermishandeling en huiselijk geweld binnen de opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening op de Hogeschool van Amsterdam. Zij zijn toch de werkvelddeskundigen en zij hebben hier zicht op. Ook waren wij benieuwd of zij zelf eigenlijk invloed hebben op het lesprogramma. Wij wilden ook iemand van het curriculum commissie interviewen en de afdelingsmanager. Zij bepalen samen voor het grootste deel wat er in het lesprogramma komt. Wij wilden hun mening weten over het onderwerp kindermishandeling en huiselijk geweld binnen de opleiding. Ook wilden wij graag een professional interviewen, dit om te weten hoe diegene zijn onderzoek heeft gedaan en waar diegene tegenaan gelopen is. Hierbij kwamen wij op Peter van der Linden, hij heeft een artikel geschreven in het tijdschrift Kindermishandeling. We hebben Peter benaderd en we mochten hem interviewen. In de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening op de Hogeschool van Amsterdam zit het vak wel in het lesprogramma. Wij wilden weten hoe het daar wordt ingevuld. Na enkele e-‐mails bereikten wij Wim Hellings, lid van de stuurgroep MWD. Hij stond open voor een interview. Alle interviews kunt u teruglezen vanaf bijlage 11. Zelf hebben we al aardig wat kennis verworven over het onderwerp, door onze minor. Dit is van belang bij het interview, omdat wij weten wat de studenten, die de minor niet volgen, missen. 5.2 Half-‐gestructureerd interview Voor de interviews hebben wij bepaald welke vragen wij wilde stellen en in welke volgorde. We hadden een topiclijst gemaakt van de onderwerpen die we wilde bespreken, vervolgens hebben wij deze op volgorde gezet. Enkele vragen zijn dus al vastgesteld, maar het doorvragen niet. Niet bij elke geïnterviewde hebben we dezelfde vragen gesteld (Baarda, De Goede en Teunissen; 230). Bij de professional stel je bijvoorbeeld andere vragen dan bij de afdelingsmanager. We hebben wel gemeenschappelijke vragen gesteld, bijvoorbeeld of zij vinden dat Kindermishandeling en Huiselijk Geweld standaard in het lesprogramma moet komen en waarom wel of niet. 5.3 De aanpak Wij hebben met de geïnterviewden contact gezocht via e-‐mail. Op deze manier hebben wij laten weten waar wij ons onderzoek voor doen en over welk onderwerp het gaat. We wilden er eigenlijk nog niet teveel over zeggen, omdat ze er op deze manier al over na kunnen denken en dat wilden we niet. We wilden ze niet per se “confronteren”, maar we wilden niet dat ze al over onze vragen konden nadenken en hun antwoord als het ware al klaar hadden. Elke geïnterviewde hebben we individueel geïnterviewd in een aparte kamer, er zaten geen andere bij. Alle interviews hebben wij door middel van audio opgenomen, hier hebben wij toestemming voor gevraagd. Dit maakte het voor ons makkelijk betreft het uittypen van de interviews. Wij wilden de geïnterviewden ook graag filmen, hier hebben wij ook toestemming voor gevraagd. Als dit filmpje klaar is laten wij dit aan hen zien, en vragen wij toestemming om het op het internet te zetten. De mate waarin de personen die we hebben geïnterviewd kenden was verschillend. Peter van der Linden kenden we helemaal nog niet. Van Hans Malschaert en Annet Stomph hebben wij hoorcollege gehad, maar wij kenden hen verder ook niet. Van Huib Giltay Veth en Jeroen van der Kroon hebben wij les gehad, hen kenden we dan ook wat beter. Aan het begin van het interview stelden wij onszelf voor en legden wij uit dat wij vanuit de minor Huiselijk en Seksueel Geweld dit onderzoek doen. Vervolgens vertelden wij dat
28
wij dit onderzoek uitvoeren voor STUK en wie zij zijn. Hierna vertelden wij dat we graag de mening van hun wilde weten en begonnen we met het interview. Uiteraard konden de geïnterviewden ons ook vragen stellen. 5.4 Het labelen Nadat de interviews uitgetypt waren, gingen wij allemaal voor onszelf de interviews labelen. Uit de interviews haalden wij informatie die we konden onderbrengen in labels, in ons geval de hoofdvraag en de deelvragen. Nadat iedereen de interviews had gelabeld, zijn we bij elkaar gaan zitten. We hadden over het algemeen op elke vraag dezelfde informatie uit de interviews gehaald. Niet onder elke deelvraag konden we informatie uit de interviews halen, omdat dit ook afhangt van de enquêtes. In de volgende paragraaf leest u wat onze conclusies zijn op elke vraag met informatie die we uit de interviews hebben gehaald. 5.5 Conclusie van de interviews De conclusies van de interviews zijn toegevoegd aan de conclusie, die u kunt lezen aan het einde van ons verslag. Hoofdstuk 6: Verantwoording van het eindproduct Theatergroep STUK heeft als doel om kindermishandeling onder de aandacht brengen bij de Nederlandse en Vlaamse bevolking. Zij maken hiervoor film-‐ en theaterproducties over dit onderwerp. Dit verspreiden zij onder andere door middel van internet. Har Tortike, onze opdrachtgever en de regisseur van STUK, heeft ons daarom gevraagd om als eindproduct van dit onderzoek een filmproductie te leveren. We hebben gebrainstormd over hoe wij dit filmpje in elkaar wilden zetten en op welke manier wij hier het best de aandacht mee konden trekken. In overleg met Har Tortike hebben wij toen besloten om de conclusies van de docenteninterviews op te nemen op band, zodat wij deze konden gebruiken voor onze filmproductie. In de interviews met docenten hebben wij steeds de volgende vraag terug laten komen en deze ook op film opgenomen. Het gaat hier om de vraag ‘Vindt u dat er standaard les over Kindermishandeling en Huiselijk Geweld in het lesprogramma moet komen? En waarom wel of niet’. Door de leden van het curriculum commissie, de methodiek docenten en de afdelingsmanager is hier heel verschillend op gereageerd. Iedere docent had zo zijn eigen argumenten bij zijn of haar reactie. Omdat wij met een enquête in ons onderzoek ook in zijn gegaan op de behoefte, kennis en vaardigheden van de vierdejaars SPH-‐studenten, wilden wij ook hen in de filmproductie naar voren laten komen. Helaas bleek dit niet mogelijk, omdat vierdejaars SPH-‐studenten beperkt op school aanwezig zijn. Onze ingeving om dan maar een discussie tussen studenten over dit onderwerp op band vast te leggen, leek niet te lukken omdat er alleen maar lessen zijn binnen de minor. Uiteindelijk hebben wij besloten om niet de studenten op band vast te leggen, maar hier hulpverleners uit de praktijk voor te gebruiken. Hiermee hopen wij meer indruk te achter te laten, omdat dit een indruk geeft van hoe het er in de praktijk aan toe gaat. Om het onderwerp ‘Kindermishandeling en Huiselijk Geweld’ meer onder de aandacht te brengen binnen de opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening op de Hogeschool van Amsterdam, zullen wij de filmproductie ook tijdens de presentatie van ons onderzoek laten zien en aan de leden van de curriculumcommissie om hun hierover aan het denken te zetten in de hoop dat het onderwerp een vaste plaats zal krijgen in het curriculum.
29
Conclusie In de conclusie geven wij weer hoe wij antwoord hebben gegeven op de hoofdvraag en de deelvragen. Tevens hebben wij een aanbeveling gedaan. Hoofdvraag: Wat wordt er op de Hogeschool van Amsterdam, SPH, gedaan aan het onderwerp ‘Kindermishandeling en Huiselijk geweld’ en in welke vorm wordt hier aandacht aan besteed? Waarom wordt er wel of geen aandacht aan besteed volgens de afdelingsleider en het curriculum commissie? De opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening van de Hogeschool van Amsterdam heeft geen vast lesprogramma over het onderwerp ‘Kindermishandeling en Huiselijk Geweld’. Het onderwerp wordt verspreid over de verschillende vakken, waaronder methodiek en ontwikkelingspsychologie. Tevens hangt het af van de docent of er aandacht aan dit onderwerp besteedt wordt, dit heeft te maken met de affiniteit met het onderwerp. Daarnaast hangt het ook van de groep studenten af en de onderwerpen die in de media uitgelicht worden. Sommige docenten verwachten van de studenten dat zij zelf met een inbreng voor de les komen, of dat zij er zelf naar vragen. Dit is voor de studenten erg moeilijk, aangezien wij niet precies weten wat er allemaal speelt in het werkveld en dit ook niet allemaal tegen komen op onze stages. De afdelingsmanager en het curriculum commissie geven aan dat het onderwerp te specifiek is voor de brede opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening. Daarnaast zien zij geen ruimte om dit onderwerp onder te brengen in het lesprogramma. Deelvragen: 1. Welke kennis en vaardigheden zijn er nodig om in het werkveld adequaat te kunnen handelen bij (vermoedens van) kindermishandeling? Het is belangrijk dat een jeugdzorgwerker competent genoeg is om op een zorgvuldige en heldere wijze signalen van (psychische, fysieke of seksueel) geweld in huiselijke kring te analyseren en vermoedens van kindermishandeling en/of huiselijk geweld voor te leggen aan het Advies en Meldpunt Kindermishandeling en/of het Advies en Steunpunt Huiselijk geweld (ASHG). Door het geweld tijdig te signaleren en te melden, kan het geweld op een effectieve manier worden aangepakt zodat de relatie tussen de jeugdige, opvoeders en jij als jeugdhulpverlening op een juiste manier voortgezet kan worden. De specifieke competenties voor de hulpverlener hebben wij uitgebreid benoemd in hoofdstuk één. 2. Hoe komt het lesprogramma tot stand? Deze deelvraag hebben we beantwoord aan de hand van de resultaten van de interviews, omdat wij geen idee hadden wat precies de taken waren van de curriculum commissie. Tijdens de interviews hebben wij gesproken met Annet Stomph, lid van de curriculum commissie SPH Wim Hellings, lid van de stuurgroep MWD en Hans Malschaert, afdelingsmanager SPH. Zij hebben ons geholpen een beeld te krijgen van de taken van de curriculum commissie. Binnen de hogeschool is er een curriculum commissie actief. Deze commissie draagt de zorg voor de indeling van het lesprogramma. De hoofdtaak van de curriculum commissie is het bewaken van de samenhang in het hele curriculum. Dit houdt in dat vakken in de verschillende blokken op elkaar aan moeten sluiten. Maar ook bepalen zij welk vak in welk jaar gegeven moet worden. Je zou kunnen zeggen dat zij daarnaast een soort controlefunctie hebben.
30
Ze kijken over de schouder van alle afzonderlijke docenten mee of bijvoorbeeld de programma’s goed ingericht zijn, of de handleiding helder is en of de literatuur klopt bij het jaar. De curriculum commissie geeft advies over het lesprogramma aan het managementteam. Het managementteam bepaalt uiteindelijk of zij daarin mee gaan of niet en voeren eventueel veranderingen in. Het management denkt in grote lijnen mee en heeft een landelijk overleg over wat de SPH-‐er moet kunnen. Dit wordt weer vertaald naar de curriculumcommissie. De afdelingsmanager is eindverantwoordelijk, maar geeft aan dat hij veel overlaat aan de curriculum commissie en de docenten. Het tot stand komen van het lesprogramma, is als het ware een wisselwerking tussen docenten en de curriculum commissie en het managementteam. Docenten kunnen bijvoorbeeld komen met voorstellen voor keuzevakken en minoren. De commissie bepaalt op hun beurt in welk jaar dit het best past. Docenten bevestigen dat zij ook invloed hebben op het lesprogramma door die ruimte zelf te nemen binnen de lessen. Ze baseren de lessen mede op welke groep ze voor zich hebben, wat er speelt binnen de groep, maar ook wat er speelt in de media. 3. Op welke manier wordt er op de opleiding MWD vormgegeven aan het onderwerp ‘Kindermishandeling en Huiselijk geweld’? Deze deelvraag hebben we beantwoord aan de hand van de resultaten van het interview met Wim Hellings, lid van het curriculum commissie van de opleiding MWD. Volgens Wim Hellings, lid van de stuurgroep MWD, heeft de opleiding maatschappelijk werk en dienstverlening een aantal jaren een apart theorievak gehad waarin het onderwerp besproken werd, namelijk ‘Geweld en Mishandeling’. Helaas is dit nu geen apart theorievak meer. De verklaring hiervoor is dat het curriculum anders ingedeeld is met een theorielijn, een vaardighedenlijn, praktijk en reflectie. Theorie vakken die nu gegeven worden, zijn echt disciplines. Meer specifieke onderwerpen behoren niet langer tot de theorielijn, maar worden tegenwoordig ondergebracht in de methodieklijn. Nu is het zo dat bij het vak methodiek ‘gedwongen hulpverlening’, drie colleges gegeven worden over huiselijk geweld. Dat is uiteindelijk overgebleven van het theorievak. 4. Op welke manier wordt er nu op de opleiding SPH vormgegeven aan het onderwerp ‘Kindermishandeling en Huiselijk geweld’? Deze deelvraag hebben we beantwoord aan de hand van de resultaten van de interviews, omdat wij er vanuit zijn gegaan dat de docenten zelf het beste weten wat er in de lesprogramma’s besproken wordt. Aan de hand van de interviews is gebleken dat alle docenten het erover eens zijn dat er geen apart onderdeel is met ‘Kindermishandeling en Huiselijk Geweld’ als onderwerp. Op dit moment wordt het vaardigheidsvak ‘Agressie hantering’ gegeven. Er is ons verteld dat studenten hierbij vaardigheden leren rond de omgang met agressie. Hier komt ook het onderwerp ‘Kindermishandeling en Huiselijk Geweld’ aan de orde. Helaas zijn wij net de laatste groep studenten geweest die dit vak niet gehad hebben in het tweede jaar. Ook wordt er op de opleiding aandacht besteedt aan gespreksvoering, door middel van een vak in het tweede jaar en daarnaast is er ook nog verdiepende gespreksvoering in het vierde jaar. De verwachting is dat we hier nog wat meer handreikingen leren om het bespreekbaar maken van mishandeling makkelijker te maken. Dit zal alleen niet toereikend genoeg zijn, omdat deskundigheid gewenst is bij dit onderwerp. Daarnaast is ‘Wetgeving in de Gezondheidszorg’ ook een nieuw theorievak. In dit vak wordt aandacht besteedt aan bepaalde wetgevingen rondom kindermishandeling en huiselijk geweld. Wij kunnen niet achterhalen om welke wetgevingen dit precies gaat. Daarnaast is het ook deels de verantwoordelijkheid van de docent zelf om dit onderwerp in zijn lessen in te weven. Dit kan afhankelijk zijn van de groep studenten en de onderwerpen die het nieuws halen. Hierdoor kan het onderwerp toch aan bod komen, ondanks dat het geen vast punt in het programma is.
31
5. In welke mate denken studenten zelf dat ze zijn toegerust op het gebied van ‘Kindermishandeling en Huiselijk Geweld’? Om deze deelvraag te kunnen beantwoorden hebben we gebruik gemaakt van de enquête resultaten. We hebben een zelfkennistest toegevoegd, om te kunnen nagaan in welke mate studenten zelf denken dat ze zijn toegerust op het gebied van ‘Kindermishandeling en Huiselijk Geweld’. Hier hebben wij de volgende dingen ondervonden. In tien van de tweeëntwintig vragen geeft een meerderheid van de studenten aan er weinig tot geen kennis en ervaring in te hebben. Wat opvalt, is dat het bij deze vragen allemaal gaat om vaardigheden die specifiek te maken hebben met het onderwerp kindermishandeling en huiselijk geweld. Het gaat hierbij dus niet om gespreksvaardigheden, het delen van informatie en de noodzaak van nauwkeurige verslaggeving, die in andere werkvelden ook naar voren komen. Maar over vaardigheden die meer gerelateerd zijn aan dit onderwerp, zoals het herkennen van signalen, het advies en melding doen bij het AMK en SHG en de verschillende richtlijnen en protocollen met betrekking tot het onderwerp, zoals de meldcode. In vier van de tweeëntwintig vragen staan vaardigheden die specifiek nodig zijn in de omgang met kindermishandeling en huiselijk geweld, waarvan de meerderheid aangeeft, dat ze er voldoende of ruim genoeg kennis/ervaring in hebben, mede dankzij de tools die school aangeboden heeft. Als laatste zijn er nog vijf meer algemene vaardigheden waarvan een meerderheid van de studenten aangeven dat ze er voldoende of ruime kennis/ervaring over hebben. Wat ons opvalt, is dat de verdeling van wel of geen voldoende kennis van vaardigheden wat betreft kindermishandeling en huiselijk geweld ongeveer op de helft ligt. De vragen waar de studenten aangeven weinig of geen kennis/ervaring mee te hebben gaan voornamelijk over kindermishandeling en huiselijk geweld zelf, de specifieke onderdelen. Waar studenten aangeven voldoende kennis/ervaring mee te hebben gaan over algemene vaardigheden zoals gespreksvaardigheden. Hier hebben we dan ook les over gehad. Wat wij kunnen opmaken uit deze gegevens is dat het goed zou zijn als er meer les komt over kindermishandeling en huiselijk geweld, de helft van de studenten geeft aan dat ze weinig of geen kennis/ervaring hebben met deze vaardigheden. 6. Is er onder de studenten en docenten behoefte aan een standaard lesprogramma over ‘Kindermishandeling en Huiselijk Geweld’? Deze deelvraag hebben we beantwoord aan de hand van zowel de resultaten van de interviews, als de resultaten van de enquêtes. Als we kijken naar de resultaten van de enquêtes kunnen wij zeggen dat er zeker behoefte is aan meer les over ‘Kindermishandeling en Huiselijk Geweld’. Tachtig procent van de studenten bevestigd dit, tegenover de twintig procent die hier geen behoefte aan heeft. De meningen van de docenten zijn wat meer verdeeld dan die van de studenten. Drie van de vijf geïnterviewde docenten geeft aan dat ze geen ruimte zien om dit onderwerp als apart onderdeel in het curriculum te integreren. Toch zijn er twee docenten die wel vinden dat het onderwerp meer aandacht mag krijgen binnen de opleiding. Hans Malschaert, opleidingsmanager SPH, gaf aan het einde van het interview aan dat hij behoefte heeft aan standaard lessen over seksueel en huiselijk geweld. Hij geeft aan het nuttig te vinden om studenten te leren en te laten zien hoe belangrijk dit onderwerp is. Zoals hij zegt: ‘Het is een vergrootglas waar je heel veel maatschappelijke problemen aan kunt hangen, zoals armoede, kinderen die hun ouders mishandelen, ouders die hun kinderen mishandelen, het netwerk wat er een rol in speelt.’
32
Hij denkt dat het goed is om studenten dit soort thema’s met elkaar in verband te laten brengen en ze methodes aan te leren van preventie tot en met behandeling waardoor ze veel betere hulpverleners kunnen worden, omdat het zo een indringend thema is wat soms van generatie op generatie wordt doorgegeven en wat dus een groot maatschappelijk probleem is. Deze mening was wel wat in strijd met wat hij in de rest van het interview vertelde. Eerder benoemde hij namelijk steeds dat hij dit onderwerp te specifiek vind om er een standaard les aan te wijden. Het is echter onduidelijk voor ons of zijn mening tijdens het interview bijgedraaid is of dat hij uiteindelijk een sociaal wenselijk antwoord gaf. Annet Stomph, lid curriculum commissie SPH, gaf ook aan geen ruimte te zien in het curriculum voor een vak over kindermishandeling en huiselijk geweld, omdat het dan ten koste gaat van andere dingen die de opleiding belangrijk vindt. Ze gaf aan ons wel te begrijpen, toen wij aangaven dat wij dit zien als een groot maatschappelijk probleem. Zij vindt het wel de moeite waard om er nog eens over na te denken. Wim Hellings, lid stuurgroep MWD, gaf aan dat hij het belangrijk vind dat hulpverleners moeten weten van verschillende vormen van huiselijk geweld, wat de basale dingen zijn en hoe het voorkomen kan worden. Hij geeft aan dat het niet hoeft te zijn dat je er rechtstreeks mee moet werken, maar zeer zijdelings kan je er ook mee te maken krijgen en moet je als hulpverlener kunnen weten hoe je moet handelen. Zoals Wim zegt: ‘Iedereen die werkt in welzijnsland, moet in ieder geval de basisvaardigheden weten’. Hij geeft ook aan dat er door de overheid campagnes worden gevoerd om burgers bewust te maken en op de hoogte te houden van dit onderwerp. Als hulpverlener moet je er dan vanzelfsprekend ook wat van weten. Je moet als hulpverlener op zijn minst basaal weten hoe je moet handelen in dit soort situaties, maar je dient ook als een soort aanspreekpunt voor andere burgers die er iets over willen weten. Hij geeft aan het niet goed te vinden dat de opleiding SPH hier geen vast onderdeel over heeft in het lesprogramma. Hij vindt het niet goed dat studenten de minor Huiselijk en Seksueel geweld moeten kiezen, met het idee er iets over te willen weten. Een minor dient om je ergens in te specialiseren/te verdiepen, je zou hier niet voor moeten kiezen om er ‘iets’ van te weten, omdat het eerder nooit aan bod gekomen is. Ook tussen beide methodiekdocenten zijn de meningen sterk verdeeld. Huib Giltay Veth geeft ook aan dat hij het een te specifiek onderwerp vindt voor de opleiding SPH. Hoe belangrijk het ook is, en hoe erg hij het ook vind voor de kinderen, hij is van mening dat het één van de aspecten is die in de ontwikkeling aan de orde komt, die verstoord kan raken. Hij vindt daarom dat het meer een onderdeel van pedagogiek of een onderdeel van ontwikkelingspsychologie is. Voor studenten die zich dan toch verder willen verdiepen, vindt hij de keuzevakken goed functionerend. Hij geeft echter wel aan dat hij dit onderwerp eigenlijk ook te specifiek vind om een hele minor aan te wijden. Toen wij vertelde wat wij allemaal behandelen binnen de minor, draaide hij zijn mening hierover wel bij. Hij vindt het goed dat wij hier ook leren om het bespreekbaar te maken op verschillende niveaus, van relaties of in gezinnen en dat er aandacht besteed wordt rondom machtsverhoudingen en welke positie je als hulpverlener moet innemen. Maar hij gaf aan dat hij de naam van de minor dan wel te specifiek en daarmee misleidend vind. Hij denkt dat de minor breder is, als de naam zegt. Jeroen van der Kroon gaf meteen aan dat er wat hem betreft meer aandacht voor dit onderwerp mag zijn, gezien de grote en de ernst van het probleem. Hij mist het als vast onderdeel.
33
Juist omdat er een groot taboe ligt op het bespreekbaar maken van dit onderwerp en omdat niet alle studenten hier op hun stageplek mee te maken krijgen en er mee om leren gaan, vindt Jeroen dat de opleiding hier meer aandacht aan zou moeten besteden, met als uitgangspunt dat de studenten hier uiteindelijk als zelfstandig visievormend en denkend en aangevend weg moeten gaan. 7. Waarom wordt er op de opleiding wel of geen aandacht besteed aan dit onderwerp? Zoals ook in de beantwoording van de vorige deelvraag ook al naar voren kwam, zeggen drie van de vijf docenten dat het onderwerp te specifiek is om te behandelen in een brede opleiding als SPH. De opleiding moet keuzes maken of ze onderwerpen wel of niet uitlichten als een apart onderwerp of stoppen het ergens tussen in de programma’s. Het zou kunnen dat het onderwerp weinig besproken wordt, omdat dit ook afhangt van de docent die dit onderwerp behandeld. 8. Welke aanbevelingen geven studenten en docenten met betrekking tot het onderwerp kindermishandeling binnen de opleiding? Uit de enquête blijkt dat de studenten behoefte hebben aan meer les hebben over ‘Kindermishandeling en Huiselijk Geweld’. Zij zouden dit het liefst ingevuld zien als een apart vak in het lesprogramma (63.16%). Ook is er een groep studenten die het onderwerp het liefst verdeeld ziet over verschillende vakken (24.56%). Daarnaast zijn er nog een aantal studenten die wat zien in een vaste middag per jaar over dit onderwerp (12.28%). Deze percentages hebben betrekking op de aanbevelingen die wij zelf in de vragen hebben aangeboden. We weten nog geen aanbevelingen van de studenten zelf, deze zullen blijken na afloop van de discussie met de studenten. Hans Malschaert, opleidingsmanager SPH, zou dit onderwerp graag onder willen brengen in een aantal lessen bij methodiek. Hier zouden wij dan kunnen kijken welke methodes er zijn om het te signaleren, er mee om te gaan en hoe men om moet gaan met het netwerk. Jeroen van der Kroon, docent methodiek, geeft aan dat hij de minor toch een goed moment vindt, hij denkt dat dit onderwerp goed onder te brengen is in verschillende minoren, gekoppeld aan de doelgroep en het minoronderwerp. Verder zou Jeroen graag zien dat er in het eerste jaar een theorievak over komt om de studenten vast een basis aan te leren, waar zij in de jaren erna verder mee aan de slag kunnen. Huib Giltay Veth, docent methodiek, denkt echter dat het eerste en tweede jaar nu te vol zijn voor zo een specifiek onderwerp. Hij denkt dat studenten tijdens het derdejaar de gelegenheid moeten krijgen om aan die kennis te komen. Hij denkt dat studenten er in hun derdejaarsstage vaak achter komen dat ze die kennis missen, en hebben er dan juist behoefte aan om er iets over te leren. Hij denkt daarom dat het goed is als er in het derde jaar meer gelegenheid komt voor studenten om aan die kennis te komen. Als laatste geeft Annet Stomph, lid van het curriculum commissie, aan dat dit onderwerp bij uitstek thuishoort in het uitstroomprofiel jeugdzorgwerker. Onze aanbeveling Zoals in ons onderzoeksverslag te lezen is, zijn er veel verschillende tegenstrijdige conclusies te trekken uit de interviews onder de docenten en de enquêtes onder de studenten. Van de docenten kregen wij vooral te horen dat zij het belang van dit onderwerp inzien, maar hier te weinig ruimte voor zien binnen de opleiding. We kregen tijdens de interviews meerdere malen te horen dat zij het vak te specifiek vinden voor zo een brede opleiding als Sociaal Pedagogisch Hulpverlening, waar studenten al zoveel moeten leren over verschillende werkvelden. Het doel van de opleiding is daarom om de studenten zo breed mogelijk, met zoveel mogelijk basisvaardigheden op te leiden. Verdieping en specialisatie kunnen middels keuzevakken en de minoren en zal uiteindelijk vanzelf in het werkveld tot stand komen.
34
Uit de enquêteresultaten blijkt echter dat veel studenten behoefte hebben aan een meer les over kindermishandeling en huiselijk geweld. Uit de zelfkennistest, bleek dat veel studenten bij veel vaardigheden aangaven nog weinig of geen kennis/ervaring te hebben. Dit betrof zowel studenten die wel behoefte hebben aan meer les over dit onderwerp, als studenten die aangaven hier geen behoefte aan te hebben. Ook opvallend was, dat alle studenten die nu de minor huiselijk en seksueel geweld volgen, aangeven behoefte te hebben aan meer les te hebben over kindermishandeling en huiselijk geweld, terwijl ze bij de zelfkennistest bij veel vaardigheden ingevuld hebben dat ze voldoende of ruime kennis/ ervaring hebben over het onderwerp. Als wij uit eigen ervaring mogen spreken, vinden wij dat deze minor onze ogen heeft geopend over de omvang van deze problematiek en de moeilijkheid om hier als (beginnende) hulpverlener mee om te gaan. Omdat de methodiekdocenten, de leden van het curriculum commissie en de afdelingsmanager SPH, allemaal aangeven dat zij geen ruimte zien voor een apart vak over dit onderwerp, is het volgens ons beter om hier ook niet naar te willen streven. Zoals verschillende docenten en de afdelingsmanager in de interviews aangaven: “We moeten al zoveel”, waarbij ze dus ook weer aan geven dat ze veel vraag uit de praktijk krijgen voor nieuwe onderwerpen. Een punt dat in het onderzoek van Peter van der Linden ook duidelijk naar voren kwam. Toch vinden wij het belangrijk dat er toch meer aandacht wordt besteed aan het onderwerp ‘Kindermishandeling en Huiselijk Geweld’ binnen de opleiding Sociaal Pedagogisch Hulpverlening. Als de opleiding hier meer aandacht aan zou besteden, zal het onderwerp minder zwaar worden. Het gaat niet alleen om de basale kennis, de meldcode en procedures. De verschillende dilemma’s en standpunten ervaren en hoe je hier mee om moet gaan, is minstens zo belangrijk. We zouden met zijn alle moeten kijken hoe de opleiding kindermishandeling, partnergeweld en ouderenmishandeling in bestaande modules kan inpassen. Hoe kun je de eindtermen zo formuleren dat die onderwerpen worden meegenomen? Bij welk vak kun je opdrachten over kindermishandeling bedenken, wat voor projecten kunnen hier op worden toegespitst en hoe kunnen we het beter bespreekbaar maken tijdens de stages? Volgens ons is het goed om het op allerlei plekken te laten terugkomen. Er zijn al genoeg keuzeonderdelen voor studenten die zich er in interesseren, maar wij willen dat alle studenten de nodige kennis en vaardigheden opdoen. Methodiek docent Jeroen van der Kroon gaf in het interview aan dat hij het onderwerp behandeld aan de hand van nieuwsitems en hij baseert het op de klas die hij voor zich heeft. Wij vinden het goed dat docenten op deze manier toch aandacht hebben voor het onderwerp. Op deze manier kan er echter niet gegarandeerd worden dat alle studenten deze kennis en vaardigheden verwerven. Het ligt nog teveel aan externe invloeden. Want wat als er toevallig geen grote nieuwsitems zijn over dit onderwerp? Of als een klas hier zelf niet mee komt? Is het dan toch niet belangrijk dat een docent hier zelf over begint? Het is volgens ons belangrijk dat er gekeken word naar welke docenten het een belangrijk onderwerp vinden. De druk moet niet van buiten komen, het werkt alleen als docenten er zelf affiniteit mee hebben. Wij zouden op basis van onze onderzoeksresultaten en op basis van onze eigen ervaringen hiermee, nu aanbevelingen kunnen doen. Maar wij denken dat dit voor ons lastig is, omdat wij alleen door de bril van de student kijken en hiervoor niet genoeg zicht hebben op de algehele samenhang en regels voor het curriculum. Wat ons betreft zou het goed zijn om met een aantal studenten en docenten samen te kijken hoe dit onderwerp het best ingebed kan worden binnen de opleiding. Studenten kunnen aangeven welke informatie zij missen en op welke manier zij deze informatie het liefst zouden willen ontvangen. Docenten kunnen op hun beurt het best bepalen bij welke modules en in welke perioden het aansluit. Wij zouden bereid zijn om hier aan mee te werken.
35
Literatuur Boeken • Nel Verhoeven, Wat is onderzoek?, Amsterdam: Uitgeverij Boom; 2004. 2005, 2006 • Baarda, De Goede en Teunissen, Basisboek Kwalitatief Onderzoek, tweede geheel herziene druk, Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers bv; 2009 Internet • http://www.huiselijkgeweld.nl/doc/feiten/factsheet_movisie_mei_2011_websit e.pdf, bezocht op 8 december 2011 • http://www.huiselijkgeweld.nl/doc/feiten/factsheet_movisie_mei_2011_websit e.pdf, bezocht op 8 december 2011 • http://www.huiselijkgeweld.nl/feiten/feiten/landelijk/kindermishandeling-‐in-‐ nederland-‐anno-‐2010, bezocht op 8 december 2011 • http://www.huiselijkgeweld.nl/doc/feiten/factsheet_movisie_mei_2011_websit e.pdf, bezocht op 8 december 2011 • www.hbo-‐raad.nl, bezocht op 10 november 2011 • http://www.thesauruszorgenwelzijn.nl/handelingsverlegenheid.htm, bezocht op 16 december 2011 • http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huiselijk-‐geweld/hulp-‐ bieden/meldcode, bezocht op 12 december 2011 • http://www.edux.nl/site_files/uploads/nieuwsbrieven/Redax_Magazine_nr4_ar t2.pdf, bezocht op 16 december 2011 • http://www.nji.nl/DossierDownloads/JEUGDZORG_EVALUATIEONDERZOEK_W ET_091103.PDF, bezocht op 16 december 2011 • http://www.nji.nl/DossierDownloads/JEUGDZORG_EVALUATIEONDERZOEK_W ET_091103.PDF, bezocht op 16 december 2011
36