De Brand II
2
Inhoudsopgave Toelichting
7
Hoofdstuk 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Inleiding Watergebonden bedrijven en windenergie Ligging en begrenzing van het plangebied Huidige situatie Vigerende bestemmingsplannen Cultuurhistorie en archeologie 1.5.1 Inleiding 1.5.2 Landschappelijke ontwikkeling 1.5.3 Bewoningsgeschiedenis 1.5.4 Archeologische waarden en verwachtingen 1.5.5 Algemeen archeologiebeleid gemeente 's-Hertogenbosch 1.5.6 Archeologiebeleid bestemmingsplan De Brand II 1.5.7 Bouwhistorische- en overige cultuurhistorische waarden
9 9 9 11 15 16 16 17 17 18 19 19 21
Hoofdstuk 2 2.1
Beleidskader Rijksbeleid 2.1.1 Tracébesluit Omlegging Zuid-Willemsvaart (2008) 2.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2.1.3 Natuurbeschermingswet 1998 2.1.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening 2.1.5 Elektriciteitswet 1998 2.1.6 Crisis- en herstelwet Provinciaal beleid 2.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2.2.2 Verordening Ruimte 2.2.3 Gebiedsagenda 2013 2.2.4 Regionaal Ruimtelijk Overleg Noordoost-Brabant 2012-2022 2.2.5 Provinciaal inpassingsplan N279 's-Hertogenbosch-Veghel Gemeentelijk beleid 2.3.1 Ruimtelijke StructuurVisie ’s-Hertogenbosch 2014 'Stad tussen stromen' 2.3.2 Nota kantoren- en bedrijventerreinenbeleid 2010-2020 2.3.3 Commissiebesluit 'Duurzame energie' 2.3.4 Energie- en Klimaatprogramma 2008-2015 2.3.5 Nota van uitgangspunten bedrijventerrein De Brand II en windturbines 2.3.6 Opstellingsvarianten windturbines De Brand 2.3.7 Koersnota Infrastructuur 2.3.8 Lekker fietsen! 2.3.9 Nota Parkeernormen 2.3.10 Bomenbeleidsplan 2.3.11 Welstandsnota
23 23 23 24 26 27 27 27 27 27 29 32 33 33 33 33 37 37 38 38 41 44 44 45 45 45
Planopzet (Middel)zware watergebonden bedrijven 3.1.1 Behoefte 3.1.2 Invulling ruimte 3.1.3 Inpassing 3.1.4 Welstand 3.1.5 Verkeer Windturbines 3.2.1 Zoekgebied windturbines 3.2.2 Randvoorwaarden 3.2.3 Keuze tussen cluster- en lijnopstelling 3.2.4 Stedenbouwkundige uitwerking lijnopstelling 3.2.5 Planopzet: type windturbine
47 47 47 48 50 52 52 57 57 60 61 62 63
2.2
2.3
Hoofdstuk 3 3.1
3.2
3
3.2.6 3.2.7 3.2.8 3.2.9 Hoofdstuk 4 4.1 4.2 4.3 4.4
4.5
4.6
4.7 4.8
4.9
4.10
Planopzet: plaatsing windturbines Inpassing Grondeigendom en samenwerking Welstand
Milieuaspecten Inleiding Duurzaamheid en energie Milieueffectrapportage Bedrijven en milieuzonering 4.4.1 Uitgangspunten toe te laten bedrijvigheid 4.4.2 Windturbines 4.4.3 Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Externe veiligheid 4.5.1 Inleiding 4.5.2 Beleid en regelgeving Bodem 4.6.1 Bodemopbouw en geohydrologie 4.6.2 Bodemkwaliteit 4.6.3 Wettelijke regelingen Hoogspanningslijn Flora en Fauna 4.8.1 Actuele natuurkwaliteit 4.8.2 Landschapsecologische relaties met de omgeving 4.8.3 Toetsing aan natuurwetgeving Uitbreiding bedrijventerrein De Brand 4.9.1 Geluid 4.9.2 Luchtkwaliteit Windturbines 4.10.1 Geluid 4.10.2 Slagschaduw 4.10.3 Kabels en leidingen 4.10.4 Radarverstoring
65 67 67 67 69 69 70 71 72 72 72 73 74 74 74 77 77 77 78 78 79 80 81 81 86 86 93 94 95 97 98 99
Hoofdstuk 5
Waterparagraaf
103
Hoofdstuk 6 6.1 6.2
Juridisch bestuurlijke aspecten Inleiding Artikelsgewijze toelichting
111 111 111
Hoofdstuk 7
Economische uitvoerbaarheid
117
Hoofdstuk 8
Inspraak en vooroverleg
119
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6 Bijlage 7 Bijlage 8 Bijlage 9 Bijlage 10 Bijlage 11 Bijlage 12 Bijlage 13 Bijlage 14 4
Aanvulling welstandsnota De Brand II Bebouwingstypen welstand De Brand II Vormvrije m.e.r.-beoordeling De Brand II Externe veiligheid De Brand II Kwantitatieve risico-analyse De Brand II Verkennend bodemonderzoek De Brand II Vooronderzoek bodem zoekgebieden windturbines De Brand II Quickscan Natuurwetgeving De Brand II Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai De Brand II Akoestisch onderzoek bedrijventerrein geluidszone De Brand II Totale geluidzone industrieterrein De Brand II Luchtkwaliteitsonderzoek De Brand II Akoestisch onderzoek windturbines De Brand II Slagschaduwonderzoek windturbines De Brand II
121 123 / Bijlagenboek 125 / Bijlagenboek Bijlagenboek Bijlagenboek Bijlagenboek Bijlagenboek Bijlagenboek Bijlagenboek Bijlagenboek Bijlagenboek 127 / Bijlagenboek Bijlagenboek Bijlagenboek Bijlagenboek
Regels
129
Hoofdstuk 1 Inleidende regels Artikel 1 Begrippen Artikel 2 Wijze van meten
131 131 136
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels Artikel 3 Agrarisch met waarden Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening Artikel 5 Bedrijventerrein Artikel 6 Groen Artikel 7 Natuur Artikel 8 Verkeer Artikel 9 Water Artikel 10 Leiding - Hoogspanningsverbinding Artikel 11 Waarde - Archeologie - 1 Artikel 12 Waarde - Archeologie - 2 Artikel 13 Waarde - EHS Artikel 14 Waarde - Groenblauwe mantel Artikel 15 Waterstaat Artikel 16 Waterstaat - Waterkering
137 137 140 141 145 147 149 151 152 153 155 157 158 159 160
Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 17 Anti-dubbeltelregel Artikel 18 Algemene bouwregels Artikel 19 Algemene gebruiksregels Artikel 20 Algemene aanduidingsregels Artikel 21 Algemene afwijkingsregels Artikel 22 Algemene procedureregels
162 162 163 164 165 166 167
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels Artikel 23 Overgangsrecht Artikel 24 Slotregel
169 169 170
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
173 175 177
Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein - 1 Geluidverkavelingskaart Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein - 2
5
6
Toelichting
7
8
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1
Watergebonden bedrijven en windenergie
Watergebonden bedrijvigheid In juli 1997 namen de minister van VROM en de minister van Verkeer & Waterstaat een standpunt in over de omlegging van de Zuid-Willemsvaart. Bij dit standpunt werd als voorwaarde gesteld: 'flankerende maatregelen, te nemen door de regio, om watergebonden bedrijvigheid te bevorderen'. De betrokken overheden hebben hierover in een convenant afspraken gemaakt. De omlegging van de Zuid-Willemsvaart biedt een uitgelezen mogelijkheid om het bedrijventerrein De Brand uit te breiden met een strook voor watergebonden bedrijvigheid: De Brand II. Windturbines Op 9 september 2008 stelde de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch het 'Energie- en Klimaatprogramma 2008-2015' vast (zie paragraaf 3.2.3). Eén van de doelen van het programma is 'het realiseren van windturbines op Treurenburg en De Brand'. Naast de uitbreiding van het bedrijventerrein wordt in dit bestemmingsplan de planologische basis geboden om op of in aansluiting op het bedrijventerrein windturbines te realiseren. Grenscorrectie Door de omlegging van de Zuid-Willemsvaart zouden drie in de gemeente Sint-Michielsgestel gelegen gebieden worden ingesloten door water. De gemeentegrens tussen 's-Hertogenbosch en Sint-Michielsgestel is daarom op 1 januari 2012 verlegd naar de oostzijde van het nieuwe kanaalvak. Het plangebied voor de watergebonden bedrijven en de windturbines omvat voor een groot deel de gronden die door de grenscorrectie van 1 januari 2012 grondgebied van de gemeente 's-Hertogenbosch zijn geworden. Het bestemmingsplan dat de uitbreiding van bedrijventerrein De Brand juridisch-planologisch mogelijk zal maken, zal worden aangegrepen om ook voor dit nieuwe gemeentelijk grondgebied een juridisch-planologische regeling te treffen.
1.2
Ligging en begrenzing van het plangebied
Het plangebied bevindt zich aan het nieuwe Máximakanaal, in het open beekdallandschap van de Aa en op de grens tussen stad en land. Het ligt ingeklemd tussen verschillende grote infrastructuren en het huidige bedrijventerrein.
9
Ligging plangebied t.o.v. stad
In het noordwesten grenst het plangebied aan de A2 en in het noorden aan de A59. In het noordoosten van het plangebied ligt landgoed De Wamberg.
Ligging en begrenzing plangebied
De Zandvang en de Stenen Kamerplas maken deel uit van het plangebied. Beide plassen zijn eerder opgenomen in het bestemmingsplan 'Kanaalpark'. Waterschap Aa en Maas en de gemeente willen deze plassen betrekken bij de ontwikkeling van het dynamisch beekdal van de Aa. Ze grenzen aan het Kanaalpark Zuid-Willemsvaart, een gepland landschapspark dat zich uitstrekt van Berlicum tot aan de Maas. De plassen zijn opgenomen in dit bestemmingsplan, omdat ze goede kansen bieden voor natuur- en landschapsontwikkeling. 10
De oostelijke begrenzing van het plangebied ligt langs de oostoever van het nieuwe Máximakanaal en de gemeentegrens tussen 's-Hertogenbosch en Sint-Michielsgestel. Verder naar het oosten ligt het beekdallandschap van de Aa. Hierin bevinden zich agrarische percelen, waaronder het agrarische bedrijf met bedrijfswoning aan de Beusing 1 te Den Dungen. Aan de zuidrand van het plangebied ligt de N279, de provinciale weg van 's-Hertogenbosch richting Helmond. Op 21 juni 2013 heeft de provincie Noord-Brabant een provinciaal inpassingsplan vastgesteld om deze weg te verbreden voor een capaciteitsvergroting tussen Veghel en 's-Hertogenbosch. Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan het plangebied van dit inpassingsplan. Aan de zuidwestzijde grenst het plangebied aan het bestaande bedrijventerrein De Brand, een hoogwaardig bedrijventerrein. Tussen het bestaande bedrijventerrein en het plangebied ligt een hoogspanningsleiding met daaronder een waterpartij. Daarnaast ligt de weg Schorpioen en het fietspad Orionpad, een belangrijke fietsverbinding.
Aanvliegfoto met plangebied
1.3
Huidige situatie
Landschap Het plangebied ligt in het oude beekdallandschap van de Aa. Dit landschap is herkenbaar aan een oost-west georiënteerd beeksysteem met daaraan gelegen natte ruigtes en weilanden. Verder van de beek vandaan liggen de hoger gelegen, drogere gronden met bosschages en ruigtes. Het plangebied is overwegend open en agrarisch van karakter. Aan de noordoostzijde van het plangebied ligt het landgoed De Wamberg. Het bestaat uit een kleinschalig landschap van akkers, weilanden, bosjes en lanen. Een massieve eikenlaan begrenst het landgoed. Het is een waardevol Brabants landschap en populair onder wandelaars en fietsers. Cultuurhistorie en natuur gaan hier hand in hand. Door de komst van het Máximakanaal is een klein deel van De Wamberg afgesneden van de rest van het landgoed. Dit deel valt binnen het plangebied. Het terrein heeft de kenmerkende bomenrij rondom en is verder open en agrarisch van karakter.
11
In de oksel van de rijkswegen A2 en A59 en het bedrijventerrein De Brand liggen de Stenen Kamerplas en de Zandvang. De Stenen Kamerplas is de kleinste van de twee en is in gebruik bij vissers. Door de omlegging komen enkele houtsingels of bosstroken rond de plas geïsoleerd aan de westzijde van het kanaal te liggen. De Zandvang, de grootste van de twee, vangt zand op, dat via de Aa wordt aangevoerd, en is omringd door een kade. De Zandvang zit op dit moment vol. De hoogspanningsleiding loopt over deze plas heen. Om het plassengebied loopt een fietspad dat aansluit op bedrijventerrein De Brand, daarna langs de StadsAa loopt richting het centrum van de stad. Het Orionpad, dat tussen het bestaande bedrijventerrein en het toekomstige bedrijventerrein in ligt, heeft een kenmerkende bomenrij en een groene inrichting.
Fietspad met dubbel bomenrij en sloot
De Zandvang met omringende dijk en zicht op de Brand
12
Agrarisch gebied met bosje
De Stenenkamerplas met links de A2
Houtsingel langs Oude Bossche Baan
Aan de zuid-westzijde ligt het bedrijventerrein De Brand I. Dit bedrijventerrein is de moderne zichtlocatie voor bedrijven die zich willen presenteren aan de rijksweg A2. De Brand is een voorbeeld van een modern gemengd bedrijventerrein met een hoge gebiedskwaliteit: een krachtige stedenbouwkundige structuur, hoogwaardige architectuur en een aantrekkelijke openbare ruimte. Daarnaast zijn er in het gebied voorzieningen zoals horeca, kinderopvang en vergaderfaciliteiten. Het park is bestemd voor bedrijven in de milieucategorie 1 tot en met 4. Belangrijke doelgroepen voor De Brand zijn ICT-bedrijven, groothandel, productie en distributie. Aan de zuidzijde ligt de provinciale weg N279 die ten zuiden van het gebied over het Máximakanaal richting Sint-Michielsgestel loopt en naar het zuiden verder richting Veghel.
Lopende projecten Op dit moment worden het Máximakanaal (Rijkswaterstaat) en het Kanaalpark (gemeente 's-Hertogenbosch) aangelegd. De geplande oplevering is medio 2015. Waterschap Aa en Maas start binnenkort met de uitvoering van De Hasselt, een deelplan van het plan Dynamisch Beekdal van de Aa. De Hasselt sluit aan op het plangebied. Ten slotte laat de Provincie Noord-Brabant een deel van de N279 verbreden. Hierbij is ook een Provinciaal Inpassingsplan vastgesteld.
13
Het Máximakanaal begint bij bedrijventerrein De Brand ten zuidoosten van 's-Hertogenbosch. Het ligt parallel aan de A2 en eindigt bij natuurgebied De Koornwaard aan de Maas aan de noordoostrand van 's-Hertogenbosch. Het nieuwe kanaal is geschikt voor grotere schepen (klasse IV) met 3 lagen containers. Met de omlegging zijn Brabantse bedrijven en havens langs het kanaal beter bereikbaar, worden de Brabantse wegen ontlast en hoeft de beroepsvaart niet meer door het historisch centrum van 's-Hertogenbosch. Het Kanaalpark ligt om het nieuwe kanaal heen, voornamelijk gesitueerd aan de oostzijde. In het Kanaalpark is ruimte voor nieuwe natuur: er komt een nieuwe beek met natuurvriendelijke oevers, de Rosmalense Aa en er komen nieuwe bosjes, lanen, weilanden en ruigtes. Het grootste deel van het park ligt direct grenzend aan Rosmalen. In het plan Dynamisch Beekdal krijgt de Aa meer ruimte: de Aa is in de loop van de vorige eeuw steeds meer gekanaliseerd. Nu is de beek vooral herkenbaar door dijken langs beide zijden van de Aa. De dijken direct langs de Aa worden verwijderd en verplaatst. Zo krijgt de beek de kans om weer te gaan meanderen. in het plan wordt ingezet op nieuwe natuurontwikkeling, onder andere in de vorm van bloemrijke graslanden, kruidenrijke ruigtes en poelen. Vanwege het Máximakanaal heeft de Aa een sifon gekregen onder het kanaal door. De Aa stroomt van oost naar west, via het plangebied en de Zandvang, richting de binnenstad van 's-Hertogenbosch. Ter hoogte van bedrijventerrein De Brand wordt de N279 verbreed naar vier rijbanen. Deze ingreep wordt gecombineerd met de bouw van het kanaal en een brug over het kanaal heen. Er is ook een apart plan voor de inpassing in de omgeving gemaakt, waarmee de nieuwe weg in een groenere omgeving komt te liggen.
14
1.4
Vigerende bestemmingsplannen
Vigerende bestemmingsplannen
Bestemmingsplan 'Buitengebied Sint-Michielsgestel' Voor een groot deel van het plangebied geldt het onherroepelijke bestemmingsplan 'Buitengebied Sint-Michielsgestel', vastgesteld door de gemeenteraad van Sint-Michielsgestel van 16 december 2010. Binnen het plangebied van De Brand II geldt, daar waar het bedrijventerrein en de windturbines voorzien zijn, de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'. Bovendien zijn er dubbelbestemmingen gelegd ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden en hoogspanningsverbindingen. Daarnaast beschermen c.q. vertalen diverse gebiedsaanduidingen de aanwezige waarden (beekdal, leefgebied van bepaalde diersoorten et cetera) en geven regels hoe de gronden gebruikt dienen te worden. Binnen onderhavig bestemmingsplan ligt ook een deel van de omgelegde Zuid-Willemsvaart, het Máximakanaal. Deze vaarweg is eveneens mogelijk gemaakt in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied. Deze bestemming wordt gehandhaafd, met dien verstande dat daar waar het bedrijventerrein is voorzien een laad- en loskade deze mogelijk wordt gemaakt. Zo'n laad- en loskade is thans in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
15
Ook een deel van het kanaal zelf ligt in het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. In 2012 heeft er een grenscorrectie tussen de gemeente Sint-Michielsgestel en 's-Hertogenbosch plaatsgevonden. Om voor het gehele grondgebied nabij de Brand een Bosch bestemmingsplan te hebben worden alle delen van het nieuwe grondgebied meegenomen als actualisatie van het vigerende bestemmingsplan. Doel hiervan is de uniformiteit van bestemmingsplannen te vergroten. Dit komt de toetsbaarheid weer ten goede. De aanleg van een bedrijventerrein en realisatie van windturbines is niet toegestaan binnen het vigerende bestemmingsplan. Onderhavig plan is dan ook noodzakelijk om de plannen juridisch-planologisch mogelijk te maken en de strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen. Bestemmingsplan 'Bedrijventerrein (Treurenburg, Maaspoort, Hambakenwetering, Brabantpoort, De Brand, De Herven)' Dit beheersbestemmingsplan voor een aantal van de Bossche bedrijventerreinen is vastgesteld op 25 juni 2013 en thans onherroepelijk. Kleine delen van het nieuwe watergebonden bedrijventerrein en het grootste deel van de bijbehorende geluidzone liggen binnen dit bestemmingsplan. De gronden zijn daarin bestemd als 'Water' en 'Groen'. Hierin zijn de uitbreiding van het bedrijventerrein en de realisatie van windturbines niet toegestaan. Ook de aanleg van duikers vanaf de Schorpioen voor de ontsluiting van het bedrijventerrein is binnen deze bestemmingen niet rechtstreeks mogelijk. De aanleg van de tweede ontsluiting op de N279 is deels mogelijk, echter een heel klein deel valt nu in de bestemming 'Water' en is daarmee in strijd met het bestemmingsplan. Bestemmingsplan 'Kanaalpark' Voor een klein deel van de gronden van onderhavig bestemmingsplan geldt nu het onherroepelijke bestemmingsplan 'Kanaalpark'. Dit plan is op 23 april 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. De bestemmingen en bijbehorende regels hoeven niet aangepast te worden. Vanwege een planmatig logische begrenzing van dit plan is ervoor gekozen ook deze gronden in onderhavig bestemmingplan mee te nemen.
1.5
Cultuurhistorie en archeologie
1.5.1 Inleiding Met de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) d.d. 1 september 2007 en Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo) behoren nieuwe bestemmingsplannen te omschrijven hoe omgegaan dient te worden met cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied. Ten behoeve van het bestemmingsplan De Brand II is een cultuurhistorische paragraaf opgesteld waarin de landschappelijke en cultuurhistorische achtergronden en kenmerken van dit plangebied worden toegelicht. Vervolgens wordt een overzicht geboden van de randvoorwaarden die het gemeentelijke archeologische monumentenzorgbeleid stelt aan bodemingrepen in het bestemmingsplangebied. Delen van het plangebied vielen voorheen binnen het grondgebied van de gemeente Sint-Michielsgestel, maar worden sinds 1 januari 2012 tot het grondgebied van de gemeente 's-Hertogenbosch gerekend.
16
1.5.2 Landschappelijke ontwikkeling Het plangebied ligt landschappelijk gezien in een relatief laaggelegen dekzandvlakte waarin wel sprake is van lokale verhogingen in de vorm van dekzandkopjes en -ruggen. De laagste delen van het dekzandlandschap zijn in de loop van de tijd begroeid geraakt met veen. Dwars door het plangebied loopt het beekdal van de Aa. Het dekzandlandschap is ontstaan tijdens de laatste fase van de laatste ijstijd toen er nauwelijks begroeiing was om het zand vast te houden. Het losse zand kon door de wind worden meegevoerd en er ontstond een reliëfrijk dekzandlandschap. Door menselijk ingrijpen zijn veel elementen van het oorspronkelijke landschap intussen grotendeels verdwenen of aangetast. De oorspronkelijke loop van de Aa is in de eerste helft van de 20ste eeuw gekanaliseerd waardoor het natuurlijke karakter van de Aa volledig is verdwenen. Hoge dekzandkoppen werden vaak gebruikt als zandwinningslocaties of zijn tijdens ruilverkavelingen en landbouwkundig gebruik, geëgaliseerd. Momenteel vindt weer een omvangrijke ingreep in het landschap plaats, want het gebied wordt doorsneden door de omlegging van de Zuid-Willemsvaart, het Máximakanaal. 1.5.3 Bewoningsgeschiedenis De bewoningsgeschiedenis in dit gebied zal zich met name hebben beperkt tot de hogere en drogere plekken in het landschap. Een reliëfrijk landschap met stromend water in de directe nabijheid was in de Steentijd een aantrekkelijke locatie voor (tijdelijke) bewoning. Deze gebieden kenden immers een rijke variatie aan dierlijk en plantaardig voedsel. Vanuit de hogere delen in het landschap konden deze gebieden optimaal worden benut door groepen van rondtrekkende jagers/verzamelaars. Uit de nabijheid van het plangebied zijn vondsten uit de steentijd bekend, maar het gaat om losse vondsten of vondsten waarvan de context niet goed (meer) bekend is. Met de overgang naar landbouwende samenlevingen en een geleidelijk stijgende grondwaterspiegel werden de relatief laaggelegen gebieden langzaam maar zeker minder interessant. De bewoning zal zich nog steeds voornamelijk hebben beperkt tot de hogere delen, maar door de groei van het veen (onder invloed van de stijgende grondwaterspiegel) werden deze arealen steeds marginaler. In het uiterste noordwesten van het plangebied, tussen de Wambergse Beek en de Oude Bossche Baan zijn, op een langwerpige dekzandrug, sporen uit de Bronstijd aangetroffen. Hoewel er geen sprake lijkt van een nederzettingsterrein zijn uit de directe omgeving wel nederzettingen uit de Bronstijd bekend. Een paar duizend jaar later, in de Late Ijzertijd, is er op diezelfde plek wel bewoning aanwezig. Tijdens archeologisch onderzoek werden namelijk verschillende aardewerkscherven uit deze periode aangetroffen. Het terrein blijkt ook in latere tijden nog geschikt voor bewoning, want ook uit de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen zijn bewoningssporen bekend. Hoewel een deel van het gebied lijkt te zijn verstoord door grondwerkzaamheden is het aangemerkt als een terrein van hoge archeologische waarde. Tijdens archeologisch onderzoek in het kader van de omlegging van de Zuid-Willemsvaart is ter hoogte van dit terrein ook bekeken of de bewoning zich verder heeft uitgestrekt richting het oosten, maar hiervoor zijn geen aanwijzingen gevonden. In het zuidoostelijke deel van De Brand, net buiten het plangebied, zijn onlangs sporen van Ijzertijd-bewoning aangetroffen. De precieze aard van de bewoning moet nog worden uitgewerkt, maar vermoedelijk kunnen de sporen worden gekoppeld aan een nabijgelegen dekzandkop. Na de Romeinse tijd is het plangebied vermoedelijk grotendeels bedekt geraakt door veen en is de bewoning sterk teruggelopen of misschien zelfs volledig verdwenen. Een uitzondering vormden de hogere dekzandkoppen. Op deze plekken gaat de bewoning nog door in de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. Net buiten het plangebied ligt een tweetal belangrijke vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen. Het betreft De Drieburgt en Landgoed De Wamberg. Het centraal gelegen omgrachte landhuis met trapgeveltjes van Landgoed De Wamberg dateert van rond 1560, maar de oudste datering van het landgoed gaat al terug tot 1200. Bij de boerderij De Drieburgt, direct ten noordoosten van het plangebied zijn in het verleden e verschillende aardewerkscherven uit de 14 eeuw aangetroffen, maar het was nooit duidelijk of deze verband hielden met bewoning uit deze periode ter plaatse. Tijdens het archeologisch onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de omlegging van de Zuid-Willemsvaart werd in de nabijheid van de Drieburgt een vlakdekkende opgraving uitgevoerd. Tijdens de uitbreiding van het opgravingsterrein richting de e Drieburgt werden zeer veel sporen van laatmiddeleeuwse (tweede helft 13 eeuw) bewoning aangetroffen. Hoewel dit onderzoek nog moet worden uitgewerkt lijkt er sprake van bewoning op terpen.
17
Van het beleg van 1629 zou op basis van de kaart met de ligging van de stellingwerken resten te verwachten zijn in het uiterste noorden en zuidoosten van het plangebied. In het zuidoosten zou de zone direct langs de Beusingsedijk deel hebben uitgemaakt van de Stelling 1629. Tijdens het archeologisch onderzoek voorafgaand aan de omlegging van de Zuid-Willemsvaart zijn in deze zone echter geen aanwijzingen gevonden voor stellingwerken. In het zuidoostelijke deel van bedrijventerrein De Brand zijn wel aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van de stelling. Hier was mogelijk zelfs sprake van een restant van de voormalige wal. Ook ter hoogte van de Drieburgt is gericht gezocht naar resten van de Stelling van 1629. Ondanks de grootschalige opgravingen is in dit gebied slechts een klein aantal sporen in verband te brengen met de Stelling 1629. In het uiterste noorden is binnen het tracé van de toekomstige Zuid-Willemsvaart door middel van een omvangrijke opgraving gericht onderzoek gedaan naar de ligging van de Stelling 1629. Deze noordelijke zone was vooral interessant omdat hier tijdens het beleg verschillende beken zijn afgedamd om te voorkomen dat het gebied rond de stad onder water kwam te staan. Er zijn tijdens het onderzoek weliswaar duidelijk sporen van de stellingwerken teruggevonden, maar onduidelijk is nog hoe de stellingwerken er precies hebben uitgezien en wat hun oriëntatie was. Bij de verdere uitwerking van het onderzoek zal de ligging en oriëntatie van de stelling opnieuw moeten worden bekeken en waar mogelijk worden aangepast. Vermoedelijk zijn echter veel sporen van de stellingwerken door latere grondbewerking verdwenen waardoor het moeilijk is om de exacte ligging goed in beeld te krijgen. Op historische kaarten uit 1832 is geen bebouwing zichtbaar in het plangebied. Opvallend is wel het wegenpatroon in en rond het plangebied. Direct ten noorden van het plangebied ter hoogte van De Brand is een kruispunt van drie wegen te zien waarvan er geen enkele meer in de huidige topografie herkenbaar is. De weg die min of meer van noord naar zuid door het plangebied heeft gelopen, lijkt zelfs een zeer brede en goed begaanbare weg te zijn geweest. Tijdens de opgravingen direct ten noorden van het plangebied zijn de wegen en hun greppels vrijwel volledig tevoorschijn gekomen. Mogelijk kan een deel van het wegenpatroon in verband worden gebracht met de Stelling van 1629, maar de uitwerking hiervan is nog in volle gang. 1.5.4 Archeologische waarden en verwachtingen In 2008 is een archeologische verwachtingskaart opgesteld voor het deel van de gemeente buiten de middeleeuwse stadskern van 's-Hertogenbosch. Omdat een groot deel van het plangebied tot voor kort bij de gemeente Sint-Michielsgestel behoorde, is voor dit deel gebruik gemaakt van de archeologische verwachtingskaart van Sint-Michielsgestel. De samengestelde archeologische verwachtingskaart bevat niet alleen de reeds bekende archeologische vindplaatsen, maar geeft ook een overzicht van de gebieden waar archeologische vindplaatsen verwacht kunnen worden, de zogenaamde verwachtingsgebieden.
De archeologische verwachtingskaart van het plangebied met in rode stippellijn de globale grens van het bestemmingsplangebied. 1.Monumentterrein van hoge waarde 2. Zone met een hoge verwachting, 3. Zone met een middelhoge verwachting, 4. Zone met een lage verwachting, 5. Zone waarbinnen archeologisch onderzoek is uitgevoerd in het kader van de omlegging van de Zuid-Willemsvaart.
18
Gebieden waar de kans op het aantreffen van archeologie hoog is, worden aangeduid als gebieden met een hoge archeologische verwachting. Verder wordt nog een onderscheid gemaakt in gebieden met een middelhoge en gebieden met een lage archeologische verwachting. Of er ook daadwerkelijk archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, moet archeologisch onderzoek uitwijzen, maar de verwachtingsgebieden geven al wel aan in welke mate men met mogelijke archeologische resten rekening moet houden. Voor deze kaart is gebruik gemaakt van meest gedetailleerde en beschikbare bodemkundige en geo(morfo)logische gegevens zodat de archeologische verwachtingszones zo gedetailleerd mogelijk kunnen worden begrensd. De dekzandkoppen en -ruggen en de (verwachte) contouren van de verdedigingswerken van 1629 hebben een hoge archeologische verwachting. De lagere delen van het dekzand (dekzandwelvingen) hebben een middelhoge archeologische verwachting. De laagste delen van het dekzandgebied tot slot hebben een lage archeologische verwachting. Het monumentterrein is met een aparte status op de verwachtingskaart aangegeven. Op de dekzandruggen, -flanken en –welvingen kunnen in theorie vindplaatsen vanaf het Laat-Paleolithicum worden aangetroffen. De archeologische vindplaatsen uit de periode Laat-Paleolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen bevinden zich in de top van het dekzand. Deze top bevindt zich naar verwachting, afhankelijk van het dekzandrelief en de dikte van een bouwvoor of afdekkende laag, tussen 0,5 en 1,5 meter beneden het maaiveld. In de lager gelegen delen van het dekzandgebied kunnen oude bewoningsniveaus zijn afgedekt door veen en/of kleilagen. De diepte van dergelijke lagen kan onder invloed van recente ophogingspakketten tussen 1,5 en 2,5 meter beneden het maaiveld liggen. Sporen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd kunnen aan of direct onder het maaiveld voorkomen of direct onder de bouwvoor of, indien aanwezig, het (recente) ophogingspakket. Voor het hele plangebied geldt dat door (oudtijdse) ontzandingen, regulier grondgebruik en grootschalige ruilverkavelingen sterke verstoringen van de ondergrond zullen hebben plaatsgevonden. Met name hogere dekzandkoppen zijn hierbij vaak sterk aangetast waardoor van archeologische vindplaatsen alleen nog dieper ingegraven grondsporen bewaard zijn gebleven. Op de flanken van de dekzandkoppen kunnen echter nog wel intacte vindplaatsen aanwezig zijn. 1.5.5 Algemeen archeologiebeleid gemeente 's-Hertogenbosch De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente. Dit beleid is in juni 2010 vastgesteld. Ten behoeve van het beleid zijn voor archeologische waarden en archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeentegrenzen specifieke eisen of voorwaarden opgesteld en verwerkt tot een archeologische beleidskaart. Voor het deel van het plangebied dat voorheen binnen de gemeentegrenzen van Sint-Michielsgestel lag, is op basis van de archeologische verwachtingskaart de algemene beleidslijn van de gemeente 's-Hertogenbosch aangehouden. De zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting zijn op de beleidskaart vertaald in zones waar verspreide nederzettingen en grafvelden uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen aanwezig zijn (al dan niet afgedekt door een recent ophogingspakket). De verwachte resten van de Stelling van 1629 zijn ook bij deze zones opgenomen. Voor de zones met een lage verwachting zijn op de beleidskaart geen nadere eisen opgenomen. Wel zal bij m.e.r. plichtige projecten en projecten die onder de Tracéwet vallen nader onderzoek worden verlangd. 1.5.6 Archeologiebeleid bestemmingsplan De Brand II In de archeologische beleidsnota van de gemeente is aangegeven, dat bij het opstellen van elk bestemmingsplan zal worden bekeken in hoeverre de zones met een hoge en middelhoge verwachting nader kunnen worden uitgewerkt door het uitvoeren van aanvullend archeologisch onderzoek. Ten behoeve van het bestemmingsplan De Brand II is ook bekeken in hoeverre de bestaande verwachting nader is te specificeren. Omdat ten behoeve van de aanleg van de omlegging Zuid-Willemsvaart al zeer veel onderzoek is uitgevoerd, is voor dit bestemmingsplan geen aanvullend onderzoek noodzakelijk geacht. De verwachtingen kunnen op basis van de onderzoeksgegevens voldoende worden onderbouwd. Indien in de toekomst blijkt, dat de archeologische verwachting voor (delen van) het plangebied niet aansluit bij de bestaande verwachting dan zal worden bekeken hoe deze verwachting kan worden bijgesteld zodat een meer realistisch verwachtingsbeeld ontstaat. Uitgaande van de archeologische beleidskaart is in tabel 1 het specifieke beleid voor het plangebied uitgewerkt (zie afbeelding 2). 19
De archeologische beleidskaart van de gemeente 's-Hertogenbosch met in rode stippellijn de globale grens van het bestemmingsplangebied.
Legenda van de archeologische beleidskaart van de gemeente 's-Hertogenbosch ten behoeve van bestemmingsplangebied Bedrijventerreinen.
De gronden, die in het bestemmingsplan 'Kanaalpark' reeds zijn bestemd en een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2' hebben gekregen (klein deel aan de zuidzijde van De Zandvang), zijn hier conform dat bestemmingsplan bestemd. Deze gronden kennen hetzelfde beschermingsregime als in dit bestemmingsplan de bestemming Waarde - Archeologie - 2. (NB het bedrijventerrein wordt vanaf het Orionpad tot aan de laad- en loskade geleidelijk in totaal 3 meter opgehoogd. Dit betekent dat de regeling ten aanzien van archeologie hierop aangepast zal moeten worden, omdat de verwachtingswaarden pas onder de op te hogen/reeds opgehoogde gronden aanwezig zijn. Een verdere uitwerking hiervan, dit wil zeggen dat de regeling soepeler wordt, vindt plaats in het ontwerpbestemmingsplan.)
20
In zijn algemeenheid geldt dat, indien tijdens werkzaamheden geïsoleerde, zogenaamde 'losse' archeologische vondsten worden gedaan, men wettelijk verplicht is dergelijke vondsten te melden aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Ook de gemeentelijk archeoloog wordt in dit geval op de hoogte gebracht. 1.5.7 Bouwhistorische- en overige cultuurhistorische waarden Binnen het plangebied liggen geen bouwhistorische of andere cultuurhistorische waarden.
21
22
Hoofdstuk 2 Beleidskader 2.1
Rijksbeleid
2.1.1
Tracébesluit Omlegging Zuid-Willemsvaart (2008)
Rijkswaterstaat legt een nieuw kanaal aan van circa 8 kilometer. Het is een omleiding van de huidige Zuid-Willemsvaart. Het nieuwe kanaalvak begint bij bedrijventerrein De Brand in 's-Hertogenbosch, en loopt via Rosmalen en het natuurgebied De Koornwaard naar de Maas. Daarnaast wordt het kanaal van Den Dungen tot Veghel verbeterd. Het doel is de totale Zuid-Willemsvaart (thans Máximakanaal genoemd) geschikt te maken voor grotere schepen (klasse IV). Op 7 juli 2008 is het Tracébesluit voor de omlegging en de verbetering van de Zuid-Willemsvaart vastgesteld. Bij uitspraak van 24 maart 2010 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het besluit onherroepelijk geworden. De aanleg van het nieuwe kanaalgedeelte heeft gevolgen voor de (spoor-)wegen die over het kanaal gaan. Sommige verbindingen worden gehandhaafd of aangepast. Andere zijn/komen te vervallen. Een belangrijke voorwaarde die het Rijk heeft gesteld aan de omleiding, is de aanleg van een EVZ Rosmalense Aa (ecologische verbindingszone) langs het kanaal. Hierdoor worden Maas en Aa in ecologisch opzicht verbonden.
23
Een andere voorwaarde uit het tracébesluit is de aanleg van een watergebonden bedrijventerrein als uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein De Brand. De betrokken overheden hebben hiervoor in 2007 een convenant gesloten op basis waarvan zij zich verplichten zich in te spannen om binnen de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden zorg te dragen om de benodigde wijziging van het bestemmingsplan voor de toevoeging van natte bedrijvigheid aan het bedrijventerrein De Brand vast te stellen. Dit bestemmingsplan is hier de uitvoering van. 2.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Op 13 maart 2013 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu het vaststellingsbesluit van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. Het Rijk benoemt dertien nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. De SVIR laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports Amsterdam en Rotterdam, de brainport Eindhoven en de greenports met bijbehorende achterlandverbindingen. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat; de bereikbaarheid verbeteren; zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Twee concrete nationale belangen zijn in het kader van dit bestemmingsplan aan de orde: 1. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2) Het Rijk stelt op het gebied van energie dat voor de opwekking en het transport van energie voldoende ruimte gereserveerd moet worden. Het aandeel van duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie in de totale energievoorziening moet omhoog. Voor grootschalige windenergie is in het SVIR het volgende opgenomen: “Rijk en provincies zorgen voor het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6.000 MW in 2020 (dat is genoeg om 3,6 miljoen huishoudens van elektriciteit te voorzien). Niet alle delen van Nederland zijn geschikt voor grootschalige winning van windenergie. Het Rijk heeft in de SVIR gebieden op land aangegeven die kansrijk zijn op basis van de combinatie van landschappelijke en natuurlijke kenmerken, evenals de gemiddelde windsnelheid. Binnen deze gebieden gaat het Rijk in samenwerking met de provincies locaties voor grootschalige windenergie aanwijzen. Hierbij worden ook de provinciale reserveringen voor windenergie betrokken. Deze gebieden zijn nader uitgewerkt in de rijksstructuurvisie “Windenergie op Land”. In deze structuurvisie gaat het om windparken van meer dan 100MW. De provinciale structuurvisies wijzen gebieden aan voor windenergieprojecten kleiner dan 100 MW. Al deze gebieden samen zijn nodig om een totaal vermogen van 6.000 MW in 2020 te realiseren. Het is aan de markt om de windprojecten daadwerkelijk te bouwen. Het realiseren van de 6000 MW is een gedeelde verantwoordelijkheid van Rijk, provincies, gemeenten en marktpartijen, zoals bekrachtigd in het Nationaal Energieakkoord. Het Rijk stimuleert de realisatie van windenergie onder meer door middel van de subsidieregeling SDE+.
Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13) Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio’s leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken wordt een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). 24
De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen: 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en intergemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen waarin nog niet elders is voorzien. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale, intergemeentelijke schaal. Het passende regionale schaalniveau wordt voornamelijk bepaald door het woon-werk verkeer; 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten; 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld. De voorgenomen uitbreiding van het watergebonden bedrijventerrein en de realisatie van de windturbines sluiten aan bij de uitgangspunten van de ladder van duurzame verstedelijking. Bedrijventerrein 1. Regio en vraag: In de provincie Noord-Brabant valt 's-Hertogenbosch onder de regio Noordoost Brabant. In de Regionale Agenda Bedrijventerreinen voor Noordoost Brabant 2012 van april 2012 zijn afspraken vastgelegd. In deze agenda spraken de 20 gemeenten en de 2 waterschappen in Noordoost Brabant en de provincie Noord-Brabant met elkaar af hoe zij omgaan met de bedrijventerreinontwikkeling in de regio. Deze afspraken zullen vervolgens jaarlijks, in het RRO, tegen het licht worden gehouden: zijn er redenen tot bijstelling of niet? Zo houden provincie en gemeenten gezamenlijk de afspraken actueel en kunnen ze tijdig inspelen op nieuwe ontwikkelingen. Dit geldt met name voor de afspraken over planning en programmering. De afspraken van meer kwalitatieve aard kunnen een meer kaderstellend karakter hebben: wat is het profiel van een bedrijventerrein en welke terreinen zijn complementair of worden na elkaar ontwikkeld? Door te werken met een vaste regio-indeling gebaseerd op woonwerkverkeer kan worden voorkomen dat voor elke functie of onderverdeling binnen een functie een andere regio gehanteerd wordt waardoor combineren van ruimteclaims lastig is. Soms is goed te beargumenteren dat bijvoorbeeld een functie een veel groter voedingsgebied heeft dan de regio. Denk aan een high tech campus, specialistische ziekenhuizen, zwaar milieubelastende bedrijvigheid of een megamall. Het totale aanbod aan ruimte is gebaseerd op Ibis en een aanvullende inventarisatie bij de afzonderlijke gemeenten. Daaruit komt naar voren dat het totale aanbod aan (planologisch) harde plannen in de regio 326 hectare bedraagt en het totale aanbod aan harde en zachte plannen 582 hectare. De regio onderscheidt daarbij tussen lokale en regionale bedrijventerreinen en voor beide schaalniveaus (lokaal en regionaal) vervolgens tussen de categorieën modern, functioneel en hoogwaardig. De uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein De Brand, De Brand II valt onder een functioneel bedrijventerrein. Hierbij moet worden opgemerkt dat vooral de grotere terreinen tot meerdere segmenten behoren (zie bijvoorbeeld het bestaande bedrijventerrein De Brand maar ook Heesch West, Vorstengrafdonk, De Kempkens). Binnen de subregio 's-Hertogenbosch-Oss en omgeving voorzien de terreinen De Brand II en Metal Valley Netherlands nabij Drunen en Heusden in specifieke behoeften. Beide terreinen kennen vanuit de vraag slechts een zeer beperkte aansluiting of overloop met andere terreinen. De Brand II is namelijk uitsluitend bestemd voor watergebonden bedrijvigheid. Voor de behoefte aan nieuw bedrijventerrein tot 2022 wordt rekening gehouden met de omvang en de kwaliteit van de beschikbare restcapaciteit op bestaande bedrijventerreinen (de harde plancapaciteit). Deze capaciteit rekent vanaf 1 januari 2012 voor De Brand II 8 ha op basis van IBIS 2012 toe. 2. Stedelijke ontwikkeling en aanbod: De gronden van de uitbreiding van het bedrijventerrein De Brand zijn in de Verordening Ruimte aangewezen als 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling'. Dit wordt aangemerkt als stedelijk gebied. Uitgangspunt blijft een zorgvuldige uitgifte van de gronden conform het regionaal gronduitgifteprotocol. Voor de bepaling van de start van eerste uitgifte van een pijplijnplan, wordt voor een aantal terreinen een directe 25
koppeling gelegd met de beschikbare terreinen met harde restcapaciteit. Hierbij is gekeken naar een koppeling op het kwaliteitsprofiel. Voor deze terreinen wordt niet gestart met uitgifte, voordat 70% van de gekoppelde terreinen met harde restcapaciteit is uitgegeven. Alle bedrijventerreinen in de harde restcapaciteit en de pijplijn zijn gelabeld met een kwaliteitsprofiel modern, functioneel en/of hoogwaardig. Bedrijventerreinen kunnen over meerdere kwaliteitsprofielen beschikken, dus zowel een modern als hoogwaardig deel hebben. In de planning, en vanuit een wens om flexibel om te kunnen gaan met de kwaliteitsprofielen, is met name het sturen op een onderscheid in de kwaliteitsprofielen tussen modern en functioneel een lastige. Het onderscheidend vermogen tussen modern en functioneel is te klein om op te sturen in de fasering. Voor een aantal bedrijventerreinen geldt de 70%-koppeling niet. Deze terreinen bieden een specifieke en complementaire kwaliteit op de bestaande bedrijventerreinvoorraad en de harde restcapaciteit. Dit geldt voor De Brand II. Dit bedrijventerrein biedt ruimte voor watergebonden bedrijvigheid in de hogere milieucategorieën. De multimodale kavels, in eigendom van de gemeente, zullen worden uitgegeven aan bedrijven die daadwerkelijk voor aan- en/of afvoer van goederen gebruik maken van het vaarwater. De Brand II zal, mits van het water gebruik gemaakt wordt, ruimte bieden voor nieuwvestiging van zware milieubedrijven, die bovendien in het gemeentelijk beleid als knelpuntbedrijf aangewezen zijn. 3. Doordat voorzien wordt in stedelijk gebied, wordt niet toegekomen aan deze stap. Windturbines Het rijk heeft de doelstelling voor het realiseren van 6.000 MW windenergie op land tot 2020. De provincie Noord-Brabant heeft met het Rijk afspraken gemaakt voor de invulling hiervan in de provincie. In de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie staat: Doordat fossiele energiebronnen uitgeput raken is het belangrijk dat de transitie naar andere duurzame energiebronnen stevig wordt ingezet en dat er zuinig wordt omgegaan met (bestaande) energiebronnen. De provincie wil bijdragen aan de ontwikkeling en opwekking van duurzame energie, zoals uit wind, zon, bodem, biomassa en vergisting. De provincie steunt de ontwikkeling van windenergie onder voorwaarden. Om versnippering van meerdere kleinere initiatieven tegen te gaan, kiest de provincie voor geclusterde opstelling van windturbines. Dat kan bij grootschalige bedrijventerreinen in het stedelijk concentratiegebied. En in landschappen die daar voor wat betreft schaal en maat geschikt voor zijn. Dit betekent wel in de open zeekleigebieden en niet in de kleinschalige cultuurlandschappen. De provincie vindt het belangrijk dat windturbines na afloop van de gebruiksperiode worden gesaneerd. De provinciale doelstelling is om in 2020 470,5 MW aan vergund vermogen windenergie te produceren. De windturbines op en nabij het zware bedrijventerrein De Brand II zijn opgenomen op een lijst van de provincie om tot het vastgestelde vermogen van 470,5 MW te komen. Er wordt voldaan aan de gewenste clustering van turbines. De turbines zullen worden afgebroken op het moment dat ze niet meer daadwerkelijk worden gebruikt. 2.1.3 Natuurbeschermingswet 1998 De Natuurbeschermingswet regelt bescherming van natuurgebieden die uniek zijn voor Nederland en Europa. De provincie is verantwoordelijk voor de vergunningen die in het kader van die wet worden verleend. De Natuurbeschermingswet beschermt drie soorten gebieden:
Natura 2000-gebieden; beschermde natuurmonumenten; gebieden die de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aanwijst naar aanleiding van verdragen of andere verplichtingen. Voor deze bovenstaande gebieden kan de Natuurbeschermingswet van toepassing zijn. In het plangebied zijn in dat kader geen gebieden aangewezen.
26
2.1.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening Voor een aantal doelstellingen van het ruimtelijke beleid van het Rijk – de nationale belangen - is een algemene regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de daarop gebaseerde Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). In het Barro is onder andere een regeling opgenomen om onaanvaardbare verstoring van de werking van radarposten voor Defensie-inrichtingen te voorkomen. Een verantwoording ten aanzien van de realisering van de windturbines op en nabij De Brand II is opgenomen in paragraaf 4.10.4 van deze plantoelichting. 2.1.5 Elektriciteitswet 1998 De Crisis- en herstelwet heeft met de inwerkingtreding ervan de Electriciteitswet 1998 gewijzigd. Sinds 31 maart 2010 is hierin opgenomen dat windenergieprojecten van 5 tot 100 MW opgesteld vermogen verplicht onder de provinciale coördinatieregeling vallen. Slechts indien de minister van EL&I op verzoek van Gedeputeerde Staten een ontheffing van die verplichting verleent, mag van deze coördinatie worden afgezien. De ontheffing wordt alleen verleend wanneer: de provincie al voldoende bijdraagt aan de rijksdoelstellingen voor duurzame energie, of als naar verwachting de coördinatieregeling niet voor een versnelling van de procedures zorgt. Als de minister de ontheffing verleent, is de provinciale coördinatieregeling niet van toepassing en ligt ook de bevoegdheid tot het verlenen van de omgevingsvergunning voor het windpark weer bij de gemeente. 2.1.6 Crisis- en herstelwet Omdat sprake is van een besluit waarmee de bouw van een windturbinepark met een opgesteld productievermogen van meer dan 5 MW mogelijk wordt gemaakt, is de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing. Dat houdt in dat de aangepaste procedureregels voor het in kunnen stellen van beroep bij de Raad van State op deze procedure van toepassing zijn.
2.2
Provinciaal beleid
2.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant merkt het plangebied aan als hoogstedelijke zone en het Máximakanaal als vaarweg.
27
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De verschillen tussen de (middel)grote steden, suburbane kernen, dorpen en plattelandskernen, zowel in ruimtelijk, sociaal als economisch opzicht, zijn een belangrijke kwaliteit van Brabant. De vijf grote steden Tilburg, Breda, 's-Hertogenbosch, Eindhoven en Helmond, zijn met de omliggende suburbane gebieden uitgegroeid tot de brandpunten van de verstedelijking in Noord-Brabant. Hier wordt het merendeel van de verstedelijkingsopgaven opgevangen. Samen vormen zij het stedelijk netwerk BrabantStad. Wat wil de provincie binnen stedelijk concentratiegebied bereiken? 1. Concentratie van verstedelijking 2. Inspelen op demografische ontwikkelingen 3. Zorgvuldig ruimtegebruik 4. Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit 5. Betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur 6. Versterking van de economische clusters Concentratie van verstedelijking De provincie vindt het belangrijk dat er in Noord-Brabant verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Om zo bij te dragen aan een onderscheidend leef- en vestigingsklimaat ter versterking van de kenniseconomie in Brabant. Bij de opgave voor wonen en werken wordt het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied. Rond de steden is de schaal van de verstedelijkingsopgave van een andere orde, dan in de gebieden aan de randen van Brabant. Door de verstedelijking te concentreren zijn er meer mogelijkheden om een hoog voorzieningenniveau in stand te houden en verder te ontwikkelen. Dat gebeurt rond goed ontsloten gebieden, zoals in dynamische stadscentra en op knooppunten van infrastructuur. Werken Het merendeel van de ruimtebehoefte van bedrijven wordt opgevangen in het stedelijk concentratiegebied, op het bovenregionale bedrijventerrein Moerdijk en op het toekomstige Logistiek Park Moerdijk. Het stedelijk concentratiegebied biedt ruimte voor de groei van de eigen bedrijvigheid, voor de vestiging van bedrijven van buiten Noord-Brabant en voor bedrijven die vanwege hun aard, schaal of functie niet (langer) passen in de kernen in het landelijk gebied. Regionale afstemming vindt plaats via de regionale agenda's voor werken.
28
De provincie vindt het belangrijk dat er voldoende aanbod is voor bedrijven die hinder kunnen veroorzaken naar hun omgeving in de vorm van geluid-, stof-, geur- of verkeershinder en voor bedrijven met een extern veiligheidsrisico. De provincie vindt het belangrijk dat er voldoende terreinen geschikt blijven of geschikt worden gemaakt voor de vestiging van dit soort bedrijven. Hierbij wordt expliciet rekening gehouden met de (toekomstige) ruimtevraag van deze bedrijven. Per locatie wordt de hoeveelheid ruimte met de daarbij horende inrichtingseisen, het uitgifteprotocol en de manier waarop dit wordt veilig gesteld, vastgelegd om conflicterende situaties te voorkomen. Het is daarom belangrijk dat er zorgvuldig wordt omgegaan met de beschikbare ruimte op de (middel)zware bedrijventerreinen. Bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 passen in beginsel in woon- en gemengde gebieden. Infrastructuur – Vaarwegen De provincie wil het goederenvervoer over water stimuleren. Dit betekent dat de provincie inzet op verruiming van de vaarwegcapaciteit van delen van de Zuid-Willemsvaart en het Wilhelminakanaal naar vaarwegklasse IV. Meer goederenvervoer over water leidt tot een ontlasting van de wegen, zodat de bereikbaarheid van Brabant(Stad) voor goederen- en personenvervoer verbetert. Tegelijk stimuleert de provincie de ontwikkeling van 'natte' bedrijventerreinen. De provincie ziet kanalen ook als belangrijke structuurdragers. In het stedelijk gebied zijn kanaalzones interessante (her)ontwikkellocaties voor wonen, werken of recreëren aan het water. Daarom maken de meeste kanaalzones in het stedelijk gebied deel uit van hoogstedelijke zones. Kanalen verbinden daarnaast de stad met het omliggende buitengebied. De provincie wil daarom het recreatieve verkeer op en langs deze kanalen stimuleren. Daarbij dient voorkomen te worden dat knelpunten met het beroepsgoederenvervoer ontstaan. Windturbines De provincie steunt de ontwikkeling van windenergie onder bepaalde voorwaarden.
Geclusterde opstelling van windturbines. Bij grootschalige bedrijventerreinen in stedelijk concentratiegebied. Plaatsing in landschappen die daarvoor geschikt zijn. Niet in de kleinschalige cultuurlandschappen, wel in de open zeekleigebieden. Sanering van de turbines na de gebruiksperiode. De provincie Noord-Brabant zal 470,5 MW van de landelijke doelstelling van 6.000 MW in 2020 voor haar rekening nemen. Een groot deel van deze turbines wordt geplaatst in het door de provincie aangegeven zoekgebied in West-Brabant. In de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is verder opgenomen dat de ontwikkeling van (middel)grote windturbines zo veel mogelijk dient aan te sluiten bij de karakteristiek van het landschap. De provincie heeft ervoor gekozen ontwikkeling van windturbineparken alleen toe te laten bij grootschalige landschappen: (middel)zware bedrijventerreinen, hoofdinfrastructuur en grootschalige open landschappen. Het watergebonden bedrijventerrein voldoet aan de uitgangspunten uit de Structuurvisie van de provincie. Er wordt aan een belangrijk infrastructureel werk een nat bedrijventerrein gerealiseerd. Hierbij wordt ruimte geboden aan middel- en zware bedrijvigheid, die hinder kunnen veroorzaken. In het ruimtelijk regionaal overleg is de uitbreiding van het bedrijventerrein aangemerkt voor realisatie. De windturbines in het plangebied sluiten eveneens aan bij de uitgangspunten. Ze worden gesitueerd op en nabij het zware bedrijventerrein De Brand II in een lijnopstelling aan een hoofdinfrastructureel werk. 2.2.2 Verordening Ruimte In de Verordening Ruimte is de locatie van De Brand II aangewezen als zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling en maakt het deel uit van het stedelijk concentratiegebied. Naar huidig inzicht – met het perspectief tot 2025 en een doorkijk naar 2040 – is in het stedelijk concentratiegebied – inclusief de zoekgebieden voor verstedelijking – voldoende ruimte om in de verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken en voorzieningen) te voorzien. Hier is ruimte voor een grote verscheidenheid aan woon- en werkmilieus, of een menging daarvan, in uiteenlopende dichtheden.
29
1. Watergebonden bedrijven Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de SER-ladder zijn voorwaarden bij het maken van deze regionale afspraken. Het stedelijk concentratiegebied biedt ruimte voor de groei van de gemeentelijke bedrijvigheid, voor de vestiging van bedrijven van buiten Noord-Brabant en voor bedrijven die vanwege hun aard, schaal of functie niet (langer) passen in de kernen in het landelijk gebied. De provincie vindt het belangrijk dat er voldoende locaties beschikbaar zijn voor (de uitbreidingsbehoefte van) bedrijven die milieuhinder kunnen veroorzaken en/of die een extern veiligheidsrisico kunnen opleveren. Van elke locatie wordt de beschikbare ruimte vastgelegd, met de bijhorende inrichtingseisen, het bijbehorend uitgifteprotocol en de manier waarop deze worden veilig gesteld. Oneigenlijk ruimtegebruik moet worden tegengegaan, uit het oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik: de uitgeefbare ruimte op bedrijventerreinen moet beschikbaar zijn voor bedrijfsactiviteiten die vanwege hun milieuhinder, hun omvang en/of hun verkeersaantrekkende werking niet in een (gemengde) woonomgeving of op een woon-werklocatie passen. In het RRO van 4 april 2012 is het programma voor nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen in Noordoost-Brabant vastgesteld, voor de periode 2012 tot 2022. Dit programma biedt ruimte voor de nieuwvestiging van (middel)zware bedrijven in de regio op onder andere De Brand II. De uitbreiding van bedrijventerrein De Brand heeft dan ook een lokale en een regionale functie voor Brabant: de lokale en regionale markt kan er snel via water en rijks- en provinciale wegen worden ontsloten. Vanwege de specifieke vraag is De Brand II bovendien uitsluitend bestemd voor (middel)zware watergebonden bedrijvigheid. 2. Windturbines Doordat fossiele energiebronnen uitgeput raken is het belangrijk dat de transitie naar andere duurzame energiebronnen stevig wordt ingezet en dat er zuinig wordt omgegaan met (bestaande) energiebronnen. De provincie wil bijdragen aan de ontwikkeling en opwekking van duurzame energie, zoals uit wind, zon, bodem, biomassa en vergisting. De provincie steunt de ontwikkeling van windenergie onder voorwaarden. Om versnippering van meerdere kleinere initiatieven tegen te gaan, kiest de provincie voor geclusterde opstelling van windturbines (zie paragraaf 2.2.1 voor een nadere toelichting van het beleid). Provincie Noord-Brabant steunt de ontwikkeling van windenergie. Ze stelt daarover in artikel 3.9 van de Verordening Ruimte regels voor windturbines in stedelijk concentratiegebied: Een bestemmingsplan kan voorzien in de bouw van windturbines met een bouwhoogte van ten minste 25 m, gemeten van de bovenkant van de fundering tot aan de wiekenas, waarbij artikel 2.1, tweede lid, onder a, niet van toepassing is, mits: a. deze gesitueerd zijn op of direct aansluitend aan gronden, gelegen in een stedelijk concentratiegebied en buiten een nationaal landschap, waaraan een bestemming voor een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein met een bruto omvang van ten minste 20 hectare is toegekend; b. deze zijn gesitueerd in een cluster of een lijnopstelling van ten minste 3 windturbines; c. is verzekerd dat de windturbines na afloop van het daadwerkelijke gebruik worden gesloopt. De windturbines bij De Brand II voldoen aan de door de provincie gestelde regels voor windturbines in het stedelijk concentratiegebied. 1. Nationaal Natuurnetwerk (voorheen: EHS) Nationaal Natuurnetwerk (voorheen: EHS/ecologische hoofdstructuur) is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, legt de provincie nieuwe natuur aan. Het Nationaal Natuurnetwerk is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor planten en dieren zijn nodig om soorten van uitsterven te behoeden. Maar het netwerk is er ook voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur. Om te recreëren en tot rust komen. Op de interactieve kaart van het natuurbeheerplan is het netwerk van natuurgebieden te zien.
30
Ambities van de provincie EHS De provincie wil in 2018 alle gaten in het netwerk hebben gedicht met nieuwe natuur. De concrete ambities staan in het natuurbeheerplan. Hierin staan twee kaarten: de beheertypekaart en de ambitiekaart. De beheertypekaart laat zien hoe natuur en landschap in Brabant er nu voor staan. De ambitiekaart geeft aan hoe zij er uit moeten gaan zien. Het plan vormt de basis voor subsidies voor beheer en inrichting. In het natuurbeheerplan zijn verder de bestaande natuur en de nieuwe natuur begrensd. Voor de nieuwe natuur worden hiermee mogelijkheden geboden voor zowel grondaankopen ten behoeve van natuur als de functieverandering van agrarisch gebruik naar (particuliere) natuur. Dit betekent dat agrariërs en particuliere beheerders zelf de keuze maken of ze al dan niet gebruik maken van de mogelijkheden deel te nemen aan natuurbeheer of de grond aan de overheid te verkopen. Het natuurbeheerplan bevat als zodanig geen bindende richtlijnen voor de burger. Eigenaren en gebruikers van gronden die zijn begrensd als natuurgebied of agrarisch natuurgebied hebben de mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor het beheer van deze terreinen. Vanuit dit plan is dus geen sprake van aantasting van eigendoms- en gebruiksrechten. Het natuurbeheerplan heeft geen extra planologische consequenties dan wel consequenties voor bestemmingsplannen. De begrenzing van natuurgebieden heeft geen consequenties voor de uit een vigerend bestemmingsplan voortvloeiende bestaande gebruiksmogelijkheden van begrensde gronden en ook niet voor daarnaast gelegen gronden. De gebruiksmogelijkheden van een perceel met een agrarische bestemming worden uitsluitend bepaald door het vigerende bestemmingsplan. Een natuurbeheerplan heeft dus geen enkele invloed op bestaande gebruiksmogelijkheden. Het natuurbeheerplan en het bestemmingsplan zijn verschillende toetsingskaders waarbinnen de betrokken bestuursorganen een eigen bevoegdheid tot belangenafweging toekomt. De Provincie Noord-Brabant geeft in de Verordening Ruimte aan waar het Nationaal Natuurnetwerk (de EHS) is gelegen en regelt de planologische doorwerking daarvan. Dit natuurbeheerplan is daaraan volgend en dient uitsluitend als toetsingskader voor de subsidieverordening in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap Een deel van de gronden waar een windturbine op is voorzien is aangeduid als EHS. In de Verordening Ruimte 2014 staat het beleid ten aanzien van de provinciale ecologische hoofdstructuur beschreven in artikel 5.1 en de compensatieregels in artikel 5.6. Er geldt in het kader van de EHS het 'nee, tenzij' principe. Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur op verzoek van de gemeente wijzigen in geval van een ruimtelijke ontwikkeling met toepassing van het nee-tenzij principe. Een nadere uitwerking vindt plaats in hoofdstuk 4.8.3.2. 2. GroenBlauwe Mantel Het gebied ten noorden van de locatie van De Brand II, ruwweg de noordelijke helft van het plangebied, boven de Aa, is aangewezen als onderdeel van de groenblauwe mantel. De waarden van de groenblauwemantel moeten worden versterkt en behouden. Daarnaast is/was een klein deel van de locatie van De Brand II zelf aangewezen als onderdeel van de groenblauwe mantel. Het gaat hier om een kleine waterpartij aan de noordkant van deze locatie. De provincie is voornemens dit, op verzoek van de gemeente, aan te passen en heeft hiertoe een aanpassing ter visie gelegd. In het ontwerp van de 'Wijziging Verordening ruimte 2014, kaartaanpassingen 2' is in artikel 2.2. van de regels opgenomen: De structuur Groenblauwemantel wordt verwijderd op gronden ten oosten van het bestaande bedrijventerrein De Brand in de gemeente 's-Hertogenbosch. In de toelichting hierop staat: 2.6.1 Structuur groenblauwe mantel, aanduiding zoekgebied voor verstedelijking De gemeente 's-Hertogenbosch verzoekt om ter plaatse van het te ontwikkelen watergebonden bedrijventerrein De Brand het gedeelte, grenzend aan het 'zoekgebied stedelijke ontwikkeling', aangemerkt als groenblauwe mantel (en regionaal waterbergingsgebied) te verwijderen en te vervangen door gemengd landelijk gebied met een aanduiding zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling.
31
Overweging voor kaartwijziging: De spie groenblauwe mantel tussen het bestaande bedrijventerrein en gemengd landelijk gebied met daarop de aanduiding zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling hield verband met het kanaal. Met de verlegging daarvan dient de structuur ter plaatse te worden aangepast. De wijziging van begrenzing betreft een logische begrenzing van het bedrijventerrein en de realisatie van het nieuwe kanaal. De wijziging ten aanzien van de aanduiding regionaal waterbergingsgebied wordt betrokken bij de wijziging Verordening ruimte 2014, kaartaanpassingen 1. Wijziging begrenzing: Ten oosten van bedrijventerrein De Brand bij 's-Hertogenbosch is de structuur groenblauwemantel verwijderd en zijn de structuur gemengd landelijk gebied en de aanduiding zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling toegevoegd. 3. Regionaal waterbergingsgebied Ook was in de Verordening Ruimte de locatie van De Brand II aangeduid als een regionaal waterbergingsgebied, bedoeld voor de waterbergingsopgave vanuit de Aa. Met de omlegging van de Zuid-Willemsvaart verliest het gebied ten westen van het nieuwe kanaalvak deze functie. Ook ten aanzien hiervan stelt de gemeente een aanpassing van de Verordening Ruimte voor. De aanduiding komt in het ontwerp van de 'Wijziging Verordening Ruimte, kaartaanpassingen 1' ten oosten van De Brand te vervallen, vanwege de aanleg van het nieuwe kanaal (zie ook hierboven). De motivatie hiervoor is: In de praktijk kan er bij het uitvoeren van projectplannen door het Waterschap behoefte blijken de ligging van een waterberging aan te passen. Soms blijken bepaalde delen bij nader inzien minder geschikt of is het om andere redenen moeilijk de berging te realiseren, dan is vormverandering aan de orde. Soms kunnen delen bijvoorbeeld op basis van nieuwere berekeningen vervallen. Het waterschap kan dan aangeven dat de aanduiding in de verordening aangepast moet worden. Overigens geldt dit tevens voor de gronden ten noorden van het nieuwe bedrijventerrein De Brand II. Ook daar is door de aanleg van het nieuwe kanaal de functie als waterbergingsgebied vervallen. Hoewel we bij eerdere verzoeken aan de Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant niet direct verzocht hebben ook deze aanduiding te laten vervallen, is dit gezien het bovenstaande wel een logische en denkbare conclusie. De gemeente zal Gedeputeerde Staten ook hier dan ook alsnog om verzoeken. 2.2.3 Gebiedsagenda 2013 In de Gebiedsagenda Brabant worden plannen van verschillende overheden op elkaar afgestemd. Het gaat hierbij over thema’s als ruimte, verstedelijking, werken, natuur en verkeer en vervoer. De Gebiedsagenda is een gezamenlijke agenda gemaakt door Rijk, provincie Noord-Brabant, stedelijk netwerk BrabantStad, Samenwerkingsverband Regio Eindhoven, regio West-Brabant, regio Hart van Brabant en de regio 5-sterren Noordoost-Brabant en de Brabantse Waterschappen. In de Gebiedsagenda staat de gedeelde visie en ambitie van deze partijen op de ruimtelijke ontwikkeling van Brabant op de lange termijn (tot circa 2040). In het document is een uitgewerkt opgaven- en projectenoverzicht met projecten op het gebied van economie, verstedelijking, mobiliteit, water, natuur en landschap in Brabant. Hierbij zijn twee ambities leidend: een verdere ontwikkeling van de kenniseconomie en het streven naar een duurzame samenleving. De Gebiedsagenda is de samenwerkingsagenda van de partners die de basis vormt voor het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO MIRT), dat jaarlijks plaatsvindt. Daarnaast wordt de Gebiedsagenda gebruikt in het overleg van de provincie met de 5 grote steden (BrabantStad) en voor het regionaal ruimtelijk overleg (RRO) van de provincie. Het regionaal ruimtelijk overleg vindt plaats met de samenwerkende gemeenten in de vier Brabantse regio’s. De Gebiedsagenda is een ‘levend’ document zonder wettelijke status. Ook bevat het geen nieuw beleid. Het is letterlijk een gezamenlijke agenda van de betrokken partners die om de zoveel tijd wordt geactualiseerd.
32
In de gebiedsagenda 2013 is opgenomen: Multimodaal goederenvervoer In paragraaf 3.3 van de gebiedsagenda (logistiek) is het belang al genoemd van multimodaal goederenvervoer of met andere woorden het stimuleren van meer vervoer via water, spoor en buis, gekoppeld aan de ontwikkeling van Brabantse havens, multimodale goederenterminals en multimodale bedrijventerreinen. De omlegging van de Zuid-Willemsvaart bij 's-Hertogenbosch, de reconstructie (fase 1) van het Wilhelminakanaal in Tilburg, de waterterminal AFC Prinsenland en de terminal van shortsea-binnenvaart en spoor in Moerdijk zijn gestart. Deze projecten dragen bij aan de ambitie om meer goederen over water te vervoeren. Rijk, provincie, gemeenten en regionaal bedrijfsleven hebben in het kader van het programma Beter Benutten afspraken gemaakt over het intensiveren van het gebruik van de Zuid-Willemsvaart. Inventariseren multimodaal bereikbare locaties en definiëren van kansen (actie 23) De opwaardering van de Brabantse kanalen biedt perspectief voor nieuwe multimodale terreinen. Aan de omlegging van de Zuid-Willemsvaart bij 's-Hertogenbosch is de ontwikkellocatie De Brand II gepland voor watergebonden bedrijvigheid. Wind De provincies hebben afspraken gemaakt over de onderlinge verdeling van de prestatienorm windenergie om in 2020 een vermogen van 6.000 MW windenergie op land te plaatsen. Een aanzienlijk deel komt tot stand in grootschalige windenergieprojecten in 'zoekgebieden' die provincies hebben aangewezen. Het overige deel komt tot stand in kleinere projecten. Dit is meestal maatwerk: projecten zijn te realiseren als ze voldoen aan de ruimtelijke voorwaarden van provincies en gemeenten. Nauw omschreven gebieden worden nog niet gedefinieerd. In Brabant wordt 470,5 MW windenergie gerealiseerd. Het watergebonden bedrijventerrein De Brand II alsook de vereisten waaronder hier de windturbines gerealiseerd kunnen worden, staan op de meest recente gebiedsagenda. 2.2.4 Regionaal Ruimtelijk Overleg Noordoost-Brabant 2012-2022 In de paragrafen 2.1.2 en 2.2.2 is uitvoering uiteengezet dat het watergebonden bedrijventerrein in het Regionaal Ruimtelijke Overleg (RRO) is opgenomen. Hier wordt dan ook naar verwezen. 2.2.5 Provinciaal inpassingsplan N279 's-Hertogenbosch-Veghel Op de N279 tussen 's-Hertogenbosch en Veghel is in toenemende mate sprake van verkeersproblemen, die indirect leiden tot leefbaarheidsproblemen in de aanliggende kernen. De provincie maakt samen met partners plannen om deze situatie te verbeteren. Het idee is om van de weg een weg met 2x2 rijstroken te maken waar maximaal 80 km/u mag worden gereden. In een later stadium kan dit eventueel uitgebreid worden naar 100 km/uur. Bij de A2, De Brand en de A50 blijven de aansluitingen gelijkvloers. Er komen extra in- en uitvoegstroken om de capaciteit van de kruisingen te verhogen. Alle overige kruisingen op het tracé worden ongelijkvloers. Het inpassingsplan is inmiddels vastgesteld en is voor bepaalde onderdelen nog onderwerp van een beroepsprocudure. De ontwikkeling van het bedrijventerrein en de extra aansluiting van De Brand II is voorzien in het provinciaal inpassingsplan.
2.3
Gemeentelijk beleid
2.3.1 Ruimtelijke StructuurVisie ’s-Hertogenbosch 2014 'Stad tussen stromen' De gemeenteraad van 's-Hertogenbosch heeft in 2003 de Ruimtelijke Structuurvisie (RSV 2003) 'Stad tussen stromen' vastgesteld. Met de actualisatie van de RSV in 2014 is de visie die ten grondslag lag aan de RSV 2003 onverminderd van toepassing gebleven.
33
De ruimtelijke structuurvisie omvat de uitgangspunten en ambities van onze gemeente voor het - door haar te voeren - ruimtelijk beleid in de komende 10 jaar, met een doorkijk naar de komende 15 á 20 jaar. Het is het toetsingskader dat een onderlegger vormt voor de actualisering van bestemmingsplannen en projectprocedures, alsook een inspiratie- en ontwikkelingsopgave voor integrale gebiedsaanpak en projecten. In de ruimtelijke structuurvisie 2003 is de compacte, complete en contrastrijke stad als het uitgangspunt voor de ruimtelijke ontwikkeling geïntroduceerd. Dit ‘ruimtelijk motto’ voor de stad blijft in de visie van 2014 gehanteerd, in de overtuiging dat dit de juiste basis biedt voor een duurzame ruimtelijk hoofdstructuur. Gestreefd wordt om van deze compacte, complete en contrastrijk stad ook nadrukkelijk een duurzame stad te maken in de zin van: 1. Een schone en veilige stad, met een goede balans tussen gezondheid/veiligheid en hinder/gevaar, zorgvuldig ruimtegebruik, respect voor natuur en landschap en een zo verantwoord mogelijk gebruik van energie en grondstoffen. 2. Een compacte, complete en levendige stad met een intensief/flexibel ruimtegebruik in de hoogstedelijke en dynamische gebieden (stedelijke ruggengraat), in balans met laagdynamische (woon-) gebieden waar laagbouw, ruimte, groen en water de boventoon voeren. 2. Zorgvuldig grondgebruik en bevordering van functiemenging vormen het uitgangspunt voor ruimtelijk beleid. Functiescheiding gebeurt alleen bij milieuoverlast. Dit gaat samen met het intensiveren van het grondgebruik voor energie-, water-, natuurdoeleinden. 3. Inspelen op de klimaatverandering door versterking van de robuustheid van het water- en bodemsysteem en klimaatadaptie van de gebouwde stad. 4. Een klimaatneutrale stad met een integraal grondstoffenbeleid (inclusief zuinig ontwerpen/aanleggen/ inrichten en beheren) door energiebesparing en inzet op duurzame energie. 5. Een zorgvuldig ruimtegebruik naar hinder (lawaai verkeer, industrie, recreatie), lucht, geur en veiligheid (bedrijven en transportassen). Met slimme ontwerpen en maatregelen de consequenties voor milieubelasting en veiligheid terugdringen van zowel het verkeer als van verdichting/intensivering langs de hoofdinfrastructuur. 6. Sanering c.q. beheersbaar maken van de bodem en grondwatervervuiling voor alle ontwikkelingslocaties, transformatie en herstructureringen. Werkgelegenheid Vraag en aanbod van bedrijventerreinen en kantorenparken in ’s-Hertogenbosch en de regio Noordoost-Brabant zijn tot 2020 in beeld gebracht, met een doorkijk naar 2040. Hieruit blijkt dat er niet voldoende terrein wordt ontwikkeld om de vraag te accommoderen. Daarom moet ook de komende jaren sterk ingezet worden op herstructurering. Hiermee kan 5 tot 10% ruimte worden gewonnen. Het tekort aan terrein in de regio Noordoost-Brabant kan op deze wijze worden teruggebracht. Op de korte en langere termijn blijft er een tekort aan aanbod in ’s-Hertogenbosch en omgeving. Er bestaat een tekort aan functionele, meer traditionele bedrijventerreinen waar ook zware knelpuntbedrijven (categorie 4/5) gevestigd kunnen worden. Gestreefd wordt naar een verduurzaming van de werklocaties, door in te zetten op duurzame inrichting van de locaties, de (verdere) ontwikkeling van energieneutrale werklocaties (het gebruik van restwarmte, bodemenergie, biomassa en wind), intensief ruimtegebruik en vervoersmanagement.
34
Bedrijven- en kantoorlocaties uit de RSV
Milieu en duurzaamheid Een zeer belangrijke pijler van het milieubeleid is het energiebeleid. Het gemeentelijk Klimaatprogramma gaat uit van een klimaatneutrale stad per 2050, voor de gebouwde omgeving al per 2035. Hiervoor zal een ware transitie noodzakelijk zijn, met een zwaar accent op de medewerking van burgers, bedrijven, corporaties en instellingen. Uitgegaan wordt van sterke beperking van de vraag, maar evenzeer van een zeer forse en voortvarende inzet van alternatieve bronnen: twintig procent vanaf 2020. De productie van duurzame bronnen is voor de kortere termijn vooral gericht op de inzet van warmtekoude opslag, biomassa, wind en zon. Als toekomstige locatie voor windturbines wordt de locatie De Brand onderzocht alsook Treurenburg en Rietvelden (raadsvoorstel september 2014). Daarnaast wordt in regionaal verband gezocht naar locaties in de regio zoals Heesch West.
Ruimtelijke cascokaart
35
Bedrijvigheid De gemeente ’s-Hertogenbosch heeft de laatste jaren een schaarste beleid gevoerd wat betreft de uitbreiding van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. Dit beleid was onder de gegeven omstandigheden goed. Het heeft de stad een betere uitgangspositie gegeven ten opzichte van andere steden; het aanbod en de leegstand zijn hier relatief laag. Desondanks zijn ook in ‘s-Hertogenbosch de gevolgen van de kredietcrisis voelbaar. De ontwikkeling van de bedrijvigheid en de werkgelegenheid stagneert. De landelijke voorraad en het aanbod van bedrijventerreinen en bedrijfs- en kantoorruimte nemen zodanig toe, dat het voor projectontwikkelaars, beleggers en ondernemers minder interessant wordt om in bedrijfsvastgoed te investeren. Het overaanbod en de leegstand van bedrijfs- en kantoorpanden vragen meer aandacht. Het overaanbod van bedrijventerreinen doet zich voor op gemengde terrein met een verouderde uitstraling, weinig courante bedrijfshuisvesting et cetera. Een fundamentele herbezinning op de ruimtebehoefte voor bedrijven, kantorenen andere werklocaties is gewenst. Extra inspanning is nodig om de bedrijven- en kantorenmarkt weer in evenwicht te brengen. Dit vraagt een scherp en innovatief beleid met bijzondere aandacht voor de kwaliteit van de bedrijfsomgeving en van de kantoor- en bedrijfspanden. Daarbij moet rekening worden gehouden met de gewijzigde ruimtevraag en met flexibele ruimtevraag. Zonder extra inspanning zal de werkgelegenheid in de stad achter blijven bij de behoefte. Samen met de ondernemers en regiogemeenten moet worden gezocht naar het juiste gereedschap om de problemen in de vastgoedmarkt op te lossen. Het gaat daarbij ook om het benutten van kansen, bijvoorbeeld in het versterken van de kansrijke niches: zorg, voeding en gezondheid, ICT, energie en duurzaamheid. Confrontatie Vraag en Aanbod In ’s-Hertogenbosch en omgeving ontstaat in de regio Noordoost-Brabant een tekort aan aanbod van bedrijventerreinen, zowel tot 2020 als tot 2040. Dit blijkt uit recente analyses. Juist in de segmenten Hoogwaardig, Modern en Functioneel ontstaat een tekort. Om toekomstgericht en vraaggericht het aanbod af te stemmen op de vraag moeten deze segmenten niet te strikt geprojecteerd worden op de te (her)ontwikkelen bedrijventerreinen. Flexibiliteit is essentieel. Er is een tekort aan hoogwaardige terreinen, waar juist ’s-Hertogenbosch als centrumstad een gunstig vestigingsklimaat te bieden heeft ten aanzien van bereikbaarheid (snelwegen, spoor), aanbod van arbeidskrachten en goede woonomgeving. De bedrijventerreinen Empel-Zuid, Rosmalense Plas en Treurenburg voorzien vooral in het segment “modern”. De Brand II wordt gereserveerd voor watergerelateerde bedrijvigheid. In de behoefte aan vestiging voor grootschalige bedrijven in het segment functioneel en traditioneel wordt voorzien in de ontwikkeling van bedrijventerrein Heesch West. Mobiliteit en infrastructuur Gezien de ontwikkeling van mobiliteit en wellicht een verdubbeling in het goederenvervoer, wordt sterk ingezet op verbetering van de bereikbaarheid, mede in het belang van de leefbaarheid en het economische functioneren van stad en regio. Hierbij wordt vooral gestreefd naar een betere verknoping van de infrastructuur aan ruimtelijke ontwikkelingen. Tegelijkertijd is het bevorderen van de bereikbaarheid per weg, spoor en water van belang. Met de verbreding van de N279 van een 2x1 naar een 2x2 profiel dient ook een goede aansluiting op de A2 te worden gerealiseerd. Lokaal is er een belangrijke relatie met de ontwikkeling van De Brand II, de Meerendonk en de stedelijke ontsluiting via de Maastrichtseweg. De uitbreiding van het bedrijventerrein De Brand II met de extra aansluiting op de N279 en de realisatie van de windturbines past in de RSV.
36
2.3.2 Nota kantoren- en bedrijventerreinenbeleid 2010-2020 Op 25 januari 2011 is door de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de vernieuwde Nota kantoren- en bedrijventerreinenbeleid vastgesteld. De gemeente 's-Hertogenbosch heeft de laatste jaren wat betreft de uitbreiding van bedrijventerreinen en kantorenlocaties een schaarstebeleid gevoerd. Dit beleid was onder de gegeven omstandigheden goed: het heeft de stad een betere uitgangspositie gegeven ten opzichte van andere steden. Hoewel aanbod en leegstand in 's-Hertogenbosch relatief laag zijn, zijn ook in 's-Hertogenbosch de gevolgen van de crisis voelbaar. De ontwikkeling van de bedrijvigheid en de werkgelegenheid stagneert. De voorraad en het aanbod van bedrijventerreinen, bedrijfs- en kantoorruimte nemen zodanig toe dat het voor projectontwikkelaars, beleggers en ondernemers minder interessant wordt om in bedrijfsvastgoed te investeren. Tegelijkertijd is in 's-Hertogenbosch behoefte aan nieuw bedrijventerrein specifiek voor (middel)zware watergebonden bedrijven. Een aantal watergebonden bedrijven kampt met ruimtegebrek en/of kan om milieutechnische redenen niet uitbreiden. Andere watergebonden bedrijven moeten worden verplaatst voor andere ruimtelijke ontwikkelingen of moeten plaatsmaken voor een betere segmentering van het bedrijventerrein. De uitbreiding van bedrijventerrein De Brand met een strook voor (middel)zware watergebonden bedrijvigheid kan deze bedrijven ruimte bieden. Daarnaast is te verwachten dat de uitbreiding zijn eigen vraag schept: het goederenvervoer over water, zo is de algemene verwachting, zal de komende jaren nog verder toenemen. In de vernieuwde Nota kantoren- en bedrijventerreinenbeleid wordt onder andere aandacht besteed aan de huisvesting van knelpuntbedrijven: bedrijven in een hoge milieucategorie en/of een slechte uitstraling. Volgens het onderzoek van de Stec Groep - onderlegger van de vernieuwde Nota kantoren- en bedrijventerreinenbeleid - neemt de behoefte vanuit knelpuntbedrijven de komende jaren toe. Volgens het onderzoeksbureau moet de ruimteproblematiek van de knelpuntbedrijven via drie lijnen worden opgelost: 1. op korte termijn door maatwerkoplossingen voor bestaande knelpuntsituaties. 2. op middel(lange) termijn door extra ruimte te creëren voor knelpuntbedrijven: in de eerste plaats door een betere benutting van bestaande terreinen, in de tweede plaats door op nieuw aan te leggen terreinen in de regio Waalboss, zoals Baardwijk Buiten / Haven VIII, Heesch-West en De Brand II, voor dit type bedrijf ruimte te reserveren. 3. voorts kan ook imagoverbetering van knelpuntbedrijven de acceptatiegraad onder burgers en bedrijven vergroten. Het beleid van de gemeente 's-Hertogenbosch, om voor de ontwikkeling van haar eigen knelpuntbedrijven in nauwe samenspraak met de provincie, de Brabantse OntwikkelingsMaatschappij (BOM) en de bedrijven naar maatwerkoplossingen te zoeken, wordt voortgezet. Bedrijventerrein De Rietvelden biedt nu de beste mogelijkheden. De ruimte om knelpuntbedrijven in 's-Hertogenbosch te accommoderen is beperkt, ook op bedrijventerrein De Rietvelden. Nieuwe ruimtelijke mogelijkheden ontstaan bij de omlegging van de Zuid-Willemsvaart en de aanleg van De Brand II: De Brand II kan een belangrijke opvangfunctie krijgen voor (middel)zware watergebonden bedrijven elders in de stad, zoals de bedrijven die nu op bedrijventerrein Zuid'66 zijn gevestigd zijn. Ook heeft 's-Hertogenbosch een regiofunctie en moet ruimte worden geboden aan (zware) bedrijvigheid van buiten de gemeente. Hoewel met de voorraadontwikkeling voor bedrijventerreinen pas op de plaats wordt gemaakt, omdat anders een overaanbod van bedrijventerreinen ontstaat, zal daarom wel met de ontwikkeling van De Brand II worden gestart. 2.3.3 Commissiebesluit 'Duurzame energie' In het gemeentelijk commissiebesluit 'Duurzame Energie' van 31 mei 2001 zijn algemene beleidslijnen geformuleerd voor de plaatsing van windturbines binnen de gemeente 's-Hertogenbosch:
actieve rol en regiefunctie van de gemeente bij de ontwikkeling van windmolenlocaties om te voorkomen dat op geschikte locaties onvoldoende windmolens gerealiseerd (kunnen) worden; realisatie van windmolens kan uitsluitend plaatsvinden op de door de gemeente aangewezen locaties; plaatsing van windmolens met een zo groot mogelijk vermogen gezien de beperkte ruimte voorkomen van geluidshinder voor bewoners; geen plaatsing van windmolens in natuurgebieden, eventueel uitsluitend aan de randen hiervan; geen plaatsing van windmolens in laagvliegroutes en straalpaden; bij voorkeur plaatsing van windmolens op bedrijventerreinen; 37
bij voorkeur plaatsing van 4 of meer windmolens bij elkaar, waarbij in elk geval molens die gelijktijdig zichtbaar zijn aan elkaar gelijk moeten zijn; bij voorkeur aansluiting bij sterke landschappelijke (lijnvormige) structuren, zoals de Zuid-Willemsvaart en (spoor)wegen; optimaal gebruik maken van zichtlijnen; creëren van een toegevoegde waarde aan de skyline van de stad; bij voorkeur geen plaatsing van windmolens binnen de ring van rijkswegen vanwege mogelijke beperkingen voor toekomstige hoogbouw. Op basis van een verkenning van mogelijke concrete windturbinelocaties, door een vertegenwoordiging van de gemeente 's-Hertogenbosch, omliggende gemeenten, milieuorganisaties en de provincie Noord-Brabant, werden twee locaties als voorkeurslocatie aangewezen, naast de locatie Treurenburg, waar de gemeente de mogelijkheden voor de plaatsing van windturbines actief zou gaan onderzoeken: De Brand en Kloosterstraat. De Brand werd aangemerkt als voorkeurslocatie om de volgende redenen: goede zichtlocatie vanaf de A2 en A59; toegevoegde waarde voor de rand van de stad; benadrukking van sterke landschappelijke lijn; mogelijkheid van een lijnopstelling, ook los van de omlegging van de Zuid-Willemsvaart. De windturbines moet aan de zijde van het bedrijventerrein worden gepositioneerd - ten westen van de omlegging van de Zuid-Willemsvaart - en niet aan de zijde van de (toekomstige) ecologische zone. 2.3.4 Energie- en Klimaatprogramma 2008-2015 Op 9 september 2008 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch het 'Energie- en Klimaatprogramma 2008-2015' vastgesteld. Het doel is het realiseren van een klimaatneutraal 's-Hertogenbosch in de volgende stappen: gemeentelijke organisatie klimaatneutraal: 2020; gebouwde omgeving klimaatneutraal: 2035; gehele stad klimaatneutraal: 2045. Voor duurzame energie is het doel o.a. het realiseren van windturbines op Treurenburg en De Brand. In 2013 is in de Update Klimaatprogramma de specifieke doelstelling voor duurzame energie als volgt vastgesteld:
De doelstelling klimaatneutrale stad in 2050 wil de gemeente bereiken door ca. 70% energie te besparen en 30% duurzaam op te wekken. De doelstelling is dus: 30% duurzame energie in 2050; Op korte termijn, tot 2015, wil de gemeente drie tot vijf windturbines op De Brand realiseren.
2.3.5
Nota van uitgangspunten bedrijventerrein De Brand II en windturbines
Op 19 maart 2013 stemde de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch in met de 'Nota van uitgangspunten uitbreiding bedrijventerrein De Brand en windturbines'. De gemeenteraad stelde daarmee de kaderstellende uitgangspunten vast voor de uitbreiding van bedrijventerrein De Brand en windturbines, in het bijzonder de volgende hoofduitgangspunten: Uitgangspunten voor de uitbreiding van bedrijventerrein De Brand en de windturbines zijn:
38
Locatie bedrijventerrein. De gronden voor de uitbreiding van bedrijventerrein De Brand liggen ten oosten van de rijksweg A2 en liggen ingeklemd tussen het bestaande bedrijventerrein De Brand en de omlegging van de Zuid-Willemsvaart. Er is ruimte voor circa 8 hectare netto uitgeefbaar terrein.
Situering bestaand bedrijventerrein De Brand (lichtpaars), de uitbreiding ervan met een strook voor watergebonden bedrijvigheid (donkerpaars) en het hele projectgebied Nota van Uitgangspunten, inclusief het zoekgebied voor de windturbines (zwarte stippellijn)
Aard bedrijvigheid. Het bedrijventerrein is bedoeld voor bedrijven die hun grondstoffen en/of producten over water aan- en afvoeren, in de milieucategorieën 3 tot en met 5 volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. Deze uitbreiding van bedrijventerrein De Brand heeft niet alleen een lokale maar ook regionale functie.
Geluid. Het bedrijventerrein wordt voorzien van een geluidzone om zogenaamde 'lawaaimakers' te kunnen huisvesten. Omdat de geluidzone gedeeltelijk over het grondgebied van de gemeente Sint-Michielsgestel zal liggen, moet ook de gemeenteraad van de gemeente Sint-Michielsgestel deze geluidzone vaststellen.
Kavelgrootte en –indeling. Alle kavels moeten aan de laad- en loskade grenzen. De kavels hebben een diepte tot aan de watergang net voor de hoogspanningslijnen. De minimale kavelgrootte bedraagt 1 hectare, de maximale kavelgrootte 3 hectare. Aan de randen van de kavels zal een zone worden opgenomen die vrij moet blijven van (hoofd)bebouwing. De bedrijfsgebouwen kunnen een hoogte hebben van circa 20 meter.
Ontsluiting water. Het watergebonden bedrijventerrein wordt ontsloten voor scheepvaart via de omlegging van de Zuid-Willemsvaart. Overslag kan plaatsvinden langs een laad- en loskade. Bij voorkeur is het bedrijventerrein toegankelijk voor klasse IV-schepen. In het bestemmingsplan wordt een passende regeling voor hoge kadekranen en installaties opgenomen.
Ontsluiting wegverkeer. Het bedrijventerrein moet goed toegankelijk zijn voor (vracht)verkeer. De ontsluiting vindt plaats via de Eenhoorn, de huidige aansluiting van het bestaande bedrijventerrein De Brand op de N279. De opwaardering van de N279 kan worden benut om een tweede ontsluiting van de uitbreiding van bedrijventerrein De Brand te realiseren. Gemeente 's-Hertogenbosch heeft een sterke voorkeur voor deze tweede aansluiting. 39
Zoekgebied windturbines. Uitgangspunt is het ruime zoekgebied dat in onderstaande afbeelding is weergeven. Een nadere beperking van het zoekgebied is afhankelijk van het type windturbine, meer gedetailleerd (milieutechnisch) onderzoek, een wijziging van de (wettelijke) normstelling of een wijziging in de aanwezige activiteiten die nu beperkend zijn.
globaal zoekgebied windturbines. Grote stippen (noordelijk deel): zoekgebied inclusief onderzoekzones; kleine stippen (zuidelijk deel): zoekgebied met deelname Beusing 1 in de exploitatie van de windturbines
Positionering windturbines. Bij de precieze positionering wordt voor een optimale windvang een richtafstand tussen twee windturbines van minimaal 350 meter aangehouden. Bovendien moeten de windturbines in een ritme worden geplaatst en conform de Verordening Ruimte in een cluster of een lijnopstelling van ten minste 3 windturbines. Bij de positionering van de windturbines blijven ook de algemene beleidslijnen uit het commissiebesluit 'Duurzame Energie' uitgangspunt.
Inpassing. Er moet een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing plaatsvinden van de uitbreiding van bedrijventerrein De Brand en de windturbines, onder meer vanwege de hoogte van de bedrijfsgebouwen en de windturbines. Deze inpassing zal met diverse betrokken partijen worden afgestemd.
Procedure. Voor de uitbreiding van bedrijventerrein De Brand wordt een bestemmingsplan in procedure gebracht. De begrenzing van het plangebied is onder meer afhankelijk van de gekozen locatie voor de windturbines. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan moet tevens een geluidzone worden vastgesteld.
40
Communicatie. Bij de planvorming heeft de betrokkenheid van de gemeente Sint-Michielsgestel een hoge prioriteit. In het vervolg van het planproces worden met de gemeente Sint-Michielsgestel afspraken gemaakt over de wijze waarop de gemeente Sint-Michielsgestel bij het planproces wordt betrokken. In het kader van de juridisch-planologische procedure voor de uitbreiding van het bedrijventerrein en de windturbines zal inspraak plaatsvinden in het kader van de gemeentelijke inspraakverordening.
Met dit bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de eerder vastgestelde uitgangspunten. In afwijking van de nota worden er vanwege zorgvuldig en intensief ruimtegebruik geen minimale en maximale kavelmaten vastgelegd. De hoogte van de bedrijfsbebouwing wordt vastgelegd op 15 meter en in een afwijkingsbevoegdheid kunnen eventueel accenten worden aangebracht. De windturbines worden in een lijnopstelling geplaatst met een ashoogte van 120 meter en een rotordiameter van 101 meter. 2.3.6 Opstellingsvarianten windturbines De Brand Op basis van ruimtelijke aspecten (milieutechnisch, stedenbouwkundig en landschappelijk) zijn twee varianten voor positionering van de windturbines opgesteld en door het college op 25 februari 2014 vastgesteld . Beide varianten passen binnen de randvoorwaarden van het Rijk, de Provincie, Tennet en Rijkswaterstaat. Ze zijn het uitgangspunt voor een communicatietraject met omwonenden, bedrijven, geïnteresseerden en grondeigenaren. Ook zijn deze voorgelegd aan onze buurgemeente Sint-Michielsgestel. Bij de keuze tussen de twee opstellingen hebben we de volgende criteria meegewogen: 1. 2. 3. 4.
Stedenbouw/landschap Beperking van hinder beperking, met name op het gebied van geluid Energetische opbrengst Voorkeur omwonenden
De lijnopstelling sluit aan bij een bestaande lijn in het landschap (Máximakanaal). De locaties in de lijnopstelling zijn zo gekozen dat ze aansluiten bij knooppunten in het landschap. Door plekken te kiezen waar oude landschappelijke lijnen als het ware op het kanaal botsen, ontstaat een nieuwe landschappelijke context. Hierop zijn de locaties afgestemd. Bovendien markeren ze nieuwe belangrijke infrastructurele (kunst)werken.
41
Indicatieve lijnsopstelling behorend bij collegebesliut d.d. 25 februari 2014
Het concept voor de clusteropstelling is om de windturbines te koppelen aan een waterrrijk en natuurlijk landschap. De turbines staan geclusterd rondom de Zandvang en Steenenkamerplas. Ook staan de turbines op of direct grenzend aan het bedrijventerrein De Brand.
42
Indicatieve clusteropstelling behorend bij het collegebesluit d.d. 25 februari 2014
Beide opstellingen kunnen beargumenteerd worden vanuit landschap/stedenbouw. Er is vanuit landschappelijk oogpunt geen duidelijke voorkeur voor een van de twee opstellingsvarianten. Doel van communicatie over de twee opstellingsvarianten is het informeren van betrokkenen en belangstellenden, buurgemeente en andere overlegpartners, om daarmee zo mogelijk draagvlak te creëren en/of te vergroten. De insteek van het communicatietraject was tevens het verzamelen van reacties op de twee opstellingsvarianten. Het betrof geen formele inspraak: het was een consultatieronde. De communicatie en consultatie van de omgeving heeft geresulteerd in een zorgvuldige afweging. In paragraaf 3.2 is de planopzet van de windturbines uiteengezet: het resultaat van deze afweging.
43
2.3.7 Koersnota Infrastructuur In het verlengde van de Nota ‘s-Hertogenbosch Bereikbaar uit maart 2000 sprak de gemeenteraad zich op 21 mei 2008 uit over ambities en wensen ter bevordering van de bereikbaarheid van stad, wijken en regio. Op 13 mei 2009 stelde de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch het uitwerkingsplan Koersnota Hoofdinfrastructuur vast met daarin een analyse van en oplossingsrichtingen voor bestaande en toekomstige knelpunten. De ambitie van de Koersnota Hoofdinfrastructuur is om het autogebruik terug te dringen ten gunste van het openbaar vervoer en de fiets. Het doel is om het aandeel van de auto in de verplaatsingen terug te brengen van 70% naar 60%, ten gunste van het aandeel van het openbaar vervoer en van de fiets die van 7% naar 10% respectievelijk van 23% naar 30% toenemen in 2015. De insteek van de Koersnota Hoofdinfrastructuur is als volgt: ontvlechten van hoofdinfrastructuur voor auto en openbaar vervoer/fiets; bundelen van verkeer op doorstroomassen met daartussen verkeersluwe verblijfsgebieden; het optimaal benutten van de ruit van 's-Hertogenbosch; verkeer zonder herkomst of bestemming in de binnenstad ontmoedigen op de binnenstadsring; het versterken van het verblijfsklimaat in de kom Rosmalen. De Koersnota Hoofdinfrastructuur is inmiddels uitgewerkt in:
uitwerkingsplan 'Lekker Fietsen' (2009; zie paragraaf 2.3.8) uitwerkingsplan 'Verkeersmanagement' (2010). Hierin wordt aangegeven hoe de doorstroming voor het autoverkeer naar de belangrijkste werk- en bezoeklocaties in 's-Hertogenbosch op de korte termijn kan worden verbeterd. uitwerkingsplan openbaar vervoer. Hierin zijn meerdere assen aangewezen binnen 's-Hertogenbosch als doorstroomassen openbaar vervoer waarop het openbaar vervoer beter gefaciliteerd moet worden. Naast bovenstaande uitwerkingsplannen wordt gewerkt aan uitwerkingsplannen op het gebied van parkeren en transferia. Daarnaast worden twee gebiedsgerichte studies uitgewerkt: oost-west ('s-Hertogenbosch-Rosmalen) en de binnenstad. Op grond van de Koersnota Hoofdinfrastructuur zijn in de verschillende uitwerkingsplannen de volgende hoofdstructuren voor auto, openbaar vervoer en fiets aangewezen. Deze assen vormen het geraamte van de stad in verkeerskundig opzicht: sternetroutes en hoofdfietsroutes (zie paragraaf 2.3.8); doorstroomassen openbaar vervoer; doorstroomassen gemotoriseerd verkeer. Naast deze doorstroomassen voor het gemotoriseerd verkeer is in de gemeentelijke wegencategorisering een aantal andere wegen aangewezen die ook een gebiedsontsluitende functie hebben. Alle overige wegen zijn verblijfsgebieden. De gemeente probeert die verblijfsgebieden verkeersluw te houden. 2.3.8 Lekker fietsen! Tijdens de behandeling van de Koersnota Hoofdinfrastructuur in de gemeenteraad op 21 mei 2008 werd, vanwege het hoofddoel om het aantal autoritten met 10% te laten afnemen, voor het fietsverkeer een doel toegevoegd: het aandeel intern fietsverkeer moet tot 2015 groeien van 33% naar 44% en het extern fietsverkeer van 7% naar 9%. Daartoe zijn maatregelen nodig ter verbetering van de hoofdinfrastructuur voor auto en fiets. Voor het autoverkeer is gekozen voor de uitwerking van een doorstroomassenmodel: bundeling van het autoverkeer op een beperkt aantal wegen. De nota Lekker fietsen! is een uitwerking van het fietsbeleid in de Koersnota Hoofdinfrastructuur. In haar fietsbeleid zet de gemeenteraad in op vier pijlers: 1. infrastructuur rijdende fiets: verbetering hoofdfietsnetwerk en andere fietsroutes; 2. infrastructuur stilstaande fiets: uitbreiding stallingvoorzieningen en gratis maken bewaakte stallingen; 3. communicatie: promotie van fietsgebruik, informatie over fietsvoorzieningen, participatie in fietsbeleid, voorlichting over fietsbeleid; 4. innovatie.
44
2.3.9 Nota Parkeernormen Op 9 december 2003 stelde de raad van 's-Hertogenbosch de nota 'Parkeernormen, inclusief een methode voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen met behulp van de parkeerbalans' vast. Het doel van deze rapportage is het ontwikkelen van eenduidige parkeernormen die in de gehele gemeente toegepast kunnen worden, waarbij evenwicht wordt gezocht tussen enerzijds de vraag naar parkeerplaatsen en anderzijds de kwaliteit van de openbare ruimte. Uitgangspunt hierbij is het voorzien in de eigen parkeerbehoefte op eigen terrein. De nota geeft aan hoeveel parkeerplaatsen per functie gerealiseerd dienen te worden bij nieuwbouw. Daarbij kan, indien mogelijk, rekening worden gehouden met onderlinge uitwisselbaarheid van parkeerplaatsen voor verschillende functies. Hierdoor is het niet noodzakelijk de som van het aantal parkeerplaatsen van de functies in een gebied aan te leggen, maar slechts een deel ervan. De mogelijkheden voor uitwisselbaarheid in een gebied hangen af van de locatiekeuze van de parkeerplaatsen en de mate waarin de maximale parkeerbehoefte van verschillende functies in de tijd samenvalt. In paragraaf 3.1.5.7 wordt aangegeven hoe omgegaan is met de Nota Parkeernormen. 2.3.10 Bomenbeleidsplan Op 26 januari 2010 stelde de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch het Bomenbeleidsplan vast. Met het Bomenbeleidsplan wil de gemeente haar eigen bomenbestand en dat van derden duurzaam ontwikkelen. In het Bomenbeleidsplan is een belangrijke rol weggelegd voor structurerend groen: waardevol groen dat op stadsniveau functioneert. Gemeente 's-Hertogenbosch wil deze structuren behouden, ontwikkelen en nieuw aanleggen. Het functioneel groen is het groen van de wijken, kantorenparken en bedrijventerreinen. Dit groen is in elke wijk weer anders van opzet. Gemeente 's-Hertogenbosch ziet die differentiatie als een pluspunt en speelt per plek in op de aanwezige kwaliteiten. Gemeente 's-Hertogenbosch streeft naar een evenwichtige leeftijdsopbouw in haar bomenbestand waarbij kwaliteit belangrijker is dan kwantiteit. Ze onderscheidt bomen in drie categorieën:
Monumentale bomen. Monumentale bomen zijn de meest bijzondere bomen van de stad die daarom zo lang mogelijk moeten worden behouden. Voor monumentale bomen geldt een strikt kapverbod, tenzij aantoonbaar sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid of een zwaarwegend maatschappelijk belang. Boomstructuren. De verzameling van groene elementen die een bovenlokale bijdrage leveren aan de identiteit én de groene kwaliteit van de stad of een wijk vormen tezamen de bomenstructuur. Er is een kapvergunning nodig voor alle bomen in een boomstructuur. Sfeerbomen. Alle bomen die niet behoren tot monumentale bomen of boomstructuren zijn sfeerbomen. Gemeentelijke en particuliere sfeerbomen zijn kapvergunningplichtig vanaf een omtrek van meer dan 100 cm. Ten behoeve van het boombelang in het kader van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden een bomeninventarisatie en een bomendeskundige ingezet. De bomeninventarisatie brengt aan het begin van een planproces de bomen in beeld en leidt tot afspraken hierover. In het plangebied zijn geen monumentale bomen, geen boomstructuren en geen sfeerbomen. 2.3.11 Welstandsnota In dit bestemmingsplan worden de functie en het gebruik van de gronden en de maatvoering van de bebouwing geregeld. Het bestemmingsplan vormt de basis voor de stedenbouwkundige opzet van het gebied. De architectonische verschijningsvorm wordt gewaarborgd door middel van een welstandsnota. In de welstandsnota die voor de gemeente 's-Hertogenbosch is opgesteld, zijn per bebouwingstype architectonische en bouwtechnische welstandscriteria opgenomen. Het plangebied is in de welstandsnota niet opgenomen, omdat op moment van vaststelling van de welstandsnota het plangebied niet tot de gemeente 's-Hertogenbosch behoorde. Daarom zal de welstandsnota zal hierop worden aangevuld en ter vaststelling aan de raad worden aangeboden. In paragraaf 3.1.4 wordt nader ingegaan op welstandsaspecten.
45
46
Hoofdstuk 3 Planopzet 3.1
(Middel)zware watergebonden bedrijven
3.1.1 Behoefte Gemeente 's-Hertogenbosch heeft behoefte aan ruimte voor (middel)zware watergebonden bedrijven. Na een terugval van het goederentransport over water is vanaf de negentiger jaren weer een enorme opleving zichtbaar. In 's-Hertogenbosch heeft het goederenvervoer over water een sterke impuls gekregen door de vestiging van de Bossche Container Terminal. De aard van het goederenvervoer van en naar 's-Hertogenbosch is door diverse ontwikkelingen de afgelopen jaren sterk veranderd: de containervaart is toegenomen en het tank- en bulkvervoer zijn afgenomen. De eigendomsverhoudingen maken het moeilijk de bestaande havenaccommodatie in De Rietvelden volledig te benutten. Een aantal van de hier gevestigde bedrijven kampt met ruimtegebrek. Tegelijkertijd kampt een aantal watergebonden bedrijven in de rest van 's-Hertogenbosch met ruimtegebrek en/of kan het om milieutechnische redenen niet uitbreiden of moet het worden verplaatst voor andere ruimtelijke ontwikkelingen of voor een betere segmentering van het bedrijventerrein. Bovendien heeft 's-Hertogenbosch een regiofunctie en moet ruimte worden geboden worden aan (zware) bedrijvigheid van buiten de gemeente (zie paragraaf 2.2.2): het programma voor nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen in Noordoost-Brabant, voor de periode 2012 tot 2022, biedt ruimte voor de nieuwvestiging van (middel)zware bedrijven in de regio, op onder andere De Brand II. Daarnaast is te verwachten dat de aanleg van nieuw watergebonden bedrijventerrein zijn eigen vraag schept. Het goederenvervoer over water, zo is de algemene verwachting zal de komende jaren nog verder toenemen. 's-Hertogenbosch kent een grote verscheidenheid aan watergebonden bedrijven: productie-, handels- en afvalverwerkende bedrijven. De levensmiddelen- en voedingsindustrie, de productie van mortel, asfalt en handel in bouwmaterialen en de recyclingindustrie zijn relatief sterk vertegenwoordigd. Daarnaast zijn in de gemeente een oliehandel en scheepsbouw- en reparatiebedrijven gevestigd. Aan de hand van deze huidige watergebonden bedrijvigheid in 's-Hertogenbosch is een globaal beeld verkregen van de aard van de activiteiten, de grootte van de kavels, de milieucategorie en de uitstraling van mogelijk nieuw te vestigen (middel)zware watergebonden bedrijvigheid op De Brand II en kunnen uitgangspunten voor de uitbreiding van het bedrijventerrein en voor het uitgiftebeleid worden herleid. De Brand II is relatief klein in omvang: er is ruimte voor circa 8 hectare netto uitgeefbaar terrein. Tegelijkertijd moet het voorzien in de huisvesting van grootschalige bedrijven. Dit vraagt om een zorgvuldige uitgifte:
De uitbreiding wordt juridisch-planologisch toegespitst op watergebonden bedrijven. De laad- en loskade is een grote investering die optimaal moet worden benut: bedrijven die niet direct hun grondstoffen en/of producten over water aan- en afvoeren zijn niet watergebonden en worden gehuisvest op een van de andere bedrijventerreinen binnen de gemeente. 47
De toe te laten bedrijven vallen in de milieucategorieën 3, 4 en 5: middelzware en zware bedrijvigheid. De toe te laten (watergebonden) bedrijven zullen worden aangegeven op een lijst van bedrijfsactiviteiten. De VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' dient daarvoor als basis (zie paragraaf 5.1). Categorie 1 en 2 bedrijven worden niet toegelaten en kunnen op één van de andere bedrijventerreinen binnen de gemeente worden gehuisvest.
3.1.2 Invulling ruimte Het zuidelijke deel van het projectgebied is beoogd voor de uitbreiding van het bedrijventerrein De Brand en heeft een oppervlakte van ongeveer 8 hectare netto uitgeefbaar terrein. Door het kanaal ter plaatse van het beoogde bedrijventerrein te verbreden kan een laad- en loskade gemaakt worden. In overeenstemming met Rijkswaterstaat moet wel voldoende afstand van de brug over het Máximakanaal worden gehouden. De hoogteligging van deze laad- en loskade is gelijk aan die van de noodzakelijke kanaaldijken ter plaatse. Het hoogteverschil tussen het bestaande bedrijventerrein De Brand en de laad- en loskade moet worden overbrugd op het bedrijventerrein zelf. Tussen het bestaande bedrijventerrein De Brand en de uitbreiding ervan ligt de weg Schorpioen en de doorgaande fietsverbinding Orionpad. Daarnaast ligt een waterloop met daarboven de hoogspanningsleiding. Deze zone wordt behouden om daarmee een overgang tussen de beide delen van het bedrijventerrein te creëren. Er wordt een aansluiting van de Schorpioen op de N279 ten behoeve van auto-en vrachtverkeer mogelijk gemaakt. Vanaf de Schorpioen, ter hoogte van de straten de Steenbok en de Schorpioen, wordt het bedrijventerrein met twee wegen en duikers over de waterloop ontsloten. Om zo flexibel mogelijk in te kunnen spelen op de toekomstige bedrijven is binnen de bestemming Bedrijven ook de mogelijkheid van een verkeersweg opgenomen. Zo is er over het bedrijventerrein zelf ook een weg tussen de twee ontsluitingen mogelijk, waaraan mogelijk meerdere kleinere bedrijven ontsloten kunnen worden. Het globaal beeld van de aard van de activiteiten, de grootte van de kavels, de milieucategorie en de uitstraling van mogelijk nieuw te vestigen watergebonden bedrijvigheid leidt ook tot uitgangspunten ten aanzien van de kavelindeling, de kavelgrootte, bouwvlak en bouwhoogte. 1. Op het bestaande bedrijventerrein De Brand I is in het kader van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik het toegestane bebouwingspercentage 70% per kavel. Ook voor bedrijventerrein De Rietvelden wordt uitgegaan van een bebouwingspercentage van 70%. Hierop aansluitend wordt ook voor dit bedrijventerrein een bebouwingspercentage van 70% gehanteerd. De parkeerbehoefte moet men op eigen terrein kunnen blijven opvangen. 2. Omdat nog onduidelijk is welke bedrijven zich willen gaan vestigen en hoe groot de gewenste perceelsomvang zal zijn, is een flexibele verkaveling van het terrein uitgangspunt. Zo kan goed worden ingespeeld op de nu nog onbekende, concrete behoefte. De gemiddelde kavelgrootte van de huidige Bossche watergebonden bedrijven bedraagt vermoedelijk circa 1 hectare. De maximale kavelgrootte zal rond de 3 hectare bedragen. Dit wordt niet in de regels vastgelegd om daarmee de mogelijkheden voor intensief en zorgvuldig ruimtegebruik niet te beperken. Wel wordt vastgesteld dat de kavel in ieder geval over de volle breedte van het bedrijventerrein moet worden uitgegeven, dus van het Máximakanaal tot en met de watergang. 3. De bedrijfsgebouwen hebben een hoogte van maximaal 15 meter. Deze hoogte sluit aan op de bouwhoogte aan de rand van het bestaande bedrijventerrein De Brand. Middels een ontheffing is het mogelijk om een grotere bouwhoogte toe te staan onder bepaalde voorwaarden. De volgende aspecten zijn daarbij van belang: a. de ondernemer zal aan moeten tonen dat een grotere bouwhoogte vanwege de bedrijfsvoering noodzakelijk is; b. er mag geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. 4. Bij een watergebonden bedrijventerrein moet rekening worden gehouden met de bouw van silo's, containerkranen, menginstallaties et cetera. Hier wordt een bouwhoogte van maximaal 25 m aangehouden. Ook hier is het middels een ontheffing mogelijk om de bouw van silo's, containerkranen, menginstallaties et cetera tot een hoogte van 40 meter toe te staan Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van de planregels en de verbeelding ten behoeve van het bouwen van bedrijfsinstallaties, kranen en andere bedrijfsmatige bouwwerken. 48
Invulling projectgebied
profiel bedrijventerrein De Brand II
49
3.1.3 Inpassing De komst van het Máximakanaal zorgt voor een ingrijpende verandering in de omgeving. Het kanaal betekent een nieuwe infrastructurele lijn in het landschap en het krijgt een zakelijke en technische uitstraling. De voorgenomen uitbreiding van bedrijventerrein De Brand versterkt deze uitstraling. Een bedrijventerrein van dit type zal onmiskenbaar aanwezig zijn. Het kanaal en het bedrijventerrein vormen een contrast met het aangrenzende beekdallandschap. Het Máximakanaal is ingepast met een eigen landschapsinrichting en in het Kanaalpark. Het nieuwe bedrijventerrein zal ook op een goede manier moeten worden ingepast. De verwachting is dat het bedrijventerrein gezien de ligging langs het kanaal en het open landschap niet volledig kan worden ingepast door middel van extra groen. Daarbij levert de industriële beleving van het bedrijventerrein een interessant contrast op met het nabij gelegen natuurlandschap. Een volledige zichtbaarheid van het bedrijventerrein zou echter teveel impact hebben op het bestaande landschap en de beleving daarvan. Daarom is gekozen om het bedrijventerrein op de belangrijke zichtlocaties af te schermen met een groene inrichting. Hierbij is speciaal gekeken naar plaatsen waar veel mensen het bedrijventerrein kunnen zien (langs wegen e.d.) en naar de uitstraling richting Sint-Michielsgestel. Dit levert een serie op van kleinere inpassingsmaatregelen zoals hieronder besproken. Dit is nog onvoldoende in relatie tot de aard van de voorgenomen plannen. Daarom is in het plangebied een geschikte locatie gevonden waar meer ruimte is voor een landschappelijke kwaliteitsimpuls: De Brandse Plas. Deze wordt hieronder beschreven. Inpassingsmaatregelen Aan de noord- en zuidzijde van het nieuwe bedrijventerrein worden groene 'koppen' voorgesteld. Deze groengebieden verzachten de overgang tussen het landschap en de bedrijven. In het noorden grenst deze groene 'kop' aan de Aa. Voorgesteld wordt dat de inrichting hiervan aansluit bij het landschap van het Dynamisch Beekdal van de Aa. De zuidelijke 'kop' vormt een buffer tussen de N279 en het nieuwe bedrijventerrein. Het accent ligt hier op begeleiding van het zicht. Gedacht wordt aan een groengebied met hoog opgaande beplanting. Aan de westzijde van de uitbreiding blijft de huidige situatie gehandhaafd. Deze bestaat uit een zone met groen karakter en daarin de hoogspanningsmasten, het Orionpad voor fietsers en een waterloop met natuurvriendelijke oevers. Deze zone brengt licht en lucht tussen het bestaande bedrijventerrein en de uitbreiding ervan. Aan de oostzijde van de uitbreiding wordt een laad- en loskade langs het tracé van het nieuwe kanaal aangelegd. De omgeving zal hier een functioneel karakter krijgen. Landschappelijke inpassing op deze kade is niet mogelijk, omdat de gehele kade moet kunnen functioneren ten behoeve van laad- en losactiviteiten. Het bedrijventerrein kan aan de oostzijde niet worden ingepakt met groen. Daarom is hier gekozen om het contrast tussen het bedrijventerrein en het bestaande landschap grotendeels te laten zien. Het beekdallandschap van de Aa, tussen Máximakanaal en Berlicumseweg, biedt kansen om het toekomstige bedrijventerrein (gedeeltelijk) in te passen. Dit betreft grondgebied van de gemeente Sint-Michielsgestel. In het gebied is Waterschap Aa en Maas bezig met de uitvoering van het plan Dynamisch Beekdal van de Aa. Ook wordt er extra groencompensatie gepleegd door Rijkswaterstaat langs de Beusingsedijk. Het landschap krijgt hiermee meer kwaliteit en meer structuur. Langs de Beusingsedijk en de Berlicumseweg gaat dagelijks veel auto- en fietsverkeer en vanaf deze wegen is er goed zicht op het landschap en de toekomstige bedrijven. Om het zicht af te schermen en te verzachten, worden de volgende inpassingsvoorstellen gedaan: 1. Het aanbrengen van opgaande beplanting aan de oostoever van het Máximakanaal, ter plaatse van de boerderij aan de Beusing 1. Dit verzacht het zicht op het nieuwe bedrijventerrein. Deze maatregel sluit ook aan op een oude traditie van erfbeplanting aanbrengen rondom boerderijen. 2. Extra beplanting aanbrengen langs de Beusingsedijk in de vorm van struwelen, passend bij het beekdallandschap en in aansluiting op de nieuwe bomenrijen. Dit beperkt het zicht op het nieuwe bedrijventerrein vanuit de Beusingsedijk, maar ook vanuit de Berlicumseweg. Nabij de kruising Aa met Berlicumseweg is ruimte voor een klein stukje verruiging in de vorm van natte natuur. 3. Beplanting aanbrengen in de hoek tussen Oude Bossche baan en Berlicumseweg, aansluitend op de beplanting die al extra wordt aangebracht door waterschap Aa en Maas. Insteek is om deze hoek iets te verdichten waardoor het uitzicht op het open landschap iets meer beperkt wordt.
50
4. Daar waar mogelijk aanbrengen van extra lage beplanting langs de Berlicumseweg. Dit beperkt het uitzicht op het beekdallandschap en het toekomstige bedrijventerrein. 5. In aansluiting op de zuidelijke groene 'kop' en op het Provinciaal Inpassingsplan, aanbrengen van extra beplanting op het talud van de Beusingsedijk en de N279. Het inrichtingsplan en deze inpassingsvoorstellen zijn voorgelegd aan de betrokken eigenaren, de gemeente Sint-Michielsgestel en het Waterschap Aa en Maas. Een concretisering en nadere afspraken hierover zullen in de loop van het proces worden vormgegeven. Kwaliteitsimpuls Brandse Plas De Stenenkamerplas en de Zandvang en de overige terreinen in het noordelijk deel van het plangebied, bieden mogelijkheden voor extra landschapsontwikkeling. De plassen liggen in het verlengde van het project Dynamisch Beekdal van Waterschap Aa en Maas en grenzen aan het bedrijventerrein. Waterschap Aa en Maas heeft op het perceel direct grenzend aan het Máximakanaal en de Zandvang een vistrap aangelegd ten behoeve van de vispopulatie in de Aa. Zowel het waterschap als gemeente hebben de ambitie om de plassen en omliggende groengebieden te upgraden naar een waterrijk natuurlandschap waarin ook ruimte is voor andere activiteiten zoals kunst en cultuur. Het voorstel is om de Zandvang verder te laten verlanden en de plas zodoende ecologisch aantrekkelijker te maken. Ingezet wordt op het creëren van extra oeverlijn, eilanden en natuurvriendelijke oevers. De verlande delen raken begroeid met ruigtes en struwelen. Het gebied zou toegankelijker mogen worden, bijvoorbeeld door middel van een informele wandelroute en een kano aanlegplaats. Hiermee wordt een aantrekkelijke mogelijkheid geboden voor werknemers van bedrijventerrein De Brand om een wandeling buiten te maken. De plas heeft verder mogelijkheden voor recreatie en kunst en cultuur. Deze onderdelen worden niet in de ontwikkeling opgenomen. Het perceel ten noorden van de Zandvang, dat deel uitmaakte van landgoed de Wamberg, kenmerkt zich door een opvallende bomenrij langs de oude landgoedbegrenzing. Deze bomenrij is kenmerkend voor het plassengebied en vormt een aantrekkelijke markering. Door de hogere grondwaterstand op dit perceel zijn hier goede mogelijkheden voor de aanleg van een bos met hoge ecologische waarden. De noordranden van de Stenenkamerplas en langs de A59 lenen zich goed voor extra opgaand groen. Zodoende wordt het gebied visueel afgeschermd van de snelwegen en behoudt het gebied een groen karakter.
51
3.1.4 Welstand Conform de huidige welstandsnota wordt een beschrijving van het gebied gegeven. Daarna worden de kenmerken van de bebouwingstypen geformuleerd. Voor het bedrijventerrein wordt aangesloten bij het bebouwingstypen industriële bebouwing. Het gebied ten noorden van het bedrijventerrein wordt in de huidige welstandnota al getypeerd als natuur. Voor zowel de industriële bebouwing als de bebouwing in het gebied 'natuur' gelden de algemene welstandscriteria (zie Bijlage 1 en Bijlage 2). Deze criteria zullen aan de welstandscommissie worden voorgelegd en tevens bij de vaststelling van dit bestemmingsplan worden vastgesteld. 3.1.5
Verkeer
3.1.5.1 Huidige situatie De Brand en De Brand II worden ontsloten en omsloten door de volgende wegen: (tussen haakjes de huidige en verwachte verkeersstromen in 2025 in motorvoertuigen per etmaal) Wegvak 20132025
N279 – 279bran N279 – 279Dung N279 – 279Berl Beusingsedijk Berlicumseweg A2-Parallelbaan A59-Knooppunt Hintham Eenhoorn
Verkeersintensiteiten 2013 (etmaal)
52
36.800 29.000 27.000 9.800 13.000 83.000 87.000 12.800
43.300 33.200 32.900 10.600 15.300 94.000 101.000 16.900
In de afgelopen periode zijn een aantal van de omliggende wegen verbeterd en opgewaardeerd. In 2005 heeft de Poort van Den Bosch (een samenwerking van RWS, de provincie en gemeente) de N50 omgebouwd naar de A59. Alle kruisende wegen, waaronder de Berlicumseweg zijn ongelijkvloers aangesloten. In 2010 is de A2 omgebouwd van een 2x3 naar een 4x2 profiel met parallelbanen. Op dit moment – 2014 – wordt de N279 omgebouwd naar een 2x2 autoweg situatie met een ongelijkvloerse aansluiting met de Beusingsedijk en de Poeldonkweg. Deze majeure projecten hebben geleid tot een aanzienlijke verbetering van de doorstroming en daarmee de bereikbaarheid van de regio. Met name de doorstroming op de aansluiting van de N279 met de Poeldonkweg/Beusingsedijk wordt aantoonbaar verbeterd. Ook lokaal zijn enkele verbeteringen uitgevoerd. Zo is de aansluiting met de Eenhoorn en de N279 in 2010 gewijzigd door de aanleg van één extra rechtsafstrook op de Eenhoorn en is de VRI-regeling gewijzigd ten gunste van de verkeersafwikkeling N279 en het bedrijventerrein de Brand. Een en ander neemt niet weg dat De Brand als industrieterrein gekenmerkt wordt door een eenzijdige kwetsbare ontsluiting. De bereikbaarheid van de Brand is in het geding ingeval de N279 en de A2 vollopen en het verkeersaanbod op het bedrijventerrein hoog is. Al jaren wordt gepleit voor een tweede ontsluiting door de ondernemersvereniging. De grootste zorg van de ondernemersvereniging is de verkeersafwikkeling in geval van calamiteiten op De Brand. Op dit moment is alleen voorzien in een calamiteitenontsluiting op de Beusingsedijk. Deze calamiteitenontsluiting biedt overigens geen oplossing ingeval de N279 en de A2 vollopen. In de afgelopen periode zijn enkele negatieve verkeerseffecten uit de afgelopen jaren ten goede gekeerd door de genomen maatregelen. Er is sprake van een afname van het sluipverkeer via De Loofaert-route en via de kom van Den Dungen. De verwachting is gerechtvaardigd dat ook het sluipverkeer uit de kom van Berlicum zal afnemen door de verbeteringen op de N279. Tenslotte heeft de aanleg van een extra rechtsafstrook en de gewijzigde verkeerslichtenregeling op de Eenhoorn ook geleid tot minder lange wachtrijen bij de verkeerslichten. De aansluitingen van de op- en afritten van de Maastrichtseweg-A2 parallelbaan, N279-A2 parallelbaan en de op- en afritten van de A59 met de Berlicumseweg en de Graafsebaan zijn aandachtspunten voor de doorstroming en de bereikbaarheid. 3.1.5.2 Verkeersontwikkelingen ten gevolge van de voorgenomen uitbreiding Ruimtelijk In en om het plangebied heeft een aantal ruimtelijke ontwikkelingen invloed op de verkeersontwikkeling. Het betreft de invulling van nog uitgeefbaar terrein op het bestaande bedrijventerrein De Brand en de voorgenomen uitbreiding ervan Tevens dient rekening te worden gehouden met ontwikkelingen in de A2 zone. Hierbij zijn te noemen de ontwikkelingen van De Groote Wielen, Empel, Meerendonk en AvenueA2. Ook is rekening gehouden met regionale ontwikkelingen en de autonome ontwikkelingen m.b.t. het verkeer. Als gevolg van de economische recessie worden op enkele wegen stabiele en soms dalende verkeersintensiteiten geconstateerd. Infrastructureel Daarnaast worden enkele belangrijke nieuwe infrastructurele projecten gerealiseerd in de directe omgeving van het plangebied. Te noemen zijn de opwaardering van de N279, de gemeentelijke plannen voor de verbetering van de doorstroomassen, de verbetering van de aansluitingen van de A59 en de A2 in het kader van het programma Beter benutten 2.0. Voor het fietsverkeer wordt de fietssnelweg F59 aangelegd en wordt gewerkt aan een goede fietsroute over de dijk langs de Aa naar de stad. Vanaf 2020 zal gewerkt worden aan de uitvoering van de plannen in het kader van het Tracébesluit “Programma Hoogfrequent Spoor”. Verkeerseffecten Alle hierboven genoemde ruimtelijke en infrastructurele maatregelen beïnvloeden de mobiliteit en daarmee het gebruik van de verschillende vervoersmiddelen en de belasting van het (toekomstig) infrastructuur. Met het regionale verkeersmodel worden alle ontwikkelingen met elkaar in verband gebracht. De uitkomst van dit model levert een toekomstige verkeersbelastingkaart op. Aan de hand van de toekomstige verkeersbelastingen kunnen/zijn vervolgens berekeningen worden gemaakt om te bezien welke verkeerseffecten op wegvak en kruispuntniveau optreden. 53
Verkeersintensiteiten 2025
De Brand De verkeerstoename als gevolg van de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het vigerende bestemmingsplan De Brand I en het toekomstige bestemmingsplan De Brand II is berekend. Voor de Brand I is de verkeerstoename vanwege de uitgifte van de resterende 8 hectare bedrijfsterrein becijferd op ca. 1800 mvt/etmaal. De verkeerstoename vanwege De Brand II is gebaseerd op een bedrijfsterrein van eveneens 8 ha met zware bedrijvigheid en distributie. Verwacht wordt een verkeerstoename van 1600 mvt/etmaal. De toename van het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van deze uitbreidingen komt totaal uit op 3400 mvt/etmaal. Met behulp van het verkeersmodel is een inschatting gemaakt van de verdeling van het verkeer over de toegangen en de richtingen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen het verkeer van/naar de westkant en de oostkant van De Brand, van/naar De Brand II en van/naar de entree op de Brand I met een potentieel nieuw kantoor. In onderstaande tabel is deze verdeling weergegeven.
Verdeling verkeer over toegangen en richtingen
54
Uit de tabellen blijkt dat de oriëntatie van het verkeer van en naar De Brand vooral georiënteerd zal zijn op de aansluiting met de A2 en Veghel. In mindere mate is er sprake van een oriëntatie op Berlicum en Gestel. In absolute aantallen gezien is de toename niet groter dan ca. 10% van de huidige verkeersbelastingen. Autonome groei In het kader van het provinciaal inpassingsplan N279 's-Hertogenbosch-Veghel (zie paragraaf 2.2.6) zijn toekomstige intensiteiten gepresenteerd. De gebruikte cijfers van variant 2025_100 zijn overgenomen voor dit bestemmingsplan. Voor de overige wegen is met behulp van het verkeersmodel een groei bepaald, voor de Beusingsedijk is uitgegaan van 30% groei tussen 2015 en 2020, voor Poeldonk en Wamberg van 20%. 3.1.5.3 Verkeersafwikkeling Voor dit bestemmingsplan is nagegaan of er een noodzaak bestaat om een extra ontsluiting te maken danwel dat volstaan kan worden met een opwaardering van de bestaande aansluiting via de Eenhoorn. Vanuit eerder genoemde verkeersontsluitingsstructuur is een tweede ontsluiting gewenst teneinde flexibiliteit en veiligheid voldoende te kunnen borgen.
Ligging aansluiting De Brand II op Beusingsedijk richting N279
Voorts is op grond van de verwachte verkeerstoename becijferd of verwachte verkeerstoename goed afgewikkeld zou kunnen worden op een enkele aansluiting en op de geprojecteerde tweede ontsluiting via de Beusingsedijk. 3.1.5.4 Kruispunt N279 – De Eenhoorn Uit een analyse van dit kruispunt blijkt dat het verkeer in de huidige situatie af te wikkelen is, maar in de piekmomenten soms niet al het verkeer binnen een cyclus kan worden verwerkt. Er zal dus wel eens verkeer langer blijven staan waardoor er wachtrijen kunnen ontstaan. Dit beeld sluit aan bij de situatie op straat. Daarmee kan worden geconcludeerd dat de huidige situatie van het bestaande bedrijventerrein in voldoende mate beschreven wordt om als basis te dienen voor toekomstige ontwikkelingen. 55
Voor de toekomstige situatie is uitgegaan van het ontwerp zoals binnen de studie naar de opwaardering van de N279 is opgesteld. Onderstaand is dit schematisch weergegeven.
Kruispuntontwerp toekomst
Uit bovenstaande analyses kan worden geconcludeerd dat de autonome groei van het verkeer (o.a. op de N279) kan worden opgevangen door de voorgenomen opwaardering van het kruispunt. Een groei van De Brand kan echter beperkt opgevangen worden. Verder opvulling van het uitgeefbare terrein met vergelijkbare bedrijven en uitbreiding met De Brand II zal de druk op het kruispunt doen toenemen en voor groeiende wachtrijen zorgen. Om die reden is een tweede aansluiting van De Brand op de N279 wenselijk. Naast een goede verkeersafwikkeling speelt ook de robuustheid van het netwerk en de veiligheid een rol bij de keuze voor een tweede aansluiting. Vanuit deze analyse – omwille van de verkeersafwikkeling, de robuustheid van het netwerk en de veiligheid - wordt een tweede ontsluiting noodzakelijk geacht. 3.1.5.5 Kruispunt Beusingsedijk – De Brand II – op- en afritten N279 In de nieuwe situatie, die onlangs is aangelegd door Rijkswaterstaat, is becijferd dat het verkeer op de open afritten van de N279 met de Beusingsedijk een goede doorstroming heeft. De verkeersafwikkeling is doorgerekend door Rijkswaterstaat/WillemsUnie middels een simulatie. De verkeersregeling presteert gezien de omstandigheden met de Dungense Brug en de verdeling van de intensiteiten vooral in de ochtendspits goed. In de ochtendspits zijn er nagenoeg geen dubbele stops. Ook in de avondspits presteert de verkeersregeling naar behoren, echter is er in de avondspits op verschillende momenten een duidelijke drukte op enkele hoofdrichtingen waar te nemen. 3.1.5.6 Tweede aansluiting de Brand Uit de analyse blijkt dat de huidige aansluiting op De Brand reeds de capaciteit van het kruispunt heeft bereikt. Het biedt (in de toekomst) niet voldoende capaciteit om het verkeer af te wikkelen. Een tweede ontsluiting is noodzakelijk om de groei van De Brand op te vangen. Een tweede aansluiting van De Brand sluit aan op de N279 en de Beusingsedijk. Het verkeer op De Brand verdeeld zich over de twee aansluitingen. De tweede aansluiting biedt tevens meer flexibiliteit bij calamiteiten. Het uitgangspunt van een tweede aansluiting is dat het verkeer goed afgewikkeld kan worden. 3.1.5.7 Parkeren In de Nota parkeernormen (vastgesteld door de gemeenteraad in 2003) zijn de parkeernormen voor verschillende functies vastgelegd. Uitgangspunt hierbij is het voorzien in de eigen parkeerbehoefte op eigen terrein. De nota geeft aan hoeveel parkeerplaatsen per functie gerealiseerd dienen te worden bij nieuwbouw. Daarbij kan, indien mogelijk, rekening worden gehouden met onderlinge uitwisselbaarheid van parkeerplaatsen voor verschillende functies. Hierdoor is het niet noodzakelijk de som van het aantal parkeerplaatsen van de functies in een gebied aan te leggen, maar slechts een deel ervan. De mogelijkheden voor uitwisselbaarheid in een gebied hangen af van de locatiekeuze van de parkeerplaatsen en de mate waarin de maximale parkeerbehoefte van verschillende functies in de tijd samenvalt.
56
Voor het bedrijventerrein De Brand II kan gesteld worden dat alle parkeervoorzieningen, inclusief het bezoekersparkeren, op eigen terrein moeten worden aangelegd. Voor bedrijven in deze categorie (industrie, zware bedrijvigheid) geldt, dat er ten minste 1,6 parkeerplaats per 100 m2 bvo moeten worden aangelegd. Voor ondergeschikte kantooractiviteiten geldt conform de Nota Parkeernormen een norm van ten minste 2 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo.
3.2
Windturbines
3.2.1 Zoekgebied windturbines Naar aanleiding van het commissiebesluit 'Duurzame Energie' en het raadsbesluit over het 'Energie- en Klimaatprogramma 2008-2015' is in de Nota van Uitgangspunten in 2013 het zoekgebied bepaald voor de plaatsing van windturbines op of direct aansluitend aan De Brand en de uitbreiding ervan. In de Verordening Ruimte en Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie zijn de regels aangegeven waaraan voldaan moet worden bij realisatie van een windturbinepark. Het zoekgebied wordt in de eerste plaats beperkt tot gemeentelijk grondgebied en wordt in de tweede plaats ingeperkt door een aantal (milieutechnische) factoren. Het Activiteitenbesluit bij de Wet milieubeheer stelt direct werkende normen voor de geluidbelasting, externe veiligheid en slagschaduw als gevolg van of vanwege windturbines. Verder geeft het 'Handboek Risicozonering Windturbines' richtlijnen voor de afstand tussen windturbines en objecten als bebouwing (woningen, kantoren et cetera), wegen, vaarwegen, spoorwegen, industrie et cetera. De afstanden zijn afhankelijk van het type windturbine. Voor het zoekgebied is in eerste instantie rekening gehouden met een gangbaar type windturbine: een windturbine met een ashoogte van 98 meter en een rotordiameter van 71 meter. Op basis hiervan is rekening gehouden met plaatsing:
op een afstand van tenminste 50 meter uit de rand van het kanaalvak vanwege de verstoring van de scheepsradar. 57
op een afstand van tenminste 36 meter - de helft van de rotordiameter - uit de rand van rijks- en provinciale wegen. Als uit nader onderzoek blijkt dat windturbines op een kortere afstand niet leiden tot een groter veiligheidsrisico, dan is plaatsing binnen 36 meter mogelijk; op een afstand van tenminste 5 meter tussen het eind van de rotor en de draden van de hoogspanningsleiding. Bij voorkeur vindt geen overdraai plaats van de rotor over de zakelijk-rechtstrook van de hoogspanningsleiding, een strook van 20 tot 25 meter uit het hart van de hoogspanningsleiding (inmiddels aangepaste regeling van toepassing); conform de wettelijke normen die het Activiteitenbesluit stelt voor de geluidbelasting vanwege windturbines op de gevels van nabijgelegen woningen. De meest nabijgelegen woningen bevinden zich aan de Beusing en de Oude Bossche Baan in de gemeente Sint-Michielsgestel en zijn in dit geval maatgevend. Als vuistregel voor een voldoende afstand tot woningen geldt vier keer de masthoogte, i.c. (4 x 98 ˜) 400 meter. Nota bene: het zoekgebied kan worden vergroot als omwonenden deelnemen in de exploitatie van de windturbines. Als omwonenden deelnemen, gelden minder strenge normen voor geluidbelasting (en slagschaduw). In geval van de agrarische bedrijfswoning Beusing 1 leidt dit tot een vergroting van het zoekgebied voor windturbines, zodat ook het bedrijventerrein zelf in aanmerking komt. Het zoekgebied dat dan ontstaat, is in afbeelding 6 oranje weergegeven. conform de wettelijke (risico)normen die het Activiteitenbesluit stelt ten aanzien van externe veiligheid. Bij externe veiligheid gaat het om de vraag of het risico voor mensen onaanvaardbaar groot wordt als op een locatie windturbines worden geplaatst. Dit is vooral van belang voor de bestaande en nieuwe bedrijvigheid op De Brand, De Brand II, het kinderdagverblijf op De Brand en de nabijgelegen woningen aan de overzijde van de Zuid-Willemsvaart. Het Activiteitenbesluit maakt onderscheid tussen beperkt 2 kwetsbare objecten (zoals kantoren kleiner dan 1.500 m bvo en bedrijfspanden) en kwetsbare objecten 2 (zoals woningen, kinderdagverblijven en kantoren groter 1.500 m bvo). Ten aanzien van externe veiligheid gelden de volgende normen: -5 een plaatsgebonden risiconorm van 10 per jaar voor beperkt kwetsbare objecten. Hieraan wordt voldaan als een windturbine op tenminste 41 meter van zo'n object wordt geplaatst. Binnen deze afstand zijn wel bedrijfsactiviteiten toegestaan zoals opslag, laden en lossen et cetera; -6 een plaatsgebonden risiconorm van 10 per jaar voor kwetsbare objecten. Hieraan wordt voldaan als een windturbine op tenminste 151 meter van zo'n kwetsbaar object wordt geplaatst. Nota bene: in aanvulling op de minimale afstand van 41 meter tot bedrijfspanden wordt opgemerkt dat de plaatsing van windturbines niet mag leiden tot een significante toename van veiligheidsrisico's van bestaande risicobedrijven op De Brand. Uitgangspunt is bovendien dat op De Brand II ook voor nieuwe risicobedrijven voldoende mogelijkheden moeten zijn.
Op basis van de beperkingen vanwege gemeentelijk grondgebied en voornoemde (milieutechnische) factoren is een zoekgebied bepaald zoals in onderstaande afbeelding weergegeven:
58
zoekgebied windturbines beperkt door gemeentelijk grondgebied en (milieutechnische) factoren, uitgaande van type E70 E4. Groen: zoekgebied inclusief onderzoekzones; oranje: zoekgebied met deelname Beusing 1 in de exploitatie van de windturbines
De breedte van de onderzoekzones langs (vaar)wegen, de geluidsnormen en de normen c.q. afstanden op het gebied van externe veiligheid zijn afhankelijk van het type windturbine. Bij de bepaling van het zoekgebied zoals weergegeven in afbeelding 6 is uitgegaan van een gangbaar type windturbine, vergelijkbaar met het type dat bij Treurenburg is geplaatst: Enercon E70 E4, met een mast van 98 meter hoog, een rotordiameter van 71 meter en een vermogen van 2,3 MW per jaar. Een ander type windturbine kan leiden tot een groter of kleiner zoekgebied. Hetzelfde geldt voor meer gedetailleerd (milieutechnisch) onderzoek, een wijziging van de (wettelijke) normstelling of een wijziging in de aanwezige activiteiten die nu beperkend zijn. Daarom is ervoor gekozen om het zoekgebied ruimer te bepalen, namelijk binnen de grenzen zoals in afbeelding 7 weergegeven.
59
globaal zoekgebied windturbines. Grote stippen (noordelijk deel): zoekgebied inclusief onderzoekzones; kleine stippen (zuidelijk deel): zoekgebied met deelname Beusing 1 in de exploitatie van de windturbines
3.2.2 Randvoorwaarden Voor de precieze positionering van de windturbines binnen het zoekgebied is een aantal factoren van belang, naast gemeentelijk grondgebied en voornoemde (milieutechnische) factoren (zie paragraaf 3.2.1):
60
een deel van het zoekgebied bestaat uit water. Een windturbine kan in het water worden geplaatst maar dit leidt mogelijk tot meerkosten; voor een optimale windvang c.q. energieopwekking wordt een richtafstand tussen twee windturbines van ongeveer 350 meter aangehouden, een afstand van vier tot vijf keer de rotordiameter. Bovendien moeten de windturbines uit stedenbouwkundige en landschappelijke overwegingen in een ritme worden geplaatst; de algemene beleidslijnen uit het commissiebesluit 'Duurzame Energie' voor de positionering van windturbines (zie paragraaf 3.2.3) blijven uitgangspunt; het plaatsen van windturbines kan effecten hebben op vogels en vleermuizen. Het geluid van windturbines kan ook effecten hebben op de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur. Nader onderzoek moet aantonen of deze effecten acceptabel zijn. Als een natuurcompensatieplan nodig is, kan dit onderdeel zijn van de juridisch-planologische procedure. een windturbine leidt tot een (bewegende) schaduwwerking: slagschaduw. Het Activiteitenbesluit stelt wettelijke normen ten aanzien van slagschaduw als gevolg van windturbines op woningen en andere gevoelige objecten. Nader onderzoek moet aantonen of aan deze normen wordt voldaan of dat de windturbines met een stilstandvoorziening moeten worden uitgevoerd.
3.2.3 Keuze tussen cluster- en lijnopstelling In het kader van dit bestemmingsplan zijn de mogelijkheden onderzocht voor het plaatsen van windturbines in een clusteropstelling danwel langs een lijnopstelling die het Máximakanaal volgt. Deze opstellingsvarianten zijn in het collegebesluit van 25 februari 2014 (paragraaf 2.3.6) vastgesteld. Er is op 1 april 2014 een inloopavond voor geïnteresseerden en omwonenden gehouden en een ieder kon een voorkeur voor een variant kenbaar maken. Het concept voor de clusteropstelling is om de windturbines te koppelen aan een waterrijk en natuurlijk landschap. Aanleiding voor het concept van een lijnopstelling is het nieuwe Máximakanaal. Beide varianten zijn vanuit ruimtelijk en milieutechnisch oogpunt haalbaar en aanvaardbaar. Hoewel beide varianten landschappelijk en ruimtelijk aanknopingspunten bieden, is gekozen voor een lijnopstelling, deze is in dit bestemmingsplan opgenomen. Aanleiding hiertoe zijn de volgende overwegingen:
De voorkeur van omwonenden ging uit naar geen windturbines, en in tweede instantie zo ver mogelijk weg van de eigen woning. Bewoners van Hintham kozen hierbij voor de lijnopstelling, bewoners uit Sint-Michielsgestel voor de clustervariant; De lijnopstelling houdt het meeste afstand tot de grootste concentratie woonbebouwing (wijk Hintham-Zuid). Hiermee is het aantal 'gehinderden', hoewel in beide varianten aan de geldende milieunormeringen wordt voldaan, het kleinst. Op basis van de concentratie woningen en daarmee het aantal 'gehinderden' gaat de voorkeur uit naar de lijnopstelling. Deze is hiermee robuuster ten opzichte van de clustervariant. De lijnopstelling kent een hogere opbrengst (meer groene stroom) dan de clusteropstelling, doordat in de clusteropstelling één van de windturbines wind afvangt van de daar achtergelegen windturbine. Exacte opbrengstvermindering is niet berekend. Zowel Arcadis als Bosch & Van Rijn adviseren vanuit oogpunt van opbrengst de lijnopstelling te kiezen, omdat ook een kleine vermindering van de opbrengst de businesscase fors slechter kan maken. Daarbij biedt de lijnopstelling meer mogelijkheden voor keuze in type turbines met meer opbrengst, vanwege de grotere afstand tot woonbebouwing; Bij een lijnopstelling liggen twee windturbines op of grenzend aan het bedrijventerrein. Dit kan gevolgen hebben voor de uitgifte van de aangrenzende percelen, echter biedt het ook kansen voor bedrijven om te participeren in de windturbine; Het college van de gemeente Sint-Michielsgestel spreekt zich bij brief niet uit voor een van de twee opstellingsvarianten; Een lijnopstelling komt op mensen over het algemeen rustiger en overzichtelijker over. De lijnopstelling zal herkenbaar zijn vanaf de brug over het Máximakanaal en volgt zowel het Máximakanaal als de hoogspanningsleiding. Tevens biedt deze lijnopstelling een aanknopingspunt om in de toekomst verder naar het zuiden meer windturbines langs het Máximakanaal te positioneren. Op het bestaande bedrijventerrein De Brand is in de clusteropstelling op het kavel naast een van de windturbines een groot kavel beschikbaar, dat voor bedrijven uitgeefbaar is. Deze mogelijkheden blijven behouden met het plaatsen van de turbine. In het kantorenbeleid is opgenomen dat deze strook gebruikt kan worden voor verkantorisering. De realisatie van een windturbine op deze locatie maakt dat het kavel niet meer zou kunnen worden omgezet voor een grootschalige kantoorontwikkeling (met bijbehorende planologische procedures).
61
3.2.4 Stedenbouwkundige uitwerking lijnopstelling Met de komst van het Máximakanaal wordt een nieuw element in het landschap geïntroduceerd, dat dwars op bestaande landschappelijke lijnen en structuren ligt. Door de plaatsing van grote windturbines langs het kanaal krijgt het een opvallende markering: de ligging is hiermee voor alle inwoners, bezoekers en passanten van 's-Hertogenbosch en Sint-Michielsgestel herkenbaar. Door plekken te kiezen waar oude landschappelijke structuren als het ware op het kanaal botsen, ontstaat een nieuwe landschappelijke context. Hierop zijn de locaties voor de windturbines afgestemd. Bovendien markeren ze nieuwe belangrijke infrastructurele (kunst)werken. De meest noordelijke locatie voor een windturbine (lijn 1) ligt ten zuiden van het nieuwe sluiscomplex aan het Máximakanaal. Ook ligt hier de Grote Wetering, de sloot met dichte bomenrij die het prachtige landgoed De Wamberg begrenst. De volgende windturbine (lijn 2) staat bij het kruispunt van het Máximakanaal met de Oude Bossche baan. Dit is de zuidelijke grens van Landgoed De Wamberg. Hier is ook de overgang van zandgronden in het noorden naar de oude beekdalgronden van de Aa in het zuiden. De daarop volgende windturbine (lijn 3) staat ten zuiden van de nieuwe sifon van de Aa. Via dit sifon stroomt de Aa onder het kanaal door richting de stad. Ook staat deze turbine op het toekomstige bedrijventerrein van De Brand II. De meest zuidelijke windturbine (lijn 4) is geplaatst naast het kruispunt van het Máximakanaal met de oude Beusingsedijk. De weg gaat hier met een brug hoog over het kanaal. Ook deze turbine staat op het toekomstige bedrijventerrein. De bovenste twee turbines in de lijnopstelling zijn in dit bestemmingsplan ca. 100 meter naar het zuiden geschoven ten opzichte van het collegebesluit van 25 februari 2014, om aan de geluidsnorm op de woning aan de Kloosterstraat 5 te Rosmalen te voldoen, conform de kaart van de 'gewijzigde lijnopstelling'.
62
Gewijzigde lijnopstelling
3.2.5 Planopzet: type windturbine Bij de keuze van de afmetingen van de windturbine spelen twee belangrijke zaken: De opbrengst aan groene stroom (en daarmee het rendement en de financiële haalbaarheid van het project) neemt sterk toe bij een windturbine met een grotere ashoogte en rotordiameter. Een 12 meter hogere as en een 20 meter langere rotordiameter levert ca. 30% meer groene stroom. 1. Een ashoogte van 120 meter levert ca. 14% meer groene stroom dan een ashoogte van 100 meter. Ook het rendement op eigen vermogen is hoger (ruim 1%), o.a. doordat er grotere kans is om de Rijkssubsidie SDE te verkrijgen. Een (nog) grotere rotordiameter zal de energetische opbrengst nog verder verhogen. De hinder- en risicocontouren veranderen, naarmate de ashoogte, rotordiameter, de draaisnelheid e.d. veranderen. 2. De windturbines hebben een grote impact op de omgeving. Uiteraard is een hogere windturbine vanaf grotere afstand zichtbaar dan een kleinere windturbine. Uit de praktijk blijkt echter dat het voor de beleving van een windturbine niet veel uitmaakt of deze 100 of 120 meter hoog is. Omdat de energetische opbrengst van een hogere windturbine fors hoger is, wordt de ashoogte vastgesteld op 120 meter en de wieklengte op 50 meter (rotordiameter 101 meter). Uit is vanuit ruimtelijk en milieutechnisch oogpunt acceptabel. 63
Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan staat nog niet vast welk windturbinetype op de locatie gebouwd gaat worden. Er is namelijk sprake van een dertigtal varianten waaruit een initiatiefnemer een definitieve turbine kan kiezen. Dit is onderdeel van de businesscase van een initiatiefnemer. In dit bestemmingsplan zullen de maximale ashoogte en rotordiameter worden vastgelegd. Het is van belang, met inachtneming van regelgeving op het gebied van milieu(hinder) en risico, om enige ruimte te geven in de eisen die in het bestemmingsplan worden gesteld aan de dimensionering van een windturbine zoals ashoogte en rotordiameter. Daarmee krijgt een ontwikkelaar keuzevrijheid en bieden we keuzemogelijkheden in typen turbines en dus mogelijkheden in windturbines die meer groene stroom leveren,.Daarnaast biedt de gemeente daarmee ruimte aan toekomstige technische ontwikkelingen, zodat state-of-the-arttechnieken kunnen worden toegepast. In het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning kan nader onderzocht worden of een windturbinetype met een bepaalde rotordiameter en ashoogte op de aangewezen locaties voldoet aan de regelgeving en of de opbrengst aan groene stroom maximaal is.
64
Ten aanzien van de windturbines geldt het volgende: 1. Er zijn driebladige windturbines voorzien. 2. Vanwege visuele impact dienen de ashoogte, het type turbine en de draairichting van de rotorbladen gelijk te zijn; 3. Het uiteindelijk te bouwen windturbinetype is nog niet bekend. De afmetingen van de turbines die mogelijk gebouwd kunnen worden zijn: 1. De diameter van rotor bedraagt maximaal 101 meter. 2. De ashoogte bedraagt maximaal 120 meter. 3. De tiphoogte bedraagt maximaal 171 meter. 4. Het uiteindelijk te bouwen windturbinetype is nog niet bekend. Daardoor is ook het opgestelde productievermogen nog niet bekend. Om deze reden wordt in dit bestemmingsplan ervan uitgegaan dat het opgestelde vermogen maximaal 14,5 MW zal bedragen. Omdat voor grotere windturbineparken bijzondere verplichtingen gelden ten aanzien van de wettelijke regeling voor een milieueffectrapportage (MER), wordt dit opwekkingsvermogen in de planregeling verankerd. 5. De fundering van de afzonderlijke windturbines hebben een hoogte van maximaal 4 meter. 6. De ruimte die een windturbine nodig heeft is de ruimte ter grootte van de funderingsplaat. Bij een grote windturbine is de fundering vaak een zeskant ter grootte van circa 17 bij 17 meter (ongeveer 289 vierkante meter). 7. Per windturbine is een kraanopstelplaats voorzien. De kraanopstelplaats heeft een oppervlak van 2 maximaal 1500 m . 8. Ten behoeve van de windturbines is voorzien in de aanleg van een bouw- en onderhoudsweg. Deze weg krijgt een breedte van circa 4 meter. In het plangebied is een bouw- en onderhoudsweg toegestaan. Het is niet toegestaan dat de bouw- en onderweg voor ander verkeer wordt gebruikt. 3.2.6 Planopzet: plaatsing windturbines Schuifruimte binnen de functieaanduidingen Niet alleen laat het bestemmingsplan - met inachtneming van regelgeving op het gebied van milieu(hinder) en risico, keuzemogelijkheden ten aanzien van het type windturbine – ook in de precieze plaatsing is nog enige flexibiliteit, ook met inachtneming van regelgeving op het gebied van milieu(hinder) en risico. Op grond hiervan zijn in het bestemmingsplan dan ook ruime functieaanduidingen aangegeven zodat de initiatiefnemer nog ruimte heeft te schuiven.
Grootte voet ten opzichte van grootte aanduidingsvlak
65
Wijzigingsbevoegdheid voor windturbine 4 De meest zuidelijke windturbine is vanwege geluidshinder op de agrarische woning Beusing 1 te Den Dungen niet rechtstreeks toegelaten. Deze turbine is echter wel – met dezelfde ashoogte, wieklengte, draairichting en uitstraling als de overige turbines - vanuit beleidsmatig, stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt gewenst en acceptabel. De overige hinderaspecten zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de oprichting. Als de woning Beusing 1 behoort bij een windturbinepark en deel uitmaakt van dezelfde inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, dan wordt de woning buiten de geluidsnormering gelaten. Of de woning verbonden is met de inrichting wordt beoordeeld aan de hand van de criteria van artikel 1.1 lid 4 Wm: er dient sprake te zijn van een technische, functionele en/of organisatorische binding. Als de woning Beusing 1 gaat behoren tot de inrichting, kan deze windturbine met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt worden.
Beperking bouwmogelijkheden bedrijventerrein Wel zullen, vanwege externe veiligheid, de bouwmogelijkheden voor gebouwen voor een bepaalde, in de wijzigingsregels aangegeven zone, komen te vervallen. Het blijft echter mogelijk om ook een bedrijf te vestigen, zolang er voldaan wordt aan de in het Activiteitenbesluit en Handboek gestelde normen voor (externe) veiligheid.
66
Gezien de aard van de nieuwe bedrijvigheid is het aannemelijk dat er voldoende mogelijkheden zullen zijn om windturbines in dit gebied te kunnen plaatsen. Een kwantitatieve risicoanalyse (Quantitative Risk Assessment, QRA) voor deze bedrijven dient dan aan te tonen dat deze bedrijven ook in aanwezigheid van windturbines voldoen aan de wettelijke veiligheidsnormen. Bij de uitgifte dienen ook zakelijke rechten gevestigd te worden ten behoeve van het overslaan van de rotor. Bereikbaarheid voor bouw en onderhoud De bereikbaarheid van de verschillende posities van de windturbines is lastig en moet nog nader worden onderzocht. Op basis van een eerste verkenning verwachten we dat aanvoer van materiaal via het kanaal moet plaatsvinden. Daarnaast zou het fietspad langs het kanaal zwaarder moeten worden uitgevoerd dan nu is voorzien. De extra kosten van vervoer over het kanaal en verzwaring van het fietspad worden momenteel berekend. 3.2.7 Inpassing Windturbines hebben veel impact op het omringende landschap. Door de benodigde hoogte zijn de turbines van grote afstand waarneembaar. Ze zijn nooit volledig inpasbaar in een landschap en altijd in meer of mindere mate aanwezig. Een windturbine kan daarom als een landmark worden gezien. Bij het inpassen van windturbines gaat het vooral om de totale beleving van een veranderend landschap. Er worden kwaliteiten afgebroken en andere kwaliteiten worden juist toegevoegd. Hierbij is de opstelling van groot belang. Ook gaat om het plaatselijk verkleinen van het visuele effect van de windturbine, bijvoorbeeld door de plaatsing van extra groen. Om het visuele effect van windturbines te benutten, kan het beste gezocht worden naar versterking van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten van het gebied waarin de windturbines worden geplaatst. Windturbines kunnen daarom het beste gekoppeld worden aan een andere grote landschappelijke structuur, zoals het Máximakanaal en/of het nieuwe bedrijventerrein. Deze structuur zal vanwege het landmarkeffect dat windturbines oproepen, nog meer worden versterkt. 3.2.8 Grondeigendom en samenwerking De gronden die bestemd worden voor de plaatsing van windturbines zijn in eigendom van verschillende partijen (waaronder de gemeente 's-Hertogenbosch). Met partijen wordt overleg gevoerd over de ontwikkeling van windturbines op deze gronden, het verdere proces en vervolgstappen (samenwerkingsovereenkomsten, anterieure overeenkomst). Landelijke energiebedrijven hebben interesse in de ontwikkeling en exploitatie van het windpark De Brand II. Energiecoöperatie 073 (voorheen Bossche duurzame Energiecoöperatie en Zuidwint) heeft verzocht om één of meerdere windturbines te mogen exploiteren. Een bedrijf dat belangstelling heeft om zich op De Brand II te vestigen, heeft aangegeven ook belangstelling te hebben om een windturbine te exploiteren. Bedrijven op het bestaande bedrijventerrein De Brand hebben belangstelling om groene stroom van de windturbines af te nemen. De gemeente Sint-Michielsgestel heeft verzocht ook de geïnteresseerden en bewoners van Sint-Michielsgestel te betrekken. In overleg met de grondeigenaren wil de gemeente bepalen welke exploitatievorm gewenst is en hoe de revenuen van het windpark benut worden. De verschillende mogelijkheden zullen we verder uitwerken en daarover in overleg met de grondeigenaren een standpunt bepalen. 3.2.9 Welstand Voor het bedrijventerrein wordt aangesloten bij het bebouwingstype industriële bebouwing. Het gebied ten noorden van het bedrijventerrein wordt in de huidige welstandnota al getypeerd als natuur. Voor de windturbines zijn aanvullende criteria opgesteld. Deze gaan vooral in op de eenduidigheid, eenvormigheid en een ingetogen vormgeving (zie Bijlage 1 Aanvulling welstandsnota De Brand II). Deze criteria zullen aan de welstandscommissie worden voorgelegd en tevens bij de vaststelling van dit bestemmingsplan worden vastgesteld.
67
68
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten In dit hoofdstuk komen de relevante milieuaspecten voor de uitbreiding van het bedrijventerrein en de windturbines aan de orde. Voor wat betreft het besluit m.e.r., bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, bodem en flora en fauna is één paragraaf voor zowel het bedrijventerrein als de windturbines opgesteld. Voor de andere aspecten is voor de leesbaarheid en overzichtelijkheid een aparte onderverdeling voor het bedrijventerrein en voor de windturbines gemaakt (4.9 en 4.10).
4.1
Inleiding
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden steeds meer naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Daarbij spelen vele en diverse belangen een rol. Dit geldt in de ruimtelijke planvorming vanzelfsprekend ook voor diverse milieubelangen onderling. Ruimtelijke milieuthema's als klimaatbestendigheid, mobiliteit of duurzaamheid zijn thema's die een nationaal of groter belang dienen en zijn verweven in deze plannen. Naast het dienen van nationale en gemeentelijke duurzaamheidsambities is er ook een instrumentele opgave, namelijk hoe de beoogde milieukwaliteit gewaarborgd kan worden bij de planvorming en realisatie. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van onderhavige ruimtelijke ontwikkeling, is daarom onderzocht welke milieu- en hinderaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Daarbij is het uitgangspunt om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) zo veel als mogelijk ruimtelijk te scheiden ten opzichte van gevoelige functies zoals wonen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren en planten, van water, bodem en lucht en de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu en de fysieke ruimtelijke omgeving. Deze milieuparagraaf bevat een beschrijving van de milieuaspecten die een rol spelen in het onderhavige bestemmingsplan. In deze paragraaf wordt per milieuaspect de impact van het plan gepresenteerd. Hiervoor zijn diverse milieukundige onderzoeken uitgevoerd waarnaar wordt verwezen.
69
4.2
Duurzaamheid en energie
Van internationaal niveau (bijvoorbeeld het Kyoto-verdrag) tot aan lokaal niveau is beleid geformuleerd om meer duurzame energie op te wekken. De Europese Unie heeft zich als doel gesteld dat in 2020 20% van het totale energieverbruik in Europa door duurzame energiebronnen moet worden opgewekt. Windenergie zou hiervan 12 tot 14% moeten uitmaken. In de “Europese Duurzame Energie Richtlijn” staat voor Nederland de doelstelling van 14% duurzaam opgewekte energie in 2020. In het verlengde hiervan heeft de rijksoverheid besloten tot een verdubbeling van windenergievermogen op het land. Ook de Provincie Noord-Brabant heeft een doelstelling op dit vlak. De Provincie Noord-Brabant heeft de ambitie vastgesteld voor een vergund vermogen van 470,5 MW windvermogen in 2020. Het opgestelde vermogen voor windenergie in de provincie Noord-Brabant bedraagt op dit moment 70 MW. Ook gemeente 's-Hertogenbosch heeft beleid voor het duurzaam opwekken van energie. Op 9 september 2008 stelde de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch het 'Energie- en Klimaatprogramma 2008-2015' vast. Eén van de doelen van het programma is 'het realiseren van windturbines op Treurenburg en De Brand' (ie paragraaf 2.3.4). Samen met de omlegging van de Zuid-Willemsvaart is de uitbreiding van het bedrijventerrein aangegrepen om op of in aansluiting op het bedrijventerrein windturbines te realiseren. Naast windturbines omvat het plan een uitbreiding van bedrijventerrein de Brand met een laad- en loskade aan het water. Het watergebonden bedrijventerrein dient hiermee te voorzien in de huisvesting van bedrijven die hun grondstoffen en/of producten veelal over water aan- en/of afvoeren. Meer vervoer over het water betekent minder transportbewegingen over de weg. Sinds jaar en dag behoort transport per schip tot een milieuvriendelijker alternatief voor de weg. Het voorkomt transportkilometers over de weg en helpt daarmee te voorkomen dat de wegen dichtslibben. Minstens zo belangrijk is dat voor vervoer over water veel minder energie per kilometer nodig is. Transport per schip is dus veel duurzamer (en veiliger) dan per vrachtwagen. Transport over het water sluit daarmee aan bij de doelstellingen op het gebied van duurzaamheid van de gemeente. Naast energieopwekking en een duurzame vorm van transport (over water) is het verbruik (lees: de besparing) een belangrijk thema in zowel het nationaal milieubeleid als in het gemeentelijk vastgesteld 'Energie- en Klimaatprogramma 2008-2015'. Bewust en zorgvuldig omgaan met energie volgt de principes van de Trias Energetica. Dit houdt in dat eerst gekeken wordt naar de mogelijkheden voor het beperken van de energievraag (besparing). Vervolgens wordt gekeken in hoeverre de energie die toch nodig is op duurzame wijze kan worden opgewekt. De derde stap in de Trias Energetica is het streven naar een zo efficiënt mogelijke opwekking van energie uit de resterende fossiele brandstoffen. De ruimtelijke relevantie van het energiethema spitst zich toe op energiebesparing en de opwekking van duurzame energie. Opwekking van duurzame energie zal onder meer plaatsvinden via windturbines. Energiebesparing zal bij realisatie van de bestemde bedrijvigheid op diverse manieren vorm krijgen. Op de eerste plaats via toepassing van de wettelijke normen uit het Bouwbesluit op het moment van de bouwaanvraag. Daarnaast is de op te richten bedrijvigheid gehouden aan de milieuregels in het Activiteitenbesluit. Zo is daarin voor het aspect energie wettelijk geregeld, dat ieder bedrijf alle rendabele energiebesparende maatregelen moet nemen, indien het energiegebruik groter is dan 50.000 kWh of 25.000 m3 aardgas. De beoogde bedrijvigheid zal ruim boven deze ondergrens zitten en daarmee alle gangbare energiebesparende maatregelen treffen, indien het een terugverdientijd heeft van vijf jaar of minder. Daarbij is bij nieuwbouw de rentabiliteit van energiebesparende maatregelen meestal gunstiger dan bij bestaande bouw. Het ALARA-beginsel ('As Low As Reasonably Achievable' = zo laag als redelijkerwijze haalbaar is) en stand der techniek vormen hierbij een belangrijk uitgangspunt. Bedrijven zijn volgens milieuwetgeving immers verplicht de beste beschikbare technieken (BBT) toe te passen om de nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van bedrijfsmatige activiteiten te voorkomen.
70
4.3
Milieueffectrapportage
Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden, staat dan ook centraal bij het beoordelen of een milieueffectrapportage (m.e.r.) moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de Richtlijn m.e.r. (2011/92/EU) reeds aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten zijn door de Nederlandse regering overgenomen en verwerkt in onderdeel C van het Besluit m.e.r.. Voor deze activiteiten geldt direct een m.e.r.-plicht. Ook zijn in het Besluit m.e.r. activiteiten aangewezen waarvoor het niet zeker is of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Deze zijn beschreven in onderdeel D van het Besluit m.e.r.. Om te bepalen of er bij deze activiteiten uit onderdeel D sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen, dient hiervoor per geval een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Windparken (gedefinieerd als ten minste 3 windturbines) met een vermogen vanaf 15 megawatt of van 10 of meer windturbines (categorie 22.2 van bijlage D uit het Besluit Milieueffectrapportage) zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig. Het aantal toe te laten windturbines in dit bestemmingsplan is maximaal 4 waarbij vanwege de milieutechnische toelaatbaarheid van de afzonderlijke turbines geen gezamenlijk vermogen groter dan 15 MW behaald kan worden. Verder is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een bedrijventerrein in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer m.e.r.-beoordelingsplichtig (activiteit D11.3). In de voorliggende situatie gaat het om een bedrijventerrein van circa 8 hectare. Zowel het industrieterrein als de windturbines halen de genoemde drempelwaarden niet en daarom is het plan niet direct m.e.r.(beoordelings)plichtig. Vormvrije m.e.r. beoordeling Sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. op 1 april 2011 voor de activiteiten waarbij de drempelwaarde voor de m.e.r.-beoordelingsplicht niet wordt gehaald, bestaat er een zogenaamde “vergewisplicht”. Dit wordt ook wel de “vormvrije m.e.r. beoordeling” genoemd. Het is de plicht van het bevoegd gezag om te beoordelen of een activiteit zodanige gevolgen heeft dat er op grond van de Europese richtlijnen toch een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben voor de omgeving. Dit is met name afhankelijk van de aard en omvang van de voorgenomen activiteit in combinatie met de (gevoeligheid van de) omgeving waarin of waarbij de activiteit is gesitueerd. Als gevolg van bovenstaande wijziging, moet ook bij de kleinere projecten (dat wil zeggen, onder de grenzen van het Besluit m.e.r.) bekeken worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleinere projecten het milieu relatief gezien zwaar kunnen belasten en daarom ook bij kleine projecten beoordeeld moet worden of een m.e.r. nodig is. Voor onderhavig plan heeft daarom door Arcadis een “vorm vrije m.e.r. beoordeling” plaats gevonden (Arcadis, vormvrije m.e.r. beoordeling Uitbreiding bedrijventerrein De Brand, 26 augustus, 077967955:B, Bijlage 3) In de vormvrije m.e.r.-beoordeling is – conform de wet - aandacht besteed aan de criteria zoals zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 2011/92/EU. Deze Europese richtlijn bevat de inhoudelijke eisen van een m.e.r.-beoordeling. Uit de beoordeling van Arcadis volgt dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten zijn. Een m.e.r.-beoordeling hoeft niet plaats te vinden.
71
4.4
Bedrijven en milieuzonering
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden en functies, zoals woningen. Milieuzonering dient twee doelen: het reeds in het ruimtelijk spoor vóórkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies, en daarnaast het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven zodat zij hun activiteiten prima binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. Om het begrip milieuzonering voor de praktijk te concretiseren wordt vaak gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) uitgegeven Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' met daarin opgenomen de “richtafstandenlijsten” voor milieubelastende activiteiten. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven wat de uitstraling is in milieuhygiënisch opzicht. Deze uitstraling wordt bepaald aan de hand van een aantal aspecten. Het gaat hierbij om de vier aspecten geur, stof, geluid en gevaar (met daarnaast aandacht voor de indices verkeer, visueel, bodem en lucht). Voor het huidige bestemmingsplan wordt voor de hinderaspecten geluiden gevaar (externe veiligheid) maatwerk geleverd. Voor de hinderaspecten geur en stof wordt in eerste instantie de VNG-handreiking gevolgd en waar hier niet aan voldaan wordt, wordt met maatwerk bekeken of de vestiging van bedrijvigheid al dan niet toelaatbaar is. In de VNG-handreiking is de mate van hinderuitstraling vastgelegd in een zestal milieucategorieën, oplopende van bedrijvigheid met een zeer lichte (categorie 1) naar bedrijvigheid met een zware milieuhygiënische uitstraling (categorie 6). Iedere categorie correspondeert met een bepaalde wenselijke afstand tot milieugevoelige functies. Hierbij wordt opgemerkt dat de afstanden ook afhankelijk zijn van het aanwezige type gebied, rustig dan wel gemengd gebied. Bij gemengd gebied mogen de afstanden met één stap worden teruggebracht ten opzichte van het type rustig gebied. Andersom geldt ook dat binnen een milieucirkel nieuwbouw van milieugevoelige objecten, zoals woningen, niet zonder meer is toegestaan. Dit enerzijds om de mogelijkheden van een bedrijf niet (verder) te beperken en anderzijds om een milieugevoelige functie te beschermen. 4.4.1 Uitgangspunten toe te laten bedrijvigheid De uitgangspunten voor toe te laten bedrijvigheid op De Brand II worden door verschillende zaken bepaald en beperkt. Ten eerste dient het bedrijventerrein te voorzien in de huisvesting van bedrijven met een watergebonden karakter. Dit zijn bedrijven die hun grondstoffen en/of producten over water aan- en/of afvoeren. Vaak zijn dit bedrijven met opslag en handel van producten in bulk, grote productie of grote producten, gepaard met een riant perceeloppervlak tussen ca. 1 tot 3 hectare. Dit type bedrijven vallen veelal in de milieucategorieën 3, 4 en 5. Daarnaast dient De Brand II uitgeefbare ruimte te bieden voor (bestaande) bedrijven die vanwege hun milieuhinder, omvang en/of verkeersaantrekkende werking niet (meer) in een (gemengde) woonomgeving of op een woon-werklocatie passen. Dit zijn de zogenaamde knelpuntbedrijven waarvoor verplaatsing naar een dergelijk bedrijventerrein wenselijk kan zijn. Overigens worden bedrijven in de categorie 1 en 2 niet toegelaten. Bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 passen in beginsel in woon- en gemengde gebieden. De meest zware bedrijven (categorie 6) worden eveneens niet toegelaten op De Brand II. De toelaatbaarheid wordt tevens mede bepaald en beperkt door de aanwezigheid van de bedrijfswoning aan de Beusing 1 te Den Dungen (gemeente Sint-Michielsgestel) alsmede het kinderdagverblijf op De Brand I. 4.4.2 Windturbines In de VNG-publicatie zijn voor een aantal typen windturbines richtafstanden tot woningen opgenomen. Deze afstanden zijn gebaseerd op de aspecten geluid en veiligheid. De in de VNG-brochure opgenomen afstanden zijn echter indicatief. Aangezien er zich in de omgeving een aantal gevoelige objecten zoals woningen bevinden en de VNG-afstanden indicatief zijn, is specifiek onderzoek uitgevoerd naar de feitelijke effecten van het oprichten van de turbines op haar omgeving. Dit om invulling te kunnen geven aan de 'goede ruimtelijke ordening'. De resultaten uit de specifieke onderzoeken zijn beschreven in deze paragraaf.
72
4.4.3 Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Zoals aangegeven wordt voor het bepalen van de toelaatbaarheid van de geplande watergebonden bedrijven (in de categorie 3, 4 en 5) onder meer de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gemotiveerd toegepast voor het hinderaspect geur en stof. Voor de hinderaspecten geluid en gevaar (externe veiligheid) wordt maatwerk geleverd middels het toepassen van geluidzonering en het 'Besluit risicovolle inrichtingen milieubeheer' (Bevi). Voor de hinderaspecten geur en stof wordt in eerste instantie de VNG-handreiking gevolgd. In deze handreiking staan indicatieve hinderafstanden tot (gevoelige objecten zoals) woningen. Enerzijds wordt hiermee een prima woon- en leefklimaat gewaarborgd, in het bijzonder dat van de tegenoverliggende agrarische bedrijfswoning Beusing 1 te Den Dungen (gemeente Sint-Michielsgestel) en het kinderdagverblijf. Anderzijds wordt hiermee bedrijven voldoende zekerheid geboden dat zij hun activiteiten duurzaam en binnen aanvaardbare randvoorwaarden kunnen uitvoeren. De normaliter aan te houden hinderafstand is de grootste van de aspecten: stof, geur, geluid en veiligheid. Er is hier sprake van gemengd gebied. Het gebied wordt omsloten door het bestaande aanwezige bedrijventerrein De Brand I en daarnaast door grote regionale en rijk infrastructurele werken, de rijkswegen A59 en A2, de N279 en het Máximakanaal. Aan de overzijde van het kanaal is een agrarische bedrijf met woning gelegen in het buitengebied van Sint-Michielsgestel. De aanwezigheid van onder meer belangrijke infrastructurele functies maken echter dat hier van gemengd gebied wordt uitgegaan. Voor geluid en externe veiligheid wordt voldaan aan de geldende wet- en regelgeving. Voor geluid wordt een wettelijke geluidzone opgesteld. Met een geluidszone worden enerzijds geluidsgevoelige objecten (zoals woningen) beschermd tegen geluidshinder en anderzijds wordt bedrijven ruimte geboden om hun activiteiten binnen aanvaardbare voorwaarden uit te kunnen voeren. Voor externe veiligheid wordt voldaan aan de huidige strenge wetgeving 'Besluit risicovolle inrichtingen milieubeheer' (Bevi) op dit gebied. Daarnaast dient bij dit soort bedrijven te worden voldaan aan de aanvullende (strengere) eisen uit het gemeentelijk 'Uitvoeringskader externe veiligheid'. De veiligheid rondom windturbines worden overigens gewaarborgd door harde veiligheidsnormen (in de vorm van grenswaarden) in het Activiteitenbesluit. Deze regels uit het Activiteitenbesluit zijn direct werkend en iedere windturbine in Nederland dient hieraan te voldoen. De strenge wetgeving op het gebied van de externe veiligheid (zowel voor bedrijven als windturbines) in combinatie met de aanvullende eisen uit ons gemeentelijk 'uitvoeringskader externe veiligheid” zullen de risico's in de omgeving zo veel als mogelijk doen verkleinen tot een maatschappelijk acceptabel niveau. Eventuele hinder als gevolg van stof en geur ter plaatse omliggende woningen (met name de maatgevende bedrijfswoning aan de Beusing 1 te Den Dungen) zal worden voorkomen door alleen het type bedrijvigheid rechtstreeks toe te laten die kunnen voldoen aan de indicatieve hinderafstand voor stof en geur uit de VNG-publicatie (de aspecten geluid en externe veiligheid zijn immers al ondervangen). Gelet op het bovenstaande is een groot deel van de als bijlage bij de regels opgenomen bedrijvenlijst direct toelaatbaar op het bedrijventerrein. Als een type bedrijvigheid op een bepaalde locatie niet direct kan voldoen aan deze indicatieve afstand voor stof of geur (omdat de afstand tussen bedrijfsperceel en maatgevende woning korter is dan de grootste indicatieve hinderafstand stof of geur), wordt vestiging van een bedrijf pas toegestaan als vooraf is aangetoond dat geen hinderlijke situatie ontstaat voor nabijgelegen woningen en kan worden voldaan aan de daarvoor geldende gangbare normen. Dit laatste is ondervangen in de regels van het bestemmingsplan. Een groot deel van de toegelaten bedrijvigheid zal voor wat betreft het milieudeel vallen onder (de regels van) het Activiteitenbesluit. In sommige gevallen zal een omgevingsvergunning nodig zijn. Het Activiteitenbesluit (of omgevingsvergunning) stelt diverse eisen (middels voorschriften) voor de diverse milieu- en hinderaspecten zoals geluid, lucht, geur, bodem, licht, externe veiligheid, afval en afvalwater. Conform de Wet milieubeheer is een bedrijf verplicht zich hieraan te houden. Als vangnet biedt het Activiteitenbesluit hiermee een afdoende bescherming voor gevoelige objecten (zoals woningen) en wordt hinder zo veel als mogelijk voorkomen. Met het stellen van een geluidszone, het aanhouden van ons gemeentelijk 'Uitvoeringskader externe veiligheid', het aanhouden van de VNG-richtafstanden voor geur en stof, wordt invulling gegeven aan een “goede ruimtelijke ordening”. Eventueel gevaar en hinder bij nabij gelegen gevoelige objecten (met name de agrarische bedrijfswoning aan de Beusing 1 te Den Dungen) wordt hiermee (in combinatie met het voldoen aan de geldende wet- en regelgeving) zo veel als redelijkerwijs mogelijk voorkomen. 73
Gezien het feit dat de ontwikkelingen in een gemengd gebied, tussen grote infrastructurele werken en aansluitend aan een bestaand bedrijventerrein, zijn gelegen, waar aan de overzijde van het kanaal op aanvaardbare afstand slechts enkele versnipperd gelegen (agrarische bedrijfs-)woningen zijn gelegen, is de uitbreiding van het bedrijventerrein hier in ruimtelijke zin voorstelbaar en acceptabel. Zoals gezegd zijn de in de VNG-brochure opgenomen afstanden indicatief, maar vormen – samen met een geluidszone en de externe veiligheidswetgeving - de basis om eventuele hinder en gevaar door bedrijvigheid nabij gevoelige objecten te voorkomen. Naast het hanteren van genoemde afstanden en uitgangspunten, is specifiek onderzoek uitgevoerd naar de feitelijke effecten van de uitbreiding van het bedrijventerrein en het oprichten van de turbines op de omgeving, om invulling te kunnen geven aan de 'goede ruimtelijke ordening'. Ook zijn aspecten onderzocht die niet direct (echter wel indirect) een relatie hebben met de geplande bedrijvigheid, zoals invloed op de luchtkwaliteit en verkeerslawaai als gevolg van extra verkeersbewegingen door het plan. De resultaten uit de specifieke onderzoeken zijn beschreven in deze milieuparagraaf.
4.5
Externe veiligheid
4.5.1 Inleiding Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor de omgeving, bij het gebruik, de productie, opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het kader van de externe veiligheid dient, in het geval van een verandering bij de risicobron of in de omgeving daarvan, een afweging te worden gemaakt over de externe veiligheid. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) zijn risiconormen opgenomen voor respectievelijk inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hieraan moet getoetst worden bij een aantal besluiten in het kader van de ruimtelijke ordening of in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De overheid stelt grenzen aan de externe veiligheidsrisico's. In de wet- en regelgeving en het beleid voor de externe veiligheid worden 2 belangrijke risicomaten onderscheiden, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR):
Het plaatsgebonden risico (PR) wordt uitgedrukt in de kans op overlijden van een denkbeeldig aanwezige persoon op een bepaalde plaats als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico is vastgelegd in een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Deze normen zijn vastgesteld op een kans van 10-6 (kans van 1 op de 1 miljoen) per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt. Van de richtwaarde kan gemotiveerd worden afgeweken. Het groepsrisico (GR) wordt uitgedrukt in de kans op overlijden van een groep personen als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt gepresenteerd in een curve waarbij de omvang van de groep dodelijke slachtoffers wordt uitgezet tegen de kans dat die groep komt te overlijden. De normstelling voor het groepsrisico heeft een status van oriëntatiewaarde (richtwaarde). Verantwoording van het groepsrisico moet plaatsvinden bij een significante toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde. Daarbij wordt ingezoomd op het gebied waarbinnen nog 1% van de aanwezige personen kan komen te overlijden. Dit wordt ook wel het invloedsgebied van het groepsrisico genoemd.
4.5.2
Beleid en regelgeving
4.5.2.1 Inrichtingen (bedrijven) Voor de normstelling van risicovolle bedrijven moet worden aangesloten bij het 'Besluit externe veiligheid voor inrichtingen' (Bevi). Het Bevi (en de daarbij horende ministeriële regeling Revi) bevat normen voor het belangrijke plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR). Met het voldoen aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico worden minimale afstanden tussen inrichtingen (bedrijven) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en (beperkt) kwetsbare objecten gewaarborgd. Daarnaast schrijft het Bevi voor in welke ruimtelijke en/of vergunningsituatie een verantwoording van het groepsrisico verplicht is.
74
4.5.2.2 Uitvoeringskader externe veiligheid De gemeente 's-Hertogenbosch heeft een “Uitvoeringskader externe veiligheid” vastgesteld. Dit uitvoeringskader heeft diverse doelen en ambities. De hoofdambitie is bedrijven met opslag van gevaarlijke stoffen op de juiste plaats te vestigen. Het uitvoeringskader geeft aan waar risicovolle inrichtingen wel en waar niet zijn toegestaan. Opgenomen is dat in 's-Hertogenbosch de bedrijventerreinen De Rietvelden en De Brand geschikt zijn voor vestiging van nieuwe Bevi-inrichtingen zonder al te veel beperkingen. Onderhavig uitvoeringskader is van toepassing op activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen en is daar waar van toepassing beschouwd en toegepast. 4.5.2.3 Windturbines Windturbines kunnen risico's veroorzaken voor de omgeving. De risico's worden veroorzaakt door bijvoorbeeld het breken van een blad of het omvallen van de windturbine door het breken van de mast. Als dit optreedt, kunnen afvallende delen van de windturbine leiden tot slachtoffers in de directe omgeving van de windturbine. In het “Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer” (verder aangeduid met Activiteitenbesluit) worden vanwege de veiligheid regels gesteld aan de risico's van windturbines. Ten aanzien van veiligheid is in het Activiteitenbesluit opgenomen dat er geen kwetsbare objecten zijn -6 -5 toegestaan binnen de 10 per jaar plaatsgebonden risicocontour en dat er binnen de 10 per jaar plaatsgebonden risicocontour geen beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan. Een norm of richtwaarde voor het Groepsrisico is niet opgenomen in het Activiteitenbesluit. Daarnaast is het 'Handboek Risicozonering Windturbines' van belang voor het inzichtelijk maken van de risico's van windturbines en de belemmeringen voor de omgeving. In het 'Handboek' is een uniforme methode beschreven voor het bepalen van de risico's van windturbines. In de nota van toelichting van het Activiteitenbesluit met betrekking tot windturbines is aangegeven dat voor het bepalen van het plaatsgebonden risico van een windturbine gebruik gemaakt kan worden van het 'Handboek'. Ten behoeve van de veiligheid tot infrastructurele objecten geeft het Handboek ook de afstandseisen en risiconormering weer per beheerder van een object. Wanneer deze beheerder ook vergunning verleent (zoals RWS en ProRail) gaat het om een eis. Hierbij kan gedacht worden aan kanalen, rivieren, (vaar)wegen, dijklichamen en het spoor. Andere partijen, die geen vergunning verlenen (bijvoorbeeld Tennet), geven deze normen als advies mee. Het Handboek wordt binnen de overheid gehanteerd als leidraad voor het beoordelen van de veiligheidssituatie in het kader van een goede ruimtelijke ordening. 4.5.2.4 Ontwikkelingslocatie Het voorliggende bestemmingsplan sluit bedrijven die gevaarlijke stoffen opslaan, verwerken of transporteren niet uit, vandaar dat dit soort bedrijven zich kunnen vestigen op de Brand II (mits ze een watergebonden karakter hebben). Verder laat het bestemmingsplan de plaatsing van maximaal vier windturbines toe. Windturbines bevatten weliswaar geen gevaarlijke stoffen, maar kunnen wel een risico voor de omgeving opleveren wanneer een turbine faalt of omvalt en losgeraakte onderdelen personen, danwel woningen kunnen raken. Om hier onacceptabele risico's te voorkomen dienen windturbines op minimale afstand van bedrijven en woningen te worden geplaatst om te kunnen voldoen aan de geldende grenswaarde voor het PR. In het geval dat een turbine faalt of omvalt en losgeraakte onderdelen vervolgens een risicovol bedrijf treft, is sprake van een domino effect ten gevolge van falen van een turbine. Ook deze risico's zijn beschouwd. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich kwetsbare objecten, zoals een aantal verspreid liggende woningen en een kinderdagverblijf op bedrijventerrein De Brand I. Ook kwetsbare objecten in de vorm van bedrijven bevinden zich in de nabijheid op de huidige De Brand I. Binnen het plangebied wordt vestiging van beperkt kwetsbare objecten als bedrijven mogelijk gemaakt. Nabij het plangebied – op de huidige Brand I bevinden zich een aantal (vijf) risicovolle bedrijven die gevaarlijke stoffen opslaan, verwerken of transporteren. Los van een aantal bovengrondse propaantanks, bevinden er zich geen andere relevante risicovolle bedrijven of transportroutes in de directe nabijheid van het plangebied. De omgelegde Zuid-Willemsvaart betreft een 'groene' vaarweg, waarover nauwelijks gevaarlijk transport plaatsvindt. Een ondergrondse buisleiding voor transport voor aardgas of andere stoffen bevindt zich niet binnen onderhavig of nabij het plangebied. Vanwege de genoemde risicobronnen (bestaand en te bestemmen) en aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten is externe veiligheid relevant voor dit bestemmingsplan.
75
Uitsnede risicokaart (dd augustus 2014)
Voor wat betreft de externe veiligheid zijn een tweetal onderzoeken uitgevoerd, namelijk een kwalitatief onderzoek en een kwantitatieve risicoanalyse. Het kwalitatieve onderzoek is uitgevoerd door Arcadis (Arcadis, onderzoek externe veiligheid bedrijventerrein De Brand II, 077974406:C, 22 augustus 2014 Bijlage 4). Dit onderzoek geeft een uitspraak of zowel bedrijven als windturbines vanuit het oogpunt van externe veiligheid kunnen worden geplaatst en op welke punten er verder kwalitatief onderzoek nodig is. De kwantitatieve risicoanalyse door Bosch en Van Rijn (Bosch & Van Rijn, Windpark De Brand – kwantitatieve risicoanalyse, kenmerkversie 1.1, 22 augustus 2014 Bijlage 5) bevat de nodige kwantitatieve risicoanalyses op het gebied van de externe veiligheid. 4.5.2.5 Beschouwing externe veiligheid Uit de kwalitatieve analyse van Arcadis blijkt dat de beoogde windturbines binnen de beoogde bestemmingsvlakken kunnen voldoen aan de eisen omtrent nabij gelegen bebouwing (bedrijven), kwetsbare bestemmingen als woningen, (Rijks)wegen en vaarwegen (Máximakanaal). Verder bezitten de bestaande -6 risicobedrijven op huidige De Brand een 10 contour, echter reiken deze niet tot aan het plangebied van De Brand II. Het bestemmingsplan voor De Brand II sluit vestiging van risico-bedrijven niet uit, maar de verwachting is dat eventuele nieuwe risico-bedrijven weinig 'hinder' zullen ondervinden van de reeds bestaande risico-bedrijven op de Brand I. Bij vestiging (en het vergunnen) van een nieuw risicovol bedrijf zullen de veiligheidsrisico's (zoals ook gebruikelijk) altijd in kaart moeten worden gebracht en worden getoetst de strenge externe veiligheidsregels alsook het aanvullend beleid van gemeente 's-Hertogenbosch. De risico's van beoogde windturbines naar de aanwezige risico-bedrijven, alsook naar de aanwezige hoogspanningslijnen zijn – conform de conclusies van Arcadis – nader kwantitatief onderzocht.
76
Uit het kwantitatieve onderzoek (o.a. risicoberekeningen) blijkt dat op basis van maximale risicotoenames (worst case) plaatsing van alle vier windturbines (met 120 meter mast, 101 meter rotordiameter) mogelijk is zonder een onacceptabele risicoverhoging op de omliggende risico-bedrijven. Vanzelfsprekend is het zo dat wanneer zich een risico-bedrijf wil vestigen, de risico contour van dat bedrijf aan de wettelijke eisen zal moeten voldoen. Bij het bepalen van die risicocontour moeten de trefkansen van windturbines in de analyse worden meegenomen, aangezien die risico verhogend kunnen zijn. Aangezien de windturbines geen substantiële bijdrage leveren aan een hoger risico van de omliggende risico-bedrijven en installaties, blijft de hoogte van het groepsrisico onveranderd als gevolg van plaatsing van windturbines. De waarde van het groepsrisico bevindt zich momenteel onder de oriënterende (richt)waarde van 1. Een verantwoording en nadere beschouwing van het groepsrisico derhalve is niet nodig. Verder blijkt uit uitgevoerde trefkansberekeningen dat binnen de vier aanduidingsvlakken windturbines mogelijk zijn zonder ontoelaatbare risico's voor de hoogspanningslijnen. Hiertoe is de autonome bezwijkkans berekend van de hoogspanningslijn als gevolg van plaatsing van vier windturbines nabij de hoogspanningslijn. In een overleg heeft Tennet aangegeven dat het extra risico dat ontstaat – en inzichtelijk is gemaakt via berekeningen – voor Tennet acceptabel is. Tennet heeft hiervoor aan gemeente 's-Hertogenbosch een nog acceptabele risiconorm verstrekt. Bij andere te plaatsen turbines en posities zal moeten worden aangetoond dat aan deze risiconorm kan worden voldaan. Om extra risico's als gevolg van ijsafwerping van de windturbines te beperken, zullen de beoogde windturbines met ijsdetectie worden uitgerust. Hierdoor worden na ijsvorming de windturbines gedraaid naar een vooraf ingestelde positie, zodat de kans dat er ijs op ongewenste plekken terecht komt geminimaliseerd wordt. De exploitant is verantwoordelijk voor de toepassing hiervan. Gesteld kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen vormt voor realisatie van het voorgenomen plan.
4.6
Bodem
Aangezien er sprake is van een bestemmingswijziging, is de bodemkwaliteit beschreven door middel van diverse bodemonderzoeken die zijn uitgevoerd. Gemotiveerd wordt of het plangebied vanuit bodem hygiënisch oogpunt al dan niet geschikt is voor de geplande bedrijvigheid en plaatsing van windturbines. Binnen het plangebied zijn geen bijzondere bodemambities. 4.6.1 Bodemopbouw en geohydrologie Geologisch behoren deze gronden tot de jongere holocene rivierafzettingen van de rivier de Aa met plaatselijk veel veen en leemafzettingen op Pleistoceen zand. De dikte van dit plaatselijk aanwezige veenen leempakket varieert van 0,50 m tot 1,50 m dik. Volgens de bodemkaart komt ter plaatse van de buurt grondwatertrap III voor. Dit wil zeggen, dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 40 cm beneden het maaiveld wordt aangetroffen en de gemiddeld laagste grondwaterstand op 80 -120 cm beneden het maaiveld. De laatste ruilverkaveling heeft een verbetering van het waterlopenstelsel en de ontwatering enigszins gunstig beïnvloed. Zowel het freatische water als het grondwater in het eerste watervoerende pakket stroomt in het algemeen in noordwestelijke richting. 4.6.2 Bodemkwaliteit De huidige bodemkwaliteit is beschreven in de volgende rapporten:
“Verkennend milieukundig bodemonderzoek toekomstig windmolenpark en uitbreiding bedrijfsterrein de Brand te 's-Hertogenbosch”, Arcadis 077677819:B-definitief, d.d. 5 juni 2014 Bijlage 6; “Vooronderzoek toekomstig windmolenpark nabij bedrijventerrein te 's-Hertogenbosch”, Arcadis 077957306:A – Definitief, d.d. 22 juli 2014 Bijlage 7; “Verkennend Bodemonderzoek ter plaatse van gronddepot de Brand te 's-Hertogenbosch”, van Vleuten Consult B.V. rapport nr. CV12248vbo, d.d. 26 juni 2012. Binnen het plangebied zijn geen beschikkingen ingevolge de Wet bodembescherming afgegeven en er bestaan geen nazorgverplichtingen. De bestaande maaiveldhoogte van het bedrijventerrein is + 3,50m N.A.P. Het bedrijventerrein zal opgehoogd worden tot minimaal + 5,50m N.A.P. en aan de zijde van het Máximakanaal tot 6,30m N.A.P. met inachtneming van de regels van het Besluit bodemkwaliteit.
77
Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken kan het volgende worden geconcludeerd:
In de bovengrond van de windmolenlocaties en ter plaatse van het bedrijfsterrein zijn plaatselijk lichte verontreinigingen aan zware metalen en/of PCB aangetroffen; In een boring (Boring B01, rapport Van Vleuten) werd in de bovengrond matig puin houdende grond aangetroffen; In de ondergrond ter plaatse van de windmolenlocaties zijn geen verontreinigingen aangetroffen; Ter plaatse van de noordelijk gelegen windmolenlocaties (L1, L2) is, op basis van de uitgevoerde boringen, het grondwater dieper dan 3 m-mv. gelegen en derhalve dan ook niet onderzocht; Ter plaatse van de zuidelijk gelegen windmolenlocaties (L3, L4) is het grondwater plaatselijk licht verontreinigd met barium; Een aantal gemeten gehaltes overschrijden de achtergrond/streefwaarde in grond en grondwater. Op basis van de gemeten gehaltes in grond en grondwater dient de hypothese “onverdacht” voor deze locaties formeel te worden verworpen. Aangezien er enkel sprake is van licht verhoogde gehalten aan zware metalen en/of PCB, is er vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van saneringsmaatregelen. Omdat de exacte locatie van de plaatsing van windturbines niet bekend is zal bij de bouw van de windturbines bij significante grondverplaatsing aanvullend bodemonderzoek dienen plaats te vinden waarbij uitgegaan kan worden van onverdacht terrein. De gevonden gehalten in de bodem vormen in milieu hygiënische zin geen belemmering voor de beoogde toekomstige ontwikkelingen van het bedrijventerrein en plaatsing van windturbines. Indien er grond van de windturbinelocatie L2 vrijkomt, moet er op grond van de indicatieve toetsing rekening mee worden gehouden dat deze elders niet zonder meer vrij toepasbaar is. Op basis van de plaatselijk gemeten gehaltes kunnen tijdens uitvoering van grondwerkzaamheden veiligheidsmaatregelen noodzakelijk zijn conform de “basisklasse”. 4.6.3 Wettelijke regelingen Grondverzet en –afvoer zal overeenkomstig het gestelde in het Bouwstoffenbesluit moeten geschieden. Bedrijven welke vallen onder de Wet milieubeheer zullen, in die gevallen waar sprake is van een potentiële bodembedreiging, maatregelen moeten treffen (o.a. vloeistofdichte vloeren, controleprogramma, bodembelastingsonderzoek) om te komen tot een verwaarloosbaar bodemrisico (zoals bepaald in de NRB (Nederlandse Richtlijn Bodembescherming) of maatwerkvoorschrift in de omgevingsvergunning). De bedrijven met bodembedreigende activiteiten dienen bij beëindiging van deze activiteiten altijd een eindsituatieonderzoek te doen. Dit is direct geregeld in het Activiteitenbesluit of via voorschriften in een nodige omgevingsvergunning. Bij bronneringswerkzaamheden zullen voor zover relevant ingevolge de Grondwaterwet, de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren en de Lozingsregeling riolering meldingen c.q. aanvragen voor vergunningen moeten worden ingediend. Geconcludeerd kan worden dat er vanuit bodemhygiënisch oogpunt geen belemmering is voor de geplande plaatsing van de windturbines.
4.7
Hoogspanningslijn
Binnen het plangebied loopt een hoogspanninglijn. Hoogspanningslijnen zijn belast met een zakelijk recht. Ter bescherming van de veiligheid rondom bovengrondse hoogspanningslijnen wordt ter weerszijde van de lijn een vrije strookbreedte gehanteerd, de zogenaamde 'zakelijk rechtstrook'. In deze strook wordt een aantal belemmeringen opgelegd ten aanzien van onder andere bebouwingen en opstallen, hoog opgroeiende beplanting en werkzaamheden. De benodigde belemmeringenstrook is afhankelijk van het spanningsniveau van de verbinding en de uitvoering van de hoogspanningslijn. De aanwezige hoogspanningslijn in/tegen het plangebied betreft de verbinding 's-HertogenboschEerde-Eindhoven van 150 kV. De zakelijk rechtstrook loopt parallel met de mastnummers. Tot en met mast 21 bedraagt de breedte van deze strook 2 x 20 meter, dus totaal 40 meter. Vanaf mast 21 richting mast 22 en verder bedraagt de breedte van deze strook 2 x 25 meter, in totaal dus 50 meter. Met de beperkingen binnen de zakelijk rechtstrook is in de regels rekening gehouden.
78
Hoogspanningslijn 's-Hertogenbosch-Eerde-Eindhoven 150 kV
4.8
Flora en Fauna
Voor de planontwikkeling is een 'Quickscan Natuurwetgeving Uitbreiding Bedrijventerrein en realisatie windturbines De Brand II' opgesteld (Arcadis 26 augustus 2014 Bijlage 8).
79
Overzicht planontwikkeling. Bedrijventerrein = oranje; toekomstige bosjes = groen. Rood = globale locatie windturbines
4.8.1 Actuele natuurkwaliteit Het plangebied, de zandwinplas en de Steenenkamerplas herbergen weinig belangwekkende natuurwaarden. De belangrijkste natuurwaarden bevinden zich buiten het plangebied op Landgoed De Wamberg aan de oostzijde van het kanaal. De zandwinplas en oevers kennen alleen algemene broedvogels zaal fuut, wilde eend, meerkoet, Canadese gans en kleine karekiet. Op de plas kent een beperkte functie als het gaat doortrekkende en overwinterende ganzen, eenden, meeuwen, sterns en steltlopers. Een van de bosjes ter hoogte van De Brand is waarschijnlijk in gebruik bij een buizerd. Vanzelfsprekend wordt het gebied gebruikt als foerageergebied voor roofvogels uit de omgeving zoals slechtvalk, havik en boomvalk.
80
Het kleine plasje in het plangebied kent voor zover bekend alleen algemene soorten amfibieën zoals kleine watersalamander, bruine kikker en gewone pad. De meer zeldzame kamsalamander komt in de omgeving van De Brand voor, maar wordt niet verwacht in het plasje in het plangebied zelf. De aanwezigheid van andere bijzondere soorten amfibieën wordt uitgesloten. Dat geldt ook voor de aanwezigheid van reptielen. In het kleine plasje zijn mogelijk beschermde vissen aanwezig. De beide 'modderkuipers' en bittervoorn kunnen niet worden uitgesloten. Nader onderzoek naar het voorkomen is noodzakelijk, omdat het plasje moet worden gedempt. 4.8.2 Landschapsecologische relaties met de omgeving Door de aanleg van het kanaal is de landschapsecologische relatie tussen het plangebied en Landgoed De Wamberg in Den Dungen grotendeels verdwenen. Het landgoed kent hoge natuur- en landschapswaarden. In relatie tot het plangebied is of beter was een relatie met vleermuizen en dassen aan de orde. Voor de das vervullen de gronden in het plangebied geen foerageerfunctie meer. Voor vleermuizen is de landschapsecologische relatie eveneens onderbroken. In Landgoed de Wamberg komen rosse vleermuis, gewone grootoorvleermuis, ruige en gewone dwergvleermuis voor. De singels worden onderbroken door het kanaal. De verwachting is dat diverse vleermuizen vanuit het landgoed niet of nauwelijks nog gebruik maken van het plangebied. Voor het verlies aan leefgebied van das en vleermuizen vindt compensatie plaats in het kader van de omleiding van het kanaal. 4.8.3
Toetsing aan natuurwetgeving
4.8.3.1 Natura 2000 Op ruim 3,5 kilometer afstand ligt het Natura 2000-gebied 'Bossche Broek, Moerputten en Vlijmens Ven'. Gelet op de afstand is een effect door toename in geluid, optische verstoring of licht uitgesloten. 4.8.3.2 Ecologische Hoofdstructuur De EHS-kaart zoals opgenomen in het provinciaal beheerplan is niet actueel. Dat komt door de aanleg van het Máximakanaal (fysieke ingreep) en de daarmee samenhangende compensatie (verstoring e.d.). Vanuit de windturbines vindt mogelijk een fysieke aantasting plaats afhankelijk van de EHS. Dit is afhankelijk van de uiteindelijke keuze van de locatie van de voet van de windturbine hoe groot deze aantasting is. Dat geldt in het bijzonder voor de locatie direct ten noorden van de Brand II. Windturbine 1 (op noordelijke 'driehoek') in relatie tot EHS Op de meest noordelijke driehoek, het deel dat is afgesneden van het Landgoed De Wamberg, is windturbine 1 voorzien. Hierop ligt een kleine 'snipper' EHS die is aangeduid in de Verordening Ruimte. Vanuit landschapsecologisch oogpunt heeft dit deel geen relatie meer met de hoge natuur- en landschapswaarden, vanwege de doorkruising van het kanaal. De gemeente zal de provincie dan verzoeken dit deel van de EHS te laten vervallen, zodat er sprake is van overeenstemming met de Verordening Ruimte.
81
Windturbine 2 (driehoek ten noorden bedrijventerein) in relatie tot EHS
Fragment uit natuurbeheerplan, beheertypekaart en ambitiekaart
Het perceel ten noorden van het nieuwe bedrijventerrein is in het natuurbeheerplan van de provincie aangewezen als 'Dennen-, eiken- en beukenbos'. Het perceel is vanuit natuur- en landschapscompensatie voor het kanaal in samenspraak met Waterschap Aa en Maas als natte ruigte of hooiland ingericht. Binnen het perceel ligt een vistrap gekoppeld aan de Aa. Deze 'driehoek' heeft de aanduiding EHS in de Verordening Ruimte. Eén windturbine (windturbine 2) is voorzien op de gronden, die zijn aangeduid als EHS. De overdraai van de rotorbladen en de maatgevende geluidcontouren hebben ook een overlap met dit deel van de EHS. In de Verordening Ruimte 2014 staat het beleid ten aanzien van de provinciale ecologische hoofdstructuur beschreven in artikel 5.1 en de compensatieregels in artikel 5.6. Er geldt in het kader van de EHS het 'nee, tenzij'-principe. Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur op verzoek van de gemeente wijzigen in geval van een ruimtelijke ontwikkeling met toepassing van het nee-tenzij principe. Vanuit geluid is er vanuit de windturbines een effect te verwachten op delen van de EHS en beheertypen behorende bij het landgoed, de natuurcompensatie (driehoek) en de bestaande houtsingel langs de Oude Bossche Baan. Bij de recent omgevormde natuur (de compensatie in de driehoek) en nog om te vormen is sprake van een mogelijk effect op de toekomst aanwezige kwalificerende waarden. Er zijn geen kwalificerende geluidsgevoelige waarden aan 'beek en bron' gekoppeld. Dat geldt wel voor de nog om te vormen landbouwgronden naar 'kruiden- of faunarijke akker' en de bestaande houtsingel langs de Oude Bossche Baan. Effect van windmolens op kwalificerende soorten vogels en vleermuizen kan dus niet worden uitgesloten. Echter vanuit de snelwegen A2 en A59 ligt er al een bestaande geluidscontour van circa 55 dB over het plangebied en een groot deel van de Wamberg. Deze is geëxtrapoleerd voor het grondgebied van Sint-Michielgestel. Deze is ruimer dan het geluidscontouren vanuit de windmolens. Het extra effect van de windturbines is t.o.v. de achtergrond te verwaarlozen.
82
Extrapolatie (blauw gestippeld) geluid snelwegen (bron: Geluidbelastingkaart 's-Hertogenbosch)
De realisatie van de windturbines zijn van groot openbaar belang. Hiermee kunnen velen huishoudens voorzien worden van groene energie en wordt er uitstoot van schadelijke stoffen bij de opwekking van energie gereduceerd. Dit voldoet aan de duurzaamheidsambities van het rijk, provincie en gemeente. Het rijk acht dit zodanig belangrijk, dat in diverse wetgeving wordt gefaciliteerd ten behoeve van spoedige ontwikkeling. In maart 2014 zijn er een tweetal opstellingsvarianten vastgesteld (cluster en een lijn). De motivatie en afweging voor de lijnopstelling staat in paragraaf 3.2.3. Vanwege diverse milieutechnische hinderaspecten (geluid woningen, externe veiligheid en slagschaduw), het vereiste uit de Verordening Ruimte van de provincie voor het oprichten van minimaal 3 windturbines op of nabij een zware bedrijventerrein, de belangen en richtafstanden vanuit de wegbeheerder voor het knooppunt A2/A59, de richtafstanden vanwege radarverstoring en overdraai vanuit de vaarwegbeheerder voor het kanaal, de leverzekerheid en externe veiligheid van netbeheerder Tennet, de optimale energetische opbrengst bij een bepaalde afstand van de windturbines van elkaar en de stedenbouwkundige en landschappelijke motivatie voor de lijnopstelling, is het niet mogelijk deze windturbine - 2 elders neer te plaatsen. Voor de ontwikkeling van deze windturbine - 2 zijn geen alternatieve locaties voorhanden buiten de ecologische hoofdstructuur. De negatieve effecten zullen waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten zullen worden gecompenseerd, waarbij wordt voldaan aan de regels inzake het compenseren als bedoeld in artikel 5.6 (compensatieregels). Compensatie kan op basis van artikel 5.6 plaatsvinden in fysieke vorm of door financiële compensatie. De omvang van de compensatie wordt daarbij bepaald door de omvang van het vernietigde areaal waarbij een toeslag op de omvang van het vernietigde areaal wordt berekend, zowel in oppervlak, als in budget, te onderscheiden in een aantal categorieën. De gemeente gaat in overleg met de provincie om aan de gevraagde landschappelijke compensatie te voldoen. Mogelijk kan dit in het plangebied zelf. De initiatiefnemer(s)/grondeigeren en gemeente zullen een overeenkomst sluiten, zodat deze beperkte aantasting van de EHS kan worden gecompenseerd (voor rekening van de initiatiefnemer(s)/grondeigenaren. Ervan uitgaande dat voldoende wordt gecompenseerd en de compensatie bovendien is vastgelegd in een overeenkomst met het bevoegd gezag, is voldaan aan de Verordening Ruimte 2014.
83
Bedrijventerrein De bosjes en het plasje die door de aanleg van het bedrijventerrein zullen verdwijnen zijn geen onderdeel van de EHS. Vanuit het bedrijventerrein vindt geen fysieke aantasting van de EHS plaats. Er is wel sprake van geluid vanuit verkeerslawaai, industrielawaai. Deze heeft vanuit verkeers- en industrielawaai betrekking op de 'driehoek' gelegen tussen zandvang, kanaal en De Brand. Deze driehoek is als natuurcompensatie door Rijkswaterstaat in samenspraak met Waterschap Aa en Maas recentelijk ingericht. In het natuurbeheerplan van de provincie is het al als EHS aangemerkt met het natuurbeheertype 'beek en bron'. Verkeerslawaai De extra verstoring vanuit verkeerslawaai is in vergelijking met de bestaande(snel-)wegen rond het gebied zo minimaal dat er geen aantoonbaar of significant effect is. Dit wordt verder buiten beschouwing gelaten. Industrielawaai Vanuit industrielawaai is er een overlap met de EHS 'Beek en Bron' zijnde de Aa en de compensatie in de driehoek tussen kanaal, zandvang en De Brand. Er worden geen kwalificerende waarden naar geluidsgevoelige soorten zoals vogels of vleermuizen onderscheiden voor het beheertype 'beek en bron'. Er is daarnaast een minimale overlap vanuit verkeerslawaai met het beheertype 'park of stinzenbos' op Landgoed De Wamberg. Vanuit landschapsecologisch oogpunt heeft dit deel geen relatie meer met de hoge natuur- en landschapswaarden van het Landgoed De Wamberg, vanwege de doorkruising van het kanaal. De gemeente zal de provincie dan verzoeken dit deel van de EHS te laten vervallen. Bovendien is de overlap zo minimaal dat deze verder buiten beschouwing is gelaten. De conclusie is dat er vanuit industrielawaai geen compensatie hoeft plaats te vinden in relatie tot de EHS. 4.8.3.3 Flora en Faunawet De Flora- en faunawet verbiedt het - al dan niet opzettelijk – doden van beschermde soorten. Voor het verlenen van ontheffing voor vogels en vleermuizen geldt een strikt toetsingskader, dat grotendeels voortvloeit uit de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG en 2009/147/EG) en Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Omdat de Vogelrichtlijn alleen het opzettelijk doden van vogels verbiedt en het verbod in de Flora- en faunawet verder strekt, legt de Vogelrichtlijn geen beperkingen op voor de mogelijkheden om ontheffing te verlenen. Voor de zwaar beschermde vleermuizen geldt, evenals voor alle soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn, dat geen ontheffing mag worden verleend met het oog op een belang dat niet wordt genoemd in de Habitatrichtlijn. Zo'n belang is bijvoorbeeld het belang van de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling, dat wordt genoemd in het Vrijstellingsbesluit bij de Ffw en daarom in de praktijk veelvuldig - maar in strijd met de Habitatrichtlijn - als grondslag voor ontheffing is gebruikt. De Habitatrichtlijn biedt wél ruimte om ontheffing te verlenen in verband met 'dwingen -de redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten'. Een ontheffing voor de bouw van windturbines behoort dus tot de mogelijkheden, ook bij zwaar beschermde soorten. De initiatiefnemer kan ervoor kiezen om deze ontheffing los van de andere benodigde vergunningen aan te vragen, of om deze te laten 'aanhaken' bij de omgevingsvergunning. In dat geval moet de omgevingsvergunning ook worden aangevraagd voor overtreding van verboden in de Ffw. Die vergunning kan pas worden verleend indien de minister of staatssecretaris van Economische Zaken, die bevoegd is een ontheffing onder de Ffw te verlenen, een zogenoemde verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van flora en fauna, die anders in een Ffw-ontheffing waren opgenomen. Ffw-ontheffing redelijkerwijs kan worden verleend en of het bestemmingsplan in zoverre uitvoerbaar is Bedrijventerrein Voor de aanleg van het bedrijventerrein dient voldoende rekening te worden gehouden met beschermde soorten. Soorten van tabel 1 zijn niet ontheffingsplichtig bij een ruimtelijke ontwikkeling. Wel geldt hier de algemene zorgplicht.
84
Mogelijk zijn er soorten van tabel 2 in het plangebied aanwezig. Het gaat dan om de kleine modderkruiper. Indien deze soort aanwezig blijkt te zijn in te dempen watergangen kan gebruik worden gemaakt van een goedgekeurde gedragscode. De mogelijk aanwezige Bittervoorn en Grote Modderkruiper staan in tabel 3. Indien deze aanwezig zijn in te dempen sloten, dient er een ontheffing te worden aangevraagd. Nader onderzoek naar het voorkomen van deze soorten zal nog uitgevoerd moeten worden. Voor het verstoren van broedvogels is geen ontheffing mogelijk. Dit kan echter worden voorkomen door buiten het broedseizoen te werken. Een nader onderzoek zal nog moeten aantonen of er jaarrond beschermde soorten aanwezig zijn in het plangebied. Vleermuizen gebruiken het plangebied alleen om te foerageren – omdat er in de omgeving voldoende foerageergebied overblijft worden negatieve effecten uitgesloten. Beschermde amfibieën en reptielen komen niet voor in het plangebied. Windturbines De effecten op beschermde soorten in de aanlegfase van de windturbines zijn niet aanwezig zolang buiten het broedseizoen wordt gewerkt. In de gebruiksfase zijn er mogelijk effecten op broedvogels. Het effect op vogels in het algemeen en dus ook op broedvogels wordt op basis van ervaringen elders en expert judgement als beperkt aangemerkt. Het geluidseffect zal hier voor een groot deel in een toch al belast gebied vallen (A2). De kans op aanvaringen wordt klein geacht. Een mogelijk effect van de windturbines is het doden en / of verstoren van vleermuizen. In en rond het gebied zijn: Ruige dwergvleermuis Gewone Grootoorvleermuis Watervleermuis Gewone dwergvleermuis Ruige dwergvleermuis Rosse Vleermuis Laatvlieger Een belangrijk effect dat windturbines kunnen hebben op vleermuizen is dat ze geraakt worden door de wieken. Veruit het grootste deel van alle vleermuisactivitieiten gebeurt beneden het bereik van de rotorbladen van de windmolens. Er zijn echter soorten vleermuizen die onder bepaalde omstandigheden wel op grotere hoogte vliegen. Dit is een moeilijk te onderzoeken aspect. Uit nader onderzoek / analyse zal moeten blijken of er een effect zal zijn of verwacht kan worden. Er zijn op dit moment geen gegevens die er uit duiden dat deze plek een speciale betekenis heeft voor vleermuizen die op grote hoogte vliegen. Gezien het grote aantal windturbines op andere plekken in Nederland die onder vergelijkbare omstandigheden functioneren, wordt vooralsnog uitgegaan van de haalbaarheid van realisatie. Maatregelen om aanvaringen te voorkomen kunnen bijvoorbeeld zijn het onder bepaalde omstandigheden de windturbines stil te zetten. De Ffw staat de komst van de windturbines en het bedrijventerrein niet in de in de weg. Een ontheffing op grond van deze wet wordt aangevraagd en naar verwachting verleend, omdat sprake is van een groot belang en geen alternatieven beschikbaar zijn. Voorts zijn de instandhoudingsdoelstellingen niet in het geding. Het terrein waar de turbines geplaatst worden, wordt buiten het broedseizoen bouwrijp gemaakt. Daarnaast worden de turbines uitgerust met een specifieke stilstandregeling waardoor geen sprake is van overtreding van artikel 9 Ffw. Enkele windturbines hebben een overdraai over de provinciale EHS. Eventuele aantasting van deze EHS wordt door de initiatiefnemer financieel gecompenseerd, hetgeen de initiatiefnemer met de provincie in een overeenkomst zal waarborgen.
85
4.9
Uitbreiding bedrijventerrein De Brand
4.9.1 Geluid De beschouwing van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in vooral de Wet geluidhinder. Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet milieubeheer en in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op grond van een goed woon- en leefklimaat. De relevante geluidsbronnen die als gevolg van onderhavig plan invloed hebben op het aspect geluid zijn de industrie, de windturbines en (in mindere mate) het wegverkeer. 4.9.1.1 Wegverkeer Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) heeft elke weg een geluidszone, tenzij de weg gelegen is binnen een woonerf of tenzij voor die weg een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Een geluidszone is het gebied aan weerszijden van een weg waarbinnen, bij vaststelling van bestemmingsplannen, planherzieningen, aanleg of reconstructies van wegen, moet worden nagegaan of de geluidssituatie bij woningen of andere geluidsgevoelige functies in overeenstemming is met de geluidsvoorschriften uit de Wgh. Het bestemmingsplan maakt onder meer de aanleg van een tweede ontsluiting van De Brand mogelijk. Voor deze aanpassing aan de weg is onderzocht of er kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de omliggende bestaande geluidsgevoelige gebouwen. Voor het onderzoek naar het wegverkeerslawaai wordt verwezen naar “Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai De Brand II, Arcadis, 10 juni 2014” Bijlage 9. Tevens trekt de geplande nieuwe bedrijvigheid extra gemotoriseerd verkeer aan. Het effect van deze verkeer aantrekkende werking is eveneens onderzocht en beschreven in hetzelfde rapport van Arcadis. Uit het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai volgt dat er ten gevolge van de realisatie van de tweede ontsluiting van bedrijventerrein De Brand binnen de plangrenzen bij geen enkele geluidsgevoelige bestemming sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het treffen van maatregelen vanwege deze nieuwe ontsluiting is daarom niet nodig. Aangezien de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bij geluidsgevoelige bestemmingen ook in de toekomst niet wordt overschreden, is verder onderzoek naar reconstructie niet nodig. Verder is het effect van de verkeersaantrekkende werking van het bestemmingsplan inzichtelijk gemaakt op diverse maatgevende punten (woningen en kinderdagverblijf) in de nabijheid. Op deze locaties is de toename in geluidsbelasting berekend voor zowel de autonome toekomstige situatie (de toekomst zonder plan) als de toekomstige situatie met plan. Uit het geluidsonderzoek blijkt dat er geen sprake is van een relevante verslechtering als gevolg van het plan (geluidstoename is kleiner dan 2dB). De grootste toename als gevolg van de verkeer aantrekkende werking door het plan is maximaal 0,5 dB op een woning aan de Beusingsedijk te Den Dungen (gemeente Sint-Michielsgestel). Het onderzoeken van maatregelen is daarom niet aan de orde. De uitbreiding van het bedrijventerrein voldoet aan de normen die de Wet geluidhinder voor wegverkeer stelt. 4.9.1.2 Industrielawaai 4.9.1.2.1 Inleiding Bedrijventerrein De Brand II is een terrein waar (watergebonden) industrie met milieucategorie 3 tot en met 5 zich kan vestigen. Ook de vestiging van zogenaamde 'inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' zoals benoemd in bijlage 1, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is op dit terrein mogelijk. Als gevolg hiervan dient op grond van de Wet geluidhinder een geluidzone te worden vastgesteld. Het doel van het vaststellen van een geluidzone is tweeledig. Enerzijds worden geluidgevoelige functies (zoals woningen) beschermd tegen een te hoge geluidbelasting vanwege industrielawaai. Anderzijds wordt door het vastleggen van een geluidzone akoestische ruimte gecreëerd waarover de bedrijven op het gezoneerde bedrijventerrein maximaal kunnen beschikken. Op en nabij het bedrijventerrein zijn tevens een aantal windturbines gepland. Het geluid van de windturbines wordt, op basis van bepalingen uit de Wet milieubeheer, buiten beschouwing gelaten van de geluidzonering. Voor windturbines gelden aparte geluidsnormen ter bescherming van de omgeving. Deze normen staan in het Activiteitenbesluit milieubeheer en gelden voor iedere windturbine in Nederland.
86
Nabij het bedrijventerrein De Brand II zijn twee geluidgevoelige locaties gelegen, te weten de bedrijfswoning aan de Beusing 1 te Den Dungen (gemeente Sint-Michielsgestel) en het kinderdagverblijf dat onderdeel uitmaakt van het 'Quality Center' aan De Boogschutter 20 te 's-Hertogenbosch (gelegen op het bestaande bedrijventerrein De Brand). Op wat grotere afstand aan de overzijde van het kanaal liggen nog een aantal verspreid liggende (agrarische bedrijfs-) woningen. 4.9.1.2.2 Geluidzonering De zonering van industrielawaai is vastgelegd in hoofdstuk V van de Wet geluidhinder 'Zones rond industrieterreinen' en hoofdstuk 2 van het Besluit geluidhinder. Een zone wordt in een bestemmingsplan gelegd rond een industrieterrein waar zogenaamde 'inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' zijn toegestaan. De grootte van de zone is afhankelijk van de benodigde of gewenste geluidruimte van het gezoneerde industrieterrein. In het bestemmingsplan moet de zone, die niet kleiner mag zijn dan de 50 dB(A) contour, worden vastgelegd. Binnen de zone van 50 dB(A) rond industrieterreinen kunnen geluidgevoelige bestemmingen liggen. Binnen onderhavige vast te stellen zone liggen twee geluidgevoelige objecten, namelijk de bedrijfswoning aan de Beusing 1 aan de overzijde van het kanaal (op 150 m van het industrieterrein) en het gebouw aan De Boogschutter 20 (op 105 m ten noordwesten van het industrieterrein). De hoogte van de maximaal toelaatbare geluidbelasting op deze bestemmingen is onder andere afhankelijk van de aard van de geluidgevoelige bestemming. Voor deze beide gevoelige objecten kan een hogere waarde worden verleend van ten hoogste 55 dB(A). De totale geluidbelasting van de bedrijven op het industrieterrein mag, ter plaatse van de zonepunten op de 50 dB(A) contour, ten hoogste 50 dB(A) etmaalwaarde bedragen. Ook dient de totale geluidbelasting van alle bedrijven op het industrieterrein te voldoen aan eventueel verleende hogere waarden van de gevoelige objecten die binnen de zone zijn gelegen. De geluidzone is het gebied tussen de grens van het industrieterrein en de zonegrens (de 50 dB(A) contour). De zone is dus het gebied, behalve het industrieterrein zelf, waarbinnen vanwege dat industrieterrein een geluidsbelasting mag heersen van 50 dB(A) etmaalwaarde of meer. Deze eis is vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh) en gekoppeld aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Gevolg hiervan is, dat bij ontwikkelingen op en rond het industrieterrein, rekening wordt gehouden met de geluidzone die om het industrieterrein is gelegen. Dit geldt zowel bij ruimtelijke plannen, als bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bij meldingen in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het doel van zo'n geluidszone is tweeledig: enerzijds worden geluidgevoelige functies (zoals woningen) beschermd tegen een te hoge geluidsbelasting vanwege industrielawaai. De zone vormt als het ware een buffer (ruimtelijke scheiding) tussen industriële activiteiten en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. De keuze van de ligging van de zone is gebaseerd op een afweging tussen de ruimte voor de bedrijven (industrie) en de ruimte voor geluidsgevoelige objecten. De geluidzone zelf vormt hierbij een aandachtsgebied voor geluid, waarin niet zonder meer nieuwe woningen (en andere geluidgevoelige objecten) mogen worden gebouwd. De geluidzone voorkomt hiermee dat woonbebouwing oprukt in de richting van bedrijven. Het andere doel van de geluidzone is het bieden van akoestische ruimte waarover bedrijven op het industrieterrein maximaal kunnen beschikken. Door het vastleggen van een geluidzone wordt wettelijk akoestische ruimte gecreëerd waarover de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein gezamenlijk maximaal kunnen beschikken zodat dat zij hun activiteiten binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. Een ruimtelijke scheiding tussen bedrijven en milieugevoelige bestemmingen vastleggen in het bestemmingsplan biedt daarmee zowel de omgeving (omwonenden) als bedrijven rechtszekerheid over de kwaliteit van het gebruik van hun kavel. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bedrijf op een gezoneerd industrieterrein, en voor ingediende meldingen in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer, moet het bevoegd gezag de grenswaarde binnen de geluidszone in acht nemen. Dit wordt ook wel het toetsen aan een geluidzone genoemd. Deze toets is verplicht voor alle bedrijven op het industrieterrein die vallen binnen het toepassingsgebied van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor windturbines geldt dit niet. Windturbines vallen overigens buiten het regime van de geluidszonering. Windturbines kennen een uniforme aparte (strenge) geluidsnormering waaraan moet worden voldaan. Naast het toetsen aan de geluidzone moet ook getoetst worden aan verleende hogere grenswaarden, die zijn vastgesteld voor binnen de geluidzone gelegen geluidsgevoelige bestemmingen. Bij het vaststellen van een geluidzone moeten hogere grenswaarden voor geluidsgevoelige bestemmingen binnen deze zone worden vastgesteld. 87
4.9.1.2.3 Geluidonderzoek Voor de beoordeling van het industrielawaai op het nieuw te realiseren industrieterrein De Brand II is een rapport gemaakt door Het Geluidburo (met kenmerk 2500 GZ – 12345 W004-02-07-2014 V1.2 van 02 juli 2014 Bijlage 10). In dit rapport is onderzocht welke maximale akoestische invulling van het terrein mogelijk is. Dit rapport is de basis voor de vast te stellen geluidzone en hogere waarden. Voor het te ontwikkelen industrieterrein is een rekenmodel opgesteld waarin, door middel van akoestische kentallen, de kavels zijn gemodelleerd. Door het vastleggen van oppervlaktebronnen (geluidbronvermogen 2 per m ), die zijn gebaseerd op de milieucategorieën in het bestemmingsplan, kan een goede indicatie worden verkregen van de geluidimissie van kavels op het industrieterrein. Hierbij is uitgegaan van kentallen voor de milieucategorieën 3 tot en met 5. Een akoestisch kengetal gaat uit van gelijkblijvende bedrijfsactiviteiten in de dag-, avond-, en nachtperiode die volcontinue plaatsvinden. Hierdoor is de nachtperiode altijd bepalend voor de etmaalwaarde. Dit heeft geresulteerd in een akoestische invulling die voorziet in een verkaveling van het industrieterrein waar voor enkele hoofdkavels geluidruimte is gereserveerd. De akoestische invulling van deze hoofdkavels is zodanig dat de geluidemissie precies voldoet aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder en uitgaat van een volledige opvulling van de geluidruimte in de dag-, avond-, en nachtperiode. Uit de berekeningen is gebleken dat zowel het kinderdagverblijf aan De Boogschutter 20 als de woning aan de Beusing 1 bepalend zijn voor de maximale akoestische invulling van het industrieterrein. Op basis van deze maximale akoestische invulling is een 50 dB(A)-contour berekend. In het bestemmingsplan wordt deze 50 dB(A)-contour opgenomen evenals de bijbehorende geluidzone. Dit gebeurt door een algemene aanduiding van 'geluidzone-industrie'. Aan deze aanduiding zijn vervolgens regels gebonden ter bescherming van de bedrijven. Geluidgevoelige objecten buiten de zone worden door de zone beschermd. De twee geluidgevoelige objecten binnen de zone (De Boogschutter 20 en de Beusing 1) krijgen een hogere grenswaarde opgelegd. Dit gebeurt in een apart 'hogere grenswaarde-besluit', welke tegelijk met het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
De geluidszone komt gedeeltelijk over het grondgebied van de gemeente Sint-Michielsgestel te liggen. Daarom zal de gemeenteraad van de gemeente Sint-Michielsgestel dat gedeelte van de geluidszone moeten vaststellen. Als Bijlage 11 bij deze toelichting is de totale geluidzone opgenomen. Het ontwerpbestemmingsplan voor de geluidzone op het grondgebied van Sint-Michielsgestel zal te zijner tijd door de gemeente Sint-Michielsgestel ter visie worden gelegd. 88
4.9.1.2.4 Hogere grenswaarden Zoals hiervoor vermeld zal voor de twee geluidgevoelige objecten binnen de zone (De Boogschutter 20 en de Beusing 1 te Den Dungen) een hogere grenswaardebesluit worden genomen. Voor de overige geluidgevoelige objecten in de omgeving van het terrein is een hogere grenswaarde-besluit niet aan de orde, omdat aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt voldaan. De bedrijfsgebouwen op De Brand zijn niet geluidgevoelig zoals genoemd in artikel 1 van de Wet geluidhinder, dus ook daarvoor is een hogere waarde niet aan de orde. Volgens artikel 44 van de Wet geluidhinder mag bij het vaststellen van een geluidzone, de geluidbelasting vanwege het industrieterrein, op de gevel van woningen ten hoogste 50 dB(A) bedragen. Een hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) kan, volgens artikel 45 eerste lid, worden vastgesteld waarbij deze waarde voor aanwezige woningen ten hoogste 55 dB(A) mag bedragen. Voor kinderdagverblijven geldt dat de geluidbelasting op de gevel 50 dB(A) mag bedragen waarbij een hogere waarde kan worden verleend tot ten hoogste 55 dB(A) (artikel 2.1 en 2.2 van het Besluit geluidhinder). De berekende geluidbelasting op zowel de woning aan de Beusing 1 als het kinderdagverblijf aan De Boogschutter 20 bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde. Deze waarden zullen in een hogere waarde beschikking worden gemotiveerd en vastgelegd. Voor wat betreft de woning aan de Beusing 1 geldt dat bij de berekening van deze waarde geen rekening is gehouden met de afschermende werking van de stallen die op het perceel staan. Hierdoor zal de feitelijke geluidbelasting omstreeks 4 dB lager zijn. Het toestaan van een gevelbelasting van 55 dB wordt acceptabel geacht gezien de lokale en regionale belangen ten aanzien de mogelijkheden voor vestiging van bedrijven in dit gebied, het belang om knelpunten elders in de stad en/of regio hierdoor op te kunnen lossen, het terugdringen van transportkilometers over de weg door transport over water, alsook de diverse belangen ten aanzien van het opwekken van duurzame energie. Daarnaast is er geen afscherming van de bedrijven door middel van schermen mogelijk. Op het bedrijventerrein kan dit niet omdat bedrijven dan worden beperkt in het doelmatig gebruik van de laad- en loskade, aan de zijde van de woning niet omdat dit vanuit stedenbouwkundig en financieel oopgunt niet wenselijk is. Een verhoogde geluidbelasting door industrielawaai op een tweetal geluidgevoelige objecten rechtvaardigen het vaststellen van deze hogere grenswaarden. De hogere waarden zullen verder in een hogere waarde beschikking worden gemotiveerd en vastgelegd. De procedure voor het verlenen van de hogere waarden dient tegelijk met het vaststellen van het bestemmingsplan te worden gevoerd, waarbij het (ontwerp) besluit hogere waarde gelijktijdig ter inzage moet worden gelegd met het (ontwerp)bestemminsplan. Voor het verlenen van de hogere waarden is gemeente 's-Hertogenbosch het bevoegd gezag, ook wanneer het woningen op het grondgebied van Sint-Michielsgestel betreft. Op basis van artikel 110a, tweede lid van de Wet geluidhinder is de gemeente waar de activiteit plaatsvindt (het industrieterrein in dit geval) het bevoegd gezag voor de hogere waarde. Geluidverkaveling De geluidbelasting op de zonegrens van industrieterrein De Brand II wordt bepaald door de akoestische bijdragen van de bedrijven op het terrein. De gezamenlijke geluidbelasting mag op de zonegrens niet meer bedragen dan 50 dB(A). Daarnaast moeten de hogere grenswaarden op de Beusing 1 en De Boogschutter 20 in acht worden genomen. Om de beschikbare geluidruimte doelmatig te verdelen zonder de voorkeursgrenswaarden én de zonegrens te overschrijden, is binnen de planregels een verkaveling 2 opgenomen. Dat wil zeggen dat het bronvermogen per m voor het gehele industrieterrein is vastgelegd, afhankelijk van de hoeveelheid geluidruimte die beschikbaar is. Bij het vastleggen van het industrieterrein in het bestemmingsplan is nog niet bekend hoe groot de verschillende percelen zijn en wat de benodigde geluidruimte per perceel is. Om te voorkomen dat een perceel bij de invulling een groot deel van de geluidruimte gebruikt en daarmee andere percelen benadeeld, 2 wordt een maximum vastgelegd van het geluidbronvermogen wat per m zonder meer mag worden gemaakt. Dit wordt geluidverkaveling genoemd. Hiermee wordt er voor gezorgd dat elk perceel, los van de grootte, een evenredig deel van de beschikbare geluidruimte tot zijn beschikking heeft. Het beschikbare 2 geluidbronvermogen per m volgt uit het rekenmodel wat de basis vormt voor de ligging van de zonegrens. De geluidruimte is gebaseerd op akoestische kentallen welke gerelateerd zijn aan de toegestane milieucategorieën van de bedrijven.
89
Op het industrieterrein mogen bedrijven van milieucategorie 3 t/m 5 gevestigd worden. Door de ligging van het gevoelig object aan de Beusing 1 is aan de noordzijde van het industrieterrein iets meer geluidruimte beschikbaar dan aan de zuidzijde. Het verschil in de geluidruimte zit hierbij in de nachtperiode. Voor het gebied aan de noordzijde is een geluidruimte gereserveerd van 65 dB(A)/m2 in de dagperiode, 61 dB(A)/m2 in de avondperiode en 60 dB(A)/m2 in de nachtperiode. Voor het overige gebied is geluidruimte gereserveerd van 65 dB(A)/m2 in de dagperiode, 61 dB(A)/m2 in de avondperiode en 55 dB(A)/m2 in de nachtperiode. Deze verkaveling volgt uit het geluidrapport van 'Het geluidburo' en zorgt voor een optimale akoestische invulling van het terrein. In de regels en als bijlage van de regels is deze geluidverkaverlingskaart opgenomen.
Geluidverkaveling
Voor bijzondere omstandigheden waarin meer geluidruimte nodig is, is een afwijkingsmogelijkheid ingebouwd in de planregels. Uitgangspunt blijft echter om een evenredige geluidruimte gereserveerd te houden voor het gehele industrieterrein.
90
4.9.1.2.5 Geluidbeheersplan Bij nieuwvestiging of uitbreiding van een bedrijf op De Brand II is de toets aan de geluidverkavelingskaart de eerste toets die uitgevoerd moet worden om na te gaan of de gewenste ontwikkeling mogelijk is op het industrieterrein. Daarna dient getoetst te worden of voldaan wordt aan de geluidzone en of de hogere grenswaarden op de Beusing 1 en De Boogschutter 20 in acht worden genomen. Om dit te bewaken is zonebeheer nodig. De basis voor zonebeheer bestaat uit een akoestisch rekenmodel van het industrieterrein op grond van de geluidvoorschriften die voor de verschillende bedrijven van toepassing zijn. In het geluidbeheersplan wordt beschreven op welke manier het zonebeheer plaatsvindt en hoe de toetsing plaatsvindt voor Wabo-vergunningaanvragen en meldingen voor bedrijven conform het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor een duurzame invulling en een optimaal gebruik van het terrein is het noodzakelijk om zorgvuldig met het uitgeven en verdelen van geluidruimte om te gaan. Een belangrijk onderdeel van het geluidbeheersplan is de verdeling van de geluidruimte binnen de zone. In het geluidbeheersplan is het wettelijk kader van zonebeheer beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de werkwijze van geluidverdeling, de belangrijkste punten van het zonebeheer en de systematiek van zonetoetsing. Tot slot is in het plan de uitvoering van het zonebeheer beschreven in relatie tot vergunningen meldingsplichtige initiatieven. De werkwijze van geluidverdeling is de basis voor de verdeling van geluidruimte op het industrieterrein. Met het geluidbeheersplan is een systematiek voorhanden om de geluidzone zoals in dit bestemmingsplan wordt vastgelegd op een heldere wijze te beheren. 4.9.1.2.6 Maximale geluidniveaus Op een gezoneerd industrieterrein wordt het langtijdgemiddelde geluidniveau geregeld middels het zonebeheer. Daarnaast is er ten gevolge van industriële activiteiten ook sprake van maximale geluidniveaus, ook wel 'piekgeluiden' genoemd. Volgens de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening 1998' wordt aanbevolen dat maximale geluidniveaus ter plaatse van gevoelige objecten niet hoger mogen zijn dan 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. De gemeente heeft beoordeeld hoe hoog de maximale geluidniveaus door het industrieterrein naar verwachting maximaal zullen zijn. Uit deze beoordeling blijkt dat vrijwel alle gangbare activiteiten in de dagperiode zullen voldoen aan de norm van 70 dB(A). Voor de avond- en nachtperiode zal per geval bekeken moeten worden of de gewenste activiteiten zonder meer mogelijk zijn of dat maatregelen nodig zijn in de vorm van aanpassen van de locatie (vergroten afstand tot geluidgevoelige objecten) of afscherming. Daarbij wordt opgemerkt dat de te realiseren bebouwing van de bedrijfsstallen aan de Beusing 1 te Den Dungen al voor een groot deel van de afscherming van de woning aldaar zorgen. Het kinderdagverblijf is overigens enkel in de dagperiode geopend. Dit levert geen beperkingen op, er kan voldaan worden aan de norm. Bij de verlening van de omgevingsvergunning kunnen zo nodig maatwerkvoorschriften worden opgesteld. 4.9.1.2.7 Cumulatie De Brand II Bij de ontwikkeling van onderhavig plan is rekening gehouden met het optreden van cumulatie van geluid. Cumulatie is het bij elkaar optellen van de verschillende geluidsbronnen. Om de bewoners te beschermen mag de gecumuleerde geluidbelasting niet onaanvaardbaar hoog worden. Een wettelijke norm voor gecumuleerd geluid is er niet. In het geluidsonderzoek van Arcadis zijn de relevante geluidsbronnen als gevolg van de plannen bij elkaar opgeteld. Bij de cumulatie van de geluidsbelasting wordt rekening gehouden met de verschillen in dosis-effectrelaties van de verschillende geluidsbronnen. Voor industrielawaai is deze anders dan voor windturbinegeluid. Daarom zijn er twee benaderingen mogelijk voor het gecumuleerde geluidniveau. De berekende cumulatieve geluidsbelasting LILCUM is de gecumuleerde geluidsbelasting die evenveel hinder veroorzaakt als eenzelfde geluidsbelasting Letmaal vanwege industrielawaai. Daarnaast is er de cumulatieve geluidsbelasting weergegeven als LWTCUM, welke de gecumuleerde geluidsbelasting weergeeft die evenveel hinder veroorzaakt als eenzelfde geluidsbelasting Lden vanwege windturbinegeluid. Om inzicht te geven in de gecumuleerde geluidbelasting zijn beide rekenmethodes toegepast. Deze rekenmethode is vastgelegd in bijlage 4 van de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.
91
De meest bepalende geluidbronnen zijn de windturbines en industrieterrein De Brand II. De woning aan De Beusing 1 en het kinderdagverblijf gelegen aan De Boogschutter 20 hebben de hoogste geluidbelastingen. Industrielawaai en de windturbines zijn de meest bepalende geluidbronnen. Voor wegverkeer wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden, dus zal dit ook geen relevante bijdrage hebben bij het bepalen van de gecumuleerde waarde. De Beusing 1 Op de bedrijfswoning Beusing 1 bedraagt de waarde LWTCUM 52 dB. Deze verhoogde waarde wordt met name veroorzaakt door de meest zuidelijke windturbine. Echter, zal de meest zuidelijke windturbine alléén worden gerealiseerd in een medewerkingssfeer van deze bedrijfswoning. Wanneer dit niet het geval is, wordt de meest zuidelijke turbine niet gerealiseerd. In dat geval zal de waarde voor LWTCUM niet hoger zijn dan 48 dB. Bij realisatie van enkel drie windturbines, wordt bij De Beusing 1 in ieder geval voldaan aan de geldende norm voor windturbines van 47 dB Lden. De gecumuleerde waarde van 48 dB is dus als gevolg van de optelling met het industrielawaai met +1dB verhoogd De berekende cumulatieve geluidsbelasting LILCUM bedraagt bij de realisatie van drie windturbines 59 dB(A). De Boogschutter 20 Het kinderdagverblijf (De Boogschutter 20) is in de avond- en nachtperiode niet geopend. Daarom is in dit geval alleen de dagperiode relevant. De cumulatiemethode is echter gericht op een geheel etmaal. Om toch een benadering te geven van de gecumuleerde geluidbelasting in de dagperiode is de gecumuleerde geluidbelasting berekend met de hoogst berekende Lday waarde voor windturbines. De waarde bedraagt 55 dB. Op basis hiervan kan de gecumuleerde waarde LWTCUM,day in de dagperiode worden bepaald op 48 dB. Ook hier is deze waarde als gevolg van de optelling met het industrielawaai met maximaal +1dB verhoogd. De hoogst berekende waarde voor de industrie voor de dagperiode (Lday) betreft hier 51 dB(A). Op basis hiervan kan de gecumuleerde waarde LILCUM,day voor de dagperiode worden bepaald op 58 dB(A). Overige geluidgevoelige objecten Op de overige relevante gevoelige objecten in de nabijheid, c.q. de woningen Oude Bossche baan 1, Beusingsedijk 8 en Poeldonk 25, betreft LWTCUM ten hoogste 47 dB. Hier voegt het industrielawaai in de optelling van geluid niets significant aan toe en voldoet deze waarde – ook met optelling van het industriegeluid - aan de geldende geluidsnorm voor windturbines. Op de overige relevante gevoelige objecten in de nabijheid, c.q. de woningen Oude Bossche baan 1, Beusingsedijk 8 en Poeldonk 25, betreft LILCUM ten hoogste 57 dB(A). Beoordeling gecumuleerde waarden Uit bovenstaande berekeningen blijkt dat de gecumuleerde waarden met de methode voor LWTCUM (de gecumuleerde geluidsbelasting weergeeft die evenveel hinder veroorzaakt als eenzelfde geluidsbelasting Lden vanwege windturbinegeluid) verhoogd is boven de standaard normstelling uit het Activiteitenbesluit met 1 dB. Een toename met 1 dB zal met het menselijke oor niet waarneembaar zijn en gezien het beperkte aantal woningen wordt deze toename aanvaardbaar geacht. Voor wat betreft de geluidsbelasting LILCUM (de gecumuleerde geluidsbelasting die evenveel hinder veroorzaakt als eenzelfde geluidsbelasting vanwege industrielawaai) 57, 58 en 59 dB(A). Allereerst dient hierover opgemerkt te worden dat deze geluidbelastingen optreden enkel wanneer het gehele industrieterrein maximaal in gebruik is en tegelijkertijd de maximaal mogelijke windturbines zijn gerealiseerd en op vol vermogen in gebruik zijn. Er kan vanuit gegaan worden dat de betreffende woningen en het kinderdagverblijf een gevelwering van ten minste 20 dB, hierdoor kan de binnenwaarde maximaal 39 dB(A) bedragen. Ter vergelijking is de wettelijke vereiste binnenwaarde voor woningen per geluidbron volgens het Bouwbesluit 35dB(A).
92
Opgemerkt wordt dat de bestaande kinderdagopvang al jaren is gevestigd in deze bestaande industriële omgeving. Dit heeft een aantal voordelen, zoals de ligging dicht bij bedrijven, waar de ouders/verzorgers verblijven. Een bijbehorend nadeel is meer geluid door de bedrijven en omliggende wegen (A2 en N279). Gezien de bewuste keuze voor vestiging van deze opvangvoorziening, maakt het geoorloofd om een wat hogere geluidbelasting toe te staan door onderhavige ontwikkelingen. Een onaanvaardbare geluidbelasting ter plaatse van het kinderdagverblijf zal in de praktijk niet optreden. Voor de woning aan De Beusing 1 treedt afscherming op van de bestaande schuren op het perceel. Voor industriegeluid zorgen deze ervoor dat de feitelijke gevelbelasting 4 tot 5 dB lager zijn dan de 51 dB(A) waar nu mee gerekend is. Uitgaande van deze extra afscherming en het gegeven dat een normaal onderhouden bestaande woning een gevelwering bezit van ten minste 20 dB, kan gesteld worden dat het woon- en leefklimaat binnen in de bestaande bedrijfswoning acceptabel zal zijn. Alles overwegende, de lokale en regionale belangen ten aanzien de mogelijkheden voor vestiging van bedrijven in dit gebied, het belang om knelpunten elders in de stad of regio hierdoor op te kunnen lossen, het terugdringen van transportkilometers over de weg door transport over water, alsook de diverse belangen ten aanzien van het opwekken van duurzame energie, achten we deze op een beperkt aantal gevoelige objecten acceptabel. Cumulatief gezien leidt deze waarde niet tot een onaanvaardbare geluidbelasting op deze objecten. Gesteld kan worden dat de cumulatieve geluidbelastingen de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. 4.9.2 Luchtkwaliteit Bij lucht gaat het enerzijds om de productie van luchtverontreiniging als gevolg van nieuwe plannen – waarop de luchtkwaliteitseisen van de Wet Milieubeheer van toepassing zijn - en om de zorg van kwetsbare functies in luchtbelaste zones uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Via diverse wet- en regelgeving wil de overheid zorgen voor een goede luchtkwaliteit en de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. Luchtverontreiniging als gevolg van onderhavig bestemmingsplan is afkomstig van diverse bronnen, zoals het gemotoriseerde verkeer, industriële inrichtingen op het nieuwe bedrijventerrein, scheepvaart als gevolg van een aanlegkade op het bedrijventerrein en aanwezige achtergrondconcentraties van verontreinigende stoffen. Lokaal gezien leveren de geplande windturbines geen bijdrage aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In het algemeen leveren windturbines zelfs een bijdrage aan de nationale en mondiale klimaatdoelstellingen, alsook aan het bereiken van de doelen van de EU Richtlijn Luchtkwaliteit en het nationale Besluit Luchtkwaliteit. Om een voldoende kwaliteit van de buitenlucht in de leefomgeving te waarborgen zijn:
Regels opgesteld die de uitstoot van verontreinigende stoffen door de industriële inrichtingen en het gemotoriseerde verkeer beperken; Grenswaarden opgesteld waaraan de kwaliteit van de buitenlucht moet voldoen.
Vooral de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn vaak beperkend bij het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. Uitgangspunt is dat een project niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren. De normen voor luchtkwaliteit staan in de Wet milieubeheer (Wm), titel 5.2 'luchtkwaliteitseisen'. Luchtkwaliteitsnormen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; Een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; Een project draagt slechts in 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging; Een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.
Voor onderhavig bestemmingsplan is onderzocht of de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein De Brand leidt tot een overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen zoals opgenomen in de Wet milieubeheer. Het uitgevoerde onderzoek “Luchtkwaliteitsonderzoek De Brand II, Arcadis, 11 juni 2014” Bijlage 12 maakt onderdeel uit van deze toelichting en is als bijlage toegevoegd. 93
Uit de resultaten blijkt dat de luchtconcentraties voornamelijk nabij het bedrijventerrein De Brand II toenemen en in mindere mate langs de wegen waar een verkeersaantrekkende werking plaatsvindt. Voor wat betreft NO2 is op de locaties waar getoetst dient te worden, een toename van meer dan 1,2 ìg/m3 berekend. Het project draagt daarom 'in betekenende mate' bij en derhalve dient toetsing aan de grenswaarden uit bijlage 2 bij de Wet milieubeheer plaats te vinden. De maximale toename NO2 in 2015 bedraagt, daar waar getoetst dient te worden, circa 4,2 ìg/m3. Deze toename is berekend langs de Beusingsedijk te Den Dungen, waarbij de concentraties NO2 toenemen van 26,7 naar 30,9 ìg/m3. Zowel in 2015 als in 2025 wordt de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie NO2 (deze wettelijke grenswaarde is 40 ìg/m3) op de te toetsen locaties, nergens overschreden. Ook de norm voor het aantal overschrijdingsuren van de uurgemiddelde norm voor NO2 wordt nergens overschreden. Er worden namelijk geen overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie berekend. Voor wat betreft fijn stof (PM10) blijkt uit het luchtonderzoek dat in de plansituatie voornamelijk direct rond de Brand II een verschuiving binnen de concentratieklassen optreedt. Als gevolg van de plannen komen hier de concentraties PM10 binnen concentratie klasse 25-30 ìg/m3 te liggen, waar deze in de autonome situatie (zonder plan) in de klasse 20-25 ìg/m3 liggen. De grenswaarde voor PM10 voor de jaargemiddelde concentratie is 40 ìg/m3. De maximale toename in 2015, daar waar getoetst dient te worden bedraagt ca. 0,51 ìg/m3. Deze toename wordt berekend langs de Beusingsedijk. Het maximale aantal overschrijdingen van de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 bedraagt 18 en wordt berekende direct nabij het bedrijventerrein de Brand II. (De wet stelt dat maximaal 35 overschrijdingen jaarlijks zijn toegestaan.) In zowel 2015 als 2025 wordt de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM10 (40 ìg/m3), daar waar getoetst dient te worden, nergens overschreden. Ook de norm voor het aantal overschrijdingsdagen (maximaal 35 dagen/jaar) van de 24-uursgemiddelde norm voor PM10 wordt nergens overschreden. Voor wat betreft PM2,5 (fijn stof dat vooral bestaat uit nog kleinere deeltjes dan PM10) gelden pas grenswaarden vanaf 1 januari 2015. De grenswaarde zal 25 µg/m3 zijn, gedefinieerd als jaargemiddelde concentratie. Het effect van onderhavig plan is ook voor deze stof inzichtelijk gemaakt. Uit de berekeningen blijkt dat in de plansituatie voornamelijk direct rond de Brand II een verschuiving binnen de concentratieklassen PM2,5 optreedt. Hier komen de concentraties PM2,5 binnen concentratie klasse 16-17 en 17-18 ìg/m3 te liggen, waar deze in de autonome situatie (zonder plan) in de klasse 15-16 ìg/m3 liggen. De maximale toename in 2015, daar waar getoetst dient te worden bedraagt ca. 0,4 ìg/m3. Deze toename wordt berekend langs de Beusingsedijk. Zowel in 2015 als in 2025 wordt de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 (25 ìg/m3) op de locaties waar getoetst dient te worden, nergens overschreden. Geconcludeerd wordt dat voor zowel NO2, PM10 als PM2,5 nergens een grenswaarde of richtwaarde voor de jaargemiddelde concentratie overschreden wordt op locaties waar getoetst dient te worden. Ook de norm voor de uurgemiddelde concentraties NO2 of 24-uursgemiddelde concentraties PM10 worden nergens overschreden. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering in de planvorming.
4.10
Windturbines
Als uitgangspunt geldt dat windturbines of windturbineparken vallen onder de werking van het Activiteitenbesluit. Dit volgt uit de indeling van inrichtingen voor het opwekken van windenergie in categorie 20.1 van onderdeel A van bijlage 1 Bor. Er geldt een uitzondering voor inrichtingen regels in het kader van milieueffectrapportage van toepassing zijn. Voor alle windturbines geldt een set van algemene regels voor beveiliging en onderhoud, slagschaduw en lichtschittering, geluidhinder en externe veiligheid. Deze regels zijn opgenomen in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Barim) en de bijbehorende Regeling (hierna: Rarim). Recent zijn nieuwe regels opgenomen in het Besluit en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro en Rarro) over de hoogte van windturbines in verband met mogelijke verstoring van de werking van radarstations.
94
4.10.1 Geluid 4.10.1.1 Inleiding De hoeveelheid geluid die een turbine produceert is vooral afhankelijk van de windsnelheid op ashoogte van de windturbine en daarmee afhankelijk van de tipsnelheid (ofwel rotordiameter en toerental) en de vormgeving van de rotorbladen. Op het moment dat een rotorblad de mast passeert verandert de 'klankkleur'. De bewegende delen in de gondel, zoals de generator en de tandwielkast (mechanisch geluid) produceren overigens ook geluid, echter in mindere mate. Of en hoeveel geluid die onderdelen maken, hangt af van het type turbine. Bij moderne turbines is dit geluid ondergeschikt aan het geluid afkomstig van de draaiende rotor. 4.10.1.2 Geluidsnormen Om hinder nabij woningen of andere gevoelige objecten te voorkomen zijn er geluidsnormen opgenomen in het Activiteitenbesluit. Deze normen zijn direct werkend en gelden voor alle windturbines in Nederland. Het jaargemiddelde geluidniveau Lden veroorzaakt door een windturbine of windpark mag bij een geluidgevoelig object (bijvoorbeeld een woning) niet meer bedragen dan 47 dB. Daarnaast geldt een ten hoogst toelaatbare waarde voor het jaargemiddelde geluidniveau in de nachtperiode Lnight van 41 dB. De geluidnorm geldt per inrichting (windpark), ongeacht het aantal turbines of het type turbine. Wel kan het bevoegde gezag voor een windpark een lagere norm stellen om zo rekening te houden met cumulatie vanwege meerdere inrichtingen met windturbines. Er kan met een maatwerkvoorschrift een andere geluidnorm worden vastgesteld (hoger of lager) in verband met bijzondere lokale omstandigheden. 4.10.1.3 Betekenis van Lden / Lnight Lden staat voor Level day, evening, night, ofwel het tijdgewogen jaargemiddelde geluidniveau in de dag, de avond en de nachtperiode. 's Avonds geldt er een correctie van +5 dB en 's nachts van +10 dB. Er is gekozen voor deze weging om recht te doen aan de omstandigheden. 's Avonds en 's nachts zijn mensen vaker in rust, is het omgevingsgeluid minder, maar waait het vaak harder. Daarom wegen de avond en de nachtperiode zwaarder mee dan de dagperiode. Bovendien is er een afzonderlijke norm opgenomen voor de nachtperiode om slaapverstoring te voorkomen: Lnight =41 dB. Dit is het jaargemiddelde geluidniveau in de nachtperiode. 4.10.1.4 Geluidsonderzoek Voor de geplande ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om te onderzoeken met plaatsing van vier windturbines kan worden voldoen aan de wettelijke normen (41 dB voor Lnight en 47 dB voor Lden) voor windturbines (Arcadis, Akoestisch onderzoek Windturbines Bedrijventerrein De Brand te 's-Hertogenbosch, 1 augustus 2014, 077603525:B Bijlage 13). Omdat het precieze type windturbine (en daarmee ashoogte en rotordiameter) dat uiteindelijk zal worden geplaatst (nog) niet bekend is, is in het akoestisch onderzoek uitgegaan van een 'worst-case' situatie. Als uitgangspunt is daartoe plaatsing van vier windturbines genomen met een maximale hoogte van 120 meter en een rotordiameter van 101 meter. Het maximale geluidsbronvermogen van de 'worst-case' turbine (met een vermogen van circa 3,1 MW) bedraagt ongeveer 107 dB(A). Omdat de bronsterkte afhankelijk is van het windaanbod worden voor de geluidsberekeningen zogenaamde jaargemiddelde bronsterkte gebruikt, afhankelijk van de te onderscheiden etmaalperiode. De aangehouden bronsterkte is 102,3 dB(A) voor de dagperiode, 102,5 dB(A) voor de avondperiode en 102,9 dB(A) voor de nachtperiode. Naast de 'worst case' specificaties van de turbines, is ook voor wat betreft de posities uitgegaan van de meest ongunstige locaties binnen de opstellingsvlakken. De berekeningen zijn uitgevoerd ter plaatse van de woningen in de omgeving van het plangebied. Dit betreffen woningen in zowel de gemeente Sint-Michielsgestel als binnen de gemeente 's-Hertogenbosch. De geluidsituatie wordt standaard op 5 meter boven het maaiveld beoordeeld. Echter, bij de appartementen aan de rand van woonwijk Hintham ('s-Hertogenbosch) is op grotere hoogtes beoordeeld, namelijk op 11 en 18 meter boven maaiveld.
95
De aanwezige geluidsgevoelige objecten (geluidsonderzoek Arcadis)
Uit het geluidsonderzoek blijkt dat uitgaande van een (akoestisch gezien) redelijk optimale opstelling het beoogde windpark inpasbaar is binnen de wettelijke geluidseisen van het Activiteitenbesluit. Op alle omliggende woningen kan aan de geluidsgrenswaarden van 47 db Lden en 41 dB Lnight worden voldaan, met uitzondering van de bedrijfswoning Beusing 1 te Den Dungen. Echter, de meest zuidelijk windturbine zal alleen (kunnen) worden gerealiseerd in een medewerkingssfeer van deze bedrijfswoning. Wanneer dit niet het geval is, zal de meest zuidelijke turbine niet worden gerealiseerd. In dat geval zal de geluidsbelasting van de overige drie te realiseren turbines niet hoger zijn dan 47 dB Lden en 41 dB Lnight. Ook voor de bestaande kinderdagopvang op de Brand II is de geluidsbelasting in beeld gebracht. De geluidsberekeningen laten zien dat met de worst-case gemodelleerde turbines op ongunstige posities hier een overschrijding van de norm voor windturbines te verwachten is. Het betreft hier echter een bijzondere situatie, namelijk een kinderdagopvang op een middelzwaar tot zwaar bedrijventerrein. Daarbij bevindt het kinderdagverblijf zich binnen de geluidzone van het te zoneren bedrijventerrein de Brand II, waardoor een hogere geluidbelasting op het kinderdagverblijf wordt toegestaan. Het Activiteitenbesluit biedt de mogelijkheid om in bijzondere situaties een hogere geluidwaarde vast te stellen. Als met de uiteindelijk gekozen windturbines de geluidsnorm op het kinderdagverblijf wordt overschreden zal van deze mogelijkheid - via maatwerk een hogere geluidswaarde vast te stellen - gebruik worden gemaakt. Een hogere geluidsnorm is in deze bijzondere situatie toelaatbaar, waarbij we waarborgen dat de geluidsbelasting in de dagperiode (wanneer het kinderdagverblijf geopend is) niet onaanvaardbaar hoog zal zijn.
96
Uit het geluidsonderzoek blijkt wel dat bij een opstelling van de 'worst case' windturbines aan de uiterste (ongunstige) randen van de opstellingsvlakken, enige beperkingen zullen gelden aan het geluidsvermogen van één of meerdere windturbines om te kunnen voldoen aan de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit. De benodigde beperking (in over het algemeen de nachtperiode) bedraagt maximaal 2 dB(A) voor maximaal drie windturbines. De noodzakelijke reducties kunnen worden gerealiseerd door een stillere windturbine te selecteren en/of door instelling van een 'noise mode'. Zo'n 'noise mode' zorgt ervoor dat de rotoren minder hard draaien, zodat de turbine minder geluid maakt. Gezien het feit dat in de berekeningen is uitgegaan van de meest ongunstige turbineposities, zijn de genoemde reducties de maximaal benodigde reducties. Door meer optimale posities van de windturbine te kiezen, kunnen de reducties worden beperkt. De opstellingsvlakken bieden hiertoe voldoende schuifruimte. Bij een akoestisch gezien gunstige opstelling binnen de opstellingsvlakken is geen beperking van het bronvermogen nodig. Geconcludeerd kan worden dat voor plaatsing van windturbines met beoogde maximale kenmerken binnen de opstellingsvlakken vele mogelijkheden zijn (i.e. typen en merken windturbines, mogelijke plaatsingsposities) om te kunnen voldoen aan de daarvoor geldende geluidsnomen. Vanzelfsprekend zijn de optredende geluidsbelastingen afhankelijk van het uiteindelijk gekozen type en merk turbine met precieze ashoogte, rotordiameter, rotorvorm, alsook de gekozen posities en eventueel te nemen reductiemaatregelen. In elk geval is ontwikkelaar/eigenaar verplicht zich te houden aan de wettelijke geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit. In het Wabo-traject – nodig voor de bouw en vergunningen voor het realiseren van het windpark met een gekozen type windturbine - zal vooraf via een geluidsonderzoek hieraan worden getoetst. 4.10.1.5 Laagfrequent geluid Bijna alle geluidsbronnen produceren naast 'normaal geluid' ook laagfrequent geluid. Dit soort geluid kan het best beschreven worden als de wat lagere tonen. Bekende bronnen van laagfrequent geluid zijn ventilatoren, verwarmingspompen, liftmotoren, wegverkeer, railverkeer, scheepvaart, maar ook windturbines produceren laagfrequent geluid. Nederland kent geen wettelijke eisen ten aanzien van laagfrequent geluid. Wel geldt er in Denemarken (sinds 2012) een geluidsnorm voor laagfrequent geluid van windturbines. Ofschoon de Deense norm vanzelfsprekend niet van toepassing is op Nederlandse windparken, is wel bekeken hoe onderhavig windpark zich verhoudt tot deze Deense norm. Uit het geluidsonderzoek volgt dat – uitgaande van een optimale positievariant bij de omliggende woningen kan worden voldaan aan de Deense grenswaarde van 20 dB voor laagfrequent geluid, met uitzondering van de woning Beusing 1. Zoals eerder gezegd zal de meest zuidelijke turbine van de lijnopstelling alleen worden gerealiseerd als de woning Beusing 1 bij het windpark wordt betrokken. Als de woning niet bij het windpark wordt betrokken vervalt de meest zuidelijke turbine en wordt (met de overige drie turbines) ook bij deze woning aan de Deense grenswaarde voor laagfrequent geluid voldaan. Bij het kinderdagverblijf op de Brand II wordt de Deense grenswaarde met 4 dB overschreden. Hierbij wordt de kanttekening geplaatst dat, mede gezien de ligging op het industrieterrein en nabij de snelweg, overdag het heersende achtergrondgeluid al hoger is en een bepaald niveau laagfrequent geluid reeds aanwezig is en daarom minder herkenbaar is. Overdag zal dit minder snel tot hinder leiden dan bijvoorbeeld 's nachts. Aangezien de kinderdagopvang alleen overdag open is, de locatie reeds belast is met geluiden van industrie en omliggende snelwegen, is de verwachting dat laagfrequent geluid in de dagperiode niet zal leiden tot onacceptabele hinder. Tenslotte wordt opgemerkt dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) recentelijk (2013) ook aandacht heeft besteed aan het aspect geluid van windturbines. Het RIVM concludeert weliswaar dat windturbines ook laagfrequent geluid produceren en dat het laagfrequente deel van het geluid van windturbines wellicht, net als bij andere geluidbronnen, tot extra hinder kan leiden, maar dat er nog geen evidentie is dat dit een factor van belang is. Het RIVM is van mening dat de Nederlandse 47 Lden en 41 dB Lnight normen voldoende bescherming bieden om hinder te voorkómen en dat het laagfrequent geluid van windturbines géén aparte beoordeling behoeft. 4.10.1.6 Cumulatieve effecten Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplannen is rekening gehouden met de cumulatie (het optellen) van diverse geluidsbronnen. Cumulatie is beschouwd in paragraaf 4.9.1.2.7. 4.10.2 Slagschaduw Slagschaduw van een windturbine is de bewegende schaduw van de draaiende wieken. Als slagschaduw op het raam van een woning valt kan dat als hinderlijk worden ervaren. 97
In het Activiteitenbesluit worden richtlijnen gegeven over de aanvaardbaarheid van slagschaduwhinder. In de 'Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer' is in artikel 3.12 voorgeschreven dat een windturbine moet zijn voorzien van een stilstandvoorziening. Deze voorziening zorgt ervoor dat bij overlast ten gevolge van schaduw de windturbine wordt uitgeschakeld indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten (woningen) voorzover de afstand tussen de windturbine en de gevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden. Slagschaduw is relevant voorzover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen ramen bevinden. Zo'n stilstandvoorziening wordt per schaduwgevoelige woning op de turbine aangebracht en vooraf afgeregeld, aangezien het gaat om specifieke momenten die van te voren bepaald kunnen worden afhankelijk van de zonnestand. Daarnaast wordt gemeten of er daadwerkelijk voldoende zon (en dus slagschaduw) is op die momenten. Arcadis heeft onderzoek gedaan naar de slagschaduweffecten van windturbines op beoogde locaties (Slagschaduwonderzoek windturbines bedrijventerrein De Brand te 's-Hertogenbosch, Arcadis, nr. 077603020:B d.d. 25 juli 2014, Bijlage 14 ) . In dit slagschaduwonderzoek is uitgegaan van vier windturbines met 'worst-case' uitgangspunten. Dit betreft een windturbine met een ashoogte van 120 meter, maximale tiphoogte van 171 meter en een rotordiameter van 101 meter. In het onderzoek is de hindergrens gelegd bij 5 uur en 40 minuten (17 x 20 minuten) per jaar. Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat er zonder maatregelen aan de windturbines op verschillende plaatsen slagschaduwhinder optreedt. De hinder vanwege optredende slagschaduw dient te worden voorkomen c.q. beperkt door een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt op die momenten dat deze slagschaduw bij woningen kan veroorzaken. De stilstandvoorziening is verplicht op grond van de 'Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer'. Met deze (verplichte) voorziening kan worden voldaan aan de eisen ten aanzien van slagschaduw. De instelling van een stilstandvoorziening is afhankelijk van de exacte positie en het gekozen type windturbine. Bij de uiteindelijke keuze van het type windturbines en hun posities, zal een specifiek slagschaduwonderzoek moeten worden uitgevoerd om de verplichte stillstandvoorziening in te kunnen regelen, zodat kan worden voldaan aan de normen uit het Acitviteitenbesluit. Na de keuze van de turbine en positie zal een dergelijk onderzoek nog eens specifiek voor betreffende turbines worden uitgevoerd ten behoeve van het inregelen van de nodige stilstandvoorziening om te voldoen aan de daarvoor geldende regels. Bij de omgevingsvergunning dient een slagschaduwonderzoek te worden overlegd voor de gekozen turbines en posities. Het treffen van de stilstandvoorziening om slagschaduwhinder te voorkomen maakt deel uit van de aanvraag om omgevingsvergunning en de daarbij behorende melding op grond van het Activiteitenbesluit. Daarmee is zeker gesteld dat de windturbines te zijner tijd met de vereiste stilstandregeling uitgerust gaan worden . 4.10.2.1 Reflectie Weerspiegeling van zonlicht door de draaiende rotorbladen kan hinder veroorzaken. Om dit te voorkomen wordt op de bladen van de rotor een antireflectielaag aangebracht. Er zal daardoor geen sprake zijn van reflectie. 4.10.2.2 Interne veiligheid Windturbines moeten ook voldoen aan de eisen omtrent interne veiligheid. Bij interne veiligheid gaat het om voorzieningen in en aan de windturbine zelf, die de kans op onveilige situaties zo klein mogelijk te maken. Meerdere onderdelen worden getoetst in het kader van de omgevingsvergunningverlening, zoals constructie en brandveiligheid. 4.10.3 Kabels en leidingen Een straalpad is een vorm van telecommunicatie met behulp van straalzenders waarbij radio- en/of televisiezenders in smalle stralenbundels uitzenden. Rondom deze straalpaden ligt een beschermingzone, die moeten voorkomen dat de genoemde telecommunicatie verstoord wordt. De ligging van de straalpaden in dit gebied is bekend en deze interfereren niet met de geplande turbinelocaties. Voor de straalpaden is geen verder onderzoek nodig. 98
Ligging straalpaden
4.10.4 Radarverstoring In Nederland bestaan verschillende militaire en civiele radarposten. Bij het plaatsen van windturbines en windparken moet worden onderzocht of deze de werking van de radar niet verstoren. Windenergie-installaties kunnen radarbeelden verstoren, vooral als het gaat om windparken met clusters van turbines. In de nabijheid van militaire radars gelden regels voor obstakelvrije vlakken. Dat is van belang, omdat de radarposten ervoor zorgen dat het vliegverkeer veilig en efficiënt verloopt. Met het oog op het voorgaande zijn in Nederland radarverstoringsgebieden aangewezen. Voor die gebieden beoordeelt het ministerie van Defensie aan de hand van de bouwplannen of de windturbines verstoring opleveren. Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen in het radarverstoringsgebied behorende bij het radarstation van vliegbasis Volkel als ook bij de radarstations Nieuw Milligen, Soesterberg en op de grens van het station Woensdrecht. De vliegbasis Volkel ligt op een afstand van circa 22 km van het zoekgebied en daarmee het dichtste bij het plangebied. De maximale bouwhoogte van een windturbine in het gebied buiten de 15km zone rond een radarstation, tot aan een maximale afstand van 75 kilometer hemelsbreed, is gesteld op 114 meter ten opzichte van N.A.P. (zie kaart hieronder). Indien de maximale tiphoogte in het radarverstoringsgebied wordt overschreden, dient een rapport aan het Ministerie van Defensie te worden overlegd. De Minister van Defensie beoordeelt de toereikendheid van het rapport en de aanvaardbaarheid van de gevolgen van het bouwwerk dan wel de windturbine voor de werking van de radar. 99
Radarstations en radarverstoringsgebied
Gelet op het bepaalde in artikel 2.4 lid 2 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geldt deze bouwhoogte voor de tippen van de wieken. Artikel 2.4. (bouwbeperkingen radarverstoringsgebieden) 1. De maximale hoogte van bouwwerken in een radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne, waarvan de hoogteligging ten opzichte van NAP is opgenomen in bijlage 8, oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf voornoemde radarantenne. 2. Onverminderd het eerste lid geldt voor de tippen van de wieken van windturbines een maximale hoogte in een radarverstoringsgebied, die wordt bepaald door elke denkbeeldige, ten opzichte van NAP horizontale rechte lijn, die wordt getrokken van het uiterste punt van de lijn, bedoeld in het eerste lid, tot een punt gelegen 60 kilometer daar vandaan. De resulterende maximale hoogte voor de tippen van de wieken van windturbines is per radarverstoringsgebied opgenomen in bijlage 10 en tezamen met de omvang van het radarverstoringsgebied verbeeld op de kaart in bijlage 8.4. 3. De toepassing van het eerste en tweede lid wordt schematisch als volgt weergegeven:
100
Er is op dit moment geen initiatiefnemer voor de windturbines. In de regels is echter een ashoogte van 120 meter en een rotordiameter van maximaal 101 meter toegestaan en er zijn ruime bouwvlakken voor de positionering van de turbines aangegeven. De plaatsing van deze turbines levert een overschrijding van de in het Rarro aangegeven maximale bouwhoogte (= tiphoogte maximaal 114 meter ten opzichte van N.A.P.) op. Onderzoek is dan ook gewenst en dit dient beoordeeld te worden door de Minister van Defensie. Bij het uitvoeren van een onderzoek door TNO dienen de feitelijke afmetingen van de te realiseren windturbine beschikbaar te zijn, hiermee wordt de radarreflectie en schaduwwerking voor de radarverstoring gemodelleerd. Deze gegevens zijn niet beschikbaar. Dit bestemmingsplan biedt immers de planologische mogelijkheid voor de realisatie van windturbines, zonder dat hier een concreet initiatief aan ten grondslag ligt. Ten gevolge hiervan en de wettelijke regels is hiervoor in de regels voorzien, dat bij de aanvraag omgevingsvergunning een onderzoek naar radarverstoring moet worden overlegd. Dit wordt dan ter beoordeling voorgelegd aan de Minister. In 2008 is een quickscan uitgevoerd op de haalbaarheid van windturbines in dit gebied (Ecofys, april 2008, haalbaarheidsonderzoek Windturbinelocatie De Brand). In deze scan is uitgegaan van turbines met een hogere tiphoogte dan 114 meter boven N.A.P. Deze quickscan is ter beoordeling toegezonden aan het Ministerie van Defensie. De Dienst Vastgoed Defensie, Directie Zuid, heeft op 5 februari 2008 een verklaring van geen bezwaar afgegeven voor windturbines in dit gebied. Gezien deze eerder afgegeven verklaring worden geen knelpunten of belemmeringen verwacht en zijn de aangegeven bouwvlakken met bijbehorende hoogten aanvaardbaar. In een eerste overleg met het ministerie van Defensie is aangeven dat windturbines met een tiphoogte hoger dan 114 meter boven N.A.P. onder een afwijkingsmogelijkheid opgenomen kunnen worden, om zodoende de belangen van de radar veilig te stellen totdat een onderzoek heeft uitgewezen dat de verschillende radarstations niet verstoord worden. Dit onderzoek zal bij het ontwerpbestemmingsplan worden gevoegd en zullen de hoogten onder de afwijking weer rechtstreeks worden opgenomen, te weten een ashoogte van 120 meter, een rotordiameter van 101 meter, en een tiphoogte van maximaal 171 meter, dan wel blijft de regeling gehandhaafd zoals deze nu in het voorontwerpbestemmingsplan is opgenomen.
101
102
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf Ruimte maken voor water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. Met de ondertekening van de 'Startovereenkomst Waterbeheer' door verschillende overheden, is de watertoets van toepassing op ruimtelijke plannen. Vanaf 1 november 2003 is deze juridisch vastgelegd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). De watertoets moet ingevuld worden als een procedure. Het omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Het doel van de watertoets is het evenwichtig meewegen van de waterbelangen in het planvormingsproces. Hierbij wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Zowel waterkwantiteits- als waterkwaliteitsaspecten zijn daarbij belangrijk. Kansen worden benut en functies zoveel mogelijk gecombineerd. De beleidsdoelen voor integraal waterbeheer zijn door de gemeente vastgesteld in het Waterplan 2 (2009). Hierin staat dat we in 's-Hertogenbosch een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem willen maken. In het Waterstructuurplan (2012) is het hemelwaterbeleid vastgelegd. Dit is gebiedsspecifiek gedaan, kijkend naar de watersystemen en de uitgangspunten per wijk. De afspraken uit de watertoets worden in een waterparagraaf vastgelegd. In deze waterparagraaf is toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichting in dit bestemmingsplan. Deze waterparagraaf is tot stand gekomen na diverse overlegmomenten tussen waterschap en gemeente. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden. Uitgangspunten voor integraal waterbeheer De uitgangspunten bij het toetsen van ruimtelijke plannen zijn: 1. Gescheiden houden van vuil (afval)water en schoon hemelwater; 2. Voorkomen van vervuiling van water; 3. Schoon hemelwater kan volgens de voorkeursvolgorde worden verwerkt: a. Hergebruik; b. infiltratie/bergen; c. afvoer. 4. Hydrologisch neutraal ontwikkelen (HNO), zodat een ontwikkeling niet leidt tot een hydrologische achteruitgang zowel in als buiten het plangebied. Ook mogen er geen hydrologische knelpunten ontstaan voor huidige en vastgelegde toekomstige landgebruiksfuncties. Dit betekent dat: a. De afvoer uit het gebied niet groter wordt dan in de huidige situatie; b. de grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt; c. Grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren voor de huidige en toekomstige landgebruiksfuncties; d. (grond)Waterstanden in het plangebied aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het plangebied; e. Het plangebied zo wordt ingericht dat de hydrologische gevolgen van vastgestelde toekomstige ontwikkelingen in de omgeving niet leiden tot knelpunten in het plangebied. 103
Daarnaast zien we water als kans voor meervoudig ruimtegebruik en vergroting van de beleving van water. Deze uitgangspunten dragen bij aan een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem. Huidige situatie In de huidige situatie is het plangebied onbebouwd en in gebruik als agrarisch gebied. De hoogteligging is gemiddeld 3,50 m NAP. De grootte van het plangebied is 13,65 ha. Hiervan is al 3,5 ha verharding aanwezig in de vorm van infrastructuur. Ook is er al 2,5 ha open water aanwezig in het plangebied. De rest van het oppervlak, ongeveer 7,65 ha, is onverhard. Hemelwater Het hemelwater dat nu op het gebied valt, infiltreert grotendeels in de bodem, of valt op het oppervlaktewater. Het water dat op de verharding valt, gaat via een verbeterd gescheiden stelsel naar de RWZI. Bij heftige buien gaat een deel van dit water naar het open water in de buurt. In de huidige situatie zijn geen gebouwen aanwezig. Grond- en oppervlaktewater Het plangebied omvat twee waterlichamen, dat van de Brand en van het nieuwe tracé van de Zuid-Willemsvaart. De oppervlaktewaterstand ligt in de Brand op 2,2 m N.A.P., wat gemiddeld 1,3 meter drooglegging oplevert. In heel het bestaande bedrijventerrein van de Brand is momenteel 8,4 ha open water aanwezig. De westelijke waterloop bestaat uit twee brede waterlopen die verbonden zijn. De oever van deze westelijke Leggerwaterloop heeft een flauw talud, variërend van 1:4 tot 1:7. Hierdoor komt er per meter peilstijging een groot oppervlak beschikbaar waarop water geborgen kan worden.
Plangebied en watersysteem
Aan de noordzijde ligt een geïsoleerde plas. Aan de oostkant van het plangebied loopt het nieuwe tracé van de Zuid-Willemsvaart. Tussen de Sluis Empel en Sluis Hintham krijgt de nieuwe Zuid-Willemsvaart een peil van 4,70 m NAP, plus of minus 10 cm.
104
De grondwaterstand in het gebied is relatief ondiep voor Brabantse begrippen. De GHG ligt minder dan 40 cm onder het maaiveld, de GLG tussen 80 en 120 cm. Dit komt overeen met grondwatertrap III. Ondanks dat dit laaggelegen gebied omsloten wordt door waterlopen, is de kwel naar het gebied in normale situaties gering. In extreme situaties kan kwel uit de hoger gelegen waterlopen optreden.
Huidige ligging van de waterloop aan de noordwestkant van het plangebied. A: dit deel van de watergang is in eigendom van de gemeente. B. Dit is de moeras-zone, waar al veel riet (helofyten) groeit. C: Dit deel van de watergang is in eigendom van het waterschap.
Bodem De bodem van de agrarische gronden bevat voornamelijk lemig fijn zand en is geclassificeerd als Beekeerdgrond. Er komen veen- en leemlagen voor, tot 1,5m diep. Daarna begint het pleistocene zandpakket. De waterbodemkwaliteit is in de waterbodemkwaliteitskaart geclassificeerd als 'onverdacht'. Dit houdt in dat het bagger van de waterbodem vrij verspreid mag worden op de kant. Toekomstige situatie Dit nieuwe deel van De Brand is een ontwikkelingslocatie, waar watergebonden bedrijvigheid kan komen in de zwaardere milieu-categorieën (3-5). Er is een kans is dat bedrijven gaan werken met bodembedreigende stoffen. Voor deze activiteiten zijn voorzieningen nodig, zoals een vloeistofdichte vloer. Met deze vloeren voldoen de bedrijven aan de Provinciale Milieu Verordening (PMV), alsook aan geldende wettelijke regels. Het gehele bedrijventerrein zal aangelegd worden met een lichte helling naar de westelijke waterloop. Het wordt ontsloten met een weg over de westelijke waterlopen. Deze wordt aangelegd op duikers. Aan de noordzijde geldt een beschermingszone voor de kade van de Aa. Deze zone is vastgelegd in de Legger van het waterschap Aa en Maas. Verwerking Hemelwater (HWA) Schoon hemelwater De nieuwe ontwikkeling van de Brand krijgt een gescheiden stelsel, conform het gemeentelijk hemelwaterbeleid. Op deze manier ontstaat ook hier een klimaatbestendig water- en rioleringssysteem. Regenwater van “schone” verharding (bebouwing, wegen en trottoirs) kan worden geïnfiltreerd via waterdoorlatende verharding of afgevoerd naar het oppervlaktewater van De Brand. Eventueel kan een helofytenfilter licht vervuild hemelwater zuiveren. Hier wordt het water gezuiverd, voornamelijk van nutriënten 105
en zwevende stoffen. Er wordt geen water afgevoerd op de nieuwe Zuid-Willemsvaart. Het terrein krijgt een lichte helling naar de westelijke waterloop, hierdoor kan het hemelwater vrij afstromen. Vervuild hemelwater Het is goed mogelijk dat zich op het bedrijventerrein bedrijven vestigen met “bodembedreigende activiteiten”. Voor deze bedrijven zijn vloeistofdichte vloeren verplicht. Vanwege de mogelijke vervuiling van het afstromende hemelwater, mag dit oppervlak niet ongezuiverd afwateren op oppervlaktewater. Dit water wordt afgevoerd met het DWA-stelsel naar de zuivering of (indien de soort vervuiling dit mogelijk maakt) gezuiverd met een helofytenfilter. 3
In DWA-stelsel is een capaciteit van 100m /uur beschikbaar. De verwachting is dat er overdag maximaal 1 3 m /uur zal worden gebruikt voor het doorspoelen van toiletten, e.d. Dit resulteert in een overcapaciteit van 99 3 m /uur. Deze overcapaciteit kan ingezet worden om het vervuilde hemelwater van vloeistofdichte vloeren af te voeren naar de zuivering. De benodigde grotere rioolbuizen en gemaalcapaciteiten zijn afhankelijk van het oppervlak vloeistofdichte 3 vloeren. Dit kan tot hoge kosten leiden. Ook wordt dan de RWZI Vinkel sterker belast dan de 100 m /uur die voor deze ontwikkeling was gereserveerd (volgens het basis zuivering plan). Om deze knelpunten te voorkomen zijn er 3 opties: 1. minder hemelwater vervuilen; 2. meer water lokaal zuiveren; 3. vervuild water vertraagd afvoeren. Optie 1 kan alleen door bodembedreigende activiteiten niet toe te staan, maar daar is dit bedrijventerrein juist voor bedoeld. Of het kan door al het hemelwater af te vangen, voordat het op het vervuilde oppervlak valt, bijvoorbeeld met een overkapping. Beide maatregelen zijn vooralsnog niet realistisch. We zetten dan ook in op optie 2 en 3. Voor de afvoer van water van vloeistofdichte vloeren wordt ingezet op de derde optie, vertraging. In het kader is deze optie verder uitgewerkt. Daarbij is aangenomen dat 25% van het uitgeefbare terrein bestaat uit bedrijven met bodembedreigende activiteiten. De daadwerkelijke capaciteiten en oppervlakken worden vastgesteld als bekend is welke bedrijven zich hier vestigen en dus hoeveel oppervlak aan vloeistofdichte vloeren daadwerkelijk aangelegd wordt. Hiervoor is het verstandig om de bedrijven met vloeistofdichte naast elkaar geplaatst worden. Het bestaande rioolgemaal staat aan de noordzijde (Orionpad). Het heeft de voorkeur om deze bedrijven hier te vestigen aan de noordzijde te vestigen. Daarmee kan bespaard worden op de kosten van aanleg van het DWA stelsel. Onderstaande schets toont het principe van het watersysteem voor de vloeistofdichte vloeren. Het vervuilde 3 hemelwater stroomt af naar het westen. Hier wordt het opgevangen en met 99 m /uur verpompt naar het riool (dit is geoptimaliseerd naar de capaciteit van het rioolstelsel). Hiermee wordt het eerste, meest vervuilde water afgevoerd. Als er meer neerslag valt, wordt dit tot een bui T=2 op de vloeistofdichte vloer, aan de westzijde, geborgen. Na afloop van de bui kan dit geborgen water geleidelijk verpompt naar het riool. Mocht er nog meer neerslag vallen, dan kan het systeem met een wervelventiel overstorten op een helofytenfilter. Het oostelijke deel van de westelijke waterloop wordt hiervoor ingericht (zie verderop in de tekst). Uitwerking waterafvoer- en berging vloeistofdichte voorzieningen Uitgaande van een percentage vloeistofdichte vloeren van 50% op het gehele uitgeefbare terrein (exclusief 30% dakoppervlak, kan een bui met een neerslagintensiteit van circa. 3 mm/uur worden afgevoerd met het rioolgemaal. Bij 25% vloeistofdicht kan tot 6 mm/uur afgevoerd met het rioolgemaal; dat zijn ongeveer 80 tot 90% van de buien. Met dit percentage en afvoercapaciteit rekenen we verder in het voorbeeld. Soms regent het harder dan 6 mm/uur. Het eerste vervuilde deel van de heftige bui (enkele millimeters) kan in ieder geval afgevoerd worden naar de RWZI. Het overtollige water moet op een andere manier verwerkt. Na meer (cumulatieve) neerslag zal het afstromende water schoner zijn, maar wanneer het 'schoon genoeg' is om rechtstreeks naar het oppervlaktewater te stromen, is niet hard te zeggen. Dit bleek ook uit een eerder onderzoek in het VGS van de Brand (Nelen & Schuurmans, 2011). Op basis van de kennis van de hydrologen en rioleurs van het waterschap en gemeente zal de eerste 5 tot 10 mm gezuiverd moeten worden. Voor het rekenvoorbeeld is daarom uitgegaan van 10 mm te bergen water. Boven op de al 6 mm afgevoerde hemelwater. 106
Bij een bui van meer dan 16 mm in één uur, wordt de “eerste” 6 mm direct verpompt naar de RWZI. Vervolgens wordt de “volgende” 10 mm tijdelijk geborgen. De “laatste” mm's regen worden afgevoerd naar het water van de Brand. Het water dat geborgen moet worden, kan 'op' de vloeistofdichte vloer blijven liggen, of kan onder de vloer geborgen worden, bijvoorbeeld in kratten. De voorkeur heeft op de vloer, aangezien het water dan 'in het zicht' blijft. Daarnaast dient een overstort aanwezig te zijn naar het oppervlaktewater, voor heftigere buien. 3
Bij buien die heftiger zijn dan 99 m /uur (ofwel 6 mm/uur in het rekenvoorbeeld), zal met bovenstaand ontwerp water geborgen worden op het laagste deel. Concreet houdt dit in dat het laagste deel van de vloer kort na een heftige bui nat zal zijn. Hier dient rekening mee gehouden te worden bij de bedrijfsvoering. Onderzoek naar neerslagintensiteiten toont aan dat het gemiddeld slechts 2 keer per jaar harder regent dan 10 mm/uur (KNMI, 2007).
Schets hemelwaterafvoer vanaf vloeistofdichte vloeren.
Verwerking Droog Weer Afvoer (DWA) Voor de ontwikkeling van de Brand is in het verleden afvoercapaciteit gereserveerd (zie ook hierboven). De 3 verwachting is dat 1 m /uur nodig is voor de DWA. Er komen enkele (kantoor)gebouwen met een kleine bezetting. Het afvalwater wordt op het DWA aangesloten. Dit gaat via een leiding naar het noordwesten van het plangebied. Hier moet een verbinding komen van de DWA richting het rioolgemaal aan het Orionpad. Deze DWA-stroom past binnen de zuivering en ook het transportsysteem naar de zuivering toe. Vanwege de hoogteliggingen, is de aanleg van een extra rioolgemaal op het nieuwe bedrijventerrein noodzakelijk. Waterbergingsopgave Het uitgangspunt bij elke ruimtelijke ontwikkeling binnen de gemeente 's-Hertogenbosch is dat deze Hydrologisch Neutraal Ontwikkeld (HNO) wordt. Hiermee houden we ook in de toekomst een veerkrachtig en robuust watersysteem. Met de zogenaamde HNO-tool moet de wettelijk verplichte bergingsopgave worden vastgesteld. De geplande ontwikkeling zorgt voor een verwachtte verhardingstoename van 8,6 ha. Dit leidt 3 3 tot een bergingsopgave van ruim 4100 m (4117m HNO-tool, 17 mei 2014). In het plan wordt ook oppervlaktewater gedempt. Het beleid van het waterschap is dat dit oppervlak 1 op 1 wordt teruggebracht binnen de planontwikkeling. Maar er is hier sprake van een geïsoleerde plas, die niet “mee doet in de berging” van het omliggende watersysteem. Het terugbrengen van deze berging is dan ook niet nodig om wateroverlast te voorkomen. In extreme situaties kan kwel optreden uit de omliggende hoger gelegen waterlopen. In de detaillering wordt onderzocht of hiervoor extra berging gereserveerd moet worden. De bergingsopgave moet volgens het gemeentelijk hemelwaterbeleid worden opgelost binnen het plangebied. Wanneer dit technisch onhaalbaar, onredelijk, onrendabel of inefficiënt is, kan afgeweken worden van dit uitgangspunt. Het bestaande watersysteem van de Brand heeft veel 'overcapaciteit', aangezien bij de aanleg al rekening is gehouden met grootschalige ontwikkelingen van het gebied. Daarnaast is er meer capaciteit vrij gekomen na de aanleg van de nieuwe Zuid-Willemsvaart. Vanwege het nieuwe kanaal wordt namelijk minder water aangevoerd vanuit het zuidwesten naar de Brand. Voor de nieuwe ontwikkeling kan de overcapaciteit van De Brand ingezet voor de bergingsopgave. Zo worden kostbare maatregelen bij de bedrijven vermeden, waardoor het plan een grotere kans van slagen heeft. Het is belangrijk dat het 'benutten van overcapaciteit' goed doordacht en afgewogen gebeurd. Dit is hieronder toegelicht.
107
Ruimte in het watersysteem van de Brand 3
In het huidige watersysteem van de Brand is ruim 40.000 m berging nog beschikbaar tijdens zeer extreme buien (orde T-10, T-25) (Watersysteemanalyse Haskoning, 2007). Ook uit de detailstudie naar de waterstandstijgingen blijkt dat er veel 'rek' in het systeem zit (memo Aa en Maas, 15 januari 2014). Dit komt mede door het flauwe talud van de westelijke waterloop in het plangebied. Met de verhardingstoename en een T-100 bui (regenduurlijn) stijgt het waterpeil in de Brand naar ongeveer 2,75 mNAP. De weg ligt op minimaal 3,30 mNAP, terwijl de bebouwing nog enkele decimeters hoger ligt. Deze peilstijging vormt dus nog geen bedreiging voor de weg of de aanliggende bebouwing. Uit beide berekening blijkt dat er mogelijkheden zijn om de bergingsopgave deels 'op te lossen' in het bestaande watersysteem. Dit is bevestigd door metingen en observaties in het veld; het peil stijgt in de huidige situatie in de Brand niet hard en niet vaak. De kans bestaat dat op het huidige bedrijventerrein de Brand nog enkele kavels aanvullend bebouwd worden. Naar verwachting zijn ook dan geen grote bergingsopgaven nodig. 'Waterboekhouding de Brand' Om ook op lange termijn te garanderen dat voldoende 'ruimte voor water' overblijft in de Brand, wordt de inzet van de berging vastgelegd in de 'Waterboekhouding' van de gemeente en het waterschap. Hierin wordt bijgehouden hoeveel ruimte beschikbaar is voor waterberging en hoeveel er wordt 'gebruikt' voor ruimtelijke ontwikkelingen. De uitbreiding van de Brand wordt hierin opgenomen, maar het kan ook later de aanvullende ontwikkeling van enkele kavels betreffen. 3
Als 'veiligheidsmarge' wordt 10.000 m berging vrij gehouden. Dit komt overeen met een peilstijging van 15 3 3 tot 20 cm. Met de huidige overcapaciteit van 40.000 m berging in de Brand, blijft 30.000 m 'beschikbaar' voor ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de nieuwe ontwikkeling van de Brand wordt ingeschat dat maar een 3 deel van de gehele bergingsopgave van 4.100 m kan worden aangelegd. De rest van de berging zal dus worden gerealiseerd in de bestaande waterlopen van De Brand. Dit zal bij extreme neerslag leiden tot een peilstijging van minder dan 10 cm. Dit resulteert dan in een resterende waterbergingscapaciteit van minimaal 3 26.500 m in De Brand. Wateropgave De Brand: Oppervlak / Volume Verhardingstoename nieuwe ontwikkeling de Brand Bergingsopgave de Brand
8,6 (ha) 3
4.100 (m ) 3
Inzetbare capaciteit watersysteem de Brand
30.000 (m )
Resterende capaciteit voor andere ontwikkelingen in De Brand
25.900 (m )
3
Grondwater De ontwikkeling zal de stroming van het grondwater niet negatief beïnvloeden. Wel wordt door het graven van de Zuid-Willemsvaart de grondwaterstroming in de regio beïnvloed. Dit is vastgesteld in het Tracébesluit en Peilbesluit Zuid-Willemsvaart en daarbinnen zijn maatregelen getroffen. Ondanks dat dit laaggelegen gebied omsloten wordt door waterlopen, is de kwel naar het gebied in gering. Waterkwaliteit De gemeente zorgt samen met het waterschap voor een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater. Daarom zien we af van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (zoals zink en koper) in daken, gevels, verhardingen en regenwatervoorzieningen. Dit geldt bijvoorbeeld voor goten en leidingen. Helofytenfilter Het oostelijke deel van de westelijke waterloop wordt met dammen of stuwen afgesloten van het westelijke deel. Dit afgesloten oostelijk deel wordt ingezet als helofytenfilter voor zuivering van het water. Het peil wordt hier gereguleerd met een automatische stuw. Bij hevige neerslag wordt toegestaan dat het peil stijgt tot 2,70 m+NAP (10 cm onder het toetspeil voor de Brand). Na circa drie dagen wordt het vastgehouden water geleidelijk weer uit gelaten. Permanente doorstroming wordt gereguleerd met een 'brievenbus' constructie in de stuw of dam. Afhankelijk van het oppervlak aan vloeistofdichte vloeren en het verwachtte type vervuiling, 108
wordt dit helofytenfilter ingezet voor berging van dit afstromend water, danwel berging van het schone afstromende hemelwater. Het oostelijk deel van de westelijke waterloop biedt ruimte voor een helofytenfilter van maximaal circa 0,6 ha groot, afhankelijk van de details van de inrichting. Voor aanpassing van deze westelijke leggerwaterloop is een vergunning van het waterschap noodzakelijk op basis van de Keur. Tot slot Dit bestemmingsplan gaat uit van de ontwikkeling van watergebonden bedrijvigheid aan de nieuwe Zuid-Willemsvaart. Aangezien er reeds veel water in en buiten het plangebied aanwezig is, is het doelmatig om daar de bergingsopgave deels in op te lossen. Dit wordt in de 'waterboekhouding' bijgehouden. De schone en weinig vervuilde oppervlakken stromen af richting de bestaande westelijke watergang. Via een vertraagde afvoer wateren de vloeistofdichte vloeren af richting het vuilwater riool. Wanneer bekend is welke bedrijven zich zullen vestigen en welk oppervlak aan vloeistofdichte vloeren noodzakelijk is, wordt de inrichting van het watersysteem gedetailleerd. Afhankelijk van de verwachte vervuiling die afstroomt van de vloeistofdichte vloeren, kan een helofytenfilter ingezet worden voor zuivering en berging. Een helofytenfilter kan namelijk slechts een aantal soorten vervuiling (o.a. nutriënten en bezinking) zuiveren. De inzet is daarom alleen zinvol als de vervuiling gezuiverd kan worden met het helofytenfilter.
109
110
Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.
6.1
Inleiding
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen de grenzen van dit bestemmingsplan. Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten en de RO standaarden 2012, die per 1 juli 2013 verplicht zijn. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en regels, zoals aangegeven de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, die zijn vertaald in een gemeentelijke standaard. Bij het opstellen van de regels is rekening gehouden met de consequenties van de Wabo, die per 1 oktober 2010 in werking is getreden. Op basis van het bestemmingsplan kunnen omgevingsvergunningen voor het bouwen worden verleend. De gekozen bestemmingen en aanduidingen en de daarbij behorende regels geven aan welke functies op welke plaats zijn toegestaan en welke bouwregels er gelden. De regels zijn onderverdeeld in de volgende 4 hoofdstukken:
6.2
hoofdstuk 1: Inleidende regels. In dit hoofdstuk wordt aangegeven wat in de overige regels verstaan wordt onder bepaalde begrippen en hoe bij toepassing van de voorschriften moet worden gemeten; hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn steeds per bestemming de daarop van toepassing zijnde regels weergegeven. hoofdstuk 3: Algemene regels. Dit hoofdstuk geeft algemene regels, zoals algemene afwijkingsregels en regels voor gebieden waarvoor binnen verschillende bestemmingen op basis van aanduidingen op de verbeelding bijzondere eisen gesteld (moeten) worden. hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels. In dit hoofdstuk zijn de overgangs- en slotbepalingen opgenomen.
Artikelsgewijze toelichting
Hoofdstuk 1: Inleidende regels Artikel 1 Begrippen In artikel 1 is een aantal begrippen nader uitgelegd. Door het opnemen van definities wordt inzicht gegeven in de betekenis van de gebruikte termen. Het doel is het scheppen van duidelijkheid en eenduidigheid. De begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen. 111
Artikel 2 Wijze van meten In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de voorschriften. Ook hier is het doel het weg te nemen van onduidelijkheden. De termen zijn in alfabetische volgorde opgenomen. Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels Artikel 3 Agrarisch met waarden De bestemming Agrarisch met waarden kent agrarische doeleinden in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen toe aan de gronden, conform het al bestaande bestemmingsplan. Ook staan de gronden in het teken van behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden. Binnen het aanduidingsvlak 'windturbine - 1' zijn de gronden ook bestemd voor het oprichten van één windturbine met bijbehorende voorzieningen. Ten behoeve van de windturbine mogen binnen en buiten deze functieaanduiding tijdelijke voorzieningen worden gerealiseerd. Ontsluitingswegen voor de bouw, beheer en onderhoud zijn tevens binnen deze bestemming mogelijk. Hier wordt aan de rijbaanbreedte een maximum aantal meters gekoppeld zodat het geen doorgaande verbinding wordt. De tiphoogte van de wieken van de windturbine is, met in achtneming van het Barro en de radarverstoringsgebieden van Defensie, tot 114 meter boven N.A.P. rechtstreeks mogelijk. Met een afwijking kan deze hoogte maximaal 171 meter zijn, indien uit onderzoek blijkt dat een eventuele verstoring van de radar voor de Minister van Defensie aanvaardbaar wordt geacht. Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening Binnen deze bestemming zijn nutsvoorzieningen in het plangebied ondergebracht. Artikel 5 Bedrijventerrein In artikel 3 worden de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' bestemd voor bedrijvigheid. Deze gronden zijn primair bestemd voor bedrijven in de milieucategorieën 3 tot en met 5.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten bedrijventerrein - 1 (bijlage 1). Een dergelijke staat geeft inzicht in de milieucategorie van bedrijfsactiviteiten en maakt onderdeel uit van de planregels. De planregels leggen een koppeling met de in de bestemming aangegeven aanduidingen en de Staat van Bedrijfsactiviteiten bedrijventerrein. Een Staat van Bedrijfsactiviteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van milieubelastende deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. Daarom is in de bestemmingsplanregels een afwijkingsbepaling opgenomen op basis waarvan burgemeester en wethouders de vestiging van een bepaald bedrijf dat volgens de regels niet past in de vastgestelde milieuzonering – onder voorwaarden – alsnog kunnen toestaan. Een bij het watergebonden bedrijvigheid behorende laad- en loskade is mogelijk binnen deze bestemming. Omdat nog niet duidelijk is of de laad- en loskade over de gehele lengte van het bedrijventerrein dan wel een deel zal beslaan, zijn zowel de laad- en loskade, als water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Zo zijn de laad- en loskade en het kanaal met bijbehorend talud overal te realiseren. Tevens is het mogelijk één windturbine met bijbehorende voorzieningen te realiseren (ter plaatse van windturbine 3). Ten behoeve van de windturbine mogen binnen en buiten deze functieaanduiding tijdelijke voorzieningen worden gerealiseerd. Ontsluitingswegen voor de bouw, beheer en onderhoud zijn tevens binnen deze bestemming mogelijk. Hier wordt aan de rijbaanbreedte een maximum aantal meters gekoppeld zodat het geen doorgaande verbinding wordt. De tiphoogte van de wieken van de windturbine is, met in achtneming van het Barro en de radarverstoringsgebieden van Defensie, tot 114 meter boven N.A.P. rechtstreeks mogelijk. Met een afwijking kan deze hoogte maximaal 171 meter zijn, indien uit onderzoek blijkt dat een eventuele verstoring van de radar voor de Minister van Defensie aanvaardbaar wordt geacht. Deze aanduiding komt binnen de bestemmingen 'Bedrijventerrein' en 'Groen' voor. Het is binnen deze functieaanduiding slechts mogelijk één windturbine te realiseren (zie de algemene aanduidingsregels).
112
Verkeers-, groen-, en nutsvoorzieningen zijn over het gehele bedrijventerrein - al dan niet met bouwbeperkingen - toegelaten. Noodzakelijke parkeer- en stallingsvoorzieningen voor de bedrijven moeten in beginsel op eigen terrein worden gerealiseerd. Bij de beoordeling wordt uitgegaan van de gemeentelijke normstelling (zoals thans vervat in de Nota Parkeernormen). Ten gevolge van de geluidzoneringsplichtige inrichtingen is een geluidszone vastgelegd. Bij het vastleggen van het industrieterrein in het bestemmingsplan is nog niet bekend hoe groot de verschillende percelen zijn en wat de benodigde geluidruimte per perceel is. Om te voorkomen dat een perceel bij de invulling een groot deel van de geluidruimte gebruikt en daarmee andere percelen benadeeld, wordt een maximum vastgelegd 2 van het geluidbronvermogen dat per m zonder meer mag worden gemaakt. Hiermee wordt er voor gezorgd dat elk perceel, los van de grootte, een evenredig deel van de beschikbare geluidruimte tot zijn beschikking heeft. De geluidverkavelingskaart geeft de verdeling aan. Nieuwe Bevi-bedrijven zijn rechtsteeks vergunbaar op het (middel)zware milieusegment van het -6 bedrijventerrein als de plaatsgebonden risicocontour van 10 en het invloedsgebied van de inrichting beide op eigen perceel liggen en er geen (beperkt) kwetsbare objecten van derden op het perceel aanwezig zijn. Met afwijkingsbepalingen is ruimte gemaakt voor maatwerk in de toelating van vestiging of wijziging van bedrijfsvoering welke niet rechtstreeks vergunbaar is. Rechtstreekse toelating van inrichtingen als genoemd in bijlage C en D van het Besluit mer 1994, welke m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn, is voor het gehele bedrijventerrein uitgesloten. Het bebouwingspercentage is primair gesteld op 70 procent van de omvang van de bouwpercelen (inclusief de gronden buiten het bouwvlak). Gebouwen dienen in beginsel binnen de aangegeven bouwvlakken te worden gebouwd. De toegelaten bouwhoogten voor de bouwvlakken zijn vastgelegd op de verbeelding en zijn gerelateerd aan de ligging van de bouwpercelen ten opzichte van de omgeving. De planregels kennen diverse afwijkingsmogelijkheden die ruimte bieden voor maatwerkoplossingen. Wijzigingsbevoegdheid windturbine 4 Windturbine 4 is met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk, indien aan de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit voldaan kan worden. Aan de overige relevante wet- en regelgeving moet vanzelfsprekend worden voldaan. De tiphoogte van de wieken van de windturbine kan maximaal 171 meter zijn, indien uit onderzoek blijkt dat een eventuele verstoring van de radar voor de Minister van Defensie aanvaardbaar wordt geacht. Artikel 6 Groen De gronden met de bestemming 'Groen' zijn primair bestemd voor groenvoorzieningen. Binnen de bestemming groen is ook ruimte gemaakt voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, speel- en verblijfsvoorzieningen, nutsvoorzieningen, alsmede (ondergeschikte) verkeers- en parkeervoorzieningen. De bestemming Groen kent daarmee een duidelijke overlap met de bestemmingen 'Verkeer' en 'Water'. Ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' is de ontsluiting van het nieuwe bedrijventerrein voorzien. Tevens is het mogelijk één windturbine met bijbehorende voorzieningen te realiseren (ter plaatse van windturbine 3). Ten behoeve van de windturbine mogen binnen en buiten deze functieaanduiding tijdelijke voorzieningen worden gerealiseerd. Ontsluitingswegen voor de bouw, beheer en onderhoud zijn tevens binnen deze bestemming mogelijk. Hier wordt aan de rijbaanbreedte een maximum aantal meters gekoppeld zodat het geen doorgaande verbinding wordt. De tiphoogte van de wieken van de windturbine is, met in achtneming van het Barro en de radarverstoringsgebieden van Defensie, tot 114 meter boven N.A.P. rechtstreeks mogelijk. Met een afwijking kan deze hoogte maximaal 171 meter zijn, indien uit onderzoek blijkt dat een eventuele verstoring van de radar voor de Minister van Defensie aanvaardbaar wordt geacht. Deze aanduiding komt binnen de bestemmingen 'Bedrijventerrein' en 'Groen' voor. Het is binnen deze functieaanduiding slechts mogelijk één windturbine te realiseren (zie de algemene aanduidingsregels).
113
Artikel 7 Natuur De bestemming Natuur richt zich op het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschaps- en natuurwaarden en bijbehorende functies. Tevens zijn de gronden bestemd en geschikt voor een windturbine, ter plaatse van de aanduiding windturbine 2. Ten behoeve van de windturbine mogen binnen en buiten deze functieaanduiding tijdelijke voorzieningen worden gerealiseerd. Ontsluitingswegen voor de bouw, beheer en onderhoud zijn tevens binnen deze bestemming mogelijk. Hier wordt aan de rijbaanbreedte een maximum aantal meters gekoppeld zodat het geen doorgaande verbinding wordt. De tiphoogte van de wieken van de windturbine is, met in achtneming van het Barro en de radarverstoringsgebieden van Defensie, tot 114 meter boven N.A.P. rechtstreeks mogelijk. Met een afwijking kan deze hoogte maximaal 171 meter zijn, indien uit onderzoek blijkt dat een eventuele verstoring van de radar voor de Minister van Defensie aanvaardbaar wordt geacht. Artikel 8 Verkeer Deze gronden zijn primair bestemd voor voorzieningen van verkeer en verblijf. De tweede ontsluiting op de Beusingsedijk is hierbinnen mogelijk. Binnen de bestemming is ook ruimte voor groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede nutsvoorzieningen. Artikel 9 Water De voor water aangewezen gronden zijn bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, beroepsvaart en recreatievaart. De bestemming richt zich tevens op behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden in en aan het water, en laat ruimte voor groenvoorzieningen, oeverbeschoeiingen, taluds en bermen. Binnen het plangebied liggen een aantal primaire leggerwaterlopen, die van belang zijn voor het stedelijke watersysteem van de gemeente. Deze leggerwaterlopen zijn ook bestemd als 'water'. Voorts wordt binnen de bestemming ruimte geboden voor nutsvoorzieningen en ondergeschikte verkeers- en verblijfsvoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'brug' is een fietspad/fietsbrug mogelijk. Ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' is de ontsluiting van het nieuwe bedrijventerrein voorzien. Artikel 10 Leiding - Hoogspanningsverbinding De bepalingen van deze dubbelbestemming verbieden activiteiten waarvan het gevaar aanwezig is dat ze het goed functioneren van de leiding ondermijnen (het aanbrengen van diepwortelende beplanting, het graven, bouwen e.d.). Wanneer aannemelijk is dat dit gevaar niet bestaat, zijn de betreffende activiteiten wel mogelijk, nadat de netbeheerder is gehoord. Artikel 11 Waarde - Archeologie - 1 en Artikel 12 Waarde - Archeologie - 2 In deze dubbelbestemmingen wordt - ter bescherming van archeologische waarden in de bodem - een verbod verbonden om zonder omgevingsvergunning werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren op 2 een diepte van meer dan x meter beneden peil en met een oppervlakte groter dan x m (x = opgenomen in de regels bij de betreffende bestemmingen). Artikel 13 Waarde - EHS De begrenzing van de EHS is overgenomen uit de Verordening Ruimte 2014. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de gronden. Artikel 14 Waarde - Groenblauwe mantel De begrenzing van de Groenblauwe mantel is overgenomen uit de Verordening Ruimte 2014. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de gronden. Artikel 15 Waterstaat De dubbelbestemming Waterstaat wordt op het kanaal gelegd voor behoud en ontwikkeling van de waterhuishoudkundige functie en scheepsvaartfunctie.
114
Artikel 16 Waterstaat - Waterkering De zodanig aangegeven gronden zijn mede bestemd voor het behoud van waterkerende functie en het waterkerende vermogen van de waterkering. Er mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde tot een maximale bouwhoogte van 3 meter worden gebouwd ten behoeve van de bestemming. Hoofdstuk 3: Algemene regels Artikel 17 Anti-dubbeltelregel Met de anti-dubbeltelbepaling wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende bouwvergunning of een mededeling op een meldingsplichtig bouwwerk is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe bouwvergunning of het doen van een mededeling mag worden meegenomen. Artikel 18 Algemene bouwregels In de algemene bouwregels is bepaald dat er minimaal drie windturbines gerealiseerd moeten worden, conform de regels uit de Verordening Ruimte 2014. Artikel 19 Algemene gebruiksregels Het uiteindelijk te bouwen windturbinetype is nog niet bekend. Daardoor is ook het opgestelde productievermogen nog niet bekend. Om deze reden wordt in dit bestemmingsplan ervan uitgegaan dat het opgestelde vermogen maximaal 14,5 MW zal bedragen. Omdat voor grotere windturbineparken bijzondere verplichtingen gelden ten aanzien van de wettelijke regeling voor een milieueffectrapportage (MER), is dit opwekkingsvermogen hier verankerd. Artikel 20 Algemene aanduidingsregels In dit artikel worden regels gesteld die van toepassing zijn bij de aanduidingen op de verbeelding die betrekking hebben op meerdere bestemmingen. Vanwege de visuele impact van windturbines zijn in dit artikel voor de drie rechtstreeks toelaatbare windturbines hetzelfde type gondel, dezelfde ashoogte en rotordiameter en draairichting van de rotorbladen bepaald. De aanduiding 'windturbine - 3' ligt in twee bestemmingen (Groen en Bedrijventerrein). Het is slechts toegestaan hierbinnen één windturbine te plaatsen. De aanduiding 'geluidzone - industrie' verbiedt geluidzoneringsplichtige inrichtingen en voorkomt de nieuwbouw en het gebruik van geluidsgevoelige objecten als de geluidsbelasting vanwege het geluidsgezoneerde industrieterrein 'De Brand II' op een gevel van dit gebouw hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde danwel verkregen hogere grenswaarde. Artikel 21 Algemene afwijkingsregels Met dit artikel wordt ruimte gegeven om in bepaalde mate af te wijken van de planregels. Daarbij gaat het onder meer om flexibiliteit in maatvoering en afstandsnormen, kleine afwijking ten opzichte van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, ruimere bouwhoogten voor bouwwerken geen gebouwen zijnde, en plaatselijke verhogingen van gebouwen. Artikel 22 Algemene procedureregels Bij het gebruik van de wijzigingsbevoegdheid gelden de regels van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht. Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels Artikel 23 Overgangsrecht Dit artikel regelt het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Artikel 24 Slotregel Deze bepaling bevat de citeertitel van de regels. 115
116
Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid Het bestemmingsplan beoogt te komen tot realisering van een bedrijventerrein en de realisering van vier windturbines (waarvan 1 is opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid). De voorgenomen ontwikkelingen dienen gekwalificeerd te worden als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent, dat rekening gehouden dient te worden met het bepaalde in afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening. Opgemerkt wordt, dat er sprake is van een sluitende grondexploitatie. Dit impliceert, dat er sprake is van een economisch uitvoerbaar plan. Bedrijventerrein: Het merendeel van de gronden voor de uitbreiding van bedrijventerrein De Brand II is in eigendom van de gemeente 's-Hertogenbosch. Daarnaast hebben Rijkswaterstaat en het waterschap Aa en Maas gronden in eigendom. Een klein deel is in eigendom van een particulier. Uitgangspunt is een sluitende grondexploitatie en het voeren van een actief verwervings- en uitgiftebeleid, waarbij de totale kosten van ontwikkeling en realisering van het bestemmingsplan worden gedekt door de marktconforme uitgifteprijzen. De gemeente zorgt voor de ontsluiting van het bedrijventerrein, maakt dit bouwrijp en zorgt onder andere voor de aanleg van de laad- en loskade. Een klein gedeelte van het bedrijventerrein is in eigendom bij een derde met wie nog geen overeenstemming is bereikt. In de periode tot het terinzagelegging van het ontwerp wordt het minnelijk overleg voortgezet. Opgemerkt moet worden, dat de bij de derde in eigendom zijnde grond (door de ligging en de vorm) niet zelfstandig ontwikkelbaar is. Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zal de afweging worden gemaakt of een exploitatieplan noodzakelijk is en in hoeverre de inzet van een onteigeningsprocedure benodigd is om tot planrealisering te kunnen komen. De noodzaak is mede afhankelijk van het verloop van het minnelijk overleg. Voor zover dit minnelijk overleg leidt tot een anterieure exploitatieovereenkomst, met grondtransacties, zullen deze onder marktconforme condities geschieden en vindt kostenverhaal plaats overeenkomstig afdeling 6.4. van de Wet ruimtelijke ordening. Windturbines: De gronden van het zoekgebied voor de windturbines zijn in handen van de gemeente 's-Hertogenbosch, het Waterschap Aa en Maas en de eigenaren van landgoed De Wamberg. De hiervoor omschreven particuliere eigenaar is tevens eigenaar van een deel van de gronden waarop een windturbine met bijbehorende voorzieningen is geprojecteerd.
117
Krachtens de Wet ruimtelijke ordening, waarin in afdeling 6.4 bepalingen zijn opgenomen betreffende de grondexploitatie, geldt de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening. Op grond van jurisprudentie geldt dat windturbines van een dergelijke afmeting die in het onderhavige plan mogelijk gemaakt worden, aangemerkt dienen te worden als een 'gebouw' als bedoeld in artikel 1 Woningwet. Een (grote) windturbine is immers voor mensen toegankelijk en vormt een door wanden omsloten ruimte. Aangezien hiermee sprake is van de bouw van meerdere hoofdgebouwen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 sub b van het Besluit ruimtelijke ordening, is kostenverhaal verplicht. Uitgangspunt is het sluiten van contracten met de betrokken grondeigenaren, gericht op volledig gemeentelijk kostenverhaal. Zo nodig zal een ontwerpexploitatieplan ter inzage worden gelegd ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Kostenverhaal als bedoeld in deze economische paragraaf betreft volledig kostenverhaal, inclusief het verhaal van planschades.
118
Hoofdstuk 8 Inspraak en vooroverleg De resultaten van zowel het Overleg als de Inspraak zullen in het bestemmingsplan worden verwerkt.
119