Voorburg Noord
Inhoudsopgave Toelichting
Toelichting
5
Hoofdstuk1 Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Ligging en begrenzing plangebied 1.3 Vigerende bestemmingsplannen 1.4 Opbouw van het plan
5 5 5 5 6
Hoofdstuk2 Beleidskader 2.1 Inleiding 2.2 Algemeen 2.3 Europees beleid 2.4 Rijksbeleid 2.5 Provinciaal beleid 2.6 Regionaal beleid 2.7 Gemeentelijk beleid
7 7 7 8 9 11 14 17
Hoofdstuk3 Bestaande situatie 3.1 Inleiding 3.2 Ruimtelijke analyse 3.3 Functionele analyse
25 25 25 41
Hoofdstuk4 Visie op het plangebied 4.1 Inleiding 4.2 Ontwikkelingen 4.3 Ruimtelijke visie 4.4 Functioneel
49 49 49 52 56
Hoofdstuk5 Milieu-aspecten 5.1 Inleiding 5.2 Bedrijven en milieuzonering 5.3 Bodem 5.4 Water 5.5 Luchtkwaliteit 5.6 Geluid 5.7 Flora en Fauna 5.8 Externe Veiligheid 5.9 Kabels en leidingen 5.10 Duurzaam bouwen
59 59 59 59 63 65 66 68 70 77 77
Hoofdstuk6 Archeologie en Cultuurhistorie 6.1 Archeologie 6.2 Cultuurhistorie
79 79 91
Hoofdstuk7 Juridische vormgeving 7.1 Systematiek van de bestemmingsregels 7.2 Inleidende regels 7.3 Bestemmingsregels 7.4 Algemene regels, overgangs- en slotregels 7.5 Toepassing en handhaving van het bestemmingsplan
93 93 93 93 95 95
Hoofdstuk8 Uitvoerbaarheid 8.1 Economische uitvoerbaarheid 8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
97 97 97
2
Bijlagen Bijlage 1
Waterbeleidsdocumenten
3
4
Toelichting Hoofdstuk 1 1.1
Inleiding
Aanleiding
Gemeenten zijn op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om de bestemming van gronden en de daarbij behorende regels binnen een periode van tien jaar opnieuw vast te stellen. Bestemmingsplannen dienen namelijk te zijn voorzien van planologische regelingen die voldoen aan de eisen die heden ten dage daaraan worden gesteld. Voor het plangebied Voorburg-Noord, voorheen genoemd Koningin Wilhelminalaan e.o. geldt momenteel 1 bestemmingsplan. Het streven is dat in het jaar 2013 voor het hele grondgebied van Leidschendam-Voorburg er alleen maar recente bestemmingsplannen gelden. In het kader van deze actualiseringsslag van verouderde bestemmingsplannen is het plangebied Koningin Wilhelminalaan e.o. aan de beurt. De bestaande situatie zal worden vastgelegd en waar mogelijk zullen ontwikkelingen binnen bepaalde kaders worden toegestaan.
1.2
Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied wordt begrensd door de Laan van Nieuw Oosteinde, Maanweg, Utrechtsebaan (A12), Spoorstraat en de Van Alphenstraat. Zie de hieronderstaande afbeelding voor de ligging van het gebied.
plangebied Voorburg Noord
1.3
Vigerende bestemmingsplannen
Voor het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan Koningin Wilhelmionalaan e.o. vastgesteld op 16 december 1981en goedgekeurd op 26 april 1984.
5
Naast het herzien van het geldende bestemmingsplan worden de verleende vrijstellingen op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening eveneens in dit bestemmingsplan meegenomen.
1.4
Opbouw van het plan
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd: In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het ruimtelijk beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. De relevante onderdelen worden benoemd en waar nodig vertaald naar het bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder meer wordt een beschrijving gegeven van de ontstaansgeschiedenis, de stedenbouwkundige structuur en de functionele opbouw van het plangebied. In hoofdstuk 4 wordt het toekomstbeeld voor het plangebied geschetst. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op diverse relevante milieuaspecten. In Hoofdstuk 6 gaat in op de in het plangebied aanwezige archeologie en cultuurhistorische waardevolle bebouwing. In hoofdstuk 7 is opgenomen hoe de in het bestemmingsplan benoemde keuzes juridisch worden vormgegeven in de regels en op de verbeelding. Tenslotte wordt in hoofdstuk 8 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven. Hierbij wordt ingegaan op het overleg met andere partijen, de maatschappelijke en de financieel-economische uitvoerbaarheid.
6
Hoofdstuk 2 2.1
Beleidskader
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor de gemeente Leidschendam-Voorburg in het algemeen en voor het onderhavige plangebied in het bijzonder, relevante ruimtelijk beleid op europees, rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleidskader vormt de formele basis voor eventuele ontwikkelingen in het plangebied en is daarnaast een onderbouwing voor de beleidskeuzes die in het plan zijn gemaakt.
2.2
Algemeen
Van WRO naar Wro Met ingang van 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vervangen door de 'nieuwe' Wet ruimtelijke ordening (Wro). Met de invoering van de Wro is in het ruimtelijke ordeningsrecht een duidelijke scheiding geïntroduceerd tussen beleid en normstelling. Het ruimtelijk beleid wordt op diverse bestuursniveau's met name vastgelegd in structuurvisies. Deze structuurvisies hebben dan ook vooral een structurerende functie en bieden een richtinggevende basis voor de uit te werken normstelling. In de invoerings- en overgangswetgeving ten aanzien van de Wro zijn de op de 'oude' WRO vastgestelde planologische kernbeslissingen, streekplannen en regionale structuurplannen gelijkgesteld met de structuurvisies op grond van de Wro. De ruimtelijke normstelling vindt plaats in bestemmingsplannen (dan wel in rijks- of provinciale inpassingsplannen) en bij algemene regels van het Rijk en provincie ten aanzien van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot een structuurvisie, heeft een bestemmingsplan (dan wel een inpassingsplan) wél een jegens een ieder rechtstreeks juridisch bindende werking. Concrete beleidsbeslissingen en de Wro In streekplannen en regionale structuurplannen op grond van de WRO kunnen zogenoemde "Concrete beleidsbeslissingen" zijn opgenomen. Concrete beleidsbeslissingen zijn beleidsmatige beslissingen, die bij de vaststelling van ruimtelijke plannen, - besluiten, e.d. door lagere overheden in acht moeten worden genomen. De Wro kent de concrete beleidsbeslissing als planologisch sturingsmiddel echter niet meer. De invoeringswetgeving ten aanzien van de Wro bepaalt echter wel, dat dergelijke concrete beleidsbeslissingen hun rechtskracht behouden gedurende de looptijd van het plan, waarin zij zijn opgenomen. Een streekplan en een regionaal structuurplan hebben een geldigheidsduur van tien jaar. Gedurende een periode van tien jaar na de datum van vaststelling van de desbetreffende plannen blijven de daarvan deel uitmakende concrete beleidsbeslissingen onder het regime van de Wro dan ook nog van kracht. Dat betekent dat bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen, ook ná 1 juli 2008, waar van toepassing nog met de betreffende concrete beleidsbeslissingen rekening moet worden gehouden. Algemene beleidsregels Bij Algemene maatregel van bestuur (AMvB) kan de rijksoverheid regels stellen voor de inhoud van bestemmingsplannen, wanneer nationale belangen dat -met het oog op een goede ruimtelijke ordening- noodzakelijk maken. Gemeenten, maar ook provincies wanneer het gaat om inpassingsplannen, zijn verplicht zich bij het vaststellen van bestemmingsplannen aan deze regels te houden. De wetgever heeft ook aan de provincie de bevoegdheid toegekend om bij verordening regels te stellen omtrent de inhoud van onder meer bestemmingsplannen, wanneer provinciale belangen dat -met het oog op een goede ruimtelijke ordening- noodzakelijk maken. Via zo'n provinciale verordening kan ook de provincie in algemene zin aan gemeenten dwingend voorschrijven aan welke inhoudelijke eisen hun ruimtelijke plannen moeten voldoen.
7
2.3
Europees beleid
2.3.1
Europese kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water is op 22 december 2000 in werking getreden en is in Nederland geïmplementeerd via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water (Stb. 2005, 303). In deze Europese richtlijn is afgesproken dat lidstaten op het gebied van water gaan samenwerken. Deze samenwerking is grensoverschrijdend en per stroomgebied gericht op een ecologisch gezond watersysteem en duurzaam watergebruik. De Kaderrichtlijn water gaat ervan uit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. De Kaderrichtlijn water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater. Naast de waterkwantiteit staat ook de waterkwaliteit centraal in de Kaderrichtlijn Water. Dit is een belangrijke aanvulling op het landelijke beleid, zoals dat in het kader van "Waterbeheer in de 21ste eeuw" is geformuleerd. In 2009 moet voor de stroomgebieden van Schelde, Maas, Rijn en Eems een stroomgebiedbeheersplan opgesteld zijn. Dit plan moet over de landsgrenzen heen kijken en afspraken bevatten over zowel de waterkwaliteit als de waterkwantiteit. Het watersysteem moet in 2015 voldoen aan de in het stroomgebiedbeheersplan vastgelegde normen. Het landelijk beleid gaat uit van streefnormen, terwijl de Europese Kaderrichtlijn Water uitgaat van toetsnormen. Dit betekent dat indien de geformuleerde normen in 2015 niet worden gehaald de lidstaten daarop worden afgerekend. Tevens zal de ecologische kwaliteit van het water in de beoordeling van de waterkwaliteit een belangrijke rol gaan spelen. 2.3.2
Verdrag van Malta
In 1998 heeft het de Tweede Kamer het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed goedgekeurd, dat begin 1992 in Valletta (Malta) is ondertekend. Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologische erfgoed al voordat het tot monument is verklaard, integrale bescherming nodig heeft en krijgt. Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens (bouw)werkzaamheden te beperken, wordt voorgesteld om steeds vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Dat waarborgt dat met deze waarden zowel bij de voorbereiding als de uitvoering van projecten rekening kan worden gehouden. Het verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1998, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. De verantwoordelijkheid voor het archeologische erfgoed ligt niet meer bij de provincies, maar bij de gemeenten, die- binnen de kaders van de wetgeving- dienen te beschikken over een gemeentelijke beleidsnota archeologie en een beleidskaart archeologie. Op het wettelijke kader en de archeologische onderzoeksresultaten wordt verder ingegaan in hoofdstuk 6.
8
2.4
Rijksbeleid
2.4.1
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en keuzes van burgers en bedrijven. Om deze nieuwe aanpak vorm te geven, was een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid nodig. Dit heeft geresulteerd in de op 13 maart 2012 door de Minister vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040 en geeft haar visie hoe Nederland in 2040 er voor moet staan. Dit op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven, zowel bovengronds als ondergronds, richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens wordt een eenvoudigere regelgeving nagestreeft. Daarbij verwacht het Rijk dat andere overheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van de 13 nationale belangen. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. Vergroten van de concurrentiekracht van Nederland 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie. 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen. 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond Verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen. 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem. 7. Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen. Waarborgen kwaliteit leefomgeving 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling. 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten. 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
9
Zuidvleugel Zuid Holland
2.4.2
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, met uitzondering van enkele onderdelen, in werking getreden. Dit besluit is eerder aangekondigd als de Algemene maatregel van bestuur Ruimte (AMvB Ruimte) en wordt ook wel afgekort als het 'Barro'. De AMvB Ruimte is gericht op de doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Hierin worden door het Rijk kaderstellende uitspraken gedaan ten aanzien van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland. Deze uitspraken onderscheiden zich in
10
die zin, dat van de provincies en gemeenten wordt gevraagd om met de inhoud daarvan rekening te houden bij hun ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (d.w.z.: door middel van tussenkomst door de provincie) door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals bij de vaststelling van een bestemmingsplan. De AMvB Ruimte bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken van het rijk. Omdat een deel van het ruimtelijk rijksbeleid en de bijbehorende kaders nog in ontwikkeling is danwel nog niet in werking is getreden, wordt de AMvB Ruimte gefaseerd vastgesteld. De op 30 december 2011 inwerking getreden fase van de AMvB Ruimte bevat kaders ten aanzien van de volgende onderwerpen: project Mainportontwikkeling Rotterdam; kustfundamenten; grote rivieren; waddenzee en waddengebied; defensie Vooralsnog is er geen sprake van nieuw of aanvullend beleid of regelgeving. De eerste fase bevat van de AMvB Ruimte bevat de reeds in de Nota Ruimte opgenomen beleidskaders. 2.4.3
Beleidsvisie "Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte"
In deze visie, Visie erfgoed en ruimte genoemd, zet het kabinet de cultuurhistorische belangen van nationale betekenis in een gebieds- en ontwikkelingsgerichte context. De visie is complementair aan de Structuurvisie infrastructuur en ruimte (SIVR), waarin het kabinet de unieke cultuurhistorische waarden van nationaal belang planologisch borgt. De Visie erfgoed en ruimte plaatst die waarden in een bredere context en geeft aan hoe de goede zorg voor die belangen ook via niet-juridische instrumenten wordt nagestreefd. Het doel van deze visie is tweeledig. In de eerste plaats maakt het rijk duidelijk welke belangen hij in de gebiedsgerichte erfgoedzorg zelf behartigt, welke prioriteiten hij stelt en hoe hij wil samenwerken met publieke en private partijen. In de tweede plaats legt het rijk met deze visie een basis voor een gedeeld referentiekader voor gebiedsgericht erfgoedbeheer. Zo'n kader is nodig om effectieve samenwerking mogelijk te maken tussen overheden onderling en tussen overheid en particulier initiatief. Het Rijk kiest voor de komende jaren vijf prioriteiten in zijn gebiedsgerichte erfgoedbeleid: 1. 2. 3. 4. 5.
werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten; eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren; herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp; levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie; wederopbouw: tonen van een tijdperk.
Op basis van onderzoek van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zijn 30 gebieden geselecteerd uit de periode 1940-1965 die van nationaal cultuurhistorisch belang zijn. Voor de Gemeente Leidschendam-Voorburg gaat het hierbij om de naoorlogse woonwijken De Heuvel en Prinsenhof. Deze wijken maken echter geen deel uit van het voorliggende plangebied, zodat een verdere uiteenzetting van dit beleid hier achterwege kan blijven.
2.5
Provinciaal beleid
2.5.1
Visie op Zuid-Holland
2.5.1.1 Algemeen Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten de 'Visie op Zuid-Holland' vastgesteld. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de: Provinciale Structuurvisie met een functiekaart en een kwaliteitskaart; Verordening Ruimte; Uitvoeringsagenda.
11
In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar ruimtelijke doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). Er vindt jaarlijks een actualisatie plaats van de structuurvisie en de verordening. In de volgende paragrafen worden de betreffende provinciale documenten verder toegelicht. 2.5.1.2 Provinciale structuurvisie Ook de provinciale instrumenten op het gebied van de ruimtelijke ordening komen in deze structuurvisie aan de orde. De provincie ordent op kaarten, ontwikkelt programma's en projecten, agendeert zaken en laat onderzoek uitvoeren. Zij stuurt op hoofdlijnen door kaders te stellen en het lokale bestuur ruimte te geven bij de ruimtelijke inrichting. Gemeenten krijgen vrijheid om binnen de gestelde kaders de ruimte voor burgers en bedrijven optimaal in te richten. De ambitie van de provincie is om het aantal regels en procedures te verminderen. In de Provinciale Structuurvisie geeft de provincie haar ruimtelijke doelstellingen en provinciale belangen. Een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. Er staat in hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. Met de structuurvisie werkt de provincie aan een vitaal Zuid-Holland, met meer samenhang en verbinding tussen stad en land. Hierdoor is in Zuid-Holland goed wonen, werken en recreëren voor iedereen binnen handbereik. De provinciale belangen van Zuid-Holland hangen samen met maatschappelijke trends en ontwikkelingen. De provincie geeft daarmee vervolgens sturing aan de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling van de provincie. Relevant voor het provinciaal belang en de inzet van ruimtelijke sturings- en overige instrumenten is het bestuurlijke uitgangspunt 'Lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. Dit betekent dat de provincie alleen projecten zélf oppakt, wanneer zij daarbij een toegevoegde waarde heeft. Dit betreft vraagstukken op regionale schaal, waarvoor de provincie beleid ontwikkelt. De ruimtelijke samenhang tussen provinciale vraagstukken staat hierin centraal. De provinciale belangen zijn geordend volgens vijf integrale en ruimtelijk relevante hoofdopgaven: aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel; duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie; divers en samenhangend stedelijk netwerk; vitaal, divers en aantrekkelijk landschap; stad en land verbonden. Ook de provinciale instrumenten op het gebied van de ruimtelijke ordening komen in deze structuurvisie aan de orde. De provincie ordent op kaarten, ontwikkelt programma's en projecten, agendeert zaken en laat onderzoek uitvoeren. Zij stuurt op hoofdlijnen door kaders te stellen en het lokale bestuur ruimte te geven bij de ruimtelijke inrichting. Gemeenten krijgen vrijheid om binnen de gestelde kaders de ruimte voor burgers en bedrijven optimaal in te richten. De ambitie van de provincie is om het aantal regels en procedures te verminderen. Het plangebied Voorburg Noordis in de provinciale structuurvisie grotendeels aangegeven als stads- en dorpsgebied: aaneengesloten bebouwd gebied, waarin de functies wonen, werken en voorzieningen gemengd en gescheiden voorkomen. Het beleid is gericht op concentratie van verstedelijking binnen de bebouwingscontouren. Het plangebied heeft overwegend een conserverend karakter. De actualisatie van de in het plangebied van toepassing zijnde bestemmingsplannen past binnen de in de provinciale structuurvisie beschreven ruimtelijke opgaven.
12
2.5.1.3 Verordening Ruimte Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende instrumenten, waarvan een verordening er één is. De verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria, weinig gemeentelijke beleidsvrijheid en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. De ambitie van de Provincie Zuid-Holland is om het aantal regels en procedures te verminderen. Ook hier geldt: 'Lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. In de door Provinciale Staten van Zuid-Holland vastgestelde Verordening Ruimte zijn regels opgenomen over bebouwingscontouren, agrarische bedrijven, kantoren, bedrijventerreinen, detailhandel, waterkeringen, milieuzoneringen, lucht- en helihavens, molen - en landgoedbiotopen. Enkele onderwerpen in de Verordening vloeien rechtstreeks voort uit de AMvB Ruimte, zoals regels over de Ecologische Hoofdstructuur. De Verordening Ruimte stelt geen specifieke eisen aan bestaand stedelijk gebied, zoals het voorliggende plangebied. 2.5.1.4 Uitvoeringsagenda In de Uitvoeringsagenda geeft de provincie Zuid-Holland inzicht in de keuzes die zij maakt bij de uitvoering van de 5 hoofdopgaven op (boven)regionale schaal. De Uitvoeringsagenda speelt daarmee in op de actualiteit, waarin de overheid gevraagd wordt scherpe keuzes te maken en daarmee effectief uitvoering te geven aan het ruimtelijk beleid. De agenda legt ook een verband met investeringen op nationaal niveau. Op basis van de Uitvoeringsagenda voeren provincie en regio's het gesprek over de uitvoering van het provinciaal ruimtelijk beleid. Voor de gemeente Leidschendam-Voorburg geldt dat in het kader van de Structuurvisie Ruimte voor Wensen 2040, herijking 2012 met daarbij behorend uitvoeringsprogramma wordt ingevuld hoe de voor haar grondgebied relevante opgaven uitvoering zullen krijgen en de prioritering hiervan. De drie geformuleerde pijlers, als basis voor duurzame ontwikkeling van onze gemeente tot 2040, geven richting aan de gewenste ruimtelijke opgaven. Het uitvoeringsprogramma biedt vervolgens de basis voor het actief vormen van allianties en samenwerkingsverbanden om het gewenste ontwikkelingsperspectief voor 2040 een stap dichterbij te brengen. 2.5.2
Cultuurhistorischehoofdstructuur
De Cultuurhistorische hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) geeft een overzicht van cultureel erfgoed in de provincie Zuid-Holland. Het cultureel erfgoed wordt hier opgevat als het geheel van overblijfselen uit het verleden in de bodem (archeologie), de ongebouwde omgeving (landschap) en de gebouwde omgeving (nederzettingen). Wanneer deze overblijfselen nog voldoende herkenbaar zijn als een kenmerk van de regionale bewonings- en ontginningsgeschiedenis, zijn ze op kaart gezet: de zogenoemde cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland. De cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland geeft een overzicht op hoofdlijnen van cultuurhistorische kenmerken en waarden in deze provincie. Deze kaart kent 3 verschillende thema's: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder thema bestaat weer uit 2 kaarten, de kenmerkenkaart en de waardenkaart, die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom. De cultuurhistorische kaart is een belangrijke onderlegger voor ruimtelijke planvorming. Daarmee wil de provincie stimuleren dat cultuurhistorie behouden blijft en/of ingepast wordt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast heeft de provincie de zogenoemde Regioprofielen Cultuurhistorie opgesteld. Dit zijn zestien regioprofielen, die als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus dienen om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Ze zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen voor cultuurhistorie in ruimtelijke plannen, zoals die staan in de Provinciale Structuurvisie. De regioprofielen zijn een aanscherping van het bestaande beleid voor cultuurhistorie en ruimtelijke planvorming. Voor het plangebied "Voorburg Noord" is het volgende van belang: in het hele plangebied is een redelijke tot grote kans op archeologische sporen;
13
in een klein deel van het plangebied is een zeer grote kans op archeologische sporen.
2.6
Regionaal beleid
De regio Haaglanden is de dichtbevolkste regio van Nederland. Om de schaarse ruimte zo goed mogelijk te gebruiken is regionale afstemming van groot belang. Hiertoe werken negen gemeenten samen in het Stadsgewest Haaglanden. De gemeenschappelijke doelstelling van de negen gemeenten is om te komen tot een goed bereikbare regio met een sterke economische concurrentiepositie en een aantrekkelijk leef-, woon- en vestigingsklimaat. 2.6.1
Regionaal Structuurplan Haaglanden
Op 16 april 2008 heeft het Algemeen Bestuur van het Stadsgewest Haaglanden het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP) vastgesteld. Dit plan bevat de regionale visie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden tot 2020 (met een doorkijk naar 2030). Hierin worden richtinggevende en kaderstellende uitspraken gedaan op het gebied van verkeer, wonen, werken, water en groen. Deze uitspraken zijn (mede)bepalend bij de voorbereiding en uitwerking van de afzonderlijke gemeentelijke ruimtelijke plannen en bovenregionaal beleid. Voor de negen betrokken gemeenten vormt het RSP het integrale beleidskader waaraan het afzonderlijke gemeentelijke beleid en bestemmingsplannen tot 2018 moeten voldoen.
14
uitsnede visiekaart ontwikkelingsbeeld RSP Haaglanden
Het RSP onderschrijft het concentreren van wonen en werken binnen het stedelijk gebied. Dit heeft een gunstig effect op het draagvlak van stedelijke voorzieningen en het terugdringen van de automobiliteit ten gunste van langzaam verkeer. Voor het plangebied 'Voorburg Noord' beschrijft het RSP geen beleidsuitgangspunten die van belang zijn voor de doorwerking in het voorliggende bestemmingsplan. 2.6.2
Regionale Woonvisie 2000-2015
De regionale Woonvisie Haaglanden 2000-2015 vormt een aanvulling op het specifieke gebied van het wonen op het RSP. De centrale regionale ambitie met betrekking tot het wonen is het streven naar verruiming van de kwaliteit van het woonaanbod, wat neerkomt op het vergroten van de keuzemogelijkheden op de woningmarkt met aandacht voor bijzondere groepen op die markt. De regio wil zoveel mogelijk inspelen op de keuzemogelijkheden van de bewoners om vorm te geven aan hun eigen woonwensen. Binnen deze regionale strategie kiezen de gemeenten voor lokale oplossingen. De gemeente Leidschendam- Voorburg wil haar identiteit als weliswaar veelzijdige, maar vooral ook als ruime en rustige woongemeente behouden en versterken.
15
2.6.3
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap Delfland
In 2010 is door het Hoogheemraadschap van Delfland een nieuw Waterbeheerplan (WBP) vastgesteld. Daarin zijn de ambities van Delfland opgenomen en de maatregelen die Delfland de tot 2015 in het watersysteem zal treffen. De koers bouwt voort op die in het vorige waterbeheerplan. Delfland gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringenen het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren. De kern van Delflands beleid voor de planperiode 2010-2015 is gevat in drie ambities en vijf 'uitgangspunten' voor de aanpak. De ambities zijn: een robuust en veerkrachtig watersysteem; het beheer van de afvakwaterketen is doelmatiger, transparanter en duurzamer krijgen en weten hoe te anticiperen op veranderende extremen en in te spelen op calamiteiten. Hoofdlijnen van aanpak zijn: 1. Delfland spreidt de realisatie van de wateropgave in de tijd, zodat de lastenstijging binnen de perken blijft en het tempo aansluit bij de mogelijkheden van het gebied; 2. Delfland zorgt dat het watersysteem en de zuiveringstechnische werken in goede staat verkeren en naar behoren; 3. Delfland realiseert de wateropgave integraal; 4. Delfland werkt transparant, klantgericht en innovatief; 5. Delfland werkt duurzaam. 2.6.4
Bodemarchief Ontrafelt, nota archeologie "Duin, Horst en Weidegebied"
Gelet op het Verdrag van Malta en de herziene archeologiewetgeving, is de rol van de gemeente essentieel geworden binnen het archeologietraject. De gemeenten Wassenaar, Voorschoten en Leidschendam-Voorburg zullen daarom in toenemende mate te maken krijgen met archeologie. Om praktisch invulling te geven aan deze veranderingen, hebben de drie gemeenten een nota archeologie opgesteld. In de nota worden beleidsregels en wensen ten aanzien van de omgang met het archeologisch erfgoed geformuleerd en maken de gemeenten duidelijk hoe waardevol het archeologisch erfgoed voor de identiteit van het gebied is. 2.6.5
Regionale Structuurvisie Detailhandel 2006-2011
Maatgevend voor het regionale detailhandelsbeleid is het provinciale detailhandelsbeleid, dat verweven zit in de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte. Eind 2006 heeft het Stadsgewest Haaglanden de Regionale Structuurvisie Detailhandel 2006-2011 vastgesteld. Deze structuurvisie bevat de beleidskeuzes voor het regionale detailhandelsbeleid in Haaglanden. De kern van de structuurvisie is dat prioriteit wordt gegeven aan het instandhouden en kwalitatief versterken van de bestaande detailhandelstructuur in Haaglanden. Het Stadsgewest is momenteel bezig met een herijking van de regionale structuurvisie detailhandel 2006-2011. Naar verwachting vindt hierover in het najaar 2012 bestuurlijke besluitvorming plaats. In het herijkte beleid kiest de regio voor een ontwikkelingslijn gericht op versterking van de bestaande detailhandelsstructuur. Het beleid benoemt de structuurbepalende, perspectiefrijke winkelgebieden, die zo zijn gepositioneerd dat de consument optimaal bediend wordt en een duurzame verzorgingsstructuur behouden blijft. De kleine buurtwinkelcentra zijn niet benoemd, omdat deze in regionaal perspectief van ondergeschikt belang zijn. Voor de gemeente Leidschendam-Voorburg zijn de vier kern(winkelgebieden) opgenomen. Deze winkelcentra krijgen hierin het volgende profiel: Leidsenhage - regionaal verzorgend winkelcentrum; Oud Voorburg -lokaal verzorgend centrum; De Julianabaan - lokaal verzorgend centrum;
16
Leidschendam-Centrum - klein lokaal verzorgend centrum. Uitgangspunt voor die winkelcentra is op peil houden, dynamiek faciliteren en ontwikkelingen passend in het profiel. Detailhandelsontwikkelingen groter dan 2.000 bruto vloeroppervlak (bvo) in bestaande en nieuwe winkelconcentraties en ontwikkelingen op perifere locaties groter dan 1.000 m2 bvo worden in regionaal verband beoordeeld. Hierbij sluit het Stadsgewest Haaglanden aan bij het provinciale detailhandelsbeleid. Inzake detailhandelsinitiatieven heeft het Stadsgewest Haaglanden een adviserende functie richting de provincie. Voor Tuincentra en bouwmarkten geldt dat gelet op de kenmerken van dit aanbod vestiging buiten de aangewezen PDV (3)/GDV(1) bespreekbaar is. Deze twee branches krijgen binnen de structuur een bijzondere positie.Vanuit ruimtelijk ordeningsperspectief (efficiënt ruimtegebruike) is aansluiting bij andere voorzieningen wel uitgangspunt. De afwegingen voor het al dan niet toestaan van nieuwvestiging van een tuincentrum of bouwmarkt is gericht op de consumentenverzorging in het verzorgingsgebied. In het kader van de actualisatie van de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte, vindt ook een herrijking van het provinciale detailhandelsbeleid plaatsvinden.
2.7
Gemeentelijk beleid
2.7.1
Structuurvisie Ruimte voor Wensen 2040, herijking 2012
De herijking (vastgesteld op 25 september 2012) vormt de basis voor de (bestuurlijk) strategische keuzes en geeft richting aan de hoofdlijnen van het gewenste ruimtelijke ontwikkelingsbeeld van de gemeente tot 2040. Als overkoepelende ambitie streeft de structuurvisie naar een positionering van de gemeente als aantrekkelijke, groene en duurzame woonwerkstad. De herijkte uitgangspunten (opgaven, doelstellingen en ambities) zijn vertaald naar drie pijlers:versterken van de groene woonstad; versterken van de groene woonstad; verbeteren van economische kansen en voorzieningenstructuur; beter benutten en verbeteren van bereikbaarheid. De structuurvisie daarbij gaat uit van een indeling van de gemeente in een stedelijk gebied, de Vlietzone en het buitengebied. Plangebied Voorburg Noord valt binnen het zogenaamde stedelijke gebied. Voor het stedelijke gebied zijn de onderstaande opgaven geformuleerd. Stedelijk gebied, kwantitatief: realisatie van 80% van de woningbouwopgave binnen bestaand stedelijk gebied; faciliteren van 5% groei van de bevolking in de periode 2012-2040. Stedelijk gebied, kwalitatief: behoud en versterking van het groene karakter van de stad en van de kwaliteit van de bestaande woonmilieus, toevoegen van nieuwe woonmilieus; verbetering van de leefbaarheid van bestaande wijken en kwaliteitsverbetering van het stedelijk raamwerk en de identiteitsdragers (structuurbepalende identiteitsdragers zijn bijvoorbeeld de Vlietzone, de Loo-zone en het historisch lint Parkweg -Veursestraatweg); duurzame stedelijke ontwikkeling, onder meer door meervoudig ruimtegebruik, het beter benutten van de openbaar vervoerscapaciteit en verbetering van fietsverbindingen; versterken van de buurt- en wijkvoorzieningen, versterken van de complementariteit en het kwaliteitsniveau van de winkelcentra; nieuwe economische kansen creëren door functieverandering, herstructurering en transformatie van gebieden, passend bij de positionering als groen woonwerkstad. De in de herijkte structuurvisie geformuleerde ambities voor dit gebied, zijn in dit bestemmingsplan zo veel mogelijk in de overwegingen meegenomen.
17
uitsnede Structuurvisie
2.7.2 Groenstructuurplan Gemeente Leidschendam-Voorburg (2010): Buitengewoon Groen Het groenstructuurplan geeft op hoofdlijnen aan welk groen van belang is op gemeentelijk niveau en waar het groen versterkt kan worden. Het garandeert het groene karakter van de gemeente in de toekomst door de hoofdgroenstrucuur duidelijk te benoemen, verbindingen te maken en de ligging aan het buitengebied te versterken. Om het groen in de gemeente te versterken wordt er ingezet op drie niveaus: groene zones; groene lijnen; groene wijken. Om de ambities te verwezelijken, wordt in het Groenstructuurplan gesteld dat bij nieuwe ruimtelijke projecten het groen vanaf de initiatieffase een serieus onderdeel moet zijn van de planvorming. 2.7.3 Water verbindt en geeft kleur aan je stad, Waterplan Leidschendam-Voorburg 2007-2015(2007) Het Waterplan Leidschendam-Voorburg 2007-2015 is een gezamenlijk product van de gemeente Leidschendam-Voorburg, het Hoogheemraadschap van Delfland en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het waterplan gaat ervan uit dat het watersysteem in 2015 zo veel water kan bergen dat wateroverlast en verdroging voorkomen kunnen worden. Bovendien moet het water dan schoon en ecologisch gezond zijn en bijdragen aan een prettige leefomgeving. Om de ambitieuze doelen van het Waterplan te realiseren moet water een integraal onderdeel zijn van alle strategische en ruimtelijke plannen. Het waterplan moet het waterbeheer inhoudelijk en procesmatig verbeteren, met voortdurende aandacht voor duurzaamheid. Waterbeheer en watertoets De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dient in het kader van de watertoets in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het voorgenomen plan. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het
18
plangebied Koningin Wilhelminalaan e.o ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het Hoogheemraadschap is in het kader van het vooroverleg op grond van de Wro betrokken bij het tot stand komen van het bestemmingsplan. 2.7.4
Klimaatplan Leidschendam-Voorburg 2009-2020
In het in 2009 vastgestelde Klimaatplan Leidschendam-Voorburg 2009-2020 (zie raadsbesluit 2009/11053) staan uitgangspunten voor de doelgroep woningen geformuleerd, de doelgroep die met name ook van belang is binnen dit bestemmingsplan: de gemeente kiest voor integrale woonkwaliteit. Naast energiebesparing betekent dit bijvoorbeeld ook meer comfort in woningen en een gezond binnenklimaat. Energiebesparing mag nooit ten koste van de gezondheid van bewoners en de gemeente blijft daarom het belang van goede ventilatie benadrukken. Voor de grotere projecten (met meer dan één woning) vindt toetsing plaats met het instrument GPR gebouw waarmee de duurzaamheidskwaliteit wordt bepaald; bij alle nieuwbouwwoningen wordt gestreefd naar 10% verlaging van de EPC-norm, zoals voorgeschreven in het Bouwbesluit. Woningen worden flexibel gebouwd met het idee dat deze op termijn energieneutraal moeten worden. Zo kan worden besloten om woningen geschikt te maken voor latere toepassing van zonne-energie of lage temperatuur verwarming; de gemeente drukt de CO2-reductie bij nieuwbouw vanaf 200 woningen en herstructurering uit in de Energie Prestatie op Locatie (EPL). Bouwen volgens de minimumeisen levert bij nieuwbouw een EPL van 6,6 op, een energieneutrale locatie levert een EPL van 10 op. Voor alle nieuwbouwwoningen met meer dan 200 woningen wordt, afhankelijk van de locatie en het type bouwproject, een minimale EPL gerealiseerd van 7,0 tot 8,0. In het kader van het klimaatbeleid wordt gestreefd naar het opnemen van collectieve duurzame energieopties in bestemmingsplannen en bouwplannen. Een energievisie geeft voor grotere bouwprojecten de mogelijkheden aan voor duurzame energiemogelijkheden binnen Leidschendam-Voorburg. 2.7.5
Duurzame gebiedsontwikkeling
De wet WRO strekt ter bevordering van een “duurzame” ruimtelijke kwaliteit. Dit vertaalt zich in de beschrijving, in dit voornamelijk conserverende bestemmingsplan, van de bestaande milieusituatie. 2.7.5.1 Energie In het in 2009 vastgestelde Klimaatplan Leidschendam-Voorburg 2009-2020 (zie raadsbesluit 2009/11053) staan uitgangspunten voor de doelgroep woningen geformuleerd, de doelgroep die met name ook van belang is binnen dit bestemmingsplan. De gemeente kiest voor integrale woonkwaliteit. Naast energiebesparing betekent dit bijvoorbeeld ook meer comfort in woningen en een gezond binnenklimaat. Energiebesparing mag nooit ten koste van de gezondheid van bewoners en de gemeente blijft daarom het belang van goede ventilatie benadrukken. Voor de grotere projecten (met meer dan één woning) vindt toetsing plaats met het instrument GPR gebouw waarmee de duurzaamheidskwaliteit wordt bepaald; Alle nieuwbouwwoningen zijn minimaal 10% energiezuiniger dan de EPC-norm in het Bouwbesluit voorschrijft. Woningen worden flexibel gebouwd met het idee dat deze op termijn energieneutraal moeten worden. Zo kan worden besloten om woningen geschikt te maken voor latere toepassing van zonne-energie of lage temperatuur verwarming; De gemeente drukt de CO2-reductie bij nieuwbouw vanaf 200 woningen en herstructurering uit in de Energie Prestatie op Locatie (EPL). Bouwen volgens de minimumeisen levert bij nieuwbouw een EPL van 6,6 op, een energieneutrale locatie levert een EPL van 10 op. Voor alle nieuwbouwwoningen met meer dan 200 woningen wordt, afhankelijk van de locatie en het type bouwproject, een minimale EPL gerealiseerd van 7,0 tot 8,0. In het kader van het klimaatbeleid wordt gestreefd naar het opnemen van collectieve duurzame
19
energieopties in bestemmingsplannen en bouwplannen. Een energievisie geeft voor grotere bouwprojecten de mogelijkheden aan voor duurzame energiemogelijkheden binnen Leidschendam-Voorburg. 2.7.5.2 Duurzaam bouwen De ambities en afspraken op het gebied van duurzaam bouwen zijn vastgelegd in de beleidsnota Duurzaam bouwen (Dubo) van de gemeente, geactualiseerd op het onderdeel energie door het Klimaatplan 2009-2020. Hierin zijn de ambities en doelstellingen op rijks-, provinciaal- en regioniveau vertaald naar het gemeentelijk werkveld. Uit het oude beleid volgt, wat ook is vastgelegd in andere documenten: indien hout wordt toegepast, pas dan duurzaam geproduceerd hout toe. Dit is met name hout met het FSC-keurmerk (Forest Stewardship Council), conform FSC-convenant met Haaglanden; vermijd consequent het gebruik van zink, lood en koper voor zover blootgesteld aan de buitenlucht en gebruik geen koper voor waterleidingen (volgt uit het Waterplan en beleid Waterschappen); beperk zoveel mogelijk het gebruik van PVC in alle bouwdelen. Indien gebruik wordt gemaakt van PVC, gebruik dan gerecycled PVC en PVC waarvoor een retoursysteem bestaat. De drie genoemde maatregelen worden waar mogelijk vastgelegd in intentie- of samenwerkingsovereenkomsten met andere ontwikkelende partijen. De beleidslijn is dat de gemeente werkt met het instrument GPR-gebouw. De gemeente gebruikt dit meetinstrument om de Dubo-prestatie van eigen projecten zichtbaar te maken en bevordert het gebruik van het instrument door derden. GPR-gebouw is een veelgebruikt hulpmiddel voor het maken van duurzaamheidkeuzen bij nieuwbouw en renovatie van woningen, utilitaire gebouwen en scholen. GPR-gebouw is een praktische en gebruiksvriendelijke online applicatie om plankwaliteit en milieubelasting van een project is samenhang te optimaliseren. De prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers. Hierbij behaal je een 6 als je bouwt volgens het Bouwbesluit. Het steven naar een maximale duurzaamheid wordt vertaald in een score van 10. Welke score behaald dient te worden is vooralsnog afhankelijk van het project. 2.7.6
Nota Bodemarchief ontrafelt, nota archeologie "Duin, Horst en Weidegebied"
Gelet op het Verdrag van Malta en de herziene archeologiewetgeving, is de rol van de gemeente essentieel geworden binnen het archeologietraject. De gemeenten Leidschendam-Voorburg, Wassenaar en Voorschoten, samenwerkend in het Pact van Duivenvoorde, hebben een gezamenlijk archeologiebeleid ontwikkeld, dat is vastgelegd in de Nota "Het bodemarchief ontrafeld" en op de beleidskaart archeologie (november 2008). In de Nota archeologie wordt een globaal overzicht van het archeologische erfgoed van de pactgemeenten gegeven en zijn de beleidsregels ten aanzien van de omgang met het archeologische bodemarchief geformuleerd. De archeologische beleidskaart toont de globale archeologische verwachting per (soort) gebied met de daarbij behorende beleidsregels. Op de kaart wordt vermeld welke eventuele beperkende maatregelen van toepassing zijn en welk archeologisch onderzoek bij bodemverstorende activiteiten verplicht is gesteld.
20
2.7.7
Gemeentelijke erfgoedverordening
Het is voor iedere gemeente verplicht om een verordening vast te stellen waarin de inschakeling is geregeld van een monumentencommissie. Deze commissie adviseert op het gebied van de monumentenzorg en heeft in elk geval tot taak om te adviseren over omgevingsvergunningen voor wijziging aan (van) rijks- en/of gemeentelijke monumenten. Gemeentelijke monumenten worden aangewezen en beschermd op basis van de Erfgoedverordening Leidschendam-Voorburg 2010. Daarnaast vormt de Erfgoedverordening Leidschendam-Voorburg 2010 de basis voor het aanwijzen van gemeentelijke dorpsgezichten en gemeentelijke groenmonumenten. Ook is het mogelijk op basis van de verordening een gebouw, groenelement of structuur aan te wijzen als een beeldbepalende zaak. De gemeentelijke monumenten of beeldbepalende zaken worden geregistreerd op een gemeentelijke monumentenlijst. 2.7.8
Verkeers- en Vervoerplan 2004
De hoofdlijnen van het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer en vervoer zijn vastgelegd in het Verkeers- en Vervoerplan (VVP) uit 2004. De ambities op het gebied van verkeer en vervoer van de gemeente worden hierin benoemd en toegelicht. Voor achtereenvolgens de auto, het langzaam verkeer en het openbaar vervoer bevat het plan de ontwikkelingen en knelpunten, de gewenste situatie en conclusies en aanbevelingen voor oplossingsrichtingen. Ook de thema's verkeersveiligheid, parkeren en milieu komen aan de orde. In het VVP is onder andere de categorisering van het wegennet volgens de principes van Duurzaam Veilig opgenomen. Daarnaast is het gewenste hoofdfietsroutenetwerk opgenomen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in aanpassingen aan het wegennet. 2.7.9
Parkeerbeleid
Het gemeentelijk parkeerbeleid is nader uitgewerkt in de gemeentelijke Parkeernota uit 2005. In de nota komen verschillende vormen van parkeerregulering, inclusief bijbehorend afwijkingsbeleid, aan de orde. Daarnaast wordt onder andere aangegeven hoe wordt omgegaan met parkeren voor diverse doelgroepen, parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen en de handhaving van het parkeerbeleid. Op basis van een inventarisatie van parkeerknelpunten biedt de nota een overzicht van oplossingsrichtingen voor de korte, middellange en lange termijn. Eén van de uitgangspunten van het gemeentelijk parkeerbeleid is dat bouwplannen niet mogen leiden tot extra parkeerdruk in de directe omgeving. De te hanteren parkeernormen bij nieuwbouw, functiewijziging of verbouw zijn opgenomen in de Nota Parkeernormen Leidschendam-Voorburg. 2.7.10 Welstandsbeleid Vanaf 1 juli 2004 is het toetsen van bouwplannen 'aan redelijke eisen van welstand' alleen nog mogelijk op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota. Daartoe heeft de gemeenteraad op 14 juni 2004 de "Welstandsnota Leidschendam-Voorburg" vastgesteld. In deze nota wordt aangegeven op welke welstandsgerelateerde aspecten gelet wordt bij het beoordelen van vergunningaanvragen. De nota is gewijzigd bij besluiten van 31 januari 2006, 2 februari 2010 en 13 september 2011. De redelijke eisen van welstand zijn daarbij geobjectiveerd door de gemeente onder te verdelen in een aantal gebiedstypen. Elk gebiedstype kent eigen welstandseisen voor zowel bouwwerken op zichzelf als in relatie tot de omgeving, aan de hand waarvan bouwplannen worden beoordeeld. Elk gebiedstype kent eigen welstandaspecten voor het bouwwerk op zichzelf en voor het bouwwerk in relatie tot de omgeving waarop beoordeeld wordt.
21
2.7.11 WOONvisie De WOONvisie is ontstaan, omdat er behoefte was om vanuit een brede optiek een toekomstbeeld te schetsen van het wonen in Leidschendam-Voorburg. Het karakter van de gemeente en de kwaliteit van het wonen en leven in de buurten en wijken, vormen daarbij het belangrijkste kader. Wat goed is en past bij wat de mensen in die wijken willen, moet zoveel mogelijk behouden blijven. Maar daar waar mensen eigenlijk niet langer meer willen of kunnen wonen zullen veranderingen doelgericht ter hand genomen moeten worden. De WOONvisie heeft een belangrijke relatie met de Regionale woonvisie Haaglanden, de Strategische Visie Leidschendam-Voorburg en de Structuurvisie. De Regionale woonvisie Haaglanden geldt als belangrijkste kader voor de WOONvisie: regionale ambities worden in deze WOONvisie uitgewerkt op lokaal niveau. De hoofddoelstelling van de WOONvisie 2020 is het streven naar een aantrekkelijke (leefbare) groene woongemeente binnen Haaglanden met een evenwichtige bevolkingsopbouw, een beperkte groei en het creëren van keuzemogelijkheden voor elke bewoner in Leidschendam-Voorburg. De Woonvisie fungeert als leidraad voor ander gemeentelijk beleid dat het wonen raakt en toetsingskader bij plannen en ontwikkelingen waarbij het wonen een belangrijke rol speelt. De WOONvisie: geeft richting aan de keuze voor bepaalde woonmilieus, de structuurvisie vertaalt dit in een ruimtelijk beeld. geeft een beschrijving van de wijken, de gewenste woonmilieus en de benodigde strategie daarvoor. Daarbij is er vanuit gegaan dat alle wijken een woonkarakter blijven behouden. Het inzetten van de strategie is dan ook bedoeld voor het versterken van dat woonkarakter. geeft geen richting aan mogelijke bouwlocaties. Dit wordt nader uitgewerkt in het woningbouwprogramma dat jaarlijks wordt geactualiseerd. 2.7.12 Beleid detailhandel ondersteunende horeca In de gemeente Leidschendam-Voorburg was een ontwikkeling gaande, die er toe leidde dat er steeds meer vervlechting plaatsvond tussen detailhandel en horeca. Er werden bij de gemeente bijvoorbeeld meerdere verzoeken ingediend om (ondergeschikte) horeca-activiteiten in detailhandelszaken toe te staan, terwijl een passend beleid daartoe ontbrak. Op 1 september 2009 is het "Beleid ondersteunende horeca in detailhandel 2009" vastgesteld. Deze beleidsnotitie is opgesteld om beleidsmatig en qua regelgeving een goed evenwicht te vinden tussen enerzijds de positieve marktontwikkeling (aantrekkingskracht winkels wordt vergroot door coffeecorner, eethoekje of dergelijke) en anderzijds het voorzieningenbestand binnen de gemeente (voorkomen dat de horeca zich in sterke mate op een autonome manier uitbreidt). In de beleidsnotitie is aangegeven dat de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals in deze beleidsnota zijn omschreven, worden meegenomen in nieuw op te stellen bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan moet duidelijk aangeven wat wel en niet is toegestaan en wat de burger in zijn omgeving voor activiteiten kan verwachten. In de geactualiseerde beleidsnotitie “Beleid ondersteunende horeca in detailhandel 2011” zijn de conclusies en bevindingen uit de evaluatie meegenomen en is het "Beleid ondersteunende horeca in detailhandel 2009" op een aantal punten aangepast, aangevuld dan wel aangescherpt. Ter voldoening aan de beleidsnotitie zijn in het bestemmingsplan regels ten aanzien van detailhandelondersteunende horeca opgenomen. 2.7.13 Prostitutiebeleid Met ingang van 1 oktober 2000 is het algemeen bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht geschrapt en vervangen door een vergunningstelsel op lokaal (gemeentelijk) niveau, met als doelstellingen: het reguleren van vrijwillige prostitutie; het tegengaan van onvrijwillige prostitutie;
22
het bestrijden van misstanden in de prostitutiebranche. Op 6 juni 2006 is het prostitutiebeleid van de gemeente Leidschendam-Voorburg vastgesteld, dat onder meer voorziet in de introductie van een vergunningenstelsel voor seksinrichtingen. Het beleid heeft twee hoofduitgangspunten: bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat; verbetering van de positie van de prostiuées. De uitgangspunten en doelstellingen van het prostitutiebeleid zijn vertaald naar de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Leidschendam-Voorburg. Hierin is een vergunningenstelsel opgenomen voor de vestiging van seksinrichtingen en escortbedrijven, worden voorschriften verbonden aan de vergunning en gedragseisen gesteld aan de exploitant en beheerder. Het bestemmingsplan levert als ruimtelijk instrument mede een bijdrage aan het verwezenlijken van het prostitutiebeleid. In de gebruiksregels van het plan is daartoe een verbod opgenomen voor gebruik van gronden en/of bouwwerken voor een seksinrichting. In concrete gevallen kan van dit verbod ontheffing worden verleend, waarbij het gemeentelijk prostitutiebeleid als beoordelingskader fungeert. In het plangebied van het bestemmingsplan "XXX" komen wel/geen seksinrichtingen voor. 2.7.14 Beleid voor kleine bouwplannen en afwijkingen 2.7.14.1
Algemeen
Op 16 januari 2005 heeft het college het “Stroomlijnbeleid kleine bouwplannen - artikel 19, lid 3 WRO” vastgesteld. Dit beleid was nodig om harmonisatie aan te brengen in de verschillende erfbebouwingsregelingen in de vigerende bestemmings- en uitwerkingsplannen uit de twee fusiegemeenten Leidschendam en Voorburg. Hiermee werd eenduidigheid gecreëerd en konden bouwplannen beter op elkaar worden afgestemd, waardoor procedures gemakkelijker en sneller konden worden doorlopen. De invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 en het vervallen van de Wet op de Ruimtelijke ordening (WRO), maakte actualisatie van het stroomlijnbeleid noodzakelijk. Dit heeft geresulteerd in de vaststelling van het “Ontheffingenbeleid artikel 3.23 Wro” op 7 april 2009. Deze beleidsnotitie is op 14 mei 2009 gepubliceerd en in werking getreden. In 2010 werd de relevante wetgeving opnieuw gewijzigd. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) werd toen ingevoerd. Dit heeft opnieuw geleid tot een aanpassing van het ontheffingenbeleid in “Beleidsregels voor strijdig gebruik”, door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en op 21 april 2011 gepubliceerd en in werking getreden, met inbegrip van de beleidsnotitie "Het dak op! - Beleidsnotitie met sneltoetscriteria voor dakterrassen" (welke al eerder door het college was vastgesteld, maar nog niet was gepubliceerd). Deze laatste notitie wordt in paragraaf 2.7.14.3 nader toegelicht. De in de voornoemde beleidsnotitie(s) opgenomen beleid vormt een basis voor de actualisatie van de vigerende bestemmingsplannen. Hierna worden enkele belangrijke onderdelen van deze beleidsnotitie(s) kort toegelicht. 2.7.14.2
Erfbebouwingsregeling
Daar het bestemmingsplan altijd het eerste toetsingskader is voor bouwplannen, is het noodzakelijk dat het bestemmingsplan duidelijke regels geeft, onder andere voor de erfbebouwing die op een perceel is toegestaan. Bij de actualisatie van bestemmingsplannen is het uitgangspunt voor een erfbebouwingsregeling, dat de bij een woning behorende aan-, uitbouwen en/of bijgebouwen in het hiertoe aangewezen gebied gezamenlijk een oppervlak van maximum 40 m² mogen hebben, waarbij tevens de eis geldt dat van deze gronden niet meer dan 50 % mag worden bebouwd. Bij het gestelde maximum oppervlak van 40 m² is rekening gehouden met thans bestaande (omgevings)vergunningsvrije bouwrechten voor erfbebouwing. Van deze (omgevings)vergunningvrije bouwrechten kan gebruik worden gemaakt, naast de in het bestemmingsplan opgenomen bebouwingregeling.
23
2.7.14.3
Dakterrassenbeleid
Op 8 juli 2008 is de nota "Het dak op! - Beleidsnotitie met sneltoetscriteria voor dakterrassen" door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Op 21 april 2011 is de beleidsnotitie gepubliceerd en in werking getreden. De beleidsnotitie bevat concrete toetsingscriteria waaraan aanvragen voor dakterrassen worden getoetst. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een dakterras spelen het waarborgen van de beeldkwaliteit van de openbare ruimte en het veiligstellen van de privacy van de buren een belangrijke rol. Voor een aantal gebieden is vanwege het specifieke straatbeeld en de waardevolle architectuurtoepassing van het dakterrassenbeleid uitgesloten. Dit geldt voor de gebieden die in de gemeentelijke welstandsnota zijn aangeduid als 'Historisch', te weten de gebieden 01 t/m 05 liggend in de kernen Leidschendam, Voorburg en Stompwijk. Monumenten zijn eveneens uitgezonderd van de toepassing van sneltoetscriteria voor dakterrassen, eveneens als niet-woonfuncties. Voor dergelijke situaties is een solitaire belangenafweging noodzakelijk. In de nota worden algemene regels gegeven voor het bouwen van een dakterras waaraan elke aanvraag moet voldoen. Bijvoorbeeld de eis dat het dakterras van binnenuit ontsloten dient te zijn en dat de daglichttoetreding van de omringende panden niet wordt verminderd. Daarnaast zijn voor elk type dakterras (op een plat dak, aan een kaplaag of op een uitbouw) specifieke eisen gesteld. De in het bestemmingsplan opgenomen (afwijkings)regels sluiten hierop aan. Indien een aanvraag wordt ingediend voor het realiseren van een dakterras, dan wordt die aanvraag getoetst aan de sneltoetscriteria van het dakterrassenbeleid dan wel aan de in het bestemmingsplan opgenomen (afwijkings)regels. Voldoet een aanvraag aan de gestelde eisen, kan er medewerking worden verleend. 2.7.14.4
Fietsenbergingen
Het bouwen van fietsenbergingen in voor- of zijtuinen is ruimtelijk niet wenselijk en wordt in beginsel niet toegestaan. Toch kan een fietsenberging van geringe omvang, zonder vergunning, in de voortuin worden geplaatst. Een fietsenberging met een hoogte van maximaal 1 meter, een bruto-oppervlakte van minder dan 2 m² en als gevolg waarvan het voorerf voor niet meer dan 50% wordt bebouwd, is namelijk vergunningsvrij (zie Besluit omgevingsrecht, bijlage II, hoofdstuk 2) In 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders beleid geformuleerd voor grotere fietsenbergingen in de voortuin. Indien men een grotere fietsenberging in de voortuin wil bouwen kan dat slechts bij hoge uitzondering. Dat kan alleen als er geen mogelijkheid aanwezig is om het woonerf aan de achterzijde te bereiken. In dergelijke gevallen dienen aan de volgende voorwaarden te worden voldaan: 1. 2. 3. 4. 5.
per perceel is één fietsenberging toegestaan; gebouwd aan één van de zijdelingse perceelsgrenzen; de hoogte van de fietsenberging mag maximaal 1 meter bedragen; de breedte van de fietsenberging mag maximaal 1 meter bedragen; de lengte van de fietsenberging mag maximaal 4 meter bedragen.
In het bestemmingsplan zijn de voortuinen bij woningen bestemd als 'Tuin'. De hiervoor genoemde regeling voor fietsenbergingen is opgenomen in de regels behorende bij de bestemming 'Tuin'. Indien aan alle voorwaarden wordt voldaan kan voor het bouwen van een fietsenberging in de voortuin, zonder afwijkingsprocedure, medewerking worden verleend.
24
Hoofdstuk 3 3.1
Bestaande situatie
Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied op basis van de bestaande situatie. Aan bod komen de ruimtelijke hoofdstructuur van de wijk en de aanwezigheid van verschillende functies in het plangebied of in de directe nabijheid daarvan.
3.2
Ruimtelijke analyse
3.2.1
Ontstaansgeschiedenis
3.2.1.1 Cultuurlandschap Het landschap van de Gemeente Leidschendam Voorburg is vanaf ongeveer 8000 voor Christus ontstaan na het einde van de laatste IJstijd. Na 4700 voor Christus vertraagde de zeespiegelstijging en ontstond er mede door een lokaal zandoverschot een strandwallengordel evenwijdig aan de huidige kustlijn. De zee-uitbreiding in oostelijke richting stopte en ging over in een kustuitbreiding in westelijke richting. Tussen 3800 en 3500 voor Christus ontstond er tussen Rijswijk, Voorburg, Leidschendam en Voorschoten een grotendeels gesloten strandwallengordel van ongeveer 500 meter breed waartegen lage duinen opstoven met plaatselijk een hoogte van vier á vijf meter. Het landschap waarop het bestemmingsplangebied Koningin Wilhelminalaan is gelegen bestond uit strandwallen, met daartussen strandvlakten. Parallel aan de strandwal lag de Broeksloot die de begrenzing tussen deze twee gebieden markeert. Deze waterlijn is vandaag de dag nog steeds goed herkenbaar. Westelijk van de Broeksloot lag de Binnenwatering en de Veenwatering, met daartussen de Bovenkade. De Bovenkade vormde van oudsher de begrenzing tussen twee peilgebieden en omdat deze hoger was gelegen, vormde zij ook een landverbinding tussen de buitenplaatsen Binckhorst, Te Werve en 't Loo. Loodrecht op de strandwallen en de Broeksloot werden ontginningssloten aangelegd, om het veengebied dat op de lager gelegen strandvlakte was gelegen in cultuur te brengen en als weidegebied te gebruiken. De Aelsloot vormde tevens de begrenzing van twee ontginningsstructuren die loodrecht op elkaar waren geplaatst. Van het oude cultuurlandschap is weinig meer te zien. Wel is in enkele straten nog de ontginningsstructuur herkenbaar in de richting van de straataanleg zoals de Laan van Nieuw Oosteinde en delen van de Koningin Wilhelminalaan. Met de komst van de Utrechtse Baan in de jaren '70, verdwenen de sportvelden die hier langs het spoor lagen en werd het gebied getransformeerd in een park, dat we nu kennen als Corbulopark. Het park vormt een groene buffer tussen de Utrechtse Baan en de Hoekwaterstraat en de Van Zegwaardstraat. De historisch waterwegen in dit gebied zijn ten behoeve van de stadsuitbreiding gedempt. In hoofdstuk 6 Archeologie en Cultuurhistorie is een uitgebreidere toelichting over het ontstaansgeschiedenis en cultuurlandschap te lezen. 3.2.1.2 Historische steden(bouw) en infrastructuur Naast de bestaande waterwegen, was de weg die wij nu kennen als de Laan van Nieuw Oosteinde een belangrijke historische weg. De laan liep van de Voorburgse straatweg tot de Bezuidenhoutseweg en behoorde tot het eigendom van de heren van buitenplaats Te Werve. Indertijd werd door deze heren tol geheven voor deze weg. Deze tol was gelegen ter hoogte van de huidige spoorweg. Tussen 1860 en 1868 werd de spoorlijnverbinding Utrecht-'s-Gravenshage aangelegd. Deze is zeer bepalend geweest voor de bereikbaarheid van Voorburg en heeft ook direct invloed gehad op de toename van de Voorburgse bevolking. Bij de aanleg van de spoorlijn werd geen rekening gehouden met de bestaande ontginningsstructuur en bestaande buitenplaatsen. De plaatsing van het tracé is zeer bepalend geweest voor de verdere inrichting van het gebied. In 1903 maakte ir. Lindo, directeur van de Haagse Dienst Gemeentewerken, een
25
uitbreidingsplan voor Den Haag. Hierin was een deel van het huidige Voorbugse grondgebied meegenomen. In het deel van Voorburg werd een lange centrale weg gepland die Voorburg en Den Haag met elkaar verbond. Dit was de Koningin Wilhelminalaan die in 1907 als verhoogde weg werd aangelegd. De laan werd niet recht, maar slingerend ontworpen. Dit was een idee van de Tuindorpgedachte waarbij slingerwegen werden aangelegd om het landelijke karakter te versterken. Hierdoor ontstond tevens geen monotoon beeld van langgerekte straten met bouwblokken aan weerszijden. Vanaf 1924 reed er een elektrische tram over de Koningin Wilhelminalaan die Voorburg met Den Haag verbond. Dit had tot gevolg dat het profiel van de Koningin Wilhelminalaan vrij breed was. Er werd rekening gehouden met voetgangers, parkeervoorzieningen, auto- en koetsverkeer en een trambaan. De tramverbinding werd in de jaren 1950 opgeheven, waardoor de rijbaan verbreed kon worden. Het plan uit 1903 van ir. Lindo werd in 1908 vrijwel geheel door Berlage overgenomen op een paar kleine wijzigingen na. Dit plan is in hoofdlijnen uitgevoerd, hoewel in detail het plan grote verschillen vertoont met de daadwerkelijke realisatie. De Koningin Wilhelminalaan vormde in het ontwerp de centrale ader die Den Haag met Voorburg verbond, waarlangs de eerste woningen werden opgericht. Deze lijn is consequent in alle plannen doorgevoerd. Vooral aan de noordzijde zijn de eerste stedenbouwkundige ontwerpen nog steeds herkenbaar. Hier werden dan ook tussen 1910 en 1930 de eerste woningblokken opgericht, evenals op enkele plekken langs de Koningin Wilhelminalaan. Vanaf 1930 werden de gebieden tussen de Laan van Nieuw Oosteinde en de Koningin Wilhelminalaan volgebouwd. Na de tweede wereldoorlog werden de plekken aan de rand van het bestemmingsplan ingevuld. In de wijk is daardoor een heldere chronologische ontwikkeling te herkennen. Kortom, de wijk wordt gedomineerd door architectuur uit de jaren 1920 en 1930 van de twintigste eeuw. Vanwege de kwaliteit van de architectuur in combinatie met de stedenbouwkundige inrichting is de vroege inrichting van Koningin Wilhelminalaan van hoge cultuurhistorische waarde. In het Voorburgse deel van het uitbreidingsplan waren hoofdzakelijk woningen gepland. Om deze reden zijn er toentertijd geen grote markante gebouwen in het gebied gebouwd. 3.2.1.3 Naoorlogse ontwikkelingen Na WOII kwam de woningbouw langzaam weer op gang. Vanwege de exponentiële bevolkingsgroei moest ook in het gebied rondom de Koningin Wilhelminalaan over stadsuitbreiding worden nagedacht. De locatie was voor WOII al bekend. De naoorlogse uitbreiding is vooral te vinden aan de zijde van het spoor aan de Van Lodesteijnstraat, de Van Zegwaardstraat en de Von Geusausstraat. Hier werden portiekwoningen gerealiseerd van drie verdiepingen met een zadeldak. Dergelijke woningen werden ook gerealiseerd aan de Laan van Nieuw Oosteinde tussen de Van der Wervestraat en de Heer Hubrechtstraat. Hoewel gelijktijdig gebouwd, verschillende de woningen van elkaar. Zo ogen de woningen aan de Van Zegwaardstraat en de Von Geusaustraat moderner en transparanter. De betonconstructie is zichtbaar aan de buitenzijde en aan de straatkant zijn de gebouwen voorzien van een balkon. De woningen aan de Laan van Nieuw Oosteinde zijn op traditioneler wijze uitgevoerd, zoals de jaren 1930 woningbouw. Hierbij is de façade van baksteen vrij gesloten uitgevoerd. De typische jaren1930 overstekende daklijst is ook hier toegepast. De betonconstructie is achter de baksteen weggewerkt. Tussen de jaren 1960 en 1970 zijn geen woningbouwprojecten in dit gebied gerealiseerd. Vanaf de jaren 1970 werd parallel aan de treinverbinding een autoweg gepland, de zogenaamde Utrechtsebaan, welke in 1976 geopend werd. De aanleg van de autoweg en de spoorlijn zijn in sterke mate bepalend geweest voor de stedenbouwkundige ontwikkeling van dit deel van Voorburg. In 1981 zijn voor het toenmalige bestemmingsplan uitgangspunten geformuleerd ten behoeve het verbeteren van het woonmilieu in de buurt: 1.de binnenterreinen bedrijfsvrij maken en betrekken bij de openbare ruimte, 2. het uitplaatsen van milieuhinderlijke bedrijven uit de directe woonomgeving, 3. het herinrichten van de openbare ruimte, zodat er een aantrekkelijker woonmilieu ontstaat. Ten slotte het versterken van de woonfunctie en het zodanig bestemmen dat woningverbetering en typewijziging mogelijk is. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een stadsvernieuwing, waarbij gedeelten van of gehele binnenterreinen openbaar toegankelijke groen
26
ingerichte plekken zijn geworden. Voorbeelden hiervan zijn de binnenterreinen tussen de Van Alphenstraat – Van Heurnstraat en tussen de Van Heurnstraat – Van Naeltwijckstraat. In het kader van de stadvernieuwing zijn een aantal bedrijfjes uit de wijk naar een bedrijfsverzamelgebouw aan de Van Alphenstraat verplaatst. Later is de gehele Van Alphenstraat opgeknapt, waarbij ook de strook openbare ruimte langs het spoor is heringericht. Tegelijkertijd is er in een “meerjarenonderhoudsplan” in het leven geroepen voor het opknappen van de bestaande woningen in heel Voorburg Noord. In 1995 is er aan het Faukenbergplein een nieuw wijk- en dienstcentrum met een aantal appartementen gebouwd. Aan het Graaf Florisplein en de Van Barbasonstraat zijn recent 65 woningen en halfverdiepte parkeergarages gerealiseerd. De gesloopte woningen waren verouderd en deze zijn vervangen door deels appartementen en deels geschakelde woningen. 3.2.2
Stedenbouwkundige opzet
3.2.2.1 Ligging in de stad Leidschendam-Voorburg bestaat voor ongeveer 50% uit verstedelijkt gebied en 50% landelijk gebied en is opgebouwd uit drie onderscheidende onderdelen: het stedelijk gebied, de Vlietzone en het buitengebied. Het gebied van de Voorburg Noord ligt in het stedelijke gebied en is de meest stedelijke wijk van Leidschendam-Voorburg. Niet alleen de bebouwingsdichtheid bepaalt deze stedelijkheid. Ook de ligging nabij Den Haag, de afbakening door de Utrechtse Baan en het nationale spoortraject met station Laan van NOI zijn bepalend voor de mate van stedelijkheid in de buurt. De Koningin Wilhelminalaan is hiermee de stedelijke entree van Leidschendam-Voorburg.
Ligging in de stad met verkleurig
27
3.2.2.2 Structurerende identiteitsdragers De structuur van de gehele gemeente Leidschendam-Voorburg wordt grotendeels bepaald door de geomorfologische ondergrond en de ontstaansgeschiedenis. De bebouwingsontwikkelingen van de gemeente volgen hoofdzakelijk de parallelstructuur van de strandwallen. Dit parallelle patroon maakt het stedelijk gebied van de gemeente Leidschendam-Voorburg herkenbaar, waarbij de langs- en dwarsverbindingen de identiteitsdragers vormen. Hoewel het plangebied Voorburg Noord zich minder dan andere delen in de gemeente in dit parallelle patroon voegt, bevinden aan de randen van de wijk een aantal van deze gemeentebrede identiteitsdragers, namelijk: Spoorzone De 'Spoorzone' flankeert de spoorlijn Den Haag - Leiden en vormt een duidelijke grens met Den Haag aan de noodwestzijde van de gemeente. Het is een van de grote groene zones binnen de gemeente Leidschendam-Voorburg en heeft vanuit het Waterplan een belangrijke functie als waterbuffer. De Spoorzone behoort tevens tot de hoofdgroenstructuur van de gemeente. Entree Utrechtsebaan De Utrechtsebaan is de hoofdontsluitingsweg voor Voorburg en sluit aan op het omringende rijkswegennetwerk. Bij de kruising met de Spoorzone ligt de Utrechtsebaan verdiept en ligt de weg tussen de Tennetlocatie en het woongebied. Vandaar af stijgt de hoogte van de weg tot het viaduct over de Prins Bernhardlaan. Vanaf het Corbulopark tot aan de Prins Bernhardlaan vormt de weg, samen met de spoorbaan Den Haag – Gouda, de westelijke grens van het plangebied. De deels verdiepte en hooggelegen Utrechtsebaan en de aangrenzende spoorbaan vormen een scherpe grens en fysieke barrière tussen Voorburg en de Haagse Binckhorst.
28
structurerende elementen
Naast de hierboven beschreven gemeentebrede zones is het cultuurlandschap vaak een structurerend element dat mede bepalend is voor de identiteit van een gebied. Hoewel in de omgeving van de Koningin Wilhelminalaan dit minder te herkennen is dan in de rest van Leidschendam-Voorburg (met haar gridpatroon van straten), is in enkele straten de ontginningsstructuur nog terug te vinden. De Laan van Nieuw Oosteinde, van oudsher een historische weg waarop tol werd geheven, volgt de oude ontginningsrichting van het cultuurlandschap. Ook de Koningin Wilhelminalaan haakt op een aantal locaties in op deze
29
oude ontginningsstructuur.. Met de aanleg van de Utrechtsebaan in de jaren zeventig is een nieuwe structuur in het landschap onstaan. Mede door zijn verhoogde ligging is de barrièrewerking van de Utrechtsebaan hoog en vormt deze een harde begrenzing van de wijk. Overige begrenzende lijnen zijn de spoorlijn en de Laan van Nieuw Oosteinde. 3.2.2.3 Structurerende elementen binnen de wijk Het plangebied heeft het meest stedelijke karakter van de gemeente Leidschendam-Voorburg en wordt in de welstandsnota getypeerd als een 'klassieke' wijk. Het stedenbouwkundige patroon van het plangebied is opgebouwd uit een aantal ordenende lijnen die de wijk begrenzen of opdelen. Daarnaast heeft de wijk een aantal karakteristieken die kenmerkend zijn voor een klassieke wijk. Deze karakteristieken komen in alle deelgebieden voor en geven hiermee eenheid in de wijk. Lanen en fijnmazig netwerk De interne lijnen die bepalend zijn voor de structuur zijn de brede lanen: de Koningin Wilhelminalaan, de Van Arembergelaan en de Van de Wateringelaan. Deze lanen delen de wijk op en begrenzen hiermee de deelgebieden. De deelgebieden zijn opgebouwd uit een fijnmazig netwerk van straten en pleintjes. Deze hiërarchische opbouw is kenmerkend voor jaren twintig-dertig bouw, de 'klassieke wijk', onder invloed van o.a. Berlage: een onderscheid in sfeer met enerzijds lange lanen met brede profielen en anderzijds fijnmazigheid met rust en intimiteit. De maat van voorgevel tot voorgevel is bepalend voor de maat van het straatprofiel: bij de lanen breed en bij de woonstraten smaller. Daarnaast bepaalt de aaneenschakeling van de voorgevelrooilijn het verloop en patroon van de straten. Maar ook in de beleving van de straat speelt de voorgevelrooilijn een grote rol. Dat bijvoorbeeld de voorgevelrooilijnen onderling niet verspringen, heeft grote invloed op de beleving van de lange lijnen die zo kenmerkend in een klassieke wijk. Pleinen In de deelgebieden is de rust en intimiteit terug te vinden in de smallere straatprofielen en de karakteristieke pleinen. Deze pleinen hebben een verblijfsfunctie en hebben op sommige plekken een groene inrichting of zijn ingericht om te spelen. Op andere plekken zijn de pleintjes voornamelijk ingericht om te kunnen parkeren. Stadsblokken en architectonische eenheden De bebouwing in het plangebied bestaat voornamelijk uit stadsblokken. Soms zijn deze blokken gesloten, soms half open. De stadsblokken, bestaande uit een aantal bouwkundige eenheden, zijn vaak door één architect ontworpen, waardoor er sprake is van architectonische eenheden. De eenheden bevatten op hun beurt weer een aantal meergezinswoningen en/of eengezinswoningen in meerdere lagen. Architectonische eenheden kunnen zich van elkaar onderscheiden door bijvoorbeeld andere kapvormen of andere bouwhoogten. Soms is het onderscheid subtieler en zit het verschil in de detaillering. Binnenterreinen en voortuinen Aan de binnenzijde van de stadsblokken liggen de overwegend groene binnenterreinen. Hier bevinden zich de privétuinen van de benedenwoningen. Op sommige binnenterreinen ligt midden in het blok, aan de achterzijde van de privétuinen, een open ruimte die als gemeenschappelijk groen en/of speelgebied is ingericht. Hier bevonden zich in het verleden vaak bedrijfsgebouwen die bij de stadsvernieuwing zijn verwijderd om plaats te maken voor gemeenschappelijk gebruik. De stadsblokken hebben aan de straat veelal een voortuin, wat zeer karakteristiek is voor deze bouwperiode, en dragen bovendien bij aan de groenbeleving in de buurt. Corbulopark Langs de Utrechtse baan loopt een groenstrook welke overgaat in het Corbulopark die aan de westzijde de wijk in loopt. Op het zwaartepunt van de wijk, daar waar de lanen elkaar kruisen, ligt de entree van dit park.
30
Klassiek elementen
3.2.2.4 Deelgebieden Van Alphenstraat – Koningin Wilhelminalaan – Van de Wateringelaan De bebouwingsrichting in dit deelgebied is evenwijdig aan de Van Alphenstraat en het spoor. De twee andere structuurbepalende lijnen (Koningin Wilhelminalaan en Van de Wateringelaan) lopen schuin naar elkaar toe, waardoor de straten naar deze kruising steeds korter worden. De straten die op de Koningin Wilhelminalaan aansluiten, lopen zo ver mogelijk door met op de kop
31
bebouwing evenwijdig aan de Koningin Wilhelminalaan. De hoeken van de straat zijn hierdoor niet haaks. Hoe deze hoeken van een dergelijke straat gezien worden, hangt erg af of deze vanaf het noorden of het zuiden bekeken worden. De stadsblokken aan de Van de Wateringelaan staan juist wel haaks op deze straat. Soms door een knik in het bouwblok, soms door zelfstandige blokken haaks gesitueerd op de Van de Wateringelaan. Hierdoor is elke hoek in principe gelijk, behalve bij het knooppunt waar de Van de Wateringelaan, de Van Naeltwijkstraat, de Van Egmondestraat bij elkaar komen. Daar vormen de samenkomende straten een open ruimte in de vorm van een vijfhoek. De bebouwing aan de lanen zijn, naast onderdeel van het deelgebied, ook onderdeel van het straatprofiel van deze lanen. De bebouwing aan de lanen is in eerste instantie onderdeel van het profiel van de lanen en in tweede instantie onderdeel van het achterliggende deelgebied. Aan de Van de Wateringelaan is er bijzondere hoekbebouwing te vinden, waar ook andere functies dan wonen te vinden zijn. Er komen twee pleinen voor in dit deelgebied: het driehoekige pleintje aan de Van der Marckstraat en het plein dat gevormd wordt door de verbreding in de Van Heurnstraat. De stadsblokken zelf bestaan hoofdzakelijk uit meergezinswoningen van drie lagen met platte daken, behalve de eengezinswoningen aan de Koningin Wilhelminalaan; deze bebouwing wordt beëindigd met een kap. Andere uitzonderingen zijn de bedrijfsbebouwing aan de Van Alphenstraat en de voormalige school in de Van Sevenbergestraat. In elk bouwblok komen meerdere architectonische eenheden voor en verschillen vaak alleen in de architectonische detaillering. De binnenterreinen hebben in dit deelgebied meestal een groen karakter door de tuinen van bewoners van de begane grond, soms gecombineerd met openbaar groen aan de achterzijde van de privé tuinen. In het blok aan de Van Alphenstraat staat bedrijfsbebouwing op een gedeelte van het binnenterrein. Binnen dit bouwblok is een deel van de oorspronkelijke bedrijfsbebouwing verwijderd om plaats te maken voor gemeenschappelijk groen. Een ander deel van de bedrijvigheid is gehandhaafd. Opvallend in dit deelgebied is dat de panden aan de Van Heurnstraat, de Van Sevenbergenstraat en de Van Wassenaerstraat geen voortuinen hebben. Door het smalle profiel en hoge parkeerdruk is er weinig ruimte voor groen, waardoor deze straten een stenig karakter hebben. Van de Wateringelaan – Van Arembergelaan – Laan van Nieuw Oosteinde De structuur in dit gebied wordt bepaald door de stadsblokken langs de structuurbepalende lijnen (Van de Wateringelaan, Van Arembergelaan en de Laan van Nieuw Oosteinde). De stadsblokken aan de randen zijn vrij lang en halfopen. Het gebied daarbinnen bestaat uit twee gesloten stadsblokken. Het wijkcentrum aan de Faukenbergestraat is de enige bebouwing met een afwijkende bebouwingstypologie binnen het deelgebied. De bebouwing aan de lanen is ook onderdeel van het straatprofiel. Daarnaast heeft de Van de Wateringelaan en de Van Arembergelaan bijzondere hoekbebouwing, waar ook andere functies dan wonen in gehuisvest zijn. Een tweetal pleinen wordt door de positionering van de stadsblokken gevormd. Namelijk ten noorden het driehoekige pleintje tegenover de Van Winoxbergenstraat en ten zuiden het Van Faukebergeplein. Het Faukenbergeplein bestaat uit twee delen: een deel voor de entree van het wijkcentrum en een ander rechthoekig deel ten zuiden hiervan. De stadsblokken bestaan hoofdzakelijk uit meergezinswoningen van drie lagen met platte daken. Behalve de strook aan de Laan van Nieuw Oosteinde en de noordoostelijke zijde van de Faukenbergestraat, die meergezinswoningen worden beëindigd met een kap. Aan de Laan van Nieuw Oosteinde wordt de lengte van de stadsblokken onderbroken door garages van één bouwlaag met bijpassende architectuur. Aan de Laan van Nieuw Oosteinde bevinden zich ook enkele eengezinswoningen. Deze doen, samen met de garages, mee in de architectonische eenheid. Door de lange smalle blokken bestaan de binnenterreinen voornamelijk uit tuinen, uitgezonderd
32
het meest noordoostelijke blok van de Van Naeltwijckstraat. Op dat binnenterrein staat bedrijfsbebouwing achter de privétuinen van de benedenwoningen. Een groot deel van de woonbebouwing in dit deelgebied heeft een voortuin. De bebouwing die geen voortuin heeft, heeft veelal een andere functie dan wonen in de plint. Ook zijn, om dezelfde functionele reden, de hoeken niet voorzien van een voortuin. Van Arembergelaan – Laan van Nieuw Oosteinde – Koningin Wilhelminalaan De structuur in dit gebied wordt begrensd door de stadsblokken langs de structuurbepalende lijnen (Van Arembergelaan, Laan van Nieuw Oosteinde en Koningin Wilhelminalaan). De stadsblokken aan de randen zijn vrij lang en halfopen. Daarbinnen bevindt zich een aantal losse gesloten stadsblokken. Behalve aan de Van Arembergelaan, daar begrenzen de koppen van de stadsblokken de straat. Dit geeft aan de zuidzijde van de Van Arembergelaan een andere sfeer dan aan de noordzijdet. In dit deel van de Van Arembergelaan is de meeste bebouwing ook geschikt voor andere functies dan wonen, waarbij het plein aan de Ten Capellenstraat het centrum vormt. Aan de Koningin Wilhelminalaan correspondeert de lengte van de stadsblokken met de overzijde van de laan. De bebouwing aan de Koningin Wilhelminalaan is in eerste instantie onderdeel van het profiel van de laan en in tweede instantie onderdeel van het deelgebied.. Een tweetal pleinen wordt door de positionering van de stadsblokken gevormd, namelijk het Graaf Florisplein en de driehoekige Van Halewijnplein. Het Graaf Florisplein is het grootste plein van de gehele wijk. De stadsblokken in dit deelgebied vertonen de meeste verscheidenheid aan architectonische eenheden: de bebouwing bestaat uit 2 of drie lagen, met of zonder kap, meergezins- en eengezinswoningen. Bijzonder in dit gebied is de nieuwbouw aan de Graaf Florisstraat en de Van Barbansonstraat. Onder beide locaties is een halfverdiepte parkeergarage onder de nieuwbouw gerealiseerd. De binnenterreinen zijn hier vrij smal en bestaan voornamelijk uit tuinen. Behalve in het bredere blok aan de Van Leijdenstraat, daar is ook een bedrijfsgebouw gevestigd. Aan de lanen heeft alle woonbebouwing een voortuin. In de woonstraten binnen het deelgebied is niet iedere woonbebouwing voorzien van een voortuin. Voornamelijk rondom de pleinen is dit afwisselend. Wilhelminalaan – Utrechtse Baan Ingeklemd tussen de Utrechtse Baan en de Koningin Wilhelminalaan ligt het jongste deelgebied van de wijk. Het merendeel is gebouwd in de jaren 1950-1960 van de vorige eeuw, hoewel de meeste bebouwing aan de Koningin Wilhelminalaan wel in de jaren '20-'30 gerealiseerd is. De Koningin Wilhelminalaan en het Corbulopark zijn de structurerende elementen van dit deelgebied. De villa-achtige bebouwing en de meergezinswoningen van drie lagen aan de Koningin Wilhelminalaan zijn onderdeel van zowel de stadsblokken als het straatprofiel van de laan. Het noordwestelijke deel van de Koningin Wilhelminalaan wordt gekenmerkt door diversiteit in de bebouwing. In de Von Geusaustraat heerst juist een rustig en eenzijdig straatbeeld. In het zuidwestelijke deel van de Koningin Wilhelminalaan bestaan de architectonische eenheden uit drie lagen, plat dak en kap om en om afgewisseld. De stadsblokken verschillen onderling veel omdat hier over een groot tijdsbestek is gebouwd. Ten noordwesten van het Corbulopark bestaan de stadsblokken uit één architectonische eenheid en verschillen onderling weinig. Ten zuidwesten van het Corbulopark is ligt er één rij van stadsblokken langs de Koningin Wilhelminalaan. De stadsblokken zijn pas na de jaren 1930 afgemaakt met de bebouwing aan de van Zegwaardstraat. De architectonische eenheden aan de Van Zegwaardstraat bestaan uit drie lagen en een flauwe kap. Tegen het park aan staat een school en een buurthuis als losse bebouwing met bijbehorend speelterrein in het groen. De binnenterreinen bestaan in dit deelgebied alleen uit privétuinen van de benedenwoningen. De voortuinen zijn in dit deelgebied rondom alle stadsblokken te vinden. In dit deelgebied zijn geen, voor de klassieke wijk, karakteristieke pleinen te vinden. Het
33
Corbulopark is een belangrijke verblijfsplek voor de gehele wijk. Tennett terrein Ingeklemd tussen de Utrechtsebaan en de twee spoortrajecten is het terrein van Tennett, een energieleverancier. Op dit terrein staan drie forse gebouwen die in de hoogte variëren van 6 tot bijna 30 meter.
deelgebieden
34
3.2.3
Verkeersstructuur
3.2.3.1 Algemeen Het plangebied ligt in het uiterste noordwestelijke gedeelte van de Leidschendam-Voorburg tegen Den Haag aan. Het gebied wordt ingeklemd door de rijksweg A12, het spoortraject Rotterdam – Amsterdam en de Laan van Nieuw Oosteinde. 3.2.3.2 Autoverkeer Externe ontsluiting Vanuit Den Haag Centrum en de kantoren aan de Haagse Schenkkade komt men met de auto de wijk binnen via de Laan van Nieuw Oosteinde of de Koningin Wilhelminalaan. De Laan van Nieuw Oosteinde geeft daarnaast een verbinding met het centrum van Voorburg en via de Prins Bernhardlaan met de rijksweg A12. Het traject van de A12 langs het plangebied wordt ook wel de Utrechtse Baan genoemd. Interne ontsluiting autoverkeer De interne ontsluiting van het plangebied gaat vanuit het westen via de Koningin Wilhelminalaan en vanuit het oosten via de Van Arembergelaan. De Koningin Wilhelminalaan – Van Arembergelaan is hiermee de hoofdontsluitingsweg van de wijk voor gemotoriseerd verkeer. Ten noorden wordt de wijk ontsloten via de Van de Wateringelaan. Daar waar de ontsluitingswegen samen komen is een rotonde aangelegd. Via bovengenoemde straten wordt het fijnmazige stratennetwerk van de deelgebieden ontsloten. Voor een groot deel van deze woonstraten geldt een eenrichtingsverkeerregiem, vanwege het smalle profiel in combinatie met parkeren. De woonstraten zijn ingericht als 30 km-uur gebieden of woonerven. 3.2.3.3 Openbaar vervoer Ten noorden van het plangebied loopt de spoorlijn Den Haag – Leiden. In het verlengde van de Van Egmondestraat bevindt zich het NS station Den Haag-Laan van NOI. Hier stoppen o.a. de intercity's naar Rotterdam en Amsterdam en er is een halte op het Randstadrailtraject. Daarmee is Den Haag-Laan van NOI een druk forensenstation. Ten Noordwesten van de wijk, net buiten het plangebied, bevindt zich een halte van tram en bus. De tramlijn gaat verder richting Den Haag of Leidschendam en de bus geeft verbinding met Den Haag en Rijswijk. Door het plangebied loopt een busroute via de Van Arembergelaan-Koningin Wilhelminalaan, die onder andere verbinding geeft met Den Haag en Leidschendam. De verbinding met het nationale spoornetwerk, het Randstedelijke netwerk en het lokale openbaarvervoer netwerk is hiermee uitstekend. 3.2.3.4 Fietsverkeer De Laan van Nieuw Oosteinde maakt onderdeel uit van het regionale fietsroutenetwerk. Deze laan, de Van Arembergelaan, de Van de Wateringelaan en de Koningin Wilhelminalaan maken onderdeel uit van de lokale hoofdfietsroutes, zoals opgenomen in het Verkeer- en Vervoerplan. Vooral de route door de wijk, via de Koningin Wilhelminalaan, is een veel gebruikte route voor fietsverkeer van en naar Den Haag. De Utrechtsebaan vormt voor fietsers een barrière en ter hoogte van het plangebied is er dan ook geen verbinding voor langzaam verkeer met de Haagse Binckhorst. Op de aansluitingen Koningin Wilhelminalaan-Van Arembergelaan en Van Arembergelaan-Laan van Nieuw Oosteinde zijn rotondes aangelegd. Fietsers kunnen hier veilig en met voorrang oversteken.
35
3.2.3.5 Parkeren Naast de mogelijkheid om te parkeren op de parkeergelegenheden aan de openbare weg, bestaan er in het gebeid verschillende mogelijkheden om op eigen terrein te parkeren. Bijvoorbeeld in de particuliere garages. Deze garages bevinden zich soms in de plint van de bebouwing, soms als losse bebouwing op de koppen of op de binnenterreinen van de stadsblokken. Bij de nieuwbouw op de Van Barbansonstraat en het Graaf Florisplein zijn er parkeerkelders gerealiseerd waar de bewoners hun auto's kunnen parkeren. De parkeerdruk is hoog in het plangebied. Dit komt onder andere doordat de wijk vrij smalle straten heeft met in verhouding minder parkeerplaatsen. In een groot aantal straten is de parkeerdruk 's nachts meer dan 100%. Dat wil zeggen dat er meer auto's geparkeerd staan dan dat er parkeergelegenheid beschikbaar is. Om het parkeren door kantoorpersoneel van de aansluitende Haagse wijken tegen te gaan en voldoende parkeergelegenheid voor bewoners en bezoekers beschikbaar te hebben, is een blauwe zone in het gebied ingesteld. De parkeerdruk is hierdoor overdag ca. 60%. De afgelopen jaren is in een aantal straten extra parkeergelegenheid aangebracht. De ruimte om extra parkeergelegenheid aan te leggen is echter beperkt. Bij het nieuwbouwproject aan de Graaf Florisstraat is ondergronds parkeren toegepast. Bij het NS-station Den Haag Laan van NOI is een parkeerterrein aangelegd waar circa 120 auto's geparkeerd kunnen worden tegen betaling. Dit parkeerterrein valt buiten het bestemmingsplangebied en ligt op Haagse grond. Bij nieuwe ontwikkelingen dient parkeergelegenheid op eigen terrein te worden gerealiseerd als gevolg van de nieuw gegenereerde parkeerbehoefte. Bij nieuwe ontwikkelingen worden daarvoor de meest recente parkeernormen gehanteerd (Nota parkeernormen 2012).
36
Verkeersstructuur
3.2.4
Groen- en waterstructuur
Net als bij de bebouwde ruimte, valt er in de onbebouwde groene ruimte ook onderscheid te maken tussen wijkoverstijgende en wijkeigen elementen en structuren. De wijkoverstijgende structuren zijn vaak zones die door meerdere wijken lopen en zijn belangrijk voor de gemeentebrede kwaliteiten. De wijkeigen structuren en elementen zijn de karakteristieken die de wijk uniek en herkenbaar maken.
37
3.2.4.1 Waterberging De Veen- en Binkhorstpolder waarin het plangebied ligt, is een sterk verstedelijkte polder met relatief weinig oppervlaktewater. In de hele polder is een tekort aan oppervlaktewater van meerdere hectares. Op basis van toekomstige neerslagscenario's stijgt het oppervlaktewater in het nu aanwezige areaal aan water bij extreme buien met meer dan de toegestane 60 cm uit het peilbesluit. Het is daarom nodig om veel extra water aan te leggen. In het waterplan 2007-2015 is de spoorstrook aangewezen als gebied waarin extra water gerealiseerd moet worden. In het waterplan is nadrukkelijk bepaald dat water een dimensie moet toevoegen aan de leefomgeving en gecombineerd moet worden met natuur, recreatie en beleving. 3.2.4.2 Spoorzone De spoorzone is een brede groenzone met volkstuinen, speelvoorzieningen en veel natuurlijk groen die in het kader van het Waterplan heringericht worden met meer paden, water en natuur. Het talud van de spoordijk heeft een grote waarde voor flora en fauna door zijn zeer beperkte toegankelijkheid, de overgangen van droog naar nat en de rechtstreekse verbinding met het buitengebied. Een deel van de totale spoorzone loopt bovenlangs het gebied van de Koningin Wilhelminalaan. In het recente verleden is er bij het station Den Haag Laan van NOI een parkeerterrein aangelegd, waar groen voor heeft moeten wijken. Er is toch potentie om de Spoorzone tot aan de Utrechtse Baan te laten lopen. 3.2.4.3 Wijkeigen groenstructuur Corbulopark Aan de westzijde van het plangebied, tegen de Utrechtse Baan aan, ligt het Corbulopark. Het park is een zogenaamd 'wandelpark' met veel opgaand groen. Maar heeft ook voldoende speelgelegenheden voor de jongste en iets oudere jeugd. De groenstrook die het park langs de Utrechtse Baan verbindt met de Prins Bernhardlaan is in potentie een aantrekkelijke (langzame) route. Klassieke structuur Het plangebied heeft het meest stedelijke karakter van de gemeente Leidschendam-Voorburg. Over het algemeen heerst er een tekort aan groen in de wijk. De wijk wordt in de welstandsnota getypeerd als een 'klassieke' wijk, wat betekent dat het groen ondersteunend is aan de stedenbouwkundige structuur. De groene ruimtes zijn vaak helder afgebakend en het groen beperkt zich tot straatbomen en groene pleintjes. Lanen Typerend voor een wijk uit de jaren '20-'30 van de vorige eeuw is het onderscheid tussen grote lanen en het fijnmazige netwerk daarachter. De stedelijke lanen worden begeleid door bomenrijen, zoals langs de Koningin Wilhelminalaan, de Van Arembergelaan en de Van de Wateringelaan, en vormen hiermee de ruggengraat van de wijk. Daar waar deze belangrijke lanen in elkaar overgaan is een grote rotonde aangelegd, die de eenheid van deze structuurbepalende lijnen verminderd. Woonstraten en pleintjes Binnen het fijnmazige netwerk in de deelgebieden ontstaan op de hoeken diverse pleintjes en parkjes. Deze open ruimtes zijn belangrijke plekken voor de leefbaarheid van hoog stedelijke wijken als deze. Sommige van de pleinen zijn aantrekkelijk groen ingericht, maar de meesten zijn stenig en staan vol met geparkeerde auto's. De woonstraten liggen het laagst in de hiërarchie van de klassieke stedenbouwkundige opzet van de buurt. Het profiel is vaak smal en is er geen ruimte voor bomenrijen. Voortuinen Hoewel de smalle straatprofielen in de deelgebieden weinig ruimte bieden voor bomen, krijgen de straten door het veelvuldig voorkomen van voortuintjes toch een groen karakter. Deze Binnenterreinen en achtertuinen
38
Typerend voor de klassieke wijk is het contrast tussen de statigheid aan de voorzijde en rust en intimiteit aan de binnenzijde van de bouwblokken. De achtergevelrooilijn vormt het binnenterrein, welke over het algemeen groen zijn ingericht. Sommige binnenterreinen zijn (gedeeltelijk) openbaar toegankelijk maar de grotendeels zijn het de privé tuinen van de bewoners van de eerste verdieping. Waterstructuur De waterstructuur in het plangebied beperkt zich qua open water tot de vijver in het park. Deze waterpartijen zijn ondergronds verbonden met water in de Binckhorst en via het hemelwaterriool ook met de spoorzone. Door de hoge dichtheid van de wijk heeft het zeer beperkt aanwezige oppervlaktewater in het plangebied een belangrijke functie in de ont- en afwatering.
39
Groenstructuur
40
3.3
Functionele analyse
De wijk Voorburg Noord is voornamelijk een woonwijk; er komen weinig grootschalige kantoren, winkelcentra of bedrijven voor. Bijzonder in deze wijk is, dat er relatief veel eenmansbedrijven zijn. Aan de structurerende lanen, zoals de Van Arembergelaan en de Van de Wateringelaan zijn wat winkeltjes, horeca en voorzieningen gelegen. Veel (kleuter)scholen, behalve de basisschool tegen de Utrechtsebaan, zijn in het verleden gesloopt en hebben plaats gemaakt voor voornamelijk woningen. Daarentegen zijn er wel kleinschalige maatschappelijke voorzieningen verspreid over de wijk te vinden. Voorburg-Noord is hiermee niet een woonwijk pur sang maar is in werkelijkheid een gemengde wijk. 3.3.1
Wonen
3.3.1.1 Woningvoorraad De woningvoorraad in het plangebied bestaat uit circa 3400 woningen. Het grootste gedeelte hiervan, circa 95%, bestaat uit meergezinswoningen. Dit betreft portiekwoningen in 2 of 3 bouwlagen en portiekflats met 3 of 4 bouwlagen zonder lift. Ten opzichte van het aandeel binnen de woningvoorraad in de gemeente (60%) is het aandeel van meergezinswoningen erg hoog. Het aandeel koopwoningen binnen de woningvoorraad in het plangebied bedraagt circa 75%, terwijl dit aandeel binnen de woningvoorraad in de gemeente circa 60% bedraagt. De gemiddelde ouderdom van de woningen in het plangebied is 74 jaar (in de gehele gemeente is dit 48 jaar). Het is het gebied met de hoogste gemiddelde ouderdom van woningen in de hele gemeente. De woningen zijn hoofdzakelijk gebouwd in de periode 1920 – 1940 (80%). Uit de jaren 50 dateert circa 15% van de voorraad. Dit betreft woningen gebouwd door woningcorporaties. 3.3.1.2 Ontwikkelingen in de woningvoorraad Ontwikkelingen in de woningvoorraad Rond 1990 zijn er in de Van Heurnstraat ruim 100 woningen gesloopt. Deze zijn vervangen door de bouw van 110 appartementen in de sociale huursector. Hiermee is de kwaliteit van de woningvoorraad in deze straat een stuk verbeterd. Aan de Van Faukenbergestraat is een schoolgebouw gesloopt. Hier is een complex van 24 woningen in de sociale huursector gerealiseerd. In 2009 is het project Bouw mee aan Voorburg-Noord gestart. Het onderhoud van de meergezinswoningen in het plangebied is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de VvE. Het probleem is dat er vele VvE's slapend zijn met als gevolg dat structureel onderhoud achterblijft. VvE's functioneren niet vanwege een hoge mutatiegraad, de onbekendheid met planmatig onderhoud en angst voor sloop. Essentieel onderdeel van de aanpak van de problematiek is een actieve benadering van de eigenaren dan wel VvE's van de woningen en woongebouwen in Voorburg-Noord om hen te bewegen tot het doen van investeringen met een stimuleringsbijdrage als prikkel (subsidies en laagrentende leningen) en handhaving als sluitstuk. In 2010 is het project Van Barbansonstraat e.o. gestart (De Nieuwe Floris). Hier zijn eerst 60 kleine meergezinswoningen uit de bouwperiode 1945-1950 gesloopt. In plaats hiervan worden hier 33 meergezinswoningen (16 sociale huur en 17 koop) en 32 grondgebonden woningen (12 sociale huur en 20 koop) gebouwd. Hier is dus niet alleen sprake van een verbetering van de kwaliteit van de woningvoorraad, maar is ook de toevoeging van eengezinswoningen van belang.
41
Inventarisatie wonen, geschakeld-gestapeld
42
3.3.2
Economie
3.3.2.1 Detailhandel In 2012 komen er verspreid over het plangebied zo'n 17 winkels voor. Deze bevinden zich langs de Van Arembergelaan en de Van de Wateringelaan maar ook in sommige hoekpanden en zijstraten. De winkels zijn overwegend kleiner dan 50 m2. Winkels met een oppervlakte groter dan 100 m2 zijn aan de Van de Weteringelaan de slijterij, de hengelsportwinkel en de fietsenwinkel. Andere grotere winkels zijn de outletwinkel aan de Van Duvenvoordelaan en de fietsenwinkel en de schoenenwinkel langs de Laan van Nieuw Oosteinde. Het betreft voornamelijk buurtverzorgende winkels als de bakker, slager, levensmiddelenzaken, een tabak/lectuurwinkel, die tevens fungeert als postagentschap. In de niet-dagelijkse artikelensector zijn twee fietsenmakers en aantal winkels in niet-dagelijkse artikelen gevestigd. en er staat een bloemenkiosk langs de Van Arembergelaan ter hoogte van de Ter Capellenstraat. Daarnaast zijn er diverse consumentverzorgende dienstverlenende bedrijven in het gebied, waaronder een wasserij/stomerij, diverse kappers en overige dienstverlening, zoals een makelaar, fysiotherapie, een aantal tandartsen, een studiekring en bedrijf in studiebegeleiding, een zonnestudio, een yogastudio en een bedrijf in coaching en psychotherapie. Er zijn twee snackbars in het gebied gevestigd, één in de Van Arembergelaan, de ander in de Van de Wateringelaan. Aan de zuidkant van de Van de Wateringelaan is een grillrestaurant gevestigd. In vergelijking met de invulling van 2001 is een aantal detailhandelwinkels in het buurtwinkelcentrum Van Arembergelaan verdwenen. Deze panden zijn anno 2012 naast detailhandel ook gevuld met andere functies, zoals maatschappelijke dienstverlening of kantoor.
Onderverdeling werkgelegenheid in branches
43
3.3.2.2 Bedrijven en kantoren Volgens gegevens uit het werkgelegenheidsregister van het Stadsgewest Haaglanden zijn in het gebied 345 bedrijven gevestigd. Zij bieden in totaal aan 639 werknemers een baan. Veel van deze bedrijven zijn eenmansbedrijfjes: 270 van de in totaal 345 bedrijven heeft maar 1 werknemer. Er zijn maar 7 bedrijven met 10 of meer werkzame personen gevestigd. Het merendeel van deze bedrijven valt in de categorie onderwijs- en maatschappelijke dienstverlening. Het betreft een kinderopvangbedrijf, een aantal peuterspeelzalen en een basisschool. Verder Van Herwerden Wielersport, een autorijschool en een bedrijf dat zich richt op studiebegeleiding. De meeste bedrijven liggen verspreid in de omgeving van de Van Arembergelaan en de Wateringelaan. Daarnaast is een bedrijvencluster te vinden in de Van Alphenstraat. In de tabel is een overzicht gegeven in welke branches de werkgelegenheid in het plangebied onderverdeeld kan worden.
De meeste werkgelegenheid is te vinden in de categorie verhuur van roerende goederen en overige zakelijke dienstverlening en de categorie advisering, onderzoek en overige gespecialiseerde dienstverlening. Dit verklaart ook het grote aandeel werkgelegenheid dat in of aan huis is gevestigd en het grote aantal eenmansbedrijven. Andere categorieën die veel werkgelegenheid bieden zijn de bouwnijverheid, zoals loodgieters, installatiebedrijven e.d. en gezondheidszorg- en welzijnszorg. Verspreid over het plangebied is een aantal bedrijven en kantoren gevestigd, waaronder diverse kleine garagebedrijven aan de Van Naeltwijckstraat 211-221 en de Van Sevenbergestraat 206-208. Het garagebedrijf aan de Van Leijdenstraat is vertrokken en wordt nu gedeeltelijk gebruikt als opslag en gedeeltelijk leeg staat. In de bedrijvencluster aan de Van Alphenstraat zijn o.a. de Taurus garage, een autospuiterij, een schildersbedrijf, loodgietersbedrijf en een aantal kleine kantoren gevestigd. In het noordwestelijke punt van het plangebied, ingeklemd tussen twee spoorlijnen en de Utrechtsebaan, ligt het Tennett-terrein. Tennett is een landelijke netbeheerder en energieleverancier, met een bedrijfslocatie in Voorburg
44
Inventarisatiekaart economie
3.3.3
Voorzieningen
3.3.3.1 Scholen en kinderdagverblijven Ten tijde dat het vorige bestemmingsplan is vastgesteld, in 1981, waren er in het plangebied 5 kleuter- en/of basisscholen gelegen. Tegenwoordig is hiervan nog één school, de Parachute aan de Van Zegwaardstraat, voor het basisonderwijs over. De andere scholen zijn ofwel gesloopt, zoals de school aan de Faukenbergenplein en de Graaf Florisstraat. Of het gebouw heeft een andere functie gekregen, zoals het schoolgebouw aan de Van Sevenbergestraat waar woningen en twee kinderdagverblijven zijn gekomen. Andere kinderdagverblijven zijn te vinden op de Fransstraat, naast de basisschool De Parachute, en op de hoek van de Halewijnlaan en de Montfoortstraat.
45
3.3.3.2 Maatschappelijke voorzieningen Samen met de basisschool en de kleuterschool is ook de bibliotheek aan de Van Beijerenstraat gesloopt. Op deze locatie is een wijk- en dienstcentrum gekomen, samen met 24 woningen. Een andere belangrijke locatie voor maatschappelijke voorzieningen in de buurt ligt aan de Van Zegwaardstraat, in het pand naast de basisschool De Parachute. In dit pand is een centrum voor de kunsten gevestigd en een faciliteit voor scholing en re-integratie. 3.3.3.3 Speelvoorzieningen Hoewel er in het bestemmingsplan van 1980 een tekort aan speelplekken wordt vermeld, zijn er behalve een basketbalveld aan de Van Alphenstraat, waar voorheen volkstuinen gelegen waren, en een speelplek in de Van Egmondestraat geen speelplekken in de wijk bijgekomen. Het speelterrein van het Corbulopark is een hondenuitlaatplek geworden en de speeltoestellen zijn verder het park in geplaatst. Opvallend is, dat hiermee de meeste speelgelegenheid aan de rand van de buurt is gelegen. In de buurt zelf zijn voornamelijk de pleinen en de groene openbare binnenterreinen belangrijke speelplekken.
46
inventarisatiekaart voorzieningen
47
48
Hoofdstuk 4 4.1
Visie op het plangebied
Inleiding
Dit hoofdstuk gaat in op de ruimtelijke en functionele elementen die gezamenlijk de visie op het plangebied vormen. Samen met hoofdstuk 2 'Beleidskaders' en hoofdstuk 3 'Bestaande situatie' vormt dit hoofdstuk de kern van de toelichting van het bestemmingsplan. De visie bepaalt de vorm en inhoud van de juridische regeling (bestemmingsregels) van dit bestemmingsplan. Op de korte termijn staan er weinig grote ontwikkelingen op de agenda, waardoor het bestemmingsplan consoliderend van aard is. Met andere woorden, de bestaande situatie wordt bestemd zoals deze is. Maar niet alleen omdat er geen ontwikkelingen op de plank liggen wordt er consoliderend bestemd. Ook omdat de wijk, zoals hij nu is, bepaalde kwaliteiten in zich heeft die het beschermen waard zijn. Deze kwaliteiten zitten soms in het ruimtelijke, soms in het functionele en vaak in een combinatie hiervan. De ruimtelijke en de functionele visie zijn ontstaan uit de analyse van het verleden, heden en de toekomst. De keuzes die in dit bestemmingsplan worden gemaakt zijn gebaseerd op de overgebleven waarden uit de historie, de stand van zaken op dit moment en de ambities voor de toekomst. De overgebleven waarden uit de historie en de stand van zaken op dit moment worden gewaarborgd door een consoliderend bestemmingsplan. De ambities voor de toekomst zijn onder andere verwoord in de gemeentelijke structuurvisie. Deze ambities zijn vertaald in drie pijlers: 1. het verbeteren van de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde ruimte; 2. verbinden van functies en gebieden en 3. het versterken van identiteiten van structuren, wijken en kernen. Om de ambities uit de structuurvisie te realiseren wordt bijvoorbeeld voorgesteld hiervoor de gemeentebrede identiteitsdragers in te zetten. Deze ambities vragen soms om meer flexibiliteit.
4.2
Ontwikkelingen
Wanneer ontwikkelingen in een plangebied concreet genoeg zijn worden deze planologisch-juridisch verankerd in het bestemmingsplan. De minder concrete plannen zullen wel genoemd worden in de toelichting, maar niet planologisch-juridisch vastgelegd. Binnen plangebied Voorburg Noord zijn op dit moment de onderstaande plannen in ontwikkeling. 4.2.1
Van Leijdenstraat 2
Bij de Gemeente Leidschendam-Voorburg is een initiatief binnengekomen voor het herontwikkelen van de locatie aan de Van Leijdenstraat te Voorburg. De eigenaar/ initiatiefnemer wil het voormalige garagegebouw verbouwen/ vernieuwen ten behoeve van een multifunctioneel gebouw met een maatschappelijke functie gericht op educatie en zorg voor kinderen. Functies die hierbij horen zijn onder andere een kinderdagverblijf en/of buitenschoolse opvang. Het is de wens van de initiatiefnemer om hierbij de ondergrondse garage te handhaven, het gebouw te slopen en hiervoor in de plaats nieuwbouw te realiseren. De gemeente is voorstander van de vergroting van het aantal kinderdagverblijven binnen de gemeente. Op basis van de gemeentelijke structuurvisie is de gemeente van mening dat het initiatief een ruimtelijke en functionele verbetering kan opleveren. Om die reden heeft de gemeente besloten samen met de initiatiefnemer te onderzoeken of de transformatie haalbaar is. Op 24 november 2011 is er een informatieavond geweest. Tijdens deze avond zijn de plannen van de nieuwe eigenaar voor herontwikkeling van de grond tot kinderdagverblijf bekendgemaakt. De gemeente heeft een aantal principe-uitspraken gedaan ten aanzien van bereikbaarheid, het hebben van voldoende parkeergelegenheid en het nut en de noodzaak van een kinderdagverblijf ter plekke. In 2012 zijn de volgende stappen gezet in het proces:
49
24 september 2012 is er een inloopbijeenkomst concept ruimtelijk kader geweest; 30 oktober 2012 is het ruimtelijk kader behandeld in de collegevergadering; 18 december 2012 heeft de raad het ruimtelijk kader vastgesteld; voorjaar 2013 is een informatieavond gepland om het concept bouw- en inrichtingsplan voor te leggen. Er is een ruimtelijk kader opgesteld, waarin de uitgangspunten ten behoeve van de (her)ontwikkeling zijn geformuleerd. Het ontwerp voor het kindcentrum dient aan dit kader te voldoen. Daar deze herontwikkeling niet past binnen het bestemmingsplan Koningin Wilhelminalaan en omgeving 1981, maar de gemeente wel voornemens is om mee te werken aan deze ontwikkeling, wordt bij het maken van dit nieuwe bestemmingsplan deze ontwikkeling in het bestemmingsplan opgenomen. Nu het ruimtelijk kader is vastgesteld, wordt er een wijzigingsbevoegdheid op de locatie gelegd. Nadat helder is wat het bouwplan voor de locatie wordt, zal de planologische procedure via een wijzigingsplan verder lopen. Dit betekent dat op de locatie de bestemming Bedrijf conform het bestemmingsplan Wilhelminalaan en omgeving 1981 van kracht blijft.
50
Ontwikkeling Van Leijdenstraat
4.2.2
De Parachute
De Parachute is een basissichool liggend aan de Van Lodensteijnstraat 6 te Voorburg. Het bestuur van de Parachute heeft een verzoek ingediend voor een uitbreiding van het schoolplein en ook om deze te herinrichten als een groen plein. De gronden van de uitbreiding van het schoolplein zijn momenteel bestemd als “Verkeersdoeleinden: buurtontsluitingsweg”. Dit zal in de actualisatie bestemd worden als
51
'Verkeer en Verblijf'. Binnen verkeer en verblijf bestaat de mogelijkheid te parkeren en ook groenvoorzieningen en speeltoestellen te realiseren. Dit betekent dat zowel de uitbreiding van het plein als het inrichten van het plein tot een groen plein is binnen de bestemming 'Verkeer en Verblijf' mogelijk. In de bij het verzoek gevoegde schets van het groene plein is ook bebouwing (o.a. in de vorm van een kas) getekend. Deze bebouwing is zowel binnen het voormalige bestemmingsplan als binnen de geactualiseerde bestemming “Verkeer en Verblijf” niet toegestaan. Met de wensen van de school in het achterhoofd is gekeken naar de huidige situatie en de ruimtelijke kwaliteiten. De ruimtelijke kwaliteit van de school is voornamelijk dat het een los gebouw is in het groen. Uitbreiding aan de voor- en zijkant(en) is daarom niet gewenst. Aan de achterzijde van de school (de zijde van de Utrechtse Baan) is er ruimte voor bebouwing, mits deze binnen het bebouwingsvlak uit het voormalige bestemmingsplan blijven. Deze grens is in dit bestemmingsplan overgenomen. 4.2.3
Stedelijke ontwikkeling openbaar vervoersknooppunten en stationslocatie
De gemeente Leidschendam-Voorburg spant zich in voor versterking van het netwerk van het openbaar vervoer, in combinatie met het bevorderen van stedelijke ontwikkeling rondom de knooppunten van het openbaar vervoer. In de eerste plaats moeten de knooppunten van de NS-stations en RandstadRailhaltes goed bereikbaar zijn en blijven. In het kader van Stedenbaan-Plus is de ambitie o.a. om bij de stationslocatie Laan van NOI ook ruimtelijke ontwikkelingen te faciliteren die bijdragen aan versterking van de stationsomgeving. Ook hier geldt dat een groot deel van de stationslocatie Den Haag-Laan van NOI buiten het plangebied valt van dit bestemmingsplan. Daarnaast zijn de ontwikkelingsplannen niet concreet genoeg om hier iets over op te nemen in dit plan. Echter, bij herinrichting of herontwikkeling van de Van Alphenstraat dient wel rekening gehouden te worden met de gestelde ambities. Hierbij gaat het om het beter benutten van de stationslocaties en het verbeteren van de woonkwaliteit. Waar in dit bestemmingsplan wel rekening mee gehouden is, is de ambitie om de ontwikkeling van gemengde creatieve woonwerkmilieus in wijken dicht bij stations, zoals Voorburg-Noord, te stimuleren.
4.3
Ruimtelijke visie
4.3.1
Algemeen
Zoals naar voren is gekomen staan er weinig concrete ontwikkelingen op de agenda, waardoor het bestemmingsplan consoliderend van aard is. Daarnaast zijn de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten reden om de huidige situatie zo veel mogelijk te bestemmen zoals deze is. Het heldere stedenbouwkundige patroon heeft zijn kwaliteiten bewezen, waardoor er in dit bestemmingsplan voor is gekozen om de huidige structuur te behouden. In grote lijnen betekent dit behoud van het stratenpatroon, behoud van de water- en groenstructuur en behoud van de bebouwingsstructuur. Daarnaast wordt er soms enige flexibiliteit geboden, zodat in de toekomst potentiële kwaliteiten niet in de weg worden gezeten. Wat deze kwaliteiten zijn en welke waarden deze hebben, volgt uit de analyse van het vorige hoofdstuk. Hoe er vervolgens in de regels mee om wordt gegaan is hieronder verder beschreven. 4.3.2
Visie op de structurende identiteitsdragers
4.3.2.1 Spoorzone De identiteitsdrager Spoorzone zal tot een doorlopend Waterspoorparkworden ontwikkeld, zowel ruimtelijk als functioneel met focus op recreatie en groen, plus verbetering van de natuuren landschapsbeleving. Uiteraard horen daar goede, hoogwaardige regionale langzaam verkeerverbindingen bij, die aanhaken op het routenetwerk in het buitengebied. Het realiseren van goede verbindingen is hierbij essentieel. De ambitie is om de Spoorzone door te trekken tot aan de Utrechtse Baan, zodat het Waterspoorpark ruimtelijk en functioneel versterkt wordt tot één geheel.
52
Specifieke opgaven voor het groen en water binnen deze ambitie zijn: behoud en versterken van waardevol binnenstedelijke groen; realiseren van de regionale wateropgave, onder andere door bij inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen de wateropgave mee te nemen. De Spoorzone is in andere bestemmingsplannen bestemmingsplannen bestemd als Groen-Park waarbinnen de ambities voor de Spoorzone in worden gewaarborgd. In de Voorburg Noord valt de spoorzone net buiten het plangebied, waardoor deze bestemming niet doorgetrokken kan worden. Bij eventuele herinrichting van de Van Alphenstraat zal wel rekening met de gestelde ambities gehouden moeten worden. 4.3.2.2 Entree Utrechtsebaan De Utrechtsebaan en het naastgelegen spoor vormen op dit moment een fysieke barrière tussen de gemeenten Den Haag en Leidschendam-Voorburg. Deze barrière is sterk bepalend voor de kwaliteit van de (leef)omgeving rondom de Utrechtsebaan en de ontwikkelingsmogelijkheden van het omliggende gebied. In de structuurvisie 2006 is de ambitie vastgelegd om de Utrechtsebaan ruimtelijk beter in te passen. Hierbij gaat het om het verbeteren en realiseren van verkeersverbindingen en de oversteekbaarheid van de Utrechtsebaan ter hoogte van het Spoorpark, Voorburg-Noord, de Tennet-locatie, Station Voorburg voor autoverkeer en langzaam verkeer. In het onderzoek 'Verkenning Utrechtsebaanzone' is een globale schatting van de kosten opgesteld voor een aantal mogelijke tunnelvarianten voor de Utrechtsebaanzone. Hieruit is gebleken dat een tunneloplossing onder de huidige condities op korte termijn onhaalbaar is. Voor de gemeente Leidschendam-Voorburg is er geen directe aanleiding om actieve planontwikkeling te initiëren rondom de Utrechtsebaanzone. In het bestemmingsplan zijn de huidige bestemmingen daarom overgenomen. Een ander opgave uit de structuurvisie is het verbeteren van de kwaliteit en herkenbaarheid van de entree Voorburg-Noord plus het verbeteren van de milieukwaliteit en leefbaarheid rondom de Utrechtsebaan. In dit bestemmingsplan wordt door middel van de bestemming Groen en Groen-Park de mogelijkheid geboden tot het verbeteren van de milieukwaliteit en leefbaarheid rondom de Utrechtsebaan. Daarnaast wordt er extra nadruk gelegd op de herkenbaarheid van de bebouwing en onbebouwde ruimte bij de stadentree. 4.3.3
Visie op de structurende identiteitsdragers
4.3.3.1 Inleiding Zoals uit de analyse naar voren is gekomen, ontleedt de wijk haar kwaliteit uit een aantal elementen die kenmerkend is voor de klassieke wijk. Deze elementen maken de wijk uniek en herkenbaar. Zowel in de bebouwde als in de onbebouwde ruimte spelen deze klassieke elementen een belangrijke rol. Uitgangspunt bij het opstellen van dit bestemmingsplan is het behoud en versterken van deze stedenbouwkundige kenmerken: lanen, fijnmazig netwerk en pleinen; stadsblokken en architectonische eenheden; binnenterreinen; voortuinen; park.
53
De klassieke elementen dienen behouden en versterkt te worden
4.3.3.2 Lanen, fijnmazig netwerk en pleinen De unieke stedenbouwkundige structuur van grote brede lanen met daarachter een fijnmazig netwerk van woonstraten geeft de wijk Konining Wilhelminalaan e.o. haar karakter. Door de voorgevelrooilijn in dit bestemmingsplan vast te leggen, wordt het stedenbouwkundig patroon gewaarborgd. De afmeting van de straatprofielen ligt hiermee vast. Ook de karakteristiek van de straatprofielen dient behouden en versterkt te worden, waarbij het groen ondersteunend is aan het patroon. Denk hierbij aan bomenrijen die de weg begeleiden. Bij herinrichting zal gestreefd moeten worden naar meer eenheid, om de lanen als geheel te beleven. Binnen de bestemming Verkeer en Verkeer & Verblijf is dit mogelijk. Het vastleggen van de voorgevelrooilijn heeft tevens als gevolg dat de vorm van de kenmerkende pleinen worden vastgelegd. Deze pleinen zijn belangrijke verblijfsplekken in deze dichtbebouwde wijk en zullen behouden en versterkt dienen te worden. De wijk wordt als minst groene wijk gezien binnen de gemeente, waardoor er voorzichtig met de pleinen omgegaan moet worden. Het onbebouwd laten van deze ruimten is dan ook van groot belang. Dit is in het bestemmingsplan gewaarborgd door de groene pleinen Groen te bestemmen. De verharde pleinen hebben op de gedeelten die puur voor verblijf bestemd zijn een functieaanduiding “minus parkeren” gekregen. Het fijnmazige netwerk van woonstraten heeft veelal een smaller straatprofiel dan de lanen. Mede daardoor is de parkeerdruk in de woonstraten hoog. De geparkeerde voertuigen vormen een dominant onderdeel in het ruimtelijk beeld van de lanen en straten. Dit komt de ruimtelijke kwaliteit niet ten goede. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de parkeergelegenheid in principe op eigen terrein te worden gerealiseerd als gevolg van de nieuwe parkeerbehoefte. Dit geldt voor zowel het parkeren van gemotoriseerde voertuigen als voor het parkeren van fietsen. Bij nieuwe ontwikkelingen zal een parkeertoets worden uitgevoerd aan de hand van de gemeentelijke Nota Parkeernormen (2012).
54
4.3.3.3 Stadsblokken en architectonische eenheden De klassieke stedenbouwkundige structuur van de Koningin Wilhelminalaan wordt ook wel als een structuur van stadsblokken gekarakteriseerd. De stadsblokken zijn vervolgens weer opgebouwd uit zogenaamde architectonische eenheden. Het unieke samenspel van de architectonische eenheden binnen de stadsblokken en het unieke samenspel van stadsblokken onderling, is zeer bepalend voor het straatbeeld. Het straatbeeld is in klassieke wijken op haar beurt weer zeer bepalend voor de ruimtelijke beleving. Om dit te waarborgen zijn in het bestemmingsplan de dimensies van de architectonische eenheden vastgelegd door de bouw- en goothoogte op te nemen. In het plangebied zijn er veel losstaande en geschakelde garages. De geschakelde garages zijn vaak tegelijk met de hoofdbebouwing ontworpen door dezelfde architect. Deze garages maken dus onderdeel uit van de architectonische eenheid. Om aan de achterzijde van de garages uitbreiding te voorkomen, zijn deze voorzien van de aanduiding “garage”. Hoewel de losstaande garages geen onderdeel uitmaken van een architectonische eenheid zijn ze wel van belang voor het stadsblok als geheel. De halfopen stadsblokken worden met de garages als het ware afgerond. Deze garages worden ook bestemd door middel van een aanduiding. De kapvorm is een wezenlijk onderdeel van het straatbeeld en het straatbeeld is weer belangrijk voor hoe de ruimte beleefd wordt. Dakopbouwen aan de straatzijde verstoren het straatbeeld dermate dat de ruimtelijke kwaliteit hierdoor vermindert. In het bestemmingsplan worden er daarom geen dakopbouwen toegestaan zijn die vanaf de straat te zien zijn. Voor panden met platte daken betekent dit dat dakopbouwen nooit zijn toegestaan, omdat deze door de geringe bouwhoogte, brede straten en pleinen vrijwel altijd vanaf de straat te zien zijn. Daarnaast bevinden zich op de binnenterreinen de tuinen van bewoners. Hoeveel licht en lucht er binnen in de blokken komt hangt af van de diepte van de bebouwing, de hoogte van de bebouwing en de vorm van de kap. Verhoging van de kap of een laag er op heeft al snel consequenties voor de hoeveelheid licht op het binnenterrein. Vandaar dat in dit bestemmingsplan de huidige goot- en nokhoogtes zijn opgenomen, waar vanuit stedenbouwkundig oogpunt duidelijk een kapconstructie waarneembaar is. In gevallen waar een dakopbouw aan de achterzijde geen afbreuk doet aan het straatbeeld dient deze altijd getoetst te worden op de consequenties voor lichttoetreding, schaduwwerking en privacy binnen het stadsblok. 4.3.3.4 Binnenterreinen De binnenterreinen en achtertuinen in het plangebied zijn vaak groene oases van rust. Soms, als het blok door het stratenpatroon een grotere omvang heeft, bevindt er zich op het binnenterrein ook bebouwing. De mate van onbebouwdheid van een binnenterrein is belangrijk voor de leefbaarheid, vooral in een gebied met een hoge bebouwingsdichtheid zoals deze wijk. Daarom wordt er een beperking gegeven aan het percentage dat het erf bebouwd mag worden. Soms bestaat een binnenterrein naast privé tuinen ook voor een deel uit gemeenschappelijke ruimte. Ook hier is de mate van onbebouwdheid belangrijk voor de leefbaarheid. 4.3.3.5 Voortuinen Een andere karakteristiek in deze wijk zijn de voortuinen. Deze voortuinen geven een overgangszone aan tussen privé en openbaar, en zijn vaak groen ingericht. Een strakke voorgevelrooilijn en een onbebouwde voortuin zijn bepalend voor het karakteristieke profiel van deze wijk. Door deze in het bestemmingsplan vast te leggen, waarborg je dit onderdeel van de waardevolle structuur van de wijk. De voortuinen maken een belangrijk deel uit van het groene karakter van de straatprofielen. Omdat er weinig openbaar groen in de wijk is, zijn maken deze voortuinen een wezenlijk deel uit van de groenstructuur in de wijk. De erfafscheiding is vaak mee ontworpen met de bebouwing en is hiermee ook onderdeel van de architectonische eenheid. Als er geen voortuinen aanwezig zijn, dan is het in de bestemming Verkeer en Verblijf mogelijk geveltuinen te realiseren.
55
4.3.3.6 Park Binnen het plangebied is het Corbulopark een belangrijke plek in de relatief dicht bebouwde wijk. Hier heb je het gevoel “even weg” te zijn. Belangrijke zichtlijnen naar het park en spoorzone worden in dit bestemmingsplan gewaarborgd en biedt mogelijkheden deze te versterken. In de toekomst kan bij herinrichting, daar waar straten uitkomen op het park, het parkeren worden verplaatst. Hoewel het bestemmingsplan geen uitspraken kan doen over de inrichting van het park, kan het park binnen de bestemming Groen-Park meer geschikt gemaakt worden voor de bewoners.
4.4
Functioneel
4.4.1
Algemeen
Het streven van de gemeente Leidschendam-Voorburg is een aantrekkelijke groene woonstad te zijn, gericht op diversiteit en kwaliteit van woonmilieus. De gedachte binnen de structuurvisie is dat door het bieden van aantrekkelijke en onderscheidende woonmilieus niet alleen de leefbaarheid van de gemeente wordt vergroot. Ook de concurrentiekracht en de economische kansen van de gemeente worden hierdoor versterkt. De gestelde potentie van Voorburg Noord, waar het plangebied deel van uit maakt, is de ontwikkeling tot een wijk met gemengde functies. Een hieraan gekoppelde ambitie binnen de structuurvisie, is de kwaliteit van wonen voor starters en het werken voor de creatieve sector te verbeteren door het beter benutten van de regionale bereikbaarheid. De wijk rondom de Koningin Wilhelminalaan is in de jaren '20 en '30 van de vorige eeuw grotendeels als woonwijk opgericht. Zoals gebruikelijk in die tijd waren de winkels langs de lanen geclusterd en in de wijk lagen een aantal scholen en andere voorzieningen. In de wijk waren geen grootschalige fabrieken te vinden maar wel relatief veel kleinschalige bedrijvigheid. Van oudsher is de wijk, wat we nu een gemengde wijk zouden noemen, waar zowel gewoond als gewerkt wordt. Vandaag de dag is de wijk nog altijd zo. De uitgangspunten voor de functionele visie van dit bestemmingsplan zijn: 1. het streven naar een aantrekkelijk en onderscheidend woonmilieu; 2. het behoud en versterken van het gemengde karakter van de wijk; 3. het koppelen van de functionele structuur aan de ruimtelijke kwaliteiten van de wijk. Parkeren bij ontwikkelingen Bij nieuwe ontwikkelingen en functiewijzigingen binnen de bestemming dient parkeergelegenheid in principe op eigen terrein te worden gerealiseerd als gevolg van de nieuwe gegenereerde parkeerbehoefte. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte worden de meeste recente parkeernormen (Nota Parkeernormen Leidschendam-Voorburg) gehanteerd. Fietsparkeren vindt binnen het plangebied deels op straat en deels op eigen terrein plaats. Bij nieuwe ontwikkelingen dient fietsparkeren in principe op eigen terrein te worden gerealiseerd. Daarvoor worden de meest recente fietsparkeercijfers van de CROW gehanteerd. 4.4.2
Wonen
Volgens de WOONvisie is het streefbeeld voor “stads wonen mix” een wijk waar kleinschalige economische bedrijvigheid volop aanwezig is met voorzieningen in de directe omgeving. Met drukke stadswegen met daartussen rustige woonbuurtjes. Een wijk aan de rand van het centrum waar het aantal woningen per hectare hoog ligt. Toch zijn er, in het streefbeeld, (beneden)huizen met tuintjes en variëren de woningen van goedkoop tot middelduur. Er wonen allochtonen en autochtonen, gezinnen en alleenstaanden, studenten en kunstenaars in de wijk. Om te komen tot het streefbeeld van “stads wonen mix” is in de WOON-visie opgenomen dat de aanwezige mogelijkheden in de wijk benut moeten worden. Dit wil de gemeente bereiken door de initiatieven van anderen te stimuleren en de juiste voorwaarden hiervoor te scheppen. Dit aan de hand van gestelde randvoorwaarden. Volgens deze voorwaarden moet vooral worden ingezet op de toevoeging van eengezinswoningen in de huursector. Daarnaast verdient de kwaliteit en
56
de toegankelijkheid van de meergezinswoningen de nodige aandacht. Bovendien wordt bij het vaststellen van de randvoorwaarden van ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder woningbouwplannen, de 30% sociale woningbouw als generiek uitgangspunt genomen. Voorburg Noord heeft vooral een functie voor starters op de koopwoningmarkt. De woningen zijn er goedkoper dan op andere plekken in de gemeente, maar de onderhoudstoestand baart de gemeente zorgen. Een gedeelte van de verenigingen van eigenaren is “slapend” en spaart dus niet voor regulier onderhoud, laat staan achterstallig onderhoud. Er zijn stimuleringsleningen is in het leven geroepen voor het opknappen van woningen in heel Voorburg Noord, waar burgers gebruik van kunnen maken. Een ander probleem in Voorburg Noord is het gebrek aan woningen die geschikt zijn voor ouderen. De wijk ligt wel erg centraal in de regio, nabij het centrum van Den Haag en goed ontsloten met openbaar vervoer en de snelweg. Elementen die de wijk ook aantrekkelijk maken. Juist door gebruik te maken van deze potenties kan het woonmilieu versterkt worden tot “stads wonen mix”, dat een mengeling van wonen en werken voorstaat. Samenvoegen en splitsen Om de woningvoorraad in de gewenste richting aan te passen wordt in de WOONvisie voorgesteld de mogelijkheden hiertoe te vergroten. Dit kan door bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw. Maar ook door gebruik te maken van de bestaande bebouwing kan de woningvoorraad worden veranderd. Er kunnen bijvoorbeeld zelfstandige woningen worden toegevoegd door het splitsen van woningen. Maar ook het samenvoegen van kleinere zelfstandige woningen tot een woning met meer oppervlak kan de woningvoorraad beïnvloeden. Zowel het verticaal samenvoegen van gestapelde woningen als het splitsen van geschakelde woningen worden in dit bestemmingsplan om deze reden dan ook niet onmogelijk gemaakt. Horizontaal samenvoegen is gezien de kleinschalige karakteristiek van de wijk niet toegestaan. Het is daarbij wel van belang dat de in de paragrafen hiervoor beschreven kwaliteiten van de wijk niet verminderen. En zal er per geval door verschillende disciplines getoetst moeten worden op de gevolgen voor verkeer, parkeren, de woningvoorraad en ruimtelijke consequenties. Beroep aan huis Binnen alle bestemmingen met een woonfunctie is het toegestaan om een beroep aan huis uit te oefenen. Hoewel de woonfunctie op deze manier centraal blijft, biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om beroepen aan huis uit te oefenen. Het toegestane oppervlak wat verbonden mag zijn aan beroep aan huis is 40 m2. 4.4.3
Economie
Functiemenging Waar voorheen nog enige concentratie van buurtwinkels bestond (aan de Ter Cappellenstraat en ter hoogte van de Van Barbansonstraat), is door invulling met niet-winkelfuncties in leegkomende panden geen sprake meer van een volledig buurtwinkelcentrum in het plangebied. Ook al is het buurtwinkelcentrum niet compleet meer, toch weten verschillende ondernemers in de detailhandel, consumentverzorgende dienstverlening, zakelijke dienstverlening, kleine kantoren en bedrijfjes in de gezondheidszorg hier een bestaan op te bouwen. Het is een goed vestigingsmilieu voor kleine bedrijfjes die ofwel gericht zijn op de buurt ofwel een relatief goedkope bedrijfsruimte zoeken. Voor de lokale economische structuur is het goed vertegenwoordigde midden- en klein bedrijf belangrijk. Het is een landelijke trend om de nadruk te leggen op versterking van de hoofdwinkelcentra en een bredere bestemming te leggen op panden in de aanloopstraten en in de buurtwinkelcentra. De economische potentie in de wijk ligt dan ook in de ontwikkeling tot een wijk met gemengde functies. In het bestemmingsplan wordt functiemenging gekoppeld aan de ruimtelijke kwaliteiten, waardoor de economische potenties optimaal benut worden. De dynamiek van de buurt is voornamelijk te vinden in de lanen en aan de pleinen. Ook bij de entrees van de binnenterreinen aan de Van Leijdenstraat en de Van Naeltwijckstraat zijn verschillende functies gesitueerd. De panden aan deze locaties waar de plint nu wordt ingevuld met functies anders dan wonen, zijn in dit bestemmingsplan breder bestemd dan voorheen. Ook
57
de panden die wat betreft bebouwingstypologie geschikt zijn om in de plint andere functies dan wonen te huisvesten, zijn breder bestemd. De potentie en dynamiek worden op deze manier optimaal benut. In het vorige bestemmingsplan werd functiemenging op een aantal panden mogelijk gemaakt doormiddel van vrijstelling. Niet alle panden hebben hier in het verleden gebruik van gemaakt. Mede doordat sommige van deze panden qua bebouwingstypologie niet geschikt zijn voor bijvoorbeeld detailhandel of andere voorzieningen. Deze panden zijn in dit bestemmingsplan als wonen bestemd, zonder mogelijkheid tot functiemenging. Het fijnmazige netwerk van woonstraten behoudt door de hoofdbestemming Wonen het rustige karakter. Elk pand in de woongebieden waar op dit moment een andere functie dan wonen is, wordt bestemd doormiddel van een aanduiding. Bedrijven In het verleden is een begin gemaakt om bedrijven op binnenterreinen te verplaatsen naar elders. Omdat het bestemmingsplan consoliderend van aard is, worden de bedrijven die op dit moment nog een bedrijfsbestemming hebben behouden. Als er in de toekomst een ontwikkeling zal plaats vinden, zal deze via een aparte planologische procedure lopen. Tenettlocatie In de structuurvisie van 2006 was de Tennet-locatie onderdeel van de 'stedelijke schakelzone Binckhorst-Voorburg Noord.' Voor deze schakelzone was één van de opgaven, het in Voorburg Noord introduceren van werk-kantoorgebouwen als overgang van wonen naar de Binckhorst. In de herijking van de structuurvisie 2012 staat voor Voorburg Noord aangegeven, dat op de lange termijn nieuwe ruimtelijke opgaven aan de orde zullen komen. De strategische ligging van de Binckhorst en het Beatrixkwartier kunnen daarbij worden benut. Voor Voorburg Noord worden op de korte en middellange termijn echter geen ontwikkelingen voorzien. Voor de Tennetlocatie is in dit bestemmingsplan dan ook geen rekening gehouden met een nieuwe ontwikkeling. Alleen de bestaande situatie is vastgelegd. 4.4.4
Maatschappelijke voorzieningen
Maatschappelijk In het plangebied is er een drietal panden die specifiek bestemd zijn als Maatschappelijk. Dit zijn de basisschool en het voorzieningencluster aan de Van Zegwaardstraat en het wijkcentrum aan het Van Faukenbergeplein. Deze maatschappelijke voorzieningen dragen sterk bij aan de leefbaarheid van de buurt, maar in het verleden zijn een aantal (kleuter)scholen gesloopt om plaats te maken voor woningen. In dit bestemmingsplan worden de overgebleven wijkgerichte maatschappelijke voorzieningen beschermd, door er geen bredere bestemming aan te geven. Binnen de gemengde bestemming in de rest van de wijk zijn ook maatschappelijke functies toegestaan. Echter, deze zijn door de ruimtelijke uitgangspunten van een andere schaalniveau. Bij functiewijziging, ook binnen de bestemming Maatschappelijk, dient aan alle geldende normen voldaan te worden. Indien een maatschappelijk gewenste functie niet is voorzien in dit bestemmingsplan kan deze via een aparte planologische procedure verankerd te worden. Speelvoorzieningen Uit de analyse is gebleken dat er een tekort is aan speelvoorzieningen in de wijk. Om ruimte te bieden voor het realiseren van speelplekken in de toekomst is de onbebouwde ruimte zoveel mogelijk bestemd als Groen of als Verkeer en Verblijf. Binnen deze bestemmingen kunnen speelvoorzieningen gerealiseerd worden. Op sommige pleinen is er een aanduiding “minus parkeren” opgenomen om te voorkomen dat de hoge parkeerdruk ten koste van de verblijfkwaliteit en daarmee van de speelpotenties gaat.
58
Laan van Nieuw Oosteinde 508
infrastructuur/verkeer
een geval van ernstige bodemverontreiniging met minerale olie, vluchtige aromaten
saneren bij nieuwbouw/grondver zet
Van Lodensteijnstraat 6
school
een geval van ernstige bodemverontreiniging met zware metalen in grond
saneren bij nieuwbouw/grondver zet
Van Alphenstraat 101
bedrijven/kantoren
geval van ernstige bij nieuwbouw nader bodemverontreiniging met onderzoek/saneren zware metalen en PAK in grond
Van Alphenstraat 35 en 36
wonen zonder tuin geval van ernstige nader onderzoek bodemverontreiniging met zware metalen en PAK in grond
Van Alphenstraat 37-38
bedrijven/kantoren
ernstig geval van isolatielaag dient bodemverontreiniging geïsoleerd gehandhaafd te d.m.v. beton inpandig en worden klinkers
Van Alphenstraat 63
bedrijven/kantoren
geval van ernstige saneren bij bodemverontreiniging, niet nieuwbouw/grondver spoedeisend met minerale olie, zet zware metalen
In het algemeen dient bij toekomstige of civieltechnische ingrepen in de bodem (bijv. aanleg riolering, planten van bomen, aanleg milieuvriendelijke oevers, etc.) in het kader van de Wet bodembescherming, de Woningwet alsmede de Arbowet een bodemonderzoek te worden uitgevoerd, conform de vigerende protocollen. 5.3.3
Bodemkwaliteitskaart
Op basis van diverse onderzoeksrapporten heeft het college van burgemeester en wethouders in december 2007 de Bodemkwaliteitskaart (BKK) en het Bodembeheerplan vastgesteld.De bodemkwaliteitskaart voor het plangebied is hieronder weergegeven.
61
5.4.4
Waterkwantiteit
Het plangebied ligt in het hoofdpeilvak van de Veen- en Binkhorstpolder. In dit peilgebied wordt een zomerpeil van NAP -1,34 m en een winterpeil van NAP -1,40 m gehanteerd. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is een gewenst beschermingsniveau voor stedelijk gebied opgenomen van eens in de 100 jaar. Momenteel voldoet deze polder niet aan dit beschermingsniveau, waardoor er in de polder een bergingsopgave aanwezig is. Het Waterplan voorziet in het aanleggen van extra open water binnen deze polder om het bergingstekort op te heffen. Het Waterplan voorziet onder andere in de aanleg van extra watergangen en natuurvriendelijke oevers in Park 't Loo, ruimte voor verbreding van de Machinesloot en de aanleg van het Waterspoorpark. Ondanks deze plannen blijft er nog een substantieel bergingstekort aanwezig. Afgezien van de Machinesloot en de Broeksloot is er in het gehele plangebied nauwelijks een robuuste watergang aanwezig. Dit betekent dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening moet worden gehouden met een bergingsnorm van 325 m3/ha. Met behulp van deze norm, het oppervlak waarop de ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt en de maximaal toelaatbare peilstijging (voor dit peilgebied 0,60 m) kan worden bepaald hoeveel oppervlakte er aan open water moet worden gerealiseerd. Het bestemmingplan is in principe conserverend van aard. Indien ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden zullen deze ontwikkelingen aan de bergingsnorm van 325 m3/ha moeten voldoen. Bovendien moet bij toename van verharding watercompenserende maatregelen getroffen worden en mogelijkheden om kansen op wateroverlast (inundatie) te verkleinen benut worden. Bijna alle watergangen binnen het plangebied behoren tot het hoofdwatersysteem van de polder. 5.4.5
Grondwater
Het maaiveld van het plangebied varieert van circa +0,40 NAP tot +0,70 NAP. Het polderpeil in Veen- en Binkhorstpolder kent een zomerpeil van -1,34 NAP en een winterpeil van -1,40 NAP. De grondwaterstand in het plangebied fluctueert, gebaseerd op het gemeentelijk grondwatermeetnet, tussen -0,80 en - 1,25 m onder maaiveld. De gemiddelde ontwatering van minimaal 120 cm voldoet aan de gemeentelijke eisen zodat er geen grondwatermaatregelen noodzakelijk zijn. Omdat er in het plangebied nagenoeg geen oppervlaktewater aanwezig is, is langs het in 2009 aangelegde hoofdriool een drainageleiding gelegd. De toegelaten incidentele oppervlaktewaterpeilstijging ten behoeve van waterberging is 0,60 m. 5.4.6
Waterkwaliteit
Het plangebied ligt in een gebied dat is voorzien van een grotendeels gemengd rioleringsstelsel. De gemeente realiseert bij al haar gescheiden stelsels een afnamepunt voor vuilwater en een afnamepunt voor hemelwater. De gemeente stelt als eis dat bouwplannen voorzien in het gescheiden aanbieden van vuilwater en schoon hemelwater. Schoon hemelwater kan dan (op termijn) worden 'afgekoppeld' van het gemengde rioolstelsel en (vertraagd) afgevoerd worden naar het oppervlaktewater. Om te zorgen dat schoon hemelwater ook schoon blijft, dient bij de keuze van bouwmaterialen hier rekening mee gehouden te worden. Dus geen bitumineuze dakbedekking, maar bijvoorbeeld synthetisch rubber zoals EPDM en geen uitlogende materialen als zink en koper. Een bouwplan zal zo nagenoeg geen negatieve invloed hebben op de kwaliteit van het oppervlaktewater. 5.4.7
Veiligheid
Het plangebied is volledig gelegen binnen de Veen- en Binkhorstpolder. Er bevinden zich in het plangebied geen waterkeringen of daarbij behorende beschermingszones.
64
5.4.8
Natuurvriendelijke oevers
Er is geen natte ecologische verbindingszone in het plangebied gelegen. Het waterplan voorziet in versterking van de ecologie van enkele bestaande watergangen door de aanleg van natuurvriendelijke oevers. In het plangebied is dit echter niet het geval omdat zich daar nauwelijks oppervlaktewater bevindt. Bij de periodieke vervanging van grondkerende oeverbeschoeiing is het uitgangspunt dat deze wordt omgezet naar een meer natuurvriendelijke variant (conform Delflandse richtlijnen voor nvo´s). 5.4.9
Riool- en baggerbeheer
Het rioolbeheer en het baggerbeheer hebben een belangrijke invloed op de waterkwaliteit binnen het plangebied. Daarnaast speelt de aanwezigheid van bomen, vogels als eenden en ganzen en de visstand een rol in de waterkwaliteit. Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het hoofdwatersysteem. Dit betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Indien er onderhoud vanaf de kant plaatsvindt, dan is er een ruimtereservering nodig voor het onderhoud. Delfland hanteert daarbij een onderhoudsstrook van 4 meter zoals weergegeven in onderstaande figuur:
Het gebied valt binnen baggervak 41308 volgens het Delflands Baggerprogramma. In 2008-2009 zijn de hoofdwatergangen in dit baggervak voor het laatst gebaggerd. Gelijktijdig zijn de gemeentelijke watergangen gebaggerd. Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Bij nieuwbouw is het afkoppelen van schoon hemelwater verplicht. Voor het afkoppelen verhard oppervlak geldt de ´Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken´ van de Werkgroep Riolering West-Nederland als uitgangspunt.
5.5
Luchtkwaliteit
5.5.1
Wettelijk kader
De hoofdlijnen van de regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen is beschreven in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en bijbehorende besluiten (waaronder het Besluit 'niet in betekenende mate bijdragen'). In artikel 5.16, lid 1 Wm is bepaald onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders onder meer een bestemmingsplan mogen vaststellen of wijzigen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van deze bevoegdheid: 1. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; 2. een nieuwbouwproject leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
65
3. een nieuwbouwproject draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging (d.w.z.: een concentratietoename van niet meer dan 3% van de grenswaarde = 1,2 microgram/m³); 4. een nieuwbouwproject past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen. Indien aannemelijk gemaakt kan worden dat tenminste aan één van bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, is het uitvoeren van een uitgebreid luchtkwaliteitsonderzoek wettelijk niet meer verplicht. 5.5.2
Beoordeling plangebied
Het betreft hier een consoliderend bestemmingsplan. Het plan voorziet niet in nieuwe ruimtelijke bestemmingen, die kunnen leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Uit de landelijke Monitoringstool kan worden afgeleid, dat de bestaande luchtkwaliteit in het plangebied ruimschoots voldoet aan de grenswaarden (jaargemiddelde van 40 microgram/m³) in de toetsjaren 2011 en 2015. Nergens in het plangebied is sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de wettelijke grenswaarden. De luchtkwaliteit in het gedeelte van het plangebied dat direct grenst aan de Utrechtsebaan (A12) wordt positief beïnvloed (naar schatting zal er een daling van 10 tot 20% van de concentratie kunnen optreden), door de realisatie van een nieuw 4 meter hoog geluidsscherm tussen de afrit Voorburg en de gemeentegrens met Den Haag in 2012-2013. De wettelijke luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor het betreffende plan. Dit bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een bestaand speelterrein bij de openbare basisschool de Parachute, die is gelegen op korte afstand (ca. 100 meter) van de Utrechtsebaan (rijksweg A12). Ingevolge het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is de vestiging van nieuwe “gevoelige bestemmingen” zoals scholen binnen 300 meter vanaf rijkswegen niet toege-staan, indien sprake is van overschrijding van normen voor luchtkwaliteit (fijn stof en stikstofdioxide) Voor bestaande scholen geldt in dat geval, dat een eenmalige toename van maximaal 10% van het totaal aantal blootgestelden wel is toegestaan. Het uitbreiden van een speelplaats bij een basisschool valt niet onder de bepalingen uit het Besluit. Bovendien wordt ter plaatse van deze school voldaan aan de luchtkwaliteitseisen. De betreffende uitbreiding van het bestaande speelterrein is dan ook toege-staan en verantwoord uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.
5.6
Geluid
5.6.1
Wegverkeerslawaai
5.6.1.1 Wettelijk kader Volgens de Wet geluidhinder (artikel 74, lid 1) bevindt zich aan weerszijden van elke weg, vanaf de wegas, een geluidszone. De zonebreedte is afhankelijk van de aard van de weg (stedelijk of buiten-stedelijk) en het aantal rijstroken. Er gelden geen zones langs wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en langs wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is voor nieuwe woningen of andere geluids-gevoelige bestemmingen binnen een geluidzone akoestisch onderzoek noodzakelijk, om na te gaan in hoeverre voldaan kan worden aan de wettelijke voorkeurswaarde van 48 dB. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt de geluidsbelasting van 30-km wegen meegenomen in de beoordeling. 5.6.1.2 Beoordeling plangebied Het plan voorziet niet in nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Om deze reden is het uitvoeren van akoestisch onderzoek niet aan de orde. De belangrijkste bronnen van wegverkeerslawaai binnen het plangebied zijn: de Laan van Nieuw-Oosteinde de Utrechtsebaan (A12) de Van Aremsbergelaan
66
de Koningin Wilhelminalaan Hiernaast vallen de geluidzones van een aantal geluidbelaste wegen in de directe omgeving binnen het plangebied van het bestemmingsplan, namelijk: de Koningin Julianalaan de Prins Bernhardlaan de Maanweg Ten aanzien van bestaande woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen in het plangebied blijkt uit de Verkeersmilieukaart, dat in 2022 de hoogste geluidsbelastingen (ca. 61 dB) optreden ter plaatse van de Van Aremsbergelaan en de Prins Bernhardlaan. Nergens in het plangebied wordt de maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder voor nieuwe situaties van 63 dB overschreden. Er zal in 2012-2013 worden gestart met de bouw van een nieuw 4 meter hoog geluidsscherm langs de noordzijde van de Utrechtsebaan, tussen de afrit Voorburg en de gemeentegrens met Den Haag. Het geluidsscherm zal voor een belangrijk deel worden gebouwd ter uitvoering van een nog niet uitgevoerde autonome geluidssanering uit het verleden en voor een kleiner deel ter uitvoering van de Nota Mobiliteit (maatregelen voor woningen met een geluidbelasting van meer dan 63 dB)). Het gaat om in totaal 191 woningen en een school die zijn gelegen aan het Da Costaplein, de Hoekwater-straat, de Konigin Wilhelminalaan, de Laan van Nieuw Oosteinde, de Laan van Rustenburg, de Lusthofstraat, de Marialaan, de Molenwijkstraat, de Parkweg, de Pompe van Meerdervoordestraat, de Spoorstraat, de Van Horvettestraat, de Van Lugtenbrugstraat en de Van Zegwaardstraat. Uit het in opdracht van Rijkswaterstaat (wegbeheerder) door Oranjewoud in 2011 uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt, dat door de bouw van het betreffende geluidsscherm de geluidbelasting op het grootste deel van eerdergenoemde woningen wordt teruggebracht met maximaal 6 dB. Dit betekent, dat na realisatie van het geluidsscherm de maximale geluidbelasting op deze woningen 58 - 60 dB zal bedragen. Na uitvoering van het project dienen hogere (geluid-)waarden te worden vastgesteld voor 164 woningen en 1 school ingevolge de Wet geluidhinder. 5.6.2
Spoorweglawaai
5.6.2.1 Algemeen Een deel van het plangebied ligt binnen de zone van de spoorlijn Den Haag-Utrecht en Den Haag-Leiden. De geluidbelasting van deze spoorlijnen op geluidsgevoelige bestemmingen binnen het plangebied ligt o.a. door het bestaande geluidsscherm langs het spoortraject Den Haag- Leiden ter plaatse van de Van Alphenstraat op een aanvaardbaar niveau. Voor het overgrote deel van de woningen wordt zelfs voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Voor een vijftal woningen aan de Van Alphenstraat zijn hogere waarden voor spoorweglawaai vastgesteld. 5.6.2.2 Inwerkingtreding nieuwe geluidswetgeving In 2012 zal een nieuwe wijziging van de Wet geluidhinder in werking treden. De wijziging houdt ondermeer in dat voor wegen in beheer bij het rijk en hoofdspoorwegen zogenaamde geluid-productieplafonds worden vastgesteld. Deze geluidsproductieplafonds geven de geluidsproductie aan die een rijksweg of een hoofdspoorweg maximaal mag voortbrengen op aan weerszijden van de weg of de spoorweg vastgestelde referentiepunten en die permanent moeten worden nageleefd. Bij structurele overschrijding van deze geluidsproductieplafonds is de weg- of spoorbeheerder gehou-den tot het tijdig treffen van maatregelen.
67
5.7
Flora en Fauna
5.7.1
Inleiding
De Flora- en Faunawet (FF-wet) is op 1 april 2002 in werking getreden. Deze wet schrijft voor dat voor alle ruimtelijke ontwikkelingen of ingrepen een quickscan uitgevoerd dient te worden naar het voorkomen van beschermde dieren- en plantensoorten. 5.7.2
Plangebied
Het plangebied wordt begrensd door de Laan van Nieuw Oosteinde, Maanweg, Utrechtsebaan (A12), Spoorstraat en de Van Alphenstraat. 5.7.3
Doel
De quickscan dient om te beoordelen of in het bovengenoemde werkgebied Flora- en Faunawet beschermde plant-en diersoorten aanwezig zijn. Wanneer beschermde plant- en diersoorten aanwezig zijn zal worden beoordeeld of er, als gevolg van de werkzaamheden, handelingen worden verricht die strijdig zijn met de Flora- en Faunawet. Zo nodig worden aanbevelingen gedaan om eventuele negatieve effecten te voorkomen dan wel te verzachten. 5.7.4
Bureaustudie
Voorafgaand aan het veldonderzoek is via openbaar toegankelijke informatie (zoals de websites van het Natuurloket, SOVON, RAVON, Zoogdiervereniging, Vlinderstichting), in combinatie met te verwachten terreinomstandigheden (stedelijk gebied), een inschatting gemaakt van aanwezige beschermde soorten. Hieruit is naar voren gekomen dat vooral beschermde natuurwaarden uit de soortgroepen vieermuizen, flora en broedvogels kunnen worden verwacht in het plangebied. Overige beschermde soorten worden niet verwacht, vanwege het ontbreken van gschikte biotopen (uitgezonderd mogelijk vissen) 5.7.5
Veldonderzoek
In totaal zijn twee veldbezoeken uitgevoerd in de avondperiode van 9 en 22 juli 2010. De weersomstandigheden waren goed. Het was tijdens beide veldbezoeken rond zonsondergang ongeveer 20 graden en nagenoeg windstil en helder weer. In de loop van de avond zakte de temperatuur iets naar ongeveer 18 graden. Het onderzoek was oriënterend van aard, om te bezien welke soorten en in welke aantallen deze gebruik maken van het plangebied en zo ja hoe (vliegroute, verblijfplaats, foerageergebied). Waarnemingen zijn door middel van GPS vastgelegd met Amersfoortcoördinaten. Flora In dit bestemmingsgebied zijn twee beschermde plantensoorten aangetroffen, namelijk Gele helmbloem en Prachtklokje. Deze zijn beschermd via label 2 van de Flora- en faunawet. De Gele helmbloem is een aantal keer waargenomen op tuinmuurtjes, maar ook aan de rand van tuinen en in steegjes. Het Prachtklokje is waargenomen in steegjes, aan de rand van tuinen en in enkele groenperken. Deze twee soorten komen zeer waarschijniijk niet van nature voor in dit bestemmingsplangebied, maar kennen hun oorsprong uit tuinen, vanwaar uit ze gemakkelijk verwilderde populaties kunnen vormen in het stedelijk gebied. Enkele minder algemene plantensoorten zijn ook aangetroffen in dit bestemmingsgebied, zoals Kransmuur, Marjoleinbekje, Muurleeuwenbekje, Muurvaren, Muursia en Doornappel. Deze soorten zijn echter niet beschermd via de Flora- en faunawet. Vleermuizen De vieermuisinventarisatie is uitgevoerd met behulp van een batdetector (type: Petterson D100 en Petterson De Gewone dwergvleermuis is verscheidene malen waargenomen in het onderzoeksgebied. De
68
soort is net na zonsondergang foeragerend waargenomen en een keer overvliegend boven bebouwing. In totaal zijn ongeveer 36 exemplaren waargenomen. Hierbij viel op dat veel werd gefoerageerd in de stadsparken in Bovenveen en het centrum van Voorburg, namelijk boven plassen en in de buurt van boomgroepen. In dit bestemmingsplangebied worden de aanwezige bomenrijen en andere groenstructuren gebruikt als foerageergelegenheid. De bomenrijen kunnen hierbij ook als vliegroute gebruikt worden tussen verblijfplaatsen en foerageergebieden (dit is echter niet vastgesteld). De bebouwing in dit bestemmnigsplangebied is deels geschikt om te voldoen als verblijfplaats voor gebouwbewonende soorten, vooral oudere bebouwing met spouwmuren, dakpannen, daklijsten en geschikte invliegopeningen zoals open stootvoegen. Er konden echter geen verblijfplaatsen van de soort worden vastgesteld. Andere soorten vleermuizen (waaronder boombewonende vieermuissoorten) konden ook niet in het onderzoeksgebied worden vastgesteld. Broedvogels In de dit bestemmingsplangebied zijn de volgende broedvogelsoorten aangetroffen, waarvan het nest jaarrond is beschermd: Grote bonte specht, Koolmees, Pimpelmees, Huismus, Gierzwaluw, Ekster en Spreeuw. De meeste soorten zijn vastgesteld op gehoor (zingende mannetjes). Andere soorten konden op basis van zicht (Gierzwaluw, Ekster, Kauw) en/of alarmkreten worden vastgesteld (Grote bonte specht). In functie zijnde nesten (nesten met eieren en/of jongen) konden niet worden vastgesteld. De Gierzwaluw en Huismus zijn soorten, die elk seizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop en daardoor een vrij zware bescherming genieten in tegenstelling tot de andere aangetroffen jaarrond beschermde soorten. Dit zijn soorten, die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar ervoor hebben gebroed of de directe omgeving ervan, maar dan wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Deze soorten zijn buiten het broedseizoen alleen jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dit rechtvaardigen. Daarnaast zijn de volgende soorten aangetroffen, waarvan het nest alleen tijdens het broedseizoen is beschermd: Fuut, Visdief, Waterhoen, Meerkoet, Blauwe reiger, Kuifeend, Kauw, Wilde eend, Houtduif, Scholekster, Zwartkop, Kleine mantelmeeuw, Roodborstje, Grasmus, Winterkoning en Gaai. Van deze soorten is de Visdief vermeld op de Rode lijst van vogelsoorten. De Halsbandparkiet is ook waargenomen in het plangebied (exoot). Overige soorten Het bestemmingsgebied is nagenoeg niet geschikt voor overige beschermde soorten (als opgenomen in zwaardere beschermingscategorieen). Het gaat hier om stedelijk gebied dat grotendeels bebouwd is. 5.7.6
Aanbevelingen
Algemeen Dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet bekend. Het opnieuw vaststellen van dit bestemmingsplan heeft daarom geen negatieve gevolgen op bestaande leefgebieden van beschermde soorten. Aanwezige bebouwing, watergangen, groenzones en parken blijven voor onder andere bewoners en recreatie behouden en houden dus ook hun functie voor de aangetroffen en verwachte planten en dieren. Aanbeveling Wanneer er veranderingen optreden (herstructurering, uitbreiding, sloop, nieuwbouw) in dit plangebied, zullen mogelijke effecten op beschermde flora en fauna moeten worden getoetst aan de Flora-en faunawet. Dergelijke werkzaamheden zijn onder andere de volgende: sloop van gebouwen (verblijfplaatsen van vleermuizen, nestgelegenheid van huismus, gierzwaluw), sloop van tuinmuurtjes of met bakstenen afgewerkte bruggen (beschermde muurvarens), werk aan watergangen (kleine modderkruiper, bittervoorn), werk aan groenstroken of volkstuintjes (rugstreeppad, flora). Het kappen van bomen of werk aan struiken/bosschages kan effecten hebben op broedvogels of het foerageergebied van vleermuizen. Om effecten voldoende te kunnen inschatten en mogelijk te mitigeren is het noodzakelijk om meer over voorkomen en
69
verspreiding van flora en fauna te weten.
5.8
Externe Veiligheid
Het in werking treden van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) op 27 oktober 2004 impliceert dat bij alle ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met de veiligheidsnormen uit dit besluit. Het Externe veiligheidsbeleid moet ervoor zorgen dat: 5.8.1
Inleiding
Externe Veiligheid (EV) speelt een belangrijke rol in de ruimtelijke ordening. Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijk stoffen. Externe Veiligheid heeft geen betrekking op de veiligheid van personen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of ter plaatse van een ondergrondse transportleiding. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet men rekening houden met verplichte afstandsnormen tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de risicobron (inrichtingen met of vervoer van gevaarlijke stoffen) volgens onderstaande wetten: Besluit externe veiligheid inrichtingen 2004 (Bevi), staatsblad 2004 nr. 250 Besluit externe veiligheid buisleidingen 2011 (Bevb), staatsblad 2010 nr. 636 Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (Crnvgs) voor transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of het water, Staatscourant aug 2004 nr. 147 Tevens is rekening gehouden met het beleid Externe Veiligheid van stadsgewest Haaglanden d.d. februari 2012. Het algemene uitgangspunt is dat niemand blootgesteld mag worden aan de kans van meer dan één op de miljoen, of te wel “tien tot de min zesde”(10-6) om door een calamiteit met een gevaarlijke stof te overlijden. In dit geval wordt dan gesproken over het plaatsgebonden risico (PR). Naast voornoemd risico bestaat er nog een groepsrisico (GR), hetgeen wil zeggen de kans dat bij een gebeurtenis één groep mensen met tenminste een bepaalde grootte omkomt. Het groepsrisico wordt niet weergegeven als een contour, maar in een grafiek. In het bestemmingsplan moeten de risico's worden afgewogen bij nieuwe ontwikkelingen met eventuele alternatieven. Afhankelijk van (de wijziging van) de hoogte van het (berekende) groepsrisico (GR) zal een verantwoording van het GR worden opgesteld. Er wordt ook gekeken naar risicovolle zaken buiten het plangebied, mits van invloed op het onderhavige plangebied. Risicovolle objecten zijn o.a.: ondergrondse buisleidingen met transport van aardgas of andere stoffen; transport van gevaarlijke stoffen over o.a. rijkswegen en spoorbanen; bedrijven vallend onder de Wet Milieubeheer met grootschalige opslag van chemische stoffen; grootschalige opslag van chemische stoffen (PGS15); LPG-tankstations. In opdracht van de gemeente heeft adviesbureau AVIV in maart 2012 berekeningen gemaakt betreffende de gastransportleidingen, gelegen in Den Haag en zijn in april 2012 berekeningen gemaakt met RBM-II voor transport gevaarlijke stoffen over de Utrechtsebaan. Voor de inventarisatie van de risicobronnen is gebruik gemaakt van de digitale risicokaart (GeoWeb) van stadsgewest Haaglanden, de landelijk risicokaart op de site www.risicokaart.nl en het gemeentelijk databestand met milieuvergunningen. 5.8.2
Ondergrondse aardgasleiding
Ter plaatse van het plangebied bevinden zich geen ondergrondse aardgastransportleidingen of andere ondergrondse transportleidingen. Buiten het plangebied bevindt zich een regionale gastransportleiding van de gasunie met de
70
plangebied. Er is geen bebouwing aanwezig ter plaatse van het plangebied binnen het invloedgebied van de gasleiding. Het plangebied levert daarom geen bijdrage aan het groepsrisico. Een verantwoording van het Groepsrisico kan achterwegen blijven. In onderstaande figuur is de groepsrisico in een zogenaamde FN curve weergegeven.
5.8.3
Transport gevaarlijke stoffen over de weg
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, water en spoor heeft het rijk normen vastgesteld in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.. In het kader van de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen definieert het Rijk momenteel een Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt daarbij de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te verminderen door het vaststellen van gebruiksruimten voor het vervoer en veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening. De gebruiksruimte is de maximale vervoersintensiteit waarmee, bij het maken van berekeningen, rekening gehouden moet worden. Op basis van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen kunnen gemeenten een routering van gevaarlijke stoffen opstellen. Door de gemeenteraad is in het verleden geen route gevaarlijke stoffen vastgesteld. Binnen de gemeente Leidschendam-Voorburg is alleen rijksweg A4 (Rotterdam-Leiden) en A12 (Utrechtsebaan) aangewezen als routering voor gevaarlijke stoffen (conform het zogenaamde basisnet). De A12 (Utrechtsebaan) bevindt zich in gemeente Den Haag, parallel en ten westen van het plangebied. 5.8.4
Transport gevaarlijke stoffen over het spoor
Over de spoorbaan Den Haag – Leiden vindt in principe geen transport van gevaarlijke afvalstoffen plaats. Echter volgens Prorail kan incidenteel wel transport plaatsvinden en betreft het maximaal 50 wagonladingen. Voor een goede onderbouwing van mogelijke risico's heeft bureau AVIV in januari 2012 de risico's berekend als zijnde dat er wel transport plaatsvindt. Uit de berekeningen blijkt het volgende: er is geen plaatsgebonden risicocontour voor de grenswaarde van 1.0 10-6 /jr.; bij de berekening van het groepsrisico van een 6-tal chemische stoffen (propaan, ammoniak, chloor, pentaan, acynitril en acroleine) blijkt dat alles ver beneden de oriëntatiewaarde bevindt. Voor elke stofcategorie is het GR 1000 keer of meer kleiner dan de oriëntatiewaarde. Wanneer incidenteel transport van gevaarlijke stoffen over het spoor plaatsvindt zijn er geen risico's die van belang zijn om in het onderhavige bestemmingsplan op te nemen.
72
Door de adviesbureau Peutz en AVIS zijn in jan resp. maart 2012 met het programma RBM-II de risico's voor het transport van gevaarlijke stoffen over de Utrechtsebaan berekend. Hoewel conform de Circulaire RnVGS een vervoershoeveelheid brandbaar gas (stofcategorie GF3) van 0 aangehouden dient te worden, is voor de berekening van het groepsrisico ter plaatse van bestemmingsplan Voorburg-West en bestemmingsplan Kon. Wilhelminalaan uitgegaan van de transportintensiteit verkregen uit tellingen uit 2008 (Resultaat tellingen gevaarlijke stoffen Den Haag, rapportnummer: 081456, AVIV 2008). Daarnaast zijn berekeningen verricht op basis van de gebruiksruimte uit de Circulaire RnVGS (nl. 1.500 transportbewegingen per jaar). Uit berekeningen van Peutz en AVIV blijkt het volgende: De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 ligt binnen de grenzen van de rijksweg. Voor het plangebied vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering. Uitgaande van het huidige transport op basis van tellingen uit 2008 (waaronder 901 GF3) is het groepsrisico een factor 12 x hoger dan de oriëntatiewaarde. De hoogte wordt voornamelijk bepaald door bebouwing in de gemeente Den Haag. Uitgaande van het transport op basis van tellingen uit 2008 zonder GF3 dan ligt de GR een factor 30 beneden de oriëntatiewaarde. De GR is 0,025 x de oriëntatiewaarde. Op basis van venstertijden is het groepsrisico circa 0,4 x de oriëntatiewaarde. Wanneer en rekening houdt met de gebruiksruimte is het groepsrisico circa 0,6 x de oriëntatiewaarde. Uitgaande van het transport op basis van tellingen uit 2008 zonder GF3 en zonder het deel van de RW12 in Den Haag dan is er geen sprake van een GR.
Legenda witte lijn rode lijn groene lijn oranje lijn blauw vlak
globale ligging van het plangebied midden van de Utrechtsebaan met een GR kleiner groter dan de oriëntatiewaarde midden van de Utrechtsebaan met een GR kleiner dan 0,1 x de oriëntatiewaarde 85 meter RGS lijn (100% letaliteit) 355 meter RGS lijn (1 % letaliteit)
Op bovenstaande tekening is de 100% letaliteitsgrens, zijnde 85 meter, waar binnen slachtoffers vallen als een zogenaamde bleve (boiling liquid expanding vapor explosion) plaatsvindt, explosie van vloeibaar gas (bijv. LPG of propaan). Binnen het plangebied bevinden zich geen inrichtingen, zoals LPG-tankstations, die bevoorraad moeten worden. Er vindt ook geen LPG-transport plaats voor inrichtingen buiten het plangebied. Bevoorading LPG-tankstations in de Binckhorst vindt plaats via afslag Voorburg en de Maanweg. Dit deel van de A12 maakt deel uit van de rijksweg. De venstertijden gelden hier niet voor. Venstertijden gelden pas vanaf afslag 3 (Bezuidenhout). Over de Laan van Nieuw Oosteinde en de Kon. Wilhelminalaan vindt wel transport plaats van benzine en diesel ter bevoorrading van
74
pompstations buiten het onderhavige plangebied. Tevens vindt incidenteel transport plaats van chemicaliën naar en van het bedrijfsterrein aan de Populierendreef. In de maand december vindt over de Laan van Nieuw Oosteinde en de Potgieterlaan transport plaats van consumenten voorwerk ter bevoorrading van een vuurwerkverkooppunten aan de Br. Ingenhoeslaan rest in Leidsenhage en wellicht in Den Haag. 5.8.7
Risicovolle inrichtingen en locaties
In het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en er zijn ook geen inrichtingen aanwezig met opslag van consumentenvuurwerk. Vuurwerk opslag kleiner dan 10.000 kg valt trouwens niet onder Externe Veiligheid. In de directe nabijheid van het plangezien zijn wel risico volle bedrijven aanwezig te weten: Ridder Snouckaertlaan 16 Ter plaatse van Ridder Snouckartlaan 16 is het bedrijf Gelecon gevestigd met opslag van chemicaliën. Aangezien minder dan 10.000 kg gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, betreft het geen zogenaamde Bevi-inrichting en is een verantwoording in het kader van Externe Veiligheid niet noodzakelijk. Het betreffende bedrijf bevindt zich trouwens op een afstand van 1 km vanaf de oostelijke plangrens. Voor het bedrijf is wel een milieuvergunning van toepassing. Prins Beatrixlaan 28 te Den Haag Net buiten het plangebied in het verlengde van de Kon. Wilhelminalaan bevindt zich een LPG-tankstation (incl. verkoop van benzine en diesel). Dit tankstation heeft een ondergrondse 20.000 liter LPG-tanktank. De afzet van LPG is maximaal 500 m3 per jaar (vastgelegd in de vigerende milieuvergunning). De ligging van het LPG-tankstation met de 10-6 risico-contour afkomstig van www.risicokaart.nl is op onderstaand kaartje weergegeven.
Uit berekeningen blijkt het volgende: bij een doorzet van 500 m3/jaar bevindt de GR zich boven de oriëntatiewaarde. bij een doorzet van 500 m3/jaar en bij gebruik van LPG-tankauto's met een hittewerende coating bevindt de GR zich onder de oriëntatiewaarde. Aangezien alle LPG-tankauto's zijn voorzien van een hittewerende coating kan gesteld worden dat de GR voor het LPG-tankstation zich beneden de oriëntatiewaarde bevindt. Het onderhavige bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan. Het plan legt de bestaande situatie (opnieuw) vast en laat ten opzichte van de bestaande situatie geen nieuwe activiteiten toe. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt waardoor personen aan het plangebied worden toegevoegd. De beoordeling van risico's moet daarom plaatsvinden
75
op grond van de bestaande situatie. Aangezien de GR zich beneden de oriëntatiewaarde bevindt hoeven er dus geen maatregelen te worden genomen ter beperking van de toename van het groepsrisico. 5.8.8
Verantwoording groepsrisico
Het plangebied bevindt zich in net in het invloedgebied van de ondergrondse aardgas transportleiding, echter de gebouwen bevinden zich buiten de het invloedgebied. Een beperkte GR verantwoording is niet noodzakelijk. a. De personendichtheid in het invloedsgebied van het LPG-tankstation te Den Haag Nabij het LPG-tankstation bevinden zich de panden aan de Van Alphenstraat 2 (bedrijf), Van Alphenstraat 4 (woning) en het pand aan de Kon. Wilhelminalaan 561 (woning) zich net binnen de risico-zone. b. De hoogte van het groepsrisico Het bestemmingsplan Kon. Wilhelminalaan is een conserverend bestemmingsplan. Het plan legt de bestaande situatie (opnieuw) vast en laat ten opzichte van de bestaande situatie geen nieuwe activiteiten toe. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt waardoor personen aan het plangebied worden toegevoegd. Het groepsrisico inzake het LPG-station voor en na vaststelling van het bestemmingsplan is daardoor gelijk. c. Zelfredzaamheid aanwezige personen in invloedsgebied Met betrekking tot zelfredzaamheid wordt gekeken naar de zelfredzaamheid van mensen en de mogelijkheden om te kunnen vluchten. De mate van zelfredzaamheid wordt bepaald aan de hand van de mate waarin mensen zelfstandig kunnen besluiten te vluchten en tevens in staat zijn te vluchten. Kinderen, ouderen en minder validen zijn voorbeelden van verminderd zelfredzame mensen. In het geval van een fakkelbrand bij een aardgasleiding is er geen tijd om te vluchten en zullen de personen in een gebied van 70 meter van de aardgasleiding slachtoffer worden. Buiten de 70 meter is in het geval van een fakkelbrand, schuilen in een gebouw of woning in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. De mogelijkheden om een pand te verlaten zijn ook van belang in het kader van zelfredzaamheid. De aanwezigen moeten het gebouw en vervolgens het gebied in tegengestelde richting van de risicobronnen kunnen ontvluchten. Bij voorkeur via een andere route dan de aanrijroute van de hulpverleningsdiensten. Er zijn voldoende wegen/paden om het gebied te verlaten. Voor het onderhavig plangebied geldt de zelfredzaamheid niet in relatie met een ondergrondse aardgasleiding. Bij een fakkelbrand zal trouwens de Utrechtsebaan een afschermende werking hebben. Voor de woningen nabij het LPG-tankstation geldt dat de vluchtweg richting de achtertuin is. d. Bestrijding en beperking van de omvang van een ramp Om gevolgen zo veel mogelijk te beperken is het van belang dat op het moment dat er iets mis gaat de hulpverlener niet wordt belemmerd bij de uitvoering van de taken. De bereikbaarheid en bluswatervoorziening binnen het plangebied vormen op dit moment geen probleem. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen (bijv. vervangende nieuwbouw) zal hierop getoetst worden conform de vigerende regelgeving. e. Communicatie Op 18 december 2008 is het Regionaal Beleidskade Risicocommunicatie vastgesteld. De veiligheidregio Haaglanden heeft in samenwerking met de gemeenten en het Stadgewest een risicocommunicatiestrategie voor externe veiligheid en een uitvoeringsplan opgesteld. In mei 2012 is binnen de Veiligheidsregio Haaglanden gestart met de campagne “wat doe je'. Met deze campagne worden bewoners gestimuleerd om hun kennis en vaardigheden op het gebied van veiligheid te vergoten en bewuster om te gaan met de risico's in hun eigen omgeving.
76
In folders worden voor verschillende calamiteiten (brand, uitvallen nutsvoorzieningen, etc.) de te nemen maatregelen beschreven. Ook is een speciale website gemaakt nl.: www.watdoeje.nl Sinds juni 2012 kunnen bewoners snel geïnformeerd worden in geval van een (dreigende) calamiteit met gevaarlijke stoffen door de inzet van NL-Alert. 5.8.9
Conclusie
Uit bovenstaande blijkt dat de ondergrondse aardgas transportleiding, gelegen ten westen van het plangebied, geen invloed heeft op het onderhavige plangebied. Ter plaatse van het LPG-tankstation aan de Pr. Beatrixlaan 28 bevinden zich enkele woningen in het invloedsgebied. Aangezien het bestemmingsplan conserverend is en men middels deze paragraaf kennis heeft genomen van de risico's is een verdere verantwoording van het groepsrisico niet nodig. De veiligheidsregio Haaglanden (VRH) dient advies uit te brengen inzake de zelfredzaamheid en de bestrijding van brand en calamiteiten. Met deze onderbouwing wordt een adequate invulling gegeven aan de verantwoording van het groepsrisico.
5.9
Kabels en leidingen
Er lopen door het plangebied geen hoofdgastransportleidingen. De van belang zijnde transportleidingen lopen ten zuiden en westen van de Rietvink. Tevens zijn er geen andere leidingen (electriciteit e.d.) die speciale bescherming behoeven in het bestemmingsplan.
5.10
Duurzaam bouwen
5.10.1 Energie Algemeen In het in 2009 vastgestelde Klimaatplan Leidschendam-Voorburg 2009-2020 (zie raadsbesluit 2009/11053) staan uitgangspunten voor de doelgroep woningen geformuleerd, de doelgroep die met name ook van belang is binnen dit bestemmingsplan: De gemeente kiest voor integrale woonkwaliteit. Naast energiebesparing betekent dit bijvoorbeeld ook meer comfort in woningen en een gezond binnenklimaat. Energiebesparing mag nooit ten koste van de gezondheid van bewoners en de gemeente blijft daarom het belang van goede ventilatie benadrukken. Voor de grotere projecten (met meer dan één woning) vindt toetsing plaats met het instrument GPR gebouw waarmee de duurzaamheidskwaliteit wordt bepaald; Bij alle nieuwbouwwoningen wordt gestreefd naar 10% verlaging van de EPC-norm, zoals voorgeschreven in het Bouwbesluit. Woningen worden flexibel gebouwd met het idee dat deze op termijn energieneutraal moeten worden. Zo kan worden besloten om woningen geschikt te maken voor latere toepassing van zonne-energie of lage temperatuur verwarming; De gemeente drukt de CO2-reductie bij nieuwbouw vanaf 200 woningen en herstructurering uit in de Energie Prestatie op Locatie (EPL). Bouwen volgens de minimumeisen levert bij nieuwbouw een EPL van 6,6 op, een energieneutrale locatie levert een EPL van 10 op. Voor alle nieuwbouwwoningen met meer dan 200 woningen wordt, afhankelijk van de locatie en het type bouwproject, een minimale EPL gerealiseerd van 7,0 tot 8,0. In het kader van het klimaatbeleid wordt gestreefd naar het opnemen van collectieve duurzame energieopties in bestemmingsplannen en bouwplannen. Een energievisie geeft voor grotere bouwprojecten de mogelijkheden aan voor duurzame energiemogelijkheden binnen Leidschendam-Voorburg.
77
5.10.2 Duurzaam bouwen De ambities en afspraken op het gebied van duurzaam bouwen zijn vastgelegd in de beleidsnota Duurzaam bouwen (Dubo) van de gemeente, geactualiseerd op het onderdeel energie door het Klimaatplan 2009-2020. Hierin zijn de ambities en doelstellingen op rijks-, provinciaal- en regioniveau vertaald naar het gemeentelijk werkveld. In de nota Duurzaam bouwen (2004-2009) zijn drie onderdelen als eis opgenomen voor gemeentelijke initiatieven (raadsbesluit 2004-1781). De drie verplichte maatregelen zijn: 1. Indien hout wordt toegepast, pas dan duurzaam geproduceerd hout toe. Dit is met name hout met het FSC-keurmerk (Forest Stewardship Council), conform FSC-convenant met Haaglanden; 2. Vermijd consequent het gebruik van zink, lood en koper voor zover blootgesteld aan de buitenlucht en gebruik geen koper voor waterleidingen; 3. Beperk zoveel mogelijk het gebruik van PVC in alle bouwdelen. Indien gebruik wordt gemaakt van PVC, gebruik dan gerecycled PVC en PVC waarvoor een retoursysteem bestaat. De drie genoemde maatregelen worden waar mogelijk vastgelegd in intentie- of samenwerkingsovereenkomsten met andere ontwikkelende partijen. De beleidslijn is dat de gemeente werkt met het instrument GPR-gebouw. De gemeente gebruikt dit meetinstrument om de Dubo-prestatie van eigen projecten zichtbaar te maken en bevordert het gebruik van het instrument door derden. GPR-gebouw is een veelgebruikt hulpmiddel voor het maken van duurzaamheidkeuzen bij nieuwbouw en renovatie van woningen, utilitaire gebouwen en scholen. GPR-gebouw is een praktische en gebruiksvriendelijke online applicatie om plankwaliteit en milieubelasting van een project is samenhang te optimaliseren. De prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers. Hierbij behaal je een 6 als je bouwt volgens het Bouwbesluit. Het steven naar een maximale duurzaamheid wordt vertaald in een score van 10. Welke score behaald dient te worden is vooralsnog afhankelijk van het project.
78
Hoofdstuk 6 6.1
Archeologie
6.1.1
Algemeen
Archeologie en Cultuurhistorie
6.1.1.1 Verdrag Malta In 1998 heeft het de Tweede Kamer het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed goedgekeurd, dat begin 1992 in Valletta (Malta) is ondertekend. Het doel van het Verdrag van Malta is de bescherming van het archeologisch erfgoed als bron van het Europese collectieve geheugen en als een instrument voor historische en wetenschappelijke studie. Als elementen van archeologisch erfgoed worden hierbij beschouwd alle overblijfselen en voorwerpen en andere sporen van de mensheid uit vroegere tijdperken die helpen bij het vertellen van de geschiedenis van de mensheid en haar relatie met de natuurlijke omgeving. Het verdrag van Malta voorziet in de bescherming van het archeologisch erfgoed door onder andere de risico's op aantasting daarvan te beperken. Dit kan door het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in de bodem (in situ) te bewaren en door de integratie van de archeologie in de ruimtelijke ordening. Het Verdrag van Malta vraagt primair van de bij het verdrag betrokken partijen -samengevat- om zo goed en zo vroeg mogelijk rekening te houden met de aanwezigheid of mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem. 6.1.1.2 Wet op de archeologische monumentenzorg Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) van kracht is geworden. Met deze herziening van de Monumentenwet worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De nieuwe wetgeving regelt de bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van archeologisch onderzoek. De archeologische monumentenzorg wordt hiermee als volwaardig, en niet vrijblijvend onderdeel opgenomen in de ruimtelijke ordening. In het ruimtelijke ordeningsproces worden immers besluiten voorbereid die verstrekkende gevolgen hebben voor wat wij het bodemarchief noemen: bijvoorbeeld de bouw van woningen of bedrijven, de aanleg van infrastructuur of de inrichting van natuurgebieden. Met het van kracht worden van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de rol van de overheden nu 'officieel'. Het belangrijkste doel van de nieuwe wet is de bescherming van het bodemarchief door het reguleren van bodemverstorende activiteiten. Uitgangspunt is de aanwezige of te verwachten archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem (in situ) te behouden of te ontzien. Alleen als in situ behoud niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud ex situ, d.w.z. behoud van informatie door het verrichten van een opgraving en het opslaan van gegevens en vondsten; De verantwoordelijkheid voor het archeologische erfgoed ligt bij de gemeenten, die – binnen de kaders van de wetgeving – dienen te beschikken over een gemeentelijke beleidsnota archeologie en een beleidskaart archeologie. Gemeenten zijn verplicht om bij nieuwe bestemmingsplannen rekening houden met archeologie en kunnen archeologische randvoorwaarden opleggen aan omgevingsvergunningen. Het is ook mogelijk dat een vergunning in het belang van de archeologische monumentenzorg niet wordt verleend; De initiatiefnemer van de bodemverstorende activiteit moet het door de gemeente verplicht gestelde archeologische onderzoek en de eventuele inpassing van archeologische waarden in de planontwikkeling en –uitvoering zelf regelen en ook zelf betalen (principe 'de verstoorder betaalt'); Elk archeologisch veldonderzoek dient te worden uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) door een bedrijf met een opgravingsvergunning. De wet regelt dus de te volgen procedures en de financiering van archeologisch (voor)onderzoek en ook het eigendom en beheer van archeologische vondsten. Gelet op de bedoelingen van
79
Malta en de consequenties van de nieuwe wet voor provincies, verschuift de beleidsinzet nog nadrukkelijker van toetsing op archeologische aspecten bij ruimtelijke plannen achteraf naar inbedding van deze aspecten vooraf, van alleen regels handhaven naar meedenken en van behoud van archeologische waarden sec naar behoud en benutting van deze waarden. 6.1.1.3 Gemeentelijk archeologiebeleid De gemeenten Leidschendam-Voorburg, Wassenaar en Voorschoten, samenwerkend in het Pact van Duivenvoorde, hebben een gezamenlijk archeologiebeleid ontwikkeld, dat is vastgelegd in de Nota 'Het bodemarchief ontrafeld' en de daarbij behorende beleidskaart archeologie (november 2008). In de Nota archeologie wordt een globaal overzicht van het archeologische erfgoed van de pactgemeenten gegeven en zijn de beleidsregels ten aanzien van de omgang met het archeologische bodemarchief geformuleerd. De archeologische beleidskaart toont de globale archeologische waarde en verwachting per (soort) gebied met de daarbij behorende beleidsregels. Op de kaart wordt vermeld welke eventuele beperkende maatregelen van toepassing zijn en welk archeologisch onderzoek bij bodemverstorende activiteiten verplicht is gesteld. De gemeente Leidschendam Voorburg voert een actief beleid om de bekende archeologische waarden binnen de gemeentegrenzen te actualiseren indien er nieuwe of aanvullende gegevens bekend worden. Het wordt daarom aangeraden de gemeentelijke website te bezoeken voor de meest actuele versie van de archeologische beleidskaart. 6.1.1.4 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en de Archeologische Monumenten Zorg cyclus De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) is een door de archeologische beroepsgroep gedragen document dat eisen stelt aan de uitvoering en uitvoerders van archeologische werkzaamheden. Het gebruik van de KNA is verankerd in het Nederlandse archeologiebestel door middel van het Besluit archeologische Monumentenzorg (BAMZ), (zie ook art. 24, lid 1 van de BAMZ). Archeologisch onderzoek wordt in de regel gefaseerd uitgevoerd. Dit wordt de Archeologische MonumentenZorg (AMZ) cyclus genoemd. De AMZ-cyclus bestaat uit de volgende stappen: A. Inventariserend onderzoek - Een inventariserend onderzoek begint met een bureauonderzoek, eventueel aangevuld met enkele controleboringen. Doel hiervan is het opstellen van een gespecificeerde verwachting van het plangebied. Als uit dit onderzoek blijkt dat op de betreffende locatie geen waardevolle archeologische resten aanwezig zijn of verwacht worden, hoeft geen vervolgonderzoek te worden uitgevoerd. - Als uit het bureauonderzoek blijkt dat er wel waardevolle archeologische resten aanwezig (kunnen) zijn, of als het bureauonderzoek geen uitsluitsel geeft over mogelijk aanwezige archeologische resten, zal een inventariserend veldonderzoek moeten plaatsvinden. Meestal gebeurt dit in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. In uitzonderingsgevallen (zie KNA) zijn archeologische begeleidingen toegestaan. Het inventariserende veldonderzoek heeft tot doel vast te stellen of er archeologische resten aanwezig zijn en wat de kenmerken hiervan zijn (aard, datering, enz.). Vervolgens vindt een waardering plaats van de aangetroffen resten conform de criteria van de KNA en wordt aan het bevoegd gezag een advies uitgebracht over de te nemen vervolgstappen. B. Selectiebesluit Op basis van de resultaten van het inventariserend onderzoek neemt het bevoegd gezag, de gemeente Leidschendam-Voorburg, een besluit over de te nemen vervolgstappen: behoud van de archeologische resten in de bodem, aanvullend onderzoek, vrijgave of een combinatie van dezen. C. Vervolgstappen - Indien het bevoegd gezag besluit dat de archeologische resten zo waardevol zijn dat zij in de bodem bewaard moeten blijven, kan dit betekenen dat bijvoorbeeld een vergunning voor een bouwactiviteit niet of onder voorwaarden wordt verstrekt, of dat planaanpassing moet plaatsvinden. - Als er wel waardevolle archeologische resten aanwezig zijn, maar deze niet in aanmerking komen voor behoud, zal aanvullend onderzoek moeten plaatsvinden. Dit zal meestal
80
betekenen dat er een opgraving wordt uitgevoerd. In uitzonderingsgevallen wordt een archeologische begeleiding toegestaan. - Bij afwezigheid van archeologische resten of indien aanwezige archeologische resten niet worden bedreigd door de voorgenomen werkzaamheden, wordt de betreffende locatie vrijgegeven. De AMZ-cyclus is afgerond als de rapporten van alle uitgevoerde onderzoeken door het bevoegd gezag zijn goedgekeurd en eventuele beschermende maatregelen zijn genomen. In onderstaand schema is de AMZ-cyclus in hoofdlijnen weergegeven:
De KNA-processen in relatie tot het proces van de archeologische monumentenzorg (AMZ).
81
6.1.1.5 Kosten Archeologische MonumentenZorg De kosten van alle onderzoeken en maatregelen die plaats dienen te vinden volgens de AMZ-cyclus komen rechtstreeks voor rekening van de initiatiefnemer van een bodemverstorende activiteit. Als al deze stappen doorlopen zijn en de rapportages van de archeologische onderzoeken zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag heeft de initiatiefnemer aan zijn verplichtingen voldaan en is het archeologische onderzoek in principe afgerond. Indien er bij uitvoering van de werkzaamheden vervolgens alsnog onverwachts archeologische vondsten worden gedaan, is de initiatiefnemer conform art. 53 van de Monumentenwet verplicht deze te melden bij het bevoegd gezag en gelegenheid te geven tot archeologisch onderzoek. De kosten komen in dat geval voor rekening van het bevoegd gezag. 6.1.1.6 Bescherming archeologische resten Op de bestemmingsplankaart zijn de locaties weergegeven waarvan verwacht kan worden of is aangetoond dat er archeologische resten aanwezig zijn en waarvoor bij een bodemverstoring in beginsel een archeologisch bodemonderzoek noodzakelijk is. Deze locaties worden aangeduid met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Gebieden waarvan bekend is dat de bodem verstoord is, hebben geen extra bescherming in het bestemmingsplan gekregen en zijn uitgezonderd van de archeologische dubbelbestemming. Voor gronden die zijn aangeduid met een archeologische dubbelbestemming geldt dat er eerst bekeken moet worden of sprake is van een uitzonderingsgeval. Dit betreft dan voornamelijk ingrepen die zo kleinschalig zijn dat bodemonderzoek en een vergunning achterwege kunnen blijven. De uitzonderingsgevallen staan vermeld in de bouwregels bij het bestemmingsplan. Indien een bouwactiviteit en/of werkzaamheden niet onder deze uitzonderingsgevallen valt, is onderzoek naar de mogelijke archeologische waarden verplicht. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek, kan het college aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, voorschriften verbinden gericht op: 1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. het doen van opgravingen; 3. het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige die voldoet aan de eisen zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In de artikelen 16, tot 17 en 18 van de bestemmingsregels is de bescherming van archeologische resten juridisch gewaarborgd. 6.1.1.7 Archeologisch informatiesysteem Voor de pactgemeenten, waaronder de gemeente Leidschendam-Voorburg, is het van belang om een zo volledig mogelijk en actueel overzicht van de samenstelling van het eigen archeologisch erfgoed te hebben. De Gemeente Leidschendam Voorburg ordent daarom systematisch de actuele informatie die relevant is voor het archeologisch erfgoed in een digitaal informatiesysteem. Deze informatie wordt periodiek vertaald naar de archeologische beleidskaart door middel van een herziening. Op de archeologische beleidskaart is de belangrijkste archeologische informatie ten behoeve van het ruimtelijke beleid samengevat. 6.1.1.8 Archeologische beleidskaart De archeologische beleidskaart toont globaal de archeologische waarde of verwachting door middel van 9 verschillende kleuren/cijfers. Elk van de negen kleuren verbeeldt een archeologische waarde of verwachting. De beleidsregels die voor een gebied (van één kleur) gelden, staan beschreven in de bij de beleidskaart behorende Nota 'Het bodemarchief ontrafeld'. Hierin staat aangegeven welke eventuele beperkende maatregelen van toepassing zijn bij welke archeologische waarde of verwachting en welke vervolgstappen bij bodemingrepen verplicht zijn. De beleidskaart en de Nota 'Het bodemarchief ontrafeld' zijn mede richtinggevend bij de ontwikkeling van nieuwe ruimtelijke plannen. De verschillende gebieden van de beleidskaart met de bijbehorende beleidsregels worden ook opgenomen in de gemeentelijke structuur- en bestemmingsplannen.
82
6.1.1.9 Beleidsregels bij de archeologische beleidskaart binnen de gemeente Op de archeologische beleidskaart zijn, naast de topografie, 9 soorten gebieden met bijbehorende beleidsregels te onderscheiden. Van deze soorten gebieden komen er 3 in het plangebied Damsigt voor, te weten: Archeologisch gebiedstype 2 (geel) Terreinen van hoge en zeer hoge archeologische waarde. Dit zijn terreinen, die door de pactgemeenten als archeologisch (zeer) waardevol en behoudenswaardig zijn aangewezen. De terreinen die hiervoor in aanmerking komen zijn de gebieden die op de CHS Zuid-Holland met een hoge en zeer hoge waarde zijn weergegeven en/of die door de gemeenten als waardevol worden aangemerkt. Ruimtelijke ontwikkelingen worden altijd afgewogen tegen het monumentenzorg belang, maar zijn hier in principe niet toegestaan. Een verzoek hiertoe dient aan het college van Burgemeester en Wethouders te worden gedaan. Omdat het bij deze terreinen altijd 'maatwerk' betreft, wordt pas op basis van een archeologisch bureauonderzoek over het vervolgtraject besloten. Archeologisch gebiedstype 5 (rood) Hoge verwachting voor de periode Neolithicum t/m Nieuwe tijd: Hollandveen op zand en klei. Voorafgaand aan bodemingrepen en/of plannen met een oppervlak > 30 m2 en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld dienen een archeologisch bureauonderzoek conform de KNA en enkele controleboringen naar de bodemgesteldheid van het plangebied te worden uitgevoerd. Ten behoeve van het bureauonderzoek dient tevens het bouwarchief te worden geraadpleegd. Bij het vaststellen van het oppervlak dient steeds uitgegaan te worden van het kadastrale perceel waarop de werkzaamheden mogelijk worden gemaakt. In plaats van het zetten van controle boringen naar de bodemgesteldheid mogen, indien voorhanden en diep genoeg gezet, ook de boorstaten van een verkennend bodemonderzoek t.b.v. milieu en/of grondwater gebruikt worden. Indien uit het bureauonderzoek blijkt dat het gebied een hoge verwachting heeft en uit de boringen een intacte bodem naar voren komt, dan volgt direct een proefsleuvenonderzoek of in uitzonderingsgevallen een archeologische begeleiding. Archeologisch gebiedstype 6 (blauw) Lage archeologische verwachting: Hollandveen op klei. Bij grootschalige nieuwe ontwikkelingen met een oppervlak > 1000 m2 en dieper dan 1 meter beneden het maaiveld dient een archeologisch bureauonderzoek conform KNA en enkele controleboringen naar de bodemgesteldheid van het plangebied te worden uitgevoerd. Hiervoor mogen, indien voorhanden en diep genoeg gezet, ook de boorstaten van een verkennend bodemonderzoek t.b.v. milieu en/of grondwater gebruikt worden. Boringen worden in principe alleen gebruikt voor het karteren van de bodemopbouw. Als uit het bureauonderzoek blijkt dat een plangebied een hoge archeologische verwachting heeft en de boringen laten een intact bodemprofiel zien, met een in potentie verwachtingsvolle archeologische bodemlaag, dient er altijd vervolgonderzoek plaats te vinden. Op basis van het ontbreken van archeologische indicatoren in een boring kan een plangebied niet worden afgeschreven.
83
6.1.2
Plangebied Voorburg Noord
6.1.2.1 Archeologische gebiedsbeschrijving Koningin Wilhelminalaan e.o In verband met het opstellen van het bestemmingsplan Koningin Wilhelminalaan is door de afdeling WVL van de gemeente Leidschendam-Voorburg een klein onderzoek uitgevoerd naar de archeologische waarden en verwachtingen in het plangebied en directe omgeving. Het bestemmingsplan Koningin Wilhelminalaan heeft een consoliderend karakter, dit betekent dat er geen grote ontwikkelingen verwacht of mogelijk gemaakt worden met het nieuwe bestemmingsplan. Voor het opstellen van dit bestemmingsplan is daarom alleen een bureauonderzoek uitgevoerd.Ten behoeve van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden heeft het gehele plangebied van het bestemmingsplan Koningin Wilhelminalaan een dubbelbestemming archeologie. Binnen het plangebied Koningin Wilhelminalaan komen drie verschillende archeologische gebiedstypen voor: Archeologisch gebiedstype 2 Archeologisch gebiedstype 5 Archeologisch gebiedstype 6. Voor elk van deze drie gebiedstypen geldt een specifiek beschermingsregime dat is afgestemd op de in het plangebied te verwachte aanwezige archeologische waarden. Op de plankaart die hoort bij het bestemmingsplan Koningin Wilhelminalaan is de dubbelbestemming - Waarde archeologie - op de verbeelding aangegeven door middel van plustekens (+) en de afkorting Wa-A en het nummer van het betreffende gebiedstype. De verwachte en aanwezige archeologische waarden zoals deze op de plankaart van het bestemmingsplan Koningin Wilhelminalaan is aangegeven is gebaseerd op de archeologische beleidskaart die behoort bij de in 2008 vastgestelde beleidsnota: 'Het bodemarchief ontrafeld'. De gemeente Leidschendam-Voorburg voert een actief beleid om de bekende archeologische waarden binnen de gemeentegrenzen te actualiseren indien er nieuwe of aanvullende gegevens bekend worden. Het wordt daarom aangeraden de gemeentelijke website te bezoeken voor de meest actuele versie van de archeologische beleidskaart of contact op te nemen met de gemeentelijke archeoloog. 6.1.2.2 Landschap en bodem Landschap Het landschap van de Gemeente Leidschendam Voorburg is vanaf ongeveer 8000 v.Chr. ontstaan na het einde van de laatste IJstijd. Door het smelten van de ijskappen steeg de zeespiegel in een hoog tempo, op momenten tot wel twee meter per eeuw. Door de zeespiegelstijging stroomde het toenmalige grotendeels droge Noordzee bekken vol en ontstond er een steeds grotere Noordzee. In de omgeving van Leidschendam-Voorburg verplaatste de kustlijn zich hierdoor naar in oostelijke richting. Na 4700 v. Chr. vertraagde de zeespiegelstijging en ontstond er mede door een lokaal zandoverschot een strandwallengordel evenwijdig aan de huidige kustlijn. De zeeuitbreiding in oostelijke richting stopte en ging over in een kustuitbreiding in westelijke richting. Tussen 3800 en 3500 v. Chr. ontstond er tussen Rijswijk, Voorburg, Leidschendam en Voorschoten een grotendeels gesloten strandwallengordel van ongeveer 500 meter breed waarop lage duinen opstoven met plaatselijk een hoogte van vier á vijf meter. De strandwallengordel werd alleen onderbroken door de toen nog brede riviermonden van de Maas en de Oude Rijn. Achter de strandwallen bevond zich een wad- en kweldergebied waarin door toenemende verzoeting na verloop van tijd veenvorming optrad. Deze oudste strandwal ligt tegenwoordig circa 8 km ten oosten van de huidige kustlijn en is waarschijnlijk vanaf circa 3850 voor Christus gevormd. Het plangebied ligt op deze oudste strandwal. Door de aanwas van nieuwe strandwallen verplaatste de kustlijn zich vanaf circa 1900 voor Christus in westelijke richting. De kustuitbreiding duurde tot omstreeks het begin van de jaartelling en resulteerde in een 6 tot 10 km brede kuststrook bestaande uit reeksen van strandwallen met daartussen lager gelegen strandvlakten. Soms zijn in de duinen die op de strandwal zijn afgezet meerdere donkergekleurde bodemlagen aanwezig, van elkaar gescheiden door lichtgele of lichtgrijze lagen stuifzand. Deze donkere lagen vertegenwoordigen rustfasen in
84
de duinontwikkeling waarin het duinoppervlak begroeid raakte, bodemvorming kon optreden en bewoning mogelijk was. Door zandafgravingen, die vooral vanaf de 16de eeuw op grote schaal plaatsvonden, zijn de oorspronkelijke duintoppen bijna overal afgegraven. Tussen de strandwallen liggen de laaggelegen strandvlakten, waarvan het niveau correspondeert met de (toenmalige) hoogte van de zeespiegel. Door hun lage ligging zijn de strandvlakten deels met veen en soms met klei opgevuld. Bodem De huidige bodemkundige situatie is afgeleid van de Bodemkaart van Nederland (Stiboka 1982) en de Geologischekaart van TNO 2009). Het plangebied ligt in de bebouwdekom van Voorburg, en is hierdoor niet gekarteerd. Uit de bodemkaart valt echter af te leiden dat in het plangebied strandwallen en strandvlakten voorkomen. De strandwal bestaat uit kalkloze zandgronden met een minerale eerdlaag, die gevormd zijn onder natte omstandigheden. Het gaat om de zogenaamde beekeerdgronden (code: PzG21). De humushoudende bovengrond is bij dit bodemtype vaak nauwelijks dikker dan 15 cm. De strandvlakte is opgevuld met veen en klei en is aangegeven als zeggeveen, rietveen of mesotroof broekveen, zogenaamde meerveengronden (code zVc). In de onbebouwde delen van de strandwallen en strandvlakte staat grondwatertrap II aangegeven. Dit betekent dat de hoogste grondwaterstand (najaar) in het gebied stijgt van minder dan 0,4 m .mv. In de zomer daalt het grondwater tussen de 0,5-0,8 m -mv. Het is echter onduidelijk of deze waarden ook gelden voor het plangebied. Volgens de bodemkaart van 'sGravenhage uit 1950, die is opgetekend toen het gebied nog onbebouwd was, bevonden zich in het plangebied de volgende bodemsoorten: vochtige vrij onregelmatige zandgronden, vochtige regelmatige zandgronden en venige zandgronden of slibhoudend zand op veen. Volgens de kaart van TNO komen in het plangebied de volgende drie bodemeenheden voor: eenheid 04, Lichtbruin: Laagpakket van Walcheren (Klei) op Hollandveen op Laag van Voorburg (zand)op laag van Rijswijk (strandzanden); eenheid 11. Donkerbruin : hollandveen op Laag van Voorburg (zand); eenheid 17, Lichtgeel: Laag van Voorburg (zand/strandwal) eventueel een deklaag van Laag Den Haag.
85
Plangebiedbestemmingsplan Koningin Wilhelminalaan in rood rond 1903 op de geologischekaart van TNO 2009.
6.1.2.3 Bewoningsgeschiedenis en historische situatie Algemeen De gemeente Voorburg is in 2002 gefuseerd met de gemeenten Leidschendam en Stompwijk tot de nieuwe gemeente Leidschendam-Voorburg. De oude dorpskern van Voorburg ligt op de zelfde strandwal die ook in het plangebied voorkomt. Direct ten westen van de dorpskern ligt het Rijn-Schiekanaal (ook Vliet genoemd). Late Steentijd–IJzertijd Door hun relatief hogere ligging en zandige bodem waren de strandwallen geliefd als vestigingsplaats. Niet alleen hield men er de voeten droog, ook het bewerken van de grond was eenvoudiger. De strandwallen werden daarom vrijwel direct na vorming al door mensen bezocht en bewoond. Over de situatie in het plangebied voorafgaand aan de Middeleeuwen is weinig bekend. Eén van de oudste archeologische vondsten op de strandwallen zijn in Wateringen gedaan en dateren al vanaf 3600 voor Christus Uit verschillende opgravingen en vondsten in de directe omgeving van het plangebied blijkt dat de strandwallen sindsdien vrijwel continu bewoond zijn geweest. Voorbeelden hiervan zijn onder andere de prehistorische vondsten in de Prinsenhof, het Zijdepark en de Frekeweg in Leidschendam en in Voorburg in park Ahrendsburg-Hoekenburg en Park Leeuwensteijn. Ook rondom de monding van de Oude Rijn en de Maas werd in de Prehistorie (vanaf de IJzertijd) en de Romeinse tijd relatief intensief bewoond. Romeinse tijd- vroege middeleeuwen De eerste historische vermelding van (de omgeving) van Voorburg dateert uit de Romeinse tijd (12 voor Christus tot 450 na Christus) en vermeld de aanleg van een kanaal tussen de mondingen van de Maas en Rijn. Volgens schriftelijke bronnen werd het kanaal in 47 na Christus door de soldaten van de Romeinse veldheer Corbulo gegraven. Dit kanaal van Corbulo volgde vermoedelijk voor een groot deel het zelfde tracé van de in de Middeleeuwen gegraven Vliet. Ten noordoosten van het plangebied, in de wijk de Rietvink in Leidschendam is een deel van het Corbulo kanaal terug gevonden en gereconstrueerd. Ten zuiden van het plangebied, in het huidige Park Ahrendsburg-Hoekenburg stichtten de Romeinen in de eerste eeuw na Christus een handelsplaats op de locatie van een al bestaande inheemse nederzetting. De handelsplaats kreeg hierbij marktrechten en de naam Forum Hadriani. De plaats werd aan het einde van de 1ste eeuw de hoofdstad van de Cananefaten, in circa 270 na Christus werd de stad verlaten. De oudst bekende vermelding van Voorburg staat op de goederenlijst van de kerk van Utrecht. Op deze lijst die dateert van ongeveer 900 na Christus wordt aangegeven dat de kerk twee hoeven in -Foreburg- bezat. Het is mogelijk dat -Fore- een vroeg middeleeuwse benaming is van een voorganger van de Vliet. Het achtervoegsel -burg – komt vaak voor locaties op locaties waar zich Romeinse bouwresten bevonden. Dit houdt daarom vermoedelijk verband met (nog zichtbare resten van) Forum Hadriani in de Middeleeuwen. Een directe bewoningscontinuïteit tussen de Romeinse stad en het latere dorp Voorburg is echter nooit aangetoond. Late middeleeuwen-Nieuwe tijd De bewoning en nijverheid concentreerden zich ook in de middeleeuwen en in de Nieuwe tijd op de hoog gelegen strandwal. Aan weerszijden van de strandwal lagen tot de middeleeuwen laaggelegen veengebieden. Deze werden vanaf 1200 ontgonnen. In de zeventiende en achttiende eeuw vestigden veel aanzienlijke families met functies in de bestuursorganen van Holland en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zich in Voorburg. Zij stichtten langs de Vliet vele buitenverblijven, waarvan vele voorzien waren van siertuinen en/of marktgerichte tuinderijen. Dit laatste is nog steeds een belangrijk onderdeel van de agrarische sector in de gemeente Leidschendam-Voorburg. Ondanks de grote economische activiteit langs de Vliet was Voorburg tot circa 1900 een dorp van geringe omvang. Door de aanleg van de tram- en later de treinverbinding tussen Leiden en
86
Den Haag nam het aantal inwoners toe. De vraag naar huisvesting van Haagse forensen nam vanaf de 20e eeuw zeer snel toe, waardoor het dorp in hoog tempo groeide. De wijk waarin het plangebied ligt is gebouwd in de jaren '60. In 2002 ontstond na een fusie met de gemeente Voorburg de huidige gemeente Leidschendam-Voorburg.
Plangebiedbestemmingsplan Koningin Wilhelminalaan geprojecteerd op de Cruiquiuskaart uit 1712
De oudste gedetailleerde kaart van het onderzoeksgebied is de Cruquius kaart uit 1712 (afbeelding 3). Het kaartbeeld laat een plattelandsgemeente zien met verspreide bewoning langs de broeksloot. Ten oosten van het plangebied ligt de voormalige buitenplaats de Werve. Midden door het plangebied liep een veenweg, hier bovenkade genoemd. De veenweg vormde de verbindingsweg tussen de buitenplaatsen de Binckhorst, de Werve en 't Loo. Alle drie de buitenplaatsen liggen op een uitloper van de strandwal die ook goed te zien is op afbeelding 2. Ook de veenweg volgt grotendeels de contour van de strandwal. Ten zuiden van het plangebied lag tot het einde van de 18de eeuw de buitenplaats Vlieënburg. Hier ontstond in de 19de eeuw het gehucht Vrijburg. Meer naar het zuidoosten lag langs de Vliet de buitenplaats Hofwijck. Op de strandwal komt blokverkaveling voor. Het grondgebruik bestaat uit grasland omzoomd door bomen, akkerbouw en tuinbouw. Het plangebied heeft tot de bouw van de woonwijk een agrarische bestemming.
87
Topografisch kaart 1876. Het plangebied had in deze periode een agrarisch karakter.
Op de topografische kaart uit de 1876 is de situatie niet ingrijpend gewijzigd. De spoorlijnen Leiden -Den Haag en Den Haag-Utrecht zijn inmiddels aangelegd, maar het plangebied heeft nog steeds een agrarische bestemming. Op de kaarten uit de periode 1876-1950 verandert het gebied geleidelijk. De eerste uitbreidingen van Voorburg beginnen rond 1900, de grootse uitbreidingen stammen echter uit de tweede helft van de 20e eeuw.
88
Overzicht Archis2
6.1.2.5 Verwachte archeologische waarden Het relatief lage aantal geregistreerde waarnemingen binnen het plangebied en het grote aandeel van waarnemingen uit de Nieuwe Tijd geven vermoedelijk een vertekend beeld van de te verwachten archeologische waarden binnen het plangebied. In het plangebied zijn slechts een klein aantal archeologische onderzoeken uitgevoerd en deze vonden allen plaats op de top van de strandwal. Bekend is dat juist de top van de strandwal vanaf de Late Middeleeuwen afgegraven is in verband met zandwinning, waardoor de archeologische lagen hier vaak verstoord zijn. Uit verschillende archeologische onderzoeken is echter gebleken dat op de overgang van de strandwal naar de strandvlakte er vaak nog een intacte bodem opbouw aanwezig is. Op de flanken van de strandwallen zijn er in de omgeving van het plangebied verschillende waarnemingen gedaan van bewoningssporen die dateren vanaf het Late Neolithicum. Voor het bepalen van de archeologische waarde en verwachting van het plangebied is uitgegaan van de archeologische beleidskaart die behoort bij de in 2008 vastgestelde beleidsnota: 'Het bodemarchief ontrafeld'. Voor het maken van de beleidskaart is gebruikgemaakt van de Cultuurhistorische hoofdstructuur van de Provincie Zuid-Holland (CHS)en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) die is opgesteld door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Volgens de CHS ligt het plangebied in een gebied met een zeer hoge kans op het aantreffen van archeologische resten. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) is opgesteld op basis van de bodemkundige en archeologische gegevens. Deze kaart geeft een geschatte verwachting op het aantreffen van archeologische waarden binnen een gebied. Daar het hier een indicatie betreft gemaakt op basis van interpolaties met kaartmateriaal (schaal 1:50.000) dient de verwachting voor specifieke gebieden altijd te worden getoetst. Volgens de IKAW 3 ligt het plangebied voor het grootste deel in een gebied met een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische resten. Een klein gedeelte heeft een hoge kans op het aantreffen van archeologische resten. Het betreft hierbij het gebied waar zich de strandwal bevindt. Zowel in de CHS, IKAW als ook voor de archeologische beleidskaart van de Gemeente Leidschendam Voorburg is de verwachting gebaseerd op de geomorfologische locatie van het
90
gebied en de reeds bekende archeologische waarnemingen. Dit betekent dat de hoge archeologische verwachting eerst getoetst dient te worden voordat er in het plangebied bodem ingrepen gaan plaats vinden. Op basis van bovenstaande gegevens geldt voor het plangebied de volgende specifieke archeologische verwachting: Nieuwe Steentijd en Bronstijd In het plangebied kunnen sporen vanaf het midden Neolithicum worden verwacht (3400-2850 v. Christus). In deze periode raakt de meest oostelijke strandwal geschikt voor bewoning doordat de meer westelijk gelegen strandwallen voldoende bescherming boden tegen de zee. De hooggelegen strandwal was een geschikte plaats voor permanente bewoning en de omgeving bood voldoende voedsel. Op de strandwallen vond zowel de bewoning als ook de akkerbouw en veeteelt plaats. De wijde omgeving, met in het westen de kust en in het oosten de getijde bekkens en veenmoerassen, werd geëxploiteerd als jacht- en verzamelgebied. De neolithische bewoning in dit gebied valt onder de Vlaardingen Cultuur, waarmee de vindplaatsen in het westelijk rivierengebied, het getijdengebied en de strandwallen worden bedoeld. In het plangebied kunnen resten worden aangetroffen van permanente bewoning uit de Vlaardingen Groep. Het gaat daarbij om huisplattegronden, aardewerk, vuursteen en crematieresten???. Deze bewoning wordt in de bovenste laag van het zand verwacht. In ARCHIS is direct ten zuiden van het plangebied één vondstmelding (21925) geregistreerd uit de Bronstijd (2000-1800 v. Christus), het betreft hier een afvallaag. Ten westen van het plangebied lag in deze periode een groot veengebied, waardoor de oudste strandwal relatief geïsoleerd kwamen te liggen. Desalniettemin bleef de strandwal geschikt voor bewoning. Er bestaat hierdoor een reële kans op het aantreffen van nederzettingen en huisplaatsen uit deze periode. IJzertijd-Romeinse tijd Op de strandwal van Leidschendam-Rijswijk is op verschillende locaties aardewerk uit de IJzertijd aangetroffen. De aanwezigheid van een inheemse nederzetting op de plaats van het latere Forum Hadriani in het huidige Voorburg wijst erop dat het gebied in de IJzertijd bewoond was. Door de Romeinse handelsnederzetting en de bijbehorende markteconomie zullen de contacten tussen de inheemse bevolking en de Romeinen intensief zijn geweest. De aanwezigheid van geïmporteerd Romeins aardewerk in een inheemse nederzetting of in associatie met inheems aardewerk zal in dit gebied veelvuldig voorkomen. Rond 270 na Christus wordt Forum Hadriani verlaten. Vroege Middeleeuwen-Nieuwe Tijd Over de Vroege Middeleeuwen (450-1050 na Christus) is weinig tot niets bekend over dit gebied. Vermoed wordt dat er een substantiële bevolkingsafname was ten opzichte van de Romeinse Tijd. Hierdoor zijn sporen uit de Vroege Middeleeuwen relatief zeldzaam. Aan het einde van de Vroege Middeleeuwen, ten tijde van de eerste vermelding van Foreburg, is de omgeving van het onderzoeksgebied permanent bewoond. Vanaf deze periode neemt de bevolking omvang en daarmee de kans op archeologische resten sterk toe. In de late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd heeft het gebied een agrarische bestemming.
6.2
Cultuurhistorie
6.2.1
Inleiding
In hoofdstuk 6.1 wordt ingegaan op de historische stedenbouwkundige en landschappelijke ontwikkeling van het bestemmingsplangebied. In dit hoofdstuk zal in worden gegaan op de nog aanwezige cultuurhistorische waarden en hoe hier in het bestemmingsplan mee om wordt gegaan. Als gemeente hebben we een ambitie om het onderscheidend vermogen van cultuurhistorie in te zetten om ons als aantrekkelijke woonstad te profileren. Ook het rijksbeleid MoMo;
91
Modernisering Monumentenzorg, is erop gericht om cultuurhistorie via planologische instrumenten te borgen. In tegenstelling tot het aanwijzen van objecten of structuren tot gemeentelijke of rijksmonumenten, zal in het bestemmingsplannen worden ingezet op het behoud van cultuurhistorie door ontwikkeling. Vanaf 1 januari 2012 zijn gemeenten wettelijk verplicht om cultuurhistorie op te nemen in bestemmingsplannen. Dit houdt in dat er een inventarisatie moet plaatsvinden van de aanwezige cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied en dat in het bestemmingsplan antwoord moet worden gegeven op de vraag hoe hier mee om wordt gegaan (Bro, artikel 3.1.6., tweede lid, onderdeel a). Cultuurhistorie is een vrij breed begrip en valt grofweg onder te verdelen in drie thema's: historische (steden)bouw en infrastructuur, archeologie en cultuurlandschap. Deze zullen in dit hoofdstuk nader worden toegelicht. In het bestemmingsplan Koningin Wilhelminalaan en omgeving zijn de cultuurhistorische waarden anders dan bijvoorbeeld het historische centrum. Het gaat hierbij niet om een hogere of lagere waardering, maar om een typering. De cultuurhistorische waarden worden in de volgende paragrafen worden beschreven. Hierbij wordt eerst gekeken naar de onderlegger; de historische geografie, vervolgens naar de historische bouwkunde en aansluitend naar de archeologie. 6.2.2
Historischegeografie
Van het originele ontginningslandschap is weinig meer te herkennen in dit bestemmingsplangebied. Enkele delen van de Koningin Wilhelminalaan en de Laan van Nieuw Oosteinde herinneren nog aan de oude ontginningsrichting. Met de komst van de Utrechtsebaan in de jaren 1970 verdwenen de sportvelden die hier langs het spoor lagen en werd het gebied getransformeerd in een park, dat we nu kennen als Corbulopark. Het park vormt een groene buffer tussen de Utrechtsebaan en de Hoekwaterstraat en de Van Zegwaardstraat. De historisch waterwegen in dit gebied zijn ten behoeve van de stadsuitbreiding gedempt. 6.2.3
Historischebouwkunde
De Koningin Wilhelminalaan, zoals deze in de stedenbouwkundige plannen van Lindo en Berlage was geplaatst, is in de ontwikkeling van dit bestemmingsplangebied een constante geweest. De overige indeling is echter in de loop van de tijd aangepast. De inrichting tussen de Koningin Wilhelminalaan en de Van de Wateringelaan komt ook nog vrij dicht bij de oude inrichtingsplannen. Hier is dan ook de oudste bebouwing terug te vinden. Deze wordt gekenmerkt door drie-laags portiekwoningen in Haagse-school-Stijl. Deze stijl, een reactie op de Amsterdamse school, is typerend voor architectuur tussen de jaren '20 en 30' en komt veel in deze regio terug. Deze architectuurstijl is als volgt te herkennen: overstekende daken; rechte en kubistische vormen; nadruk op horizontale karakter door middel van gevelbanden; stedenbouwkundige samenhang; symmetrie; concentratie van drie- of vierlaags etagewoningen; na voren en achter springende geveldelen die ook in de daklijst wordt gevolgd; Bij nieuwe ontwikkelingen kunnen deze kenmerken als uitgangspunt in de nieuwe architectuur terugkomen. Op deze manier wordt de brug tussen oud en nieuw versterkt, echter met een vormentaal die het bestaande respecteert. In het gebied tussen de Koningin Wilhelminalaan en de Laan van Nieuw Oosteinde heeft vooral vanaf de jaren 1930 uitbreiding plaatsgevonden. In enkele gevallen sluit deze architectuur in stijl aan op de oudere architectuur zoals aan de Koningin Wilhelminalaan. Op andere locaties wijkt deze qua stijl af van de bestaande achitectuur. Herkenbaar is het verschil in dakvorm. De oudere architectuur uit de jaren 1920 wordt gedomineerd door platte daken, terwijl de jaren 1930 architectuur vaak voorzien is van een schilddak. Het brede profiel van de Koningin Wilhelminalaan getuigt van het feit dat hier vroeger ook een tram heeft gereden. Na de opheffing van deze tram in de jaren 1950 is de weg heringericht waardoor er veel ruimte is voor voetgangers, fietsers en auto's (verkeer en parkeren).
92
Hoofdstuk 7 7.1
Juridische vormgeving
Systematiek van de bestemmingsregels
Het bestemmingsplan "Voorburg Noord" is overwegend conserverend van aard. Het bestemmingsplan is in juridische zin op dusdanige wijze vormgegeven dat met name de bestaande situatie is vastgelegd en dat de in het plan opgenomen flexibiliteitsbepalingen met name gericht zijn op kleinschalige uitbreidingsmogelijkheden voor de bestaande functies dan wel ondergeschikte functiewijzigingen. Het bestemmingsplan fungeert als toetsingskader voor bouwplannen in het plangebied alsmede vormt het bestemmingsplan een bindend kader voor het gebruik van gronden en opstallen in het gebied. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch-technische opbouw van bestemmingsplan "Voorburg Noord". Het hoofdstuk is te beschouwen als een leeswijzeer voor de regels en de verbeelding. Deze eerste paragraaf geft de vorm van het bestemmingslan weer. De twee volgende paragrafen gaan meer gedetailleerd in op de verschillende bestemmingen en overige regelingen zoals zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding van dit plan. De regels en de verbeelding vormen tesamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De plantoelichting heeft geen zelfstandige juridische bindende status, maar fungeert als ruimtelijke onderbouwing van de in het plan vastgelegde keuzes ten aanzien van het gebruik en bebouwen van gronden. Daarnaast vervult de toelichting een belangrijke functie bij het toepassen en/of uitleggen van de regels en de verbeelding. Op de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding alle noodzakelijke dan wel op grond van het Bro verplichte gegevens ingetekend. Op het renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding) is te zien dat onderscheid wordt gemaakt tussen bestemmingen en aanduidingen. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Alle gronden in het plangebied hebben een bestemming die op de verbeelding zichtbaar wordt gemaakt door middel van een kleur, al dan niet in combinatie met letters/cijfers om de bestemming aan te duiden. Elke op de verbeelding weergegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze de gronden mogen worden gebruikt en al dan niet bebouwd mogen worden. Daarbij wordt ook weer terugverwezen naar de aanduidingen op de verbeelding. De verbeelding en de regels zijn opgesteld en ingericht met inachtneming van de verschillende wettelijk voorgeschreven standaarden. De regels van het bestemmingsplan"Voorburg Noord" zijn onderverdeeld in: inleidende regels; bestemmingsregel; algemene regels; overgangs- en slotregels.
7.2
Inleidende regels
De artikelen 1 en 2 omvatten alle gebruikelijke bepalingen en definities, die van belang zijn voor de toepassing van zowel de bestemmingsregels als de dubbelbestemmingen en algemene regels. Zodoende hebben zij een zekere betekenis voor de handhaving van de regels en de hierin bepaalde eisen ten behoeve van de stedenbouwkundige karakteristiek, monumentale en/of cultuurhistorische waarde enzovoorts.
7.3
Bestemmingsregels
De regels, behorende bij de verschillende in het plan voorkomende bestemmingen, zijn opgebouwd, volgens een vast stramien, voorgeschreven in de SVBP 2012. Elk bestemmingsartikel is opgebouwd volgende de onderstaande indeling: bestemmingsomschrijving;
93
bouwregels; nadere eisen; afwijken van de bouwregels; specifieke gebruiksregels; afwijken van de gebruiksregels; omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden; één en ander uiteraard voor zover in dit specifieke plan van toepassing. In het voorliggende bestemmingsplan "Voorburg Noord" komen de volgende bestemmingen voor. Bedrijf Deze bestemming omvat gronden die bestemd zijn voor bedrijven, zoals genoemd in de lijst Staat van Bedrijfsactiviteiten, tot ten hoogste de categorie zoals die op de verbeelding is aangegeven, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen. Bedrijf - Nutsvoorziening Deze bestemming omvat gronden die bestemd zijn voor nutsvoorzieningen. Hieronder vallen onder meer transformatorstations en dergelijke. Ten behoeve van de bestemming kunnen kleinschalige bouwwerken worden opgericht. Gemengd Deze bestemming wordt opgelegd als er binnen een perceel meerdere hoofdfuncties aanwezig zijn. Deze gronden zijn bestemd voor: op de begane grond én op de verdiepingen wonen, op de begane grond: detailhandel, bedrijven t/m categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen. Groen Structuurbepalende groene elementen worden bestemd als Groen. Het gaat om de gronden die in gebruik zijn als plantsoenen, bermen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden. Daarbij is ten behoeve van de flexibiliteit binnen de bestemming Groen tevens de functie water toegestaan. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Maatschappelijk Deze bestemming omvat gronden die bestemd zijn voorzieningen in het plangebied die betrekking hebben op educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en daaraan ondergeschikte voorzieningen ten behoeve van dienstverlening en sport. Binnen deze bestemming zijn functies als kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang uitsluitend mogelijk ter plaatse van de aanduidingen ‘kinderdagverblijf', ‘buitenschoolse opvang’. Deze bestemming ligt alleen op de school de Parachute. Maatschappelijk - 1 De in het plangebied aanwezige maatschappelijke voorzieningen voor onder andere zorg en onderwijs en de twee kerken in het gebied worden als zodanig bestemd door middel van de bestemming Maatschappelijk - 1. Tuin De erven rondom de diverse woningen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming Tuin. Binnen deze bestemming kunnen ondergeschikte uitbreidingen van de bestaande woningen worden gerealiseerd, als erkers, fietsenbergingen. Verkeer De hoofdverkeersstructuur is voorzien van de bestemming Verkeer. Deze wegen dienen als ontsluiting van de gehele wijk en hebben daarmee een belangrijke verkeersfunctie. De wegen hebben bij uitstek een doorgaande verkeersfunctie.
94
Verkeer - verblijfsgebied De overige wegen in het gebied zijn voorzien van de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied. Anders dan de hoofdwegen kennen deze wegen een meer gemengd karakter. Deze wegen zijn niet gericht op het doorgaand verkeer. Water De belangrijke watergangen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming Water. Wonen De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, aaneengebouwd en vrijstaand. Binnen deze bestemming zijn kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet toegestaan, wel is een regeling opgenomen voor aan huis gebonden beroepen. Wonen (- 1) De voor Wonen -1 aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, gestapeld. Binnen deze bestemming zijn kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet toegestaan, wel is een regeling opgenomen voor aan huis gebonden beroepen. Leiding - Hoogspanning Langs de noordwestelijke begrenzing van het plangebied bevindt zich een gedeelte van de bovengrondse hoogspanningsverbinding van 150 kv Voorburg- Leiden. Om de bovengrondse hoogspanningskabels te beschermen is de dubbelbestemming ‘Leiding Hoogspanningsverbinding’ opgenomen met een belemmeringszone van 27,5 m vanaf het hart van de leidingen. Waarde - Archeologie - 2, 5 en 6 Volgens de Beleidskaart Archeologie van de gemeente komt in het gehele plangebied een archeologische verwachtingswaarde voor. Voor het plangbied zijn gebiedstypen 2, 5 en 6 van belang.
7.4
Algemene regels, overgangs- en slotregels
In het bestemmingsplan is een aantal algemene regels opgenomen. Het betreft hier een aantal algemene bouw- en gebruiksregels en een aantal algemene flexibiliteitsbepalingen (algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels). De wettelijk verplichte bepalingen ten aanzien van het overgangsrecht zijn opgenomen in het bestemmingsplan.
7.5
Toepassing en handhaving van het bestemmingsplan
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. De wettelijke basis hiervoor is gelegd in artikel 125 van de Gemeentewet, in samenhang met de afdelingen 5.3 en 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid: 1. Voldoende kenbaarheid van het plan. Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Het bestemmingsplan is immers aan eenieder kenbaar gemaakt zodat wordt aangenomen dat belanghebbenden in het plangebied op de hoogte (kunnen) zijn van de regels. 2. Voldoende draagvlak voor beleid en regeling in het plan. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van
95
het bestemmingsplan is echter wel wenselijk. 3. Realistische en inzichtelijke regeling. Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is. 4. Actief handhavingsbeleid. Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. De afdeling die belast is met handhaving heeft jaarlijkse handhavingsplannen en een handhavingsprogramma voor meerdere jaren. Daarin zijn prioriteiten gesteld ten aanzien van de te handhaven zaken. In het algemeen geldt op grond van vaststaande jurisprudentie een beginselplicht tot handhaving. Dat neemt natuurlijk niet weg dat per geval moet worden onderzocht of handhaving (nog) mogelijk of proportioneel is. Een uitzondering is bijvoorbeeld concreet zicht op legalisatie van de overtreding. Bij handhaving van de regels wordt onder meer aandacht besteed aan de normen met betrekking tot brandveiligheid en constructieve veiligheid, monumentenstatus, toezicht op de naleving en uitvoering van omgevingsvergunningen en de handhaving op milieu-overtredingen.
96
Hoofdstuk 8 8.1
Uitvoerbaarheid
Economische uitvoerbaarheid
Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard. De ruimtelijke inrichting van het plangebied betreft een bestaande situatie, waarvoor de gemeente Leidschendam-Voorburg geen nieuwe kosten verwacht die verbonden zijn aan de inrichting van het gebied. De incidentele nieuwe ontwikkelingen die binnen het plangebied te verwachten zijn, betreffen hoofdzakelijk particuliere initiatieven. Deze ontwikkelingen zullen dan ook niet van invloed zijn op de gemeentelijke financiële uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
8.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het opstellen van een bestemmingsplan dient zorgvuldig te gebeuren. In dat kader blijft het van belang dat er vooroverleg met betrokken instanties, burgers en maatschappelijke organisaties plaatsvindt, zodat in een vroeg stadium knelpunten, belangen en verbeterpunten kunnen worden gesignaleerd. De verplichting tot het voeren van vooroverleg vloeit voort uit de artikelen 3.1.1 en 3.1.6 sub e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in samenhang met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gecodificeerde zorgvuldigheidsbeginsel. Op grond hiervan is de gemeente verplicht bij de voorbereiding van een bestemmingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen. Het bestemmingsplan wordt niet aan inspraak onderworpen op grond van de 'Inspraakverordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2006'. Door het volgen van de procedure als bedoeld in artikel 3:4 Awb (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) wordt eenieder immers actief betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. Het eerst inspraak verlenen voegt daarom niets toe en is dubbelop. Naast de wettelijke verplichting om de mogelijkheid te bieden om door eenieder zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen, heeft middels een inloopavond vooroverleg met ingezetenen en belanghebben plaatsgevonden.
97