Archeologisch onderzoeksrapport Rapport voortoets plan-MER(beoordeling) Rapport externe veiligheid Advies Brandweer externe veiligheid Verantwoording externe veiligheid Rapport Toetsing Flora - en faunawet Rapport Toetsing en begrenzing EHS Hoogtelijnenkaart Bestaand oppervlaktewaterstesel Regenduurlijnen Minimale T-hoogten Wateradvies Waterschap de Dommel bijlage bij Waterparagraaf Notitie reacties overleginstanties en standpunt college
De gemeente Tilburg heeft een regionale taakstelling gekregen voor de bouw van nieuwe woningen en een (niet-taakstellend) ruimtebudget voor nieuwe bedrijventerreinen. In de Structuurvisie Noordoost 2020 is opgenomen dat een groot deel van deze uitbreiding wordt gerealiseerd in het noordoosten van Tilburg. Op 14 december 2009 heeft de raad de Structuurvisie Noordoost 2020 vastgesteld. De basis van de Structuurvisie Noordoost 2020 bestaat uit een landschappelijk middengebied, genaamd: het ‘Landgoed de Nieuwe Warande’. Dit Landgoed bezit een groot open Centraal Landschap met vier Kamers (Noord-, Oost-, Zuid- en Westkamer). In de Zuidkamer – voortaan Zwaluwenbunders genoemd - is ruimte voor bedrijvigheid gepland. Kernwoorden voor het Centrale Landschap zijn: openheid, ecologie en natuur, cultuurhistorie, agrarische functies en recreatie. Bij de beperkte verstedelijking rond dit gebied wordt hier zoveel mogelijk op aangesloten. In de Structuurvisie Noordoost 2020 heeft het plangebied Zwaluwenbunders een bedrijfsmatige invulling gekregen. De Zwaluwenbunders heeft een grootte van 54,5 hectare. Het plangebied ligt aan de Burgemeester Bechtweg (Noordoosttangent) en is daarmee als bedrijventerrein goed ontsloten. Voor woonbebouwing is het gebied niet aantrekkelijk: vanuit wonen is het een stukje niemandsland. Het gebied wordt momenteel agrarisch beheerd en heeft ecologische potenties vanwege de aanwezigheid van oude (drink)poelen voor vee. Het gebied Zwaluwenbunders, waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld, wordt daarom een bijzonder groen bedrijventerrein.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
7
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
8
Hoofdstuk 2 2.1
Beschrijving gebied
Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de stadsrandzone van Tilburg Noord in het noordoosten van de gemeente Tilburg. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Burgemeester Bechtweg aan de zuidzijde, de Zwaluwsestraat aan de westzijde en de bosschages Hazennest-oost aan de oostzijde. Aan de noordzijde gaat het plangebied over in het buitengebied, het nog te ontwikkelen Centraal Landschap.
2.2
Juridisch-planologische situatie
Op het overgrote deel van de gronden van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Nieuwe Warande, Fase I', vastgesteld d.d. 12 april 1999 en gedeeltelijk goedgekeurd d.d. 16 november 1999. Aan dit bestemmingsplan is gedeeltelijk goedkeuring onthouden, maar dit betreft delen van het bestemmingsplan gelegen buiten onderhavig plangebied. De volgende in dat bestemmingsplan opgenomen bestemmingen zijn van belang: Recreatieve doeleinden uit te werken, Bedrijven met bijbehorende voorzieningen, Natuur, bos, Wegverkeer, Groenvoorziening, natuurontwikkelingsgebied. Op een groot deel van de gronden is de medebestemming Archeologisch waardevol gebied gelegd vanwege een hoge archeologische verwachtingswaarde. Op de overige gronden van het plangebied vigeert het bestemmingsplan Zandleij met de bestemmingen Agrarisch met landschappelijke waarde en een klein deel de bestemming Agrarisch met natuurwaarde.
Zwaluwenbunders ligt in een gebied dat gekenmerkt wordt door een afwisseling van landbouw en kleine bossen. De afwisseling tussen open (akkerbouw, boomteelt en veeteelt) en gesloten (bos) landschap is kenmerkend. Daardoor zijn er lange zichtlijnen in noordelijke richtingen (van noordwest naar noordoost: het Noorderbos, natuurgebied De Brand en het dorp Udenhout). In het plangebied zelf is een drietal poelen aanwezig, alsmede een aantal solitaire bomen. Ten zuidoosten van het plangebied liggen enkele loofbosjes, die behoren tot de Ecologische Hoofdstructuur. Van oudsher is het plangebied en de omgeving infiltratiegebied voor hemelwater, dat na enkele honderden jaren weer aan de oppervlakte komt in natuurgebied De Brand. Het gebied waarin Zwaluwenbunders ligt bestaat volgens de Bodemkaart van Nederland (1:50.000) uit hoge zwarte enkeerdgronden in het noorden en veldpodzol- en/of gooreerdgrond in het zuiden. Plaatselijk is de bodem sterk lemig. Vanwege deze samenstelling is de bodem droog, maar plaatselijk vochtig. De specifieke landschappelijke, ecologische en waterkundige situatie zijn uitgangspunt geweest bij het verkavelingsplan en voor het plan voor het bouwrijp maken.
2.5
Technische infrastructuur
In het plangebied is sprake van enkele - hieronder nader omschreven - belangrijke technische infrastructurele voorzieningen, welke mogelijk gevolgen hebben voor ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving. Direct ten zuidwesten van het plangebied Zwaluwbunders loopt een hoogspanningstracé met een spanning van 380 kilovolt (kV). Iets verder ten zuidwesten van het plangebied loop een tweede
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
9
hoogspanningstracé van 150 kilovolt (kV). In het bestemmingsplan Zwaluwbunders wordt beoogd de verplaatsing van het tracé van 380 kilovolt (kV) mogelijk te maken ten behoeve van de ontwikkeling van het gebied Rugdijk Kouwenberg voor woningbouw. Binnen het plangebied zijn drie olieleidingen gelegen, die vanwege hun diameter, door te geleiden stof en/of druk bijzondere aandacht vragen. Ook is in het plangebied een rioolpersleiding gelegen. Zie het onderstaande overzicht.
Leidingtype
Diame Ontwerp- leidingbeheerder ter druk
RRP-leiding
24"
62 bar
Rotterdam-Rijn Pijpleidingmaatschappij
RRP-leiding
36"
43 bar
Rotterdam-Rijn Pijpleidingmaatschappij
PPS-leiding
8"
80 bar
Petrochemical Pipeline Services
Rioolpersleiding
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
10
Hoofdstuk 3 3.1
Ruimtelijk beleidskader
Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2
Rijk
3.2.1
Nota Ruimte en SVIR
De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland. De Nota Ruimte is in 2012 vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; definitief vastgesteld op 13 maart 2012). In de nieuwe Structuurvisie staan de plannen m.b.t. ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
3.2.2
Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtstreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf (‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
11
3.2.3
AMvB Ruimte (Barro)/Besluit ruimtelijke ordening
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) gepubliceerd. Het Barro is vervolgens op 22 augustus 2011 vastgesteld. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als het project Mainportontwikkeling Rotterdam, grote rivieren, kustfundamenten en Waddenzee en waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het besluit is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden aan de Tweede Kamer en deels uit nieuwe onderwerpen. Het Barro is - grotendeels - in werking getreden op 30 december 2011. Het Barro is per 1 oktober 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet (reserveringsstroken met bepaalde breedte worden in het Rarro aangewezen), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. In het Barro staat aan welke regels de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. Met de wijziging van het Barro gaat ook een aanpassing van het Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) per 1 oktober 2012 in. Deze regeling bevat ook een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart. In het besluit tot aanpassing van het Barro is ook wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Provincies en gemeenten zijn verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde "ladder voor duurzame verstedelijking" op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Aan artikel 3.1.6 van het Bro is een artikellid toegevoegd op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen. - afstemming op geconstateerde actuele behoefte en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen. Deze trede bewerkstelligt dat, wanneer wordt overwogen om nieuwe stedelijke ontwikkelingen ruimtelijk mogelijk te maken, overheden beoordelen of er concreet behoefte bestaat aan de betreffende vorm van verstedelijking van de betreffende kwaliteit. Of de behoefte actueel is, wordt onder meer bepaald aan de hand van de vraag of reeds elders in de regio een stedelijke ontwikkeling is gepland of plaatsvindt die in die behoefte kan voorzien. Het passende regionale schaalniveau wordt in het algemeen voornamelijk bepaald door het woonwerkverkeer. Naast de kwantitatieve behoefte (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve behoefte (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal. Bij deze beoordeling dient de behoefte te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. In dat aanbod zitten ook de leegstaande woningen, kantoren, winkelpanden en bedrijventerreinen. Voor detailhandel betekent deze stap dat gemotiveerd wordt dat rekening is gehouden met het voorkomen van winkelleegstand; - indien regionale behoefte aan stedelijke ontwikkeling wordt bevestigd vervolgens beoordelen of de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd; - is inpassing van de beoogde stedelijke ontwikkeling binnen het bestaande stedelijke gebied van de betreffende regio niet mogelijk dan volgt de beoordeling in hoeverre de ontwikkeling mogelijk is op locaties die al ontsloten zijn of ontsloten worden door verschillende modaliteiten die passend is bij de beoogde ontwikkeling. Doorwerking in bestemmingsplan. Op de eerste plaats wordt verwezen naar hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders 4.5.2 Nut en
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
12
noodzaak bedrijventer- rein Zwaluwenbunders, dynamiek in bedrijventerreinenontwikkeling, grondverkopen op bedrijven- terreinen in de periode 1999-2010, kwalitatieve ruimtevraag op bedrijventerreinen, regionale af- stemming inzake programma en planning nieuwe bedrijventerreinen. In aanvulling op hoofdstuk 4 het volgende. Dat bij het bepalen van de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen - en dus ook de voorgenomen ontwikkeling van Zwaluwenbunders tot bedrijven- terrein - rekening is gehouden met restkavels en leegstand op de bestaande bedrijventerreinen wordt aangevoerd dat Tilburg al meer dan 10 jaar fors inzet op herstructurering van bedrijventerreinen, waardoor de staat van de publieke ruimte up to date is te noemen. Ook de bedrijven zelf hebben geïnvesteerd: in de periode vanaf 2005 is op alle grote reguliere bedrijventerreinen in Tilburg circa 90 hectare aan bedrijfskavels geherstructureerd door bedrijven. Op de grote reguliere bedrijventerreinen zoals Loven, Kraai- ven en Kanaalzone zijn nog meer herstructureringskansen te benutten. Mede daar- om hebben de gemeente Tilburg, BOM en BHB einde 2010 het Lokaal Herstructureringsfonds Tilburg (LHFT) opgericht en gevoed met 7,5 miljoen euro. Zo kunnen deze publieke partijen ook participeren in herstructurering van private bedrijfskavels. In het plangebied is ook voorzien in een locatie voor perifere detailhandel. De PDV-kavels zijn gethematiseerd, namelijk voor doe-het-zelf (bouwmarkten) en tuincentra (plant/dier). Er mogen zich geen andere vormen van perifere detailhandel vestigen. De PDV-kavels op het bedrijventerrein Zwaluwenbunders bieden plaats aan 3 reeds in Tilburg-Noord gevestigde PDV-bedrijven die op hun huidige locatie niet verder kunnen groeien.De 3 PDV-vestigingen zullen op hun bestaande locaties worden opgeheven. Het aantal vierkante meters voor perifere detailhandel dat in het bestemmingsplan Zwaluwenbunders voorzien is, is gebaseerd op de marktruimte uit de voortgangsrapportage detailhandel (2007). Van een overaanbod is op dit moment geen sprake en er ontstaat evenmin een overaanbod door het toevoegen van de PDV-meters, zijnde de uitbreiding ten opzichte van de huidige locaties, in het bestemmingsplan Zwaluwenbunders. De ruimtelijke concentratie van de PDV-bedrijvigheid op het bedrijventerrein Zwaluwenbunders biedt een beter alternatief dan de separate locaties van de PDV-bedrijven. De verbetering betreft elementen zoals herkenbaarheid van de locatie, zichtbaarheid, bereikbaarheid, ontsluiting, parkeren en efficiënter ruimtegebruik in het algemeen. Ten aanzien van het proces geldt dat de 3 PDV-bedrijven gelegen in Tilburg - Noord de beoogde vestigers zijn, maar dat nog geen verkoopcontracten zijn afgesloten. Daardoor is niet 100% zeker dat de nieuwe hectares worden opgenomen door deze 3 PDV-ers en dat de hectares op hun huidige locaties vervallen. De vestiging van de nieuwe perifere detailhandel op de drie in het geding zijnde bestaande locaties zal via bestemmingsplanherzieningen onmogelijk worden gemaakt. Vooruitlopend op die herzieningen zal aan de raad een voorstel worden gedaan tot het nemen van voorbereidingsbesluiten, dit om in de tussenliggende periode nieuwvestiging tegen te gaan. Dit gebeurt gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan Zwaluwenbunders door de raad. In geval het onverhoopt niet tot overeenstemming komt met één of meer van de drie thans beoogde vestigers, dan wordt de randvoorwaarde dat de PDV-bestemmingen op de oude locaties vervallen ook opgelegd aan andere kopers, met andere woorden: er kan alleen sprake zijn van een verplaatsing gelijktijdig met opheffing van de Perifere detailhandelsfunctie op de oude locatie. Voor wat betreft de derde stap (ontwikkeling mogelijk is op locaties die al ontsloten zijn of ontsloten worden door verschillende modaliteiten die passend is bij de beoogde ontwikkeling) wordt in aanvulling op de toelichting in hoofdstuk 4 aangevoerd dat het bedrijventerrein Zwaulwenbunders een goede rechtstreekse ontsluiting zal hebben op de Burg. Bechtweg zijnde een deel van de rondweg (tangent) rond Tilburg. Derhalve is sprake van een optimale ontsluiting op een schaal die passend is bij de beoogde ontwikkeling.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
13
3.3
Provincie
3.3.1
Structuurvisie
De Interimstructuurvisie uit 2008, die gold tot en met 2010, is eind 2010 vervangen door een nieuwe, integrale provinciale Structuurvisie. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld. De Structuurvisie is in werking getreden op 1 januari 2011. In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn: 1. De kwaliteit van het landschap; 2. De ontwikkeling van het buitengebied; 3. De regionale verstedelijking. Inhoud van de structuurvisie Deel A Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. Deel B In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Deel C Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht is gebleven. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB). Uitwerking gebiedspaspoorten In de uitwerking gebiedspaspoorten beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. Hiervoor is Brabant opgedeeld in 12 deelgebieden.
3.3.2
Verordening Ruimte
Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. De provincie Noord-Brabant verankert haar ruimtelijke belangen in een Verordening Ruimte. De verordening Ruimte bevat instructieregels die van belang zijn voor gemeen- ten bij het opstellen van bestemmingsplannen. Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn: ruimtelijke kwaliteit; stedelijke ontwikkelingen; natuurgebieden en andere gebieden met waarden; agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij; overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
14
In die verordening zijn - in artikel 3.6 - regels opgenomen voor aan te leggen of uit te breiden bedrijventerreinen en kantorenlocaties. 1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ontwikkeling of een uitbreiding van een bedrijventerrein of een kantorenlocatie bevat een verantwoording over de wijze waarop: a. de afspraken die daaromtrent in het regionaal ruimtelijk overleg, bedoeld in artikel 12.4, onder c, zijn gemaakt, worden nagekomen; b. het beoogde netto ruimtebeslag zich verhoudt tot de afspraken genoemd onder a en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor bedrijventerreinen en kantorenlocaties; c. door middel van regels zorgvuldig ruimtegebruik wordt bevorderd. 2. Onder harde plancapaciteit voor bedrijventerreinen en kantorenlocaties, als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor aan te leggen of uit te breiden bedrijventerreinen en kantorenlocaties waarover een gemeente beschikt, die: a. wordt uitgedrukt in het netto ruimtebeslag van bedrijventerreinen en kantorenlocaties; b. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarbij de bestemming nog niet is verwezenlijkt. 3. De wijze waarop zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt bevorderd, betreft in het bijzonder: a. de wijze waarop de inrichting van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag bevordert; b. voor zover van toepassing, regels inzake een doelmatige verdeling van het ruimtebeslag ten behoeve van bedrijven in de verschillende milieucategorieën; c. regels inzake de minimale omvang van de uit te geven bedrijfskavels; d. regels inzake een op de aard van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie aangepast bebouwingspercentage en bouwhoogte; e. regels welke beogen oneigenlijk ruimtegebruik, gelet op de aard van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie, tegen te gaan. 4. Onder oneigenlijk ruimtegebruik, als bedoeld in het derde lid, onder e, wordt voor wat betreft een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein verstaan het gebruik voor: a. bedrijfswoningen; b. bedrijfsmatige uitoefening van administratieve diensten, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen en leisurevoorzieningen, tenzij deze direct verband houden met een of meer op het desbetreffende terrein gelegen bedrijven en zoveel mogelijk geclusterd zijn gesitueerd; c. andere bedrijven dan bedoeld onder b en behorend tot de milieucategorie 1 en 2, met uitzondering van een bedrijf gelegen op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5000 m2. Doorwerking artikel 3.6 Verordening Ruimte in bestemmingsplan. In het regionaal programma bedrijventerreinen van december 2011 is ten aanzien van de ontwikkeling van het bedrijventerrein Zwaluwenbunders een maximum van 23, 2 ha vastgelegd. Aan die doelstelling wordt in het bestemmingsplan voldaan. Bij de verkaveling is rekening gehouden met een goede verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag. Het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein is zodanig ingedeeld dat grote kavels kunnen worden gesitueerd met forse bebouwingsmogelijkheden (inwaarts oplopend). Tevens geldt een minumum bebouwingspercentage van 25%. Met dit percentage wordt een zorgvuldig ruimtegebruik gewaarborgd. De uitgifte van de kavels zal door de gemeente Tilburg geschieden. Op deze wijze kan dus selectief worden omgegaan met de vestiging van de soort bedrijven, zo kan kristisch worden gekeken naar de werkgelegenheid en zal een terughoudend beleid gelden
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
15
ten aanzien van bedrijven waarvan de activiteiten hoofdzakelijk uit open opslag bestaan. Uitgegeven gronden die binnen een af te spreken en vast te leggen periode niet zijn bebouwd, zullen in eigendom teruggaan naar de gemeente. Het beperken van ruimtebeslag kan verder worden bereikt door de invoering van parkmanagement. Parkmanagement richt zich onder andere op een beter beheer en een intensievere benutting van het bedrijventerreinen (zie hoofdstuk 5 Opzet plan van deze toelichting). Het bestemmingsplan voor Zwaluwenbunders bevat ook regels om oneigenlijk gebruik van bedrijventerreinen tegen te gaan. Zo is de minimale milieucategorie op het bedrijventerrein 2 en is een afwijking mogelijk voor bedrijven in milieucategorie 4.1. Verder wordt oneigenlijk gebruik van het bedrijventerrein tegen gegaan door het uitsluiten van bedrijfswoningen en worden zelfstandige kantooractiviteiten, detailhandel m.u.v. perifere detailhandel, maatschappelijke voorzieningen en leisurevoorzieningen uitgesloten. Horeca is mogelijk ten dienste van het bedrijventerrein en kan daarom alleen als die in hoofdzaak is gericht op het verstrekken van maaltijden. Verder wordt verwezen naar hoofdstuk 4 Thematisch beleidskader, paragraaf 4.5.2 Nut en noodzaak bedrijventerrein Zwaluwenbunders en hoofdstuk 5 Opzet plan. Artikel 2.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, bevat een verantwoording van de wijze waarop financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft. 2. De in het eerste lid bedoelde verbetering past binnen de hoofdlijnen van de door de gemeente voorgenomen ontwikkeling van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft en is onderwerp van regionale afstemming in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 12.4, waaronder mede begrepen de planologische voorbereiding van landschapsontwikkeling. 3. De in het eerste lid bedoelde verbetering kan mede betreffen: a. de landschappelijke inpassing van bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij, voor zover vereist op grond van deze verordening; b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land; c. activiteiten, gericht op behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen; d. het wegnemen van verharding; e. het slopen van bebouwing; f. een fysieke bijdrage aan de realisering van de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones. 4. Indien een kwaliteitsverbetering als bedoeld in het eerste lid niet is verzekerd, wordt het bestemmingsplan slechts vastgesteld indien een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd en wordt over de werking van dat fonds regelmatig verslag gedaan in het regionaal ruimtelijk overleg. 5. Het eerste tot en met vierde lid is niet van toepassing op een uitwerking van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de wet. Verder is - in artikel 4.6 - van de Verordening een regeling opgenomen met betrekking tot de wijziging van de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur op verzoek om niet-ecologische redenen (procedure).
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
16
1. De gemeenteraad kan Gedeputeerde Staten verzoeken om de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur te wijzigen onder toepassing van de artikelen 4.7, 4.8 of 4.9. 2. Het voornemen om een verzoek te doen, als bedoeld in het eerste lid, maakt onderdeel uit van de voorbereiding van een bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, van de wet, waarbij in dat bestemmingsplan de volgende twee gebiedsaanduidingen worden opgenomen: a. gebiedsaanduiding: overig – verwijderde ehs; b. gebiedsaanduiding: overig – toegevoegde ehs. 3. Een verzoek, als bedoeld in het eerste lid, wordt onverwijld na afloop van de terinzagelegging, bedoeld in artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht, bij Gedeputeerde Staten ingediend en gaat vergezeld van een beschrijving waaruit blijkt dat is voldaan aan de in artikel 4.7, artikel 4.8 of artikel 4.9 opgenomen voorwaarden waaronder herbegrenzing mogelijk is en, in voorkomend geval, van naar voren gebrachte zienswijzen. 4. Gedeputeerde Staten beslissen binnen vier weken na ontvangst van een verzoek, als bedoeld in het eerste lid. 5. Gedeputeerde Staten wijzigen de begrenzing van bestaand stedelijk gebied, groenblauwe mantel, beheergebied ecologische hoofdstructuur of agrarisch gebied voor zover nodig door een wijziging van de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur op grond van het vierde lid. 6. Een bestemmingsplan ten behoeve waarvan de gemeente een verzoek om wijziging van de begrenzing heeft gedaan, wordt vastgesteld nadat Gedeputeerde Staten hebben besloten tot wijziging van de begrenzing. Artikel 4.7. Wijziging van de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur op verzoek met toepassing van het nee-tenzij principe 1. Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur wijzigen indien uit het verzoek van de gemeente om herbegrenzing blijkt dat: a. er sprake is van een groot openbaar belang; b. er voor de ontwikkeling geen alternatieve locaties voorhanden zijn buiten de ecologische hoofdstructuur; c. er geen andere oplossingen voorhanden zijn waardoor de aantasting van ecologische hoofdstructuur wordt voorkomen; d. de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd, waarbij wordt voldaan aan de regels inzake het compenseren van verlies van ecologische waarden en kenmerken, bedoeld in artikel 4.11. 2. Aan het onderzoek naar alternatieve locaties, als bedoeld in het eerste lid, onder b, liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag: a. gezocht wordt naar alternatieve locaties binnen de gemeente en in omliggende gemeenten; b. een alternatieve locatie moet overwegend dezelfde functie kunnen vervullen; c. tijdverlies en meerkosten ten gevolge van de ontwikkeling van een alternatieve locatie zijn op zichzelf geen reden om dat alternatief af te zien. Artikel 4.8. Wijziging van de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur op verzoek met toepassing van de saldobenadering 1. Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur wijzigen door toepassing van de saldobenadering. 2. Onder de saldobenadering, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan een combinatie van onderling samenhangende plannen, projecten of handelingen waarvan één of enkele afzonderlijk een negatief effect hebben op de ecologische hoofdstructuur, maar waarvan de gecombineerde uitvoering leidt tot een verbetering van de kwaliteit of kwantiteit van de ecologische hoofdstructuur
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
17
als geheel. 3. Een wijziging van de begrenzing, als bedoeld in het eerste lid, kan slechts plaatsvinden indien het verzoek van de gemeente om herbegrenzing vergezeld gaat van een ruimtelijke visie op een gebied waarvan een wezenlijk deel behoort tot de ecologische hoofdstructuur en waarbij ruimtelijke ontwikkelingen in samenhang worden bezien om een grotere kwaliteitswinst voor meerdere ruimtelijke functies, waaronder de natuur, te bereiken. 4. Een ruimtelijke visie op een gebied, als bedoeld in het derde lid, beschrijft: a. de omvang van het gebied waarop de ruimtelijke visie betrekking heeft; b. de doelen van de ruimtelijke visie, in het bijzonder wat betreft de verbetering van de kwaliteit van de ecologische hoofdstructuur waarbij is verzekerd dat: 1e de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur minimaal gelijk blijft of toeneemt, of 2e het areaal van de ecologische hoofdstructuur wordt vergroot ter compensatie van het gebied dat ten gevolge van de activiteiten verloren gaat waardoor een beter functionerende ecologische hoofdstructuur ontstaat; c. op welke wijze wordt voldaan aan de regels inzake het compenseren van verlies van ecologische waarden en kenmerken, bedoeld in artikel 4.11; d. op welke wijze de uitvoering van de ruimtelijke visie is verzekerd. Doorwerking Verordening Ruimte - onderdeel kwaliteitsverbetering en EHS - in bestemmingsplan. Verwezen wordt naar hoofdstuk 7 Milieuparagraaf onder 7.12 Groen en Natuur en hoofdstuk 5 Opzet plan onder 5.3 Ontwerp.
3.4
Gemeente
3.4.1
Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving. De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005. Voor het gebied ten noorden van Tilburg Noord, waarvan het gebied Zwaluwenbunders deel uit maakt, is in december 2009 een nieuwe structuurvisie vastgesteld, Die structuurvisie wordt beschreven onder 3.4.2.
3.4.2
Overige gemeentelijke structuurvisies
De Structuurvisie Noordoost 2020 (door de gemeenteraad vastgesteld in december 2009) beschrijft de ruimtelijke ontwikkeling tot 2020 van het gebied ten noorden van Tilburg Noord, inclusief Rugdijk / Kouwenberg. De visie heeft geen betrekking op ontwikkelingen in de bestaande bebouwde gebieden van Udenhout en Berkel-Enschot, wel op de uitbreidingen aan de randen van deze dorpen. Letterlijk en figuurlijk vormt een landschappelijk middengebied: het 'Landgoed de Nieuwe
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
18
Warande', de basis van deze structuurvisie. Dit landgoed bezit een groot open Centraal Landschap met vier kamers (Noord-, Oost-, Zuid- en Westkamer). Uitgaande van de uitgangspunten, de kwaliteiten van Noordoost (openheid, rust, landschappelijke uitstraling) is er voor gekozen dat het landschappelijke middengebied, het landgoed 'De Nieuwe Warande', de basis vormt voor de structuurvisie. Het landgoed bezit een 'Centraal Landschap' waar de openheid, ecologie, cultuurhistorie en de landbouw behouden blijft en waar nodig wordt versterkt. Aan de randen van het landgoed vindt in zogenaamde kamers (de Noord-, Oost-, Zuiden Westkamer) de wat meer extensieve verstedelijking plaats. De kamers zijn strak begrensd maar hebben tegelijkertijd in hun uitstraling een sterke verwevenheid met het Centraal Landschap. Aansluitend aan de bestaande bebouwing van Tilburg en de dorpen Berkel-Enschot en Udenhout vindt grootschaliger bebouwing plaats. In de visie is de voorwaarde gesteld dat minimaal 10% van de verstedelijking in Noordoost wordt gerealiseerd met groene daken. De Zuidkamer (Zwaluwenbunders) heeft in de Structuurvisie Noordoost een bedrijfsmatige invulling gekregen. Vanuit landschappelijk, ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt is de Zuidkamer niet gewenst om te ontwikkelen. Echter vanwege de ligging aan de tangent, de goede grondpositie van de gemeente, de regionale opgave voor nieuwe bedrijvigheid en de benodigde middelen voor ontwikkeling van landschap op landgoed De Nieuwe Warande te ontwikkelen is besloten de Zuidkamer te ontwikkelen tot bedrijventerrein. Naast kleinschalige bedrijvigheid (maximaal milieucategorie 3) wordt er ruimte geboden aan perifere detailhandel. De Zuidkamer krijgt een groene uitstraling: o.a. gebruik van groene daken en aanleg van een ecologische verbindingszone (evz) ten noorden van de Zuidkamer als groene en landschappelijke overgang naar het Centrale Landschap en richting De Brand. Ontwikkeling is voorzien in 2009/2010. Het bestemmingsplan wijkt af van de structuurvisie t.a.v. de ligging van de ecologische verbindingszone (evz). De evz is verlegd van de noordzijde naar de zuidzijde van Zwaluwenbunders. Dit is gedaan uit kostenoverweging: er ontstaat hierdoor meer uitgeefbare grond. Ecologisch gezien heeft een evz aan de noordzijde, als overgang naar het Centrale Landschap, de voorkeur. Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Tilburg kent daarnaast één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
19
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
20
Hoofdstuk 4 4.1
Thematische beleidskaders
Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2
Stedenbouwkundige aspecten en welstand
4.2.1
Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´. Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011. Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen. Vertaling naar het plangebied Zwaluwenbunders Het ontwerp van de openbare ruimte en de richtlijnen voor de invulling van de kavels (bebouwing, groen/ verharding en erfbegrenzing) houden rekening met het beleid van de nieuwe Omgevingscommissie (nu nog Welstandscommissie). Per 2012 ligt minder nadruk op ruimtelijke kwaliteit en meer op vrijheid van de marktpartijen. Er wordt voor Zwaluwenbunders vanuit gegaan dat per 2012 langs de Burg. Bechtweg en op de PDV-locaties Welstandsniveau 2 van kracht is en op de overige delen van Zwaluwenbunders Welstandsvrij bouwen. Daarom wordt geen Beeldkwaliteitsplan opgesteld, maar worden richtlijnen gegeven voor de keuzes die bedrijven sowieso moeten maken, zoals situering van het gebouw en materiaalkeuzes voor verharding en hekwerken en/of hagen. Deze richtlijnen zijn een hulpmiddel voor de bedrijven bij hun materiaalkeuzes. Tevens wordt daarmee bereikt dat de uitstraling van Zwaluwenbunders eenduidig en verzorgd is. Die betreffende richtlijnen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 Planopzet onderdeel 5.3.1 Ruimtelijke structuur.
4.3
Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
4.3.1
Archeologie
4.3.1.1 Nota ´Grond voor het verleden´ Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende: 1. De introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder; 2. De verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening. Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
21
4.3.1.2 Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek In het kader van de voorbereiding van het plan Rugdijk-Kouwendijk-Zuidkamer is in 2009 een archeologische bureaustudie uitgevoerd en een gedetailleerde archeologische verwachtingskaart opgesteld. Aansluitend op dit onderzoek is in 2010 in bovengenoemd plangebied als vervolgstap in de AMZ-cyclus een verkennend en karterend booronderzoek en oppervlaktekartering uitgevoerd. Het gebied Zwaluwenbunders vormt het noordoostelijk deel van het onderzochte gebied. Uit het bureauonderzoek blijkt dat er slechts een beperkt aantal vindplaatsen in en nabij het gebied bekend is, wat inherent is aan de geringe intensiteit van het tot op heden uitgevoerde archeologisch veldonderzoek. Daarnaast worden grote delen van het onderzoeksgebied gekenmerkt door enkeerdgronden waardoor het archeologische niveau is afgedekt en vindplaatsen aan het oppervlak zonder gericht onderzoek verborgen kunnen blijven. Verspreid over het onderzoeksgebied zijn in het verleden sporadisch vondsten gedaan die wijzen op prehistorische bewoning van dit landschap zowel door jagers-verzamelaars (Steentijdperioden) als door boeren (Neolithicum – IJzertijd). De relatief kleine opduikingen in het gebied Zwaluwbunder lijken gedurende de hele prehistorie aantrekkelijk te zijn geweest voor bewoning. Aanwijzingen voor vindplaatsen uit de Romeinse tijd en middeleeuwen ontbreken en lijken zich meer te concentreren op de grotere hoge dekzandruggen ten zuiden van het plangebied. Er lijkt dus een sterke correlatie te bestaan tussen de relatieve hoogteligging en de archeologische verwachting. De archeologische verwachtingskaart is dan ook op hoofdlijnen een directe afgeleide van de paleogeografische kaart (vergelijk kaartbijlage 1 en 3). Behalve de relatieve hoogteligging was met name in de Steentijden de nabijheid van open water een locatiebepalende factor. Aan de zones direct rondom de binnen het plangebied Zwaluwenbunders voorkomende (voormalige) vennetjes werd derhalve een hogere verwachting toegekend. 4.3.1.3 Historische geografie plangebied Het plangebied ligt in het noorden van de gemeente Tilburg en bestond vroeger uit enkele kleine akkercomplexen en nederzettingen in het gebied Kouwenberg-Rugdijk en uit voormalige woeste gronden in het gebied Zwaluwenbunders. Het gebied Kouwenberg-Rugdijk werd van zuid naar noord doorsneden door een aantal waterlopen. De belangrijkste infrastructuur in het plangebied liep van zuid naar noord, waaronder de route naar Loon op Zand. Tussen de verschillende nederzettingen lag een netwerk van wegen en paden. Over de exacte ouderdom van deze wegen is niets bekend, hoewel delen van de routes al in de Middeleeuwen werden vermeld. Vermoedelijk gaan enkele wegen/paden terug op de prehistorie. De exacte ouderdom van de nederzettingen in het plangebied is niet bekend, maar een ontstaan in de (vroege) Middeleeuwen wordt verondersteld. Vanuit zogeheten Einzelhöfe (ontginningshoeven) hebben zich vermoedelijk enkele nederzettingen ontwikkeld die in de twaalfde eeuw al enige omvang hadden. Na 1300 volgde waarschijnlijk een tweede 'ontginningsgolf' in het plangebied waarbij enkele nieuwe nederzettingen ontstonden. Veel daarvan worden vermeld vanaf de vijftiende eeuw. Tot ver in de twintigste eeuw bleef de indeling van het plangebied nagenoeg ongewijzigd. De belangrijkste naoorlogse ingreep was de aanleg van infrastructuur waaronder de A261/Midden-Brabantweg en de Burgemeester Bechtweg (tangent) die de noordgrens vormt van het deelgebied Kouwenberg-Rugdijk. 4.3.1.4 Verwachtingswaarde plangebied Het verkennend en karterend booronderzoek en bijhorende karterend veldonderzoek heeft bovengenoemde verwachting aangescherpt. Opvallend is de grote ruimtelijke variatie aan 'natte' en 'droge' bodemtypen over korte afstand, hetgeen indicatief is voor een landschap met een kleinschalig reliëf. Een reliëf dat over grote oppervlakken is genivelleerd als gevolg van grondverzet in de afgelopen eeuwen, waardoor een groot oppervlak van het onderzochte deel van het plangebied gekenmerkt wordt door enkeerdgronden of een dikke A-horizont (dikker dan 50 cm). Terwijl het oppervlaktereliëf een vrij grootschalig dekzandreliëf doet vermoeden met relatief grote, aaneengesloten dekzandruggen/opduikingen, blijkt uit het booronderzoek dat ook binnen de hogere delen zones voorkomen met natte bodemprofielen. Deels zijn deze natte zones opgevuld met zwarte grond ('esdek') en daardoor niet als zodanig herkenbaar. Tijdens het veldonderzoek zijn in het gebeid Zwaluwenbunders geen nieuwe vindplaatsen
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
22
aangetroffen. In het plangebied zijn twee vindplaatsen bekend, namelijk een mogelijke neolitische huisplaats (ARCHIS-vondstnummer 41308) en een locatie waar vroegneolithisch Limburgaardewerk is aangetroffen (ARCHIS-waarnemingsnummer 411280). De eerste vindplaats ligt op een kleine zandkop waar tijdens de veldkartering een fragment van een vuurstenen ('duim')schrabber, een vuurstenen microkling en een klein wandfragment handgevormd aardewerk werd gevonden. De tweede vindplaats betreft een locatie ten noordoosten van een klein ven. Het ontbreken van vindplaatsen van jager-verzamelaars hangt enerzijds samen met het ontbreken van intacte bodemprofielen. Op kansrijke locaties ontbreken E-horizonten en zijn eventuele vondstspreidingen uit deze periode opgenomen in de bouwvoor. Daarnaast wijst de lage dichtheid aan oppervlaktevondsten op een weinig aantrekkelijk landschap voor bewoning en gebruik in deze periode, mogelijk samenhangend met het ontbreken van markante landschapsgradiënten en het vrijwel ontbreken van open water. De geconstateerde lage dichtheid aan vindplaatsen uit de landbouwperioden (Neolithicum-Middeleeuwen) hangt waarschijnlijk samen met het vastgestelde kleinschalige paleoreliëf met over korte afstand een snelle afwisseling van droge en natte zones. Grote landschappelijke gradiënten ontbreken hier echter, waardoor de afwatering van grond- en oppervlaktewater weinig gericht is. Bovendien blijkt over grote oppervlakken sprake van vrij lemige bodems. Al met al een relatief nat landschap dat waarschijnlijk niet erg aantrekkelijk was voor het vestigen van nederzettingen en grote landbouwarealen, in vergelijking met bijvoorbeeld de grote, aaneengesloten dekzandrug tussen Tilburg en Heukelom. De in het veld vastgestelde grote bodemkundige en geomorfologische ruimtelijke variatie in combinatie met het zeer gering aantal vastgestelde archeologische vindplaatsen (met resten in situ) geeft aanleiding om de verwachtingskaart (Heunks & Keunen, 2009) in belangrijke mate 'naar beneden' bij te stellen. De zones met in oorsprong een middelmatige archeologische verwachting krijgen op basis van de veldbevindingen in principe een lage archeologische verwachting. Zones met een aanvankelijk hoge archeologische verwachting worden gedifferentieerd naar: a. hoge archeologische verwachting: zones met straal van 75 m en/of op dekzandkop rondom vindplaatsen waar bewoning wordt verwacht; b. middelhoge archeologische verwachting (alle perioden): dekzandkoppen/ruggen, al dan niet met esdek. Op basis van het veldwerk en het bijgestelde verwachtingsmodel kunnen aanbevelingen worden geformuleerd met betrekking tot de onderscheiden verwachtingszones. In gebieden met een hoge archeologische verwachting wordt vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven aangeraden om zodoende de aard en begrenzing van de vindplaatsen te bepalen. In de regel voldoet in het Brabantse dekzandgebied een dekking van 7,5% van het desbetreffende gebied. In gebieden met een lage archeologische verwachting wordt verder geen archeologische vervolgonderzoek meer aanbevolen. 4.3.1.5 Vertaling naar bestemmingsplan In 2011 is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd ter plaatsen van de vindplaats ARCHIS--waarnemingsnummer 411280 door ARCHOL BV uit Leiden. Dit onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van een behoudswaardige archeologische vindplaats. Er is nog een proefsleuvenonderzoek gepland op de locatie van RAAP objectnummer 82. Deze locatie heeft een hoge archeologische verwachting voor de Steentijd tot de late middeleeuwen. Dit noodzaakt om een dubbelbestemming Waarde-Archeologie op te nemen voor een klein deel van het plangebied Zwaluwenbunders.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
23
4.3.2
Cultuurhistorie en monumentenzorg
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader. Beschermde monumenten en gebieden (rijks- en gemeentelijke monumenten en beschermde stadsgezichten) vallen onder separate besluitvormingsprocedures, met name de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening gemeente Tilburg. In geval van wijziging van bestemmingen van percelen waarop deze wet- en regelgeving van toepassing is, zal de cultuurhistorische waarde een afwegingsfactor zijn. De cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren, zoals opgenomen in het MIP (en niet voorzien van een geautoriseerde status (rijks- of gemeentelijk monument)) en die uit de naoorlogse periode (wederopbouw), hebben geen officieel beschermde status. Desondanks dient in eventuele planontwikkeling rekening gehouden te worden met deze elementen, waarbij gestreefd dient te worden naar behoud. Hergebruik verdient de voorkeur boven sloop en vervangende nieuwbouw. 4.3.2.1 Waardevolle structuren Uit het Bilanrapport 2008: Van Nieuwe Warande tot Moordtgat Tilburg-Rugdijk-De Mast blijkt dat het plangebied tot ver in de twintigste eeuw doorkruist werd door een aantal wegen en paden, dat mogelijk teruggaat op een zeer oud padenpatroon. Slechts een klein deel van dit netwerk is verloren gegaan en het tracé van de meeste van deze oude wegen en paden is nog herkenbaar in het huidige wegenpatroon: Kalverstraat – Moerstraat – Pater Dondersstraat - De Kouwenberg – Moerzijstraat – Rugdijk – Quirijnstokstraat – Zwaluwsestraat – Bundersestraat – Hazennest - Riddershofpad – deel padenstructuur De Mast. Uit de periode 1940-1970 is de Midden-Brabantweg aangegeven als bijzondere stedelijke hoofdroute. Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant bevinden zich in het gebied de volgende historisch geografisch waardevolle lijnen met de waardering 'redelijk hoog': IJpelareweg – Stokhasseltlaan – Kalverstraat – Moerstraat – Pater Dondersstraat – Moerzijstraat – Bundersestraat - Hazennest. Historisch geografisch waardevolle lijnen met de waardering 'hoog' en 'zeer hoog': deel padenstructuur De Mast – Vossenbergseweg – Quirijnstokstraat – zijstraat Moerstraat driehoek Hazennest - Riddershofpad. Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant bevinden zich in het gebied de volgende waardevolle historische groenstructuren: bos Hemeltjens - Hazennest - Berkel-Enschot: Loofbossen in een uitgestrekt agrarisch gebied beplant met eik, beuk, grove den, wilde lijsterbes, berk en sporkehout, merendeels uit 1904-1920. 4.3.2.2 Waardevolle objecten In het plangebied bevinden zich op grond van de monumentenwet 1988 en de monumentenverordening gemeente Tilburg in tegenstelling tot het gebied De Rugdijk geen beschermde monumenten. In het plangebied bevinden zich evenmin MIP-panden.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
24
4.4
Groen
4.4.1
Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart Maatregelen in bestemmingsplan De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridischplanologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
25
4.4.2
Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit: 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk; 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen); 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
4.4.3
Kadernota Groene Mal
Bij verschillende nieuwe stedelijke ontwikkelingen ontstonden discussies tussen natuur- en milieuorganisaties, de landbouwsector en de gemeente Tilburg. Hierdoor traden onder andere vertragingen in de besluitvorming van plannen op. Verder was er sprake van onvoldoende duidelijkheid en begrip over wederzijdse standpunten en bestond er onzekerheid over het compenseren van aangetaste groene gebieden. Om hieraan een einde te maken is in 1997 een start gemaakt met het opstellen van de Kadernota Groene Mal. Deze nota is in gezamenlijkheid opgesteld door de gemeente Tilburg, de Stichting Brabantse Milieufederatie, de Stichting Het Noordbrabants Landschap, de Vereniging Natuurmonumenten, de Milieuwerkgroep WNM Tilburg, de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, de provincie Noord-Brabant en de waterschappen De Dongestroom en De Dommel. De nota heeft als doel een ruimtelijk kader vast te leggen: een robuuste en duurzame samenhangende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout, die sturing geeft aan (stedelijke) ruimtelijke ontwikkelingen, kortom een ´Groene Mal´. In de nota zijn afspraken over het behoud en de ontwikkeling van deze Groene Mal tot 2015 vastgelegd. De Groene Mal maakt verstedelijking mogelijk in balans met de groene omgeving waarbij zij voldoende robuust is om de indirecte gevolgen van verstedelijking, zoals recreatief medegebruik, op te kunnen vangen. Water speelt als ordenend principe een belangrijke rol binnen de Groene Mal. Belangrijke delen van de Groene Mal behoren tot de provinciale Groene Hoofdstructuur (GHS), zoals die oorspronkelijk is vastgelegd in het Streekplan en vallen onder het beschermingsregiem van de GHS. De delen die buiten de GHS vallen genieten een andere bescherming. Daarvoor is afgesproken dat zij niet zullen verstedelijken, maar benut zullen worden voor de uitvoering van natuurontwikkeling en compensatie. Daarbij is aangegeven dat deze bescherming niet mag leiden tot extra beperkingen voor de landbouw. Naast bescherming op provinciaal niveau vindt op gemeentelijk niveau bescherming plaats door de Groene Mal op te nemen in bestemmingsplannen. Daarin worden de exacte grenzen aangegeven. In de regels worden de (on)gewenste ontwikkelingen beschreven. Het handhaven van niet-groene vigerende bestemmingen binnen de Groene Mal worden zo geïnterpreteerd dat ook andere bestemmingen die uit oogpunt van natuur en milieu kwalitatief vergelijkbaar zijn met deze vigerende bestemmingen mogelijk zijn. De Kadernota Groene Mal is vastgesteld door de Raad. Onderdeel van de nota is een intentieovereenkomst, die is ondertekend door de gezamenlijke partners. Hiermee verklaren zij zich te houden aan afspraken over het behoud en de ontwikkeling van de Groene Mal tot 2015. Ondertekening leidt niet tot verlies van enige wettelijke bevoegdheid die de partners hebben. Zie verder ook onder 7.12 Groen en Natuur van hoofdstuk 7 Milieuparagraaf.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
26
4.5
Bedrijvigheid
4.5.1
Kadernota Ruimte voor Bedrijven
In 1998 heeft de gemeenteraad de Kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief. In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief): 1. Grootschalig gemengd (kavels groter dan 2 ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m categorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie. 2. Kleinschalig gemengd (kavels tot 2 ha): voor industrie (t/m categorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven. 3. Lokaal gemengd (kavels tot 5.000 m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden. Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen. Deze kwalitatieve segmentering is als uitgangspunt genomen in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020.
4.5.2
Nut en noodzaak bedrijventerrein Zwaluwenbunders
Het bedrijventerreinbeleid heeft tot doel dat in Tilburg continu een voldoende en gedifferentieerd aanbod van bedrijfslocaties bestaat zodat de kwantitatieve en kwalitatieve ruimtevraag van bedrijven kan worden geaccommodeerd. Dat betekent dus een aanbod dat bestaat uit verschillende locatietypen met verschillende kavelgroottes voor verschillende typen bedrijfshuisvesting. Dit aanbod is te vinden op nieuwe en bestaande reguliere bedrijventerreinen en op binnenwijkse bedrijventerreinen. Het bedrijventerreinenbeleid staat ten dienste van de algemene doelstelling om de Tilburgse en regionale economische structuur duurzaam te versterken. Dit is en blijft nodig om op de langere termijn voldoende en gedifferentieerde werkgelegenheid beschikbaar te hebben en te houden voor de beroepsbevolking in stad en regio. Deze regionale component is de reden dat het Tilburgse programma voor en de planning van nieuwe bedrijventerreinen tot stand komen in nauw overleg met de 7 andere gemeenten in Hart van Brabant en met de provincie Noord-Brabant. Het Regionale Ruimtelijk Overleg (RRO) is het platform waar afspraken worden gemaakt over het regionale programma voor nieuwe bedrijventerreinen. Dynamiek in bedrijventerreinenontwikkeling In de afgelopen decennia zijn ten aanzien van bedrijventerreinen verschillende ontwikkelingen zichtbaar geweest. Bedrijventerreinen in het stedelijke gebied met daarop grotere en zwaardere bedrijven zijn steeds meer onder druk komen te staan. Deze bedrijven zijn verhuisd naar grote bedrijventerreinen aan de rand van de stad. Daar konden de grotere, zwaardere bedrijven in hun ruimtebehoefte voorzien, zowel fysiek alsook in termen van milieuruimte. Door deze verhuizingen kregen zowel de grotere, zwaardere bedrijven als de achterblijvende kleinere, lichtere bedrijvigheid en de woningen in de stad "meer lucht". Naast de verplaatsende bedrijven vanuit het stedelijke gebied moesten de grote bedrijventerreinen aan de randen van de stad ook ruimte bieden voor het opvangen van bedrijven uit de omliggende kleinere kernen, die daar te groot groeiden en ook behoefte hadden aan uitbreidingsruimte. In de loop der jaren is steeds meer aandacht uitgegaan
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
27
naar het behouden en herstructureren van die grote bedrijventerreinen aan de randen van de stad die in de eerste decennia na WO II zijn ontwikkeld. Door de continue veranderingen in onze economische productiestructuur in de achterliggende én toekomstige decennia, blijft behoefte bestaan aan nieuwe uitleglocaties voor bedrijventerreinen. Ontwikkelingen als schaalvergroting en nieuwe combinaties tussen industrie en dienstverlening stellen ruimtelijke eisen die niet meer zijn te realiseren in bedrijfsgebouwen op de bestaande bedrijventerreinen. De state of the art bedrijventerreinen in de uitleggebieden kunnen wel die specifieke nieuwe ruimtelijke wensen van bedrijven accommoderen. Tilburg richt de ambities voor de nieuwe uitleggebieden op kansrijke bedrijventerreinensectoren zoals logistiek, industrie, productie/assemblage en maintenance. Dit zijn ook de sectoren waarin Tilburgse bedrijven de afgelopen jaren al hebben bewezen dat ze innovatief zijn en telkens weer nieuwe ontwikkelingen kunnen accommoderen. De value added logistics (VAL) zijn daarvan een goed voorbeeld. De vernieuwende verbindingen tussen sectoren zorgen ook dat in Tilburg veel activiteiten zijn te vinden die veel toegevoegde waarde kunnen creëren in de keten van productontwikkeling tot levering van het eindproduct. Door op nieuwe bedrijventerreinen te voorzien in ruimte voor deze ontwikkelingen wordt de economische structuur van Tilburg verbreed en versterkt. Deze bedrijventerreinen dragen zo bij aan de economische ontwikkeling van de stad, behoud van en duurzame groei van nieuwe werkgelegenheid voor met name lager - en middelbaar opgeleide werknemers, maar ook voor hoger opgeleiden.. Grondverkopen op bedrijventerreinen in de periode 1999-2010 Van 1999 tot en met 2010 is in Tilburg in totaal 146,8 hectare netto aan nieuwe bedrijventerreinen uitgegeven, dus gemiddeld circa 12,2 hectare per jaar. In deze 12 jaar zijn forse fluctuaties te zien geweest in de uitgiftecijfers. In 1999 was sprake van een piek, met een uitgifte van 38,68 hectare. In de jaren 2002-2005 werd in totaal 13,85 hectare uitgegeven, wat neerkomt op gemiddeld 3,5 hectare per jaar. In de jaren 2006-2009 is in totaal iets meer dan 61 hectare uitgegeven, dus gemiddeld 15 hectare per jaar. In 2010 is slechts 0,4 hectare uitgegeven. Hierbij moet worden aangetekend dat in 2010 twee transacties ter grootte van in totaal 7,9 hectare op het nieuwe bedrijventerrein Vossenberg West II niet konden worden geëffectueerd omdat het onderliggende bestemmingsplan strandde bij de Raad van State. De fluctuaties in de hiervoor genoemde uitgiftecijfers zijn enerzijds terug te voeren op de economische conjunctuur. Anderzijds is als gevolg van planvertraging in diverse jaren sprake geweest van een beperkte voorraad direct uitgeefbare kavels en/of het niet beschikbaar hebben van de juiste type kavels. In de afgelopen 12 jaar zijn de grootschalige uitgiftes vooral voor rekening gekomen van de logistieke sector. Kwalitatieve ruimtevraag op bedrijventerreinen In 2008 heeft Stec voor de gemeenten van de toenmalige stedelijke regio Breda-Tilburg de kwalitatieve ruimtevraag van bedrijven onderzocht. De kwalitatieve ruimtevraag gaat over elementen als de kavelgroottes, de inrichting van de openbare ruimte, de uitstraling van de bedrijfsgebouwen en bedrijfskavels (hoogwaardige, standaard, functionele verschijningsvorm), de aanwezige multimodale voorzieningen (bereikbaarheid over weg, water, spoor) en de toegestane bedrijfscategorieën (lichte, middelzware, zware bedrijven). De bevindingen vanuit dit onderzoek zijn nog voldoende actueel en daarom toepasbaar voor de nieuwe en bestaande (binnenstedelijke) bedrijventerreinen in Tilburg. Voor Tilburg geldt dat van de traditionele bedrijventerreinsectoren (zijnde industrie, bouw, logistiek/ groothandel en handel/reparatie) met name de sector logistiek/groothandel in de periode tot en met 2020 een belangrijke (en groeiende) ruimtevrager is en blijft op de bedrijventerreinen. Ook vanuit de sectoren handel/reparatie en bouw blijft een aanzienlijke ruimtevraag komen. Voor de stedelijke regio Breda-Tilburg blijkt dat in aantallen bedrijven de grootste ruimtevraag voor rekening komt van het lokale/regionale bedrijfsleven (meer dan 80%). Daar staat tegenover dat die circa 20% bovenregionale bedrijven veruit de meeste hectares nieuwe grond vragen. Dit betreft met name grootschalige logistieke partijen. Circa 75% van de ruimtevragende bedrijven zoekt een kavel met een oppervlakte tot 5.000m2. Nog eens circa 10% van de bedrijven zoekt een kavel van 5.000 tot 10.000m2. De resterende circa 15% vraagt kavels groter dan 10.000m2. Door bij het ontwerp van nieuwe bedrijventerreinen te zorgen voor voldoende flexibiliteit in kavelmaten kan hierop
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
28
worden ingespeeld (mogelijkheden om kavels te splitsen of samen te voegen). Veel bedrijfsruimtegebruikers zullen ook in de toekomst voldoende hebben aan maximaal 20% kantoorvloer. Het is wel verstandig om bij nieuwe bedrijventerreinen mogelijkheden te bieden voor een hoger aandeel kantoorvloeroppervlakte in de bedrijfsgebouwen. Als de kwalitatieve ruimtevraag wordt vertaald naar verschijningsvorm, dan moet voor Tilburg rekening worden gehouden met een forse vraag naar locaties met reguliere beeldkwaliteitseisen (circa 60 – 70% van de vraag) en een toenemende behoefte aan hoogwaardige locaties (10 15%). De bedrijven die genoeg hebben aan een locatie met functionele uitstraling bedraagt ongeveer 20 – 25%. Op bestaande bedrijventerreinen kan vaak aan deze functionele kwaliteit tegemoet worden gekomen. Dat levert ook een bijdrage aan het beperken van de behoefte aan nieuwe locaties als gevolg van economische veroudering en/of transformatie. In het functionele segment wordt wel een krappe marktsituatie gesignaleerd, omdat dergelijke locaties vaak als eerste in beeld komen voor transformatie naar niet-bedrijfsfuncties of voor herstructurering waarbij binnen de bedrijfsfunctie een kwalitatieve stap wordt gemaakt van een functionele naar reguliere of hoogwaardige bedrijfsgebouwen. In de afgelopen jaren is in Tilburg de kwalitatieve match tussen vraag en aanbod beter in beeld gebracht. Tilburg vertaalt de kennis en inzichten over de gewenste en beschikbare kwaliteiten van nieuwe en bestaande bedrijventerreinen door in het economisch profiel, ruimtelijke eisen en stedenbouwkundige inzichten voor individuele nieuwe en bestaande bedrijventerreinen. Regionale afstemming: programma en planning nieuwe bedrijventerreinen In de door de provincie Noord-Brabant vastgestelde Verordening Ruimte is Brabant verdeeld in 4 ruimtelijke regio's. Tilburg behoort tot de ruimtelijke regio Hart van Brabant die naast Tilburg bestaat uit de gemeenten Dongen, Gilze en Rijen, Goirle, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk en Waalwijk (8 gemeenten). Voor elk van deze 4 regio's is een Regionaal Ruimtelijk Overleg (afgekort RRO) ingesteld, waarin de gemeentelijke en provinciale portefeuillehouders Ruimtelijke Ordening afspraken maken over het regionale programma voor nieuwe bedrijventerreinen. Deze afspraken worden bovendien jaarlijks herbevestigd en geactualiseerd door het RRO. Het RRO borgt zo de coördinatie en afstemming tussen het regionale programma voor nieuwe bedrijventerreinen en de programma's en planningen van de individuele regiogemeenten. De programma's voor en planning van nieuwe bedrijventerreinen zijn vanuit de voormalige Streekplan-regio's omgezet naar de 4 nieuwe ruimtelijke regio's, voor de periode tot en met 2020. Op het moment dat de Verordening Ruimte van kracht werd, was bekend dat in 2010 nieuwe prognoses voor de vraag naar bedrijventerreinen beschikbaar zouden komen. Op basis daarvan zouden de 4 nieuwe ruimtelijke regio's in 2011 nieuwe regionale programma's voor nieuwe bedrijventerreinen vaststellen. De programma's en planning voor nieuwe bedrijventerreinen vanuit de voormalige Streekplanregio's waren nog gebaseerd op de prognose voor de ruimtevraag naar nieuwe bedrijventerreinen zoals die in 2006 is opgesteld. Deze prognosesystematiek voor de ruimtevraag op bedrijventerreinen is gebaseerd op de bedrijfslocatiemonitor (BLM) van het Centraal Planbureau. Op basis van deze prognoses is een regionaal programma voor nieuwe bedrijventerreinen afgesproken waarin het geplande aanbod kwantitatief afgestemd op de verwachte vraag. Dit regionale programma werd gemonitord via de jaarlijkse voortgangsrapportage werken. De nota nut en noodzaak Wijkevoort, die feitelijk over het totale Tilburgse bedrijventerreinenprogramma voor de periode tot en met 2020 gaat en in december 2009 door de Tilburgse Raad vastgesteld is, is ook gebaseerd op deze prognoses. Het plan Zwaluwenbunders was in de voormalige stedelijke regio Breda-Tilburg al onderdeel van het regionale programma voor nieuwe bedrijventerreinen en is dat gebleven in de nieuwe ruimtelijke regio Hart van Brabant. Daarmee is zowel de nut en noodzaak van de ontwikkeling van Zwaluwenbunders in kwantitatieve én kwalitatieve zin als de ontwikkeling in de tijd regionaal afgestemd en afgesproken. In 2010 heeft de provincie nieuwe prognoses voor de ruimtevraag op bedrijventerreinen voor de
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
29
periode tot en met 2020 laten opstellen, met een doorkijk naar 2040. Deze prognoses voorzien een minder grote ruimtebehoefte dan de eerdere prognoses. Vanwege landelijke afspraken is bovendien uitgegaan van het Transatlantic Market scenario (afgekort TM), dat een minder grote ruimtebehoefte voorziet dan het tot dan toe gebruikte Global Economy scenario (afgekort GE). Op basis van die prognoses hebben de 8 regiogemeenten en de provincie Noord-Brabant in december 2011 in het Regionaal ruimtelijk overleg Midden Brabant een regionaal afgestemd programma voor nieuwe bedrijventerreinen vastgesteld. Naast de prognose zijn voor het bepalen van de kwantitatieve omvang van het programma en de kwalitatieve kenmerken van de nieuwe bedrijventerreinen ook andere elementen meegenomen. De belangrijkste zijn de vervangingvraag (door transformatie / herprofilering van bestaande bedrijventerreinen), de ambitie zorgvuldig ruimtegebruik, de omvang van de structurele leegstand (d.w.z. langer dan 3 jaar), herstructurering van bestaande bedrijventerreinen en de vestigingseisen en -wensen van regionale economische speerpuntsectoren (in Hart van Brabant zijn dat logistiek, leisure, care en aerospace & maintenance) meegenomen. In dit regionale programma voor nieuwe bedrijventerreinen zijn afspraken gemaakt over de uitbreidingsvraag naar bedrijventerreinen en op welke locaties die wordt geaccommodeerd. Voor Zwaluwenbunders is een uitbreidingsvraag van 23,2 hectare netto afgesproken. In het voorliggende plan gelden voor Zwaluwenbunders de volgende netto oppervlaktes: Bedrijfskavels: 21,7 hectare PDV uitbreiding: 1,5 hectare PDV vervanging: 2,6 hectare De totale netto oppervlakte aan bedrijfskavels is 25,8 hectare, waarvan 23,2 hectare uitbreidingsvraag (regionaal programma) en 2,6 hectare vervangingsvraag. De PDV-kavels op Zwaluwenbunders bieden plaats aan reeds in Tilburg (Noord) gevestigde PDV-bedrijven die op hun huidige locatie niet verder kunnen groeien. Voor Zwaluwenbunders overlegt Tilburg al jarenlang met die 3 PDV-ondernemers. Deze 3 bedrijven gelden als beoogde afnemers en zijn intensief betrokken bij de planontwikkeling. De PDV-zone op Zwaluwenbunders heeft een netto oppervlakte van 4,6 hectare. De huidige PDV-locaties van de 3 beoogde afnemers hebben een netto oppervlakte van 2,6 hectare. Voor 2 van de 3 PDV-ers geldt dat ze nu op een zogenaamde informele locatie zitten. Informele locaties zijn locaties die niet zijn opgenomen in het Integraal Bedrijventerreinen Informatie Systeem (IBIS). De locatie van de 3de PDV-er ligt op een binnenwijks bedrijventerrein. PDV is onderdeel van de prognoses voor de ruimtevraag naar bedrijventerreinen en PDV bestemmingen op (nieuwe) bedrijventerreinen zijn daardoor dus onderdeel van de afgesproken netto hectares. In de afspraken van het Regionaal Ruimtelijk Overleg is geen rekening gehouden met vervangingsvraag door herprofilering of transformatie van bedrijfs- en/of PDV-bestemmingen op informele locaties. Met de transformatie van de huidige locatie van de 3de PDV-er was evenmin rekening gehouden bij de RRO afspraken. De redeneerwijze voor de verantwoording van de totale oppervlakte, uitbreidingsvraag en vervangingsvraag in het plan Zwaluwenbunders is daarom als volgt: De oppervlaktes van de huidige informele locaties van de beoogde PDV-vestigers zijn afgerond 2,6 hectare netto. Deze hectares zijn geen onderdeel van de afspraken en mogen daarom worden toegevoegd aan de afgesproken 23,2 hectare netto. De randvoorwaarde hierbij is dat de PDV bestemming van deze huidige informele locaties vervalt (tenzij dat redelijkerwijs niet mogelijk zou zijn). De extra kaveloppervlakte die de PDV-ers in Zwaluwenbunders krijgen ten opzichte van hun huidige informele locaties is wel onderdeel van de afgesproken 23,2 hectare netto. De vestiging van de nieuwe perifere detailhandel op de drie in het geding zijnde bestaande locaties gelegen aan de Rugdijk 2, de Stokhasseltlaan 39 en de Von Suppéstraat 35 zal via bestemmingsplanherzieningen onmogelijk worden gemaakt.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
30
4.6
Kantoren
In 1998 heeft de gemeenteraad de nota Ruimte voor Kantoren tot 2015 vastgesteld. Deze nota bevat het gemeentelijk kantorenbeleid voor de periode tot 2015. Doel van het kantorenbeleid is een zodanige kwalitatieve differentiatie van het aanbod van kantoorruimte dat er voldoende ruimte is voor de in het economisch beleid beoogde groei en versterking van de zakelijke dienstverlening. Verbreding van het aanbod zal plaatsvinden door het ontwikkelen van een aantal sterke kantorenmilieus aan de belangrijkste uitvalswegen. Ontwikkeling van de stationszone als hoogwaardige kantorenboulevard heeft hierin de hoogste prioriteit. Verder wordt gesteld dat buiten de stationszone de gemeente zeer selectief is met het ontwikkelen van ruimte voor kantoren. Maatregelen in bestemmingsplan In het plangebied komen geen nieuw te ontwikkelen zelfstandige kantorenlocaties voor. Alleen onzelfstandige kantoren/kantoorruimte, dat wil zeggen kantoren/kantoorruimte als onderdeel van de te vestigen bedrijven, is mogelijk.
4.7
Detailhandel
Het uitgangspunt van het gemeentelijke detailhandelsbeleid (nota Ruimte voor Detailhandel, 2002; voortgangsrapportage detailhandel 2007) is een bijdrage te leveren aan versterking en verbreding van de detailhandel in de buurten, in de wijken, in de dorpen, in de binnenstad en in de werkgebieden teneinde de werkgelegenheid te versterken en de inwoners van stad en regio een winkelaanbod te bieden dat past bij de status van Tilburg als zesde stad van het land. In deze verzorgingsstructuur wordt een drieslagmodel gehanteerd. Dit model legt een relatie tussen het koopgedrag van consumenten en de in het winkelgebied aanwezige soorten winkels en branches. Het drieslagmodel onderscheidt drie typen winkelgebieden: 1. De centra voor recreatief winkelen. Meestal gevestigd in stadscentra en stadsdeelcentra waarbij veel functiemenging plaatsvindt tussen winkelen, cultuur, horeca en leisure. 2. De gemakscentra voor dagelijkse artikelen. Deze gemakscentra zijn veelal gevestigd in wijken buurtcentra, maar als gemakswinkel ook daarbuiten en als solitaire supermarkt ook te vinden aan belangrijke verkeersassen; het accent ligt op de dagelijkse behoeften van de consumenten. 3. De centra voor doelgerichte aankopen. Hieronder worden concentraties detailhandel verstaan gelegen buiten het stadscentrum en buiten de woongebieden, goed bereikbaar per auto, met grote vestigingen, het accent ligt op volumineuze artikelen. Perifere detailhandel Voor de centra voor doelgerichte aankopen zal de bestemming perifere detailhandel gelden. In deze centra zijn uitsluitend detailhandelsactiviteiten toegestaan die vallen onder de hoofdbranches: sport/spel, plant/dier, bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires, doe-het-zelf, wonen, auto/boot/caravan. Daarnaast mogen de winkels in deze centra producten verkopen uit andere hoofdbranches, mits ze verwant zijn aan de hoofdactiviteit van de betreffende winkel. Winkels in de centra dienen een minimale omvang te hebben van 1.000 m2 v.v.o. winkelruimte. Daarvan mag met een beperkt aantal kleinere winkels afgeweken worden als dat voor de completering van een themacentrum nodig is. In bijzondere gevallen kan de gemeente aanvullende brancheregels stellen, bijvoorbeeld waar het gaat om een zeer bijzonder concept als een groen tuincentrum of om beperkte detailhandelactiviteiten binnen een sportinstelling. Maatregelen in bestemmingsplan De in het plangebied opgenomen PDV-locatie is specifiek gericht op de PDV-branches doe-het-zelf (bouwmarkten) en plant/dier (tuincentra). Dit past in de beleidskeuze om de locaties voor perifere en grootschalige branches thematisch te clusteren. De locaties krijgen zo een duidelijk herkenbaar profiel, wat het goed functioneren van de individuele locaties moet bevorderen en borgen. In algemene zin zorgt thematische clustering dat locaties niet (ongewenst) met elkaar gaan concurreren, dus complementair zijn aan elkaar en aan de binnenstad. De keuze om de PDV-zone op Zwaluwenbunders te bestemmen voor doe-het-zelf (bouwmarkten) en plant/dier (tuincentra) is afgestemd op de (beoogde) thematisering van de andere grote concentraties in
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
31
Tilburg en als zodanig vastgelegd in het detailhandelsbeleid. Het aantal vierkante meters voor perifere detailhandel dat in het plan Zwaluwenbunders voorzien is, is gebaseerd op de marktruimte uit de voortgangsrapportage detailhandel (2007). De insteek is dat op de huidige locaties van de PDV-vestigingen, die naar Zwaluwenbunders verhuizen, de PDV bestemming vervalt. De nieuwe ruimtelijke concentratie van (deze) PDV-bedrijvigheid biedt een beter alternatief dan de separate locaties van (deze) PDV-bedrijven. De verbetering betreft elementen zoals herkenbaarheid van de locatie, zichtbaarheid, bereikbaarheid, ontsluiting, parkeren en efficiënter ruimtegebruik in het algemeen. De vestiging van de nieuwe perifere detailhandel op de drie in het geding zijnde bestaande locaties gelegen aan de Rugdijk 2, de Stokhasseltlaan 39 en de Von Suppéstraat 35 zal via bestemmingsplanherzieningen onmogelijk worden gemaakt. Op het bedrijventerrein Zwaluwenbunders is, naast de aangewezen PDV-locatie, de vestiging van perifere detailhandel niet mogelijk.
4.8
Horeca
Doelstellingen van de Horecanota ´Over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn: 1. Actualiseren van en inzicht geven in de hoofdlijnen van het gemeentelijk horecabeleid in relatie tot andere voor de horeca van belang zijnde beleidsterreinen en of -aspecten; 2. Het geven van inzicht in de toepasselijke wet- en regelgeving ten aanzien van de horeca; 3. Het vormen van een objectief en duidelijk toetsingskader voor beoordeling van aanvragen voor vergunningen ook in relatie tot bijvoorbeeld monumentenzorg en welstand; 4. Het bereiken van een dynamisch evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk benutten van de sociaal-recreatieve en economische waarde van de horeca; 5. Inzicht geven in en voorstellen doen voor versterking van de economische positie van de horeca in de gemeente; 6. Het benoemen van onderwerpen voor aanvullend beleid, welke in de vorm van modules aan deze nota worden toegevoegd. In de nota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamde horecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafés, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150 m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie. Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500 m. In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500 m2 worden tot deze categorie gerekend. Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. De vijf te onderscheiden gebiedstypen zijn: horecaconcentratiegebied, winkelcentra, Lijnstructuur horeca, woongebied en overig gebied. Overige gebieden Voor de overige gebieden geldt een zeer restrictief beleid. Zo zullen er op industrieterreinen en kantorenlocaties slechts die vormen van horeca toegestaan kunnen worden, die een ondersteunende functie hebben aan het individuele bedrijf en daar onderdeel van uit maken (zie ook hieronder). Ook is horeca toegestaan die als 'facility point' kan worden gezien. Bij hoge uitzondering kan horeca 3 worden toegestaan. De in het bestemmingsplan opgenomen zelfstandige horecavesting wordt gezien als faciliterend voor het bedrijventerrein. Op verschillende bedrijventerreinen in Tilburg zijn eveneens zelfstandige horecavestigingen gerealiseerd via een rechtstreekse horecabestemming. Deze horeca staat dan wel degelijk ten dienste van de werknemers van de gevestigde bedrijven. Onderkend wordt echter dat de horecafunctie ook bezoekers zal trekken van de PDV-vestigingen en ook klanten die specifiek voor deze horecagelegenheid komen.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
32
Ondersteunende Horeca Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad het Beleidskader ´Ondersteunende Horeca in Tilburg´ vastgesteld. Voor ondernemers binnen de gemeente Tilburg is het op grond van het beleidskader mogelijk om onder een aantal voorwaarden het ondernemerschap te combineren met horeca-activiteiten. Er geldt dan geen exploitatievergunningplicht. Het beleidskader heeft de intentie recht te doen aan veranderende consumentenwensen, het bieden van ruimte voor ondernemerschap en mogelijkheden voor functiemenging. Tegelijkertijd is het niet de bedoeling om op deze manier oneerlijke concurrentie met de reguliere horeca in de hand te werken of de openbare orde en veiligheid te verstoren. Daarom is een aantal voorwaarden vastgesteld waarbinnen ondersteunende horeca exploitatievergunningvrij kan plaatsvinden. De initiatieven moeten zorgen voor meer beleving en bestedingen in de stad. Van ondersteunende horeca is sprake als cumulatief wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: 1. de horeca-activiteit moet ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie en deze ondersteunen. Op die manier kan de kwaliteit van het aanbod van de ondernemer worden vergroot of compleet gemaakt; 2. de horeca-activiteit mag maximaal 33% van het totale verkoopvloeroppervlak van het betreffende pand in beslag nemen. Ook een eventueel terras maakt hier deel van uit; 3. de horeca-activiteit moet passen binnen het 'regime' van de hoofdfunctie (bijvoorbeeld detailhandel, zakelijke dienstverlening). De horeca-activiteit is complementair aan de hoofdfunctie en de openingstijden van de ondersteunden horeca zijn gelijk aan de openingstijden van de hoofdfunctie. De horecaruimte mag niet worden verhuurd of anderszins in gebruik worden gegeven aan derden (ten behoeve van feesten en andere partijen). Er mag geen reclame voor de ondersteunende horeca-activiteiten worden gemaakt, via welk medium dan ook; 4. de horeca-activiteiten mogen niet zelfstandig worden uitgeoefend. Toegang tot de horeca-activiteiten kan niet los van de hoofdfunctie plaatsvinden. Wanneer er sprake is van zelfstandige toegankelijkheid of van uitoefening los van de hoofdfunctie is er geen directe relatie meer met de hoofdfunctie, maar gaat het om zelfstandige horeca-activiteiten. Deze vallen dan onder één van de horecacategorieën zoals opgenomen in het horecabeleid en in de geldende bestemmingsplannen; 5. er mogen geen alcoholhoudende dranken worden verstrekt zonder de benodigde vergunningen. Het gaat dus in alle gevallen om ondersteunende 'droge horeca'. Het staat een ondernemer echter vrij een volwaardige Drank- en Horecawetvergunning aan te vragen. Daarvoor geldt dan wel het beoordelingskader uit de reguliere DHW-procedure die buiten het toepassingsbereik van het Beleidskader Ondersteunende Horeca valt, ook al is sprake van ondersteunende horeca. De vergunningplicht blijft dan bestaan (exploitatievergunning, Dranken Horecawetvergunning) en er vindt een bestemmingsplantoets plaats. Om de voorwaarden waaronder ondersteunende horeca mag plaatsvinden wettelijk goed te verankeren, is de APV dienovereenkomstig aangepast.
4.9
Verkeer en parkeren
4.9.1
Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit: Algemeen 1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
33
samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen. 2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid. Autoverkeer 3. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde. 4. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument. Parkeren 5. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003, die in 2007 is aangepast ten aanzien van de parkeernormering voor woningen.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
34
Voor verschillende bedrijven/bedrijfsonderdelen zijn uiteenlopende parkeernormen vastgesteld. Kantoorachtige onderdelen hebben een norm van 2,0 pp/ 100 m² bvo, showrooms 1,1 pp/ 100 m² en voor opslag geldt 0,65 pp/ 100m². Benadrukt wordt dat deze normen gemiddelden zijn en dat het bepalen van de parkeerbehoefte voor een specifiek bedrijf maatwerk is. Bedrijven dienen gegevens aan te leveren die dat maatwerk mogelijk maken, zoals aantal werknemers, bezoekersgegevens en laad- en losfrequenties. Mobiliteitsmanagement 6. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
35
4.9.2
Tilburgs Openbaar Vervoerplan
De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV in Brabant: Snel - Schoon - Sociaal. Over de dagelijkse uitvoering van het openbaar vervoer zijn door de provincie vastgelegd in de concessie met vervoerder Veolia, die loopt tot 2013. Jaarlijks worden de plannen voor wijziging van het openbaar vervoer vastgelegd in een exploitatie- plan.
4.9.3
Fietsplan Tilburg
Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad. Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op: 1. 2. 3. 4.
het voltooien van het Sternet voor 2020; doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek); communicatie; het ontwikkelen van een fietstransferium.
Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
36
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd. Op het bedrijventerrein Zwaluwenbunders worden geen aparte fietspaden aangelegd, fietsers maken gebruik van de rijbanen van de binnen dat terrein voorziene wegen. Verder kan gebruik worden gemaakt van de in de directe omgeving aanwezige fietspaden. Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud. Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen. Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet. Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
37
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
38
Hoofdstuk 5 5.1
Opzet plan
Algemeen
In Structuurvisie Noordoost 2020 (14 december 2009) is aangegeven dat de gemeente Tilburg haar verstedelijkingsopgave niet geheel binnen de stadsgrenzen en die van de bestaande dorpen kan realiseren. Daarom heeft Tilburg ook uitbreidingsplekken buiten de stad aangewezen. Noordoost is er daarvan een. De ambitie voor Noordoost is om deze uitbreidingsopgave te combineren met de huidige landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied tussen de Midden-Brabantweg, de tangent c.q. Burg. Bechtweg, het spoor tussen Tilburg CS en Den Bosch en de noordelijke gemeentegrens. Het gebied heeft de naam Landgoed De Nieuwe Warande gekregen, met een open midden gebied en een west-, zuid-, oost- en noordkamer. Tussen en in de kamers lopen landschappelijke en ecologische verbindingen. De Zuidkamer c.q. Zwaluwenbunders is vanwege die ecologische aspecten relatief waardevol. De ligging aan de tangent, de ontsluitingsmogelijkheden, de regionale opgave om in Noordoost nieuwe bedrijvigheid te realiseren en het gemeentelijke eigendom van het gebied maken het echter een aantrekkelijke locatie voor bedrijvigheid. Daarnaast is er geld nodig om het landschap op het Landgoed De Nieuwe Warande te ontwikkelen.
5.2
Programma
Naast ruimte voor 3 PDV-bedrijven thans gevestigd in Tilburg-Noord biedt het bedrijventerrein Zwaluwenbunders plaats aan de hectares (kleinschalige) bedrijvigheid die eerder waren voorzien in Loven Noord II, Loven Noord III en Rugdijk/Kouwenberg. Bedrijventerrein Zwaluwenbunders biedt mogelijkheden voor milieucategorie 2 en 3 (3.1 en 3.2) bedrijvigheid. In de bestemmingsplannen voor Loven Noord I, II, III waren deze mogelijkheden ook al voorzien. Tilburg wil ruimte voor milieucategorie 2 bedrijvigheid op Zwaluwenbunders beschikbaar stellen voor bedrijven die vanwege hun aard (activiteiten) en omvang niet passen of niet inpasbaar zijn in het stedelijke gebied. Naast de relatieve grootte betreft het dan aspecten als geluid, verkeer (met name als vrachtverkeer betreft) en het gebrek aan noodzaak om in het stedelijke gebied te zitten (geen direct levering aan consumenten). Voor dergelijke bedrijven zijn in het stedelijke gebied niet zo heel veel locaties, al helemaal niet in de rustigere woonwijken. Het niet beschikbaar zijn van dergelijke locaties op andere (bestaande) bedrijventerreinen als een bedrijf een acute ruimtevraag heeft, is eveneens een overweging om de vestiging van milieucategorie 2 bedrijf mogelijk te maken op Zwaluwenbunders. De vestiging van een "lichte" milieucategorie 4 bedrijvigheid is mogelijk gemaakt. Milieucategorie 1 bedrijvigheid is uitgesloten. Die kan goed worden ingepast in het stedelijke gebied, zoals bijvoorbeeld het toekomstige woongebied Rugdijk/Kouwenberg. Voor de kavelgroottes wordt de focus gelegd op kavels tot 5.000 m2, waarbij mogelijkheden worden geboden om kavels samen te voegen tot een maximum van 10.000 m2. Daarnaast worden ook enkele kavels aangeboden met een oppervlakte groter dan 5.000 m2. Bedrijven die behoefte hebben aan een kavel groter dan 5.000 m2 zullen ook worden verwezen naar kavels/vestigingsgelijkheden op Vossenberg West of naar herontwikkelingslocaties op bestaande bedrijventerrein zoals Loven en Kraaiven. Uit het onderzoek dat Stec in 2008 deed naar de kwalitatieve ruimtevraag op bedrijventerreinen, bleek dat in de stedelijke regio Breda-Tilburg onvoldoende aanbod is van bestaande en nieuwe bedrijventerreinen met een standaard beeldkwaliteit ("modern gemengd bedrijventerrein") of een functionele beeldkwaliteit ("werkterrein"). Met name voor het laatstgenoemde segment is sprake van een tekort in de hele stedelijke regio, maar ook het aanbod van standaard beeldkwaliteit is niet toereikend. In die laatste behoefte kan het plan Zwaluwenbunders op veel kavels voorzien. Tot slot nog het volgende ter toelichting. Het deel van het bedrijventerrein inclusief gronden PDV dat buiten de oppervlakte van 25,8 (23,2
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
39
hectare uitbreidingsvraag en 2,6 vervangsvraag PDV) ligt heeft in het bestemmingsplan een agrarische bestemming gekregen. Omdat verwacht wordt dat zich binnen de planperiode van 10 jaar de mogelijkheid voordoet om die gronden eveneens te gaan benutten voor bedrijfsactiviteiten, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om deze de bestemming Bedrijventerrein te geven. Parkmanagement Om de ondernemers op de bedrijventerreinen zo optimaal mogelijk te laten functioneren is parkmanagement een onmisbaar middel. Het draagt bij aan het creëren van een aangename bedrijfsomgeving door integraal management van zowel openbaar als privaat gebied, waarbij een meerwaarde van het vastgoed wordt gecreëerd en geborgd. De kwaliteit van nieuwe bedrijventerreinen wordt zo behouden, terwijl op bestaande bedrijventerreinen een kwaliteitsslag kan worden gemaakt. De ondernemers kunnen dan hun aandacht richten op hun bedrijfsmatige core business. Om parkmanagement over een langere termijn staande te houden, wordt niet alleen aandacht besteed aan de inhoud, maar zeer zeker ook aan het draagvlak (organisatie) en de draagkracht (financiëring).
5.3
Uitwerking uitgangspunten plangebied
- ruimtelijke structuur Naast de eerder genoemde kamers in "De nieuwe Warande" (Structuurvisie Noordoost 2020) is de stedenbouwkundige invulling langs de Burgemeester Bechtweg c.q. de tangent van grote invloed op de ruimtelijke beleving. De woningbouwontwikkelingen in de Noord- en Oostkamer worden relatief extensief en komen in een groene setting te liggen. De uitbreiding van de bestaande bedrijventerreinen met Loven Noord 1 en Zwaluwenbunders is daarentegen vrij intensief. Dat wordt gecompenseerd doordat deze twee gebieden op afstand van elkaar liggen, compact van opzet zijn en door de groene inrichting van het tussenliggende gebied. De landschappelijke inpassing en het creëren c.q. vervolmaken van de geplande ecologische verbindingen zijn daarin leidend geweest. De Burgemeester Bechtweg is voor een aantal ontwikkelingen de gangmaker is geweest of kan worden, maar die weg heeft op sommige plekken een onderbreking van de ruimtelijke structuur veroorzaakt, die in de nabije toekomst moet worden hersteld. Dat resulteert in een aantal stedenbouwkundige opgaven. Deze opgaven voor de nabije toekomst dragen bij aan de inpassing van afzonderlijke ontwikkelingen en aan de samenhang daartussen. Op Zwaluwenbunders is gekozen voor een compacte bouwwijze met een groene voorkamer rondom de entree en langs de Burgemeester Bechtweg en groene doorsnijdingen in de vorm van haaks op die weg georiënteerde laanontsluitingen. De richting van vrijwel alle gebouwen is afgeleid van de noordwestelijke laan en de secundaire ontsluitingen haaks daarop. Zo ontstaat patroon dat zelfstandig is ten opzichte van de tangent. Daardoor wordt benadrukt dat de Burgemeester Bechtweg een autonoom door het landschap slingerend element is. Het landschap blijft en wordt zichtbaar door een groene bufferzone langs de tangent en door poelen en retentiezones, alsmede door de 2 lanen c.q. zichtlijnen naar het landschap. De ecologische verbinding parallel aan de Burgemeester Bechtweg wordt langs de zuidelijke rand van Zwaluwenbunders gelegd. Daardoor ontstaat een robuustere ecologische verbinding met het centrale landschap en natuurgebied De Brand, die niet conflicteert met de ontsluiting van het bedrijventerrein. - bebouwing Voor het bebouwingspercentage van de reguliere bedrijfskavels wordt uitgegaan van 70. De maximale bouw-hoogte is 15 meter. Voor de PDV-locatie is uitgegaan van een bebouwingspercentage van maximaal 80 en een bouwhoogte van maximaal 20 meter. Het minimale bebouwingspercentage is gesteld op 25 voor alle kavels. - ontsluitingsstructuur en parkeren
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
40
Bedrijventerrein Zwaluwenbunders wordt direct op de Burgemeester Bechtweg ontsloten. Via een rotonde is in noordwestelijke richting het PDV-gebied te bereiken, en in noordoostelijke en zuidoostelijke richting het meer kleinschalige bedrijventerrein. De hoofdontsluiting vindt plaats via een grid van 2 lanen loodrecht op de Burge-meester Bechtweg en haaks daarop 4 straten met waar nodig een open afwatering in de zuidelijke berm. De meest noordelijke en zuidelijke straat vormen, samen met de lanen, de hoofdontsluiting. Aan de noordwest en zuidoost zijde verbindt een fiets- en calamiteitenroute het terrein met de Zwaluwsestraat en Hazennest. Aan de Burgemeester Bechtweg en bij de PDV locatie is gekozen voor een ontsluiting aan de buitenzijde c.q. voor-zijde van het bedrijventerrein. Daardoor zijn die kavels met de voorzijde gericht op zicht, resp. het open gedeelte van het bedrijventerrein. De meer landschappelijke en ecologische noordoostelijke en zuidoostelijke rand zijn juist gebaat bij achterzijden, zodat er weinig verstoring van de fauna door verkeer plaatsvindt. Parkeren en logistiek dienen plaats te vinden op eigen terrein. Voor de PDV-vestigingen wordt een specifieke gezamenlijke parkeeroplossing gemaakt. Tussen de PDV locatie en het overige bedrijventerrein loopt het tracé van o.a. de Rotterdam-Rijn pijpleiding. Deze ruimte wordt ingericht als groen parkeerterrein voor de PDV locatie. Hier gelden beperkingen ten aanzien van de inrichting. Parkeernormen gelden conform het TVVP. - gebruik buitenruimte In de PDV-zone is enige behoefte aan mogelijkheden voor buitenverkoop en open opslag. Ook voor het bedrijventerrein is een open opslag te overwegen, mits het mogelijk is om die open opslag (grotendeels) aan het zicht te onttrekken. Die open opslag zal achterop de kavels moeten plaatsvinden, dus vanaf de straatzijde aan het zicht onttrokken door de bedrijfsgebouwen. Afscherming in de vorm van voldoende hoge hagen, verticale groene wanden e.d. zijn daarbij gewenst. Het is wenselijk om deze functionele eisen (afscherming) te verbinden met ecologische wensen op het gebied van bijvoorbeeld biodiversiteit, door voor specifieke plantsoorten te kiezen, die weer specifieke diersoorten aantrekken. - de verkaveling De PDV locatie is het meest grootschalige deel van het bedrijventerrein. De 3 PDV kavels hebben elk een omvang van ruim 1 hectare. Aansluitend ligt een terrein van ca. 3,5 hectare, dat flexibel kan worden verkaveld voor andere bedrijven met een ruimtebehoefte van ca. 1 hectare. Aan de zijde van de Burgemeester Bechtweg zijn de wat grotere kavels van het reguliere gedeelte van het bedrijventerrein gesitueerd, varierend van ca 5000 tot 10000 m², mogelijk tot maximaal 13000 m². De kavels zijn verdeeld in 2 categorieën: ca 1300 a 3000 m² en ca 3000 a 5000 m². Samenvoeging of splitsing van kavels is in bepaalde gevallen mogelijk. Een van de belangrijkste voorwaarden voor samenvoeging of split- sing is dat de ontsluitingen van de kavels worden gehand-haafd c.q. het aantal doorsnijdingen van de groenstroken niet toeneemt. De kavels zijn zoveel mogelijk rechthoekig. Daar waar de lanen het bedrijventerrein schuin doorsnijden is gekozen voor een verspringende rooilijn. De kavels worden in principe per twee ontsloten. Daardoor blijven de lanen en andere structuren zo groen mogelijk. Ten zuidoosten van de rotonde is de inrichting van de openbare ruimte open en groen. Daarachter zit een landschappelijke en ecologische reden. Bijkomend voordeel is dat de PDV kavels in het zicht liggen van de Burgemeester Bechtweg. Ter hoogte van de rotonde is ruimte gereserveerd voor horeca dat een bijzondere uitstraling dient te krijgen. - richtlijnen uniformiteit In paragraaf 4.2.1 Welstand is aangegeven dat per 2012 er minder nadruk ligt op de ruimtelijke kwaliteit en meer op vrijheid van de marktpartijen. Er wordt voor Zwaluwenbunders vanuit gegaan dat per 2012 langs de Burgemeester Bechtweg en op de PDV-locatie Welstandsniveau 2 van kracht is en op de overige delen van Zwaluwenbunders Welstandsvrij bouwen. Daarom is geen Beeldkwaliteitsplan opgesteld, maar worden richtlijnen gegeven voor de keuzes die bedrijven
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
41
sowieso moeten maken, zoals situering van het gebouw en materiaalkeuzes voor verharding en hekwerken en/of hagen. Deze richtlijnen zijn een hulpmiddel voor de bedrijven bij hun materiaalkeuzes. Tevens wordt daarmee bereikt dat de uitstraling van Zwaluwenbunders eenduidig en verzorgd is. Er is een onderverdeling gemaakt naar zichtbaarheid vanuit de omgeving. De ligging van de PDV kavels en van de kavels aan de Burgemeester Bechtweg vraagt meer inspanning van de ontwikkelaars dan die op de delen van het plangebied die niet direct zichtbaar zijn. Verder is er dan nog sprake van het horecakavel nabij de poel en de rotonde. Daarom is een onderverdeling gemaakt in 4 groepen. Richtlijnen PDV locatie: de stedenbouwkundige nadruk ligt op zichtbaarheid, eenheid en representatieve uitstraling naar de Burgemeester Bechtweg; de gezamenlijke parkeervoorziening is de gemeenschappelijke voortuin van de PDV locaties en heeft een zo groen mogelijke uitstraling; gebouwen worden parallel aan de zijdelingse kavelgrenzen gesitueerd; de contour van de bebouwing moet zoveel mogelijk eenvoudig, helder en rechthoekig zijn; technische installaties op het dak mogen vanaf de openbare weg niet zichtbaar zijn; terreinafscheidingen mogen niet beeldbepalend zijn. Indien ze geen deel uitmaken van het gebouwontwerp, worden spijlen- of rasterhekwerk geplaatst. Aan de achterzijde zijn ook begroeide gaashekwerken toegestaan. Aan de achterzijde onttrekken de hekwerken eventuele buitenopslag aan het zicht. De hekwerken van de 3 PDV locaties zijn op elkaar afgestemd; terreinverharding vindt plaats in grijstinten. Richtlijnen kavels langs de Burgemeester Bechtweg: de stedenbouwkundige nadruk ligt op zichtbaarheid, representatieve uitstraling en onderlinge afstemming; gebouwen worden parallel aan de zijdelingse kavelgrenzen gesitueerd; de contour van de bebouwing moet zoveel mogelijk eenvoudig, helder en rechthoekig zijn; het kleur- en materiaalgebruik wordt bepaald door terughoudende kleuren, evt. met accenten; het kantoorgedeelte is aan de zijde van de openbare weg gelegen en vormt samen met de overige bouwdelen een stedenbouwkundig geheel; technische installaties op het dak mogen vanaf de openbare weg niet zichtbaar zijn; logo en bedrijfsnaam zijn meeontworpen; terreinafscheidingen mogen niet beeldbepalend zijn. Indien ze niet deel uitmaken van het gebouwontwerp, worden spijlen- of rasterhekwerk geplaatst in grijs(tint) of zwart; parkeren en bevoorrading vindt plaats op eigen terrein, achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn; terreinverharding vindt plaats in grijstinten. Richtlijnen horecakavel: de stedenbouwkundige nadruk ligt op bijzondere bebouwing in het groen; de bebouwing is alzijdig. De meest representatieve zijde ligt aan de openbare weg; technische installaties op het dak mogen vanaf de openbare weg niet zichtbaar zijn; terreinafscheidingen mogen niet beeldbepalend zijn. Indien ze niet deel uitmaken van het gebouwontwerp, spijlen- of rasterhekwerken geplaatst of hagen en/of begroeide gaashekwerken. De kleur is van hekwerken is grijs(tint) of zwart; parkeren vindt plaats op eigen terrein, zoveel mogelijk aan het zicht onttrokken; de terreininrichting is zo groen mogelijk, noodzakelijke verharding vindt plaats in grijstinten. Richtlijnen overige kavels: de contour van de bebouwing moet zoveel mogelijk eenvoudig, helder en rechthoekig zijn; het kleur- en materiaalgebruik wordt bepaald door terughoudende kleuren, met evt. accenten; het kantoorgedeelte is aan de zijde van de openbare weg gelegen en vormt samen met de overige bouwdelen een stedenbouwkundig geheel; de kleur is van hekwerken is grijs(tint) of zwart; parkeren vindt plaats op eigen terrein; terreinverharding vindt plaats in grijstinten.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
42
- landschappelijke inpassing/kwaliteitsverbetering landschap Het bedrijventerrein wordt op een zorgvuldige wijze landschappelijk ingepast. Voor een deel gebeurt dat op het bedrijventerrein en voor een deel buiten de plangrenzen, in het aangrenzende landschap. Binnen de plangrenzen wordt 17,7 ha een openbaar groen gerealiseerd, waarvan circa de helft als ecologische verbindingszones. De andere helft bestaat voornamelijk uit landschappelijke inpassing en verder uit bermen van de ontsluitingswegen. De overige gronden voor landschappelijke inpassing 13,1 ha vallen buiten het plangebied. Langs de noordoostelijke plangrens wordt een robuuste bosstructuur aangelegd, die aansluit op de bestaande boscomplexen Hazennest ten westen van het Riddershofpad. Door deze bestaande structuren uit te breiden wordt het nu voorkomende coulissenlandschap versterkt. Door deze ingreep zal de ruimtelijke kwaliteit van het centrale landschap ten noordoosten van het plangebied opnieuw gedefinieerd worden. De beleving van het centrale land-schap wordt weliswaar kleiner, maar door de robuuste zuidwestrand krijgt het landschap een nieuw aanzien en door de natuurontwikkeling wint het aan landschappelijke waarde. Recreatieve (fiets - en wandel)routes verbinden het bedrijventerrein en het centrale landschap, waardoor ook de belevingswaarde toeneemt.Het bedrijventerrein Zwaluwenbunders biedt ruimte aan twee ecologische verbindingszones (EVZ), te weten een robuuste zone langs de Burgemeester Bechtweg en een zgn. natte stapsteen zone langs de Zwaluwsestraat ter verbinding met de poelen die noordelijk in het Centraal Landschap van het bedrijventerrein zijn gelegen. Waar nodig zal via de in de betreffende bestemmingsplannen opgenomen wijzigingsbevoegdheden die "landschappelijke inpassing" juridisch worden vastgelegd. Dit betreft met name de landschappelijke inpassing van de gronden aan de noordzijde. De delen aan die zijde buiten de plangrens liggen in de bestemmingsplannen Buitengebied De Zandleij 2012 en Buitengebied De Groene Zoom 2012. Die delen hebben een bestemming Agrarisch. Binnen die bestemming is een wijzigingsbevoegheid opgenomen naar de bestemming Natuur of Bos. De twee robuuste lanen op het bedrijventerrein zelf volgen de oorspronkelijke landschappelijke structuur. Deze lanen vormen mede een recreatieve verbinding tussen bedrijventerrein en landschap, dat ook een recreatieve functie krijgt. Het profiel is ca 21 meter breed; asymmetrisch vanwege benodigde ruimte voor kabels en leidingen. Het aantal doorsnijdingen wordt geminimaliseerd door inritten te combineren en te parkeren op de particuliere kavels. Daardoor kunnen deze lanen groen worden ingericht. Aan weerszijden komen eiken, die ook voorkomen in de boscomplexen langs de randen. De onderbeplanting bestaat uit natuurlijk ogende, bossige heester die ook terug komt in de bosvegetatie. De dwarsstraten op het bedrijventerrein worden geprofileerd met wadi's, waarin het hemelwater wordt opgevangen. Naast de toevoeging van recreatieve paden, krijgt het landschap ook nieuwe natuurlijke elementen in de vorm van poelen. In het plangebied zelf worden ook 2 poelen gehandhaafd. Op bijgaande tekeningen en afbeeldingen is een en ander in beeld gebracht. Tekeningen landschappelijke inpassing.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
43
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
44
Afbeeldingen inrichting lanen.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
45
Voor wat betreft de financiële aspecten met betrekking tot de kwaliteitsverbetering en de landschappelijke inpassing brengen wij het volgende naar voren. Allereerst willen wij aandacht vragen voor de Groene Mal afspraken, die zijn vastgelegd in het kader van de rood met groen koppeling. Die afspraken lopen tot en met 2014. Uit een overzicht van investeringen blijkt dat er in de jaren 2009 tot en met 2011 een bedrag van in totaal € 2.084.712,-- is gestort door de gemeente voor investeringen in het landschap. Indertijd is afgesproken dat wij niet voor een afzonderlijk uitbreidingsplan in onze gemeente voor nieuwe stedelijke functies behoeven aan te geven op welke wijze de inbreuk op het buitengebied elders in
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
46
het buitengebied wordt gecompenseerd. Voor Zwaluwenbunders wordt er voor de kwaliteitsverbetering van het landschap binnen de grondexploitatie Zwaluwenbunders geld gelabeld om de Ecologische verbindingszones aan te leggen. Voor deze kwaliteitsverbetering is circa € 1 mln. geraamd. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de 1% norm die vanuit de rood-met-groen koppeling wordt verlangd. Verder wordt er voor kwaliteitsverbetering buiten het plangebied (het landschapspark), een aanspraak gedaan op de gelden vanuit de Ruimte voor Ruimte-regeling uit het project de Oostkamer. Hiervan wordt € 6 mln. gelabeld als investering in het landschapspark. De dekking van de inrichtingskosten van de landschappelijke inpassing in zowel het plangebied als direct daarbuiten, ligt binnen de grondexploitatie Zwaluwenbunders. 5.3.2
Functionele kwaliteit
Voor het bedrijventerrein is geen specifiek thema vastgesteld. Het bedrijventerrein biedt ruimte aan bedrijven die produceren en assembleren. Wel zal bij de gronduitgifte selectief worden gekeken naar de logistieke sector, pure opslag wordt uitgesloten, maar er zijn wel mogelijkheden voor Value Added Logistics (VAL) en groothandel. Op het bedrijventerrein is detailhandel uitgesloten, eventueel is een afwijking mogelijk voor beperkte productiegebonden detailhandel. De PDV-locatie is gethematiseerd, namelijk voor tuincentra(plant/dier) en doe-het-zelf (bouwmarkt). De kavels krijgen een directe bestemming voor deze vormen van detailhandel. Dit is nodig om te voorkomen dat zich daar in de toekomst andere vormen van detailhandel kunnen vestigen. De bundeling van PDV krijgt op deze locatie een belangrijke functie. Daardoor komen in de stad locaties vrij voor andere functies en ontstaat op Zwaluwenbunders een stedelijke concentratie die voor zowel consumenten als voor de bedrijfsvoering voordelen biedt. Nabij de rotonde is horecavestiging mogelijk. Tot slot wordt nog opgemerkt dat gelet op de door de provincie aangegeven motieven (ligging van gronden aan de Burgemeester Bechtweg in de overgang naar het open landschap, streven naar ruimtelijke kwaliteit) het uitsluiten van parkeer - en stallingsvoorzieningen binnen de bestemming Groen in casu aanvaardbaar is. Artikel 5 van de regels is op dit punt aangepast.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
47
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
48
Hoofdstuk 6 6.1
Opzet planregels
Indeling van de regels
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen. De indeling wordt in deze paragraaf toegelicht.
6.1.1
Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten.
6.1.2
Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisenregeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d. Bestemmingsomschrijvingen In het plan komen de volgende bestemmingen voor: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Agrarisch Bedrijventerrein Detailhandel Perifeer Groen Horeca Natuur Verkeer Verkeer en Verblijf Water
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen: 10. 11. 12. 13. 14.
Bestemmingen. Agrarisch De bestemming Agrarisch is gelegd op gronden die vallen buiten de afspraken die zijn gemaakt in het Regionaal Ruimtelijk Overleg ten aanzien van de ontwikkeling van het bedrijventerrein Zwaluwenbunders, te weten maximaal 23,2 ha, zoals vastgelegd in het regionaal programma bedrijventerreinen van december 2011. De intentie is om die gronden op termijn, dat wil zeggen binnen de planperiode, te betrekken bij het bedrijventerrein. Om die reden is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Bedrijventerrein (BT) Voor het grootste deel van het plangebied is de bestemming Bedrijventerrein (BT) opgenomen.Dit betreft een oppervlakte van 23,2 ha conform de afspraken gemaakt in het regionaal programma bedrijventerreinen van december 2011. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegelaten van milieucategorie 2 tot en met 3.2, zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Er zijn geen inrichtingen toegestaandie in
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
49
belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 Wet geluidhinder. Bevi-inrichtingen zijn slechts toegestaan met een omgevingsvergunning met binnenplanse afwijking. Voor de uitoefening van een bedrijf of activiteit in een hogere categorie dan die is toegestaan op het betreffende perceel, is voorzien in een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, dit echter tot maximaal categorie 4.1. In dat geval dient gemotiveerd te worden onderbouwd dat: 1. het bedrijf/de activiteit naar aard en omvang passend is in de omgeving; 2. het bedrijf/de activiteit uit milieutechnisch oogpunt inpasbaar is; 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt. Kantoorfuncties zijn wel toegestaan op het bedrijventerrein voor zover deze onderdeel uitmaken van de bedrijfsvoering en niet meer bedragen dan 20% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte. Ook internetbedrijven zijn toegestaan als een regulier bedrijf, waarbij dan de volgende voorwaarden gelden: - alleen te koop aanbieden via internetkanalen; - alleen bezichtiging en bestellen alleen van internet; - alleen levering alleen via post of koeriersdiensten. Kavelgrootte in verband met zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik In de bouwregels is opgenomen dat bouwpercelen waarop een bedrijf behorende tot categorie 3.1 en 3.2. van de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt gevestigd een kavelgrootte dienen te hebben van minimaal 1.000 m2, terwijl bouwpercelen waarop een bedrijf behorende tot categorie 2 wordt gevestigd een kavelgrootte dienen te hebben van minimaal 5.000 m2. Er een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het toelaten van milieucategorie 2 bedrijven op kavels kleiner dan 5000 m2 die vanwege hun aard (activiteiten) en omvang niet passen of niet inpasbaar zijn in het stedelijke gebied. Naast de relatieve grootte betreft het dan aspecten als geluid, verkeer (met name als vrachtverkeer betreft) en het gebrek aan noodzaak om in het stedelijke gebied te zitten (geen direct levering aan consumenten). Voor dergelijke bedrijven zijn in het stedelijke gebied met uitzondering van enkele binnenwijkse bedrijventerreinen niet zo heel veel locaties. Bouwmogelijkheden Op de gronden met de bestemming Bedrijventerrein (BT) zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Gebouwen dienen binnen de op de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken te worden opgericht. Verder geldt als bijzondere bouwregel dat de voorgevel van het een bedrijfsgebouw haaks op de zijdelingse, aan het naastgelegen bouwperceel grenzende perceelsgrens moet worden gebouwd. Dit geldt niet voor het solitair gelegen bouwperceel grenzend aan de zuidezijde van de gronden met de bestemming Detailhandel - Perifeer. Op dit bouwperceel is, gezien de oppervlakte, slechts de bouw van één bedrijfsgebouw mogelijk. Het bebouwingspercentage is minimaal 25, dit ook weer uit oogpunt van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik, en maximaal 70. Dit is aangegeven op de verbeelding. De maximaal toelaatbare bouwhoogte - 15 meter - is eveneens per bestemmingsvlak aangegeven op de verbeelding. Verder mag ondergronds worden gebouwd. Er een afwijkingsmogelijkheid opgenomen van het minimale bebouwingspercentage. Detailhandel - Perifeer (DH-P) De PDV-locatie is gethematiseerd, namelijk voor tuincentra(plant/dier) en doe-het-zelf (bouwmarkt). De bundeling van PDV krijgt op deze locatie een belangrijke functie. Opgenomen is dat het moet gaan om verplaatsing van bestaande perifere detailhandel binnen het grondgebied van de gemeente Tilburg in die branches. Het bebouwingspercentage is minimaal 25 en maximaal 80. Dit is aangegeven op de verbeelding. De maximaal toelaatbare bouwhoogte - 20 meter - is eveneens aangegeven op de verbeelding. Verder mag ondergronds worden gebouwd.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
50
Groen (G) Deze bestemming is opgenomen voor gronden aansluitend aan de ecologische verbindingszone langs de Burgemeester Bechtweg, voor de groengebieden met ondergeschikte waterretentie en voor de gronden die deel uitmaken van de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein. Horeca (H) Op de gronden is het mogelijk om horeca te vestigen ten dienste van het bedrijventerrein. De maximaal toegestane categorie voor horeca is 3. De netto-vloeroppervlakte mag afhankelijk van de horecacategorie (1, 2 of 3) maximaal 150 m2, 500 m2 of 500 m2 of meer bedragen per vestiging. Er geldt wel een beperking dat een vestiging uitsluitend is gericht op het verstrekken van maaltijden, zoals bedoeld in artikel 1 Begrippen onder 1.67. Natuur (N) Deze bestemming is gelegd op en rondom de twee poelen die zich in het plangebied bevinden en op de gronden langs de Burgemeester Bechtweg en voorts op gronden aan de westzijde van het plangebied waarin de ecologische verbindingszones zijn opgenomen. Verkeer (V) en Verkeer en Verblijf ( V-V) Binnen het plangebied wordt twee soorten verkeer onderscheiden. Het betreft de bestemming Verkeer (V) voor de doorgaande wegen in het plangebied. De bestemming Verkeer en Verblijf (V-V) is gelegd op gronden die grenzen aan de PDV-locatie. Die gronden zijn mede bedoeld voor een groen ingericht parkeerterrein voor de gezamenlijke PDV-vestigingen. In die gronden liggen tracé's van enkele transportleidingen. Er is een aanduiding opgenomen voor een strook ter breedte van 10 meter die uitsluitend als groen mag worden ingericht, met uitzondering van een incidenteel kruisend(e) wegdeel of - aansluiting naar de westelijk daarvan gelegen bedrijfsgronden en een beperkt aantal parkeerplaatsen. De bedoeling is om deze strook om redenen van een adequaat beheer van de in die strook gelegen brandstofleiding zo min mogelijk te voorzien van verharding. Water Deze bestemming is gelegd op die delen van het plangebied die primair bedoeld zijn voor waterberging. Die delen kunnen als groengebied zijn ingericht zoals de groengebieden met de bestemming Groen elders in het plangebied. Om die reden zijn groenvoorzieningen als bijbehorende voorzieningen opgenomen. Dubbelbestemmingen Leiding - Brandstof en Leiding - Riool Binnen het plangebied zijn drie olieleidingen gelegen, die vanwege hun diameter, door te geleiden stof en/of druk een afzonderlijke bestemming hebben gekregen. Het gaat dan om een tracé dat direct grenst aan de PDV-locatie en een tracé dat is gelegen aan de noordzijde van het plangebied. Voor die leidingen geldt een belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van de leiding. Leiding - Hoogspanningsverbinding Het bestemmingsplan Zwaluwenbunders beoogt de verplaatsing van het tracé van 380 kilovolt (kV) mogelijk te maken ten behoeve van de ontwikkeling van het gebied Rugdijk voor woningbouw. Ten behoeve van deze verplaatsing is een afzonderlijke bestemming opgenomen voor een hoogspanningsverbinding. De rijksoverheid heeft het beleid voor hoogspanningslijnen - zijde een "gevoelige bestemming" in oktober 2005 vastgelegd in een brief aan gemeenten, provincies en netbeheerders. Hierin is o.a. aangegeven: Als een nieuw of gewijzigd bestemmingsplan zich binnen de indicatieve zone van een bovengrondse hoogspanningslijn uitstrekt, wordt de gemeente geadviseerd, in overleg met de netbeheerder, de specifieke zone op die locatie te bepalen. Voor die berekening is een handreiking beschikbaar. Binnen deze specifieke zone dienen zo weinig mogelijk "gevoelige
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
51
bestemmingen" gerealiseerd te worden. In het bestemmingsplan zijn geen "gevoelige bestemmingen" opgenomen. Waarde-Ecologie Op kleine delen van gronden binnen de bestemming Groen is de dubbelbestemming Waarde Ecologie gelegd, dit om de bestaande ecologische hoofdstructuur ter plaatse en die voor het merendeel is gelegen op gronden die direct grenzen aan het plangebied Zwaluwenbunders, geheel in tact te houden.
6.1.3
Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten: Anti-dubbeltelregel Artikel Antidubbeltelregel bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels. Algemene bouwregels Artikel Algemene bouwregels bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen. Algemene gebruiksregels In artikel Algemene gebruiksregels staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming. Algemene aanduidingsregels In artikel Algemene aanduidingsregels is een van de op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen geregeld. Het gaat dan om een veiligheidszone vanwege leidingen. Algemene afwijkingsregels Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel Algemene afwijkingsregels. Algemene wijzigingsregels Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel Algemene wijzigingsregels met betrekking tot wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2. Overige regels Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel Overige regels bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden bij monumentale en beeldbepaalde bomen waarvoor een omgevingsgunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
6.1.4
Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangsrecht en slotregel
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangsrecht en slotregel´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
52
Hoofdstuk 7 7.1
Milieuparagraaf
Algemeen
Dit hoofdstuk geeft weer hoe de wettelijke kaders en het gemeentelijk milieubeleid een rol hebben gespeeld bij het opstellen van de plan regels. De volgende onderwerpen komen aan de orde: toets plan-MER(beoordelings)plicht, milieuhinder bedrijven, externe veiligheid, geluid, lucht, bodem, duurzame ontwikkeling, afval, energie, Groen en natuur, gezondheid, mobiliteit, duurzaam inrichten en bouwen en ruimtegebruik.
7.2
Plan-MER(beoordeling) en Natuurbeschermingswet (Natura 2000)
Een plan-MER is wettelijk verplicht bij een bestemmingsplan als: 1. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor volgens de Wet milieubeheer m.e.r.(-beoordeling) verplicht is. 2. Het plan mogelijk significant negatieve effecten heeft op Natura 2000-gebieden. Dit moet blijken uit een voortoets op basis van de Natuurbeschermingswet (Nb-wet). Deze voortoets moet de vraag beantwoorden of er een passende beoordeling nodig is. Als dit het geval is, dan leidt dit ook tot de opstelling van een plan-MER met de betrokkenheid van de Commissie MER. Op basis van de crisis- en herstelwet kan 'significant negatief effect' als volgt worden uitgelegd: " Als de stikstofdepositie van een activiteit op Natura 2000-gebieden toeneemt ten opzichte van deze referentiedatum (7 december 2004), is er sprake van een significant effect. Er is dan een vergunning nodig in het kader van de Natuurbeschermingswet en bestaat dan de verplichting om een plan-MER op te stellen. Er is een inventarisatie opgesteld van projecten waar mogelijk niet wordt voldaan aan de indicatieve drempelwaarden, maar er mogelijk wel een planMER-plicht ontstaat op basis van de Nb-wetgeving zijn. Een van die projecten is het project Zwaluwenbunders.
7.2.1
Rapport voortoets plan-MER(beoordeling)
De realisatie van het toekomstig bedrijventerrein Zwaluwenbunders is verankerd in het stedenbouwkundig plan. Het wordt een groen bedrijventerrein met een verhouding 47%/53% voor groen respectievelijk bedrijvigheid. Het plangebied ligt in de buurt van Natura 2000 gebieden. Projecten of plannen in de buurt van een Natura 2000-gebieden dienen getoetst te worden op effecten op de beschermde waarden van die Natura 2000-gebieden. Om de invloed van projecten of plannen op deze Natura 2000-gebieden te bepalen moet een toetsing plaatsvinden. Dit vindt in eerste instantie plaats middels een verkennende toets, de zogenaamde voortoets. Deze voortoets wordt uitgevoerd op het detailniveau waarop het plan of project beschikbaar is. De uitgevoerde voortoets heeft zich gericht op het stedenbouwkundig plan. Het voorgenomen project zal plaatsvinden nabij de Natura 2000-gebieden 'Loonse en Drunense Duinen, De Brand & Leemkuilen'1 en ‘Kampina & Oisterwijkse Vennen’. In het kader van de Natuurbeschermingswet moet daarom worden bekeken of de ontwikkeling van dit bedrijventerrein mogelijk (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden met zich meebrengt. De andere Natura 2000-gebieden liggen gezien de werkzaamheden in combinatie met de ligging, op dermate grote afstand (>7 kilometer) dat effecten op deze gebieden niet aan de orde zijn. Deze zijn derhalve in de rapportage niet besproken. Conclusie. Op basis van de beschouwing van de afzonderlijke en cumulatieve effecten zijn er geen significant negatieve effecten te verwachten voor Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen, De Brand & Leemkuilen. Toename van het wegverkeer als gevolg van autonome ontwikkeling, toegenomen woningbouw en bedrijvigheid gaan zorgen voor een extra belasting van ca. 0,5 mol NOx/ha voor het zuidelijk deel van De Brand.Dit valt echter weg tegenover de verwachte totale afname van de achtergronddepositie. De waterhuishouding van de Zwaluwenbunders en de rest van het nog te ontwikkelen gebied wordt in beginsel dusdanig ingericht opdat schoon regenwater maximaal kan
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
53
infiltreren en vuil rioolwater direct afgevoerd wordt richting de RWZI. Hiermee worden negatieve effecten voor wat betreft verdroging geminimaliseerd of zelfs geheel voorkomen.Van de overige storingsfactoren is zeker dat deze niet reiken tot het Natura 2000-gebied.Hierdoor is uit te sluiten dat het project een kans op significant negatieve effecten heeft. Het rapport voortoets plan-MER(beoordeling) Zwaluwenbunders is als bijlage toegevoegd.
7.3
Milieuhinder bestaande bedrijven
Bij het beoordelen van welke (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven invloed hebben binnen het plangebied is gebruik gemaakt van de desbetreffende milieuvergunning of AMvB (wettelijke afstanden) en de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Laatstgenoemd document betreft een richtlijn en geen wettelijk kader. Er is voor de genoemde richtlijn gekozen, omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar, die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen (zie de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten) en gelden vanaf het bedrijf (of de opslagvoorziening of installatie) tot woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De afstanden gelden tussen de perceelgrens van de inrichting en de gevel(s) van de woning(en) van derden. Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Uit de inventarisatie voor bedrijven in de omgeving blijkt dat er één veehouderij in de omgeving ligt die van invloed is op het plangebied (zie verder paragraaf 7.8). Dit bedrijf is door de gemeente aangekocht, de milieuvergunning wordt ingetrokken voor het ruimtelijke besluit wordt genomen. Dit bedrijf is daarmee niet meer relevant voor het bestemmingsplan. Overige bedrijven in de omgeving zijn eveneens niet van invloed omdat het gaat om een bedrijfsbestemming die niet gevoelig is voor milieu-invloeden van omliggende bedrijven. Voor de bedrijven binnen het plangebied geldt dat nu geen bedrijven liggen binnen het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan gaat echter wel bedrijven mogelijk maken. De toegestane milieucategorie van de bedrijven en PDV die het bestemmingsplan mogelijk gaat maken, is opgenomen in de bestemmingsregels. Op Zwaluwbunders worden toegestaan milieucategorie 2, milieucategorie 3.1 en milieucategorie 3.2. Qua milieu-impact in relatie tot omliggende woningen is zelfs ook milieucategorie 4.1 voor en merendeel van het bedrijventerrein inpasbaar. Milieucategorie 3.2 is in het bestemmingsplan echter de maximale categorie. Bedrijven in milieucategorie 4.1 zijn mogelijk via een in de regels opgenomen afwijkingsbevoegdheid. Met de aangegeven maximale milieucategorieën wordt voldaan worden aan de afstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Voor de omgeving is een goed woon- en leefklimaat daarmee geborgd. De gemeente maakt in dit bestemmingsplan ook milieucategorie 2 bedrijven mogelijk. Gezien de grootte van de kavels van tenminste 1300 m2, betreft het categorie 2 bedrijven waarvan de bedrijfsactiviteiten veelal niet passen in een woonomgeving. Door verplaatsing van deze bedrijven naar Zwaluwenbunders mogelijk te maken, wil de gemeente bijdragen aan een goed woon- en leefklimaat en woonwijken.
7.4
Externe veiligheid
7.4.1
Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn: 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
54
2. Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" dec 2009; 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011. Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
7.4.2
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden. De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar. Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
7.4.3
Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van: de kans op een ongeval; het effect van het ongeval; het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft; de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico. Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarvan het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht.
7.4.4
Inrichtingen
In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven (Bevi) en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour, die van invloed is op het plangebied.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
55
7.4.5
Vuurwerk
Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk,) van kracht geworden. Binnen dit besluit is zowel de regelgeving voor consumentenvuurwerk als die voor professioneel vuurwerk in één nieuwe algemene maatregel van bestuur (AMvB) geïntegreerd. Het Vuurwerkbesluit beoogt de gehele keten van het invoeren dan wel vervaardigen of assembleren, verhandelen, uitvoeren, opslaan, bewerken en afsteken van vuurwerk te reguleren, met inbegrip van bepaalde vervoershandelingen met vuurwerk. In het Vuurwerkbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die in het kader van de vaststelling van besluiten in de sfeer van de ruimtelijke ordening en bij de beslissing op een aanvraag om een milieuvergunning in acht moeten worden genomen. Op grond van artikel 4.2 van het Vuurwerkbesluit moeten de in bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit opgenomen veiligheidsafstanden van bewaarplaatsen en bufferbewaarplaatsen ten opzichte van kwetsbare en geprojecteerd kwetsbare objecten in acht worden genomen bij: a. de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening; b. een binnenplanse afwijking van een geldend bestemmingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening; c. de wijziging van een bestemmingsplan overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden een omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er zal dan ook geen medewerking worden verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk
7.4.6
Transport van gevaarlijke stoffen
- leidingen Binnen het plangebied zijn drie olieleidingen gelegen, die vanwege hun diameter, door te geleiden stof en/of druk op de verbeelding vermeld dienen te worden. Zie het onderstaande overzicht. Voor geen van deze leidingen is sprake van (significant) groepsrisico.
Leidingtype
Diameter Ontwerp- Belemmerindruk genstrook
10-6 risico- leidingbeheerder contour
RRP-leiding
24"
62 bar
2 x 5 meter
2 x 25,5 me- Rotterdam-Rijn ter Pijpleidingmaatschap pij
RRP-leiding
36"
43 bar
2 x 5 meter
2 x 32,6 me- Rotterdam-Rijn ter Pijpleidingmaatschap pij
PPS-leiding
8"
80 bar
2 x 5 meter
2 x 13 meter
Petrochemical Pipeline Services
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
56
- vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, blijkt dat er op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. De vereiste basisveiligheid is hiermee geboden. De ontwikkeling ligt langs de Burgemeester Bechtweg. Naar de toename van het groepsrisico is onderzoek gedaan. Daaruit blijkt een toename van het groepsrisico. Het groepsrisico ligt in zowel de huidige als de toekomstige situatie onder de oriëntatiewaarde. - vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Tilburg - Eindhoven/´s-Hertogenbosch. Hierover worden o.a. brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd. De afstand tot de spoorlijnen is tenminste 1200 meter. De ontwikkeling is daarmee niet van invloed op de hoogte van het groepsrisico. - vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal In het definitief ontwerp Basisnet Water, ten behoeve van besluitvorming binnen het project Basisnet, staat het Wilhelminakanaal aangegeven met een groene kleur. Dit betekent dat de vaarweg wordt gezien als een minder belangrijke vaarweg. Voor een dergelijke vaarweg gelden geen beperkingen voor bebouwing, geen platbrandaandachtsgebieden, geen plaatsgebonden risicocontour en geen verantwoordingsplicht.
7.4.7
Verantwoording groepsrisico
In de verantwoording van het groepsrisico zijn specifiek de volgende risicobronnen betrokken: Burgemeester Bechtweg (Noordoosttangent/NOT); 2 Rotterdam-Rijn-Pijpleidingen (RRP); Pijpleiding-Rotterdam-Beekleiding (PPS). Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze vier risicobronnen. Daarbij zijn de scenario's brandbare vloeistoffen, gasexplosie en een toxische wolk van belang. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van deze twee risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld. Deze is als bijlage toegevoegd. Hierin zijn de volgende conclusies getrokken: voor de leidingen is sprake van een plaatsgebonden risico 10-6-contour maar geen groepsrisico. Het bestemmingsplan maakt binnen de PR 10-6 geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. voor de Burgemeester Bechtweg is geen sprake van plaatsgebonden risico 10-6-contour maar wel groepsrisico. Uit de uitgevoerde groepsrisicoberekening blijkt een toename van het groepsrisico. Voor zowel de huidige als de toekomstige situatie ligt het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde. Bevi-inrichtingen zijn in het bestemmingsplan uitgesloten. de PRB-leiding aan de oostzijde van het plangebied is slecht bereikbaar. vluchten: a. ontvluchting gebouwen: De PDV-panden en de zichtlocaties moeten goed van de bron af, dus aan de achterzijde, te ontvluchten zijn. Dit vraagt goede nooduitgangen en geen belemmeringen in de vorm van slootjes, hekken of obstakels anderszins tot de dichtstbij gelegen weg; b. ontvluchting gebied: Personen moeten het gebied kunnen ontvluchten bij een (dreigende) calamiteit met brandbare gassen en giftige gassen op de Burgemeester Bechtweg of bij een leiding. Zwaluwenbunders kent maar één ontsluitingsweg waarover personen met de auto het gebied kunnen verlaten. Bij een (dreigende) calamiteit ter plaatse van deze ontsluitingsweg, wordt deze weg geblokkeerd en is Zwaluwenbunders niet meer met de auto te verlaten. Dit is geen optimale veiligheidssituatie. Wel kunnen personen te voet/per fiets in zuidelijke, oostelijke en
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
57
noordelijke richting vluchten; schuilen in gebouwen: Voor de PDV-locatie bestaat een knelpunt in de mate van te bieden luchtdichtheid en daarmee de mogelijke bescherming die de bedrijfspanden kunnen bieden aan personen. geen gescheiden toegang voor hulpdiensten, waardoor de mogelijkheid ontstaat dat de hulpdiensten door vluchtende mensen hun doel niet kunnen bereiken. goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt nog geen actieve risicocommunicatie plaats. De hierboven genoemde maatregelen zijn ter verbetering van de veiligheid. Deze maatregelen zijn niet te borgen in het bestemmingsplan omdat deze maatregelen niet ruimtelijk relevant zijn. De verantwoording van het groepsrisico bij dit ruimtelijke besluit, kan dan ook niet gebaseerd zijn op deze maatregelen. Toch verbeteren deze maatregelen wel de veiligheid, daarom wil de gemeente deze maatregelen meegeven bij de grondaankoop.
7.5
Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden. - wegverkeerslawaai Binnen het plangebied zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen gelegen die binnen de zones van wegen liggen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). De normen uit de Wet geluidhinder zijn hierdoor formeel niet van toepassing. - railverkeerslawaai Binnen het plangebied zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing. - Industrielawaai In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningen Besluit (c.q. de desbetreffende bijlage bij de Wabo). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. - luchtvaartlawaai Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.
7.6
Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden. De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer Hierbij is onderscheid gemaakt in de luchtkwaliteit bij de ontsluiting op de Noordoosttangent ("ontsluiting Zwaluwenbunders") en de luchtkwaliteit langs de Noordoosttangent zelf. Voor de Noordoosttangent is recent een luchtkwaliteitonderzoek (Oranjewoud, d.d. 20 januari 2011 projectnummer 188339) uitgevoerd. In de verkeersgegevens gebruikt voor dit onderzoek (verkeersmodel 2008 ,basisjaar 2004) is de realisatie van 23ha bedrijven terrein op Zwaluwbunders meegenomen. Uit het onderzoek blijkt dat de luchtkwaliteit langs de Noordoosttangent ter hoogte
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
58
van de aansluiting voor zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) voor alle beschouwde jaren (2011, 2015 en 2020) aan de normen voldoet. Voor wat betreft de ontsluiting Zwaluwenbunders op de tangent is aanvullend luchtonderzoek verricht met het rekenprogramma Car versie 9.0. Op basis van het beoogde programma op de Zwaluwenbunders is een (worst case) aanname gemaakt van de verkeersaantrekkende werking. Hieruit blijkt dat het totaal aantal verkeersbewegingen wordt ingeschat op 6.000 mvt/dag. Hiervan is 6% middel zwaar vrachtverkeer en 8% zwaar vrachtverkeer. Voor de ontsluitingsweg zelf is uitgegaan van een tweestrooks rijweg en wegtype "street canyon" Gerekend is met stagnerend verkeer gedurende 20% van een etmaal en bomenfactor 1,25. Door deze aannamen zal de berekende luchtkwaliteit een "worst case"scenario zijn. In onderstaand tabel is de berekende luchtkwaliteit weergegeven voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2j) , de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10j) en het aantal dagen waarbij de daggemiddelde norm fijn stof (PM10d) naar verwachting wordt overschreden. Dit zijn qua luchtkwaliteit de meest kritische stoffen als het om (mogelijke) overschrijdingen van normen gaat.
Jaar
NO2j (ìg/m3)
PM10j (ìg/m3)
PM10d (aantal dagen)
2011
34,3
23,7
14
2015
30,2
22,2
10
2020
22,1
20,6
7
De berekende waarden voldoen ruimschoots aan de grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De overige stoffen , waaronder PM 2,5 zijn niet getoetst aan de normen. Reden hiervoor is dat uit onderzoek (TNO, rapport 2008-U-R0919/B) en de rapportage concentratiekaarten voor grootschalige luchtverontreiniging in Nederland, rapportage 2010 ( PBL nummer 500088006) deze grens- en richtwaarden voor deze stoffen in Nederland nergens zullen worden overschreden. De conclusie voor het aspect luchtkwaliteit is dat ruimschoots wordt voldaan aan de normen uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer.
7.7
Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek. In 2009 is in het kader van de Wegverbreding van de Burgemeester Bechtweg een bodemonderzoek uitgevoerd parallel aan die weg. Hierbij zijn een aantal slootdempingen onderzocht. Geconcludeerd werd dat geen van de slootdempingen een belemmering vormt voor de verbreding van de weg. Voor het overige zijn geen actuele bodemonderzoeken binnen het ontwikkelingsgebied bekend. Binnen het gebied worden naar aanleiding van historisch (agrarisch)gebruik geen belemmeringen verwacht. Echter, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen wordt een actueel bodemonderzoek geëist.
7.8
Geur
- industriële geur Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaat-
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
59
baar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd. Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen bij te worden aangesloten. Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties. - agrarische geur Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld. Uit jurisprudentie blijkt dat bedrijven waar werknemers gedurende 5 werkdagen 8 uur per dag aanwezig zijn worden gezien als objecten voor langdurig verblijf. Daarmee zijn deze bedrijven gevoelige objecten in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij. Omdat er in onderhavige plan sprake is van een compleet industrieterrein zijn de bedrijven op het terrein beschouwd als geurgevoelige objecten gelegen binnen de bebouwde kom. In de nabijheid van het plan liggen enkele veehouderijen. Er zijn twee veehouderijen die van invloed zijn op het plangebied. - Bundersestraat 40. Perceel is reeds in 1995 door de gemeente aangekocht met het oog op de voorziene ontwikkelingen. Voor het perceel gelden geen milieurechten en dus geen geurcontouren meer. - Hazennest 40. Het bedrijf is aangekocht door de gemeente. De bedrijfsvoering wordt begin 2013 gestopt. De milieuvergunning wordt dan ingetrokken. Met de geurcontour van dat bedrijf is dan ook geen rekening meer gehouden. Door de SRE is een onderzoek gedaan naar de achtergrondbelasting waarbij alle veehouderijen zijn meegenomen binnen een straal van 2 km. Uit de conclusie blijkt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
7.9
Hoogspanningsleiding/tracé
Direct ten zuidwesten van het plangebied Zwaluwenbunders loopt een hoogspanningstracé. Hierop staat een spanning van 380 kilovolt (kV). Voor dit tracé geldt een indicatieve zone van 2 x 150 meter. De afstand vanuit het hart van de hoogspanningslijn tot de bouwvlakken in de verbeelding bedraagt circa 120 meter. Iets verder ten zuidwesten van het plangebied loop een tweede hoogspanningstracé, waarvoor een indicatieve zone van 2 x 80 meter geldt. De indicatieve zone van deze leiding loopt niet over het plangebied. Daarnaast wordt in het bestemmingsplan Zwaluwenbunders beoogd de verplaatsing van het tracé van 380 kilovolt (kV) mogelijk te maken ten behoeve van de ontwikkeling van het gebied Rugdijk voor woningbouw. Ten behoeve van deze mogelijke verplaatsing is op de verbeelding een hoogspanningsverbinding opgenomen.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
60
Gevoelige bestemming De rijksoverheid heeft het beleid voor hoogspanningslijnen in oktober 2005 vastgelegd in een brief aan gemeenten, provincies en netbeheerders. Hierin is o.a. aangegeven: "Als een nieuw of gewijzigd bestemmingsplan zich binnen de indicatieve zone van een bovengrondse hoogspanningslijn uitstrekt, wordt de gemeente geadviseerd, in overleg met de netbeheerder, de specifieke zone op die locatie te bepalen. Voor die berekening is een handreiking beschikbaar. Binnen deze specifieke zone dienen zo weinig mogelijk gevoelige bestemmingen gerealiseerd te worden." Het begrip 'gevoelige bestemming' is in een aanvullende brief in november 2008 afkomstig van het toenmalige ministerie van VROM weergegeven als: woningen (vanwege het mogelijke verblijf van kinderen); scholen, crèches en kinderopvangplaatsen. Andere bestemmingen waar kinderen voor (nog) kortere tijd (minder dan 14-18 uur per dag gedurende minimaal 1 jaar) en niet dagelijks verblijven, zijn geen gevoelige bestemmingen. Conclusie Het bestemmingsplan Zwaluwenbunders maakt geen gevoelige bestemmingen (in de definitie voor hoogspanningsleidingen) mogelijk. De aanwezige en geprojecteerde hoogspanningsleidingen zorgen niet voor een belemmering van de ontwikkeling van de voorziene functies. Wel heeft de brandweer als eis gesteld dat de gebouwen onder het nieuwe trace van de hoogspanningsleiding worden voorzien van automatische sprinklerinstallaties, dit omdat de brandweer vanwege de hoogspanningsleidingen niet op reguliere wijze branden kan bestrijden met bluswaterspuiten. Dit is een brandveiligheidsaspect dat verder geregeld dient te worden bij de aanvragen om omgevingsvergunning.
7.10
Duurzaam bouwen en inrichten
De gemeente Tilburg hecht aan een duurzame ontwikkeling van de stad. Dat betekent dat bij de nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen duurzaamheidprincipes mede leidend zullen zijn. - duurzame energie Binnen het plangebied Zwaluwenbunders is de meest haalbare mogelijkheid voor duurzaamheidwinst de aansluiting van het plangebied op de de bio-installaties die in ontwikkeling zijn op Spinder en de RWZI-Noord. In deze installaties wordt uit organisch afval biogas verkregen. In het verleden was de aansluiting van het ontwikkelingsgebied Rugdijk/Kouwenberg op dit biogas voorzien. Vanwege het uitstel van deze bouwplannen, ziet de gemeente nu mogelijkheden om Zwaluwenbunders op Spinder aan te sluiten. Een andere mogelijkheid is het benutten van grote dakoppervlakten voor bijv zonnecellen. Dit is vooral interessant voor de drie grote PDV-bestemmingen. Deze optie wordt echter als minder haalbaar gezien. - duurzaam Bouwen De Gemeente Tilburg heeft een klimaatbureau. Het Klimaatbureau stimuleert bedrijven om in hun bedrijfsvoering meer rekening te houden met de verandering van het klimaat en het feit dat de fossiele brandstoffen op raken. Daarnaast simuleert het Klimaatbureau bedrijven om voor hun klanten een klimaatvriendelijk aanbod te ontwikkelen. Voor Zwaluwenbunders wil de Gemeente Tilburg stimuleren dat het Klimaatbureau in samenwerking met het op te richten parkmanagement op Zwaluwbunders bedrijven begeleidt om duurzaam te bouwen. Om duurzaam bouwen te bevorderen en makkelijker te maken heeft de gemeente Tilburg een instrument ontwikkeld. Dit is de Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR Gebouw). De GPR Gebouw bestaat uit vijf modules, te weten: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
61
en toekomstwaarde. Elke module bevat een pakket keuzemaatregelen. De gemaakte keuzes geven aan de module een score (van 6 tot 10). De milieukwaliteit van het gebouw wordt dus aangegeven door vijf cijfers. Het gemeentebestuur heeft bepaald dat de GPR Gebouw gebruikt moet worden bij alle nieuw te bouwen gebouwen binnen de gemeente. Voor Zwaluwenbunders is geen specifiek milieuprofiel vastgelegd, waardoor de gemeente een adviesscore van ten minste een 7 voor alle modules afzonderlijk voorschrijft. Daarnaast streeft de gemeente energieprestatie die 10% ligt onder de EPC-norm (energie prestatie coëfficiënt). De GPR Gebouw wordt bij voorkeur gebruikt in een vroeg stadium van het ontwerpproces en kan hierbij een goed hulpmiddel zijn voor het maken van keuzes ten aanzien van duurzaam bouwen. Als het ontwerpproces is afgerond moet de ingevulde GPR Gebouw tegelijkertijd met de aanvraag voor een omgevingsvergunning worden ingediend. Het gebruik van GPR Gebouw kan worden aangevraagd bij de afdeling DEM van de dienst Beleidsontwikkeling.
7.11
Afval
Naast het bouwbesluit geeft de gemeentelijke nota ´Herijking Afvalbeleid 2005-2007´ richtlijnen voor het het beperken en beheersen van bouwafval. Tevens geeft deze nota aanvullend op de Afvalstoffenwet en het daaruit afgeleide Landelijk AfvalbeheerPlan (LAP) richtlijnen over afvalvermindering, betere afvalscheding en hergebruik. In deze paragraaf wordt ingegaan op de afval in relatie tot nieuwbouw.
7.11.1 Bouwafval Het afvalbeleid voor bouwen richt zich voornamelijk op vermindering van materiaalgebruik en duurzaam gebruik van grond- en hulpstoffen. Het Bouwbesluit geeft richtlijnen voor het afval afkomstig bij bouwactiviteiten, het hergebruik van materialen en stimuleert flexibel en demontabel bouwen, hoge restwaarde (economisch en milieutechnisch). Samenvattend is het beleid gericht op: a. vermindering gebruik van materialen door flexibel en demontabel te bouwen; b. gebruik van secundaire en her te gebruiken grondstoffen; c. toepassing herbruikbare materialen met hoge restwaarde. Bij nieuwbouw binnen het plangebied moet bovenstaande uitgangspunt zijn.
7.12
Groen en natuur
7.12.1 Inleiding Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
7.12.2 Beleid m.b.t. gebieds - en soortenbescherming - Natura 2000 Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn, en in de toekomst de Habitatrichtlijn, zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998. Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aange-
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
62
wezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk. Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura 2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura 2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig. - Ecologische Hoofdstructuur In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische HoofdStructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS. Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken. Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden. - Groene Mal De Kadernota Groene Mal is gedefinieerd als de ruimtelijke weergave van een robuuste duurzame samenhangende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout. De Kadernota is sturend voor de (stedelijke) ruimtelijke plannen. - Flora- en faunawet Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt. Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
63
faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het nemen van mitigerende maatregelen of door een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet. Sinds 23 februari 2005 is het vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor tabel 1- c.q. algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing meer aangevraagd hoeft te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In de Flora- en faunawet zijn de beschermde planten- en diersoorten verdeeld in vier groepen: tabel 1: algemene soorten (zoals gewone pad, diverse muizensoorten, mol, konijn, grasklokje) tabel 2: overige soorten (zoals eekhoorn, wilde gagel, kleine modderkruiper) tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn (zoals vleermuizen, kamsalamander, das) vogels (belangrijk zijn de soorten opgenomen in de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten).
7.12.3 Situatie binnen en/of ten opzichte van het plangebied - Natura 2000 Het plangebied bevindt zich op circa 2 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied: Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. Door Royal Haskoning is in februari 2011 een voortoets uitgevoerd. Uit deze voortoets blijkt dat op basis van de beschouwing van de afzonderlijke en cumulatieve effecten er geen significant negatieve effecten te verwachten zijn voor het Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. Zie verder onder 7.2 Plan-MER (beoordeling) en Natuurbeschermingswet (Natura 2000). - Ecologische Hoofdstructuur In januari 2011 is door het Ecologisch Adviesbureau Cools een toetsing en begrenzingsvoorstel uitgewerkt van de Ecologische Hoofdstructuur binnen en nabij het plangebied. De begrenzing van de EHS in Verordening ruimte Noord-Brabant Door de provincie Noord-Brabant zijn de bossen in het gebiedsdeel Hazennest begrensd als bestaande natuur binnen de EHS en in het Natuurbeheerplan aangeduid met de typen Droog en Vochtig bos met productie. Als Vochtig bos met productie is ook een 0,6 hectare groot perceel aan weerszijden van de Burgemeester Bechtweg in het Natuurbeheerplan opgenomen. Binnen de EHS is het perceel aangeduid als compensatie natuur. In werkelijkheid is het perceel, mede door de aanleg van de Burgemeester Bechtweg en een parallelweg niet meer aanwezig en was het destijds een landbouwperceel. Als bestaande natuur binnen de EHS worden door de provincie ook de twee poelen langs en nabij de Burgemeester Bechtweg aangegeven met een totale oppervlakte van 0,3 hectare. Binnen het Natuurbeheerplan zijn de poelen aangegeven met het type Zoete plas. De ecologische verbindingszones binnen het plangebied zijn door de provincie aangeduid als Zoekgebied voor ecologische verbindingszone. In het Natuurgebiedsplan De Zandleij worden met betrekking tot amfibieën en de verbindingszones de volgende doelstellingen beschreven: “Om de levensvatbaarheid van de amfibiepopulaties te vergroten is een verbetering van het winter- en zomerleefgebied gewenst. Hierbij is een verbinding noodzakelijk met de amfibiepopulaties in de Oude en Nieuwe Tiend”. Begrenzingsvoorstel Ecologische Hoofdstructuur De begrenzing van de bestaande bosjes in het Hazennest en de poelen langs en nabij de Burgemeester Bechtweg wijken in het begrenzingsvoorstel op detail af van de begrenzing zoals die door de provincie is vastgelegd in de Verordening ruimte. Veelal zijn het ´technische´ aanpassingen door gebruik van recentere topografische, luchtfoto- en veldgegevens en doordat een deel van een bosje in het Hazennest is verdwenen door werkzaamheden in relatie met de Burgemeester Bechtweg. Daarnaast is voor de poel circa 175 meter ten oosten van de Burgemeester Bechtweg de huidige vorm van de poel met de omringende moerasvegetatie
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
64
aangehouden in plaats van alleen de poel zoals in Verordening ruimte. De ecologische verbindingszones dienen te functioneren als migratiezone en plaatselijk ook als leefgebied (voortplantings-, land- en overwinteringsbiotoop) voor amfibieën. Doelsoorten zijn de algemene bastaardkikker, bruine kikker en gewone pad en de vrij algemene kleine watersalamander. De tamelijk zeldzame kamsalamander kwam in 2006 of 2007 nog voor in de poel langs de Burgemeester Bechtweg. In juli 2012 is de grote modderkruiper waargenomen in de poel langs de Burgemeester Bechtweg en de kamsalamander waargenomen in de poel in het zuidoosten van het plangebied, alsook in een poel ten oosten van het plangebied. Andere dichtstbijzijnde populaties van de kamsalamander komen voor in de natuurgebieden De Brand en Huis ter Heide, beide op 4-5 kilometer afstand van het plangebied. De Brand is ook een van de laatste leefgebieden in Noord-Brabant van de boomkikker, die nog in de zestiger jaren van de vorige eeuw in het plangebied voorkwam. Wanneer of in hoeverre deze soort zich weer kunnen vestigen in het plangebied is zeer moeilijk voorspelbaar en zeer sterk afhankelijk van een goed functionerende verbindingszone tussen het plangebied en het natuurgebied De Brand. Naast de amfibieën wordt ervan uitgegaan dat de verbindingszones tevens een migratiezone en/of leefgebied zijn voor kleine zoogdieren zoals de egel, wezel, hermelijn en diverse muizensoorten, dagvlinders, libellen en diverse andere insectensoorten en een foerageergebied voor vogelsoorten (o.m. grasmus, boeren- en huiszwaluw, putter, torenvalk, huis- en ringmus) en vleermuizen (gewone dwergvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis). - Groene Mal Binnen de Groene Mal zijn de bosjes in het Hazennest, gelegen aan de zuidzijde van het plangebied, begrensd als gebied met hoofdfunctie natuur/bos. Langs de Burgemeester Bechtweg is een ecologische verbindingszone aangegeven, die voor een deel zich ook bevindt binnen het plangebied. Hetzelfde geldt voor de ecologische verbindingszone tussen enerzijds het Noorderbos en anderzijds de Leemkuilen nabij Udenhout. Genoemde verbindingszones zijn nader uitgewerkt in het begrenzingsvoorstel van de EHS. - Maatregelen Compensatie Aangezien er door de realisering van het bedrijventerrein de EHS fysiek niet wordt aangetast is er geen compensatie noodzakelijk in de vorm van een extra inzet van nieuwe natuur. Daarnaast is er ook geen sprake van een aantasting van het leefgebied van dier- en plantensoorten binnen de bestaande en toekomstige EHS, zodat ook hiervoor geen compensatie noodzakelijk is. Mitigatie Een belangrijke mitigerende maatregel die moet worden genomen bestaat uit het vernietigen van het voortplantingsbiotoop van de diersoorten buiten de voortplantingsperiode. Aangezien het voornamelijk vogels betreft dient de vernietiging van het voortplantingsbiotoop, door het verwijderen van grasland- en ruigtevegetaties, struiken en bomen, plaats te vinden in de periode eind oktober tot half maart. Voor de brede verbindingszone langs de Burgemeester Bechtweg, de nieuwe natuur rondom de poelen en tussen de bosjes in het Hazennest en het bedrijventerrein is het zeer wenselijk om deze natuur reeds aan te leggen voor de aanleg van het bedrijventerrein. Hierdoor kunnen de diersoorten vanuit het gebied waar het bedrijventerrein is gepland zich op een natuurlijke manier verplaatsen naar de bestaande en nieuwe natuurgebiedjes en ontstaan er voor deze diersoorten meer overlevingskansen en vestigingsmogelijkheden. - Flora- en faunawet In januari 2011 is door het Ecologisch Adviesbureau Cools een toetsing uitgevoerd in het kader van de Flora- en faunawet. Om te kunnen bepalen welke natuurwaarden door de herinrichting zullen verdwijnen dan wel worden verstoord is door het Ecologisch Adviesbureau Cools in de periode begin juni 2008 tot eind maart 2009 een gedetailleerd veldonderzoek uitgevoerd naar beschermde en bedreigde planten- en diersoorten. In de periode juli - december 2012 verricht de
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
65
Stichting RAVON een veldonderzoek en environmental dna-onderzoek (eDNA) naar kamsalamander, knoflookpad en grote modderkruiper in poelen binnen en nabij het plangebied. De voorlopige onderzoeksresultaten (tot november 2012) zijn in dit bestemmingsplan verwerkt. De conclusies en aanbevelingen van dit onderzoek zullen vanwege de benodigde doorlooptijd nog worden toegevoegd, dit vóór de vaststelling van het bestemmingsplan. Tabel 1: algemene soorten Van de soorten die behoren tot de tabel 1 zijn met zekerheid 14 soorten waargenomen, daarnaast komen wellicht de bunzing, hermelijn en wezel in het plangebied voor. Door de ontwikkeling van het bedrijventerrein zullen enkele tot diverse vaste verblijfplaatsen en foerageergebieden verdwijnen van het konijn, de haas, mol, rosse woelmuis, huisspitsmuis, veldmuis en bosmuis. Daarnaast zal foerageergebied verdwijnen van de egel, ree en vos, alsook mogelijk van de hermelijn, wezel en bunzing. Tevens zal een voortplantings- en landbiotoop van de kleine watersalamander, bruine kikker en bastaardkikker verdwijnen in en nabij een poel nabij het Hazennest in het zuidoosten van het plangebied. De in 2008 aanwezige populatie van het konijn en de mol, alsook zeer waarschijnlijk van de bruine kikker, rosse woelmuis, bosmuis, veldmuis en huisspitsmuis was (relatief) groot. Van de bastaardkikker, egel, haas, ree en vos was de populatie (zeer) klein. Door de natuurontwikkeling in ondermeer de ecologische verbindingszones en rondom de poelen zullen er op termijn vaste verblijfplaatsen en foerageergebieden ontstaan voor het konijn, de mol, rosse woelmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, egel, kleine watersalamander, bruine kikker, bastaardkikker, gewone pad en mogelijk ook voor de hermelijn en wezel. Momenteel komen er in en langs de bosjes in het Hazennest alsook in andere gebieden nabij het geplande bedrijventerrein van de meeste genoemde diersoorten diverse vaste verblijfplaatsen en foerageergebieden voor. Op lokaal niveau ontstaan er dan ook geen negatieve effecten op een gunstige staat van instandhouding van deze soorten en/of de populaties. In beduidend mindere mate geldt dit voor de haas, egel, hermelijn, wezel en bunzing. Het leefgebied van deze soorten is binnen en nabij de gemeente Tilburg de laatste jaren sterk in oppervlakte verminderd. Op lokaal niveau ontstaan er op termijn wel negatieve effecten op een gunstige staat van instandhouding van deze soorten en/of de populaties. Tabel 2: overige soorten Van de soorten die behoren tot de tabel 2 zijn binnen het plangebied geen soorten waargenomen. Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn Kamsalamander In de poel langs de Burgemeester Bechtweg zijn in 2003 door Stichting RAVON 12 larven waargenomen van de kamsalamander. In 2006 of 2007 is de kamsalamander tevens waargenomen door Stichting RAVON. Door Natuurbalans-Limes Divergens in 2005 en het Ecologisch Adviesbureau Cools in 2008 en 2009 zijn geen larven, jonge of volwassen exemplaren van de kamsalamander aangetroffen. In juli 2012 zijn door Stichting RAVON tijdens veldonderzoek in twee poelen diverse larven van kamsalamander aangetroffen. Uit aanvullend environmental dna-onderzoek blijkt dat de kamsalamander ook van drie andere poelen gebruik maakt, zij het wel in een lagere dichtheid. De twee poelen waar tijdens het veldbezoek larven zijn gevonden zijn de belangrijkste waterpartijen voor deze soort. Een van deze twee poelen ligt binnen het plangebied. Knoflookpad In juli 2012 is door Stichting RAVON tijdens veldonderzoek de knoflookpad in geen van de onderzochte poelen aangetroffen. Aanvullend environmental dna-onderzoek bevestigd de resultaten van het veldonderzoek. De knoflookpad maakt geen gebruik van de onderzochte poelen. Grote modderkruiper
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
66
In juli 2012 zijn door Stichting RAVON tijdens veldonderzoek in een poel twee grote modderkruipers met behulp van fuiken gevangen. Deze poel bevindt zich in het plangebied. Uit aanvullend environmental dna-onderzoek blijkt dat de grote modderkruiper geen gebruikt maakt van de overige onderzochte poelen en een (verbindings)sloot. - Vogels Soorten van Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten Broedvogels categorie 4 In april-juni 2008 is in een zomereik direct langs de Burgemeester Bechtweg een nest aangetroffen van de buizerd. In oktober 2008 is dit nest echter niet meer teruggevonden. Het is onduidelijk waardoor het nest is verdwenen. In april-juni 2008 is ook een nest van de buizerd vastgesteld in een bosje in het Hazennest ten zuiden van het toekomstige bedrijventerrein. Door de geplande activiteiten zal het nest en territorium van de buizerd in het Hazennest niet verdwijnen, daarentegen zal wel foerageer- en rustgebied van de buizerd verdwijnen binnen het gebiedsdeel waar het bedrijventerrein is gepland. Rustplaatsen en foerageergebieden komen in de omgeving van het toekomstig bedrijventerrein nog in (tamelijk) ruime mate voor. Op lokaal niveau ontstaan er geen of nauwelijks negatieve effecten op een gunstige staat van instandhouding van de buizerd en/of de lokale populaties. Broedvogels categorie 5 Van de binnen het plangebied waargenomen 8 broedvogels behorende tot categorie 5 worden door de geplande activiteiten van de boomklever, boomkruiper, zwarte kraai, groene specht en grote bonte specht geen nesten/territoria vernietigd dan wel verstoord. De nesten en territoria van deze vogelsoorten bevonden zich in 2008 uitsluitend in de bosjes in het Hazennest ten zuiden van het toekomstige bedrijventerrein Zwaluwenbunders. Binnen het gebiedsdeel waar het toekomstige bedrijventerrein is gepland worden van zwarte kraai wel rust- en foerageergebieden vernietigd, hetgeen geen negatieve effecten zal hebben op een gunstige staat van instandhouding van de vogelsoort en/of de lokale populaties. Van de spreeuw, koolmees en pimpelmees zijn in 2008 de locaties van de nesten/territoria niet gedetailleerd in kaart gebracht. Het overgrote deel van de nesten/territoria van deze vogelsoorten is in 2008 aangetroffen in de bosjes in het Hazennest. Binnen het gebied waar het toekomstige bedrijventerrein is gepland zijn van de koolmees en pimpelmees slechts enkele nesten/territoria vastgesteld. Nesten/territoria van de spreeuw komen niet voor in het gebied waar het bedrijventerrein is gepland. De territoria en nesten van de koolmees en pimpelmees binnen het gebied waar het bedrijventerrein is gepland worden vernietigd doordat de bomen waarin de vogelsoorten broeden worden verwijderd. De pimpelmees en koolmees zijn in de (directe) nabijheid van het toekomstige bedrijventerrein zeer algemene broedvogels. Op lokaal niveau ontstaan er dan ook geen negatieve effecten op een gunstige staat van instandhouding van de vogelsoorten en/of de populaties. Overige broedvogelsoorten Naast de 9 vogelsoorten die binnen de Flora- en faunawet opgenomen zijn in de zogenaamde Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten zijn er binnen het plangebied in 2008 broedterritoria vastgesteld van 28 vogelsoorten. Van het overgrote deel van de vogelsoorten waarvan de nesten/territoria, rust- en foerageergebieden zullen verdwijnen komen binnen het Hazennest en/of in andere gebieden in de omgeving van het toekomstig bedrijventerrein nog diverse broed-, rust- en foerageergebieden voor. Dit geldt echter in beduidend mindere mate voor met name de patrijs, veldleeuwerik, gele kwikstaart en kneu. Het aantal geschikte leefgebieden is de laatste jaren binnen en nabij de gemeente Tilburg (zeer) sterk afgenomen door verstedelijking en verdere intensivering van de landbouw. De vernietiging van de leefgebieden van deze soorten binnen het plangebied heeft dan ook op lokaal niveau negatieve gevolgen voor een gunstige staat van instandhouding van deze soorten en/of de populaties. Dit geldt niet voor de overige genoemde (zeer) algemene vogelsoorten.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
67
Foeragerende en/of rustende vogelsoorten Naast de vogelsoorten met broedterritoria zijn in 2008 nog 17 vogelsoorten waargenomen die het plangebied uitsluitend gebruikte als voedselgebied en/of als rustplaats. Onder deze soorten bevonden zich ondermeer de huiszwaluw, boerenzwaluw, gierzwaluw, huismus, torenvalk, blauwe reiger, grote Canadese gans, nijlgans, knobbelzwaan, scholekster, roek, putter en gaai. De gierzwaluw, roek en huismus zijn binnen de Flora- en faunawet opgenomen in de categorie 2 en de boerenzwaluw, huiszwaluw, blauwe reiger, torenvalk en ekster in de categorie 5. Aangezien de genoemde soorten echter niet broeden binnen het plangebied dienen er ook geen activiteiten plaats te vinden ter eventuele bescherming of compensatie van de nesten. Door de realisering van het bedrijventerrein zal het foerageer- en/of rustgebied binnen het plangebied van enkele soorten worden vernietigd dan wel in oppervlakte afnemen. In bijzonder geldt dit voor de scholekster, kokmeeuw, torenvalk, roek, huis- en boerenzwaluw. Voor deze soorten geldt dat er direct grenzend aan en in de omgeving van het geplande bedrijventerrein nog ruim voldoende foerageer- en rustgebied aanwezig is. Door de natuurontwikkeling in ondermeer de ecologische verbindingszones* zal daarentegen de oppervlakte foerageer- en/of rustgebied weer toenemen voor de putter, huismus, witte kwikstaart en fazant. - Maatregelen Compensatie Vanuit de Flora- en faunawet zijn geen compenserende maatregelen verplicht. Zoals reeds in de voorgaande tekst is aangegeven is er voor de meeste beschermde diersoorten waarvan het leefgebied zal verdwijnen door de geplande activiteiten in de omgeving van het toekomstige bedrijventerrein nog voldoende leefgebied aanwezig. Indien de poel nabij het Hazennest in het zuidoosten van het plangebied zal verdwijnen dan is compensatie noodzakelijk van het voortplantings- en landbiotoop van de kamsalamander. Mitigatie De belangrijkste periode voor de meeste vogels die broeden binnen het plangebied is half maart tot en met begin september. Voor de minder algemene en bedreigde patrijs loopt de broedperiode nog door tot en met eind oktober. Aangezien van de zeer algemene houtduif, Turkse tortel en merel slechts een of enkele territoria zijn waargenomen binnen het toekomstige bedrijventerrein is de kans dat er na eind oktober nog vogels met hun broedproces bezig zijn nagenoeg zeker uitgesloten. Vernietiging van de broedbiotopen (= verwijdering van bomen, struiken, ruigten, graslandvegetaties) van de vogelsoorten kan dan ook het beste plaatsvinden vanaf eind oktober. Vooraf dient echter wel een veldinspectie worden uitgevoerd naar eventueel nog broedende vogels dan wel de verzorging van vliegvlugge jongen. Om te voorkomen dat er binnen het plangebied zich tijdens de werkzaamheden broedvogels kunnen vestigen wordt aanbevolen om na de vernietiging van de broedbiotopen, de vegetatie binnen eventueel braakliggende delen kort te houden door middel van maaien, verwijderen van maaisel en eventueel snoeien van opslag van struiken en bomen. Amfibieën en grondgebonden zoogdieren behorende tot tabel 1 die zich tijdens de werkzaamheden bevinden binnen het werkgebied moeten, voor zover dit mogelijk is, worden gevangen en worden verplaatst naar een geschikt leefgebied (direct) nabij het werkgebied. Overig In de periode juli - december 2012 verricht de Stichting RAVON een veldonderzoek en environmental dna-onderzoek naar kamsalamander, knoflookpad en grote modderkruiper in poelen binnen en nabij het plangebied. De voorlopige onderzoeksresultaten (tot november 2012) zijn in dit bestemmingsplan verwerkt. De conclusies en aanbevelingen van het totale onderzoek zullen vanwege de benodigde doorlooptijd nog worden toegevoegd, dit vóór de vaststelling van het bestemmingsplan.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
68
7.12.4 Onderzoek en advies - Ecologische Hoofdstructuur Voor de brede verbindingszone langs de Burgemeester Bechtweg, de nieuwe natuur rondom de poelen en tussen de bosjes in het Hazennest en het bedrijventerrein is het zeer wenselijk om deze natuur reeds aan te leggen voor de aanleg van het bedrijventerrein. Hierdoor kunnen de diersoorten vanuit het gebied waar het bedrijventerrein is gepland zich op een natuurlijke manier verplaatsen naar de bestaande en nieuwe natuurgebiedjes en ontstaan er voor deze diersoorten meer overlevingskansen en vestigingsmogelijkheden. - Flora- en faunawet De aanvraag van een ontheffing van de verbodsartikelen 8 tot en met 12 in het kader van de Floraen faunawet is voor de geplande activiteiten niet noodzakelijk: voor vogels, als de vernietiging van de territoria/nesten, rust- en foerageergebieden binnen het werkgebied door het verwijderen van grasland- en ruigtevegetaties, struiken en bomen plaatsvindt in de periode eind oktober tot half maart; voor de zoogdier- en amfibiesoorten die opgenomen zijn in tabel 1 en binnen het werkgebied (kunnen) voorkomen, te weten het konijn, de haas, mol, huisspitsmuis, rosse woelmuis, veldmuis, bosmuis, egel, ree, vos, bunzing, hermelijn, wezel, bruine kikker, bastaardkikker en gewone pad; voor de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis, aangezien deze vleermuissoorten het werkgebied uitsluitend gebruiken als foerageergebied en er voldoende foerageergebied aanwezig blijft in de directe omgeving van het werkgebied, waardoor er op lokaal niveau geen negatieve effecten ontstaan op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuissoorten en/of de populaties. De aanvraag van een ontheffing van de verbodsartikelen 8 tot en met 12 in het kader van de Floraen faunawet is voor de geplande activiteiten is voor grote modderkruiper en kamsalamander nog niet duidelijk. In de periode juli - december 2012 verricht de Stichting RAVON in opdracht van de Gemeente Tilburg een veldonderzoek en environmental dna-onderzoek naar kamsalamander, knoflookpad en grote modderkruiper in poelen binnen en nabij het plangebied. De voorlopige onderzoeksresultaten (tot november 2012) zijn in dit bestemmingsplan verwerkt. De conclusies en aanbevelingen van het totale onderzoek zullen vanwege de benodigde doorlooptijd nog worden toegevoegd, dit vóór de vaststelling van het bestemmingsplan.
7.13
Gezondheid
Gezondheid is één van de uitgangspunten geweest voor de nieuwe milieubeleidsvisie. Tilburg kent geen formeel gezondheidsbeleid. Het gezondheidsbeleid is verweven in beleidsvelden zoals zorg, welzijn, sport, wonen en milieu. De thema's lucht en geluid krijgen onder druk van Europese regelgeving steeds meer gewicht. Deze zijn uitvoerig aan de orde gesteld in eerdere paragrafen van dit hoofdstuk. De gezondheid van de burger is belangrijk en vraagt om extra bescherming, mede gezien het toenemende autoverkeer. Steeds vaker zien we nu dat normoverschrijdingen, bedoeld om de gezondheid van de mens te garanderen, bouwplannen langs drukke verkeerswegen kunnen blokkeren. Stedenbouw dient dus meer dan voorheen rekening te houden met gezondheid. Daarnaast zien we dat goede informatievoorziening een randvoorwaarde is voor een goede gezondheid. Het Tilburgse zorgportaal voorziet hierin.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
69
7.14
Ruimtegebruik
Ruimte is een schaars goed waar we zuinig mee om moeten gaan. Deze schaarste in ruimte vormt het centrale idee achter het overheidsbeleid van de compacte stad. Efficiënt ruimtegebruik betekent in de kern meer doen op dezelfde plek. Intensivering kan op vele manieren, zoals het gebruik van de derde dimensie (dat wil zeggen hoger en dieper), maar ook het kunnen toepassen van verschillende gebruiksvormen en het zuiniger omgaan met de bestaande ruimte. Bij nieuwbouw binnen de kaders van dit bestemmingsplan moet zo veel mogelijk onderzocht worden of er mogelijkheden zijn voor meervoudig ruimtegebruik en dubbelgebruik van ruimten.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
70
Hoofdstuk 8 8.1
Waterparagraaf
Bestaand watersysteem
Ligging en hoogte Het plangebied Zwaluwenbunders ligt ten noorden van Tilburg. Het gebied wordt aan de noord-, west- en zuidzijde begrensd door wegen. De N261 vormt de zuidwestelijke begrenzing, de Zwaluwsestraat de noordwestelijke. Ten noordoosten wordt het plangebied begrenst door agrarische percelen ten zuidoosten door het Riddershofpad. Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels in gebruik als agrarisch gebied ook zijn wat bossen en vennen aanwezig. Het gebied is circa 54,80 ha groot. De hoogteligging in het gebied varieert tussen circa NAP +11,30 m in het noorden en NAP +12,20 m in het zuiden. Zie in bijlage 1 de geïnventariseerde bestaande terreinhoogten. Onderzoeken Voor het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken gehanteerd: Bodemkundig/hydrologisch onderzoek "Plangebied Noord Oost", fase 1; Heidemij Advies, september 1995, 632/ZF95/6079/34629-1 Verkennend bodemonderzoek Bundersestraat 40 (percelen Versteijnen), Tilburg. Projectnummer 9470-73561. Oranjewoud, Oosterhout, februari 1995. "De Lekkende Stad"(WCL 95.10), Infiltratie in Tilburg Noordoost ten behoeve van natuurgebied De Brand; Heidemij Advies, feb. 1997, 632/ZF97/1841/35561-1. Nader bodemkundig/hydrologisch onderzoek Tilburg Noordoost deelrapport Nieuwe Warande 1 (Eindconcept); ARCADIS Heidemij Advies, juli 2000; 110501/ZF0/5U2/000097. Bodemkundig/hydrologisch onderzoek, met advies duurzaam stedelijk waterbeheer, Loven III; ARCADIS Heidemij Advies, januari 2000, 110501/ZF0/0U3/000326. Door Oranjewoud is een uitgebreid bodemonderzoek uitgevoerd: "Bodemkundig hydrologische onderzoek en advies duurzaam stedelijk waterbeheer Zwaluwenbunders, d.d. 8 februari 2011". Met circa 60 boringen tot variërende diepten is de bodemopbouw in beeld gebracht. De uitgebreide beschrijving van dit onderzoek inclusief de boorprofielen is opgenomen in het bodemkundig hydrologische onderzoek. Bodemopbouw De bodemopbouw bestaat op basis van de resultaten van het veldonderzoek uit: De teellaag is matig humeus met een zeer fijn matige siltig zand. In het zuidelijk deel is de teellaag voor een deel zwak humeus. De aangetroffen laagdikte varieert tussen 0,2 en 2,0 m. De dikte van de teellaag bedraagt 0,2 tot 0,5 m op ongeveer de helft van de oppervlakte. Daarbij is gemiddeld genomen de teellaag dikker in de noordelijke helft nabij de Zwaluwsestraat dan in de zuidelijke helft. Onder de teellaag bevindt zich soms boven een leemlaag nog een laag zeer fijn matig siltig zwak humeus zand. Het patroon van de leemlaag is erg grillig. De bovenkant van de leemlaag bevindt zich tussen de 0,2 m en 3,0 m -mv. en in de meeste gevallen tussen 0,40 m en 1,10 m -mv. De dikte van de leemlaag varieert eveneens sterk en ligt tussen de 0,2 en 2,2 m. De laagdikte bedraagt in vrijwel het gehele gebied meer dan 1 meter als we er rekening mee houden dat ondiep onder de boringen tot 2,2 m -mv. vaak ook nog leem voorkomt. Hydrologisch gezien kan worden gesproken van een aaneengesloten leemlaag, waarbij de bovenkant en laagdikte varieert over het plangebied. Tot 4,0 m -mv. komt beneden de bovenste leemlaag meestal een afwisseling van leemlagen en lagen zeer fijn matig of zwak siltig zand voor. Slechts zelden alleen leem of zeer fijn matig dan wel zwak siltig zand. Evenals bij de bovenste leemlaag varieert de hoogteligging en laagdikte van een eventuele tweede leemlaag sterk. De afstand tot de onderkant van de bovenste leemlaag varieert tussen ca. enkele decimeters en een meter. De laagdikte ligt in de orde van 0,5 m tot 1 meter. Plaatselijk kan deze laagdikte groter zijn. Waar boringen in de leem eindigen kan de totale laagdikte van de tweede leemlaag namelijk groter zijn.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
71
Het zand in het gebied is niet geschikt als cunetzand onder wegen, verhardingen of woningen. Het zand kan wel worden gebruikt als ophoogzand, mits het organisch stofgehalte niet te hoog is (maximaal 3%). Doorlatendheid van de bodem In het veld is de doorlatendheid van de bodem gemeten. Uit de metingen mag verwacht worden dat de verticale doorlatendheid lager is (<0,5 m/dag). Uit de meting blijkt dat de leem in het gebied de doorlatendheid sterk verlaagt. De leem heeft een lage doorlatendheid van 0,02 m/dag. Dat betekent dat hier in het winterhalfjaar water op blijft staan. Grondwater De grondwaterstand in het plangebied is in kaart gebracht aan de hand van de waarnemingen in divers, peilronden van alle peilbuizen en roestverschijnselen in boringen. De resultaten worden hieronder besproken. Peilbuizen met divers In het plangebied zijn op drie locaties peilbuizen geplaatst met hierin een diver. Met de diver wordt gedurende een langere periode de grondwaterspiegel iedere dag gemeten. Onderstaand zijn de grafieken opgenomen van de grondwatermonitoring met divers in de peilbuizen in Zwaluwenbunders (op 3 locaties; de filters staan op 4 m -mv. en 1,5 m -mv.). Van peillocatie ZK003 is slechts een korte waarnemingsperiode beschikbaar (peilbuizen verdwenen). In de figuren 1 en 2 zijn de gegevens van de diepe peilbuizen (onderkant 4 m -mv.) weergegeven. Respectievelijk ten opzichte van NAP en ten opzichte van maaiveld. In deze grafieken is te zien dat de diepe grondwaterstand in de meetperiode van april 2009 tot april 2010 fluctueert van circa NAP +8,5 m (3 m -mv.) in de drogere periode van het jaar tot maximaal NAP +11,0 m (0,6 m -mv.) in de natte periode van het jaar. De grote fluctuatie van de grondwaterstijghoogten (rond de 2,5 meter) wijst erop dat onder de diepe filters (dus dieper dan 4 m -mv.) nog leemlagen voorkomen in de deklaag. Figuur 1 Meetgegevens in cm t.o.v. NAP diepe peilbuizen Zwaluwenbunders
Figuur 2 Meetgegevens in m - mv. diepe peilbuizen Zwaluwenbunders
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
72
In figuren 3 en 4 zijn de gegevens van de ondiepe peilbuizen (onderkant 1,5 m -mv.) te zien. Respectievelijk ten opzichte van NAP en ten opzichte van maaiveld. In deze grafieken is te zien dat de peilbuizen in de zomer droogvallen. De ondiepe grondwaterstanden in de meetperiode van april 2009 tot april 2010 reiken in de natte periode van het jaar tot NAP +11,1 à NAP +11,45 m (maximaal 0,10 m -mv.). Daarnaast is gebruik gemaakt van langjarige waarnemingsreeksen door de gemeente Tilburg. Onderstaand zijn de resultaten van peilbuis 065-P180 vermeld. Figuur 3 Meetgegevens in cm t.o.v. NAP ondiepe peilbuizen Zwaluwenbunders
Figuur 4 Meetgegevens in m -mv. ondiepe peilbuizen Zwaluwenbunders
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
73
In figuur 5 zijn representatieve grondwaterstanden in de peilbuis aangegeven. Deze komen dicht bij maaiveld uit (maaiveld op ca. NAP +11,50). De GHG (Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand) wordt over een langere periode van 7 jaar bepaald en ligt rond 30 cm tot 40 cm beneden maaiveld. Figuur 5 Grondwaterstanden gemeten in het jaar 2002 in peilbuis 065-P180
Peilronden peilbuizen De hoogst optredende grondwaterstanden zijn voor het grootste gedeelte afkomstig uit de meetronde van 30 maart. In de grafieken is te zien dat rond 30 maart ook hoge grondwaterstanden zijn gemeten in de peilbuizen met divers. In verschillende gebiedsdelen komen de ondiepe grondwaterstanden boven 50 cm -mv. In de diepe peilbuizen zijn de grondwaterstijghoogten lager. Vaak rond 0,5 a 0,6 m -mv. In enkele (lager gelegen) gebiedsdelen liggen de hoogste grondwaterstijghoogten tussen 20 cm en 40 cm -mv. Roest
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
74
Verder geeft de bovenkant van de grondlaag met roestverschijnselen een indicatie hoe hoog de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand of GHG in het winterhalfjaar komt. De in de boringen geconstateerde roestverschijnselen worden vaak direct onder de teellaag waargenomen. Op de meeste plaatsen liggen de waargenomen roestverschijnselen op 0,5 m -mv. en ondieper. Op enkele plaatsen komen de waargenomen roestverschijnselen op grotere diepte voor, maar slechts incidenteel op 90 cm -mv. of dieper. Dit is de maatgevende diepte waarboven maatregelen ter verbetering van de ontwatering nodig zijn. Daarbij is geen duidelijke relatie met de maaiveldhoogte in het plangebied aanwezig. Over het algemeen zullen maatregelen ter verbetering van de ontwatering nodig zijn als gebouwen met kruipruimten worden gezet. Daar de hoogste grondwaterstanden veelal tot boven 50 cm -mv. (in de teellaag) zullen voorkomen dienen ook ter plaatse van wegen en parkeerterreinen veelal maatregelen ter verbetering van de ontwatering genomen te worden. Oppervlaktewater De afwatering van de plangebieden vindt plaats via perceelsloten naar het stelsel van hoofdwatergangen van het waterschap. Ten aanzien van de perceelsloten is nog onderscheid te maken in schouwsloten en overige watergangen in het gebied. In bijlage 2 is het huidige stelsel van watergangen aangegeven. De afstromende neerslag wordt opgevangen in sloten en van daaruit afgevoerd naar de hoofdwatergang langs de Zwaluwsestraat, die in (noord)oostelijke richting het water afvoert. In Zwaluwenbunders is een dicht slotenpatroon te herkennen. Naast de watergangen zijn tevens een aantal vennen aanwezig, ook zijn er enkele brandkuilen. deze brandkuilen werden vroeger bij de boerderijen aangelegd als noodvoorziening bij brand. Riolering In het plangebied is geen riolering aanwezig. In de zuidelijk gelegen bebouwde gebieden is een gemengde rioolstelsel aanwezig. De huidige gebouwen in de omgeving van het plangebied zijn aangesloten op een drukriolering. In de Hazennest-Oost / Riddershofpad en in de Quirijnstokstraat is een drukriool aanwezig. Deze blijven gehandhaafd. Door het plangebied loopt een riooltransportleiding van Waterschap De Dommel. Aan weerszijde van deze leiding wordt een obstakelvrije zone aangehouden. Beschermingsgebieden In noordelijke richting van het plangebied strekt het agrarisch gebied zich uit tot aan de natuurgebieden van de 'Loonse en Drunense Duinen'. Op ongeveer 1,5 kilometer afstand van het plangebied ligt het natuurgebied 'De Brand', een Natura 2000-gebied en onderdeel van de ecologische hoofdstructuur. De bestaande bossen maken tevens deel uit van de EHS. Het is door de Provincie Noord-Brabant aangewezen als natte natuurparel en heeft de status keurbescher- mingsgebied bij het Waterschap De Dommel. Direct langs de watergang langs de Zwaluwsestraat is de ecologische verbindingszone voorzien. De ecologische verbindingszone loopt westelijk en noordoostelijk langs het plangebied. Een belangrijk uitgangspunt voor de ontwikkeling van de stedelijke functies van Zwaluwenbunders is dat de ecohydrologische situatie niet negatief mag worden beïnvloed, de Dommel hanteert het anti-verdrogingsbeleid. Voor de ontwikkeling geldt dat hydrologisch neutraal gebouwd wordt. Daarnaast wordt gestreefd naar het actief vernatten van het natuurgebied De Brand.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
75
8.2
Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave. Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW). Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren. Voor de bescherming van de grondwaterkwaliteit zijn diverse wettelijke regelingen van toepassing, waarin voorwaarden zijn gesteld aan activiteiten op of in de bodem, teneinde een algemeen beschermingsniveau voor bodem en grondwater te realiseren. Ook is hier van toepassing de Verordening grondwaterbeschermingsgebieden provincie Noord-Brabant en / of de Provinciale Milieuverordening, van kracht vanaf 1 maart 2010. Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan III 2010 - 2015 vastgesteld, voor dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het waterbeheerplan 'Krachtig Water' is een strategisch document. Daarin geeft De Dommel de doelen aan voor de periode 2010-2015 en hoe zij het wil bereiken. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende verordeningen en beleidsregels, waarvan de Keur Waterschap De Dommel 2009 (datum intrede 22 december 2009) en de beleidsnotitie “Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk” de voornaamste zijn voor eventuele ontwikkelingen. Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid. De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte: streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem; optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water; vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
76
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe. Watertoetsproces De waterbeheerder, waterschap De Dommel, is betrokken bij de planvorming. Zo is het opgestelde bodemkundig hydrologisch onderzoek getoetst door en besproken met het waterschap. Daarnaast is in dezelfde rapportage een advies duurzaam stedelijk water opgesteld. Op basis van de normen van het waterschap is hiervoor onder andere de wateropgave bepaald. Dit alles is verwoord in deze waterparagraaf. Ook bij de verdere uitwerking van dit plan zal het waterschap nauw betrokken worden. Op basis van de versie van juni 2011 waterparagraaf heeft het waterschap in het kader van de watertoets een voorlopig wateradvies afgegeven in de brief met kenmerk Z6272 /U6508 d.d. 21 juni 2011. Het definitieve wateradvies wordt gegeven bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
8.3
Duurzaam stedelijk waterbeheer
Stedenbouwkundig ontwerp De gemeente Tilburg streeft naar een duurzaam stedelijk waterbeheer in Zwaluwenbunders. Dit betekent dat in het stedenbouwkundige ontwerp rekening wordt gehouden met bijvoorbeeld het gescheiden inzamelen van vuil-, vuilregen- en regenwater. Daarnaast wordt het gebied zodanig aangelegd dat er geen sprake is van een verlaging van de grondwaterstand enerzijds en dat voldoende ontwatering wordt bereikt anderzijds. In figuur XXXXX, in hoofdstuk xxx is het stedenbouwkundige ontwerp weergegeven. In dit ontwerp is tevens de waterstructuur te zien. De waterstructuur bestaat uit waterwissels en retentievoorzieningen. Daarnaast ligt er onder de wegen een vuil- en schoon hemelwaterstelsel. De 'first flush' uit het vuil regenwaterstelsel, het (licht) vervuilde regenwater van de weg, wordt verpompt naar een bodempassage alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater of infiltreert in de bodem. Regenwatersysteem Voor de Zwaluwenbunders is een berekening gemaakt om de wateropgave te bepalen. Daarnaast is een toetsing uitgevoerd naar de bergingscapaciteit van het plan. Uitgangspunten: Voor de berekeningen is het meest actuele versie gehanteerd van het stedenbouwkundig ontwerp, waardoor afwijkingen geconstateerd kunnen worden t.o.v. de in de planvorming gehanteerde versies. In het plan in de volgende oppervlakteverdeling aanwezig: Onderdeel PDV's: Dak Verhard terrein Uitgeefbare percelen: 70% dak 30% verhard terrein
Oppervlakten [ha]
Som [ha] 4,13
2,98 1,15 23,87 16,71 7,16
Infrastructuur / wegen OR
2,87
Parkeerterrein
3,91
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
77
Ruimte voor waterberging*: Retentievoorzieningen Burg. Bechtweg Retentievoorziening Zwaluwsestraat Retentievoorziening langs het ven Waterwissels Watergang achter percelen langs het bos
4,70 1,74 1,54 0,46 0,70 0,26
EVZ / Groen / onverhard (incl. Bos)
15,30
Totaal oppervlakte (excl. Bos)
54,80
Tabel 1. Oppervlakteverdeling * retentievoorzieningen oppervlakken op insteekpeil Bij het berekenen van de wateropgave zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: • De landbouwkundige afvoer bij T=10 is voor het gebied gesteld conform HNO op 0,875 l/s/ha; bij afvoer bij T=100+10% is conform HNO 0,875 l/s/ha; • De maximale waterschijf in de retentie- en infiltratievoorzieningen is bij T=10+10% 55 cm bij de waterwissels; 35 cm bij de berging langs de Burg. Bechtweg; 30 cm bij de berging langs de Zwaluwenstraat; • De maximale peilstijging in de waterbergingen is bij T=100 gemiddeld 0,70 m; echter afhankelijk van het peilvak; • Zwaluwenbunders wordt uitgevoerd met een hemelwaterstelsel met pomp, de berging in het stelsel is niet meegenomen, maar bedraagt circa 4 mm van het aangesloten verharde oppervlak. De pompcapaciteit bedraagt circa 0,4 mm per uur bij een berging van 4 mm in het stelsel; • De infiltratiecapaciteit van de bodem is kleiner dan 0,5 m/d. In de berekening is deze waarde conform HNO op nul gezet als veilige inschatting gehanteerd aangezien uitgegaan kan worden van een verbeterde toplaag. Afwegingen In Zwaluwenbunders wordt hemelwater dat valt op de nieuwe bebouwing en verhardingen niet afgevoerd naar het gemeentelijke gemengde rioolstelsel maar binnen het plangebied geborgen, zoveel als mogelijk geïnfiltreerd en vertraagd afvoert naar het oppervlaktewater aan de Zwaluwsestraat en het watersysteem in het oostelijk gelegen agrarische gebied. Het afstromende hemelwater kan gezien de waterkwaliteit opgedeeld worden. Het afstromende hemelwater van de bebouwing wordt gezien als schoon en mag direct worden geloosd op de waterwissels of worden geïnfiltreerd in de bodem. Het afstromende water van de wegen wordt beschouwd als licht verontreinigd. Om dit water te zuiveren worden berm- of bodempassages aangelegd. Deze voorzieningen zuiveren het water. Via een bermpassage kan het afstromende wegwater alsnog worden geloosd op de waterwissels of worden geïnfiltreerd in de bodem. Om het water van de wegen te zuiveren wordt het eerst mm neerslag opgevangen in een hemelwaterstelsel dat is uitgevoerd met een pomp met een afvoercapaciteit van 0,4 mm/u en noodoverstorten. Eigenlijk wordt een soort verbeterd gescheiden stelsel aangelegd met een berging van 4 mm. Het verschil met een verbeterd gescheiden stelsel is dat het water wordt verpompt naar een retentievoorziening met bodempassage in plaats van naar het vuilwater riool. In de retentievoorziening kunnen de vervuilde delen tot bezinking komen en wordt water dat infiltreert eerst gezuiverd in de toplaag (zie kader). Voor de berging van 4 mm (circa 575 m³) is een voorziening nodig met een bodemoppervlak van circa 2.700 m² , op basis van een waterschijf van 25 cm. Bij hevige neerslag gaan de overstorten van het stelsel werken en wordt direct geloosd op de waterwissels of bergingsvoorzieningen. Om het water in de infiltratie en bergingsvoorzieningen en in het de waterwissels te kunnen bergen
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
78
worden op diverse plaatsen stuwen / drempels gerealiseerd. Deze stuwen met doorlaat (knijpvoorzieningen) zorgen dat het waterpeil tijdelijk kan stijgen. Bij een bui met een herhalingstijd van 10 jaar is het uitgangspunt dat in de bergingsvoorzieningen een waterlaag van 30 en 35 cm en in de waterwissels een peilstijging van 55 cm op mag treden. Bij een bui met een herhalingstijd van 100 jaar mag geen schade aan of water in de bedrijfspanden optreden. We gaan hierbij uit van een peilstijging tot wegpeil. Berging tussen de stoepranden (indien aanwezig) mag als bergingscapaciteit worden gezien. Resultaten berekening wateropgave Uit de berekening blijkt dat bij een bui met een herhalingstijd van 10 jaar (ofwel T=10+10%) de wateropgave voor Zwaluwenbunders 16.210 m³ bedraagt. In bijlage 3 is de berekening bij T10 van de wateropgave weergegeven. De berekeningen worden in het waterhuishoudingplan nauwkeuriger gedaan aan de hand van gedetailleerdere gegevens. In het plan kan water geborgen worden in het hemelwaterstelsel, in de retentievoorzieningen aan de Burg. Bechtweg en aan de oostzijde langs de bosrand, in de waterwissels in Zwaluwenbunders en in de retentievoorziening aan de Zwaluwsestraat (deze laatste mogelijkheid kan slechts deels benut worden gezien het lastige transport naar de locatie, wel zou de pomp van het hemelwaterstelsel hierop af kunnen wateren). In de onderstaande tabel is de globaal geschatte bergingscapaciteit van de verschillende onderdelen opgenomen.
Voorziening
Bergingscapaciteit T10 (m³)
Vuil regenwaterstelsel *1
180
Retentievoorzieningen: Zwaluwsestraat *2 Burg. Bechtweg *3 Langs het ven *3
3.990 5.285 1.365
Waterwissels *4
4.570
Watergang achter zuidelijke percelen *5
800
Totaal
16.190
Tabel 2. beschikbare bergingscapaciteit watersysteem Zwaluwenbunders *1 uitgangspunt is circa 2.600 m leiding met een diameter van 315 mm; *2 waterschijf is ongeveer 30 cm; *3 waterschijf is 35 cm; *4 bodempeil op GHG, taluds 1:3 en een peilstijging van ongeveer 55 cm (berging in taluds meegerekend); *5 de watergang heeft een bodem op GHG (11,00+) en taluds 1:2 en 1:5 en is verbonden met de waterwissels met stuwpeil op 11,55+ Bij een neerslag T100 +10% is het volume ongeveer 25.575 m³. In dat geval treedt een peilstijging van gemiddeld ongeveer 0,7 m. Echter afhankelijk van het peilvak. Deze peilstijging veroorzaakt naar schatting geen onacceptabele wateroverlast. Uit globale berekeningen van De Dommel weet men dat het waterniveau boven maaiveld kan komen bij T100. Boven de stuwpeil, waaronder de T10 geborgen wordt, zou het overtollige regenwater leiden tot peilstijging, indien het niet afgevoerd zou kunnen worden. In dat geval zou het zich grotendeels ophopen bij de laagste peilvak. Dat zou geen schade toebrengen aan de percelen in Zwaluwenbunders door hun hoogteligging. De theoretische peilstijging bedraagt daar ongeveer 0,60 m. Dat is meer dan de beschikbare drooglegging. In deze worst case scenario zou ongeveer 3.000 m³ tijdelijk de nabije ecologische
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
79
verbindingszone en agrarische percelen overstromen. De eventuele schade is naar schatting acceptabel. Toetsing met HNO-tool waterschap de Dommel In het beging van de planvorming is tevens de HNO-tool van het waterschap gebruikt om de bergingsbehoefte en capaciteit te toetsen (berekening 2008 op basis van toenmalig stedenbouwkundig plan). Uit de berekening blijkt dat voldoende ruimte beschikbaar is voor de berging van hemelwater. Bij een bui T=100 is de bergingsopgave 6.999 m³. De berging tussen de stoepranden is 0 m³. Inmiddels zijn de uitgangspunten aanzienlijk veranderd. Conclusie Uit de berekening blijkt dat de gereserveerde ruimte voor berging in het plan voldoet bij een T=10+10% situatie. Bij T=100+10% treedt geen schade op bij gebouwen. In de berekening is uitgegaan van de optimale situatie. Aandachtspunten In het waterhuishoudingplan dient de dimensionering van het watersysteem met parameters die de werkelijkheid beter benaderen. De afvoercoëfficiënt bijvoorbeeld is in de waterbalans heel veilig gekozen, zodat de reservering van de ruimte voor waterberging niet te krap is bij de ontwerpfase. De noordelijke bergingsvoorziening langs de Zwaluwsestraat is relatief ver gelegen ten opzichte van de verharding en overige waterstructuur. Deze berging zou wel kunnen worden benut voor fase 1 van het plangebied: de PDV-locatie, het evenemententerrein en de parkeervoorziening op de leidingstrook. Nadat ook fase 2 van het plan, inclusief de bergingsvoorzieningen en waterwissels, is gerealiseerd kan de bergingsvoorziening langs de Zwaluwsestraat worden gecombineerd met de waterafvoer en -berging van de Blauwe Ader. Door het profiel van de watergang hier te verruimen met een lage zone (2-fasenprofiel) komt berging beschikbaar wanneer het peil in de blauwe ader stijgt. Dit aspect wordt nader uitgewerkt in het waterhuishoudingplan. De mogelijkheid tot aanleg van groendaken is aanwezig. Mochten groendaken worden toegepast op gebouwen dan kan per vierkante meter rekening worden gehouden met een berging van 25 mm in het groendak. Echter wordt in de bergingsopgave geen rekening gehouden met deze meevaller, aangezien het bestaan van de groene daken noch ten behoeve van de ontwikkeling, noch op de lange termijn gegarandeerd kunnen worden. Vuilwatersysteem Het vuilwater van de bebouwing van Zwaluwenbunders wordt opgevangen in een vuilwater rioolstelsel. Zwaluwenbunders krijgt een 'eigen' vuilwatersysteem met een pompgemaal. Het pompgemaal verpompt het vuilwater via een persleiding naar het bestaande rioolstelsel van Tilburg Noord. Dit stelsel heeft voldoende capaciteit om het extra vuilwater te ontvangen. De rioolwaterpersleiding kan mogelijk in het leidingentracé worden opgenomen. De streef is zo min mogelijk kosten te maken bij de drie gebieden Zwaluwenbunders, Rugdijk en Kouwenberg. De afweging is tussen twee oplossingen: eén rioolgemaal voor alle gebieden, gelegen nabij de brug over de Burgemeester Bechtweg; afzonderlijke gemalen voor de verschillende gebieden. Door de aanwezigheid van de transportleidingen in de leidingenstrook en de kruising met de Burgemeester Bechtweg en de lange afstand tot het gemaal voor alle plannen wordt de eerste optie heel erg kostbaar, zowel voor de aanleg als voor het beheer. Het is overigens niet zeker wanneer de ontwikkelingen in Kouwenberg en Rugdijk plaatsvindt, noch de inhoud van de plannen. Dat bemoeilijkt de dimensionering van het gemaal. De tweede optie betekent een besparing bij de bouw en beheer van de gemalen en de persleiding. De voorkeursvariant is dan ook een gemaal per ontwikkeling. In de ontwerpfase moet dit verder onderbouwd worden. Ontwatering plangebied Uit het bodemkundig- hydrologische onderzoek is gebleken dat de grondwaterstanden in de hui-
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
80
dige situatie periodiek erg hoog kunnen komen. De ontwateringdiepte ten opzichte van maaiveld is hierdoor te klein om bebouwing te realiseren. Het uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen is dat hydrologisch neutraal gebouwd wordt. Om toch voldoende ontwateringdiepte te behalen voor een stedelijke uitbreiding is ophoging van het plangebied noodzakelijk. Voor een goede ontwatering neemt de gemeente Tilburg als uitgangspunt een minimale maatgevende grondwaterstand (GHG + 0,20 m) van 90 cm beneden maaiveld komt te liggen. De ingeschatte GHG komt overeen met de gemeten waarden rond 30 maart 2010 en bedraagt op basis van roestverschijnselen in het gebied Zwaluwenbunders ligt ongeveer op 0,3 - 0,4 m - mv. Om op basis van de huidige gegevens een ontwatering (maatgevende grondwaterstand onder maaiveld) van 90 cm te bereiken wordt het terrein ingedeeld in deelgebieden op basis van de hoogtekaart (bijlage 1). Namelijk deelgebieden met een hoogste hoogteklasse tussen N.A.P. +11,61 m en N.A.P. +11,90 m en deelgebieden met een hoogste hoogteklasse tussen N.A.P. +11,31 m en N.A.P. +11,60 m. Drainage In de eerstgenoemde deelgebieden wordt de minimale maaiveldhoogte ter hoogte van de perceelgrens N.A.P. +12,20 m en in de tweede genoemde deelgebieden N.A.P. +11,90 m. Om te voorkomen dat de (schijn)grondwaterspiegels meer stijgen dan in de actuele situatie wordt de hydrologische situatie nagebotst door de waterwissels een drainerende functie toe te kennen. Uitgaande van een in de percelen op 100 cm onder de minimale hoogten van het nieuwe maaiveld komt deze te liggen op respectievelijk N.A.P. +11,20 m en N.A.P. +10,90 m. In de GHG situatie met drainage wordt de grondwaterstand dan respectievelijk N.A.P. +11,30 m en N.A.P. +11,00 m. Het gedraineerde bodemwater wordt opgevangen in de schoon regenwaterriolen of direct op de waterwissels van het schoon regenwatersysteem. Om dit te kunnen realiseren en om de minimale ontwatering onder de wegen in openbaar gebied te garanderen, wordt de bodem van de waterwissels minimaal 100 cm onder de minimale T-hoogten en dan ook op 11,20+ en respectievelijk 10,90+. In de hoogste hoogteklasse van deelgebieden bedraagt de maaiveldligging in de huidige situatie gemiddeld genomen over het gehele deelgebied (dus niet alleen de hoogste hoogteklasse) circa N.A.P. +11,65 m. De GHG na ophoging tot T-hoogte en drainage bedraagt N.A.P. +11,30 m en ligt hier dus circa 50 cm onder. Met andere woorden de GHG wordt niet verlaagd ten opzichte van de huidige situatie. In de lagere hoogteklasse kan op dezelfde wijze worden vastgesteld dat de GHG na ophoging en drainage niet lager is dan de GHG in de huidige situatie (gemiddeld N.A.P. +11,00 m voor deze deelgebieden). Bij een gemiddelde terreinhoogte van N.A.P. +11,65 m in de huidige situatie en een ophoging tot N.A.P. +12,20 m wordt de gemiddelde ophoging circa 55 cm. Op dezelfde wijze kan voor de lagere hoogteklasse met een ophoging tot 11,90 + N.A.P. (huidig gemiddelde terreinhoogte N.A.P. +11,35 m) worden vastgesteld dat de gemiddelde ophoging circa 55 cm bedraagt. Bij het bouwrijp maken wordt de basis ophoging gerealiseerd. Bij de bouw in percelen en het woonrijp maken wordt de restophoging uitgevoerd. Omdat bij deze fases grond vrijkomt van cunetten en fundering van bouwblokken, en strevend naar een gesloten grondbalans, is het gebruikelijk de basisophoging af te stemmen op 30 cm onder de T-hoogten. Op deze manier is de gemiddelde basisophoging ongeveer 25 cm. Het drainagewater wordt geloosd op de schoon regenwaterstelsel. Hiervoor zijn de waterwissels minimaal 1 m onder de T-hoogte. Daar waar geen waterwissel is, wordt de drainage van percelen aangesloten op de schoon regenwater leidingen. Ter plaatse van de centrale bergingsvoorzieningen, wordt de bodem voorzien van een kleine accolade, zodat de drainagewater verder kan stromen richting de stuwen in de waterwissels en uiteindelijk naar de stuw in de Zwaluwsestraat. Ter plaatse van de stuwen in de waterwissels (stuwpeil op 11,55+) wordt de een afvoer toegelaten van maximaal de landbouwkundige afvoernorm via een onderdoorlaat op bodem- hoogte: 11,20+ en 10,90+ respectievelijk. Bij de stuw in de Zwaluwsestraat op bodemhoogte van de bestaande watergang. T-hoogten
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
81
In bijlage 4 is het schetsontwerp t.b.v. de minimale T-hoogten weergegeven. Deze peilen betreft de minimale terreinhoogten van het openbaar gebied ter plaatse van de perceelgrens (na de bouw- en woonrijp maken) weergeven, die in de eindsituatie de minimale ontwatering waarborgen. De terreinhoogte alsmede het aanleggen van drainage binnen de percelen is verantwoordelijkheid van de eigenaar van het perceel. Dat geldt ook voor de afwatering ervan. De afwateringsysteem en dan ook de verzamelpunten voor het drainagewater in openbare ruimte worden ontworpen afgestemd op de T-hoogten. Overige waterhuishoudkundige aspecten Hieronder zijn een aantal waterhuishoudkundige aspecten die spelen binnen de ontwikkeling van Zwaluwenbunders puntsgewijs opgenomen: binnen de grenzen van het plangebied komen in de huidige situatie een aantal vennen voor. In de toekomstige situatie blijven deze vennen gehandhaafd; langs de watergang langs de Zwaluwsestraat en aan de zuidwestzijde van het plangebied is een strook gereserveerd voor de realisatie van een ecologische verbindingszone. Deze verbindingszone komt uiteindelijk uit in het natuurgebied De Brand. Binnen deze zone zijn ten behoeve van de ecologie een aantal poelen voorzien. Deze poelen maken geen onderdeel uit van het watersysteem van Zwaluwenbunders. De poelen worden zodanig aangelegd dat ze door het grondwater gevoed kunnen worden; door het waterschap de Dommel is met een waterbergingsmodel grof in beeld gebracht hoe het watersysteem functioneert bij een theoretische T=100 afvoer. Uit dit model blijkt dat de waterpeilen in de watergang langs de Zwaluwsestraat (ZL7) bij een T=100 situatie tot NAP +11,98 meter kunnen stijgen (ruim maaiveld). Het waterschap heeft aangegeven dat de modelresultaten behoorlijk globaal zijn. In overleg is aangenomen dat de peilen bij het plangebied hoogstens zullen stijgen tot de heersende maaiveldniveaus. Ter plaatse van het lozingspunt op het regionale watersysteem is dit NAP +11,70 meter.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
82
Hoofdstuk 9
Financiële paragraaf
Zwaluwenbunders is een gemengd bedrijventerrein. Er komen drie, grote perifere detailhandelkavels en een horecagelegenheid. Daarnaast komen er bedrijfskavels met een oppervlakte van 1500m2 tot 5000 m2 voor gemengde bedrijvigheid. Een aantal van deze kavels liggen op de "zichtlocatie" aan de Burgemeester Bechtweg. Zwaluwenbunders kenmerkt zich verder door veel groen: 47% van de in totaal 54,5 hectare bestaat uit bos, poelen, ecologische en retentiegebieden. Dit bestemmingsplan wordt vastgesteld ten behoeve van een door de gemeente Tilburg te realiseren bedrijventerrein op gemeentelijke grond. Doordat de ontwikkeling geheel op gemeentegrond plaats vindt zijn de kosten van het bouw- en woonrijpmaken van het openbaar gebied, de door de gemeente te maken Plan- en Apparaatskosten, alsmede een vergoeding voor de Bovenwijkse Voorzieningen verzekerd door de gemeentelijke gronduitgifte. Aandacht vraagt verder de in de Verordening ruimte verlangde verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Voor Zwaluwenbunders wordt er voor de kwaliteitsverbetering van het landschap binnen de grondexploitatie Zwaluwenbunders geld gelabeld om de Ecologische verbindingszones aan te leggen. Voor deze kwaliteitsverbetering is circa € 1 mln. geraamd. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de 1% norm die vanuit de rood-met-groen koppeling wordt verlangd. Verder wordt er voor kwaliteitsverbetering buiten het plangebied (het landschapspark), een aanspraak gedaan op de gelden vanuit de Ruimte voor Ruimte-regeling uit het project de Oostkamer. Hiervan wordt € 6 mln. gelabeld als investering in het landschapspark. Daarnaast wordt het plangebied op een zorgvuldige wijze landschappelijk ingepast. Voor een deel gebeurt dat binnen het plangebied en voor een deel direct buiten de plangrenzen, in het aangrenzende landschap. De dekking van de inrichtingskosten van de landschappelijke inpassing in beide delen ligt binnen de grondexploitatie Zwaluwenbunders. Het kostenverhaal, alsmede de financiële uitvoerbaarheid zijn verzekerd en een exploitatieplan voor het bestemmingsplan Zwaluwenbunders is niet noodzakelijk. Verder wordt de economische uitvoerbaarheid gedragen door het positieve saldo van de exploitatie Zwaluwenbunders. Dit positieve saldo komt, zoals in de raadsbesluit van 16 april 2012 is aangegeven, niet vrij maar wordt door middel van stortingen in een bestemmingsreserve gereserveerd voor groene ontwikkelingen in Noordoost.
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
83
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
84
Hoofdstuk 10 10.1
Burgerparticipatie en overleg
Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieueffectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan gepubliceerd in de editie van de Tilburgse Koerier van dondertdag 8 juli 2010.
10.2
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van 6 weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:
Instantie
Datum verzending Datum reactie
ontvangst Opmerking en?
Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en 4 november 2011 Handhaving provincie Noord Brabant
9 februari 2012
ja
Inspectie VROM
4 november 2011
7 december 2011
nee
Rijkswaterstaat Directie Noord Brabant
4 november 2011
10 november 2011
nee
18 november 2011
ja
Sociaal Economisch Overlegorgaan 4 november 2011 Brabant Ministerie van Defensie
4 november 2011
Waterschap de Dommel
4 november 2011
Nederlandse Gasunie
4 november 2011
KPN
4 november 2011
PTT Telecom Netwerkdiensten
4 november 2011
Enexis
4 november 2011
Tennet BV
4 november 2011
Nederlandse Gasunie
4 november 2011
NV Rotterdam-Rijn 4 november 2011 Pijpleidingmaatschappij
12 en 20 december ja 2011
Sabic Pipelines B.V./Petrochemical 4 november 2011 Pipeline Services B.V
16 december 2011
ja
24 november 2011
ja
18 januari 2012
ja
BORT BZW
4 november 2011
Kamer van Koophandel Brabant
4 november 2011
Brandweer Midden-West Brabant
4 november 2011
Commandant Brandweer Tilburg
4 november 2011
Brabantse Milieufederatie
4 november 2011
Vereniging Natuurmonumenten
4 november 2011
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
85
Brabant Water
4 november 2011
Dorpraad Berkel-Enschot
4 november 2011
Dorpsraad Udenhout
4 november 2011
De overlegreacties met opmerkingen (samengevat) en het standpunt van het college van burgemeester en wethouders zijn opgenomen in de Notitie reacties overleginstanties en standpunt college concept ontwerpbestemmingsplan Zwaluwenbunders, die als bijlage is toegevoegd.
10.3
Burgerparticipatie
Er is reeds sprake geweest van burgerparticipatie bij het opstellen van de structuurvisie. Er is een stedenbouwkundig vastgesteld als voorloper op het bestemmingsplan. Op 7 december 2010 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Bewoners en belangenorganisatie zijn tot 15 januari 2011 gelegenheid gesteld om hun reactie te geven. Tevens heeft men via de site www.zwaluwenbunders.nl een reactie kunnen geven. Er zijn twee reacties binnengekomen. 1. L.D. Polman, Waalwijkseweg 6, 5071 RK Tilburg Als opmerking zou ik willen meegeven dat er nu aan de noordzijde van de Zwaluwenbunders weinig opgaand groen is gepland. Om te voldoen aan het uitgangspunt "Kernwoorden voor het Centrale Landschap zijn: openheid, ecologie en natuur, cultuurhistorie, agrarische functies en recreatie" lijkt het mij waardevol om de noordkant van het industrieterrein te voorzien van een houtwal. Daardoor blijft het zicht vanuit het recreatiegebied in de Noordkamer een groen karakter hebben, waarbij het industrieterrein zoveel mogelijk aan het zicht onttrokken wordt . In het bestemmingsplan is een plan opgenomen tot landschappelijke inpassing van het plangebied. Daarmede wordt voldaan aan de wens van inspreker. 2. WWV "Noordraad HQ", De Schans 101, 5011 EN Tilburg Wat is de reden van het neerzetten van een "nieuw" bedrijventerrein terwijl er zoveel kantoren en bedrijven leegstaan? Is uitstel gezien de economische crisis niet gepast? Dit mede gezien de berichtgeving over uitstel (via de media) van de Oostkamerplannen? Provincie laat periodiek prognoses opstellen voor de vraag naar ruimte op bedrijventerreinen. Op basis van de vraagramingen die in 2006 zijn vastgesteld, is voor en met de 8 gemeenten in Midden-Brabant een programma voor nieuwe bedrijventerreinen opgesteld. Zie voorts hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders onderdeel 4.5 Bedrijvigheid. De markt voor kantoren en bedrijfshuisvesting staan onder invloed van de economische conjunctuur. Als het economisch goed gaat, dan is er meer vraag omdat bedrijven meer produceren en meer durven investeren. In economisch mindere tijden hebben bedrijven minder behoefte aan bijkomende ruimte. Dat leidt tot tijdelijk minder vraag en/of meer aanbod. Als we pas voor extra aanbod gaan zorgen als de vraag hoog is, dan zullen in de tussentijd (veel) bedrijven geen passende huisvesting kunnen vinden. Dit is een ongewenste belemmering van de economische ontwikkeling en zorgt mogelijk zelfs voor vertrek van bedrijven en hun werkgelegenheid. Is het bedrijventerrein en het uitstel van de Oostkamer geen goedkoop excuus om de hoogspanningskabels bovengronds te hangen? Het mediabericht dat alle projecten in Noordoost stil zijn komen te liggen berust op een misverstand. De Oostkamer én Zwaluwenbunders worden conform de planning verder uitgewerkt. In het stedenbouwkundig plan Zwaluwenbunders wordt ruimte gereserveerd om de huidige 380kV
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
86
leiding uit Rugdijk te verplaatsen naar het bedrijventerrein Zwaluwenbunders. Omdat de 380kV een zeer "zware" leiding is kan deze volgens de beheerder Tennet niet ondergronds gebracht worden, maar wel verplaatst. Omdat deze verplaatsing nog verder uitgewerkt moet worden (kosten en techniek) wordt er voor het nieuwe tracé een groenstrook opgenomen. Het creëren van één toegang en uitgang is veel te beperkt voor alle bezoekers en bezorging. De Burgemeester Bechtweg is al erg druk en gevaarlijk, mede door de Efteling. Op Burgemeester Bechtweg moet terughoudend worden omgegaan met aansluitingen omdat het doel van deze structuur is om het verkeer op een snelle en veilige manier om de stad te sturen. De onderlinge afstand tussen kruispunten moet zo groot mogelijk zijn omdat dit de verkeersstroom beïnvloed. Bovendien is elk kruispunt een discontinuïteit en daarmee een potentieel conflictpunt (veiligheid). Bovendien zijn er eisen vwb bewegwijzering. Een automobilist heeft tijd nodig (en dus lengte) om te anticiperen op ieder kruispunt. Het kruispunt kan de te verwachten verkeersintensiteit verwerken. Bij onderhoud en calamiteiten zijn er nog twee noodontsluitingen die gebruikt kunnen worden. Zijn dit bedrijvenunits die te huur zijn of zetten de bedrijven zelf hun panden? Tilburg verkoopt kavels op nieuwe bedrijventerreinen bij voorkeur aan bedrijven die daar een bedrijfspand voor eigen gebruik willen neerzetten. Bij verkoop aan bedrijven die een bedrijfspand willen neerzetten om te verhuren aan andere bedrijven, stellen we in het algemeen als voorwaarde dat de huurder bekend moet zijn (feitelijk dus al heeft getekend dat hij zal gaan huren). Voor vrijwel alle percelen zal uiteindelijk sprake zijn van 1 bedrijfspand met 1 gebruiker (huurder of eigenaar). De toegang voor fietsers en wandelaars is een te grote omweg en beperkt. Rugdijk is bovendien "erg" gevaarlijk voor fietsers en wandelaars. Dit ook vanwege verkeer dat via de Vlashoflaan komt. De doorgaande fietsroutes (en de oversteken van de Burgemeester Bechtweg) lopen niet over het terrein Zwaluwenbunders, maar over Rugdijk en het Riddershofpad. Zwaluwenbunders kan vanaf deze twee kanten wel bereikt worden met de fiets of te voet. De wegen op het bedrijventerrein hebben een voldoende breedte om hier te fietsen of te lopen zonder in conflict te komen met het overige verkeer. Aan welke bedrijven denkt men bij de zichtlocatie. Worden dit toonzalen? Er is al een autoboulevard en op 10 km een meubel boulevard (Piet Klerkx) De bedrijfskavels op Zwaluwenbunders zijn bedoeld voor bedrijven die produceren en assembleren en/of groothandel voeren. Dat geldt ook voor de zichtlocaties. De bedrijfspanden in de zichtzones zullen wel moeten voldoen aan hogere beeldkwaliteitseisen. De kavels voor perifere detailhandel (PDV) worden specifiek bestemd voor vestiging van een tuincentrum of bouwmarkt. Autodealers of meubelverkoop zijn daar niet toegestaan en ook niet op de rest van het bedrijventerrein. Horecagelegenheid, wat is hier het nut van? Wordt verwacht dat dit werkelijk kans van slagen heeft op een bedrijventerrein? Deze horecagelegenheid is ondersteunend voor de Perifere Detailhandelsvestigingen en de overige bedrijven. Daarnaast ligt Zwaluwenbunders direct aan de rondweg om Tilburg en dit biedt voor bepaalde horecaformules de juiste randvoorwaarden voor een succesvolle exploitatie. WWV (Noordraad HQ) ziet géén heil in dit plan! Er is veel kantoor en bedrijven m2 leegstand. Bedrijven en wonen worden steeds verder uit elkaar gerukt. Ouderen moeten de auto pakken voor de kleine boodschappen. Remember The Mall. Het bedrijventerrein Zwaluwenbunders wordt ingericht voor bedrijvigheid waarvoor een locatie in of direct naast een woonwijk niet geschikt is. Bijvoorbeeld vanwege geluidsproductie, gevaar of het aantal verkeersbewegingen van auto's en vrachtwagens als gevolg van de bedrijfsactiviteiten. Op Zwaluwenbunders komen geen winkels voor dagelijkse producten ("kleine" boodschappen).
RAAP-RAPPORT 2100 Plangebieden Rugdijk-Kouwenberg/Zuidkamer en Burgemeester Bechtweg, gemeente Tilburg Archeologisch vooronderzoek: een verkennend en karterend booronderzoek en oppervlaktekartering
135
136
134
135
136
399
399
400
400
401
401
134
Figuur 1. Ligging van de plangebieden (rode lijnen); inzet: ligging in Nederland (ster).
8
! " #$ "
& '
& ((
-
< ) ( = " /0 #1(
=
&
(( AB " ( ! " #$ "
AB " +G & " ( & = " & +/ & ( A0 4! 8%!
((4I( 8B% (( =
" ' (( +G & " ( = " A0 4! 8B " A = B ( ==
+C( &
(
=5 = & +
!"# $ %& '* + , - ,
, /$ /
8
! " #$ "
& '
& ((
< $$ ) ' G ( A+JB
A= 6B+ ! " #$ A+7+;B ! " =( C + " A+5B " ( ! " #$ ' ! I A D=E
" '= B+ 1 ( = " " &
6
& +G = ( 550 ( = 9 A':+B% Y 6:+#5+:+) &
" + G A ( ! " #$ B " =( & ( + G "
F= ( +. +
0 !"# $ %& ' 2! - 3 /
%'% !" 0 & = ( =
& ( (A0 8B+0 & ( & & " /0 (
+0 &
& (( +0 &
! " #$ "
& '
& ((
( (A& 5 & B+G !" 9 A!9 6+B
I )=!" AI)!%"""+ +B ( +
(
, C " H < (+ $
(( ( + (( = ( " A& "
B+
! " #$ "
& '
& ((
# !" '
H &
!" !" ' G
G
(
. A[9 " HB 1 I
.
;:
:
1 : H+
,
1
, !
! ,
I
,
1
->%
5:
H+
, 1
I
, 1
. "!
6J
A9 " I B
1 .
1 G3 ] G3 ] 1 ,
G (
= "!
7J
A, I B
,
8J
8 J: :: 5: J J H+ :
H+ : : 7 7 7: 5 58#:6 ;5: 7;5 8J
+: +:
1
+
+:
2
+: 6+: 6+:
;+
2 6:+
0
;+
<
G3
1
J6
,
=
"! J+
.
!
,
: :
C
=
J8:
AC I B
C , ]( 5+
/ I )) C I ) \ #0 . > 0
;+ 6;+ 5+
:+
6+ 66;+
C
675+ 5;+
/ 5;6+
WDEHOBVWDQGDDUGB*HR%LR$UFKHRB5$$3B
3 45 / / / !/
! " #$ "
& '
& ((
%
< - / = & ( K
( ( A0 4! 8%!
(( 4I( 8B%
=" 6& &
" ( " = A^+B A^+6B A^ +5B+/ (0 4! A8B+
< # ) ( & 3( &(+G & = , < A )2 +;+ B ( +) &
+ & CG &) ))
' & 1 +) 1< A=+6+ B & C G & 2 G &+G ( " CG & = & (
" +7=O"MR 5+G1C I H < + *!" 4<,<47+ & G +5 ! ;6#,#.;J6+. + * ( 488+, D -/4'GCCCC-,??O -O + I H < + * 487:+, D -/4'GCCCC-,GCO -3+I
< +
# ) (,-*
H0 )= I3
#*
. I3
#?
. " (
.
!" 9
=$
.
9
*-
I )=!"
56
! " #$ "
& '
& ((
0
' A
# & B+
) !
=
" ( + % - & =& (
" "
& % & < 9 D EAI '- / %< '- " B+ G A[ = B " (& %"
" + !" G
" = & + C
"
( +
" ( = & ( ( +G
9
C 9 +), 9 " ( = $ 9 = + ) $' !
G
" ( = & + E G & " " = "
& >+ ( > (" = ( "
= + E G
(
( (
+ .
"
A :B+ , A B+ @ & =A # %D E B+ ' ) +
55
! " #$ "
& '
& ((
'% ( A/ & B ( A & B+0 ( / & &
( = & " ( & + ' q ( + " G " " & + ! 0 & =+ .
:+ ?!" . ( A " 9 B++ + +
$%!" $ )4 5
6 F < 1 ( A B% & ' 9 A B+ F < )( ( ! " #$ 'x & " ( + F/< )( ( ! " #$ ' f ( + F1< / D E' ( ( ! " #$ + F2<
& & + FG< ! & /
+ FH< !
& ' & (
+ FI<
( ( + FC< /> ( ( ( .I+ F <C(( + F
< (( (
& + F <G
& + F /<. # ( = E+ F 1<. # ( = H HE+ F 2< (, ' ( + F G< (:, ' + F H< (568, )2& ' " = + F I< (56779 ' " +
5:
! " #$ "
& '
& ((
F C< (567, ' " + F < (5679 " '= + F < " A0 4! 8B+ F < " + <
. +
<
( AG 4! 8J8%1 88B+
/<
( ( +
1<
" ( ! " #$ 0 4! A8B+
2<
q (
& +
G<
+
H<
C +
I<
" +
C<
& +
<
AHG B+
< & +
< = 3( +
5;
! " #$ "
& '
& ((
&!"$5(+6
5J
! " #$ "
& '
& ((
57
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
140
Bijlage 2 Rapport voortoets plan-MER(beoordeling)
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
141
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders
Gemeente Tilburg 10 maart 2011 Definitief rapport 9W5059
INHOUDSOPGAVE Blz. 1
Aanleiding Ligging plangebied Doel van deze rapportage Leeswijzer
1 1 1 2 3
2
TOETSINGSKADER 2.1 Natuurbeschermingswet en Natura2000 2.1.1 Inleiding 2.1.2 Ontwerpbesluit
4 4 4 4
3
WERKWIJZE
7
4
GEBIEDSBESCHRIJVING 4.1 Aanwezige natuurwaarden in het gebied 4.2 Natura2000-gebied Loonse en Drunense Duinen, De Brand & Leemkuilen
8 9
5
6
INLEIDING 1.1 1.2 1.3 1.4
9
VOORGENOMEN INRICHTINGSMAATREGELEN EN MOGELIJKE EFFECTEN 5.1 Het Stedenbouwkundig plan in hoofdlijnen 5.2 Voorgenomen werkzaamheden en planning op hoofdlijnen 5.3 Dwingende reden van openbaar belang 5.4 Mogelijke effecten
11 11 12 13 13
TOETSING NATUURBESCHERMINGSWET 6.1 Effecten op habitattypen en richtlijnsoorten 6.2 Cumulatieve effecten 6.3 Conclusie omtrent NB-wet 6.4 Overige aandachtpunten en aanbevelingen
15 15 19 21 22
LITERATUUR
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders Definitief rapport
23
9W5059/R00001/904760/BW/DenB 10 maart 2011
1
INLEIDING
1.1
Aanleiding De realisatie van het toekomstig bedrijventerrein in de Zwaluwenbunders is verankerd in het Stedenbouwkundig Plan, dat op 23 november door de gemeenteraad goedgekeurd is. Het wordt een groen bedrijventerrein met een verhouding 47%/53% voor groen resp. bedrijvigheid. Het plangebied ligt in de buurt van Natura 2000 gebieden. Projecten of plannen in de buurt van een Natura 2000-gebieden dienen getoetst te worden op effecten op de beschermde waarden van die Natura 2000-gebieden. Om de invloed van projecten of plannen op deze Natura 2000-gebieden te bepalen moet een toetsing plaatsvinden. Dit vindt in eerste instantie plaats middels een verkennende toets, de zogenaamde Voortoets. Deze voortoets wordt uitgevoerd op het detailniveau waarop het plan of project beschikbaar is. Deze voortoets richt zich specifiek op het Stedenbouwkundig Plan. Het voorgenomen project zal plaatsvinden nabij de Natura 2000-gebieden 'Loonse en Drunense Duinen, De Brand & Leemkuilen'1 en ‘Kampina & Oisterwijkse Vennen’ (figuur 1.1). In het kader van de Natuurbeschermingswet moet daarom worden bekeken of de ontwikkeling van dit bedrijventerrein mogelijk (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden met zich meebrengt. De andere Natura 2000-gebieden liggen gezien de werkzaamheden in combinatie met de ligging, op dermate grote afstand (>7 kilometer) dat effecten op deze gebieden niet aan de orde zijn. Deze zullen in deze rapportage niet besproken worden.
1.2
Ligging plangebied Het plangebied wordt begrensd door de Burgemeester Bechtweg aan de zuidwestkant en de Quirijnstokstraat aan de noordwestkant. Aan de overige zijden grenst het plangebied aan landbouwpercelen en de kleine loofboselementen van het Hazennest. Figuur 1.1 geeft de ligging van het plangebied (rood omlijnd) weer ten opzichte van het Natura 2000-gebied “Loonse en Drunense Duinen, De Brand & Leemkuilen”. Conform de huidige stand van zaken (januari 2011) ligt het plangebied op 2 kilometer van het Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied de Kampina en Oisterwijkse vennen, ligt ruim 5 kilometer van het plangebied.
1
Dit gebied is in eerste instantie aangemeld als Loonse en Drunense Duinen en Leemkuilen. Sinds het
conceptbeheerplan (2009) is ‘De Brand’ aan de naam toegevoegd.
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders Definitief rapport
9W5059/R00001/904760/BW/DenB -1-
10 maart 2011
Figuur 1.1: Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen en Kampina & Oisterwijkse Vennen.
1.3
Doel van deze rapportage De Natuurbeschermingswet stelt dat een activiteit die in of nabij een beschermd gebied plaatsvindt, beoordeeld moet worden wanneer deze activiteit effecten kan hebben op de beschermde natuurwaarden. De toetsing dient aan de instandhoudingsdoelstellingen plaats te vinden. Een dergelijke toetsing volgt een vaste procedure die begint met het in kaart brengen van de kans op significant negatieve effecten op de beschermde natuurwaarden. Dit gebeurt door middel van de zogenaamde voortoets. Het doel van deze voortoets is te bepalen of er sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van omliggende Natura 2000-gebieden, als gevolg van dit voorgenomen initiatief. Indien er inderdaad negatieve effecten zijn, wordt bekeken of deze mogelijk significant negatief zijn. Indien significante effecten niet kunnen worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd. Vorm en inhoud daarvan dienen afgestemd te worden met bevoegd gezag (provincie Noord-Brabant). Zijn er wel negatieve effecten, maar zeker niet significant negatief, dan is het project vergunningplichtig en ook dan zal het vervolg in overleg met bevoegd gezag afgestemd moeten worden.
9W5059/R00001/904760/BW/DenB 10 maart 2011
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders -2-
Definitief rapport
Doel van het voorliggende document is dan ook om in kaart te brengen welke effecten het nieuwe bedrijventerrein kan hebben op de vanuit de Natuurbeschermingswet beschermde natuurwaarden.
1.4
Leeswijzer In hoofdstuk 2 worden de relevante toetsingskaders besproken. De gevolgde werkwijze staat beschreven in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 gaat in op de aanwezige natuurwaarden van het gebied en de instandhoudingsdoelen in het kader van Natura2000. Hoofdstuk 5 beschrijft de voorgenomen maatregelen, externe projecten en de mogelijke (cumulatieve) effecten hiervan. Hoofdstuk 6 gaat in op de effectbeoordeling (toetsing) van de maatregelen op de aanwezige habitats en soorten. In hoofdstuk 7 worden noodzakelijke mitigerende maatregelen besproken, alsmede de conclusies.
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders Definitief rapport
9W5059/R00001/904760/BW/DenB -3-
10 maart 2011
2
TOETSINGSKADER
2.1
Natuurbeschermingswet en Natura2000
2.1.1
Inleiding Deze voortoets gaat uit van het toetsingskader voor de Natuurbeschermingswet (NBwet). Toetsing aan de Flora- en Faunawet en de Ecologische Hoofdstructuur volgen ieder een apart spoor en worden zodoende niet in dit rapport beschreven. Het toetsingskader van de NB-wet wordt in de volgende paragrafen toegelicht.
2.1.2
Ontwerpbesluit De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld de achteruitgang van de biodiversiteit op haar grondgebied uiterlijk 2010 te stoppen. Hiertoe is het Natura2000 netwerk in het leven geroepen. Dit is een netwerk van belangrijke natuurgebieden, waarbinnen alle lidstaten maatregelen nemen om de gunstige staat van instandhouding van de soorten en habitattypen waarvoor die gebieden zijn aangewezen te garanderen. Nederland draagt met 162 gebieden bij aan dit netwerk. De wettelijke bescherming van de Natura2000-gebieden is per 1 oktober 2005 geregeld in de vernieuwde Natuurbeschermingswet 1998. Hieruit voortvloeiend zijn per gebied concept Instandhoudingsdoelstellingen opgesteld in een conceptaanwijzingsbesluit. Op grond hiervan zijn de instandhoudingsdoelen uitgewerkt in een conceptbeheerplan. Totdat er een definitief aanwijzingsbesluit is vastgesteld, vormen de concept Instandhoudingsdoelstellingen het toetsingskader voor de toetsing aan de Natuurbeschermingswet. Het conceptbeheerplan vormt de meest actuele stand van zaken als het gaat om de invulling van de ontwerp instandhoudingsdoelstellingen in ruimte en tijd. De provincie Noord-Brabant heeft het proces om te komen tot definitieve beheerplannen vroeg in gang gezet, waardoor er reeds een vrijwel gereed concept beheerplan voor “Loonse en Drunense Duinen, De Brand & Leemkuilen” beschikbaar is; dit geldt ook voor Natura 2000-gebied Kampina en Oisterwijkse Vennen. Van deze conceptbeheerplannen –met name de eerstgenoemde- is dan ook gebruik gemaakt bij de beoordeling van mogelijke effecten als gevolg van de voorgenomen maatregelen. Status van het conceptbeheerplan Het is van belang hier te vermelden dat conceptbeheerplannen géén formele wettelijke status hebben, omdat de hiervoor noodzakelijke inspraakprocedures nog niet doorlopen zijn. De documenten zijn in 2010 ter advies voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV), die hiervan gebruik zal maken om te komen tot een definitieve aanwijzing van “Loonse en Drunense Duinen, De Brand & Leemkuilen”. Pas daarna zal gestart worden met het definitief maken van de beheerplannen. Omdat de conceptbeheerplannen tot stand gekomen zijn door inzet van en samenwerking tussen de voornaamste belanghebbenden in het gebied, mag verwacht worden dat het uiteindelijke beheerplan op hoofdlijnen ongewijzigd zal blijven. In het document is wél gebruik gemaakt van de ‘beste beschikbare wetenschappelijke kennis’, zeker als het gaat om het voorkomen van habitattypen en habitatrichtlijn- en vogelrichtlijnsoorten. 9W5059/R00001/904760/BW/DenB 10 maart 2011
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders -4-
Definitief rapport
Elke toetsing aan de Natuurbeschermingswet loopt volgens een vast patroon (figuur 2.1). Dit rapport vormt de uitwerking van de oriëntatiefase. De oriëntatiefase betreft de vraag of de voorgenomen activiteit mogelijk (significant) negatieve effecten heeft voor de beschermde natuurwaarden. Indien negatieve effecten zijn uit te sluiten, is de toets voltooid en kan het project of plan worden voortgezet. Wanneer negatieve effecten niet zijn uit te sluiten, is voor de voortgang van het project een vergunning noodzakelijk. Bij dit vervolgtraject naar de vergunningaanvraag moet worden nagegaan of de effecten gemitigeerd kunnen worden en of ze al dan niet van significant negatieve betekenis zijn voor de gunstige staat van instandhouding van de habitattypen en populaties in het beschermde gebied. Het vervolgtraject (bij vergunningsplicht) wordt in overleg met het Bevoegd Gezag bepaald.
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders Definitief rapport
9W5059/R00001/904760/BW/DenB -5-
10 maart 2011
Figuur 2.1: Stappenplan behorend bij een toetsing aan de Natuurbeschermingswet (LNV, 2005)
In hoofdstuk 4 wordt in detail ingegaan op de Instandhoudingsdoelstellingen die gelden voor Natura2000-gebied “Loonse en Drunense Duinen, De Brand & Leemkuilen”.
9W5059/R00001/904760/BW/DenB 10 maart 2011
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders -6-
Definitief rapport
3
WERKWIJZE Om de voorgenomen ingrepen te toetsen aan de Natuurbeschermingswet (NB-wet) is het volgende stappenplan gevolgd: Stap 1: Inventarisatie van beschermde soorten en habitattypen, aan de hand van aangeleverde en beschikbare gegevens. Stap 2. Vaststelling van de effecten op beschermde soorten en instandhoudingsdoelen. Stap 3. Beschrijving van de effecten op beschermde soorten en instandhoudingsdoelen. Stap 4. Eindconclusie omtrent effecten in het kader van de Natuurbeschermingswet. Stap 1: Inventarisatie van beschermde soorten Om een indruk te krijgen van het voorkomen van beschermde dieren en planten in het plangebied is gebruik gemaakt van informatie uit het beheerplanproces van Natura2000 en aanvullende informatie van de Gemeente Tilburg. De zo verkregen informatie, is geïnterpreteerd aan de hand van ecologische kennis en ervaring. Door de gemeente Tilburg zijn de volgende bronnen beschikbaar gesteld: Ecologisch onderzoek plangebied Rugdijk-Kouwenberg-Zuidkamer te Tilburg (Cools, maart 2009). Toetsing flora- en faunawet plangebied Rugdijk-Kouwenberg-Zuidkamer te Tilburg (Cools, maart 2009). Stap 2. Vaststelling van de effecten De effecten op instandhoudingsdoelen en hun ecologische randvoorwaarden zijn benoemd en hun relatie met het projectplan is in beeld gebracht. Ook is er gekeken naar de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied en of deze een relatie hebben met het Natura 2000-gebied. Stap 3. Beschrijving van de effecten op beschermde soorten Door de resultaten van stap 1 en stap 2 te koppelen zijn de overblijvende negatieve effecten van het project op de aanwezige en nabijgelegen natuurwaarden inzichtelijk gemaakt en voor zover mogelijk gekwantificeerd. Stap 4. Eindconclusie omtrent NB-wet In deze stap wordt op basis van voorgaande effectenanalyse bepaald of alle (cumulatieve) effecten tezamen negatieve effecten hebben en zo ja of er een kans is dat deze significant negatief effect kunnen zijn. Indien er sprake is van effecten dan is er een vergunningsplicht in het kader van de NB-wet. Deze rapportage kan door de bevoegde gezagen gebruikt worden om te bepalen of een vergunning noodzakelijk is en - indien nodig- welk vervolgtraject doorlopen moet worden.
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders Definitief rapport
9W5059/R00001/904760/BW/DenB -7-
10 maart 2011
4
GEBIEDSBESCHRIJVING Anno 2011 is het plangebied in gebruik als agrarisch gebied met zowel veeteelt als akkerbouw. Ook zijn er een aantal percelen met boomteelt. Hierdoor heeft het gebied een open karakter. Verder zijn er in het gebied een drietal poelen aanwezig, die worden afgewisseld met enkele solitaire bomen. Aan de oostrand van het gebied liggen enkele kleine loofbosjes die horen bij D’n Hazennest. Deze zijn bovendien bestempeld als Ecologische Hoofdstructuur (EHS), evenals twee van de drie aanwezige poelen. Het gebied kent zeer beperkte natuurwaarden op eigen grondgebied; het gebied is echter van substantieel belang als infiltratiegebied van natuurgebied De Brand, onderdeel van natura2000-gebied Loonse en Drunense Duinen, De Brand & Leemkuilen2.
Figuur 4.1: Afbakening plangebied Zwaluwenbunders; de groene vlakken geven de ecologische hoofdstructuur aan zoals deze begrensd is in het Natuurbeheerplan 2011 van de provincie NoordBrabant
2
Achtergrondrapport Structuurvisie Noordoost 2020
9W5059/R00001/904760/BW/DenB 10 maart 2011
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders -8-
Definitief rapport
4.1
Aanwezige natuurwaarden in het gebied Van de soorten die opgenomen zijn in tabel 3 komen binnen het onderzoeksgebied de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis voor. Het onderzoeksgebied wordt door deze soorten alleen gebruikt als foerageergebied. Op basis van een deskundigenoordeel3 kan worden gesteld dat het onderzoeksgebied geen essentieel onderdeel zal zijn van het leefgebied van de genoemde vleermuissoorten, aangezien in de directe omgeving van het onderzoeksgebied soortgelijke of kwalitatief betere foerageergebieden aanwezig zijn. Tijdens het veldonderzoek zijn geen vaste verblijfplaatsen of vaste vliegroutes van vleermuizen waargenomen. Gebouwen en oudere bomen zijn dan ook vrijwel geheel afwezig. Beschermd volgens de tabel 3 is ook de kamsalamander. Genoemde amfibiesoort is in 2006 of 2007 nog waargenomen door Kees Marijnissen van RAVON in de poel aan de noordoostzijde van de Burgemeester Bechtweg. In 2008 en maart 2009 zijn door het Ecologisch Adviesbureau Cools echter geen larven, jonge of volwassen exemplaren van de kamsalamander aangetroffen. De kans dat in de poel alsnog een (zeer) kleine populatie van de kamsalamander voorkomt moet echter niet worden uitgesloten, mede omdat de poel door de dichte vegetatie relatief moeilijk te onderzoeken is met een schepnet. Het uitzetten van fuiken geeft een betrouwbaarder beeld.
4.2
Natura2000-gebied Loonse en Drunense Duinen, De Brand & Leemkuilen Het Natura 2000 gebied “Loonse en Drunense Duinen, De Brand & Leemkuilen” is circa 4.074 hectare groot en is in zijn geheel gelegen in de provincie Noord-Brabant in de gemeenten Haaren, Heusden, Loon op Zand, Tilburg en Waalwijk. Het gebied ligt in het beheergebied van Waterschap De Dommel en Waterschap Brabantse Delta en grenst aan de noord-oostkant aan het beheergebied van Waterschap Aa en Maas. Verder kent het gebied twee grote eigenaren: Natuurmonumenten, Brabants Landschap en daarnaast vele particulieren. De Loonse en Drunense Duinen zijn tevens Nationaal Park en vooral bekend als een groot stuifzandgebied omringd door droge, uitgestrekte loof- en naaldbossen. In het zuiden grenzen deze bossen aan natuurgebied De Brand; dit gebied is ook onderdeel van dit Natura 2000-gebied. De Brand ligt in het beekdal van de Leij en bestaat uit vochtige tot natte loofbossen, graslanden, moerassen en poelen. Dit gebied is zo nat omdat de Leij wordt tegengehouden door de dekzandrug van de Loonse en Drunense Duinen en als gevolg daarvan een moeizame omweg moet maken richting de Maas. Deelgebied de Leemkuilen ligt ten oosten van Udenhout en is daarmee geïsoleerd ten opzichte van de Loonse en Drunense Duinen en De Brand. Dit gebied bestaat uit gegraven plassen ten behoeve van leem- en zandwinning die omgeven zijn door vochtige loofbossen. Het is bovendien een belangrijk leefgebied voor Kamsalamander en Boomkikker.
3
Cools, 2009
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders Definitief rapport
9W5059/R00001/904760/BW/DenB -9-
10 maart 2011
Juist het gebied De Brand ligt in een straal van 2 kilometer hemelsbreed van het plangebied. Het is een kwelafhankelijk, kwetsbaar natuurgebied met hoge natuurwaarden. De zeldzame Boomkikker heeft hier een tamelijk stabiele populatie en verder is het belangrijk leefgebied voor de Kamsalamander en de Drijvende waterweegbree. De instandhoudingsdoelen (H6410, H9190, H91E0, H1166, H3130 en H1831) zijn specifiek van toepassing op De Brand en worden in tabel 4.1 nader toegelicht. Het gebied wordt voor een belangrijk deel gevoed door kwelwater, waarvan het brongebied (deels) in het landelijk gebied ten noordoosten van Tilburg ligt. Tabel 4.1: Instandhoudingsdoelstellingen “Loonse en Drunense Duinen, De Brand & Leemkuilen” (LNV, 2007 en 2006b) Code
Nederlandse naam
Doelstelling
H2310
Stuifzandheiden met struikheide
Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit
H2330
Zandverstuivingen
Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit
H3130
Zwak gebufferde vennen
Behoud oppervlakte en kwaliteit
H4010
Vochtige heiden
Behoud oppervlakte en kwaliteit (inmiddels vervallen
H6410
Blauwgraslanden
Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit
als IHD) H9190
Oude eikenbossen
Behoud oppervlakte en kwaliteit
H91E0
Vochtige alluviale bossen
Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit
H1166
Kamsalamander
Uitbreiding verspreiding, omvang en verbetering
H1831
Drijvende waterweegbree
Behoud omvang en kwaliteit biotoop voor behoud
kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie populatie
9W5059/R00001/904760/BW/DenB 10 maart 2011
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders - 10 -
Definitief rapport
5
VOORGENOMEN INRICHTINGSMAATREGELEN EN MOGELIJKE EFFECTEN
5.1
Het Stedenbouwkundig plan in hoofdlijnen Het stedenbouwkundig plan Zwaluwenbunders bestaat uit de volgende bouwstenen: Realisatie van drie grote perifere detailhandelzaken (zogenaamde PDV's), een horecagelegenheid en een evenemententerrein met een bijbehorend gemeenschappelijk parkeerterrein op 12 ha4 van het plangebied. Het grootste deel van het plangebied (20 ha) wordt ontwikkeld als regulier bedrijventerrein. Hier komen ruim zestig percelen met een oppervlakte van 1500m2 tot 5000 m2 voor gemengde bedrijvigheid. Dat kunnen zowel bedrijfsgebouwen als werkplaatsen, magazijnen en dergelijke zijn. Een aantal van deze kavels heeft een zichtlocatie aan de Burgemeester Bechtweg. Aanleg van infrastructuur, ruimtebeslag 2 ha. De overige 30 ha wordt groen ingericht, waarbij bestaande bomen en landschapselementen vrijwel geheel gespaard blijven. De groenontwikkeling wordt grotendeels geconcentreerd tegen de noordzijde van de Burgemeester Bechtweg. In deze groenstrook zit tevens de ruimte die gereserveerd is voor de toekomstige 380kV hoogspanningleiding vanuit het gebied Rugdijk Kouwenberg. In het gebied worden drie toekomstige waterstromen onderscheiden: vuil water van de bedrijven, vuil hemelwater en schoon hemelwater. Vuil water wordt direct afgevoerd naar de rioolzuivering, vuil hemelwater wordt gefilterd/primair gezuiverd en vervolgens geloosd op het oppervlaktewater. Schoon water blijft in het gebied (sloten en retentie) waarbij het zoveel mogelijk infiltreert. Het gebied maakt namelijk deel uit van het infiltratiegebied van De Brand, dat hoort bij Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen, De Brand & Leemkuilen. Overeenkomstig de randvoorwaarden van waterschap De Dommel en om de schoonwaterretentie beschikbaar te hebben voor neerslag, wordt het landbouwkundige afvoerdebiet afgevoerd richting het regionale watersysteem. Het bedrijventerrein krijgt één hoofdontsluiting op de Burgemeester Bechtweg.
4
Oppervlaktebepaling op basis van stedenbouwkundig plan op hoofdlijnen.
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders Definitief rapport
9W5059/R00001/904760/BW/DenB - 11 -
10 maart 2011
5.2
Voorgenomen werkzaamheden en planning op hoofdlijnen Nadat het bestemmingsplan medio 2012 is goedgekeurd wordt gestart met het bouwrijp maken van de 34 hectare die wordt ingericht als bedrijventerrein en infrastructuur. Afhankelijk van de verkoop van de bedrijfskavels zullen naar verwachting vanaf begin 2013 tot in 2015 alle bedrijfskavels opgevuld worden, waarbij het watersysteem duurzaam wordt ingericht conform de drie gescheiden waterstromen zoals genoemd in paragraaf 5.1.
9W5059/R00001/904760/BW/DenB 10 maart 2011
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders - 12 -
Definitief rapport
5.3
Dwingende reden van openbaar belang De ontwikkeling van de Zwaluwenbunders vloeit voort uit de Structuurvisie Noordoost 2020; deze beschrijft de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied ten noorden van Tilburg Noord, inclusief Rugdijk/Kouwenberg. Er is een aantal recente beleidskaders waaruit de visie op Tilburg Noordoost voortkomt. De gemeente Tilburg heeft een regionale taakstelling voor de bouw van woningen en bedrijventerreinen. In de gemeente Tilburg moeten tot 2020 ruim 10.000 woningen binnenstedelijk worden gebouwd en ongeveer 8.000 woningen buitenstedelijk. Een groot deel van deze uitbreiding wordt gerealiseerd in het noordoosten van de gemeente. Met de groei van het aantal woningen dient evenredig voorzien te worden in voldoende bedrijvigheid en daarmee in werkgelegenheid in de regio Tilburg. Het plan Zwaluwenbunders draagt hier aan bij. Voor het opstellen van de visie en beleidskaders zijn maatschappelijke belangen nadrukkelijk afgewogen, waarmee er sprake is van een dwingende reden van openbaar belang voor dit project.
5.4
Mogelijke effecten In deze paragraaf worden kort mogelijke effecten beschouwd die op kunnen treden in relatie tot de instandhoudingsdoelstellingen in het kader van Natura2000. Deze paragraaf is geen uitwerking van effecten, maar een verkenning. In het volgende hoofdstuk wordt verder op de effecten ingegaan. Gezien de afstand tot het Natura2000-gebied Loonse en Drunense Duinen, De Brand en Leemkuilen van 2 kilometer hemelsbreed, zijn er geen directe effecten. Alleen via externe werking zijn in beperkte mate effecten mogelijk opdat storingsfactoren als geluid, licht en beweging in 2 kilometer al geheel zijn uitgedempt of weggevallen tegen de achtergrondniveaus. Dit geldt in sterkere mate ook voor de nog verderop gelegen Kampina en Oisterwijkse Vennen. In dit laatste gebied zijn geheel geen meetbare effecten te verwachten. Deze verwachting is gebaseerd op berekeningen in het kader van de passende beoordeling voor de Burgemeester Bechtweg5. En de ligging ten opzichte van de overheersende windrichting. De voornaamste depositiepluim gaat namelijk naar het noordoosten, terwijl de Kampina naar het zuidoosten ligt. Zodoende wordt verder alleen ingegaan op de Loonse en Drunense Duinen en De Brand. De enige effecten die redelijkerwijs op de gegeven afstanden en omstandigheden op de Loonse en Drunense Duinen, De Brand en Leemkuilen kunnen treden zijn verdroging en vermesting. Verdroging kan optreden wegens toename van het verhard oppervlak en daardoor toename rechtstreekse afvoer van hemelwater naar het oppervlaktewater. Dit water kan niet meer infiltreren in de bodem en komt derhalve niet beschikbaar als kwelwater in het kwelafhankelijke natuurgebied De Brand. Hierdoor kan een deel van De Brand verder verdrogen, waarbij tegelijkertijd het bufferend vermogen van de bodem afneemt als gevolg van een gebrek aan kwel. Hierdoor komen nutriënten vrij die verruiging in de hand werken.
5
Royal Haskoning, 2010, Passende boordeling Burgemeester Bechtweg.
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders Definitief rapport
9W5059/R00001/904760/BW/DenB - 13 -
10 maart 2011
Verdroging kan los van een verminderde kwelstroom ook zorgen voor vermesting. In verdrogende bodemlagen treedt namelijk mineralisatie op als gevolg van zuurstof, waardoor er geleidelijk meer voedingstoffen beschikbaar komen voor planten. Mogelijk is er ook sprake van een verhoogde stikstofdepositie, en dus vermesting, als gevolg van toenemende bedrijvigheid. Omdat effecten in dit stadium niet kunnen worden uitgesloten is een verdere toetsing nodig. In het volgende hoofdstuk worden deze mogelijke effecten nader getoetst aan de Natuurbeschermingswet.
9W5059/R00001/904760/BW/DenB 10 maart 2011
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders - 14 -
Definitief rapport
6
TOETSING NATUURBESCHERMINGSWET Uitgaande van de effecten uit hoofdstuk 4 en de instandhoudingsdoelen voor de Loonse en Drunense Duinen, De Brand & Leemkuilen moet er nader worden getoetst aan de NBwet. Voor de effectbeoordeling is in eerste instantie gebruik gemaakt van de door het Ministerie van LNV samengestelde effectenindicator6.
6.1
Effecten op habitattypen en richtlijnsoorten In deze paragraaf worden de effecten op aanwezige habitattypen en richtlijnsoorten de effecten besproken aan de hand van de relevante storingsfactoren zoals bepaald in paragraaf 5.4. Ook zijn daarbij nog enkele andere storingsfactoren kort opgenomen. oppervlakteverlies; verontreiniging; verdroging; verstoring door licht; verstoring door geluid. Tabel 6.1: Instandhoudingsdoelen Loonse en Drunense Duinen, De Brand & Leemkuilen Storingsfactor
oppervlakteverlies
verontreiniging
vermesting verdroging
verstoring door licht
Stuifzandheiden met struikhei Zandverstuivingen Zwakgebufferde vennen Vochtige heiden Blauwgraslanden Oude eikenbossen *Vochtige alluviale bossen Drijvende waterweegbree Kamsalamander zeer gevoelig gevoelig niet gevoelig n.v.t. onbekend
Oppervlakteverlies Ten aanzien van de instandhoudingsdoelen in tabel 4.1 heeft het project Zwaluwenbunders geen effecten; de ingreep vindt plaats ver buiten de begrenzing van het Natura2000-gebied.
6
Bron: LNV, 2008; voor achtergrondinformatie zie Broekmeyer et al., 2006
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders Definitief rapport
9W5059/R00001/904760/BW/DenB - 15 -
10 maart 2011
verstoring door geluid
Vermesting Het Nederlandse toetsingskader voor stikstof (en ammoniak) verkeert op het moment van schrijven in een fase van transitie. Tot voor kort werd bij de beoordeling van vergunningaanvragen in het kader van de Nb-wet gebruik gemaakt van het ‘Toetsingskader Ammoniak en Natura 2000’.7 Op basis van dit toetsingskader kon een vergunning worden verleend als de stikstofdepositie door een bedrijf/project op de dichtstbijzijnde rand van het Natura 2000-gebied niet hoger is dan 5% van de kritische depositiewaarden voor dat gebied. In 2008 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat deze wijze van toetsing in strijd is met het stelsel van de aan de Nb-wet ten grondslag liggende Europese Habitatrichtlijn.8 Uit de uitspraken volgt dat in het geval van overbelaste situaties niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied worden aangetast indien de stikstofdepositie de 5% niet overschrijdt. De effecten zullen van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Volgend op de uitspraak van de Raad van State heeft het Ministerie van LNV, op basis van het advies van de Taskforce Trojan (2008), op 24 november 2008 een handreiking uitgevaardigd met als doel het vergunningverlenend gezag te ondersteunen bij de afweging of bestaand gebruik, nieuwvestiging of uitbreiding van activiteiten met stikstofuitstoot in of in de omgeving van Natura 2000-gebieden kan worden toegestaan (LNV 2008). De handreiking gaat uit van een integrale, gebiedsgerichte benadering, waarbij een aantal vragen zijn geformuleerd die bij de projectspecifieke afweging moeten worden beantwoord. Deze vragen hebben betrekking op o.a. de locaties en staat van instandhouding van de habitattypen, de huidige en toekomstige abiotische condities, en de effecten van de betreffende activiteiten in en nabij het Natura 2000gebied. Een verdere invulling wordt gegeven door het rapport ‘Meer dynamiek bij de uitvoering van nationale en Europese natuurwetgeving’, gepubliceerd door de adviesgroep Huys (Huys et al. 2009). De adviezen van zowel Trojan als Huys zijn verwerkt in de voorlopige Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Het is onduidelijk wanneer de definitieve PAS beschikbaar is. In de PAS wordt afgesproken hoe op verschillende niveaus (generiek, provinciaal, gebiedsgericht) en vanuit verschillende sectoren (landbouw, verkeer en industrie) bijgedragen wordt aan de vermindering van stikstofdepositie. Binnen de PAS worden tevens de uitgangspunten voor de toedeling van economische ontwikkelruimte geformuleerd. Opgenomen is dat in het definitieve programma ontwikkelruimte voor MIRT-projecten9 wordt gecreëerd en dat daarnaast voldoende regionale en lokale ontwikkelruimte wordt geboden. De beleidsontwikkeling rondom PAS zorgen dus enerzijds voor een generieke afname van de stikstofdepositie en gaan anderzijds in op hoe een deel van deze afname weer in te zetten voor nieuwe ontwikkelingen. Dit project voldoet naar verwachting aan deze invulling door de relatief kleine toename.
7
TK 2006-2007, 30654, nr. 3.
8
Zie VzABRvS 26 maart 2008 (200800289/1) en ABRvS 24 september 2008 (200708180/1).
9
Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport
9W5059/R00001/904760/BW/DenB 10 maart 2011
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders - 16 -
Definitief rapport
In deze voortoets wordt de vraag beantwoord of significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten als gevolg van het project Zwaluwenbunders. Op grond van logica en intuïtie is dat antwoord natuurlijk ja. De aanleg en vervolgens het gebruik van Zwaluwenbunders geeft een verandering van het grondgebruik waarbij er veranderingen zijn van stikstofemissies. Het gaat hierbij vooral om een toename van verkeer, gasgestookte verwarmingsinstallaties, bouwactiviteiten etc. Het huidige gebruik met landbouwvoertuigen, emissies als gevolg van bemesting en grondbewerking neemt af. Gezien het te verwachten en bestemde gebruik van het bedrijventerrein zijn geen economische activiteiten te verwachten waarbij een relevante uitstoot van stikstof te verwachten valt, zoals bijvoorbeeld een energiecentrale. Op grond van vergelijkbare projecten mag verwacht worden dat de verkeerstoename de voornaamste bron zal zijn van de toename van stikstofuitstoot. De toename van het verkeer zal vanzelfsprekend slechts een fractie zijn van het huidige en toekomstige verkeer in de omgeving. Het plangebied grenst aan de Burgemeester Bechtweg, de belangrijkste weg in de directe omgeving van het plangebied. Voor de verbreding van de Burgemeester Bechtweg is recent een passende beoordeling uitgevoerd10. Uitgangspunt voor deze toetsing van Zwaluwenbunders is dat de effecten van stikstofdepositie maximaal een fractie zijn de effecten van de Burgemeester Bechtweg. De voornaamste conclusies van de passende beoordeling van de Burgemeester Bechtweg waren: 1. Voor zowel “Loonse en Drunense Duinen, De Brand & Leemkuilen” en “Kampina & Oisterwijkse vennen” is in de concept beheerplannen aangegeven dat de instandhoudingsdoelstellingen behaald kunnen worden met de daarin geformuleerde maatregelen. 2. De depositie van vermestende stoffen na verbreding van de Burgemeester Bechtweg op “Loonse en Drunense Duinen, De Brand & Leemkuilen” en “Kampina & Oisterwijkse vennen” in 2020 neemt af ten opzichte van toetsjaren 1998 en 2004. Daarmee is sprake van een afname van de depositie op beide Natura 2000gebieden. 3. De depositie van vermestende stoffen na verdubbeling van de Burgemeester Bechtweg is in 2020 marginaal hoger vergeleken met de situatie in 2020 zonder verdubbeling. 4. Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van “Loonse en Drunense Duinen, De Brand & Leemkuilen” en “Kampina & Oisterwijkse vennen” als gevolg van depositie van vermestende stoffen als gevolg van het verdubbelen van de Burgemeester Bechtweg kunnen met zekerheid worden uitgesloten. 5. Leemten in kennis hebben geen invloed op de uitkomsten van deze toetsing. Onder andere omdat bij elke aanname uitgegaan is van een worst-case benadering. De verkeerstoename als gevolg van het huidige project op het wegennet was onderdeel van de toetsing van de Burgemeester Bechtweg. De aanvullende emissies op het terrein van Zwaluwenbunders zelf zijn daarmee in verhouding zeer gering.
10
Royal Haskoning, 2010, Passende boordeling Burgemeester Bechtweg.
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders Definitief rapport
9W5059/R00001/904760/BW/DenB - 17 -
10 maart 2011
Het is daarom zeker dat de cumulatieve effecten van zowel de Burgemeester Bechtweg én de Zwaluwenbunders minder zullen zijn dan de referentiesituatie in 2004 én een afname van de stikstofdepositie in de toekomst (toetsjaar 2020) niet in de weg staan. Hierdoor is Zwaluwenbunders dus geen belemmering voor het behalen van de instandhoudingsdoelen. De bijdrage van het project aan de stikstofdepositie is naar verwachting in de ordegrootte < 0,1 mol/ha/jr op De Brand en nog minder op de overige deelgebieden. Effecten zijn daardoor niet meetbaar of aantoonbaar en in de zin van de NBwet zijn er daarom geen effecten. Verdroging Het gebied Zwaluwenbunders maakt zoals eerder gezegd, deel uit van het inzijggebied van natuurgebied De Brand11. Het huidige watersysteem is vooral afgestemd op het agrarisch gebruik. Hierbij is het waterbeheer in vrijwel het gehele gebied erop gericht het maaiveld droog te houden en snel af te wateren op het oppervlaktewater. Infiltratie kan in vrijwel het gehele gebied plaatsvinden, zij het in de mate dat de bodem het toelaat: er ligt op geringe diepte een aaneengesloten laag leem die de neerwaartse stroom van het regenwater naar het grondwater sterk afremt. Door het huidige drainage- en slotenstelsel zal er weinig water op maaiveld blijven staan wat infiltreert. Dat water stroomt in de huidige situatie dus grotendeels af. Toch betreft het een zeer nat gebied door de hoge grondwaterstanden en de aanwezigheid van 'storende lagen' die de infiltratie vertragen. Uitgangspunt voor het project Zwaluwenbunders is het hydrologisch neutraal te ontwikkelen. Met de komst van het nieuwe bedrijventerrein zal directe infiltratie via het maaiveld op veel plaatsen afnemen als gevolg van een toename van het verharde oppervlak. Daarnaast komen er ook groenzones met deels een duidelijke natuurfunctie. Hier is infiltratie wel mogelijk en kan water ook plaatselijk op het maaiveld staan totdat het infiltreert. In de planfase is, ook op een hoger abstractieniveau, reeds rekening gehouden met het risico van afname van infiltratie. Het afvoersysteem is daarom verdeeld in drie stromen: vuil (bedrijfs)water, vuil hemelwater en schoon hemelwater. De laatste wordt in het gebied vastgehouden opdat het alsnog kan infiltreren; het vuile hemelwater wordt eerst gefilterd (gecontroleerde vuilophoping) via een bodempassage alvorens het mag inzijgen. Het schoon regenwater wordt vastgehouden in waterbergingsvoorzieningen met het doel de oorspronkelijke werking zo veel mogelijk na te bootsen: het regenwater vasthouden (retentie) en verwerken (infiltratie) in het gebied waar het valt en afvoeren richting het regionale watersysteem op dezelfde wijze als in de landbouwkundige situatie. Het netto-effect op de infiltratie van de omzetting van bijna 100 % landbouw naar deel natuur deel bedrijventerrein is nog niet geheel duidelijk. Te verwachten is dat de effecten heel beperkt zullen zijn. Eventuele effecten wellicht pas na meerdere jaren optreden, omdat de kwelstroom er een lange tijd over doet voordat deze opkwelt in De Brand. Verwacht wordt dat –ondanks een toename van het verharde oppervlak- vrijwel de gehele hemelwaterfractie alsnog kan inzijgen. Hiermee wordt voldaan aan het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen; zodoende worden per saldo geen verdrogingseffecten verwacht in natuurgebied De Brand. 11
OGOR De Brand, modelberekeningen, Royal Haskoning 2008.
9W5059/R00001/904760/BW/DenB 10 maart 2011
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders - 18 -
Definitief rapport
Voor de Leemkuilen worden ook geen effecten verwacht, omdat er geen stroombanen voor kwel tussen de Zwaluwenbunders en de Leemkuilen bestaan op grond van de overheersende grondwaterstroomrichting welke zuid-noord loopt. Verstoring door licht Met de komst van het bedrijventerrein en bijbehorende infrastructuur zal het plangebied aanzienlijk lichter worden. De instandhoudingsdoelstellingen van het Natura2000-gebied betreffen vooral Habitattypen, en daarmee vooral plantensoorten. Deze zijn alleen gevoelig voor hoge lichtintensiteiten waarbij bijvoorbeeld extra groei op zou kunnen treden. Dat is bij een afstand van 2 kilometer absoluut onmogelijk. Daar komt bij dat gebouwen en vegetatie licht afschermen waardoor met zekerheid geen effecten van licht tot het Natura2000-gebied door kunnen dringen. Verstoring door geluid In tabel 6.2 zijn maximale afstanden weergegeven zoals genoemd in het conceptbeheerplan voor dit Natura2000-gebied waarbij van een bepaald type gebruik geluideffect kan geven. Hierbij is uitgegaan van de laagste drempelwaarde voor effecten op broedvogels (42 dB). Beneden dat niveau zijn geen effecten bekend uit de literatuur12. De te verwachten geluidsproductie van het bedrijventerrein zal absoluut minder zijn dan een snelweg en daarmee beneden de maximale afstand van 2000 meter waarbinnen effecten optreden. De instandhoudingsdoelstellingen zijn bovendien allen min of meer ongevoelig voor geluid. Er zijn dus zeker geen effecten als gevolg van geluid. Tabel 6.2: Indicatie geluidseffecten per gebruiksfunctie
6.2
Cumulatieve effecten Vanuit de Natuurbeschermingswet is het van belang om ook plannen en projecten in kaart te brengen waarvan redelijkerwijs verwacht mag worden dat deze een effect hebben op hetzelfde beschermde gebied. Dit zijn de zogeheten cumulatieve effecten. Hierdoor kunnen eventuele op het eerste gezicht niet te verwachten (significant) negatieve effecten optreden.
12
Concept-natura2000-beheerplan Loonse en Drunense Duinen en Leemkuilen.
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders Definitief rapport
9W5059/R00001/904760/BW/DenB - 19 -
10 maart 2011
Het gaat om de plannen en projecten: I.
Verbreding burgemeester Bechtweg (N261) van 1x1 naar 2x2 (80 km/h), medio 2010 t/m eind 2012. II. Realisatie woningbouw Noordkamer, Rugdijk, Oostkamer en Kouwenberg. III. Ontwikkeling Den Bogerd. IV. Inrichting Natte Natuurparel De Brand. In deze synthese zijn alleen concrete plannen en projecten meegenomen. Voornemens zoals ombouw/opwaardering van de N65 zijn hierin niet meegenomen.
Project I is het meest ingrijpende project voor wat betreft stikstof, licht en geluid. Op basis van de afwegingen in paragraaf 6.1. en de Passende beoordeling voor dit project uit 2010 blijkt dat zelfs hierdoor geen kans is op significant negatieve effecten. Als gevolg van voortschrijdende stedelijke ontwikkeling (Noordkamer, Rugdijk, Kouwenberg, Den Bogerd en de Zwaluwenbunders) ligt het in de verwachting dat de uitgebouwde N261 en de N65 zwaarder belast gaan worden, waarmee de uitstoot van stikstof door verkeer per saldo toeneemt op langere termijn. Tegelijk zal echter de uitstoot van de landbouw en per voertuig afnemen. Voor de Burgemeester Bechtweg is dit reeds doorgerekend. Bij deze berekening is overigens rekening gehouden met de hier genoemde stedelijke ontwikkelingen. Hierdoor kan er redelijkerwijs uit gegaan worden van een lichte stijging van de stikstofdepositie met een maximum van 0,5 mol/ha extra voor De Brand in 2020 als gevolg van wegverkeer. De totale stikstofdepositie (NOx en NH3) zal in 2020 sterk afnemen13 ten opzichte van 2010, met op sommige plaatsen wel 500 mol/ha/jr. Dit neutraliseert de –toch al- zeer geringe toename als gevolg van de Burgemeester Bechtweg – en daarmee de verkeerstoename van de onderliggende projecten - ruimschoots. Voor wat betreft het inzijggebied van de Brand zal een deel hiervan in de toekomst bebouwd raken met de ontwikkelingen van de Rugdijk, Kouwenberg en de Noord- en Oostkamer. In de jaren ’90 is er onderzoek gedaan naar de mogelijk effecten van bebouwing van het inzijggebied. Hierdoor zijn er in de structuurvisie gebieden aangewezen waar men beter niet kan bouwen. Het gaat om de lagergelegen delen in Tilburg Noordoost, waarvan redelijkerwijs verwacht kan worden dat daar het meeste water infiltreert. Dit wil echter niet zeggen dat er op de plaatsen waar nu bouwplannen zijn geprojecteerd, geen infiltratiegebied zijn. Het gehele gebied in de structuurvisie voor noordoost kent min of meer een zandbodem waarin water relatief matig tot snel infiltreert. Daarom wordt in deze rapportage in principe het gehele gebied als infiltratiegebied gezien. De effecten van het huidige project in cumulatie met de voorziene projecten zullen (zeer) gering zijn, omdat het uitgangspunt is hydrologisch neutraal te bouwen en er overal gekozen wordt voor een duurzame gescheiden verzameling van waterstromen en infiltratie van schoon en –gezuiverd- gebruikt hemelwater. Doordat in delen van het gebied de landbouwfunctie vervangen zal worden door een natuurfunctie bestaan hier kansen en plannen de infiltratie te versterken.
13
Grootschalige depositiekaart Nederland, Planbureau voor de Leefomgeving.
9W5059/R00001/904760/BW/DenB 10 maart 2011
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders - 20 -
Definitief rapport
Bovendien staan de ontwikkelingen in De Brand ook niet stil; dit gebied is door de provincie Noord-Brabant aangewezen als Natte Natuurparel. Waterschap de Dommel heeft hierop een inrichtingsplan opgesteld dat ervoor zorgt dat het gebied natter wordt opdat het optimale grondwaterstandsregime ontstaat voor de diverse beheertypen (lees: instandhoudingsdoelstellingen). De demping van de Zandleij is een maatregel welke al wordt voorbereidt door de aanleg van de vervangende waterlopen. Hierdoor zullen de voorjaarsgrondwaterstand en de kweldruk in een groot deel van het gebied toenemen. Dit plan wordt naar verwachting tussen 2013 en 2018 gerealiseerd. Doordat enerzijds maatregelen getroffen worden in en om De Brand om de verdrogingseffecten te beperken en anderzijds de Zwaluwenbunders en andere projecten ieder voor zich in zetten op behoud van infiltratie, is de verwachting dat ook door cumulatie er geen significant negatieve effecten op zullen treden. Voorwaarde is daarbij wel dat elk project op zich de infiltratie in dat gebied op peil houdt. Concluderend is er dus duidelijk sprake van cumulatie van projecten, vooral omdat bedrijventerrein Zwaluwenbunders slechts een onderdeel is van de gehele structuurvisie Tilburg Noordoost. De ontwikkelingen rondom Natte Natuurparel De Brand/N2000 zullen veel toch al beperkte risico’s op significant negatieve effecten wegnemen.
6.3
Conclusie omtrent NB-wet Op basis van de beschouwing van de afzonderlijke en cumulatieve effecten zijn er geen significant negatieve effecten te verwachten voor Natura2000-gebied Loonse en Drunense Duinen, De Brand & Leemkuilen. Toename van het wegverkeer als gevolg van autonome ontwikkeling, toegenomen woningbouw en bedrijvigheid gaan zorgen voor een extra belasting van ca. 0,5 mol NOx/ha voor het zuidelijk deel van De Brand. Dit valt echter weg tegenover de verwachte totale afname van de achtergronddepositie. De waterhuishouding van de Zwaluwenbunders en de rest van het nog te ontwikkelen gebied wordt in beginsel dusdanig ingericht opdat schoon regenwater maximaal kan infiltreren en vuil rioolwater direct afgevoerd wordt richting de RWZI. Hiermee worden negatieve effecten voor wat betreft verdroging geminimaliseerd of zelfs geheel voorkomen. Van de overige storingsfactoren is zeker dat deze niet reiken tot het Natura2000-gebied. Hierdoor is uit te sluiten dat het project een kans op significant negatieve effecten heeft.
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders Definitief rapport
9W5059/R00001/904760/BW/DenB - 21 -
10 maart 2011
6.4
Overige aandachtpunten en aanbevelingen
Naast de Natuurbeschermingswet zijn ook de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de Flora- en Faunawet van belang. De twee grotere poelen die in het gebied aanwezig zijn, zijn als EHS begrensd in het Natuurgebiedsplan 2011 en de Verordening Ruimte fase 1. Dit geldt ook voor de oostelijk gelegen bospercelen van D’n Hazennest. Deze blijven allen qua netto oppervlakte onaangetast. In het kader van de Flora- en Faunawet doet het gebied dienst als foerageergebied voor diverse vleermuizen (alle soorten zijn streng beschermd); mogelijk komt de Kamsalamander voor in één van de poelen. Deze aspecten zijn –naast de NB-wet- allebei van belang voor het definitieve bestemmingsplan en de realisatie daarvan.
9W5059/R00001/904760/BW/DenB 10 maart 2011
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders - 22 -
Definitief rapport
LITERATUUR Achtergrondrapport Structuurvisie Noordoost 2020, gemeente Tilburg, januari 2010. Toetsing Flora- en faunawet plangebied Rugdijk-Kouwenberg-Zuidkamer te Tilburg, Cools, 2009. Ecologisch onderzoek plangebied Rugdijk-Kouwenberg-Zuidkamer te Tilburg; Cools 2009. Stedenbouwkundig plan zwaluwenbunders op hoofdlijnen, gemeente Tilburg. Effectenindicator LNV, 2008; Broekmeyer et al., 2006. OGOR De Brand, modelberekeningen, Royal Haskoning, 2008. Concept-natura2000-beheerplan Loonse en Drunense Duinen en Leemkuilen, Royal Haskoning, 2010. Grootschalige depositiekaart Nederland, Planbureau voor de Leefomgeving.
Voortoets bedrijventerrein Zwaluwenbunders Definitief rapport
Geacht college, Naar aanleiding van uw verzoek om advies externe veiligheid voor het bestemmingsplan Zwaluwbunders te TIlburg, treft u hierbij ons advies aan, inzake art 4.3 circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen met gelijke uitwerking als in art 13 lid 3 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en inzake art 12 lid 2 van Besluit externe veiligheid Buisleidingen . Het advies is gebaseerd op de door u toegezonden concept verantwoording groepsrsisico (zonder datum) en de plantkaart d.d. 17-2-2011. algemeen Het betreft het ontwikkelen van een nieuw evenemententerreinen een bedrijventerrein bedoeld voor kleinschalige bedrijven en enkele gebouwen voor perifere detailhandel. Voor dit advies is nog niet eerder eens schriftelijk advies gegeven. Wel heeft er een vooroverleg plaatsgevonden. met de heer H. Killaars en J. Oosterwegel op 10-09-2009. Dit overleg vond plaats onder de titel Zuidkamer. Verder is een EV-studie uitgevoerd onder de noemer Rugdijk. Samenvatting Wij adviseren u voldoende primaire en secundaire bluswatervoorzieningen in het plangebied aan te leggen in overleg met het cluster Tilburg. De bereikbaarheid is niet optimaal. Indien voor de noodontsluitingen voor de hulpdiensten gebruik wordt gemaakt van flexibele wegversperringen, dient u hierover contact op te nemen met het cluster Tilburg. Er zijn een aantal maatregelen mogelijk ter verbetering van de veiligheid. Wij adviseren u: x Bij gebruik van mechanische ventilatie: een afsluitbare en afschakelbare mechanische ventilatie toe te passen. x Extra aandacht te besteden aan de detaillering van gevels, ramen en kozijnen zodat deze luchtdicht zijn uitgevoerd. x Zo min mogelijk glas en zeker geen grote glasoppervlakten of openslaande ramen aan de zijde van de NOT voor gebouwen op minder dan 140 meter van de weg.
Risicocommunicatie, Wij adviseren u om, eventueel samen met de afdeling communicatie van de Veiligheidsregio, actief te communiceren over de risico’s en de te nemen maatregelen. Verder wijzen wij u erop dat er aandacht moet worden besteed aan goede ontruimingsplannen bij inrichtingen (ook voor externe incidenten), hoorbaarheid van sirenes en nooduitgangen. Voor het evenemententerrein moet een bijzonder ontruimingsplan worden uitgedacht en opgesteld Tot slot adviseren wij u de hoogspanningsmast in de nabijheid van de rotonde dichter bij de NOT te plaatsen. Op deze wijze kan repressief worden opgetreden met een hoogwerker in de nabijheid van de zogenaamde ‘zichtlocaties’. risicoschets De risicobronnen in (de nabijheid van) het plangebied zijn enkele buisleidingen voor brandbare vloeistoffen en aardolieproducten en de Burgemeester Bechtweg (Noordoost Tangent (NOT)) waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Daarnaast loop over een deel van het plangebied een hoogspanningsleiding. Brand (NOT) Bij een ongeval met een brandbare vloeistof op de weg kan de tankwand lekken of openscheuren. Indien de tankwand openscheurt hebben we te maken met het ergste scenario. In 1 dat geval ontstaat er een brand waarbij er op 60m van de tankwagen nog doden kunnen vallen 1 e en mensen tot op een afstand van 80 m nog 1 graad brandwonden op kunnen lopen. In de 1 nabijheid van de brand kunnen, door aanstraling, tot op circa 55 m vanaf de rand van de plas secundaire branden ontstaan. Het plangebied ligt voor een deel in dit effectgebied. Met name de zichtlocaties en de aangegeven ‘pdv-bestemmingen’. Toxische wolk (NOT) Het meest geloofwaardige scenario is dat er een lek ontstaat van 15 mm in de tankwand van een vrachtwagen, waardoor een vloeistofplas met toxische vloeistof ontstaat. Dit heeft tot gevolg dat 1 1 alle personen die zich op 10 m van de plas bevinden zullen overlijden. Tot op 60m zullen er nog steeds personen kunnen overlijden die zich buiten bevinden (referentiestof(acryl(o)nitril). Bij het ‘worstcase’ scenario faalt de tank catastrofaal. Alle vloeistof stroomt binnen 1 minuut uit en vormt een vloeistofplas, die vervolgens gedurende 30 minuten uitdampt. Dit heeft tot gevolg dat 1 1 alle personen die zich op 30 m van de plas bevinden zullen overlijden. Tot op 200 m zullen er nog steeds personen kunnen overlijden die zich buiten bevinden. Het hele plangebied zal bij een toxische wolk de effecten ondervinden. Dit geldt dus ook voor het evenemententerrein. Explosie (NOT) Indien een vrachtwagen met brandbaar gas (zoals LPG) bij een incident zonder brand betrokken is kan de vrachtwagen het begeven waarbij er drukgolven vrijkomen, een zogenaamde koude 1 1 Bleve. Deze drukgolven kunnen tot op 70 m dodelijk zijn en zorgen tot op 180 m voor schade 1 aan gebouwen. Daarnaast kunnen er tot op 180 m gewonden vallen, als gevolg glasscherven. Een groot deel van het plangebied zal de effecten van dit scenario ondervinden.
K1,K2, K3 leiding Meest geloofwaardig scenario Lek (15 mm) van een aardolieleiding (20 bar) ontstaan door bijvoorbeeld verzakking van de ondergrond. Uitgegaan wordt van een 10 minuten release met een systeemgrootte van 3.000 kg 2 2 en een bronterm van 3 kg/s. Dit geeft een plasoppervlak van 200 m op beton, maar 100 m op een poreuze ondergrond (voor K1, K2 en K3). Bij een blootstellingduur van 20 seconden geldt: 2 1 100 % letaliteit 35 kW/m 10 m 2 1 10 % letaliteit 35 kW/m 15 m 2 1 1 % letaliteit 35 kW/m 20 m 1 1e gr. Brandwonden 25 m Bij dit scenario wordt een klein deel van het evenemententerrein getroffen door de effecten. Ook de bedrijven nabij de noordoostelijk gelegen leiding zullen de effecten merken. Worst case scenario Guillotinebreuk van een aardolieleiding ontstaan doordat een graafmachine de leiding doorhaalt. 2 Plasoppervlakte 3.000 m (maximale plas op basis van CPR18/PGS3 = conservatieve aanname). Bij een blootstellingduur van 20 seconden geldt: 2 1 100 % letaliteit 35 kW/m 50 m 2 1 10 % letaliteit 35 kW/m 65 m 2 1 1 % letaliteit 35 kW/m 80 m 2 1 1e gr. Brandwonden 5 kW/m 110 m Deze effecten zijn veel groter (maar de kans op voorkomen is vrij klein), waardoor een groot deel van het plangebied de effecten zal ondervinden. Hoogspanningsleiding Bij een grote brand onder, of in de directe nabijheid van een hoogspanningsleiding is het voor de brandweer niet mogelijk om een hoogwerker in te zetten voor een defensieve buitenaanval. Dit in verband met de eigen veiligheid. Enkele zichtlocaties liggen in de directe nabijheid van de hoogspanningsleiding. Verder loopt de leiding over het buitenterrein van deze percelen. Zelfredzaamheid Bij het thema zelfredzaamheid is het van belang onderscheid te maken tussen verschillende gebouwtypen. Niet alleen de vluchtmogelijkheden kunnen verschillen per gebouw maar ook de bewoners kunnen in meer of mindere mate (verminderd) zelfredzaam zijn. Bij het bepalen van de mate van zelfredzaamheid per gebouwtype spelen de volgende afwegingscriteria een rol: Fysieke gesteldheid bewoners of aanwezigen: kunnen de personen zich tijdig voortbewegen en zelfstandig in veiligheid brengen? Ja, in het plangebied zijn geen functies voor minder zelfredzame personen. Zelfstandigheid bewoners of aanwezigen: kunnen de personen zelfstandig een gevaarinschatting maken en zich zelfstandig in veiligheid brengen? Voor bedrijven geldt dat dit over het algemeen goed is. Grote mensen massa’s moeten als minder zelfredzaam worden gezien. Alarmeringsmogelijkheden bewoners of aanwezigen: kunnen de personen tijdig worden gealarmeerd? Ja, het plangebied ligt binnen het bereik van de WAS-installatie. De bedrijven beschikken over een BHV organisatie, waardoor alarmering vrij makkelijk gaat. Vluchtmogelijkheden gebouw & omgeving: heeft het gebouw voldoende vluchtmogelijkheden? En zijn er voldoende mogelijkheden om het gebied te ontvluchten? Dit is matig, omdat voor een aantal bouwwerken de hoofdtoegang is gesitueerd aan de zijde van de risicobron. Mogelijkheden tot gevaarinschatting van scenario: laat het ongeval zich tijdig aankondigen? En is de dreiging duidelijk herkenbaar? Een koude Bleve en een toxische wolk zijn slecht te herkennen.
Een brand op de NOT is beter herkenbaar, een brand bij de leidingen is echter lastiger, omdat hier Door het invullen van onderstaande tabel, op basis van de verschillende criteria, kan systematisch per gebouwtype worden nagegaan hoe het is gesteld met de zelfredzaamheid.
Afwegingscriteria AlarmeringsVluchtmogelijkheden mogelijkheden personen en gebouw & aanwezigen omgeving
Gevaarinschattingsmogelijkhedenscenario
Fysieke gesteldheid personen
Zelfstandigheid personen
+
+/-
+
-
-
+ +
+ +
+ +
+ +
-
+
+/-
+
-
-
+ +
+ +
+ +
+ +
-
Nvt
Nvt
nvt
nvt
nvt
+ +
+ +
+ +
+ +
+ +
+
+/-
+
-
+/-
+ +
+ +
+ +
+ +
+/+/-
De zelfredzaamheid kan als matig worden beoordeeld. In de conceptverantwoording zijn een aantal maatregelen opgenomen die de zelfredzaamheid zullen verbeteren. Indien deze maatregelen worden getroffen, zal de zelfredzaamheid beter worden. Er zijn echter nog een aantal maatregelen mogelijk. In het ‘hoofdstuk maatregelen’ zijn deze maatregelen genoemd. Hulpverlening Om effectief en efficiënt hulp te kunnen bieden ten tijde van een ongeval zijn de opkomsttijd, de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen van belang. De hulpverleningsdiensten moeten voldoende capaciteit beschikbaar te hebben om alle effecten binnen een kort tijdsbestek te kunnen bestrijden. Opkomsttijd De opkomsttijd is circa 10 minuten. Hiermee wordt voldaan aan de norm voor de opkomsttijden voor industriefuncties, zoals gesteld in het Besluit veiligheidsregio. Opkomsttijd bestaat uit de verwerkingstijd meldkamer (standaard 1 minuut), uitruktijd van het betreffende korps en de rijtijd van de kazerne naar de locatie. Genoemde tijden zijn een theoretische benadering en kunnen afhankelijk van de situatie in positieve of negatieve zin afwijken. Bluswater In de directe nabijheid van de risicobron en in het plangebied dienen voldoende effectieve bluswatervoorzieningen aanwezig te zijn.
Primaire bluswatervoorziening: Een primaire bluswatervoorziening is een bluswatervoorziening waarbij: - Het bluswater direct opvraagbaar is - De capaciteit minimaal 60 m3 per uur is, - De watervoorziening onbeperkt is. Voor de situering van de brandkranen worden dekkingscirkels van 40 meter rond de brandkraan gehanteerd, dit houdt in dat de onderlinge afstand tussen de brandkranen maximaal 80 meter bedraagt. Tevens mogen de brandkranen maximaal 40 meter van de toegang van de gebouwen staan. Rondom de brandkranen moet altijd een obstakelvrije ruimte aanwezig zijn met een diameter van 1,8 meter. Brandkranen in trottoirs moeten, indien langsparkeren wordt toegepast, ten minste 0,35 meter van de trottoirband liggen. Bij gestoken parkeren moet die afstand 0,75 meter zijn. Secundaire bluswatervoorziening: Als aanvullende bluswatervoorziening op primair bluswater, kunnen geboorde putten, bluswaterriolen of vijvers dienst doen. De eisen voor deze secundaire bluswatervoorziening hierbij zijn: - De capaciteit behoort minimaal 90 m 3 en bij voorkeur 120 m3 per uur te bedragen gedurende een onafgebroken levertijd van 4 uur.
In het plangebied zijn nog geen bluswatervoorzieningen aanwezig. Wij adviseren u voldoende primaire en secundaire bluswatervoorzieningen in het plangebied aan te leggen. Voor een nader advies over de precieze locaties en eisen van de voorzieningen adviseren wij u contact op te nemen met de heer J. Oosterwegel van het cluster Tilburg . Bereikbaarheid De bereikbaarheid van het plangebied is niet optimaal. Er is maar 1 ontsluitingsweg. In de overlegde stukken is aangegeven dat zowel aan de noord- als aan de zuidzijde de fietspaden geschikt worden gemaakt als calamiteitentoegang. De bereikbaarheid voor de hulpdiensten wordt hiermee verbeterd. Wij adviseren u de brandweer cluster Tilburg om advies te vragen, waar het gaat over het gebruik van flexibele wegversperringen. Waarschuwingsinstallatie Het plangebied ligt binnen het dekkingsgebied van een waarschuwing- en alarmeringsinstallatie. Dit kan gebruikt worden om de bevolking te waarschuwen die zich buiten bevindt. De waarschuwingstoon is binnen niet te horen, in tegenstelling tot wat er in de concept verantwoording is opgenomen.
Maatregelen In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden voor het verkleinen van de effecten door middel van bouwkundige, planologische of organisatorische maatregelen. Deze maatregelen dienen tevens ter verbetering van de zelfredzaamheid. De maatregelen richten zich niet slechts tot de Zwaluwbunders maar tot de gehele gemeentelijke organisatie. Bouwkundige Ten aanzien van de bouwkundige maatregelen merken wij op dat de huidige bouwregelgeving via de Woningwet en het Bouwbesluit voorziet in technische minimumeisen op het gebied van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiegebruik en milieu. Echter, in bepaalde ruimtelijke zones, te weten veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden is behoefte aan aanvullende (veiligheids-)maatregelen op de bouwregelgeving. Om deze reden adviseren wij u om: x
Bij gebruik van mechanische ventilatie: een afsluitbare en afschakelbare mechanische ventilatie toe te passen. Deze maatregel is in de concept verantwoording ook reeds genoemd.
x
Extra aandacht te besteden aan de detaillering van gevels, ramen en kozijnen zodat deze luchtdicht zijn uitgevoerd. Zoals in de verantwoording reeds aangegeven, is er een probleem te verwachten bij de pdv-locaties. Het stellen van nadere eisen kan hier een oplossing bieden.
x
Zo min mogelijk glas en zeker geen grote glasoppervlakten of openslaande ramen aan de zijde van de NOT voor gebouwen op minder dan 140 meter van de weg. Bij een explosie komt er een drukgolf vrij die ervoor zorgt dat de ramen in het gebouw zullen springen. Tevens zullen stukken van de tankwagen door de explosie tot wel 200 meter weggeslingerd worden. Gevolg is dat mensen gewond raken door rondvliegende stukken, glas en/of de hittestraling die door de openingen het gebouw binnenkomen.
Planologische Wij adviseren u de hoogspanningsmast in de nabijheid van de rotonde dichter bij de NOT te plaatsen. Op deze wijze kan repressief worden opgetreden met een hoogwerker in de nabijheid van de zogenaamde ‘zichtlocaties’. Indien de planologische maatregelen zoals genoemd in de conceptverantwoording worden geborgd en toegepast, zijn er geen aanvullende voorzieningen noodzakelijk. Organisatorische x Risicocommunicatie, Wij adviseren u om, eventueel samen met de afdeling communicatie van de Veiligheidsregio, actief te communiceren over de risico’s en de te nemen maatregelen. Werknemers en bewoners moeten op de hoogte zijn van wat men moet doen in geval van een ongeval. x
Ontruimingsplan, nooduitgangen en vluchtplannen Aandacht moet worden besteed aan goede ontruimingsplannen bij inrichtingen (ook voor externe incidenten), hoorbaarheid van sirenes en nooduitgangen. De zelfredzaamheid kan met behulp van ontruimingsplannen en de bedrijfshulpverlening-organisatie worden voorbereid en beoefend. Het is van belang dat in de plannen een veilige verzamelplaats wordt vastgesteld en dat wordt aangegeven welke vluchtroutes bij welk scenario gebruikt moeten worden.
x
Voor het evenemententerrein moet een bijzonder ontruimingsplan worden uitgedacht en opgesteld. In geval van een scenario waarbij schuilen noodzakelijk is (toxisch), moeten de aanwezigen ergens naar binnen kunnen. Dit kunnen (bij juist uitvoering van de bouwwerken) bijvoorbeeld de pdv-locaties zijn.
Hulpverleningscapaciteit Indien zich een scenario voordoet, zoals beschreven; is de Veiligheidsregio Midden- en WestBrabant voldoende ingericht om binnen het eerste uur materieel te kunnen leveren en de ramp te bestrijden. De medische hulpverleningscapaciteit is onvoldoende. Interregionale bijstand zal noodzakelijk zijn Indien u nog vragen heeft kunt u contact opnemen met Mevr. M. de Heer. Conform artikel 3.43 van de Algemene wet bestuursrecht ontvangen wij graag van uw zijde een afschrift van het genomen besluit. Het Dagelijks Bestuur van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, Namens deze,
Toetsing Flora- en faunawet plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders te Tilburg
Opdrachtgever: gemeente Tilburg Januari 2011
Antonie van Diemenstraat 20 5018 CW Tilburg 013-5802237 [email protected]
Pagina 1
Inhoudsopgave 1. Inleiding ........................................................................................................................................2 2. Beschrijving en analyse natuurwaarden.........................................................................................2 2.1. Vissen ....................................................................................................................................2 2.2. Amfibieën en reptielen ............................................................................................................2 2.2.1. Amfibieën ........................................................................................................................2 2.2.2. Reptielen .........................................................................................................................3 2.3. Libellen, dagvlinders, sprinkhanen en andere ongewervelden .................................................3 2.3.1. Libellen............................................................................................................................3 2.3.2. Dagvlinders .....................................................................................................................3 2.3.3. Sprinkhanen ....................................................................................................................4 2.4. Zoogdieren .............................................................................................................................4 2.4.1. Grondgebonden zoogdieren ............................................................................................4 2.4.2. Vleermuizen ....................................................................................................................4 2.5. Vogels....................................................................................................................................5 2.6. Vaatplanten ............................................................................................................................7 3. Toetsing Flora- en faunawet ..........................................................................................................7 3.1. Tabel 1: algemene soorten .....................................................................................................7 3.1.1. Algemene beschrijving.....................................................................................................7 3.1.2. Situatie binnen en nabij het plangebied en gevolgen door de geplande activiteiten...........8 3.2. Tabel 2: overige soorten .........................................................................................................8 3.2.1. Algemene beschrijving.....................................................................................................8 3.2.2. Situatie binnen en nabij het plangebied en gevolgen door de geplande activiteiten...........8 3.3. Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn................................................................9 3.3.1. Algemene beschrijving.....................................................................................................9 3.3.2. Situatie binnen en nabij het plangebied en gevolgen door de geplande activiteiten...........9 3.4. Vogels.................................................................................................................................. 10 3.4.1. Algemene beschrijving................................................................................................... 10 3.4.2. Situatie binnen en nabij het plangebied en gevolgen door de geplande activiteiten......... 11 3.5. Maatregelen en aanvraag ontheffing..................................................................................... 12 3.5.1. Mitigerende maatregelen ............................................................................................... 12 3.5.2. Compenserende maatregelen........................................................................................ 13 3.5.3. Aanvraag ontheffing....................................................................................................... 13 4. Literatuur en bronvermelding....................................................................................................... 14 Bijlage 1: Overzicht beschermde soorten binnen het plangebied ..................................................... 15
Toetsing Flora- en faunawet plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders te Tilburg
Januari 2011
Pagina 2
1. Inleiding
Kaart 1: begrenzing plangebied.
Kaart 2: toekomstige inrichting.
Het voornemen is om binnen het plangebied, zoals begrensd op kaart 1, het bedrijventerrein Zwaluwenbunders te ontwikkelen. Om te kunnen bepalen welke natuurwaarden door deze herinrichting zullen verdwijnen dan wel worden verstoord is door het Ecologisch Adviesbureau Cools in de periode begin juni 2008 tot eind maart 2009, in opdracht van de gemeente Tilburg, een gedetailleerd onderzoek uitgevoerd naar planten- en diersoorten. De resultaten van dit onderzoek zijn in 2009 vastgelegd in het rapport: Ecologisch onderzoek plangebied Rugdijk-Kouwenberg-Zuidkamer te Tilburg. In januari 2011 is door de gemeente Tilburg aan het Ecologisch Adviesbureau Cools de opdracht verleend om een toetsing uit te voeren in het kader van de Flora- en faunawet, waarbij tevens moet worden aangegeven voor welke soorten een ontheffing noodzakelijk is en welke mitigerende en compenserende maatregelen noodzakelijk zijn. In de toetsing in het kader van de Flora- en faunawet wordt een onderscheid gemaakt tussen het plangebied en het werkgebied. Het werkgebied beperkt zich tot de gebiedsdelen waar activiteiten zijn gepland, die enerzijds bestaan uit de ontwikkeling van het bedrijventerrein en anderzijds uit de ontwikkeling van natuurwaarden.
2. Beschrijving en analyse natuurwaarden 2.1. Vissen In 3 onderzochte poelen (zie kaart 3) is de algemene tiendoornige stekelbaars aangetroffen en in twee poelen (nr. 2 en 3) de algemene driedoornige stekelbaars. Met name de tiendoornige stekelbaars komt met veel exemplaren voor. Beide stekelbaarssoorten zijn niet landelijk of provinciaal bedreigd, alsook niet beschermd volgens de Flora- en faunawet.
2.2. Amfibieën en reptielen 2.2.1. Amfibieën In de poel nr. 1 aan de noordoostzijde van de Burgemeester Bechtweg nabij de Zwaluwsestraat zijn in 2008 3 algemene amfibiesoorten aangetroffen, namelijk de gewone pad, bruine kikker en bastaardkikker. Van de bruine kikker en gewone pad zijn ook eieren en/of larven aangetroffen en van de bastaardkikker enkele jonge exemplaren. In de poel zijn in 2003 door Arnold van Rijsewijk van RAVON nog 12 larven waargenomen van de kamsalamander. In 2006 of 2007 is de kamsalamander tevens waargenomen door Kees Marijnissen van RAVON. Door Natuurbalans-Limes Divergens in 2005 en het Ecologisch Adviesbureau Cools in 2008 en 2009 zijn echter geen larven, jonge of volwassen exemplaren van de kamsalamander aangetroffen. De poel was tijdens de onderzoeksperiode nagenoeg geheel dichtgegroeid met wilg en lisdodde. Eind mei- begin juni 2008 stond de poel al Toetsing Flora- en faunawet plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders te Tilburg
Januari 2011
Pagina 3
grotendeels droog, terwijl in maart 2009 de poel tot aan de rand onder water stond met voornamelijk regenwater. De kans dat in de poel alsnog een (zeer) kleine populatie van de kamsalamander voorkomt moet niet worden uitgesloten, mede omdat de poel door de dichte vegetatie relatief moeilijk te onderzoeken is met een schepnet. In de poel nr. 2 (zie kaart 3) zijn in 2008 eveneens de drie genoemde algemene amfibiesoorten waargenomen. Van de gewone pad, bastaardkikker en bruine kikker zijn enkele jonge exemplaren gezien, hetgeen zeer waarschijnlijk duidt op voortplanting in de poel. De poel is grotendeels dichtgegroeid met riet en wilgen. Het deel dat nog open water bevat is geheel dichtgegroeid met dwergkroos en in de oevers treft men ondermeer blaartrekkende boterbloem en watertorkruid. In de poel nr. 3 (zie kaart 3) zijn diverse larven aangetroffen van de bruine kikker, alsook enkele jonge exemplaren van de bastaardkikker en bruine kikker. De poel is nauwelijks begroeid met water- of oeverplanten. Kaart 3: ligging van de onderzochte poelen.
De gewone pad, bruine pad en bastaardkikker zijn opgenomen in tabel 1 van de Flora- en faunawet en de kamsalamander in tabel 3. De kamsalamander is tevens opgenomen in de Rode lijst van bedreigde amfibiesoorten en door de provincie aangewezen als een prioritaire soort. 2.2.2. Reptielen In 2008 zijn geen reptielen (levendbarende hagedis, hazelworm) binnen het plangebied waargenomen. In en langs de bosjes in het Hazennest komen plaatselijk min of meer potentieel geschikte leefgebieden voor de hazelworm voor.
2.3. Libellen, dagvlinders, sprinkhanen en andere ongewervelden 2.3.1. Libellen In 2008 zijn voornamelijk boven en nabij de drie poelen in totaal 14 libellensoorten aangetroffen. Naast algemene soorten, zoals de azuurwaterjuffer, lantaarntje, watersnuffel, vuurjuffer, gewone pantserjuffer, bloedrode en steenrode heidelibel, gewone oeverlibel en paardenbijter, zijn ook enkele exemplaren aangetroffen van de iets minder algemene platbuik. Elders in het plangebied zijn slechts hier en daar enkele zwervende exemplaren gezien van libellensoorten, zoals het lantaarntje, gewone oeverlibel en houtpantserjuffer. De genoemde soorten zijn niet beschermd volgens de Flora- en faunawet, dan wel landelijk of provinciaal bedreigd. 2.3.2. Dagvlinders Binnen het plangebied zijn voornamelijk in wegbermen, greppel- en slootkanten in 2008 17 dagvlindersoorten waargenomen. De meeste soorten zijn landelijk, provinciaal en/of regionaal (zeer) algemeen, zoals de atalanta, dagpauwoog, distelvlinder, groot dikkopje, landkaartje, kleine vuurvlinder en oranje zandoogje. Iets minder algemeen is de gehakkelde aurelia waarvan één exemplaar is waargenomen langs een bosje in Hazennest. De genoemde soorten zijn niet beschermd volgens de Flora- en faunawet, dan wel landelijk of provinciaal bedreigd.
Toetsing Flora- en faunawet plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders te Tilburg
Januari 2011
Pagina 4
2.3.3. Sprinkhanen Binnen het plangebied zijn voornamelijk in wegbermen, sloot- en greppelkanten in totaal 5 sprinkhaansoorten waargenomen in 2008, respectievelijk de krasser, bruine sprinkhaan, ratelaar, grote groene sabelsprinkhaan en gewoon spitskopje. Het aantal exemplaren is, met uitzondering plaatselijk van de bruine sprinkhaan en krasser, (zeer) laag. In bijzonder geldt dit voor het gewoon spitskopje en ratelaar. De genoemde soorten zijn niet beschermd volgens de Flora- en faunawet, dan wel landelijk of provinciaal bedreigd.
2.4. Zoogdieren 2.4.1. Grondgebonden zoogdieren In het plangebied zijn in 2008 10 grondgebonden zoogdiersoorten waargenomen. Naast algemene soorten (konijn, haas, bosmuis, veldmuis, rosse woelmuis, huisspitsmuis, mol en ree) zijn zeer plaatselijk sporen aangetroffen van de vos en de egel. Het is aannemelijk dat de egel en vos nog op meerdere plaatsen in het plangebied voorkomen. Ook zullen wellicht af en toe meer schuwe zoogdiersoorten, zoals de hermelijn, wezel en bunzing in het plangebied aanwezig zijn en komt in en nabij gebouwen de huismuis voor. Met uitzondering van de huismuis zijn de genoemde zoogdiersoorten opgenomen in tabel 1 van de Flora- en faunawet.
Kaart 4: waarnemingen van foeragerende exemplaren van de gewone dwergvleermuis in 2008.
2.4.2. Vleermuizen Er zijn tijdens het veldonderzoek 4 vleermuissoorten aangetroffen, namelijk de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis. Alle waargenomen vleermuissoorten Toetsing Flora- en faunawet plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders te Tilburg
Januari 2011
Pagina 5
gebruiken het plangebied uitsluitend om te foerageren. Gewone dwergvleermuis en laatvlieger zijn soorten die tijdens elk terreinbezoek met één of meerdere exemplaren aanwezig waren. De ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis lijken zeer weinig gebruik te maken van het plangebied. In 2008 zijn geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen en ook vliegroutes waren ten tijde van het onderzoek niet aanwezig. De vleermuizen zijn beschermd via de Europese Habitatrichtlijn en volgens tabel 3 van de Flora- en faunawet.
Kaart 5: waarnemingen van foeragerende exemplaren van de andere vleermuissoorten in 2008.
2.5. Vogels In 2008 zijn van 37 vogelsoorten broedterritoria binnen het plangebied vastgesteld. Globaal kunnen de broedvogels worden ingedeeld in vier groepen: Vogels van struwelen, bomenrijen, houtsingels en bossen Het landbouwgebied ten noorden van de bosjes in het Hazennest is nog relatief rijk aan broedterritoria van typische struweelvogels, zoals de roodborsttapuit (7 territoria) en de kneu (3 territoria). De bosjes in het Hazennest zijn broedplaatsen voor typische bos- en bosrandvogels, zoals groene en grote bonte specht, buizerd, boomklever en boomkruiper. In totaal zijn in 2008 van 24 vogelsoorten die broeden in struwelen, bomenrijen, houtsingels en/of bossen broedterritoria aangetroffen. Vogels van natte ruigte- en moerasvegetaties Het aantal vogels dat binnen het plangebied broedt in natte ruigte en/of moerasvegetaties is beperkt tot 5 soorten. Naast de algemene wilde eend en waterhoen zijn dit de iets minder algemene kleine
Toetsing Flora- en faunawet plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders te Tilburg
Januari 2011
Pagina 6
karekiet, bosrietzanger en rietgors. Genoemde soorten broeden alleen in de ruigte- en moerasvegetaties rondom poel 2 (zie kaart 3). Vogels van akkers, graslanden en droge ruigten Ook het aantal broedvogelsoorten van akkers, graslanden en droge ruigten is beperkt tot enkele soorten, te weten de gele kwikstaart, kievit, veldleeuwerik en patrijs. De meeste broedplaatsen van deze soorten komen evenals die van de struweelvogelsoorten voor in het landbouwgebied ten noorden van het Hazennest met ondermeer 2 territoria van de gele kwikstaart en de veldleeuwerik en 1 territorium van de patrijs.
Kaart 6: nesten/territoria van minder algemene vogelsoorten waarvan het nest jaarrond beschermd is.
Vogels van gebouwen en boerenerven Vogelsoorten die voornamelijk broeden in gebouwen of op boerenerven zijn binnen het plangebied de Turkse tortel en ringmus. Van de ringmus is een broedterritorium in 2008 aangetroffen, respectievelijk in een gebouw langs de Hazennest. Bedreigde vogelsoorten en jaarrond beschermde nesten Van 5 landelijk bedreigde vogelsoorten, namelijk de kneu, gele kwikstaart, veldleeuwerik, patrijs en ringmus zijn broedterritoria vastgesteld, alsook van de provinciaal prioritaire boomklever en kievit. Van de vogelsoorten waarvan het nest het gehele jaar is beschermd zijn nesten aangetroffen van de buizerd, groene specht, grote bonte specht, boomklever, boomkruiper, koolmees, pimpelmees, spreeuw en zwarte kraai. Van de buizerd zijn in 2008 twee nesten vastgesteld. Eind 2008 is het nest van de buizerd nabij de Burgemeester Bechtweg echter niet meer teruggevonden. Het andere nest
Toetsing Flora- en faunawet plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders te Tilburg
Januari 2011
Pagina 7
van de buizerd kwam in 2008 voor in een bosje in het Hazennest. In de bosjes in het Hazennest zijn tevens 3 nesten/territoria vastgesteld van de grote bonte specht, een nest/territorium van de groene specht, 4 nesten/territoria van de boomkruiper, 2 nesten/territoria van de boomklever en enkele tot diverse nesten/territoria van de zwarte kraai, spreeuw, koolmees en pimpelmees. Foeragerende en/of rustende vogelsoorten Naast de vogelsoorten met broedterritoria zijn in 2008 nog 17 vogelsoorten waargenomen die het plangebied uitsluitend gebruikte als foerageergebied en/of als rustplaats. Onder deze soorten bevonden zich ondermeer de huiszwaluw, boerenzwaluw, gierzwaluw, huismus, torenvalk, blauwe reiger, grote Canadese gans, nijlgans, knobbelzwaan, scholekster, roek, putter en gaai.
2.6. Vaatplanten Van de waargenomen soorten is het overgrote deel landelijk, provinciaal en/of regionaal (zeer) algemeen. Door het intensieve beheer van de landbouwgronden groeien zowel op deze gronden alsook in de aangrenzende sloot- en greppelkanten nauwelijks bijzondere plantensoorten. Vermeldenswaardig is een tamelijk groeiplaats van de iets minder algemene veldlathyrus in een slootkant ten oosten van de Burgemeester Bechtweg of de enkele exemplaren van de mattenbies in de poel nabij de Burgemeester Bechtweg.
3. Toetsing Flora- en faunawet Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het nemen van mitigerende maatregelen of door een ontheffing. In de Flora- en faunawet zijn de beschermde planten- en diersoorten verdeeld in vier groepen.
3.1. Tabel 1: algemene soorten 3.1.1. Algemene beschrijving Van de 43 soorten die in tabel 1 zijn opgenomen komen bijna alle soorten in Noord-Brabant voor. Naast diverse algemene soorten, zoals de mol, het konijn, de rosse woelmuis, bosmuis, bastaardkikker, bruine kikker en gewone pad, behoren tot tabel 1 ook enkele provinciaal minder algemene soorten zoals de meerkikker, kleine watersalamander, egel, bunzing, koningsvaren, zwanenbloem, brede wespenorchis, dotterbloem en grasklokje. Voor de soorten opgenomen in tabel 1 geldt een vrijstelling van de volgende verbodsartikelen: Artikel 8: Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Artikel 9: Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Artikel 10: Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. Artikel 11: Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Artikel 12: Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen. Voor deze soorten hoeft dus geen ontheffing te worden aangevraagd dan wel een gedragscode te worden opgesteld of gevolgd. Een vrijstelling betekent echter niet dat de soorten niet meer beschermd zijn en geldt er nog altijd de zogenaamde zorgplicht: ‘Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Deze zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.’
Toetsing Flora- en faunawet plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders te Tilburg
Januari 2011
Pagina 8
3.1.2. Situatie binnen en nabij het plangebied en gevolgen door de geplande activiteiten. Van de soorten die behoren tot de tabel 1 zijn in 2008 met zekerheid 13 soorten waargenomen, daarnaast komen wellicht de bunzing, hermelijn en wezel in het plangebied voor. Door de ontwikkeling van het bedrijventerrein zullen enkele tot diverse vaste verblijfplaatsen en foerageergebieden verdwijnen van het konijn, de haas, mol, rosse woelmuis, huisspitsmuis, veldmuis en bosmuis. Daarnaast zal foerageergebied verdwijnen van de egel, ree en vos, alsook mogelijk van de hermelijn, wezel en bunzing. Tevens zal een voortplantings- en landbiotoop van de bruine kikker en bastaardkikker verdwijnen in en nabij een poel nabij het Hazennest. De in 2008 aanwezige populatie van het konijn en de mol, alsook zeer waarschijnlijk van de bruine kikker, rosse woelmuis, bosmuis, veldmuis en huisspitsmuis was (relatief) groot. Van de bastaardkikker, egel, haas, ree en vos was de populatie (zeer) klein. Door de natuurontwikkeling in ondermeer de ecologische verbindingszones en rondom de poelen 1 en 2 (zie kaart 3) zullen er op termijn vaste verblijfplaatsen en foerageergebieden ontstaan voor het konijn, de mol, rosse woelmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, egel, bruine kikker, bastaardkikker, gewone pad en mogelijk ook voor de hermelijn en wezel. Momenteel komen er in en langs de bosjes in het Hazennest alsook in andere gebieden nabij het geplande bedrijventerrein van de meeste genoemde diersoorten diverse vaste verblijfplaatsen en foerageergebieden voor. Op lokaal niveau ontstaan er dan ook geen negatieve effecten op een gunstige staat van instandhouding van deze soorten en/of de populaties. In beduidend mindere mate geldt dit voor de haas, egel, hermelijn, wezel en bunzing. Het leefgebied van deze soorten is binnen en nabij de gemeente Tilburg de laatste jaren sterk in oppervlakte verminderd. Op lokaal niveau ontstaan er op termijn wel negatieve effecten op een gunstige staat van instandhouding van deze soorten en/of de populaties.
3.2. Tabel 2: overige soorten 3.2.1. Algemene beschrijving Van de 102 soorten die in tabel 2 zijn opgenomen komen er 38 soorten in Noord-Brabant voor. De meeste soorten zijn (zeer) zeldzaam. Vrij algemeen tot vrij zeldzaam zijn de wilde gagel, kleine en ronde zonnedauw, klokjesgentiaan, het waterdrieblad, de eekhoorn, levendbarende hagedis, Alpenwatersalamander en kleine modderkruiper. Voor de soorten opgenomen in tabel 2 geldt een vrijstelling van de verbodsartikelen 8 tot en met 12 (zie paragraaf 2.1) als de geplande activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit goedgekeurde gedragscode. Een gedragscode wordt meestal opgesteld per een organisatie, sector of bedrijfsschap. In een gedragscode staat beschreven hoe de schade aan beschermde soorten (zoveel mogelijk) wordt voorkomen of hoe de gunstige staat van instandhouding van soorten wordt gegarandeerd door bepaalde maatregelen binnen of buiten het gebied. Een gedragscode moet worden ingediend voor goedkeuring bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Er mag ook gebruik worden gemaakt van een reeds bestaande en goedgekeurde gedragscode met betrekking tot soortgelijke werkzaamheden die zullen worden uitgevoerd binnen het desbetreffende gebied. Bij een gebruik van een gedragscode is de aanvraag van een ontheffing niet nodig, maar de activiteiten moeten aantoonbaar worden uitgevoerd zoals in de gedragscode staat aangegeven. Door de Minister zijn gedragscodes definitief goedgekeurd met betrekking tot ondermeer de bouw- en ontwikkelsector, bosbeheer, natuurbeheer en beheer gemeentelijke groenvoorzieningen. Als er niet wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode dan moet worden aangetoond of er al dan niet mitigerende maatregelen kunnen worden genomen die de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats van een soort uit tabel 2 garanderen. Als deze maatregelen kunnen worden uitgevoerd dan is de aanvraag van een ontheffing voor de soorten uit tabel 2 niet nodig. Om er zeker van te zijn dat de geplande maatregelen voldoende zijn moeten de maatregelen ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Dienst Regelingen. Als de mitigerende maatregelen niet kunnen worden uitgevoerd dan moet een ontheffing voor de soorten uit tabel 2 worden aangevraagd. De aanvraag wordt bij een ontheffing voor een ruimtelijke ingreep beoordeeld op de volgende punten: - In welke mate wordt de functionaliteit van de vaste voortplantings-, rust- en/of verblijfplaats aangetast door de geplande activiteiten? - Komt de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar? 3.2.2. Situatie binnen en nabij het plangebied en gevolgen door de geplande activiteiten. Van de soorten die behoren tot de tabel 2 zijn binnen het plangebied geen soorten waargenomen.
Toetsing Flora- en faunawet plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders te Tilburg
Januari 2011
Pagina 9
3.3. Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn 3.3.1. Algemene beschrijving Van de 105 soorten die in tabel 3 zijn opgenomen komen er circa 30 soorten in Noord-Brabant voor, zoals diverse vleermuissoorten, de das, hazelworm, vinpootsalamander, boomkikker, kamsalamander, grote modderkruiper, drijvende waterweegbree en het heideblauwtje. De meeste soorten zijn provinciaal (zeer) zeldzaam. Minder zeldzaam zijn de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, watervleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis en plaatselijk ook het heideblauwtje en de vinpootsalamander. De aanvraag van een ontheffing is niet nodig als er maatregelen kunnen worden genomen die de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats van een soort uit tabel 3 garanderen. Om er zeker van te zijn dat de geplande maatregelen voldoende zijn moeten de maatregelen ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Dienst Regelingen. Als de mitigerende maatregelen niet kunnen worden uitgevoerd dan moet een ontheffing voor de soorten uit tabel 3 worden aangevraagd. De aanvraag wordt beoordeeld op de volgende punten: - In welke mate wordt de functionaliteit van de vaste voortplantings-, rust- en / of verblijfplaats aangetast door de geplande activiteiten? - Is er een wettelijk belang? - Is er een andere bevredigende oplossing? - Komt de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar? Voor soorten uit tabel 3 geldt dat voor een ruimtelijke ingreep ontheffing wordt verleend op grond van de volgende wettelijke belangen: - Bescherming van flora en fauna - Volksgezondheid of openbare veiligheid - Dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten. Een ontheffing wordt niet verleend voor Bijlage IV-soorten in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling, echter wel voor de Bijlage 1-soorten. De Dienst Regelingen beoordeelt uiteindelijk of het wettelijk belang zwaarder weegt dan het overtreden van de verbodsbepaling(en). 3.3.2. Situatie binnen en nabij het plangebied en gevolgen door de geplande activiteiten. Vleermuizen Van de soorten behorende tot tabel 3 zijn binnen het plangebied 4 vleermuissoorten waargenomen, namelijk de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis. Genoemde vleermuissoorten foerageren voornamelijk langs of boven de bosjes in het gebiedsdeel Hazennest ten zuiden van het geplande bedrijventerrein Zwaluwenbunders. Binnen het gebiedsdeel waar het bedrijventerrein is gepland is van de laatvlieger, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis slechts eenmaal één foeragerend exemplaar waargenomen. Van de gewone dwergvleermuis zijn in 2008 daarentegen enkele foeragerende exemplaren waargenomen en dan met name langs of nabij de Zwaluwsestraat en de poelen. Tijdens het veldonderzoek in 2008 zijn geen vaste verblijfplaatsen of vaste vliegroutes van vleermuizen waargenomen. Door het verwijderen van bomen binnen het gebied waar het bedrijventerrein is gepland zal het foerageergebied van met name de gewone dwergvleermuis geheel of grotendeels verdwijnen. Doordat er binnen het bedrijventerrein en in de ecologische verbindingszones meer bomen zullen worden geplant dan er nu aanwezig zijn zal er op termijn ook een geschikter foerageergebied voor vleermuizen ontstaan. Momenteel komen in het Hazennest en in andere gebieden nabij het geplande bedrijventerrein nog in voldoende mate bomen, bomenrijen, houtsingels en bosjes voor, die (kunnen) worden gebruikt als foerageergebied. Op lokaal niveau ontstaan er dan ook geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuissoorten en/of de populaties. Kamsalamander In de poel (nr. 1 op kaart 3) langs de Burgemeester Bechtweg zijn in 2003 door Arnold van Rijsewijk van RAVON nog 12 larven waargenomen van de kamsalamander. In 2006 of 2007 is de kamsalamander tevens waargenomen door Kees Marijnissen van RAVON. Door Natuurbalans-Limes Divergens in 2005 en het Ecologisch Adviesbureau Cools in 2008 en 2009 zijn echter geen larven, jonge Toetsing Flora- en faunawet plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders te Tilburg
Januari 2011
Pagina 10
of volwassen exemplaren van de kamsalamander aangetroffen. De kans dat in de poel alsnog een (zeer) kleine populatie van de kamsalamander voorkomt moet niet worden uitgesloten, mede omdat de poel door de dichte vegetatie relatief moeilijk te onderzoeken is met een schepnet. Door de geplande activiteiten wordt de poel en het aangrenzende land- en winterbiotoop niet vernietigd of verstoord. Daarentegen zal het land- en winterbiotoop van de kamsalamander worden verbeterd en zal er ook een ecologische verbindingszone worden gerealiseerd met ondermeer het natuurgebied De Brand nabij Udenhout en andere bestaande of potentiële leefgebieden in de nabijheid van het plangebied.
3.4. Vogels 3.4.1. Algemene beschrijving Iedere inheemse vogelsoort is beschermd. In Noord-Brabant broeden circa 190 vogelsoorten. Het overgrote deel is zeer tot vrij zeldzaam en circa 30 vogelsoorten zijn (zeer) algemeen. Tijdens de activiteiten moet rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. De Floraen faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Volgens de Natuurkalender van broedvogels varieert de broedperiode per soort in sterke mate. Zo bevindt de broedperiode van de Turkse tortel zich tussen begin februari en eind december en de periode van de blauwborst tussen begin april en eind juni. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest op een andere plek. Deze vogelnesten die eenmalig worden gebruikt vallen alleen tijdens het broedseizoen onder de bescherming van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Voor deze vogelsoorten is geen ontheffing nodig voor activiteiten buiten het broedseizoen. De aanvraag van een ontheffing is ook niet nodig als er maatregelen kunnen worden genomen die de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats van een vogelsoort garanderen. Om er zeker van te zijn dat de geplande maatregelen voldoende zijn moeten de maatregelen ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Dienst Regelingen. Als de maatregelen niet kunnen worden uitgevoerd dan moet een ontheffing voor de vogelsoorten worden aangevraagd op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn, te weten: - Bescherming van flora en fauna - Veiligheid van het luchtverkeer - Volksgezondheid of openbare veiligheid. Een ontheffing wordt niet verleend voor vogels in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en/of het belang: ‘dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten’. Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten Vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermt. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Op de volgende vier categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele jaar: 1. Nesten van de steenuil die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats. 2. Nesten van koloniebroeders (roek, gierzwaluw en huismus) die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en beperkt beschikbaar. 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en beperkt beschikbaar. Van de 5 soorten broeden de slechtvalk, grote gele kwikstaart en ooievaar zeer) zelden in Noord-Brabant, de kerkuil is iets minder zeldzaam. 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen. Van de 7 soorten broeden de boomvalk, buizerd, havik, sperwer, wespendief en ransuil in Noord-Brabant. 5. Tot deze categorie behoren vogelsoorten die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Tot de categorie 5 behoren momenteel 34 vogelsoorten. Met uitzondering van de zeearend, kortsnavelboomkruiper, kleine vliegenvanger, raaf, ruigpootuil en eidereend broeden alle soorten in NoordBrabant. De draaihals, tapuit, brilduiker, glanskop en hop broeden echter zeer zeldzaam in
Toetsing Flora- en faunawet plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders te Tilburg
Januari 2011
Pagina 11
Noord-Brabant. Daarentegen behoren tot de lijst ook enkele (zeer) algemene soorten, te weten de ekster, zwarte kraai, koolmees, pimpelmees en spreeuw. Andere (minder algemene) soorten die tot de categorie 5 behoren zijn de boerenzwaluw, huiszwaluw, oeverzwaluw, ijsvogel, blauwe reiger, groene specht, zwarte specht, grote en kleine bonte specht, bosuil, torenvalk, bonte en grauwe vliegenvanger, boomklever, boomkruiper, zwarte mees, gekraagde en zwarte roodstaart. De soorten uit de categorie 5 vragen extra onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Als een jaarrond beschermd nest is aangetroffen en deze door de ingreep zal verdwijnen is altijd een omgevingscheck nodig. Er moet dan worden vastgesteld of er voldoende gelegenheid is voor de soort om zelfstandig een vervangend nest te vinden in de omgeving. Is dit niet het geval? Dan moet, voor zover mogelijk, een alternatief nest worden aangeboden. Is dat ook niet mogelijk? Dan is de aanvraag van een ontheffing noodzakelijk. Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager om gemotiveerd en gedocumenteerd te bepalen of een ontheffing nodig is gebaseerd op de feitelijke en ecologische omstandigheden van de betreffende soort. 3.4.2. Situatie binnen en nabij het plangebied en gevolgen door de geplande activiteiten. Binnen het plangebied zijn door het Ecologisch Adviesbureau Cools in 2008 van 37 vogelsoorten broedterritoria vastgesteld. Van de soorten behorende tot de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten zijn van de volgende soorten broedterritoria vastgesteld: - categorie 4: buizerd - categorie 5: boomklever, boomkruiper, groene specht, grote bonte specht, koolmees, pimpelmees, spreeuw en zwarte kraai. Broedvogels categorie 4 In april-juni 2008 is in een zomereik direct langs de Burgemeester Bechtweg een nest aangetroffen van de buizerd. In oktober 2008 is dit nest echter niet meer teruggevonden. Het is onduidelijk waardoor het nest is verdwenen. In april-juni 2008 is ook een nest van de buizerd vastgesteld in een bosje in het Hazennest ten zuiden van het toekomstige bedrijventerrein. Door de geplande activiteiten zal het nest en territorium van de buizerd in het Hazennest niet verdwijnen, daarentegen zal wel foerageer- en rustgebied van de buizerd verdwijnen binnen het gebiedsdeel waar het bedrijventerrein is gepland. Rustplaatsen en foerageergebieden komen in de omgeving van het toekomstig bedrijventerrein nog in (tamelijk) ruime mate voor. Op lokaal niveau ontstaan er geen of nauwelijks negatieve effecten op een gunstige staat van instandhouding van de buizerd en/of de lokale populaties. Broedvogels categorie 5 Van de binnen het plangebied waargenomen 8 broedvogels behorende tot categorie 5 worden door de geplande activiteiten van de boomklever, boomkruiper, zwarte kraai, groene specht en grote bonte specht geen nesten/territoria vernietigd dan wel verstoord. De nesten en territoria van deze vogelsoorten bevonden zich in 2008 uitsluitend in de bosjes in het Hazennest ten zuiden van het toekomstige bedrijventerrein Zwaluwenbunders. Binnen het gebiedsdeel waar het toekomstige bedrijventerrein is gepland worden van zwarte kraai wel rust- en foerageergebieden vernietigd, hetgeen geen negatieve effecten zal hebben op een gunstige staat van instandhouding van de vogelsoort en/of de lokale populaties. Van de spreeuw, koolmees en pimpelmees zijn in 2008 de locaties van de nesten/territoria niet gedetailleerd in kaart gebracht. Het overgrote deel van de nesten/territoria van deze vogelsoorten is in 2008 aangetroffen in de bosjes in het Hazennest. Binnen het gebied waar het toekomstige bedrijventerrein is gepland zijn van de koolmees en pimpelmees slechts enkele nesten/territoria vastgesteld. Nesten/territoria van de spreeuw komen niet voor in het gebied waar het bedrijventerrein is gepland. De territoria en nesten van de koolmees en pimpelmees binnen het gebied waar het bedrijventerrein is gepland worden vernietigd doordat de bomen waarin de vogelsoorten broeden worden verwijderd. De pimpelmees en koolmees zijn in de (directe) nabijheid van het toekomstige bedrijventerrein zeer algemene broedvogels. Op lokaal niveau ontstaan er dan ook geen negatieve effecten op een gunstige staat van instandhouding van de vogelsoorten en/of de populaties. Overige broedvogelsoorten Naast de 9 vogelsoorten die binnen de Flora- en faunawet opgenomen zijn in de zogenaamde Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten zijn er binnen het plangebied in 2008 broedterritoria vastgesteld van 28 vogelsoorten. Globaal kunnen de broedvogels worden ingedeeld in:
Toetsing Flora- en faunawet plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders te Tilburg
Januari 2011
Pagina 12
-
vogels van natte ruigte- en moerasvegetaties: wilde eend, waterhoen, kleine karekiet, bosrietzanger en rietgors; - vogels van struwelen, bomenrijen, houtsingels en bossen: grasmus, kneu, roodborsttapuit, tuinfluiter, fitis, heggenmus, groenling, zwartkop, zanglijster, houtduif, winterkoning, roodborst, merel, tjiftjaf, vink, staartmees en kauw; - vogels van akkers, graslanden en droge ruigten: gele kwikstaart, kievit, veldleeuwerik en patrijs; - vogels van gebouwen en boerenerven: ringmus en Turkse tortel. Aangezien de elementen waarin de vogels van natte ruigte- en moerasvegetaties c.q. wilde eend, waterhoen, kleine karekiet, bosrietzanger en rietgors blijven gehandhaafd, zullen de nesten/territoria van deze soorten zeer waarschijnlijk ook niet verdwijnen. Daarnaast zal het leefgebied van deze soorten mogelijk worden verbeterd en in omvang toenemen door de natuurontwikkeling in ondermeer de ecologische verbindingszones en rondom de poelen 1 en 2 (zie kaart 3). Door ontwikkeling van het bedrijventerrein zullen de territoria/nesten alsook rust- en foerageergebieden van de gele kwikstaart, kievit, veldleeuwerik, patrijs, grasmus, kneu, roodborsttapuit, ringmus en Turkse tortel verdwijnen. Door de natuurontwikkeling in de ecologische verbindingszones, rondom de poelen 1 en 2 (zie kaart 3) en in de natuurzone aan de noordzijde van de bosjes in het Hazennest zal een geschikt leefgebied ontstaan voor de met name de grasmus en roodborsttapuit en mogelijk ook voor de kneu, veldleeuwerik en patrijs. Van de vogels van bomenrijen, houtsingels en bossen kwamen in 2008 de meeste nesten/territoria voor in de bosjes ten zuiden van het geplande bedrijventerrein Zwaluwenbunders. Omdat deze bosjes niet zullen verdwijnen, zal ook het overgrote deel van de nesten/territoria van deze groep van broedvogels blijven bestaan. Binnen het gebiedsdeel waar het bedrijventerrein is gepland zullen maximaal enkele nesten/territoria verdwijnen van algemene soorten, zoals de groenling, heggenmus, houtduif, merel, roodborst, vink en winterkoning. Voor een aantal van deze soorten geldt dat op termijn weer geschikt leefgebied zal ontstaan in de bomen binnen het bedrijventerrein en het leefgebied zal toenemen in ondermeer de ecologische verbindingszones. Van het overgrote deel van de genoemde vogelsoorten waarvan de nesten/territoria, rust- en foerageergebieden zullen verdwijnen komen binnen het Hazennest en/of in andere gebieden in de omgeving van het toekomstig bedrijventerrein nog diverse broed-, rust- en foerageergebieden voor. Dit geldt echter in beduidend mindere mate voor met name de patrijs, veldleeuwerik, gele kwikstaart en kneu. Het aantal geschikte leefgebieden is de laatste jaren binnen en nabij de gemeente Tilburg (zeer) sterk afgenomen door verstedelijking en verdere intensivering van de landbouw. De vernietiging van de leefgebieden van deze soorten binnen het plangebied heeft dan ook op lokaal niveau negatieve gevolgen voor een gunstige staat van instandhouding van deze soorten en/of de populaties. Dit geldt niet voor de overige genoemde (zeer) algemene vogelsoorten. Foeragerende en/of rustende vogelsoorten Naast de vogelsoorten met broedterritoria zijn in 2008 nog 17 vogelsoorten waargenomen die het plangebied uitsluitend gebruikte als voedselgebied en/of als rustplaats. Onder deze soorten bevonden zich ondermeer de huiszwaluw, boerenzwaluw, gierzwaluw, huismus, torenvalk, blauwe reiger, grote Canadese gans, nijlgans, knobbelzwaan, scholekster, roek, putter en gaai. De gierzwaluw, roek en huismus zijn binnen de Flora- en faunawet opgenomen in de categorie 2 en de boerenzwaluw, huiszwaluw, blauwe reiger, torenvalk en ekster in de categorie 5. Aangezien de genoemde soorten echter niet broeden binnen het plangebied dienen er ook geen activiteiten plaats te vinden ter eventuele bescherming of compensatie van de nesten. Door de realisering van het bedrijventerrein zal het foerageer- en/of rustgebied binnen het plangebied van enkele soorten worden vernietigd dan wel in oppervlakte afnemen. In bijzonder geldt dit voor de scholekster, kokmeeuw, torenvalk, roek, huis- en boerenzwaluw. Voor deze soorten geldt dat er direct grenzend aan en in de omgeving van het geplande bedrijventerrein nog ruim voldoende foerageer- en rustgebied aanwezig is. Door de natuurontwikkeling in ondermeer de ecologische verbindingszones zal daarentegen de oppervlakte foerageer- en/of rustgebied weer toenemen voor de putter, huismus, witte kwikstaart en fazant.
3.5. Maatregelen en aanvraag ontheffing 3.5.1. Mitigerende maatregelen In de onderstaande tabel is de broedperiode aangegeven van de vogelsoort waarvan territoria/nesten zullen verdwijnen binnen het geplande bedrijventerrein. De broedperioden van de vogel-
Toetsing Flora- en faunawet plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders te Tilburg
Januari 2011
Pagina 13
soorten zijn conform de Natuurkalender Broedvogels van het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. Broedvogelsoort Feb Categorie 5 Koolmees Pimpelmees Overige soorten Gele kwikstaart Grasmus Groenling Heggenmus Houtduif 1 Kievit Kneu Merel 1 Patrijs Ringmus Roodborst Roodborsttapuit Turkse tortel 1 2 Veldleeuwerik Vink Winterkoning
1 = balts en nestbouw 2 = eieren of niet vliegvlugge jongen 3 = verzorging vliegvlugge jongen
De belangrijkste periode voor de meeste broedvogels is half maart tot en met begin september. Voor de minder algemene en bedreigde patrijs loopt de broedperiode nog door tot en met eind oktober. Aangezien van de zeer algemene houtduif, Turkse tortel en merel slechts een of enkele territoria zijn waargenomen binnen het toekomstige bedrijventerrein is de kans dat er na eind oktober nog vogels met hun broedproces bezig zijn nagenoeg zeker uitgesloten. Vernietiging van de broedbiotopen (= verwijdering van bomen, struiken, ruigten, graslandvegetaties) van de vogelsoorten kan dan ook het beste plaatsvinden vanaf eind oktober. Vooraf dient echter wel een veldinspectie worden uitgevoerd naar eventueel nog broedende vogels dan wel de verzorging van vliegvlugge jongen. Om te voorkomen dat er binnen het plangebied zich tijdens de werkzaamheden broedvogels kunnen vestigen wordt aanbevolen om na de vernietiging van de broedbiotopen, de vegetatie binnen eventueel braakliggende delen kort te houden door middel van maaien, verwijderen van maaisel en eventueel snoeien van opslag van struiken en bomen. Amfibieën en grondgebonden zoogdieren behorende tot tabel 1 die zich tijdens de werkzaamheden bevinden binnen het werkgebied moeten, voor zover dit mogelijk is, worden gevangen en worden verplaatst naar een geschikt leefgebied (direct) nabij het werkgebied. 3.5.2. Compenserende maatregelen Vanuit de Flora- en faunawet zijn geen compenserende maatregelen verplicht. Zoals reeds in de voorgaande tekst is aangegeven is er voor de beschermde diersoorten waarvan het leefgebied zal verdwijnen door de geplande activiteiten in de omgeving van het toekomstige bedrijventerrein nog voldoende leefgebied aanwezig. Echter de laatste jaren is door allerlei ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Tilburg het leefgebied van bepaalde diersoorten aanzienlijk kleiner geworden. In bijzonder geldt dit voor de patrijs, veldleeuwerik. gele kwikstaart en kneu, alsook voor soorten zoals de haas, egel, hermelijn, wezel en bunzing. Het leefgebied van deze soorten bestaat uit landbouwgebieden met grasland, struiken, ruige overhoekjes en slootkanten. Voor deze diersoorten is het wenselijk dat er compensatie plaatsvindt in de nabijheid van het huidige leefgebied en bij voorkeur grenzend aan een bestaand natuurgebied. 3.5.3. Aanvraag ontheffing De aanvraag van een ontheffing van de verbodsartikelen 8 tot en met 12 in het kader van de Floraen faunawet is voor de geplande activiteiten niet noodzakelijk:
Toetsing Flora- en faunawet plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders te Tilburg
Januari 2011
Pagina 14
-
-
-
voor vogels, als de vernietiging van de territoria/nesten, rust- en foerageergebieden binnen het werkgebied door het verwijderen van grasland- en ruigtevegetaties, struiken en bomen plaatsvindt in de periode eind oktober tot half maart; voor de zoogdier- en amfibiesoorten die opgenomen zijn in tabel 1 en binnen het werkgebied (kunnen) voorkomen, te weten het konijn, de haas, mol, huisspitsmuis, rosse woelmuis, veldmuis, bosmuis, egel, ree, vos, bunzing, hermelijn, wezel, bruine kikker, bastaardkikker en gewone pad; voor de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis, aangezien deze vleermuissoorten het werkgebied uitsluitend gebruiken als foerageergebied en er voldoende foerageergebied aanwezig blijft in de directe omgeving van het werkgebied, waardoor er op lokaal niveau geen negatieve effecten ontstaan op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuissoorten en/of de populaties.
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de geplande activiteiten binnen het werkgebied in de periode van eind oktober tot half maart zonder ontheffing kunnen worden uitgevoerd met inachtneming van de zorgplicht van de Flora- en faunawet.
4. Literatuur en bronvermelding Ecologisch Adviesbureau Cools, 2009. Ecologisch onderzoek verbreding Burgemeester Bechtweg te Tilburg. Tilburg. Ecologisch Adviesbureau Cools, 2009. Ecologisch onderzoek plangebied Rugdijk-Kouwenberg-Zuidkamer te Tilburg. Tilburg. Marijnissen, K., 2009. Mondelinge mededeling betreffende de kamsalamander in de poel langs de Burgemeester Bechtweg. Tilburg. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 2002. Flora- en faunawet. ‘s-Gravenhage. Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, 2004. Besluit van 10 september 2004, houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen. ’s-Gravenhage.
Toetsing Flora- en faunawet plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders te Tilburg
Januari 2011
Pagina 15
Bijlage 1: Overzicht beschermde soorten binnen het plangebied Nederlandse naam
Toetsing Flora- en faunawet plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders te Tilburg
Januari 2011
Pagina 16
Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam FF
B
Houtduif
Columba palumbus
Huismus
Passer domesticus
2
NB
Huiszwaluw
Delichon urbica
5
NB
Kauw
Corvus monedula
B
Kievit
Vanellus vanellus
B
Kleine karekiet
Acrocephalus scirpaceus
B
Kneu
Carduelis cannabina
Knobbelzwaan
Cygnus olor
NB
Kokmeeuw
Larus ridibundus
NB
Koolmees
Parus major
Merel
Turdus merula
Nijlgans
Alopochen aegyptiacus
Patrijs
Perdix perdix
Pimpelmees
Parus caeruleus
Putter
Carduelis carduelis
Rietgors
Emberiza schoeniclus
B
Ringmus
Passer montanus
B
Roek
Corvus frugilegus
Roodborst
Erithacus rubecula
B
Roodborsttapuit
Saxicola torquata
B
Scholekster
Haematopus ostralegus
Spreeuw
Sturnus vulgaris
Staartmees
Aegithalos caudatus
B
Tjiftjaf
Phylloscopus collybita
B
Torenvalk
Falco tinnunculus
Tuinfluiter
Sylvia borin
B
Turkse tortel
Streptopelia decaocto
B
Veldleeuwerik
Alauda arvensis
B
Vink
Fringilla coelebs
B
Waterhoen
Gallinula chloropus
B
Wilde eend
Anas platyrhynchos
B
Winterkoning
Troglodytes troglodytes
B
Witte kwikstaart
Motacilla alba
Zanglijster
Turdus philomelos
Zwarte kraai
Corvus corone
Zwartkop
Sylvia atricapilla
B
B
5
B B NB B
5
B NB
2
NB
NB 5
5
B
NB
NB B 5
B B
Toelichting afkortingen in tabel:
FF
Flora en Faunawet: 1 = tabel 1 (algemene soorten) 2 = tabel 2 (overige soorten) 3 = tabel 3 (soorten bijlage IV Habit atrichtlijn en bijlage 1 AMvB) Bij vogels: 2) Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. 4) Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen. 5) Tot deze categorie behoren vogelnesten die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit de categorie 5 vragen extra onderzoek, ook al
Toetsing Flora- en faunawet plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders te Tilburg
Januari 2011
Pagina 17
zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. B
B = plant zich voort en NB = plant zich niet voort. Met hoofdletter is met 75-100% zekerheid.
Toetsing Flora- en faunawet plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders te Tilburg
Januari 2011
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
225
Bijlage 7 EHS
Rapport Toetsing en begrenzing
Bestemmingsplan Zw aluw enbunders
226
Toetsing en begrenzing Ecologische HoofdStructuur binnen het plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders te Tilburg
Opdrachtgever: gemeente Tilburg Januari 2011
Antonie van Diemenstraat 20 5018 CW Tilburg 013-5802237 [email protected]
Pagina 1
Inhoud 1. Inleiding ........................................................................................................................................2 2. Beschrijving actuele en potentiële natuurwaarden .........................................................................2 3. Toetsing en begrenzing EHS .........................................................................................................2 3.1. Beleid en huidige begrenzing van de EHS ..............................................................................2 3.1.1. Beleid ..............................................................................................................................2 3.1.2. De huidige begrenzing van de EHS binnen het plangebied ..............................................3 3.2. Toekomstige inrichting en begrenzing EHS.............................................................................4 3.2.1. Toekomstige inrichting van het plangebied.......................................................................4 3.2.1. Begrenzingsvoorstel EHS ................................................................................................4 3.3. Effecten toekomstige inrichting op EHS en soorten .................................................................6 3.3.1. Effecten op de EHS .........................................................................................................6 3.3.2. Effecten op soorten..........................................................................................................6 3.4. Compenserende en mitigerende maatregelen.........................................................................7 3.4.1. Compenserende maatregelen..........................................................................................7 3.4.2. Mitigerende maatregelen .................................................................................................7 4. Literatuur en bronvermelding.........................................................................................................7
Toetsing en begrenzing Ecologische HoofdStructuur plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders Tilburg
Januari 2011
Pagina 2
1. Inleiding Het voornemen is om binnen het plangebied, zoals begrensd op kaart 1, het bedrijventerrein Zwaluwenbunders te ontwikkelen. Alvorens dit plan kan worden uitgevoerd dient te worden bepaald wat de effecten zijn op de natuurwaarden binnen de Ecologische HoofdStructuur nabij het toekomstige bedrijventerrein. In januari 2011 is aan het Ecologisch Adviesbureau Cools door de gemeente Tilburg de opdracht verleend om de effecten te bepalen van het toekomstige bedrijventerrein op de EHS en om een voorstel uit te werken voor wat betreft de (her)begrenzing van de EHS. Kaart 1: begrenzing van het plangebied.
2. Beschrijving actuele en potentiële natuurwaarden Het circa 70 hectare grote plangebied bestaat overwegend uit weilanden, maïsakkers en heesterkwekerijen. Door het intensieve landgebruik groeien er zowel in de percelen alsook in de aangrenzende sloot- en greppelkanten nauwelijks bijzondere plantensoorten. Vermeldenswaardig is een tamelijk groeiplaats van de iets minder algemene veldlathyrus. De percelen en vooral ruigere slooten greppelkanten zijn wel waardevolle broedbiotopen voor minder algemene vogelsoorten zoals de patrijs, kneu, veldleeuwerik, gele kwikstaart en roodborsttapuit. Daarnaast foerageren er soorten zoals de buizerd, ree, haas, egel, vos, alsook de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis. In het gebied komen drie poelen voor, waarvan twee poelen grotendeels zijn dichtgegroeid met riet, grote lisdodde en wilgen. De poelen zijn een leefgebied voor de diverse libellensoorten, de kleine karekiet, rietgors, bosrietzanger, drie- en tiendoornige stekelbaars, bastaardkikker, bruine kikker en gewone pad. In een poel nabij de Burgemeester Bechtweg werd in 2006 of 2007 nog de kamsalamander waargenomen. Ten zuiden van het landbouwgebied komen in het gebiedsdeel Hazennest loofbosjes voor met een totale oppervlakte van circa 8 hectare. Langs de bosjes foerageren de gewone dwergvleermuis en laatvlieger, en in de bosjes broeden ondermeer de buizerd, boomklever, boomkruiper, grote bonte specht en groene specht.
3. Toetsing en begrenzing EHS 3.1. Beleid en huidige begrenzing van de EHS 3.1.1. Beleid In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische HoofdStructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. Toetsing en begrenzing Ecologische HoofdStructuur plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders Tilburg
Januari 2011
Pagina 3
In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan andere specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.
Kaart 2: begrenzing van de EHS volgens provincie Noord-Brabant.
3.1.2. De huidige begrenzing van de EHS binnen het plangebied Door de provincie Noord-Brabant zijn de bossen in het gebiedsdeel Hazennest begrensd als bestaande natuur binnen de EHS met een totale oppervlakte van 8,2 hectare. Binnen het Natuurbeheerplan zijn deze bossen zowel op de beheertypekaart als op de ambitiekaart, afhankelijk van het bodemvochtgehalte, aangegeven met de typen Droog en Vochtig bos met productie. Als Vochtig bos met productie is ook een 0,6 hectare groot perceel aan weerszijden van de Burgemeester Bechtweg in het Natuurbeheerplan opgenomen. Binnen de EHS is het perceel aangeduid als compensatie natuur. In werkelijkheid is het perceel, mede door de aanleg van de Burgemeester Bechtweg en een parallelweg niet meer aanwezig en was het destijds een landbouwperceel. Als bestaande natuur binnen de EHS worden door de provincie ook de twee poelen langs en nabij de Burgemeester Bechtweg aangegeven met een totale oppervlakte van 0,3 hectare. Binnen het Natuurbeheerplan zijn de poelen zowel op de beheertypekaart als op de ambitiekaart aangegeven met het type Zoete plas. De ecologische verbindingszones binnen het plangebied zijn door de provincie aangeduid als Zoekgebied voor ecologische verbindingszone. In het Natuurgebiedsplan De Zandleij worden met betrekking tot amfibieën en de verbindingszones de volgende doelstellingen beschreven: “Om de levens-
Toetsing en begrenzing Ecologische HoofdStructuur plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders Tilburg
Januari 2011
Pagina 4
vatbaarheid van de amfibiepopulaties te vergroten is een verbetering van het winter- en zomerleefgebied gewenst. Hierbij is een verbinding noodzakelijk met de amfibiepopulaties in de Oude en Nieuwe Tiend”.
3.2. Toekomstige inrichting en begrenzing EHS 3.2.1. Toekomstige inrichting van het plangebied Op kaart 3 is de toekomstige inrichting van het plangebied weergegeven. Het plan bestaat uit twee deelgebieden. In het ene deel worden de grootschalige voorzieningen geconcentreerd. Hier komen drie grote perifere detailhandelszaken, een horecagelegenheid en een evenemententerrein met een bijbehorend gemeenschappelijk parkeerterrein. Het tweede deelgebied wordt ontwikkeld als regulier bedrijventerrein. Hier komen ruim zestig percelen voor gemengde bedrijvigheid. Dat kunnen zowel bedrijfsgebouwen als werkplaatsen, magazijnen etcetera zijn. Van de totale oppervlakte van het plangebied wordt ongeveer de helft uitgegeven als bedrijfskavel, voor ontwikkeling van de grootschalige voorzieningen en de aanleg van infrastructuur. De resterende 47% is gereserveerd voor de aanleg van nieuw en bestaand groen (bos, verbindingszones, poelen en retentie). Kaart 3a: toekomstige inrichting van het plangebied.
Kaart 3b: toekomstige inrichting van het plangebied in 3D.
In het gebied worden drie waterstromen onderscheiden: vuil water van de bedrijven, vuil hemelwater en schoon hemelwater. Vuil water wordt direct afgevoerd naar de rioolzuivering, vuil hemelwater wordt gefilterd/primair gezuiverd en schoon water blijft in het gebied (sloten en retentie). 3.2.1. Begrenzingsvoorstel EHS De begrenzing van de bestaande bosjes in het Hazennest en de poelen langs en nabij de Burgemeester Bechtweg wijken in het begrenzingsvoorstel op detail af van de begrenzing zoals die door de provincie is vastgelegd in de Verordening ruimte. Veelal zijn het ´technische´ aanpassingen door gebruik van recentere topografische, luchtfoto- en veldgegevens en doordat een deel van een bosje in het Hazennest is verdwenen door werkzaamheden in relatie met de Burgemeester Bechtweg. Daarnaast is voor de poel circa 175 meter ten oosten van de Burgemeester Bechtweg de huidige vorm van de poel met de omringende moerasvegetatie aangehouden in plaats van alleen de poel zoals in Verordening ruimte. In totaal is 8,5 hectare begrensd als bestaande EHS. Voor wat betreft de concrete begrenzing van de ecologische verbindingszones is uitgegaan van de groene elementen binnen het stedenbouwkundig plan zoals vastgesteld in het college van 23 november 2010. Toegevoegd zijn twee percelen in het gebiedsdeel Hazennest ter versteviging van de
Toetsing en begrenzing Ecologische HoofdStructuur plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders Tilburg
Januari 2011
Pagina 5
bosstructuur in het Hazennest en de ecologische verbindingszone. In totaal is circa 11 hectare in het voorstel begrensd als ecologische verbindingszone en die zal worden ingericht als kruidenrijk grasland met ruigtevegetaties, struiken met hier en daar een poel.
Kaart 4: begrenzingvoorstel EHS binnen het plangebied.
De ecologische verbindingszones dienen te functioneren als migratiezone en plaatselijk ook als leefgebied (voortplantings-, land- en overwinteringsbiotoop) voor amfibieën. Doelsoorten zijn de algemene bastaardkikker, bruine kikker en gewone pad en de vrij algemene kleine watersalamander. De kamsalamander kwam in 2006 of 2007 nog voor in de poel langs de Burgemeester Bechtweg en in 2003 in een poel circa 100 meter ten oosten van het plangebied. In hoeverre de kamsalamander momenteel nog voorkomt binnen en nabij het plangebied is zeer twijfelachtig. In ieder geval tijdens veldonderzoek in 2008 is de kamsalamander niet waargenomen in de twee genoemde poelen. Zeer waarschijnlijk komen dan ook momenteel de dichtstbijzijnde populaties van de kamsalamander voor in de natuurgebieden De Brand en Huis ter Heide, beide op 4-5 kilometer afstand van het plangebied. De Brand is ook een van de laatste leefgebieden in Noord-Brabant van de boomkikker, die nog in de zestiger jaren van de vorige eeuw in het plangebied voorkwam. Wanneer of in hoeverre deze soorten zich weer kunnen vestigen in het plangebied is zeer moeilijk voorspelbaar en zeer sterk afhankelijk van goed functionerende verbindingszones tussen het plangebied en de natuurgebieden De Brand en Huis ter Heide. Naast de amfibieën wordt ervan uitgegaan dat de verbindingszones tevens een migratiezone en/of leefgebied zijn voor kleine zoogdieren zoals de egel, wezel, hermelijn en diverse muizensoorten, dagvlinders, libellen en diverse andere insectensoorten en een foerageergebied voor vogelsoorten (o.m. grasmus, boeren- en huiszwaluw, putter, torenvalk, huis- en ringmus) en vleermuizen (gewone dwergvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis). Toetsing en begrenzing Ecologische HoofdStructuur plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders Tilburg
Januari 2011
Pagina 6
3.3. Effecten toekomstige inrichting op EHS en soorten 3.3.1. Effecten op de EHS Door de realisering van het bedrijventerrein zal er geen bos- en/of natuurgebiedje dat onderdeel is van de EHS fysiek verdwijnen. Daar waar het bedrijventerrein en de infrastructuur zijn gepland komen volgens de Verordening ruimte van de provincie geen bestaande bos- en/of natuurgebiedjes voor die onderdeel zijn van de EHS. Daarentegen is in de verordening wel een zoekgebied voor ecologische verbindingszones aangegeven die de poelen c.q. leefgebieden van amfibieën binnen en buiten het plangebied moeten verbinden. In de nadere uitwerking en begrenzing van deze verbindingszones zijn deze zones buiten het geplande bedrijventerrein gesitueerd (zie kaart 4). 3.3.2. Effecten op soorten Soorten binnen de EHS In de bestaande bos- en natuurgebiedjes behorende tot de EHS buiten het geplande bedrijventerrein leven diverse diersoorten zoals de buizerd, groene en grote bonte specht, boomklever, boomkruiper, kleine karekiet, rietgors, ree, egel, bruine kikker, bastaardkikker, gewone pad en mogelijk ook nog de kamsalamander. Van de soorten die zich voortplanten binnen deze bos- en natuurgebiedjes zal de realisering van het bedrijventerrein geen bedreiging vormen voor het desbetreffende voortplantingsbiotoop. Voor zover deze en andere diersoorten foerageren of hun land- en winterbiotoop hebben binnen de bos- en natuurgebiedjes zullen er eveneens geen negatieve effecten ontstaan door de realisering van het bedrijventerrein. Hetzelfde geldt voor de veelal (zeer) algemene planten die momenteel binnen de bos- en natuurgebiedjes voorkomen. De belangrijkste factoren die ervoor zorgen dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de natuurwaarden binnen de bos- en natuurgebiedjes zijn: - geen verlaging van de grondwaterstand binnen de bos- en natuurgebiedjes; - geen toevoer van vervuild water vanuit het bedrijventerrein; - geen toename van verstoring door mensen en honden binnen de bos- en natuurgebiedjes; - aanleg van nieuwe natuur rondom de poelen die onderling met elkaar worden verbonden, alsmede via ecologische verbindingszones met andere leefgebieden van amfibieën nabij het plangebied; - aanleg van een circa 25 meter brede natuurzone tussen de bosjes in het Hazennest en het bedrijventerrein die enerzijds zal fungeren als ecologische verbindingszone voor ondermeer amfibieën en anderzijds zal dienen als bufferzone en zal gaan bestaan uit grasland- en ruigtevegetaties met struiken; - de diersoorten die actueel en/of potentieel in de bos- en natuurgebiedjes (kunnen) voorkomen zijn overwegend niet of minder gevoelig voor storende invloeden veroorzaakt door ondermeer geluid en/of kunstlicht. Bepalend hierbij is de reeds jaren bestaande (tamelijk) hoge verstoring vanuit de Burgemeester Bechtweg en het intensieve landgebruik; - de toekomstige activiteiten op het bedrijventerrein zijn veelal in zeer tot tamelijk geringe mate storend (overlast van kunstlicht en/of geluid) voor de diersoorten binnen de nabijgelegen bos- en natuurgebiedjes. Het bedrijventerrein zal bestaan uit kleinschalige en middelgrote bedrijven (mi2 lieucategorie 2 en 3, kavels vanaf 1.500 m ). Ook wordt er in het plan ruimte gereserveerd voor drie zogenaamde perifere detailhandelsvestigingen. Op Zwaluwenbunders wordt ook een evenemententerrein in een groene setting gerealiseerd. De meest kritische soorten die momenteel binnen de EHS in het plangebied voorkomen zijn de buizerd, grote bonte specht, groene specht, vleermuizen, ree en mogelijk ook nog de kamsalamander. Van zowel de buizerd als de grote bonte en groene specht is bekend dat ze een tamelijk hoge mate van verstoring kunnen verdragen. Aangezien deze soorten, ondanks de verstoring vanuit de Burgemeester Bechtweg, nog altijd broeden in de bosjes in het Hazennest is het niet aannemelijk dat de vaste verblijfplaatsen zullen verdwijnen door de realisering van het bedrijventerrein. Hierbij is het wel van belang dat de bosjes ontoegankelijk blijven of worden voor mensen en honden. Voor de buizerd geldt wel dat het foerageergebied door de realisering van het bedrijventerrein geheel binnen het plangebied zal verdwijnen. Ten oosten van het plangebied komt echter nog voldoende foerageergebied voor, zodat voorlopig de buizerd niet als broedvogel uit het plangebied zal verdwijnen. Aangezien de meeste vleermuizen momenteel foerageren langs de bosjes in het Hazennest is het niet te verwachten dat er negatieve effecten zullen ontstaan door bijvoorbeeld een toename van kunstlicht op het bedrijventerrein. Daarentegen zal het foerageergebied voor met name de gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis door de aanleg van de ecologische verbindingszones in oppervlakte toenemen. Toetsing en begrenzing Ecologische HoofdStructuur plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders Tilburg
Januari 2011
Pagina 7
De ree plant zich momenteel waarschijnlijk voort in de bosjes in het gebiedsdeel Hazennest en foerageert op de landbouwgronden waar het bedrijventerrein is gepland. Evenals bij de buizerd geldt voor de ree dat ten oosten van het plangebied nog voldoende foerageergebied voorkomt, zodat voorlopig de ree niet uit het plangebied zal verdwijnen. In hoeverre de kamsalamander momenteel nog in de poel langs de Burgemeester Bechtweg voorkomt is zeer twijfelachtig. Aangezien de poel onderdeel uit zal gaan maken van een brede ecologische verbindingszone met vooral meer landbiotoop en een geschikter voortplantingsbiotoop voor de kamsalamander zullen er geen negatieve effecten ontstaan voor deze amfibiesoort. Soorten buiten de EHS De gebiedsdelen c.q. landbouwgronden waar het bedrijventerrein is gepland zijn momenteel broeden foerageergebieden voor de patrijs, kneu, veldleeuwerik, gele kwikstaart, roodborsttapuit, haas en foerageergebieden voor de buizerd, torenvalk, roek, ree, egel, hermelijn, wezel, bunzing en vos. Door de realisering van het bedrijventerrein zullen de broed- en foerageergebieden voor de genoemde diersoorten verdwijnen. Voor enkele soorten geldt dat er op termijn weer geschikt broed- en/of foerageergebied zal ontstaan in de ecologische verbindingszones. Dit geldt echter niet dan wel in beduidend mindere mate voor met name de haas, ree, vos, bunzing, buizerd, patrijs, veldleeuwerik, gele kwikstaart en kneu. Binnen het bedrijventerrein worden bomenrijen aangelegd die op termijn geschikte foerageergebieden kunnen worden voor de gewone dwergvleermuis en laatvlieger. In combinatie met de ecologische verbindingzones en de bosjes in het Hazennest zal het plangebied in de toekomst in zijn totaliteit een beter foerageergebied worden voor vleermuizen dan dat het momenteel is.
3.4. Compenserende en mitigerende maatregelen 3.4.1. Compenserende maatregelen Aangezien er door de realisering van het bedrijventerrein de EHS fysiek niet wordt aangetast is er geen compensatie noodzakelijk in de vorm van een extra inzet van nieuwe natuur. Daarnaast is er ook geen sprake van een aantasting van het leefgebied van dier- en plantensoorten binnen de bestaande en toekomstige EHS, zodat ook hiervoor geen compensatie noodzakelijk is. Zoals reeds aangegeven in paragraaf 3.3.2 is er buiten de EHS wel sprake van een vernietiging van het broed- en/of foerageergebied van met name de haas, ree, vos, bunzing, buizerd, patrijs, veldleeuwerik, gele kwikstaart en kneu. Ondanks het feit dat er vanuit het rijks- en provinciaal beleid geen noodzaak is om dit verlies te compenseren, is compensatie wel wenselijk om zodoende op lokaal/gemeentelijk niveau het broed- en/of foerageergebied voor de genoemde soorten te kunnen behouden. Het leefgebied van deze soorten bestaat uit landbouwgebieden met grasland, struiken, ruige overhoekjes en slootkanten. 3.4.2. Mitigerende maatregelen Een belangrijke mitigerende maatregel die moet worden genomen bestaat uit het vernietigen van het voortplantingsbiotoop van de diersoorten buiten de voortplantingsperiode. Aangezien het voornamelijk vogels betreft dient de vernietiging van het voortplantingsbiotoop, door het verwijderen van grasland- en ruigtevegetaties, struiken en bomen, plaats te vinden in de periode eind oktober tot half maart. Voor de brede verbindingszone langs de Burgemeester Bechtweg, de nieuwe natuur rondom de poelen en tussen de bosjes in het Hazennest en het bedrijventerrein is het zeer wenselijk om deze natuur reeds aan te leggen voor de aanleg van het bedrijventerrein. Hierdoor kunnen de diersoorten vanuit het gebied waar het bedrijventerrein is gepland zich op een natuurlijke manier verplaatsen naar de bestaande en nieuwe natuurgebiedjes en ontstaan er voor deze diersoorten meer overlevingskansen en vestigingsmogelijkheden.
4. Literatuur en bronvermelding Ecologisch Adviesbureau Cools, 2009. Ecologisch onderzoek verbreding Burgemeester Bechtweg te Tilburg. Tilburg. Ecologisch Adviesbureau Cools, 2009. Ecologisch onderzoek plangebied Rugdijk-Kouwenberg-Zuidkamer te Tilburg. Tilburg.
Toetsing en begrenzing Ecologische HoofdStructuur plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders Tilburg
Januari 2011
Pagina 8
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, 2010.
Natuurbeheerplan 2011 Provincie Noord-Brabant. 's-Hertogenbosch. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 2002. Flora- en faunawet. ‘s-Gravenhage. Provinciale Staten van Noord-Brabant, 2010. Verordening ruimte Noord-Brabant. 's-Hertogenbosch.
Toetsing en begrenzing Ecologische HoofdStructuur plangebied Bedrijventerrein Zwaluwenbunders Tilburg