INHOUDSOPGAVE Richtlijnen "Compensatieplicht" Hoofdstuk 1 - Compensatieplicht
•
C001 - Begrip compensatieplicht
•
C002 - Begrip zelfredzaamheid
•
C003 - Begrip maatschappelijke participatie
•
C004 - Begrip en primaat algemene voorziening
•
C005 - Primaat van de algemene voorziening
•
C006 - Algemene hulp bij het huishouden
•
C007 - Algemene woonvoorziening
•
C008 - Algemene vervoersvoorziening
•
C009 - Algemene rolstoelvoorziening
Richtlijnen "Individuele voorzieningen" Hoofdstuk 1 - Recht op individuele voorzieningen
•
I001 - Woonplaats
•
I002 - Individueel gericht
•
I003 - Langdurig noodzakelijk
•
I004 - Goedkoopst compenserend
•
I005 - Algemeen gebruikelijk
•
I006 - Aanvraag voor verstrijken normale afschrijvingsduur
•
I007 - Kosten voorziening voordat besluit is genomen
•
I008 - Medewerking belanghebbende of anderen
•
I009 - Inkomensgrenzen
•
I010 - Overige voorwaarden en weigeringsgronden
•
I011 - Hardheidsclausule
Hoofdstuk 2 - Hulp bij het huishouden
•
I012 - Hulp bij het huishouden - wat wordt hieronder verstaan
•
I013 - Hulp bij het huishouden - wie komt wanneer in aanmerking
•
I014 - Hulp bij het huishouden - algemeen gebruikelijke voorziening...
•
I015 - Hulp bij het huishouden - gebruikelijke zorg
•
I016 - Hulp bij het huishouden - overige voorwaarden en weigeringsg...
•
I017 - Hulp bij het huishouden - vorm, omvang en hoogte
•
I018 - Hulp bij het huishouden - respijtzorg
•
I019 - Hulp bij het huishouden - loondoorbetaling 1
•
I020 - Hulp bij het huishouden - overzicht zorgaanbieders
•
I126 - Hulp bij het huishouden - Nazorg en heronderzoek
Hoofdstuk 3 - Woonvoorzieningen
•
I021 - Woonvoorziening - wie komt wanneer in aanmerking
•
I022 - Woonvoorziening - algemeen gebruikelijk
•
I023 - Woonvoorziening - overige voorwaarden en weigeringsgronden
•
I024 - Woonvoorziening - welke woonvoorzieningen zijn mogelijk
•
I025 - Woonvoorziening - primaat van verhuizing
•
I026 - Woonvoorziening - verhuizing en inrichting
•
I027 - Woonvoorziening - bouwkundige of woontechnische voorziening
•
I028 - Woonvoorziening - niet-bouwkundige of niet-woontechnische vo...
•
I029 - Woonvoorziening - uitraasruimte
•
I030 - Woonvoorziening - woonunit
•
I031 - Woonvoorziening - gemeenschappelijke ruimten
•
I032 - Woonvoorziening - bezoekbaar/logeerbaar
•
I033 - Woonvoorziening - overige woonvoorzieningen
•
I034 - Woonvoorziening - gereedmelding, vaststelling en uitbetaling
•
I035 - Woonvoorziening - Anti-speculatiebeding en afschrijvingsrege...
Hoofdstuk 4 - Vervoersvoorzieningen
•
I036 - Vervoersvoorziening - wie komt wanneer in aanmerking
•
I037 - Vervoersvoorziening - algemeen gebruikelijk
•
I038 - Vervoersvoorziening - uiterst beperkte mobiliteit
•
I039 - Vervoersvoorziening - lokaal verplaatsen
•
I040 - Vervoersvoorziening - echtgenoten, kinderen en bewoners van ...
•
I041 - Vervoersvoorziening - welke vervoersvoorzieningen zijn mogel...
•
I042 - Vervoersvoorziening - primaat collectief vervoer
•
I043 - Vervoersvoorziening - collectief vervoer
•
I044 - Vervoersvoorziening - vergoeding van vervoer per eigen auto,...
•
I045 - Vervoersvoorziening - auto
•
I046 - Vervoersvoorziening - aanpassing van een auto
•
I047 - Vervoersvoorziening - gesloten buitenwagen
•
I048 - Vervoersvoorziening - scootmobiel
•
I049 - Vervoersvoorziening - overige vervoersvoorzieningen
•
I050 - Vervoersvoorziening - medisch noodzakelijke begeleiding
2
Hoofdstuk 5 - Rolstoelvoorzieningen
•
I051 - Rolstoelvoorziening - wie komt wanneer in aanmerking
•
I052 - Rolstoelvoorziening - handbewogen en elektrische rolstoelen
•
I053 - Rolstoelvoorziening - sportrolstoel
Hoofdstuk 6 - Kindervoorzieningen
•
I054 - Kindervoorzieningen
Hoofdstuk 7 - Verstrekkingsvormen en keuzevrijheid
•
I055 - Keuzevrijheid en overwegende bezwaren
•
I056 - Natura
•
I057 - Persoonsgebonden budget
•
I058 - Financiële tegemoetkoming
Hoofdstuk 8 - Eigen bijdrage en eigen aandeel
•
I059 - Eigen bijdrage en eigen aandeel - wie en voor welke voorzien...
•
I060 - Eigen bijdrage en eigen aandeel - hoogte
•
I061 - Eigen bijdrage en aandeel - periode
Richtlijnen "Procedures" Hoofdstuk 1 - Aanvraag
•
P101 - Schriftelijke machtiging
•
P102 - In welke gemeente moet de aanvraag worden ingediend?
•
P103 - Bij welke instantie moet de aanvraag worden ingediend?
•
P104 - Vorm van de aanvraag
•
P105 - Identificatieplicht
Hoofdstuk 4 - Herziening, intrekking en terugvordering
•
P401 - Beëindiging
•
P402 - Intrekken van besluiten
•
P403 - Afzien van intrekking en herziening
•
P404 - Terugvordering
•
P405 - Afzien van terugvordering
3
Richtlijnen "Algemene aspecten" Hoofdstuk 2 - Plan
•
A005 - Representatieve organisaties
•
A006 - Geldingsperiode plan
Hoofdstuk 3 - Het loket
•
A007 - Wijze van uitvoering van het loket
•
A008 - Diepte van het loket
•
A009 - Breedte van het loket
Richtlijnen "Beleidsterreinen" Richtlijnen "Voorliggende voorzieningen" Hoofdstuk 2 - Overige regelingen
•
V001 - Gehandicaptenparkeerkaart
•
V002 - Gehandicaptenparkeerplaats
4
HOOFDSTUK 1 COMPENSATIEPLICHT. C001 - Begrip compensatieplicht Onder de compensatieplicht wordt verstaan de algemene verplichting van het college om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische problemen en psychosociale problemen, door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen, zodat zij in aanvaardbare mate zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie (artikel 1 lid 1 onderdeel b Wmo-verordening). Krachtens CRvB 1012-2008, nr. 08/3206 WMO betreft het een resultaatsverplichting. C002 - Begrip zelfredzaamheid Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om voorzieningen te treffen die maatschappelijke participatie mogelijk maken (artikel 1 onderdeel f Wmo-verordening). C003 - Begrip maatschappelijke participatie Onder maatschappelijke participatie wordt verstaan: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven (artikel 1 onderdeel g Wmo-verordening). C004 - Begrip en primaat algemene voorziening Algemene voorzieningen Een algemene voorziening is een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt. Primaat algemene voorzieningen De gemeente kent voor de volgende soorten voorzieningen het primaat van de algemene voorzieningen: •
Hulp bij het huishouden (artikel 9 Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning),
•
woonvoorziening (artikel 14 Verordening),
•
vervoersvoorziening (artikel 24 Verordening),
•
rolstoelvoorziening (artikel 28 Verordeninig).
5
De enige bestaande algemene voorziening, zo werd aangenomen, is het collectief vervoer. Op grond van CRvB 14-7-2010, nr. 08/5298 Wmo geldt echter dat het collectief vervoer in de gemeente is aan te merken als een individuele voorziening. Dit heeft tot gevolg dat het college op grond van artikel 6 Wmo verplicht is belanghebbende een keuze voor een met het collectief vervoer vergelijkbaar persoonsgebonden budget te bieden, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Uit de kamerstukken blijkt volgens de CRvB dat de wetgever de beoordeling of er sprake is van overwegende bezwaren, ook met betrekking tot het collectief vervoer, aan de gemeenten laat, omdat het niet mogelijk is in het algemeen aan te geven welk financieel risico gemeenten precies lopen wanneer zij collectieve diensten aanbesteden en de burgers met een persoonsgebonden budget kiezen voor andere voorzieningen of aanbieders. Efficiencyoverwegingen kunnen vallen onder 'overwegende bezwaren' voor mensen die met het collectief vervoer reizen (EK 2005-2006, 30 131, C, p. 19 en 20). Zie ook C008 en de uitspraak van de CRvB van 28-102009, nr. 08/7382 WMO. Overige algemene voorzieningen zullen ontwikkeld worden. C005 - Primaat van de algemene voorziening Zie richtlijn C004 voor het gemeentelijk beleid met betrekking tot dit onderwerp. C006 - Algemene hulp bij het huishouden In Venray kennen we (nog) geen algemene hulp bij het huishouden, vooralsnog zal die er ook niet komen. Zie desalniettemin richtlijn C004: indien aanwezig dan geldt het primaat van de algemene hulp bij het huishouden. C007 - Algemene woonvoorziening In Venray kennen we (nog) geen algemene woonvoorziening, vooralsnog zal die er ook niet komen. Zie desalniettemin richtlijn C004: indien aanwezig dan geldt het primaat van de algemene hulp bij het huishouden. C008 - Algemene vervoersvoorziening Op basis van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 wordt het collectief vervoer tegen gereduceerd tarief beschouwd als een algemene vervoersvoorziening. Het primaat voor het verstrekken van een vervoersvoorziening ligt altijd bij de algemene voorziening. Dus als iemand, gezien zijn beperkingen, gebruik kan maken van het collectief vervoer dan wordt dit verstrekt. Het streven is om zoveel mogelijk mensen met een beperking gebruik te laten van het reguliere openbaar vervoer. Veel bushaltes, perrons, bussen en treinen zijn al toegankelijk. Zie echter CRvB 28-10-2009, nr. 08/7382 WMO, daarin vindt een belangrijke nuancering plaats. De belangrijkste overwegingen in deze uitspraak zijn:
6
Individuele voorziening
Ter beantwoording van de vraag of het collectief vervoer een individuele voorziening is, is naar het oordeel van de CRvB van belang of sprake is van een in beginsel voor een ieder toegankelijke voorziening op basis van een beperkte toelatingsbeoordeling aan de hand van een beperkt aantal geformuleerde maatstaven. Voorts is van belang of bij die beoordeling acht wordt geslagen op de specifieke (persoons)kenmerken van de individuele aanvrager en of de voorziening naar haar aard is afgestemd op de kenmerken van de individuele aanvrager. De CRvB is van oordeel dat het in de gemeente aanwezige systeem van collectief vervoer aangemerkt moet worden als een individuele voorziening nu, alvorens toegelaten te worden tot deelname aan dit systeem, een op het individu gericht onderzoek dient plaats te vinden naar de vraag of de persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onderdeel g onder 5 en 6 Wmo gecompenseerd moet worden in de beperkingen die hij ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie op het gebied van het zich lokaal verplaatsen. Voor personen jonger dan 75 jaar, zoals belanghebbende, is geen sprake van een beperkte toelatingsbeoordeling aan de hand van een beperkt aantal algemeen geformuleerde maatstaven.
Primaat collectief vervoer
De CRvB is van oordeel dat een primaat van een systeem van collectief vervoer als het onderhavige, als zodanig niet in strijd komt met de artikelen 4 en 5 Wmo. Dit laat onverlet dat de vraag of collectief vervoer voor de persoon van de belanghebbende een voorziening is die voldoet aan de in artikel 4 lid 1 Wmo bedoelde compensatieplicht, slechts beantwoord kan worden op grond van een onderzoek naar niet alleen de beperkingen, maar ook de persoonskenmerken en de vervoersbehoeften van de individuele belanghebbende. Het college zal die beperkingen gezien artikel 3:2 Awb in verbinding met artikel 4 lid 2 en artikel 26 lid 1 Wmo moeten inventariseren en daarbij moeten nagaan hoe de vervoersmogelijkheden van het collectief vervoer zich verhouden tot de kenmerken van de aanvrager, zijn beperkingen en zijn vervoersbehoeften, een en ander tegen de achtergrond van de vraag welke voorziening in het concrete individuele geval leidt tot het behouden of het bevorderen van de zelfredzaamheid van de belanghebbende en zijn of haar deelname aan het maatschappelijke verkeer. Het college zal daarbij voorts rekening moeten houden met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in (vervoers)maatregelen te voorzien.
Persoonsgebonden budget
Indien het college op grond van voormeld onderzoek concludeert dat met het collectief vervoer in het individuele geval is voldaan aan de in artikel 4 lid 1 Wmo neergelegde compensatieplicht en de aanvrager toelaat tot het collectief vervoer, dient het college ingevolge artikel 6 Wmo die aanvrager de keuze te bieden tussen het ontvangen van die voorziening in natura en het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Deze overwegende bezwaren bestaan volgens het college hieruit dat verwacht wordt dat een substantieel deel van de pashouders dat momenteel 7
niet of nauwelijks gebruik maakt van het collectief vervoer, gebruik zal gaan maken van een persoonsgebonden budget indien sprake is van een keuzemogelijkheid. Dat leidt tot een stijging van de uitgaven en de uitvoeringskosten van de gemeente en tot een afname van de combinatiegraad wat tot gemiddeld hogere uitgaven voor de vervoerder en voor de gemeente leidt. De CRvB is, gelet op de parlementaire geschiedenis van de Wmo, van oordeel dat de door het college aangedragen feiten en omstandigheden aangemerkt kunnen worden als overwegende bezwaren in de zin van artikel 6 Wmo. Dit betekent dat het college in beginsel niet gehouden is om, indien met toekenning van deelname aan collectief vervoer voldaan is aan de compensatieplicht, aan de persoon in kwestie de keuzemogelijkheid te bieden tussen deelname aan het collectief vervoer en een persoonsgebonden budget. C009 - Algemene rolstoelvoorziening Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 Wmo kan voor de algemene rolstoelvoorziening in aanmerking komen indien belemmeringen op grond van een beperking, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken (artikel 27 sub a Wmo-verordening).
8
Hoofdstuk 1 - Recht op individuele voorzieningen
I001 Woonplaats Er wordt geen voorziening toegekend indien de aanvrager niet zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de Gemeente Venray (artikel 2, lid 2 sub b verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Venray 2010). Daarbij wordt, krachtens artikel 1 aanhef en onder s Verordening, onder hoofdverblijf verstaan: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres de aanvrager in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan, dan wel het feitelijk woonadres indien de belanghebbende met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan. Uit de toelichting op artikel 1 onder s Verordening blijkt (impliciet) dat de compensatieplicht op grond van artikel 11 Wmo bestaat jegens ingezetenen. Er wordt echter niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor inwoners van de gemeente. Daarnaast wordt in artikel 19 lid 1 Verordening vermeld dat een woonvoorziening slechts verleend wordt indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen. Krachtens lid 2 geldt een uitzondering voor een aanvraag voor het bezoekbaar van een woning indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling. In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel over het hoofdverblijf van de belanghebbende. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners kan deze verplichting alleen betrekking hebben op de vervoersvoorzieningen en rolstoelen (voor het recht op rolstoelen is bepalend of sprake is van behandeling in dezelfde Awbzinstelling als waar het verblijf plaatsvindt; is dat namelijk het geval dan heeft de gemeente geen compensatieplicht). Bewoners van een gezinsvervangend tehuis, een regionale instelling voor beschermd wonen (RIBW) en een verzorgingshuis ontvangen normaliter geen behandeling in de instelling. Dat komt omdat deze instellingen door het CVZ niet collectief voor de functie ‘behandeling' zijn toegelaten. Weliswaar vindt in sommige verzorgingshuizen de behandeling plaats binnen (verpleegunits in) verzorgingshuizen, maar de verantwoordelijkheid daarvoor ligt echter bij het verpleeghuis waarbij de verpleegunit is opgenomen in de toelating van het verpleeghuis. In dat geval kunnen deze bewoners in aanmerking komen voor een rolstoel in het kader van de Wmo. In die gevallen waarin gehandicapten een briefadres elders hebben, kunnen gemeenten de betreffende instellingen op grond van artikel 75 van de Wet GBA aanwijzen op bepaalde, door de gemeente vast te stellen tijdstippen een overzicht te verstrekken van personen welke naar redelijke verwachting voor onbepaalde tijd verblijven in de instelling, dan wel gedurende drie maanden ten minste tweederde van de tijd in de instelling zullen verblijven.
9
Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zal hebben' op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een voorziening wil aanvragen voordat de aanvrager daar daadwerkelijk woont. Hospice. In Venray is een hospice gevestigd. Het is een Awbz - erkende instelling maar niet t.a.v. de functie “verblijf”. Bewoners komen uit de regio Noord-Limburg. Inschrijving in de GBA is niet mogelijk omdat het verblijf per definitie tijdelijk is en veelal korter dan drie maanden. Dit betekent dat het feitelijk verblijf in Venray is maar dat men veelal in een andere gemeente dan Venray is ingeschreven. Uitgaande van het feitelijk verblijf zou dit dus betekenen dat de gemeente Venray een compensatieplicht heeft voor degenen die verblijven in het hospice maar wier woonstede (in de zin van art. 1:10 het Burgerlijk Wetboek) zich buiten Venray bevindt. Vanwege de compensatieplicht die aangenomen kan worden op grond van het feitelijk verblijf zijn inmiddels afspraken gemaakt met gemeenten in de regio ter deling van de kosten. Verblijf in buitenland. Volgt uitschrijving GBA indien langer dan 6 maanden verblijf in buitenland? Op basis van het GBA mag iemand negen maanden per jaar in het buitenland verblijven zonder dat hij/zij als geëmigreerd wordt beschouwd. Als men langer dan negen maanden in het buitenland verblijft dan moet men melding maken van de verhuizing; na melding volgt uitschrijving GBA dan vanzelf. Wordt niet gemeld dan kan, indien op een andere manier bekend wordt dat verhuisd is, in het GBA worden aangetekend dat men verhuisd is onbekend waarheen. Stel men doet geen aangifte van de verhuizing naar het buitenland, men houdt hier een woning aan en men voldoet verder aan alle verplichtingen en niemand anders meldt een eventuele verhuizing of langer verblijf in het buitenland dan blijft men gewoon in de GBA ingeschreven. Een signaal van derden komt bijvoorbeeld indien niet meer wordt voldaan aan huur- of hypotheekverplichtingen. Op basis van een dergelijk signaal vindt dan een adresonderzoek plaats door een GBA-medewerker en eventuele uitschrijving. Bruikleenovereenkomst. Indien een voorziening in bruikleen wordt verstrekt, dan bepaalt de bruikleenovereenkomst o.a. dat beëindiging van de overeenkomst plaatsvindt bij verhuizing naar een andere gemeente. I002 - Individueel gericht Een Wmo-voorziening in de vorm van een individuele voorziening wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen of onvoldoende compenserende oplossing biedt (artikel 1 onder i Verordening). Een dergelijke voorziening kan slechts worden toegekend voor zover deze in overwegende mate op het individu is gericht. Met "op het individu gericht zijn" wordt bedoeld: •
er moet een individuele toetsing van de specifieke situatie van aanvrager plaatsvinden;
10
•
een gemeenschappelijke aanvraag voor een voorziening is niet mogelijk. Er moet altijd één
individuele aanvrager zijn die de voorziening aanvraagt. De voorziening moet voor deze aanvrager ook noodzakelijk zijn in het kader van de Wmo. De voorziening moet op de persoon gericht zijn. •
Een voorziening wordt alleen verstrekt voor zover het de aanvrager betreft.
Het collectief vervoer zal veelal een individuele voorziening zijn. Voor het beantwoorden van de vraag of het collectief vervoer een individuele voorziening is, is van belang of (CRvB 28-10-2009, nr. 08/1600 WMO, CRvB 28-10-2009, nr. 08/7031 WMO, CRvB 28-10-2009, nr. 08/7118 WMO en CRvB 28-10-2009, nr. 08/7382 WMO): •
sprake is van een in beginsel voor een ieder toegankelijke voorziening op basis van een
beperkte toelatingsbeoordeling aan de hand van een beperkt aantal geformuleerde maatstaven; •
bij de toelatingsbeoordeling acht wordt geslagen op de specifieke (persoons)kenmerken
van de individuele aanvrager; •
de voorziening naar haar aard is afgestemd op de kenmerken van de belanghebbende.
Zie verder hierover paragraaf 4.1 onderdeel 1 van het Handboek. I003 - Langdurig noodzakelijk Een voorziening kan slechts worden toegekend indien deze langdurig noodzakelijk is (artikel 2 lid 1 onder a Verordening). In het algemeen is dit langer dan 6 maanden. Bepalend is of de beperking van de belanghebbende onomkeerbaar is. De prognose is dan dat voor wat betreft de beperking geen verbetering te verwachten is, dan wel dat het gaat om een wisselend beeld met perioden van verbetering die gevolgd worden door perioden van ver¬slechtering. Iemand die slechts tijdelijke beperkingen heeft, waarbij vaststaat dat de beperkingen van voorbijgaande aard zijn, komt niet voor een voorziening in het kader van de Wmo-verordening in aanmerking. Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden. I004 - Goedkoopst compenserend In de Wmo-verordening staat in artikel 2 lid 1 onder b vermeld dat een voorziening slechts kan worden toegekend indien deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als goedkoopst, compenserende voorziening kan worden aangemerkt. Dit is (deels) niet juist, zo blijkt uit CRvB 2810-2009, nr. 08/1600 WMO. De CRvB stelt dat de gemeente niet kan overwegen dat de belanghebbende slechts recht heeft op de goedkoopste compenserende voorziening. Daarbij overweegt de CRvB dat uit artikel 4 Wmo voortvloeit dat belanghebbende recht heeft op een voorziening die in haar individuele situatie kan worden aangemerkt als compensatie. Voor gevallen waarin meer dan één voorziening als compensatie voor de vastgestelde beperkingen kan worden aangemerkt, staat het de gemeenteraad vrij in de Wmo-verordening te bepalen dat slechts recht bestaat op de goedkoopst compenserende voorziening. Daarbij moeten de begrippen "goedkoopst" 11
en "compenserend" in onderlinge samenhang worden bezien. De volgorde waarin deze begrippen zijn geplaatst, betekent niet dat bij de afweging die wordt gemaakt, de hoogte van de kosten van de voorziening voorop staat en pas in tweede instantie wordt gekeken of de voorziening als compensatie kan worden aangemerkt. "Goedkoopst compenserend" betekent dat een voorziening altijd compenserend moet zijn. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat collectief vervoer niet als voorziening verstrekt moet worden gezien de kenmerken van de aanvrager, zijn beperkingen en vervoersbehoeften. Zie hiervoor dezelfde uitspraak van de CRvB (en de lezenswaardige noot). Bij dit alles is dan wel de vraag hoever de compensatieplicht reikt, of alle beperkingen gecompenseerd moeten worden of dat er ook grenzen aan de compensatieplicht zijn. Dit zal middels jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep duidelijk moeten worden. Pas als er meerdere compenserende voorzieningen zijn, kan de goedkoopste, compenserende voorziening worden gekozen. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij noodzakelijk zijn, zullen daarbij in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het is denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Duurdere voorziening B en w verstrekken een duurdere voorziening indien de belanghebbende het prijsverschil tussen deze voorziening en de goedkoopst compenserende voorziening zelf betaalt en is voldaan aan de volgende voorwaarden: •
De belanghebbende dient de afwijkende opzet vooraf te melden,
•
De belanghebbende dient een kostenverantwoording af te leggen,
•
De duurdere voorziening dient kwalitatief minimaal van gelijk niveau te zijn als de
geïndiceerde voorziening, •
Ook voor de duurdere voorziening moet in beginsel een indicatie bestaan. Met andere
woorden: ook de duurdere voorziening moet voldoen aan het medisch ergonomisch plan van eisen en dus compenserend zijn, •
De meerkosten van de duurdere voorziening moeten apart gespecificeerd worden. Het feit
dat er meerkosten gemaakt worden is niet van invloed op de hoogte van de financiële tegemoetkoming of de hoogte van het pgb. De belanghebbende moet altijd zelf, vooraf, een verzoek tot toekenning van de duurdere voorziening indienen. Daarbij moet hij schriftelijk verklaren het prijsverschil tussen de goedkoopst, compenserende en de duurdere voorziening zelf te willen betalen. Gebeurt dit niet dan kan in ieder geval op grond van artikel 2 lid 1 onder b Verordening de duurdere voorziening worden geweigerd (de goedkopere voorziening kan dan wel verstrekt worden). Indien de voorziening een bruikleenvoorziening betreft dan is verstrekking slechts mogelijk in de vorm van een persoonsgebonden budget voor de goedkoopst, compenserende voorziening. De rest betaalt de klant dan zelf. Er is dan dus geen sprake meer van een bruikleenvoorziening.
12
I005 - Algemeen gebruikelijk Geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is (artikel 2 lid 2 onderdeel a Verordening). Onder algemeen gebruikelijk wordt verstaan: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend. Dit is het geval indien de voorziening •
in de reguliere handel verkrijgbaar is,
•
het niet speciaal voor gehandicapten bedoeld is,
•
niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel,
•
voor een niet-ondersteuningsbehoevende in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend.
Als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt: •
thermostaatkranen;
•
hendelkranen met temperatuurbegrenzer;
•
een-hendelmengkranen;
•
hangtoilet (toilet dat aan de muur bevestigd is in plaats van aan de grond);
•
verhoogde toiletpot (6+ pot);
•
toilet op 1e etage van woonruimte;
•
airconditioning woonruimte;
•
kooktoestellen algemeen;
•
zonwering (binnen en buiten);
•
centrale verwarming;
•
waterbed;
•
douche;
•
wandbeugels;
•
closetrolhouder;
•
douchecabine;
13
•
douchecel;
•
douchezitje, -stoel;
•
douchewand;
•
glijstang douche;
•
douchekop op glijstang;
•
keramische kookplaat;
•
afzuigkap boven kooktoestel;
•
wasdroger;
•
mechanische luchtafzuiging (ogv Bouwbesluit);
•
intercominstallatie,
•
spartamet;
•
fiets met lage instap;
•
fiets met trapondersteuning (in de vorm van een hulpmotor) en lage instap;
•
tandem met hulpmotor;
•
tandem;
•
de volgende autoaanpassingen:
o
uitneembare hoedenplank;
o
derde of vijfde deur;
o
elektrisch bedienbare portierruiten;
o
verstelbare lendensteunen op de voorstoel;
o
neerklapbare of inklapbare achterbank;
o
rembekrachtiging;
o
automatische transmissie,
o
stuurbekrachtiging;
o
de kosten van een APK-keuring;
Deze opsomming is niet limitatief.
14
Specifiek met betrekking tot hulp bij het huishouden zijn de volgende voorzieningen in beginsel algemeen gebruikelijk: •
kinderopvang (creche, overblijfmogelijkheden op school);
•
voor- en naschoolse opvang;
•
oppascentrale;
•
maaltijddienst;
•
hondenuitlaatservice;
•
boodschappendienst;
•
sociale alarmering.
Uit de eerste rechtbankuitspraken m.b.t. maaltijddiensten en boodschappendiensten blijkt dat dit algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn die aan het verstrekken van voorzieningen voor het doen van boodschappen en het bereiden van maaltijden in de weg staan, mits deze algemeen gebruikelijke voorzieningen voor de aanvrager daadwerkelijk beschikbaar zijn, door de aanvrager financieel gedragen kunnen worden en adequate compensatie bieden (Rechtbank Arnhem 12-012009, nr. AWB 08/1025 en Rechtbank Alkmaar 25-09-2009, nr. AWB 08/2050 Wmo). Deze drie criteria dienen dus altijd onderzocht te worden (een voorbeeld: verstrekt de maaltijdservice ook maaltijden specifiek bestemd voor personen als de aanvrager die een speciaal dieet volgen?). In dezelfde lijn ligt de situatie dat een voorziening die in individuele gevallen op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de aanvrager toch niet als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd. Er moet dan een uitzondering worden gemaakt. Daarbij gaat het om een plotseling optredende handicap, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen. I006 - Aanvraag voor verstrijken normale afschrijvingsduur Wanneer aan een belanghebbende bij wijze van Wmo-voorziening een bepaald middel wordt verstrekt dan geldt dat gedurende de afschrijvingstermijn van dit middel geen nieuwe verstrekking mogelijk is. Een aanvraag voor een voorziening binnen de afschrijvingstermijn van het middel moet worden afgewezen (artikel 2 lid 2 onder e Wmo-verordening). Alleen wanneer het middel verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aan de aanvrager zijn toe te rekenen, kan toch een nieuwe verstrekking plaatsvinden. Krachtens artikel 6 lid 1 Wmo verordening bedraagt de hoogte van het pgb ten hoogste de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst, adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten. Dit betekent dat men, met uitzondering van vervoersvoorzieningen en rolstoelen, zelf de kosten van de (particuliere aansprakelijkheids-) verzekering van de voorziening draagt (inboedel/opstalverzekering). De hoogte van een pgb voor een rolstoel of scootmobiel e.d. is inclusief een vergoeding voor
15
onderhoud. Voor wat de kosten van reparatie betreft geldt allereerst dat op grond van de garantie van de aangeschafte nieuwe voorziening deze kosten gedekt zijn. Mochten de kosten niet onder de garantie vallen dan kan een vergoeding voor reparatiekosten verstrekt worden. Toch komt het met enige regelmaat voor dat door onzorgvuldig gebruik, nalatigheid of zelfs misbruik regelmatig reparaties nodig zijn om bijvoorbeeld een scootmobiel rijdend te houden. Dit kan gebeuren uit onzorgvuldigheid, onder invloed van alcohol of drugs enz. Bij herhaling van dit soort problemen is het goed eerst met betrokkene te overleggen en duidelijk te maken dat dit in strijd is met de bruikleenovereenkomst. Heeft een dergelijk gesprek geen resultaat, dan kan overgegaan worden tot aangetekend waarschuwen dat bij herhaling de voorziening zal worden ingenomen. Herhaalt het probleem zich dan weer dan kan tot inname worden overgegaan en hoeft er geen herverstrekking plaats te vinden, in principe gedurende de verdere afschrijvingsperiode. De normale afschrijvingstermijn voor hulpmiddelen is de termijn zoals die door de leverancier, de firma Ligtvoet bv, gehanteerd wordt. Betreft het hulpmiddelen voor volwassenen dan geldt een afschrijvingstermijn van zeven jaar, bij hulpmiddelen voor kinderen geldt een termijn van vijf jaar. Voor de voorzieningen buiten het kernassortiment geldt een afschrijvingstermijn gelijk aan die van het kernassortiment minus 2 jaar. Voor woningaanpassingen gelden de volgende afschrijvingstermijnen: •
Keuken 15 jaar,
•
Tegels 25 jaar,
•
Sanitair 20 jaar,
•
Natte cel 25 jaar,
•
Cv ketel 20 jaar.
(De hierboven vermelde afschrijvingstermijn worden ook gebruikt ter bepaling van de duur waarvoor een pgb wordt verstrekt, de zogenaamde budgetperiode). Voorziening vroegtijdig afgeschreven door intensief gebruik. We hanteren gemiddelde afschrijvingsperioden van hulpmiddelen. Voor de een kan deze periode te kort zijn, terwijl een ander nog jaren met zijn hulpmiddel vooruit kan. Indien een hulpmiddel technisch wordt afgekeurd en dit ligt aan vroegtijdige slijtage door intensief gebruik dan wordt er een nieuw hulpmiddel verstrekt, zonder verdere maatregelen naar de belanghebbende. Verstrekking kan dan slechts gebeuren met toepassing van de hardheidsclausule. In de toekenningsbeschikking wordt dan gewoon weer de gemiddelde afschrijvingsperiode genoemd. Indien een derde verantwoordelijk is voor het verloren gaan van het verstrekte middel, zal bekeken moeten worden of het mogelijk is deze derde daarvoor door de belanghebbende aansprakelijk te laten stellen, om zo de kosten te kunnen verhalen. Wanneer in een woning een of meer dure voorzieningen zijn aangebracht (bijvoorbeeld een traplift of een verstelbare keuken) dan zal de belanghebbende (of de eigenaar) in verband hiermee zijn 16
inboedel- (of opstal-) verzekering dienen te verhogen. Laat belanghebbende dit na en blijkt na een brand dat de inboedel c.q.woning onvoldoende is verzekerd, dan kan een nieuwe aanvraag om die reden worden afgewezen met toepassing van voornoemd artikel van de Wmo-verordening. Tevens is dan sprake van het onvoldoende nemen van de eigen verantwoordelijkheid (artikel 2 lid 2 sub g Verordening). I007 - Kosten voorziening voordat besluit is genomen Uitgangspunt is dat het college een voorziening weigert indien de aanvraag een financiële tegemoetkoming of een pgb betreft voor kosten die de belanghebbende voor de datum van het besluit naar aanleiding van die aanvraag heeft gemaakt (artikel 2 lid 2 onder d Verordening).De reden hiervoor is dat de gemeente achteraf geen mogelijkheden meer heeft om de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken en ook geen invloed meer heeft op de te verstrekken soort voorziening. Bijvoorbeeld bij woningaanpassingen kan het college immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de persoon met beperkingen gelegen zijn, zoals een beschikbaar aangepaste woning elders, waardoor een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard wellicht niet noodzakelijk is. Gelet op CRvB 08-10-2003, nr. 02/1128 WVG en Rb Arnhem 15-6-2009, nr. Awb 08/5874 is in artikel 2 lid 2 onder d van de Wmo-verordening tevens opgenomen dat, indien de noodzaak, adequaatheid (compenserendheid?) en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf wèl kunnen worden vastgesteld, er toch recht op de gevraagde voorziening kan bestaan. Indien bijvoorbeeld bij verhuizing de oorspronkelijke staat van de woning niet beoordeeld kan worden, dan is er geen sprake van volledig onderzoek. Vergoeding vindt plaats op basis van goedkoopst compenserende voorziening en de meerkosten zijn voor rekening van de aanvrager ( goedkoopst is inclusief korting Ligtvoet). Hetzelfde geldt indien vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college. In bepaalde gevallen kan het nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen, bijvoorbeeld omdat anders de woning aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van voorafgaande schriftelijke toestemming van het college voldoende. Aan dergelijke verzoeken dient dan ook prioriteit gegeven worden. I008 - Medewerking belanghebbende of anderen Indien sprake is van redelijkerwijs van de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger zelf of van anderen in diens omgeving, zoals familieleden of huisgenoten, te vergen medewerking aan oplossing voor het zich voordoende probleem, dan wordt een aangevraagde voorziening voor de oplossing van het betreffende probleem afgewezen (art. 2 lid 2 onder f Wmo-verordening). Bij deze bepaling gaat het erom om, na samenspraak met de belanghebbende, een goede oplossing te vinden voor de beperkingen die iemand heeft om te kunnen participeren in de samenleving. Bij maatwerk wordt uitgegaan van de belanghebbende in zijn omgeving en maatwerk is gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid en de participatie. Eigen verantwoordelijkheid, uitgaan van de eigen mogelijkheden en de mogelijkheden in de directe leefomgeving (bijvoorbeeld gezinsleden, mantelzorgers etc.) spelen hierbij ook een rol. Maatwerk is belangrijk, maar kent wel zijn grens.
17
Voor de voorziening hulp bij het huishouden geldt in het bijzonder dat men niet in aanmerking komt voor deze voorziening indien tot de leefeenheid van de belanghebbende een of meer huisgenoten behoren die, conform de beleidsregels gebruikelijke zorg en de beleidsregels hulp bij het huishouden, wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten; er dus sprake is van gebruikelijke zorg (artikel 10 Verordening). De CRvB heeft onder de AWBZ geoordeeld dat deze beleidsregels niet in strijd zijn met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel (zie o.a. CRvB 22-05-2007, nr. 06/1707 AWBZ, CRvB 26-03-2008, nr. 06/911 AWBZ en CRvB 26-03-2008, nr. 06/2904 AWBZ). In de eerste rechtbankuitspraken onder de Wmo wordt dat oordeel van de CRvB gevolgd (zie Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 02-07-2008, nr. AWB 08/3676 Wmo, Rechtbank 's-Hertogenbosch 02-09-2008, nr. AWB 07/3521, Rechtbank Arnhem 19-12-2008, nr. AWB 08/1131). In de memorie van toelichting van de Wmo staat dat de regering met de Wmo de mensen wil stimuleren, meer dan onder de WVG het geval is, zelf oplossingen te bedenken in de eigen sociale omgeving voor de problemen die zich voordoen. Het vertrekpunt voor een krachtiger sociale structuur is volgens de regering zelforganisatie, maatschappelijke binding en eigen verantwoordelijkheid (TK 2004-2005, 30 131, nr. 3, p. 6 en 8). De eigen verantwoordelijkheid om zelf oplossingen te bedenken voor de problemen die zich voordoen, speelt onder de Wmo aldus een belangrijke rol. Hoever de eigen verantwoordelijkheid reikt, is door het ontbreken van jurisprudentie nog onduidelijk. Het is vooralsnog aan het college om invulling te geven aan de te verwachten medewerking van belanghebbende zelf of anderen in de eigen sociale omgeving om zelf oplossingen te bedenken voor problemen die zich voordoen. I009 – Inkomensgrenzen In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde: •
Inkomensgrenzen
•
Inkomensbegrip
•
Vaststellen inkomen
•
Vrijgelaten inkomsten
Inkomensgrenzen Op grond van artikel 25 lid 2 Wmo-verordening geldt er een netto-inkomensgrens van 1,5 x het netto-norminkomen voor: 1.
een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen of bruikleen-auto;
2.
gebruik van een bruikleen-auto;
3.
gebruik van een taxi of auto;
4.
gebruik van een rolstoeltaxi.
18
Daarnaast wordt een inkomensgrens gehanteerd bij de voorziening hulp bij het huishouden. Deze inkomensgrens is echter bedoeld voor de bepaling van de hoogte van de verschuldigde eigen bijdrage. Het opvragen van inkomstengegevens is niet alleen belangrijk in verband met eventueel van toepassing zijnde inkomensgrenzen maar tevens met het oog op artikel 4 lid 2 Wmo. Op grond hiervan houdt het college bij het bepalen van de voorzieningen niet alleen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, maar tevens met de capaciteit van de aanvrager om uit oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Met andere woorden: het is mogelijk dat men een aanvraag afwijst op basis van het inkomen; men wordt dan geacht zelf de voorziening te kunnen betalen. Blijkens de Memorie van Antwoord (EK 2005-2006, 30 131, C, p.3) zou het hierbij voor de hand liggen dat gemeenten het begrip draagkracht op dezelfde wijze invullen als in de eigen bijdrageregeling (Besluit maatschappelijke ondersteuning). Ook wordt artikel 4 lid 2 Wmo wel zo geïnterpreteerd dat het de situatie beziet ten tijde van de aanvraag, dus dat de aanvraag afgewezen kan worden op grond van inkomsten en/of vermogen. Het verschil met de eigen bijdrageregeling zou dan zijn dat de draagkracht op grond van de eigen bijdrageregeling eerst bepaald wordt nadat de aanvraag is gehonoreerd en er sprake is van een eigen bijdrage of eigen aandeel. Daarnaast is belangrijk dat artikel 4 lid 2 imperatief voorschrijft dat rekening gehouden wordt met de capaciteit van de aanvrager om zelf in maatregelen te voorzien. Artikel 15 Wmo geeft slechts de bevoegdheid tot het opleggen van een eigen bijdrage. Ook hierbij geldt dat jurisprudentie uitsluitsel moet geven. Inkomensbegrip Er worden twee inkomensgrenzen gehanteerd: 1.
Voor de bepaling van de hoogte van de verschuldigde eigen bijdrage bij de voorziening hulp bij
het huishouden wordt een inkomensgrens gehanteerd. Het inkomen dat hierbij van belang is, is het zogenaamde verzamelinkomen in het peiljaar of, indien geen belastingaanslag is opgelegd, het belastbare loon in het peiljaar. Als peiljaar geldt het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin aan een persoon maatschappelijke ondersteuning is verleend (zie artikel 1 en 4.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning). De bepaling van het inkomen en van de hoogte van de eigen bijdrage geschiedt door het Centraal Administratie Kantoor te Den Haag. Vragen hierover door klanten dienen dan ook gericht te worden aan deze instantie. 2.
De tweede inkomensgrens die gehanteerd wordt heeft betrekking op de vervoersvoorziening.
Op grond van artikel 25 lid 2 van de Verordening wordt het bezit van een personenauto (en daarmee vergelijkbare voorzieningen) algemeen gebruikelijk geacht bij een inkomen hoger dan 1,5 maal het norminkomen*. De grens waarboven een auto, met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruikskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 25 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, bedraagt netto: 19
Leefvorm
Norminkomen*1
Inkomensgrens *2(1,5x norminkomen)
Gehuwden beiden tot 65 jaar
€ 15.046,32
€ 22.569,48
Alleenstaande ouder tot 65 jaar
€ 13.541,76
€ 20.312,64
Alleenstaanden tot 65 jaar
€ 10.532,40
€ 15.798,60
Gehuwden, één partner 65 jaar of ouder, één partner tot 65 jaar
€ 15.904,44
€ 23.856,66
Gehuwden beide 65 jaar of ouder
€ 15.904,44
€ 23.856,66
Alleenstaande ouder 65 jaar of ouder € 14.541,00
€ 21.811,50
Alleenstaande 65 jaar of ouder
€ 11.554,80
€ 17.332,20
Gehuwden in inrichting
€ 6.157,68
€ 9.236,52
Alleenstaande in inrichting
€ 3.863,64
€ 5.795,46
Alleenstaande ouder in inrichting
€ 3.863,64
€ 5.795,46
*1 De gemeente kan zelf in het beleid bepalen wat onder norminkomen wordt verstaan. In deze tabel is uitgegaan van de volgende definitie: "de normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar exclusief vakantietoeslag, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25 lid 2 WWB maar dan exclusief vakantietoeslag, en de normen van een alleenstaande of een alleenstaande ouder, of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23 lid 2 WWB, nadat deze zijn omgerekend naar bedragen exclusief vakantietoeslag". *2 Betreft inkomensgrens en norminkomen geldend per 1 juli 2011. Vaststellen inkomen Het netto-inkomen van de belanghebbende bij vervoersvoorzieningen waarvoor een inkomensgrens geldt, wordt als volgt vastgesteld: •
Loontrekkenden of uitkeringsgerechtigden (inclusief ouderen met alleen een AOW-
uitkering):
20
nettoloon op loonstrookje of uitkeringsspecificatie, exclusief vakantietoeslag en vermeerderd met de fiscale heffingskortingen voor zover deze niet zijn vrijgelaten (zie hieronder, bij vrij te laten inkomsten). •
Zelfstandigen:
inkomen volgens de belastingopgave van het laatst verstreken kalenderjaar minus verschuldigde inkomstenbelasting (forfaitair percentage conform artikel 6 lid 2 Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, in 2010: 20% en in 2011: 19 %). •
Ouderen met een klein pensioen:
netto-inkomsten, exclusief vakantietoeslag en vermeerderd met de fiscale heffingskortingen voor zover deze niet zijn vrijgelaten. Tevens geldt dat: 1.
Bij de vaststelling van het netto-inkomen worden de inkomsten uit vermogen in
aanmerking genomen. Voor de bepaling van de inkomsten uit vermogen wordt uitgegaan van een fictief rendement van 4%. De aldus berekende inkomsten uit het vermogen worden meegenomen bij de bepaling van het inkomen. Wanneer spreek je over vermogen (in dit verband)? Zie artikel 34 WWB voor het vrij te laten bescheiden vermogen. Per 1-1-2011 bedraagt dit voor alleenstaanden €5.555,-, voor een alleenstaande ouder en voor gehuwden: €11.110,-. Met andere woorden: vermogen wordt in aanmerking genomen voor zover dat meer bedraagt dan het vrij te laten vermogen. Deze WWBsystematiek wordt overgenomen. Het betreft dus de tegoeden op bankrekening(en) voor de bepaling van het fictief rendement. Indien door de belanghebbende of partner wordt deelgenomen aan een spaarloonregeling of levensloopregeling wordt bij de vaststelling van het netto-inkomen uitgegaan van het nettoloon dat zou zijn ontvangen indien hij niet aan de spaarloonregeling of levensloopregeling had deelgenomen. Ter bepaling hiervan dient de betreffende belanghebbende een aparte loonspecificatie van zijn werkgever te overleggen indien het college daarom verzoekt. Indien niet over een dergelijke specificatie beschikt kan worden wordt bij de vaststelling van het nettoinkomen bij deelname aan de spaarloonregeling 67% (belastingschijf 1 in 2011 33 %) van het spaarbedrag tot het inkomen gerekend. 2.
De periode waarover het netto-inkomen wordt vastgesteld is het kalenderjaar voorafgaand
aan het jaar waarin de aanvraag voor de Wmo-voorziening is gedaan. 3.
Voor ongehuwde kinderen, jonger dan 18 jaar, geldt het netto (gezins)inkomen van de (
pleeg)ouder(s). 4.
Er wordt, bij de inkomensberekening, geen rekening gehouden met gelegde beslagen.
21
5.
Van de volgende netto-inkomensbestanddelen (indien aanwezig) worden bewijsstukken
gevraagd: •
Inkomsten uit loondienst
•
Inkomsten als zelfstandige
•
Wajong/WAZ/WIA (AAW/WAO)-uitkering
•
ANW-uitkering
•
IOAZ/Bbz- uitkering
•
WWB/WIJ/IOAW/IOW-uitkering
•
Ziektewet-uitkering
•
WW-uitkering
•
TW- uitkering
•
AOW-uitkering
•
Pensioen
•
Overige inkomsten uit vermogen
•
Vakantiegeld, gratificatie e.d.
•
Algemene heffingskorting (belastingteruggaaf)
Vrijgelaten inkomsten Het college laat de inkomsten als bedoeld in artikel 31 lid 2 WWB ( voor zover toepasselijk) buiten beschouwing bij de vaststelling van het inkomen. Artikel 31 lid 2 WWB luidt (d.d.1-1-2011) als volgt: Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend: a. de middelen die deze ontvangt ten behoeve van het levensonderhoud van een niet in de bijstand begrepen persoon; b. kinderbijslag ontvangen ten behoeve van zijn in of buiten Nederland woonachtige kinderen; c. de jonggehandicaptenkorting alsmede, voor alleenstaande ouders van wie het jongste kind jonger dan vijf jaar is, de aanvullende alleenstaande ouderkorting, de inkomensafhankelijk combinatiekorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001; d. tegemoetkomingen in de zin van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;
22
e. eigenwoningbijdrage of een bijzondere bijdrage ontvangen op grond van de Wet bevordering eigenwoningbezit; f. vergoedingen en tegemoetkomingen, waaronder begrepen de tegemoetkoming ontvangen op grond van het Tijdelijk besluit tegemoetkoming buitengewone uitgaven, voor, alsmede de vermindering of teruggave van, loonbelasting of inkomstenbelasting en van premies volksverzekeringen op grond van kosten die niet tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren, tenzij voor deze kosten bijstand wordt verleend; g. vrije vergoedingen en vrije verstrekkingen als bedoeld in Hoofdstuk IIA van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij voor deze vergoedingen en verstrekkingen bijstand wordt verleend; h. inkomsten uit arbeid van de tot zijn last komende kinderen, alsmede door hen ontvangen uitkeringen inzake werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, tenzij het de verlening van bijzondere bijstand betreft voor bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan van die kinderen; i. rente ontvangen over op grond van artikel 34, tweede lid, onderdelen b en c, niet in aanmerking genomen vermogen en spaargelden; j. een een- of tweemalige premie van ten hoogste € 2.253,00 per kalenderjaar, voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling; k. een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag; l. bij ministeriële regeling aan te wijzen uitkeringen en vergoedingen voor materiële en immateriële schade; m. giften en andere dan de in onderdeel l bedoelde vergoedingen voor materiële en immateriële schade voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn; n. een uitkering tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek die de belanghebbende jonger dan 21 jaar van zijn ouder of ouders ontvangt, voor zover deze uitkering op grond van artikel 12 reeds in aanmerking is genomen bij de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand; o. inkomsten uit arbeid tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 189,00 per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, waarbij voor een persoon jonger dan 65 jaar geldt dat die inkomsten gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden niet tot de middelen worden gerekend en dat dit naar het oordeel van het college moet bijdragen aan zijn arbeidsinschakeling. p. een financiële tegemoetkoming waarop personen met een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet recht hebben en een financiële tegemoetkoming waarop personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet recht hebben;
23
q. de ten behoeve van een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 bij een uitvoerder als bedoeld in artikel 19g, derde lid, van die wet opgebouwde voorziening; r. een uitkering als bedoeld in artikel 118a, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet of een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 9a van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten; s. een vergoeding als bedoeld in artikel 18 van de Wet inburgering voor zover deze niet een vergoeding is als bedoeld in onderdeel f; t. tegemoetkomingen op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten; u. een uitkering als bedoeld in artikel 19a van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
I010 - Overige voorwaarden en weigeringsgronden Het college kent geen voorziening toe: -
Indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;
-
indien de aanvrager niet zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in Venray (artikel 2 lid 2
onderdeel b Wmo-verordening); -
voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in
vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd (artikel 2 lid 2 onderdeel c Wmo-verordening); -
indien de aanvraag het gevolg is van het niet dan wel onvoldoende nemen van de eigen
verantwoordelijkheid ten aanzien van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren (artikel 2 lid 2 onderdeel g Wmo-verordening); -
voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of privaatrechtelijke verbintenis
aanspraak op de voorziening bestaat (artikel 2 lid 2 onderdeel h Wmo-verordening). De overige voorwaarden en weigeringsgronden komen aan de orde in de desbetreffende richtlijn met betrekking tot een bepaald soort voorziening. I011 - Hardheidsclausule De hardheidsclausule is opgenomen in artikel 37 van de Wmo-verordening en luidt als volgt: “Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt”.
24
Aan de toelichting op bovenstaand artikel is het volgende ontleend: Dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen kunnen afwijken van de bepalingen van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van advies. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste van de betrokken gehandicapte of eigenaar van de woonruimte en nooit ten nadele. Ook de eigenaar van de aangepaste woonruimte kan in aanmerking komen voor de hardheidsclausule. Gedacht kan worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bij voorbeeld bekend is dat een gehandicapte op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen en waar de aangepaste woning uitermate geschikt voor is. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken. Het al of niet van toepassing zijn van de hardheidsclausule moet overigens ambtshalve bij de aanvraag worden onderzocht. Dat dit is gebeurd moet zowel uit de rapportage als uit de beschikking blijken. Let op: Afwijking van de verordening ten gunste van belanghebbende op grond van bijzondere omstandigheden kan alleen op basis van de hardheidsclausule. Afwijking van beleidsregels (dus bijv. de richtlijnen) ten gunste van belanghebbende op grond van bijzonder omstandigheden kan alleen op basis van de inherente afwijkingsbevoegdheid ex artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht. Artikel 4:84 Awb luidt: “Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen”.
25
HOOFDSTUK 2 HULP BIJ HET HUISHOUDEN Richtlijn I012 Hulp bij het huishouden. In het gemeentelijk beleid kan onder de voorziening hulp bij het huishouden (=een huishoudelijke voorziening) worden verstaan:
Huishoudelijke werkzaamheden (hbh1)
De uit te voeren werkzaamheden in deze categorie kunnen onder andere bestaan uit de volgende onderdelen: o
Boodschappen voor het dagelijks leven doen;
o
Maaltijdverzorging, bereiding broodmaaltijd / warme maaltijd;
o
Lichte en zware schoonmaakwerkzaamheden: •
Lichte schoonmaakwerkzaamheden: het poetswerk in huis; het opruimen van
kamers; het afwassen. •
Zware schoonmaakwerkzaamheden: stofzuigen; wc/badkamer schoonmaken;
dweilen, het incidenteel wassen van ramen en schoonmaken van deuren. o
Het doen van de was: de was sorteren, het wassen zelf, het drogen en ophangen, opvouwen, strijken en opbergen;
Organisatie van het huishouden(hbh2) De uit te voeren werkzaamheden in deze categorie bestaan naast de bovenstaande huishoudelijke werkzaamheden, uit de volgende onderdelen:
o
Opvang en/of helpen van kinderen;
o
Dagelijkse organisatie van het huishouden.
o
Instructie, advies en voorlichting gericht op het huishouden als sprake is van een ontregeld huishouden.
Bij dit alles zijn o.a. aandachtspunten: -
Algemeen gebruikelijke voorzieningen in de vorm van maaltijdenservice en boodschappendienst,
-
Lagere norm voor het afwassen indien sprake is van maaltijdservice.
-
Grootte gezin, met name voor de normering van boodschappen halen,
-
Al of niet gebruik van kamers,
26
-
Activeren van zelfredzaamheid.
Zie hiervoor (en voor meer aandachtspunten) de beleidsregels hulp bij het huishouden en beleidsregels gebruikelijke zorg. Richtlijn I013 Hulp bij het huishouden wie komt wanneer in aanmerking? Artikel 4 lid 1 onderdeel a Wmo bepaalt, voor zover relevant voor de huishoudelijke voorziening, dat het college, ter compensatie van beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 4º, 5º en 6º Wmo, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen een huishouden te voeren. De voorziening hulp bij het huishouden kan worden verleend aan (artikel 9 Wmo-verordening): •
Een persoon met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief een chronisch psychisch en/of psychosociaal probleem;
•
De persoon die problemen ondervindt bij het uitvoeren van de mantelzorg (zie ook richtlijn 018 respijtzorg).
Een vrijwilliger komt niet in aanmerking voor een Wmo-voorziening, enkel vanwege het feit dat hij vrijwilliger is. Uit artikel 4 lid 1 Wmo volgt immers dat de compensatieplicht voor het college alleen geldt, indien de vrijwilliger zelf beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Indien sprake is van dergelijke beperkingen, dan valt de vrijwilliger vermoedelijk onder de doelgroep van artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5º Wmo en komt daarom al voor een voorziening in aanmerking. Bij dit alles zijn o.a. aandachtspunten: -
voorliggende voorziening,
-
algemene voorzieningen,
-
al of niet aanspraak op gebruikelijke zorg,
-
spoedeisende zorg,
-
ernstige vervuiling.
Zie hiervoor (en voor meer aandachtspunten) de beleidsregels hulp bij het huishouden en beleidsregels gebruikelijke zorg. Richtlijn I014 ALGEMEEN GEBRUIKELIJKE VOORZIENINGEN. Als algemeen gebruikelijke voorzieningen worden aangemerkt: - kinderopvang (crèche, overblijfmogelijkheden op school), - voor- en naschoolse opvang, 27
- oppascentrale, - maaltijddienst, - hondenuitlaatservice, - boodschappendienst (bijv. verzorgd door de boodschappenplusbus of bezorgservice van de supermarkt), Dit is geen limitatieve opsomming. Om deze voorzieningen als algemeen gebruikelijk te kunnen zien, dient de voorziening daadwerkelijk beschikbaar te zijn, door de aanvrager financieel gedragen te kunnen worden en daadwerkelijk compensatie te bieden. Bij dit alles zijn o.a. aandachtspunten: •
speciale diëten/ noodzakelijke eisen t.a.v. maaltijden,
•
sociale kaart,
•
technische hulpmiddelen,
•
was- en strijkservice.
Zie hiervoor (en voor meer aandachtspunten) de beleidsregels hulp bij het huishouden en beleidsregels gebruikelijke zorg. Richtlijn 15 Gebruikelijke zorg. De gebruikelijke zorg is geregeld in artikel 10 Wmo-verordening. Dit artikel bepaalt dat een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5 en 6 Wmo niet in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden als conform de Beleidsregels hulp bij het huishouden en de beleidsregels gebruikelijke zorg een of meer huisgenoten wel in staat zijn het huishoudelijke werk te verrichten. Uit de toelichting op dit artikel volgt dat bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden allereerst wordt bezien of en in hoeverre eventueel leden binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Voor zover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden. Wie kan gebruikelijke zorg verrichten en wat wordt verwacht? Uit artikel 10 Wmo-verordening blijkt dat bij gebruikelijke zorg rekening wordt gehouden met het huishoudelijk werk dat huisgenoten in de leefeenheid kunnen verrichten. Huisgenoot Iedere persoon met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont en die krachtens de Richtlijn gebruikelijke zorg en de Richtlijn hulp bij het huishouden een bijdrage kan leveren (artikel 1 onderdeel q Wmo-verordening). Van een volwassen (in casu 23 jaar of ouder) 28
gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken van het meerpersoons huishouden overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Leefeenheid Met de definitie van het begrip leefeenheid worden alle bewoners van één adres die samen een duurzaam huishouden voeren, aangeduid. Als er sprake is van kamerverhuur, wordt de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden gerekend. Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen (bijvoorbeeld bij woongemeenschappen van kloosterlingen, ouderen of gehandicapten), wordt verondersteld dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van de leefeenheid. Bij dit alles zijn o.a. aandachtspunten: •
kinderen,
•
hoge leeftijd,
•
fysieke afwezigheid,
•
(dreigende) overbelasting,
•
Korte levensverwachting,
•
Sekse en cultuur,
•
Persoonlijke verzorging door partner.
Zie hiervoor (en voor meer aandachtspunten) de beleidsregels hulp bij het huishouden en beleidsregels gebruikelijke zorg. Richtlijn I016 Overige voorwaarden en weigeringsgronden. Kortdurende noodzaak In afwijking van de hoofdregel dat het college slechts een voorziening verstrekt bij een langdurige noodzaak kan hulp bij het huishouden verstrekt worden indien er een noodzaak is voor een afzienbare periode. Zie artikel 2 lid 1 onder a Wmo-verordening. Aan de toelichting op dit artikel is het volgende ontleend: Een voorbeeld van een geval waarin er geen langdurige noodzaak is, is het geval van revalidatie na een ziekenhuisopname. In die situatie kan een voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden verstrekt moeten worden. Voorzieningenniveau Het college weigert een huishoudelijke voorziening voor zover deze betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw of betrekking hebben op een 29
grotere oppervlakte dan krachtens de beleidsregels als adequaat geldt (zie artikel 20 lid 1 onder k). Met name dit laatste is belangrijk met het oog op hulp bij het huishouden. Ter toelichting het volgende: Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld In het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Ook worden duidelijke grenzen aangegeven in de het Besluit nadere regels Venray en de richtlijnen in het handboek Wmo. Het betreft dan bijv. de begrenzing van het aantal vlerkante meters per relevant verbijf. Dit alles is met name van belang bij woonvoorzieningen maar ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan. Er wordt, zowel bij woonvoorzieningen als bij hulp bij het huishouden uitgegaan van de volgende afmetingen: Soort vertrek
Maximaal aantal m² bij aanbouw van een vertrek:
Maximaal aantal m² bij uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek:
Woonkamer
30
6
Keuken
10
4
Eenpersoonsslaapkamer
10
4
Tweepersoonsslaapkamer
18
4
2
1
Toiletruimte Badkamer -
Wastafel
2
1
-
Doucheruimte
3
2
5
2
Entree/gang/hal
Bij dit alles zijn o.a. aandachtspunten: •
Kangoeroewoningen,
•
Duur indicatiestelling bij hogere leeftijd.
Zie hiervoor (en voor meer aandachtspunten) de beleidsregels hulp bij het huishouden en beleidsregels gebruikelijke zorg.
30
Richtlijn I017 Vorm, omvang en hoogte. Vorm. Artikel 6 lid 1 Wmo bepaalt dat het college de belanghebbende die aanspraak heeft op een individuele voorziening, de keuze moet bieden tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget (waaronder de vergoeding voor een alfahulp), tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Op grond van artikel 6a lid 1 Wmo moet het college de belanghebbende volledig en begrijpelijk inlichten over de gevolgen van de keuze voor een individuele voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (waaronder de vergoeding voor een alfahulp) of een financiële tegemoetkoming. Het college moet zich ervan vergewissen dat de belanghebbende de verstrekte informatie daadwerkelijk begrijpt en dat hij zich bewust is van de rechten en plichten die de keuze voor een persoonsgebonden budget met zich meebrengt. Daartoe moet het college de voor- en nadelen en consequenties van de keuze schetsen (TK 2008-2009, 31 795, nr. 8, p. 19). Dit dient te gebeuren bij de behandeling van de aanvraag, dus wanneer een huisbezoek wordt gedaan of, indien telefonisch geïndiceerd wordt, tijdens het telefonische gesprek. Een informatiefolder wordt tevens verstrekt. Omvang en hoogte. De indicatie van de omvang van de zorg wordt uitgedrukt in uren. Het maakt daarbij geen verschil of sprake is van een naturavoorziening of dat hiervoor een pgb verstrekt wordt. Wel wordt bij een naturavoorziening in de toekenningsbeschikking tevens een klasse-indeling vermeld. Voor de bepaling van de hoogte van het pgb per jaar wordt het aantal geïndiceerde uren (afgerond in decimalen) vermenigvuldigd met het uurtarief van €14,44 bij hbh 1 en €17,44 bij hbh 2 en dit bedrag wordt vervolgens vermenigvuldigd met 52. Bij de bepaling van de omvang van de zorg wordt in beginsel gebruik gemaakt van standaardnormeringen zoals vermeld in de beleidsregels hulp bij het huishouden en de beleidsregels gebruikelijke zorg. Er dient daarbij aangegeven te worden welke werkzaamheden verricht (dienen te) worden binnen het aantal geïndiceerde uren. Omdat bij de Wmo per definitie sprake is van maatwerk zal het voorkomen dat er sprake is van meer of minder werk-factoren en dan afgeweken moet worden van de standaardnormen. In de beschikking dient gemotiveerd te worden waarom afgeweken worden. Bij dit alles zijn o.a. aandachtspunten: •
Meer of minder werk-factoren,
•
Eigen verantwoordelijkheid cliënt.
Zie hiervoor (en voor meer aandachtspunten) de beleidsregels hulp bij het huishouden en beleidsregels gebruikelijke zorg.
31
Richtlijn I018 Respijtzorg. Voorwaarden Het kan voorkomen dat een mantelzorger dreigt overbelast te raken en een aantal weken van zijn of haar zorg ontheven wil worden. Hiervoor wordt de mogelijkheid van respijtzorg geboden. Respijtzorg is zorg die verleend wordt op basis van een zeer summiere indicatie en die verstrekt wordt aan de mantelzorger (en dus niet aan de hulpvrager). Verstrekking aan de mantelzorger vindt plaats omdat op die wijze de thuissituatie bij de hulpvrager, (de niet-mantelzorger dus) stabiel kan blijven en de thuissituatie bij de mantelzorger gesteund wordt. Op die wijze wordt ervan uitgegaan dat de respijtzorg het meest adequaat wordt ingezet. Er kunnen echter omstandigheden zijn waardoor dit niet het geval is. Voor wat de summiere indicatie betreft is met de belangenorganisaties afgesproken dat het onderzoek in hoeverre de mantelzorger zijn taken tijdelijk niet kan verrichten, door de consulent van het zorgloket zal worden gedaan. Daarbij wordt niet MO-ZAAK ingeschakeld. Het betreft immers vrijwilligerswerk en het zou te ver voeren om een soortgelijk onderzoek te (laten) verrichten als ten aanzien van degene met beperkingen plaatsvindt. Vanuit de gedachte dat het hogelijk te waarderen vrijwilligerswerk betreft dient het begrip respijtzorg ingevuld te worden. Voor de ondersteuning van mantelzorgers wordt gezorgd door medewerkers van Synthese. Zij zijn onderdeel van het zorgloket en het is hun taak om door mantelzorgers ervaren problemen op te lossen. Dat kan door respijtzorg maar bijvoorbeeld ook door het regelen van een oppas voor de kinderen van de mantelzorger indien de mantelzorger eens een avondje uit wil ter ontspanning/ontsnapping aan het mantelzorggebeuren. De ondersteuning van de mantelzorger kan dus ook plaatsvinden door iets anders dan respijtzorg. Vorm De respijtzorg wordt verleend als zorg in natura. Er is geen eigen bijdrage verschuldigd tot een maximum van twee maanden zorg. Er wordt geen rekening gehouden met gebruikelijke zorg bij de mantelzorg gedurende deze termijn. I019 - Hulp bij het huishouden – loondoorbetaling Indien hulp bij het huishouden in de vorm van natura of pgb is verstrekt en er is een achterblijvende partner, dan eindigt de voorziening of het pgb op de laatste dag van de maand volgend op de maand van overlijden of zoveel eerder als de nieuwe indicatie gesteld is voor de achterblijvende partner. Is sprake van een alleenstaande die overleden is en werd de voorziening in de vorm van een pgb verstrekt, dan eindigt het recht op het pgb uiterlijk twee weken na het overlijden. In individuele gevallen kan deze termijn op grond van de inherente afwijkingsbevoegdheid ex artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht verlengd worden, denk hierbij met name aan een plotseling overlijden waardoor de hulp niet heeft kunnen anticiperen op de beëindiging van de werkzaamheden en daarom nog niet in staat is geweest te zoeken naar een andere werkkring. Is er sprake van een
32
naturavoorziening dan eindigt het recht op de voorziening op de datum van overlijden of, indien daar aanleiding toe bestaat, uiterlijk twee weken na overlijden. Verplichtingen pgb-houders. De verplichtingen die een pgb-houder heeft met betrekking tot de hulp bij het huishouden is afhankelijk van de rechtsverhouding die met de hulp is overeengekomen. Te onderscheiden valt: a.
geen werkgeversverplichtingen:
Budgethouders die zorg inkopen bij zorginstellingen, particuliere bureaus, freelancers en zelfstandig ondernemers hebben geen werkgeversverplichtingen. Zij betalen uitsluitend de facturen van hun hulpverleners; budgethouders die huisgenoten of familieleden inhuren worden gelijkgesteld aan freelancers omdat een gezagsverhouding ontbreekt. b. beperkte werkgeversverplichtingen: Budgethouders die andere particulieren inhuren voor maximaal drie dagen per week op basis van een arbeidsovereenkomst. De loondoorbetaling bij ziekte is bijvoorbeeld beperkt tot maximaal zes weken. Ook hoeven geen premies voor sociale werknemersverzekeringen (WW/WIA) te worden afgedragen. Het inhouden en afdragen van een loonheffing is niet verplicht; deze werknemers kunnen zelf afrekenen met de Belastingdienst. Wel moeten deze budgethouders rekening houden met een aantal werkgeversverplichtingen, zoals de uitbetaling van vakantiegeld en het toekennen van (on)betaald verlof (vakantiedagen); c.
volledige werkgeversverplichtingen:
Voor budgethouders die de zorg, hulp en begeleiding invullen door werknemers in dienst te nemen voor vier dagen per week of meer. Denk aan loondoorbetaling bij ziekte tot maximaal 104 weken, inhouden en afdragen van loonheffing, betalen van werkgeverspremies sociale werknemersverzekeringen boven op het bruto loon, uitbetalen van vakantiegeld, toekennen van onbetaald verlof (vakantiedagen), uitgebreide arbo-verplichtingen enzovoorts. SVB Het Servicecentrum PGB van de Sociale Verzekeringsbank biedt aan de pgb-houders gratis hulp en advies (www.svb.nl). De gemeente heeft hiervoor een overeenkomst met de SVB. De SVB adviseert en ondersteunt over diverse zaken m.b.t. het werkgeverschap. Doordat de gemeente een overeenkomst heeft, betaalt de SVB voor pgb-houders de loonkostenvergoeding en de begeleiding van een arbodienst bij ziekte van de hulp. Bij een arbeidsovereenkomst voor minder dan 4 dagen per week wordt het loon gedurende maximaal zes weken doorbetaald. Bij een arbeidsovereenkomst voor 4 of meer dagen per week maximaal gedurende 104 weken. Richtlijn I020 Overzicht zorgaanbieders. Voor een actueel overzicht van de zorgaanbieders zie de Wmo-map.
33
I126 - Hulp bij het huishouden - Nazorg en heronderzoek Voor de voorziening hulp bij het huishouden geldt dat er sprake is van een tijdelijke indicatie voor een korte of langere periode en dat na afloop van deze periode een heronderzoek kan plaatsvinden. Daarbij kan voor de mogelijkheid worden gekozen om een nieuw medisch advies op te vragen, een huisbezoek af te leggen of een telefonisch onderzoek uit te voeren. Het kan een duidelijke keuze zijn om na een tijdelijke, kortdurende indicatie het verzoek om voortzetting van de voorziening als verantwoordelijkheid bij de cliënt neer te leggen en geen heronderzoek uit te voeren. Daar kan bijvoorbeeld voor gekozen worden in het geval dat er een korte indicatie wordt gegeven tijdens een herstelperiode, bijvoorbeeld na een operatie; het initiatief om een verzoek voor voortzetting van de voorziening in te dienen ligt dan bewust bij de cliënt. Het college is bevoegd regelmatig een heronderzoek te verrichten naar de voor de voortzetting van het recht op een voorziening van belang zijnde gegevens. Indien op grond van een gepland heronderzoek vanwege de afloop van de indicatietermijn de indicatie verandert dan geldt dat de wijziging in beginsel ingaat op de datum aansluitend op de verstreken indicatieperiode tenzij meer uren hulp worden geïndiceerd. Deze indicatie kan direct ingaan. Betreft het een incidenteel heronderzoek dan kan, indien sprake is van een forse vermindering van het aantal geïndiceerde uren, een overgangsperiode toegepast worden.
34
HOOFDSTUK 3 WOONVOORZIENINGEN Richtlijn I021. Wie komt wanneer in aanmerking? Artikel 4 Wmo bepaalt, voor zover relevant voor de woonvoorzieningen, dat het college, ter compensatie van beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g sub 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen: •
een huishouden te voeren;
•
zich te verplaatsen in en om de woning .
Voor een woonvoorziening betekent dit dat het een voorziening moet zijn die dient ter compensatie van de beperkingen die iemand ondervindt bij het normale gebruik van de woning en het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen. Zie artikel 14 en 20 onder h en i Verordening. De doelgroep waarvoor de gemeente woonvoorzieningen moet verstrekken bestaat krachtens artikel 1 lid 1 onder g sub 4°, 5° en 6° Wmo derhalve uit: •
mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een
psychosociaal probleem (sub 5° en 6 °); •
mantelzorgers en vrijwilligers (sub 4°).
Mantelzorgers en vrijwilligers zullen over het algemeen niet in aanmerking komen voor een woonvoorziening. Indien er geen beperkingen worden ondervonden in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie bestaat er immers ook geen compensatieplicht voor het college. In artikel 14 van de Verordening wordt daarom alleen gesproken over een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g sub 5° en 6°.
Omschrijving begrip woonvoorziening
Een woonvoorziening is een voorziening ter compensatie van de beperkingen die iemand ondervindt bij het normale gebruik van de woning en het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen. Onder het normale gebruik van de woning worden de normale (elementaire) woonfuncties verstaan zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Het gebruiken van een hobby-, werk- of recreatieruimte valt er niet onder. Zie echter de noot van Rutgers onder Rb Alkmaar 1-72010, nr. 09/157 Wmo (Handboek Schulinck). Richtlijn I022 - Woonvoorziening - algemeen gebruikelijk In het algemeen kan gesteld worden dat iets algemeen gebruikelijk is wanneer voldaan is aan de volgende voorwaarden:
35
* Het aan te schaffen object kan voor een niet-ondersteuningsbehoevende in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend; * Het is niet speciaal voor de ondersteuningsbehoevende; * Het is gewoon te koop; * Het is niet duurder is dan soortgelijke producten. De volgende woonvoorzieningen worden als algemeen gebruikelijk aangemerkt: •
thermostaatkranen;
•
hendelkranen met temperatuurbegrenzer;
•
een-hendelmengkranen;
•
hangtoilet (toilet dat aan de muur bevestigd is in plaats van aan de grond);
•
verhoogde toiletpot (6+);
•
Toiletverhoger;
•
toilet op 1e etage van woonruimte;
•
centrale verwarming;
•
douche;
•
wandbeugels;
•
closetrolhouder;
•
douchecabine;
•
Douchestoel/douchekruk/douchezitje;
•
douchekop op glijstang;
•
keramische kookplaat;
•
Inductiekookplaat,
•
wasdroger;
•
mechanische luchtafzuiging (ogv Bouwbesluit);
•
Intercominstallatie;
•
Renovatie van douche/natte cel na verstrijken van afschrijvingstermijn van 25 jaar;
•
Renovatie van keuken na verstrijken van afschrijvingstermijn van 15 jaar;
36
•
Renovatie van sanitair na verstrijken van afschrijvingstermijn van 20 jaar;
•
Renovatie van cv-ketel na verstrijken van afschrijvingstermijn van 20 jaar.
Deze opsomming is niet limitatief. In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de belanghebbende toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Er moet dan een uitzondering worden gemaakt, waarbij het dan kan gaan om de situatie waarbij door een plotseling optredende handicap de reeds in het bezit zijnde algemeen gebruikelijke voorziening eerder dan normaal moet worden vervangen of de financiële situatie is zodanig dat aanschaf van de voorziening niet tot het normale aanschaffingspatroon gerekend kan worden. Richtlijn I023 - Woonvoorziening - overige voorwaarden en weigeringsgronden Specifiek voor woonvoorzieningen gelden de volgende voorwaarden/weigeringsgronden: •
Aard van de gebruikte materialen
•
Voorzieningenniveau
•
Zelfstandige woonruimte
•
Verhuizen naar inadequate woning
•
Meest geschikte woning
•
Voor het eerst zelfstandig gaan wonen
•
Niet geschikt om het gehele jaar bewoond te worden
•
Verhuizen naar AWBZ-of andere op zorg gerichte instelling
•
In verlaten woning geen problemen in het normale gebruik van woning
•
Rechtstreeks oorzakelijk verband
•
Algemeen gebruikelijke verhuizing
•
Gemeenschappelijke ruimten
•
Nazorg en heronderzoek.
Aard van de gebruikte materialen
Géén voorziening wordt toegekend voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen (artikel 20 lid 1 onderdeel j Wmo-verordening). Het is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak
37
vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de Wmo-verordening. Ook hoeft geen woonvoorziening te worden verstrekt indien de klachten die de persoon met beperkingen ervaart niet voortvloeien uit de aard van de gebruikte materialen in of aan de woning maar uit de door de ziekte of gebrek veroorzaakte overgevoeligheid voor deze materialen. Een uitzondering op het voorgaande is indien er sprake is van niet voorziene, onverwacht optredende meerkosten waarvoor de persoon met beperkingen niet heeft kunnen reserveren. Een voorbeeld hiervan is dat uit een medisch onderzoek plotseling blijkt dat de belanghebbende lijdt aan een ziekte of gebrek (bijvoorbeeld CARA) waardoor hij zijn woning dient te saneren. Dergelijke woonvoorzieningen worden in de verordening als niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorzieningen aangemerkt (artikel 15 aanhef en onder c van de Wmoverordening). Verder dient te worden vermeld dat, indien de ondervonden belemmeringen het gevolg zijn van achterstallig onderhoud en/ of er sprake is van vocht en tocht veroorzaakt door in de woning gelegen factoren, de kosten van het opheffen van deze belemmeringen ook niet onder de werking van deze verordening vallen. De woningeigenaar draagt op grond van artikel 12 b lid 1 van het Besluit beheer sociale huursector bij aan het volgens redelijke wensen tot stand brengen van huisvesting voor lichamelijk gehandicapten. Met andere woorden de (sociale) woningeigenaar dient zijn woning deugdelijk te onderhouden.
Voorzieningenniveau
Géén voorziening wordt toegekend voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw of betrekking hebben op een grotere oppervlakte dan krachtens beleidsregels als adequaat geldt (artikel 20 lid 1 onderdeel k Wmo-verordening). Het onderstaande is ontleend aan de toelichting op dit artikel: Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld In het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Ook worden duidelijke grenzen aangegeven in het Besluit nadere regels Venray en de richtlijnen in het handboek Wmo. Het betreft dan bijv. de begrenzing van het aantal vlerkante meters per relevant verbijf. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college van burgemeester en wethouders hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.
Uitbreiding van ruimten of verwerven extra grond
Het is mogelijk om een pgb te krijgen voor:
38
1.
het uitbreiden van een bepaald vertrek dan wel vertrekken of
2.
het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een
bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m² dat voor een pgb in aanmerking komt is per vertrek gemaximaliseerd. Aantal m² waarvoor ten hoogste een pgb kan worden verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woonruimte. Soort vertrek
Maximaal aantal m² bij
Maximaal aantal m² bij uitbreiding
aanbouw van een vertrek:
van een reeds aanwezig vertrek:
Woonkamer
30
6
Keuken
10
4
Eenpersoonsslaapkamer
10
4
Tweepersoonsslaapkamer
18
4
2
1
Toiletruimte Badkamer -
Wastafel
2
1
-
Doucheruimte
3
2
Entree/gang/hal
5
2
Berging
6
4
Het als maximaal aantal vermelde m2 bij aanbouw van een vertrek geldt eveneens als adequaat aantal m2 voor de grootte van een woning zoals bedoeld in artikel 20 lid1 onder k van de Verordening.
Kosten van woningaanpassingen
De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het persoonsgebonden budget: * 1. de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening; * 2. de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;
39
* 3. het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen; * 4. de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom; * 5. de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening; * 6. de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting; * 7. renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen; * 8. de prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen de oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, volgens bijgaande tabel; * 9. de door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn; * 10. de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing; * 11. de kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening; *12. de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de belanghebbende, voor zover de kosten onder 1 t/m 11 meer dan € 1000,-bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 350,--.
Zelfstandige woonruimte
Er worden geen woonvoorzieningen getroffen aan de volgende woonruimten (artikel 18 Wmoverordening): •
hotels/pensions;
•
trekkerswoonwagens;
•
kloosters;
•
tweede woningen;
•
vakantiewoningen (zie echter Rechtbank Arnhem 19-12-2008, nr. AWB 08/1131);
•
recreatiewoningen (zie echter Rechtbank Arnhem 19-12-2008, nr. AWB 08/1131);
•
kamers die verhuurd worden; 40
•
woongebouwen die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan daarom
verwacht mag worden dat reeds voorzieningen zijn getroffen in gemeenschappelijke ruimten of het voorzieningen betreft die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden; Een pgb kan alleen worden verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag worden aangemerkt. Het gaat daarbij om een woonruimte, welke geschikt en bestemd is voor permanente huisvesting. Voorts dienen de elementaire voorzieningen als douche, toilet of keuken zich binnen de eigenlijke woonruimte te bevinden.
Verhuizen naar inadequate woning
De aanvraag voor een woonvoorziening wordt geweigerd indien de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was (artikel 20 Wmo-verordening).
Meest geschikte woning
De aanvraag voor een woonvoorziening wordt geweigerd indien de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij er voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming is verleend door het college of de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de woning en de gemaakte kosten achteraf kan worden vastgesteld (artikel 20 en artikel 2 lid 2 onder d Wmo-verordening).
Voor het eerst zelfstandig gaan wonen
De aanvraag voor een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten wordt geweigerd indien de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen (artikel 20 Wmo-verordening). Overige woonvoorzieningen kunnen worden toegekend indien voldaan wordt aan de daarvoor geldende eisen.
Niet geschikt om het gehele jaar bewoond te worden
De aanvraag voor een woonvoorziening wordt geweigerd indien de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden (artikel 20 Wmo-verordening). Een stacaravan kan, bij wijze van uitzondering, als woning aangemerkt worden als er sprake is van permanente bewoning. Er is pas sprake van permanente bewoning als belanghebbende ook op het adres van de camping ingeschreven staat (GBA), niet als er sprake is van een postadres. Binnen de Gemeente Venray zijn maar enkele campings bekend die meewerken aan een inschrijving op het adres van de camping.
Verhuizing naar een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling (= een AWBZ- of andere op zorg gerichte instelling).
41
De aanvraag voor een woonvoorziening wordt geweigerd indien de aanvrager verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg (art. 20 Verordening).
In verlaten woning geen problemen met het normale gebruik van de woning.
De aanvraag voor een woonvoorziening wordt afgewezen indien verhuisd is en er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden (artikel 20 Wmo-verordening).
Rechtstreeks oorzakelijk verband
De aanvraag voor een woonvoorziening wordt geweigerd indien er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden beperkingen en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de aanvrager bewoonde woning en de beperkingen niet in de woning zelf (waartoe ook de toegankelijkheid van de woning moet worden begrepen) worden ondervonden (artikel 14 lid 3 Wmo-verordening). Er moet dus een rechtstreeks oorzakelijk verband bestaan tussen de ondervonden (naar objectieve medische maatstaf aanwezige) beperkingen en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de belanghebbende bewoonde woning.
Algemeen gebruikelijke verhuizing
De aanvraag voor een woonvoorziening wordt geweigerd indien de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak (artikel 20 onderdeel d Wmo-verordening). Zie echter CRvB 15-12-10, nr. 09/1591 Wmo. Krachtens deze uitspraak kan echter een verhuizing niet uitsluitend op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie als algemeen gebruikelijk worden gekwalificeerd. Het als algemeen gebruikelijk kwalificeren van de stap om te verhuizen in verband met de overgang naar een volgende levensfase, berust, volgens deze uitspraak, op een niet in de Wmo genoemde uitsluitingsgrond en leidt tot een niet door de wetgever beoogde generieke uitsluiting van personen van de in artikel 4 Wmo neergelegde compensatieplicht. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 4 lid 2 Wmo is af te leiden dat de wijziging per 1 januari 2010 van dit artikel is opgenomen teneinde een einde te maken aan de hier en daar bestaande praktijk om geen woonvoorziening toe te kennen indien een verhuizing samenhangt met een verandering van gezins- of woonsituatie. Dit alles betekent dat afwijzing op grond hiervan slechts mogelijk is op grond van alle relevante, individuele omstandigheden. In de beschikking zal daarom vermeld moeten worden dat, indien beperkingen zich voordoen, verhuizing op grond van deze beperkingen voorzienbaar is binnen een aantal jaren en dat men daar rekening mee moet houden. In het onderzoek dienen alle individuele omstandigheden geïnventariseerd en meegewogen te worden. Er dient onderzocht te worden hoe het zit met de aanwezigheid van voorzieningen in de directe woonomgeving en in hoeverre sprake is van het wel of niet aanwezig zijn van een sociaal netwerk in de huidige woonsituatie. Dit dient
42
niet alleen in de rapportage maar ook in de beschikking vermeld te worden. Daarbij dient de aanvrager gewezen te worden op het feit dat voorzienbare voorzieningen conform artikel 20 van de Verordening niet toegekend worden. Daarnaast kan dan afwijzing plaatsvinden op grond van artikel 2 lid 2 onder f en onder g Wmo-verordening. Dit is een aandachtspunt voor beschikkingen! Let hier dus o.a. op bij de motivering ex artikel 26 Wmo.
Gemeenschappelijke ruimten
Op grond van artikel 20 van de Verordening kunnen in gemeenschappelijke ruimten slechts automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen worden verstrekt. Dit is anders wanneer het woongebouwen betreft die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen. In deze woongebouwen mag verwacht worden dat voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten zijn aangebracht.
Nazorg en heronderzoek
Bij woonvoorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard wordt zo nodig binnen zes maanden na het aanbrengen van de aanpassingen een huisbezoek afgelegd door Chambers bv. Hierbij wordt geverifieerd of de aanpassing voldoet aan de daaraan te stellen eisen (kwaliteit en programma van eisen en, bij verstrekking in de vorm van een pgb, of aan de gestelde verplichtingen is voldaan) en de wensen van de belanghebbende. Voor alle voorzieningen geldt dat indien er sprake is van een tijdelijke indicatie voor een voorziening, na afloop van deze periode een heronderzoek plaatsvindt. Het college is bevoegd regelmatig een heronderzoek te verrichten naar de voor de voortzetting van het recht op een voorziening van belang zijnde gegevens (zie artikel 7.3 Besluit nadere regels). I024 - Woonvoorziening - welke woonvoorzieningen zijn mogelijk Een woonvoorziening kan bestaan uit: •
een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten (zie richtlijn I026);
•
een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening (zie richtlijn I027);
•
een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening (zie richtlijn I028);
•
onderhoud, keuring en reparatie (zie richtlijn I027);
•
een uitraasruimte (zie richtlijn I029);
•
een losse woonunit (zie richtlijn I030);
•
tijdelijke huisvesting (zie richtlijn I033);
•
huurderving (zie richtlijn I033).
•
Een financiële tegemoetkoming in het verwijderen van voorzieningen(zie richtlijn I033).
43
I025 - Woonvoorziening - primaat van verhuizing Als verdere uitwerking van het criterium goedkoopst-compenserend kent de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning het zogenaamde primaat van de verhuizing. Verhuizen naar een reeds aangepaste of meer geschikte woning is vaak goedkoper dan het aanpassen van een woning. Het primaat van de verhuizing is neergelegd in artikel 16 van de Wmoverordening. Het primaat van de verhuizing blijft in ieder geval buiten toepassing indien: *
de woning waar naartoe kan worden verhuisd voor de betrokkene niet geschikter en
goedkoper is dan zijn huidige woning. In de nieuwe woningen zijn dan aanpassingen nodig die duurder zijn dan de hoogte van de verhuiskostenvergoeding (zie hieronder) en voor de betrokkene zijn de woonlasten van de nieuwe woning hoger; *
er niet binnen een tijdsbestek van twaalf maanden een huur/koop-woning beschikbaar
komt waar naartoe kan worden verhuisd, een en ander voor zover dit tijdsbestek medisch gezien aanvaardbaar is; *
de kosten van woningaanpassing van de door de persoon met beperkingen bewoonde
woning minder bedragen dan €3125,- (=125 % van de hoogte van de verhuiskostenvergoeding); *
er een contra-indicatie tot verhuizen aanwezig is op grond van objectieve psychische en/of
sociale redenen; *
de woning waar naartoe kan worden verhuisd zich niet binnen de gemeente Venray
bevindt.
Contra-indicatie tot verhuizen.
Om te kunnen beoordelen of sprake is van een contra-indicatie tot verhuizen dienen de volgende items onderzocht te worden. Een en ander moet duidelijk uit de rapportage blijken Onderzocht moet worden: * afzetten van de aanpassingskosten van de huidige woonruimte tegen: o de verhuiskostenvergoeding voor de belanghebbende; o het eventueel aanpassen van de nieuwe woning; o het eventueel op verzoek van de gemeente vrijmaken van de aangepaste woning (vergoeding aan achterblijvende gezinsleden bij verbreken van band belanghebbendewoning); o een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving. * snelheid waarmee een woonprobleem gecompenseerd kan worden. * de sociale omstandigheden: o de binding van de persoon met beperkingen met de buurt; 44
o de aanwezigheid van familie en/of vrienden; o de mantelzorg die door de verhuizing wegvalt; o de afstand tot verschillende voorzieningen (winkels, ziekenhuis, bushalte e.d.). * integrale afweging van verschillende voorzieningen (m.n vervoersvoorzieningen). * werksituatie, met name de afstand tot het werk. * woonlastenconsequenties van de verschillende opties. * bereidheid van de persoon met beperkingen om te verhuizen. * het feit of persoon met beperkingen eigenaar of huurder van de woonruimte is. * de mogelijke gebruiksduur van de voorziening.
Weigeren om te verhuizen
Het zonder gegronde reden weigeren te verhuizen naar een beschikbare adequate woning kan er niet toe leiden dat in plaats van een verhuiskostenvergoeding toch de aanpassingskosten van de huidige woning worden vergoed. Wel is het mogelijk om in een dergelijke situatie de verhuiskostenvergoeding te verstrekken. Dit is slechts mogelijk in uitzonderingsgevallen, op basis van de hardheidsclausule en met uitdrukkelijke schriftelijk instemming van belanghebbende. Uit de schriftelijke instemming zal duidelijk moeten blijken dat belanghebbende afziet van Wmowoonvoorzieningen. Is de verwachting dat, gezien de ondervonden beperkingen, ook in de toekomst andere woonvoorzieningen noodzakelijk zullen zijn dan heeft toekenning van de verhuiskostenvergoeding geen enkele zin en is dus niet aan de orde. Indien de belanghebbende met beperkingen is overleden of verhuisd en er is sprake van een ingrijpend aangepaste huurwoning dan kan er aanleiding zijn om de personen die in de betreffende woning zijn achtergebleven, te vragen de aangepaste woning vrij te maken. Indien men daartoe bereid is (dit is niet afdwingbaar!) dan kan er een hogere verhuiskostenvergoeding dan €2500,verstrekt worden. De hoogte van de verhuiskostenvergoeding wordt o.a. bepaald op basis van de kosten van de aangebrachte woonvoorzieningen in de te verlaten woning. Beschikbare woningen. Uit CRvB 09-12-2009, nr. 08/1827 WMO blijkt dat, ook al heeft belanghebbende zich niet laten inschrijven als woningzoekende, het college de verplichting heeft om belanghebbende te wijzen op woningen die beschikbaar (en compenserend) zijn. Daarom is het volgende afgesproken: - de consulent / klantbeheerder houdt het aanbod van geschikte woningen (zowel verhuur als particulier) in de gaten en wijst de cliënt schriftelijk op de mogelijkheden; - met Wonen Venray is hierover de volgende afspraak gemaakt:
45
- de consulent / klantbeheerder geeft de NAW gegevens van de cliënt en pve waar de woning aan moet voldoen door aan Wonen Venray; - Wonen Venray geeft aan de betreffende consulent / klantbeheerder door wanneer zij denken een geschikte woning te hebben voor de desbetreffende cliënt; - de consulent / klantbeheerder houdt dit bij in het voortgangsdocument. Richtlijn I026 - Woonvoorziening - verhuizing en inrichting In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde: •
Doelgroep
•
Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden
•
Vorm en hoogte
•
Geldigheidsduur.
Doelgroep
Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekken aan een persoon met beperkingen die naar een geschikte (aangepaste) of een goedkoper dan de huidige woonruimte aan te passen woonruimte verhuist. Zie artikel 15 aanhef en onder a en artikel 16 lid 1 van de Wmo-verordening. Het college verstrekt dus alleen een voorziening voor verhuizing en inrichting aan personen als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5 en 6º Wmo. Het Burgerlijke Wetboek (artikel 7:274 lid 1 en lid 3) kent de mogelijkheid voor de verhuurder om de huurovereenkomst te doen beëindigen indien het betreft een aangepaste woning die (nog) wordt bewoond door een niet-gehandicapte. Voorwaarde daarbij is dat het voldoende aannemelijk moet zijn dat passende woonruimte voor de vertrekkende persoon beschikbaar is. De gemeente is voor dit soort situaties dan ook altijd afhankelijk van de verhuurder en kan dus niet zelfstandig een persoon zonder beperkingen dwingen om een aangepaste woning te verlaten. Wonen Venray geeft echter geen toepassing aan dit wetsartikel. Het college weigert een voorziening voor verhuizing en inrichting indien (artikel 2 en 20 Wmoverordening): •
de aanvraag verband houdt met een verhuizing waartoe geen aanleiding bestond omdat de
persoon met een beperking of probleem geen belemmeringen ondervond bij het normale gebruik van de woning en er geen belangrijke reden voor de verhuizing bestaat. Onder belangrijke reden wordt o.a. verstaan: echtscheiding, samenwoning of huwelijk, aanvaarden van werk elders. Bovenstaande belangrijke redenen zijn van toepassing als er sprake is van een aangepaste woning. In alle gevallen moet bekeken worden of het toch niet mogelijk is om in de aangepaste woning te blijven wonen. Zeker bij een echtscheiding is dit van belang.
46
•
deze verhuizing naar de nieuwe woning heeft plaatsgevonden voordat het college een
besluit heeft genomen naar aanleiding van de aanvraag, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor die verhuizing of de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf kan worden vastgesteld (art. 20 lid 1 onder b Wmoverordening); •
de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de persoon met beperkingen niet
verhuist naar de voor hem op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor de verhuizing; •
de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de persoon met beperkingen voor het
eerst zelfstandig gaat wonen; •
de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de persoon met beperkingen verhuist
vanuit of naar een woning die niet bestemd en/of geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden; •
de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de persoon met beperkingen verhuist
naar een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling; •
de aanvraag verband houdt met een verhuizing naar een hotel/pension,
trekkerswoonwagen, klooster, tweede woning, vakantiewoning, recreatiewoning of naar kamers die verhuurd worden. •
als de verhuizing noodzakelijk is omdat de huidige woning vanwege achterstallig onderhoud
niet geschikt is of niet voldoet aan de eisen van de Woningwet. •
de aanvraag verband houdt met een verhuizing op een moment dat op basis van leeftijd,
gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze verhuizing noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak. Let op: Dit kan alleen van toepassing zijn na toetsing van alle individuele omstandigheden, op de voet van artikel 4 lid 2 Wmo. Zie ook richtlijn I023. Daaruit blijkt dat het voor de belanghebbende ruim tevoren kenbaar moet zijn dat de verhuizing op grond van leeftijd, gezins- of woonsituatie a. voorzienbaar is en b. dat bij een voorzienbare verhuizing geen recht bestaat op een verhuiskostenvergoeding. Dit moet kenbaar gemaakt worden in de beschikking door middel van een draagkrachtige motivering.
Aanleunwoning
Er wordt ook geen verhuiskostenvergoeding verstrekt bij een verhuizing naar een AWBZ-instelling (verpleeg- of verzorgingstehuis). Ook dan is er geen sprake meer van zelfstandig wonen en om die reden vallen de eventueel benodigde voorzieningen buiten de doelstelling van de Wmo. Op grond van artikel 20 lid 1 aanhef en onder g bestaat dan geen recht op een verhuiskostenvergoeding. Veel verzorgingstehuizen kennen zogenaamde aanleunwoningen. Deze aanleunwoningen moeten gezien worden als zelfstandige woningen en de verhuizing naar zo'n aanleunwoning kan een reden zijn voor een verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding.
47
Omgekeerd kan het voorkomen dat een persoon met beperkingen verhuist van een AWBZinstelling naar een zelfstandige woning. Dan is er wél sprake van zelfstandige bewoning en om die reden kan men wél in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding. Bij verhuizing van de ene naar de andere AWBZ-instelling is weer geen sprake van zelfstandige bewoning en om die reden komt men níet in aanmerking voor een verhuiskostenvergoeding.
Vorm en hoogte
De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en (her)inrichting bedraagt volgens artikel 4.1 van het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning € 2.500,--. De financiële tegemoetkoming is een forfaitaire vergoeding. Dit betekent dat er geen relatie is met de werkelijk te maken kosten. Zijn de werkelijke kosten hoger dan zijn de meerkosten voor rekening van de betrokkene. Zijn de werkelijke kosten lager dan is het overschot voor de betrokkene.
Geldigheidsduur. (dit vermelden in beschikking!)
De aanspraak op de verhuiskostenvergoeding bestaat, na toekenning, gedurende een jaar. Dit betekent dat binnen een jaar na verzending van de toekenningsbeschikking daadwerkelijk een geschikte dan wel goedkoper geschikt te maken woning dient te worden gevonden. Indien dit niet het geval is, dan bestaat noch recht op verhuiskostenvergoeding noch op woonvoorzieningen voor de bewoonde woning (op grond van artikel 2 lid 2 onder f en g van de Verordening), tenzij aantoonbaar gezocht is naar een geschikte woning.
Als er sprake is van een aanvraag voor een verhuiskostenvergoeding op grond van psychosociale beperkingen (bijv. bij echtscheiding) dan kan men met onderstaande criteria rekening houden om te bepalen of het zin heeft voor de persoon om een aanvraag in te dienen: -
is er sprake van huiselijk geweld;
-
is de aanvrager onder behandeling van een arts;
-
kan de aanvrager aantonen dat er bijvoorbeeld sprake is van een echtscheiding;
Dit is geen limitatieve opsomming, alle relevante omstandigheden zullen door de aanvrager aangetoond moeten kunnen worden en door ons beoordeeld moeten worden. In alle gevallen zullen de gestelde beperkingen dus geobjectiveerd moeten kunnen worden. Dit klemt temeer daar de gestelde indicatie op grond van het convenant als advies aan Wonen Venray wordt verstrekt met betrekking tot urgentieverklaring.
48
Richtlijn I027 - Woonvoorziening - bouwkundige of woontechnische voorziening In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde: •
Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden
•
Vorm en hoogte
•
Onderhoud, keuring en reparatie
Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden
Bij eenvoudige woningaanpassingen wordt de hoogte van het pgb vastgesteld op grond van de "codelijst verkorte procedure". Dit is een bijlage bij het convenant met Wonen Venray. Voor eenvoudige aanpassingen in woningen van particuliere eigenaars en overige verhuurders geldt een soortgelijke lijst. Door middel van deze lijst is de hoogte van vergoedingen (en daarmee van het pgb) voor een aantal eenvoudige woningaanpassingen voor deze groep belanghebbenden bepaald. Deze lijst wordt samengesteld door Chambers Consultancy bv. Indien de codelijst verkorte procedure niet van toepassing is moeten minimaal twee offertes worden opgevraagd en deze worden vervolgens getoetst door de Wmo- medewerker of Chambers Consultancy bv. Op basis van de geaccepteerde offerte wordt vervolgens de hoogte van het pgb bepaald. De hoogte is de tegenwaarde van het bedrag vermeld in de geaccepteerde offerte. Zie hiervoor artikel 4.2 Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning.
Vorm en hoogte
Bij een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard heeft de belanghebbende de keuze tussen een voorziening in natura of in de vorm van een pgb. Een pgb wordt verstrekt indien een woonvoorziening gevraagd wordt op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw. Dit niveau is omschreven in het Bouwbesluit en geldt als goedkoopst, adequaat, tevens is in richtlijn I023 het maximaal aantal m2 vermeld dat geldt bij het niveau sociale woningbouw.
Onderhoud, keuring en reparatie
De kosten voor onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen worden vergoed conform de bepalingen van artikel 4.3 van het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning.
Verzekering
De belanghebbende wordt bij ingrijpende aanpassingen zoals een aanbouw, een verbouwing van de natte cel, in de beschikking gewezen op mogelijke consequenties voor de opstalverzekering (bij een eigendomswoning) en/of de inboedelverzekering (van toepassing indien sprake is van een in bruikleen verstrekte traplift). Hiertoe dient de belanghebbende contact op te nemen met de verzekeraar en deze is op zijn beurt verplicht om te beoordelen of de lopende verzekering voldoende dekking omvat.
49
I028 - Woonvoorziening - niet-bouwkundige of niet-woontechnische voorziening In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde: •
Vorm
•
Onderhoud, keuring en reparatie
•
Woningsanering
Vorm
Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard worden in natura of in de vorm van een pgb verstrekt.
Onderhoud, keuring en reparatie
De kosten voor onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen worden vergoed conform de bepalingen van artikel 4.2 van het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning.
Woningsanering
Krachtens artikel 4.2. lid 4 van Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning wordt bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding (pgb) voor een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening (=roerende zaken) bij woningsanering rekening gehouden met de ouderdom van de te vervangen vloerbedekking en gordijnen. Burgemeester en wethouders houden dus bij de bepaling van de vergoeding rekening met de reeds verlopen afschrijvingsperiode van een bepaalde zaak. Hierbij wordt de volgende staffel gebruikt: •
voor een artikel nieuwer dan twee jaar wordt 100% van de kosten in aanmerking gebracht;
•
tussen de twee en vier jaar wordt 75% van de kosten in aanmerking gebracht;
•
tussen vier en zes jaar wordt 50% van de kosten in aanmerking gebracht;
•
tussen zes en acht jaar wordt 25% van de kosten in aanmerking gebracht.
De beperking (ziekte of gebrek) dat tot toekenning van de financiële tegemoetkoming zou moeten leiden, moet recent zijn geconstateerd. Het medisch advies moet hierover uitsluitsel bieden. Indien de beperking al langer bekend was had betrokkene hier bij de inrichting van zijn woning rekening mee kunnen houden. Richtlijn I029 - Woonvoorziening - uitraasruimte In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde: * Algemeen * Specifieke voorwaarden en/of weigeringsgronden
50
* Vorm en hoogte
Algemeen
Het gaat om een ruimte die alleen ten behoeve van de belanghebbende met een aantoonbare gedragsstoornis noodzakelijk is, om hem/haar tot rust te doen komen. Dit vloeit ook voort uit de voorwaarde dat individuele Wmo-voorzieningen in hoofdzaak op het individu gericht moeten zijn. De uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking. Met het oog op de beperking, de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. Doorgaans zal de ruimte daarom prikkelarm en veilig moeten zijn, en tevens zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is kan dat onder de voorziening vallen. Betreft het een aanpassing gericht op kinderen ( uitraaskamer of speelkamer), dan is er een medisch onderbouwd advies vereist om een verantwoorde beslissing op de aanvraag te kunnen nemen. Op basis van dit deskundigenadvies zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de belanghebbende voor wie de uitraaskamer nodig is.
Specifieke voorwaarden en/of weigeringsgronden
Een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5 en 6 Wmo kan voor een uitraasruimte in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.(artikel 16 lid 3 Wmo-verordening).
Vorm en hoogte
De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken uitraasruimte kan worden verstrekt (artikel 13,15 onder d en artikel 16 lid 3 Wmoverordening): * in natura; * in de vorm van een persoonsgebonden budget; * in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Richtlijn I030 - Woonvoorziening – woonunit Tot een voorziening van bouwkundige aard kan ook een losse woonunit behoren. Als het plaatsen van een dergelijke losse woonunit de goedkoopst adequate voorziening is, kan daartoe besloten worden. Een losse woonunit wordt niet in eigendom verstrekt maar wordt in bruikleen gegeven. Kosten van plaatsing en verwijdering zijn voor de gemeente. Op de site van Stimulansz is een specifiek onderdeel, te weten Marktplaats, ingericht om vraag en aanbod van woonunits in den 51
lande weer te geven. Kan er dus een woonunit geïndiceerd zijn dan verdient het aanbeveling op deze site te kijken en zo nodig een “advertentie” te plaatsen. Richtlijn I031 - Woonvoorziening - gemeenschappelijke ruimten Het college kan een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een gemeenschappelijke ruimte verlenen voor zover het gaat om automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen (artikel 20 aanhef en onder c Wmo-verordening) benodigd voor het bereiken van de eigen woning. Dit is een limitatieve opsomming. Het primaat van de verhuizing geldt onverkort voor woonvoorzieningen aan gemeenschappelijke ruimten (CRvB 10-032004, nr. 02/4460 WVG). Dit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat, indien het nodig is om een traplift aan te brengen in een gemeenschappelijke ruimte, een verhuizing naar een andere woning de goedkoopste adequate oplossing kan zijn. Ook kan artikel 18 van de Wmo-verordening van toepassing zijn. Op grond hiervan worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen. Er worden strenge eisen gesteld voordat gesteld kan worden dat het een woongebouw betreft specifiek voor ouderen of gehandicapten. Zie Vzr. Rechtbank Dordrecht 10-04-2009, nrs. AWB 09/309 e.a; Rechtbank Groningen 04-06-2007, nr. AWB 06/1022 WVG V05 en CRvB 03-06-2009, nr. 07/4237 WVG en CRvB 09-03-2010, nr. 08/1537 WVG. Zie ook Rechtbank Zutphen 21-10-2009, nr. 09/279 Wmo. Richtlijn I032 - Woonvoorziening - bezoekbaar Onder het bezoekbaar maken van een woning wordt verstaan dat de belanghebbende, de woning, de woonkamer en een toilet van die woning kan bereiken en gebruiken (artikel 19 lid 2 t/m 5 Wmo-verordening). De aanvrager moet zijn hoofdverblijf hebben in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling (= o.a. Awbz-instelling). Deze aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Er wordt voor maximaal één woonruimte een financiële tegemoetkoming verleend voor het bezoekbaar maken. Richtlijn I033 - Woonvoorziening - overige woonvoorzieningen De volgende overige woonvoorzieningen komen in deze richtlijn aan bod: •
Huurderving
•
Tijdelijke huisvesting
•
Verwijderen van woonvoorzieningen
Huurderving
In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte kunnen burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden (artikel 4.5 Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning). Deze periode kan met ten hoogste drie maanden worden 52
verlengd indien vaststaat dat binnen deze periode de woning zal worden toegewezen aan een gehandicapte. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapten. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plekke. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In bepaalde gevallen kan echter ook geconcludeerd worden dat een kortere periode ook redelijk is. Dit is afhankelijk van de woningmarktsituatie. Tevens is bepaald dat de termijn van zes maanden met maximaal drie maanden verlengd kan worden. Daarvoor geldt echter als dwingende voorwaarde dat vast moet staan dat de betreffende woning binnen die drie maanden daadwerkelijk aan een belanghebbende zal worden toegewezen. Vergoeding vindt alleen plaats wanneer sprake is van een woning met aanpassingen voor meer dan €5000,-. De maximale vergoeding is gelijk aan het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 sub a van de wet op de Huurtoeslag (de zogenaamde huurgrens).
Tijdelijke huisvesting
In die gevallen waarin de belanghebbende tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, besluiten Burgemeester en wethouders voor de periode dat dit noodzakelijk is een vergoeding in de dubbele woonlasten te verstrekken (artikel 4.4 Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning). Er wordt in artikel 4.4. Besluit nadere regels geen termijn vermeld. Overeenkomstig de regeling bij de vergoeding van huurderving is een maximale termijn van zes maanden redelijk. Burgemeester en wethouders stellen hierbij de voorwaarde dat een vergoeding in deze kosten alleen wordt verstrekt in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de persoon met beperkingen ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden. De tegemoetkoming kan betrekking hebben op (extra) woonlasten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte, het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte. Er dient vooraf (=voor ingangsdatum dubbele woonlasten), schriftelijk, toestemming zijn verleend door het college. De hoogte van een door burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 Wet op de Huurtoeslag (de zogenaamde huurgrens).
53
Verwijderen van woonvoorzieningen
De Verordening kent deze voorziening niet. Daarom kan toekenning in beginsel niet plaatsvinden. Mocht het op grond van bijzondere omstandigheden toch wenselijk zijn dan kan toekenning op grond van de hardheidsclausule plaatsvinden. Richtlijn I034 - Woonvoorziening - gereedmelding, vaststelling en uitbetaling Op grond van artikel 4.8 van het Besluit nadere regels gelden als bijzondere bepalingen bij een persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening dat na voltooiing van de werkzaamheden maar in ieder geval binnen 15 maanden na het verlenen van het persoonsgebonden budget de eigenaar aan het college moet melden dat de werkzaamheden zijn voltooid. Dit gebeurt door middel van een standaardformulier, de zogenaamde gereedmelding. De gereedmelding geldt tevens als een verzoek tot vaststelling en uitbetaling van het pgb. Tevens dient een verklaring bijgevoegd te worden dat voldaan is aan de verplichtingen en voorwaarden waaronder het pgb is verleend. Nadat gereedmelding heeft plaatsgevonden wordt, na controle door of namens de gemeente, de exacte hoogte van het pgb vastgesteld en uitbetaald aan de woningeigenaar. De hoogte wordt bepaald op basis van de door het college geaccepteerde offerte en de conform het programma van eisen uitgevoerde werkzaamheden. De budgethouder is verplicht om gedurende 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden. Bij het vergroten van de woning wordt er van uitgegaan dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast. Zie ook richtlijn I027. Indien er controle van de aanpassing plaatsvindt wordt de daartoe aangewezen personen toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht, zij krijgen inzicht in bescheiden en tekeningen en krijgen de gelegenheid tot controle van de woningaanpassing. Indien na toekenning van een woningaanpassing maar vóór de gereedmelding van de woningaanpassing de relatie tussen de aanvrager en de woning niet meer aanwezig is (verhuizing, overlijden e.d.), wordt de toegekende bijdrage herzien. De mate van herziening is afhankelijk van het stadium waarin de woningaanpassing verkeert en van de reeds aangegane en niet meer te annuleren verplichtingen. Eventuele reeds aangegane verplichtingen of betalingen b.v. leges, architectenhonorarium kunnen worden vergoed. Dit wordt op basis van redelijkheid beoordeeld. Richtlijn I035 - Woonvoorziening - Anti-speculatiebeding en afschrijvingsregeling Artikel 21 van de Wmo-verordening kent een afschrijvingsregeling voor woningaanpassingen. Dit artikel heeft een tweeledige functie. In de eerste plaats is het bedoeld om te voorkomen dat bij eigendomsoverdracht van de woning op grond van verkoop of erfopvolging de waardestijging die het gevolg is van een dure woningaanpassing volledig ten goede komt aan de woningeigenaar. In de tweede plaats voorkomt het kapitaalvernietiging. Indien de persoon met beperkingen zonder gegronde reden binnen tien jaar verhuist dan kan dit leiden tot kapitaalvernietiging. Het is niet meer dan redelijk om die persoon hier gedeeltelijk voor aan te spreken.
54
Een en ander is uitgewerkt door de woningeigenaar bij verkoop te verplichten tot terugbetaling van de aanpassingskosten verminderd met de afschrijving. Daarbij geldt een lineaire afschrijving over een termijn van 10 jaar, zodat het terug te betalen bedrag jaarlijks met 10 procent daalt. Dit staat vermeld in artikel 4.7 van het Besluit nadere regels. De waardestijging vanwege de woningaanpassing wordt gebaseerd op de WOZ-beschikking van het jaar volgend op het jaar waarin de woningaanpassing is gereed gemeld. Ter illustratie van de toepassing van de afschrijvingsregeling het volgende voorbeeld: indien de waardestijging € 30.000 bedraagt in 2012 en de eigenaar verkoopt deze woning na vijf jaar, dus in 2017, dan dient hij 50 procent van de waardestijging terug te betalen. Dit betekent dat bij verkoop in 2017 nog 50% van 30.000,- = €15.000,- aan het college betaald dient te worden.
55
HOOFDSTUK VERVOERSVOORZIENINGEN Richtlijn I036. Wie komt wanneer in aanmerking? In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde: *
Omschrijving begrip vervoersvoorziening
*
Criterium recht op vervoersvoorziening
*
Wie komt wanneer in aanmerking
Omschrijving begrip vervoersvoorziening
Een vervoersvoorziening is een voorziening die de belanghebbende in staat stelt zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel (artikel 4 lid 1 onder c Wmo).
Criterium recht op vervoersvoorziening
Een belanghebbende kan eerst dan voor een vervoersvoorziening in aanmerking worden gebracht, wanneer hij door zijn beperking of probleem niet in staat is het openbaar vervoer te bereiken of te gebruiken (artikel 23 Wmo-verordening). De onmogelijkheid om het openbaar vervoer te bereiken of te gebruiken moet gelegen zijn in de beperking of het probleem, niet in bijvoorbeeld het (langdurig) uitvallen van het openbaar vervoer. In de buitengebieden van Venray zijn veelal geen bushaltes en daardoor is het bereiken van het openbaar vervoer daarom alleen al moeilijk dan wel onmogelijk. Veolia en de Provincie Limburg hebben de volgende afspraken gemaakt voor mensen die geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer, omdat er geen bushalte of station op acceptabele afstand is van hun woonadres. Voor woonkernen tot 7.500 inwoners mag een halte op maximaal 1 kilometer afstand liggen. Voor woonkernen tussen de 7.500 en 25.000 inwoners mag de afstand niet meer dan 750 meter bedragen, en voor woonkernen boven de 25.000 inwoners ligt de norm op 500 meter. Indien men denkt hiervoor in aanmerking te komen (dus indien de halte niet binnen de afgesproken maximale afstand aanwezig is), moet men contact opnemen met de Klantenservice van Veolia voor het verkrijgen van een speciale pas. Met deze pas geldt het tarief van € 2,85 per zone. Heeft men geen pas dan betaalt men het “normale” tarief van €3,50 per zone.
Wie komt wanneer in aanmerking?
Een vervoersvoorziening kan slechts worden verleend ten behoeve van een persoon met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan een persoon met een psychosociaal probleem teneinde deze persoon in staat te stellen zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel. In de praktijk wordt dit beoordeeld door te kijken naar het aantal meters dat de aanvrager kan lopen. Daarbij is het 800-meter criterium van toepassing. Mantelzorgers en vrijwilligers komen als zodanig niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening. Indien er immers geen beperkingen worden ondervonden in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie bestaat er ook geen compensatieplicht voor het college.
56
Richtlijn I 037 Vervoersvoorziening Algemeen gebruikelijk De volgende vervoersvoorzieningen worden als algemeen gebruikelijk aangemerkt: * spartamet*; * fiets met lage instap; * fiets met trapondersteuning (in de vorm van een hulpmotor, de elektrische fiets) en lage instap (ook voor 16-jarigen, zie CRvB 14-07-2010, nr. 09/562 WVG)* * tandem met hulpmotor; * tandem; * kinderfiets; * driewielfiets kind; * brommer en scooter; * de volgende autoaanpassingen: o uitneembare hoedenplank; o derde of vijfde deur; o elektrisch bedienbare portierruiten; o verstelbare lendensteunen op de voorstoel; o neerklapbare of inklapbare achterbank; o rembekrachtiging; o automatische transmissie. o de kosten van een APK-keuring; o stuurbekrachtiging; * auto bij een inkomen boven de inkomensgrens (zie art. 25 lid 2 Verordening). Deze lijst is niet limitatief. *De spartamet is een fiets met hulpmotor. Dit voertuig is niet speciaal voor personen met beperkingen ontwikkeld, maar wel zeer bruikbaar. De CRvB acht een spartamet algemeen gebruikelijk (zie CRvB 17-121996, nr. 95/7818 WVG) *Fiets met lage instap en trapondersteuning (in de vorm van een hulpmotor). Dit is een fiets met hulpmotor, waarbij de elektrische aandrijving eerst in werking treedt indien de trapkracht van de berijder minder wordt.
57
Voorliggende voorzieningen (art. 2 Wmo)
Om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoersvoorziening mag geen sprake zijn van een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling (artikel 2 Wmo, zie ook I1.1). In het kader van vervoersvoorzieningen kan het gaan om vervoersvoorzieningen die op grond van de WIA, IWIA of het Besluit bijzondere militaire pensioenen en het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen worden verstrekt in verband met werk of opleiding. Artikel 2 Wmo kan ook een rol spelen indien het gaat om het vervoer in verband met onderwijs. Vervoer van en naar het primaire onderwijs (basis onderwijs of speciale school voor basisonderwijs), het voortgezet onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs valt met ingang van schooljaar 2002/2003, behoudens overgangssituaties en enkele uitzonderingen, onder het leerlingenvervoer (zie daarover hoofdstuk V2.7 van het Handboek). Vervoer naar mbo, hbo en universiteit valt onder de IWIA.
Ten aanzien van het medisch vervoer geldt:
Op grond van CRvB 12-01-2010, nr, 08/6555 WMO oordeelt de CRvB dat het college dient te onderzoeken of de belanghebbende aanspraak kan maken op een aan de Wmo voorliggende wettelijke vervoersvoorziening betreffende het medisch vervoer. Een verzekerde heeft recht op vergoeding van ziekenvervoer per auto, anders dan per ambulance, dan wel op vergoeding voor vervoer in de laagste klasse van een openbaar middel van vervoer van en naar a. een persoon bij wie of instelling waarin hij zorg zal ontvangen waarvan de kosten geheel of gedeeltelijk ten laste van de zorgverzekering komen; b. naar een instelling waarin hij geheel of gedeeltelijk ten laste van de bijzondere ziektekostenverzekering als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zal gaan verblijven; c. vanuit een instelling, bedoeld in onderdeel b, naar: - een persoon bij wie of een instelling waarin hij geheel of gedeeltelijk ten laste van de bijzondere ziektekostenverzekering een onderzoek of een behandeling zal ondergaan; - een persoon of instelling voor het aanmeten en passen van een prothese die geheel of gedeeltelijk ten laste van de bijzondere ziektekostenverzekering wordt verstrekt; d. zijn woning of een andere woning, indien hij in zijn woning redelijkerwijs niet de nodige verzorging kan krijgen, indien hij komt van een van de personen of instellingen, bedoeld in de onderdelen a, b of c. over een enkele reisafstand van maximaal 200 kilometer voor zover (artikel 2.14 lid 1 Besluit zorgverzekering): -
hij nierdialyses moet ondergaan;
-
hij oncologische behandelingen met chemotherapie of radiotherapie moet ondergaan;
58
-
hij zich uitsluitend met een rolstoel kan verplaatsen;
-
het gezichtsvermogen zodanig is beperkt dat hij zich niet zonder begeleiding kan verplaatsen.
De beperking van 200 kilometer geldt niet indien de zorgverzekeraar een verzekerde toestemming geeft zich te wenden tot een bepaalde persoon of instelling (artikel 2.14 lid 4 Besluit zorgverzekering). Is dit alles niet het geval dan valt het medisch vervoer onder de compensatieplicht. De CRvB oordeelde eveneens dat de WVG-jurisprudentie met betrekking tot de kosten van het medisch vervoer (CRvB 28-01-2009, nr. 08/2273 WVG) ook geldt onder de Wmo. Op grond van CRvB 28-12009, nr. 08/2273 Wvg geldt dat het medisch vervoer onder de WVG-zorgplicht van het college valt, voor zover gereisd moet worden naar bestemmingen die onder het zorgplichtgebied van het college vallen.
Ten aanzien van vervoer in het kader van vrijwilligerswerk:
De rechtbank Arnhem acht het niet noodzakelijk een vervoersvoorziening te verstrekken voor het mogelijk maken om vrijwilligerswerk te verrichten. De rechtbank acht in dit verband van belang dat de vervoerskosten behoren te worden vergoed door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk wordt verricht. De omstandigheid dat dit ten koste gaat van de opbrengst van de activiteiten voor de organisatie, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel (Rechtbank Arnhem 14-07-2009, nr. AWB 08/4854).
Ten aanzien van vervoer in verband met therapie, dagbehandeling of dagopvang:
Als een belanghebbende in een AWBZ-instelling verblijft en van dezelfde instelling ook gedurende een dagdeel behandeling of begeleiding ontvangt, bestaat er op grond van artikel 10 Besluit zorgaanspraken AWBZ tevens aanspraak op vervoer van en naar de AWBZ-instelling, als voor het vervoer een medische noodzaak bestaat. I038 - Vervoersvoorziening - uiterst beperkte mobiliteit Een belanghebbende kan eerst voor een (aanvullende) voorziening naast of in plaats van bijvoorbeeld het collectief vervoer, te weten een scootmobiel of een ander verplaatsingsmiddel (zie artikel 24 lid 2 Wmo-verordening) in aanmerking worden gebracht indien hij maximaal honderd meter kan lopen en hij niet in staat is gebruik te maken van een al dan niet speciaal uitgevoerde fiets en/of bromfiets. Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen adequaat compenserende voorziening. N.B. Afwijking van deze beleidsregels (ten gunste van belanghebbende!) is slechts mogelijk op grond van de inherente afwijkingsbevoegdheid ex artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel zegt: “Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen”.
59
I039 - Vervoersvoorziening - lokaal verplaatsen Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag. Er wordt alleen rekening gehouden met de vervoersbehoefte buiten de directe woon-of leefomgeving in een situatie waarin een bovenregionaal contact alleen door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen (artikel 26 lid 1 Wmo-verordening). Indien bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen, kan namelijk een tegemoetkoming in de bovenregionale vervoerskosten worden toegekend. Daarbij geldt het vervoer middels Valys als een voorliggende voorziening ( artikel 5.6 Besluit nadere regels). De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken (artikel 26 lid 2 Wmo-verordening).
Lokaal verplaatsen en vervoersbehoefte
Bij de verlening van de individuele vervoersvoorzieningen (met uitzondering van de tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van een eigen auto) kan rekening gehouden worden met (artikel 24 lid 3 Wmo-verordening): •
de individuele vervoersbehoefte van de belanghebbende;
•
de mate waarin een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer
alsmede vervoersvoorzieningen in natura in de behoefte kunnen voorzien; •
de mate waarin de vervoersbehoeften van echtgenoten samenvallen (hiermee wordt
beoogd om echtgenoten niet te bevoorrechten ten opzichte van niet-gehuwden); •
reeds aanwezige eigen vervoersmiddelen van belanghebbende.
Uit de toelichting blijkt het volgende: Bij het bepalen van de vervoersvoorziening zal eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een uitzonderlijke vervoersbehoefte en vervolgens is dan de vraag aan de orde in welke mate de regiotaxi in combinatie met Valys en/of vervoersvoorzieningen in natura in die vervoersbehoefte kunnen voorzien.
Vervoer naar buitenland.
Het is mogelijk om vanuit Venray naar Duitsland vervoerd te worden. Ook hierbij geldt dat maximaal vijfzones vanaf het herkomstadres tegen gereduceerd tarief gereisd kan worden. Iemand die in het grensgebied woonachtig is, kan binnen de straal van 15 tot 20 kilometer zijn sociale contacten allemaal in het buitenland hebben, zo is de gedachte. Volgens (Rechtbank Arnhem 0960
03-2010, nr. AWB 09/1043 kan op grond van de opzet van de Wmo, het gegeven dat deze wordt uitgevoerd door de gemeente waar belanghebbende woont en het begrip "lokaal" zoals dat is opgenomen in artikel 4 Wmo, en de geschiedenis van de totstandkoming van de Wmo niet worden aangenomen dat de wetgever de bedoeling heeft gehad om onder de Wmo voorzieningen buiten de landsgrenzen van Nederland mogelijk te maken. Daarom kan, volgens de rechtbank, vervoer in en naar het buitenland worden gekwalificeerd als begunstigend, buitenwettelijk beleid (dit wordt door de bestuursrechter marginaal getoetst, getoetst wordt slechts of dat beleid op consistente en niet onredelijke wijze is toegepast). Omdat er voor inwoners van de gemeente Venray sprake kan zijn van belangrijke sociale contacten in het grensgebied, is ervoor gekozen om vervoer met de regiotaxi naar het buitenland tegen gereduceerd tarief mogelijk te maken. Voor andere (vervoers-)voorzieningen kan worden aangesloten bij de uitspraak van de rechtbank Arnhem, ook omdat in het buitenland geen onderzoek gedaan kan worden naar woon- en leefomstandigheden. I040 - Vervoersvoorziening - echtgenoten, kinderen en bewoners van AWBZ-instelling. In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde: * Kinderen * Bewoners AWBZ-instelling/weekendvervoer
Kinderen
* Kinderen jonger dan 5 jaar hebben geen vervoersprobleem omdat de ouders hen kunnen meenemen zonder dat een aparte voorziening hoeft te worden getroffen. Voor deze leeftijdsgroep lijken de vervoersproblemen, voor zover ze betrekking hebben op begeleiding of gesloten vervoer, niet zodanig afwijkend van de vervoersproblemen van niet-belanghebbende leeftijdsgenoten dat er aanleiding is voor een individuele voorziening. Gevallen waarin deze regel onredelijk zou werken worden individueel beoordeeld. Dit is bijvoorbeeld het geval bij kinderen jonger dan 5 jaar die vanwege de speciale wandelwagen/rolstoel niet met het gebruikelijke gezinsvervoer mee kunnen. Kinderen tot 4 jaar kunnen, mits begeleid, gratis reizen met de Regiotaxi. * Kinderen van 5 tot en met 12 jaar hebben geen zelfstandige verplaatsingsbehoefte, zij worden bijna steeds bij het verplaatsen begeleid door de ouders (kinderen tot zes jaar mogen uitsluitend reizen onder begeleiding). Toch kan er in deze categorie al sprake zijn van wezenlijke sociale contacten, zodat dan overwogen kan worden recht op collectief vervoer tegen gereduceerd tarief toe te kennen of, indien de regiotaxi niet adequaat is, een vervoersvergoeding tot de helft van de norm te verlenen. * Kinderen vanaf 13 jaar hebben evenals volwassenen een zelfstandig verplaatsingsgedrag. Toekenning van het recht op collectief vervoer (tegen gereduceerd tarief) of, indien de regiotaxi niet adequaat is, verlening van een volledige vervoersvergoeding is mogelijk.
61
Bewoners AWBZ-instelling/weekendvervoer
Ook ten aanzien van de belanghebbenden uit een AWBZ-instelling geldt dat zij door de gemeente ten minste in staat gesteld moeten worden om in hun directe woonomgeving in aanvaardbare mate sociale contacten te kunnen onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. Aan de aanwezigheid van voor de belanghebbende belangrijke bovenregionale contacten komt dan ook op zichzelf geen, dan wel slechts in bijzondere situaties een beslissende betekenis toe. Een bijzondere situatie kan zich voordoen indien duidelijk komt vast te staan dat het afleggen van bepaalde bezoeken buiten de directe woonomgeving noodzakelijk is om het ontstaan van een staat van sociaal isolement of vervreemding te voorkomen. Voor inwoners van gezinsvervangende tehuizen en soortgelijke voorzieningen geldt dat er in principe getoetst wordt op basis van de gebruikelijke voorwaarden. De beperkingen moeten dus beoordeeld worden om te kunnen beoordelen of gebruik gemaakt kan worden van het openbaar vervoer. Dit alles vanuit de gedachte dat begeleiding vanuit dergelijke woonvormen nauwelijks beschikbaar is en er veelal geen sprake is van eigen vervoermiddelen. In Rechtbank Roermond 27-05-2010, nrs. AWB 09/1314 is de rechtbank o.a. van mening dat “indien belanghebbenden - technisch gezien - al zouden kunnen reizen met het openbaar vervoer, dit nog niet betekent dat belanghebbenden met de verwijzing naar openbaar vervoer met begeleiding, voldoende zijn gecompenseerd in de zin van artikel 4 Wmo, zulks met name niet voor wat betreft de zelfredzaamheid.” Vervoer dat vanuit de instelling zelf wordt verzorgd valt niet onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid, te denken valt bijvoorbeeld aan vervoer dat past in het kader van de behandeling/therapie, naar de dagbehandeling, naar de door de instelling georganiseerde recreatieve activiteiten of het vervoer dat noodzakelijk is voor de opname in de instelling en bij ontslag uit de instelling. In het algemeen geldt dat een groot deel van de sociale contacten en het leven van alledag zich echter afspeelt binnen de AWBZ-instelling. Vaak zijn er immers onder meer recreatieve voorzieningen, een kerk, soosachtige activiteiten en arbeidstherapie aanwezig binnen de AWBZ-instelling. Ook kunnen evenementen plaatsvinden op het terrein van de instelling. Deze omstandigheden kunnen maken (afhankelijk van de instelling) dat de vervoersbehoefte van belanghebbenden in deze instelling lager ligt dan van belanghebbenden buiten de AWBZ-instelling. Bij de keuze voor het soort voorziening en de eventuele hoogte van de vervoerskostenvergoeding (indien geen collectief vervoer) kan hiermee rekening worden gehouden. Om die reden verzet niets zich ertegen om de standaardvergoedingen voor AWBZ-ers lager vast te stellen (bij een indicatie voor een vervoerskostenvergoeding). Is er bij de AWBZ-bewoner sprake van een dreigend sociaal isolement indien hij bepaalde bovenregionale contacten niet onderhoudt, dan worden alle ter zake dienende feiten in beeld gebracht, waaronder de frequentie waarmee de contacten in het verleden zijn onderhouden. Of er sprake is van een dreigend sociaal isolement zal gestaafd moeten worden met medische verklaringen. Bij minderjarige kinderen in relatie tot hun ouders is een dergelijke verklaring niet noodzakelijk. Hierbij zal ook nagegaan worden in hoeverre van diegene(n) met wie de
62
belanghebbende essentiële contacten onderhoudt gevraagd kan worden de instelling waar de belanghebbende verblijft te bezoeken. Het uitgangspunt is dat ieder (de belanghebbende en degene met wie een essentieel contact wordt onderhouden) de helft van de bezoekfrequentie voor zijn rekening neemt. Zijn er onvoldoende mogelijkheden de belanghebbende in de AWBZ-instelling te bezoeken dan wordt een andere verhouding in aantal af te leggen en te ontvangen bezoeken vastgesteld. I041 - Vervoersvoorziening - welke vervoersvoorzieningen zijn mogelijk? De vervoersvoorzieningen (artikel 22 en 25.1 verordening Wmo) kunnen bestaan uit: A. een individuele vervoersvoorziening in natura in de vorm van: 1. 2.
een collectieve vervoersvoorziening tegen gereduceerd tarief;
een al dan niet aangepaste bruikleenauto; 3.
een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;
4.
een scootmobiel;
5.
een ander verplaatsingsmiddel.
B.: een persoonsgebonden budget te besteden aan een individuele vervoersvoorziening. C.: een financiële tegemoetkoming in de vorm van: 1.
aanpassing van een eigen auto;
2.
gebruik van een bruikleenauto;
3.
gebruik van een taxi of auto;
4.
gebruik van een rolstoeltaxi;
5.
medisch noodzakelijke begeleiding.
I042 - Vervoersvoorziening - primaat collectief vervoer Het primaat van het collectief vervoer is als volgt neergelegd in artikel 24 Wmo-verordening: Een persoon met een beperking of een chronisch psychisch probleem en een persoon met een psychosociaal probleem kunnen voor - kortgezegd - een individuele vervoersvoorziening in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, het gebruik van een collectief vervoerssysteem onmogelijk maken dan wel een collectief vervoerssysteem niet aanwezig is. In diverse uitspraken heeft de CRvB op 28-10-2009 geconstateerd dat het de vraag is of er wel sprake is van een algemene voorziening. De Raad beziet daarom nauwkeurig hoe het collectief vervoer is vorm gegeven. Er komen drie vragen aan de orde: 63
1. is het een in beginsel voor een ieder toegankelijke voorziening op basis van een beperkt toelatingsbeoordeling aan de hand van een beperkt aantal geformuleerde maatstaven; 2. wordt bij de beoordeling acht geslagen op de specifieke (persoons)kenmerken van de individuele aanvrager en 3. is de voorziening naar haar aard afgestemd op de kenmerken van de individuele aanvrager. Omdat een op de persoon van de aanvrager gericht onderzoek plaatsvindt is er geen sprake van een beperkte toelatingsbeoordeling aan de hand van een beperkt aantal algemeen geformuleerde maatstaven. Er wordt beoordeeld of iemand op grond van zijn beperkingen geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer zodat hij langdurig is aangewezen op een andere voorziening voor vervoer. De CRvB stelt in deze uitspraken van 28-10-2009 vast dat het systeem van collectief vervoer een individuele voorziening is als bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de Wmo. Ook al is sprake van een individuele voorziening dit laat het primaat van het collectief vervoer onverlet, aldus de Raad. Op zich kan het primaat door de beugel maar het collectief vervoer moet de persoon in kwestie wel voldoende compenseren. Daarvoor is onderzoek nodig. Niet alleen naar de beperkingen, maar ook naar de persoonskenmerken en de vervoersbehoeften van de individuele belanghebbende De Raad overweegt hierover het volgende: "Het College zal die beperkingen gezien artikel 3:2 van de Awb in verbinding met artikel 4, tweede lid, en artikel 26, eerste lid, van de Wmo moeten inventariseren en daarbij moeten nagaan hoe de vervoersmogelijkheden van het collectief vervoer zich verhouden tot de kenmerken van de aanvrager, zijn beperkingen en zijn vervoersbehoeften, een en ander tegen de achtergrond van de vraag welke voorziening in het concrete individuele geval leidt tot het behouden of het bevorderen van de zelfredzaamheid van de belanghebbende en zijn of haar deelname aan het maatschappelijke verkeer. Het College zal daarbij voorts rekening moeten houden met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in (vervoers)maatregelen te voorzien." I043 - Vervoersvoorziening - collectief vervoer Het collectief vervoer wordt uitgevoerd onder de naam Regiotaxi.
Kenmerken Regiotaxi
De voorziening van collectief vervoer wordt verstrekt in natura. Het collectief vervoer binnen de gemeente wordt geheel verzorgd door de firma Veolia onder de naam Regiotaxi. Regiotaxi heeft de volgende kenmerken en voorwaarden: •
vervoer van deur tot deur;
•
de Regiotaxi rijdt van maandag t/m donderdag van 06.00 uur 's morgens tot 24.00 uur 's
nachts. Op vrijdag van 06.00 uur tot 01.00 ´s nachts en op zaterdag en zondag wordt er gereden van 07.00 uur tot 01.00 uur 's nachts. Op feestdagen wordt er gereden van 07.00 tot 01.00 uur;
64
•
Wmo-gerechtigden dienen in het bezit te zijn van een klantenpas;
•
een rit dient minimaal 1 uur van te voren besteld te worden op telefoonnummer 0900-
0699; •
de taxi kan 15 minuten vóór of ná het afgesproken tijdstip bij het ophaaladres arriveren;
•
diverse ritten kunnen gecombineerd worden waarbij een maximale omrijtijd van 30
minuten wordt gehanteerd.
Puntbestemmingen.
Er zijn de volgende puntbestemmingen: Venlo Centrum (incl. ziekenhuis) en het Radboudziekenhuis in Nijmegen. Het ziekenhuis in Boxmeer geldt niet als een puntbestemming.
Klantenpas
Enige dagen na verzending van de toekenningsbeschikkingen krijgen Wmo-gerechtigden de klantenpas toegestuurd.
Tarief
De reiziger betaalt voor een rit altijd het aantal OV-zones dat hij reist plus één opstapzone. De genoemde tarieven gelden voor maximaal 5 te reizen OV- zones, daarna geldt het normale tarief van de vervoerder. De door de gemeente aangewezen puntbestemming (ziekenhuis Venlo) vormt een uitzondering op deze regel. Hiervoor gelden de eerder genoemde tarieven ongeacht het totaal aantal zones dat daarvoor gereisd wordt. Bij ritten van meer dan vijf zones heeft de klant twee mogelijkheden: 1. Reizen met Valys. Om hiervoor in aanmerking te kunnen komen dient men te beschikken over een kilometerbudget. Dit kan aangevraagd worden bij de klantenservice van Valys: 0900-9630 2. Ook kan gebruik gemaakt worden van de Regiotaxi. Vanaf de 6e zone wordt dan echter een hoger tarief in rekening gebracht, te weten € 8,65 per zone. Voor een klant is reizen met Valys (weliswaar met veelal een beperkt kilometerbudget (750 km per jaar of vanwege bijzondere omstandigheden 2250 km per jaar) daardoor veel voordeliger bij afstanden langer dan vijf zones. De eigen bijdrage van een Wmo-gerechtigde bedraagt € 0,35 per zone. Per 1 oktober 2011 wordt het zone tarief verhoogd naar €0,45 en per 1 januari 2012 wordt het zone tarief verhoogd naar €0,52. Voor overige deelnemers bedraagt het tarief € 3,50 per zone. Overige deelnemers kunnen/mogen niet meer dan vijf zones vervoerd worden (vanwege de aansluiting op het openbaar vervoer); Wmo-gerechtigden betalen vanaf de 6e zone €8,65 per zone. Let op: dit is de prijs per taxi. Attendeer wmo-gerechtigden hierop; ook hier geldt: gedeelde smart is halve smart! Indien vooraf, bij het boeken van de rit, duidelijk is aangegeven dat er een begeleider meereist met de Wmo-gerechtigde dan betaalt de begeleider €2,00 per zone.
65
Medische begeleiding
Personen die in het bezit zijn van een OV-begeleiderskaart of op grond van de Wmo een indicatie hebben dat zij bij het vervoer met de Regiotaxi om medische redenen begeleid dienen te worden, kunnen zich laten begeleiden door één begeleider. Deze begeleider reist gratis en dient minstens 12 jaar oud te zijn. De reis dient in zijn geheel gezamenlijk afgelegd te worden. Een OV-begeleiderskaart kan aangevraagd worden bij de Nederlandse Spoorwegen; een aanvraagformulier kan bij de NS (0900-1462), het postkantoor of bij het zorgloket van de gemeente verkregen worden. De begeleiders kunnen individueel terugreizen tegen betaling van het normaal voor hen geldende tarief. Dit tarief bedraagt €2,00 per zone. Deze kosten kunnen, bij begeleiding op grond van een medische indicatie, vergoed worden op grond van artikel 25 lid 1 ad d onder 4 Wmo-verordening jo artikel 5.4 lid 3 Besluit nadere regels. De te verlenen vergoeding bedraagt maximaal €801,- per jaar, op declaratiebasis.
Scootmobiel
Indien men in het bezit is van een scootmobiel en men wil gebruik maken van de regiotaxi dan dient men de scootmobiel te laten registreren bij het Projectbureau Regiotaxi. Men kan dan zijn scootmobiel meenemen als met de Regiotaxi gereisd wordt. Er gelden daarbij een aantal voorwaarden: • men rijdt niet met de scootmobiel de bus in, maar men stapt zelfstandig de bus in; • men neemt te allen tijde plaats op een vaste zitplaats in de bus; • de chauffeur duwt de scootmobiel in de taxibus en ook weer uit de bus, en • de chauffeur zorgt dat de scootmobiel veilig vastgezet kan worden in de bus; indien dit niet het geval is mag de chauffeur de scootmobiel weigeren. Voor meer informatie: Zie www.regiotaxilimburg.nl
Gratis openbaar vervoer.
De (tijdelijke) regeling gratis openbaar vervoer voor Wmo-regiotaxipashouders is ingegaan op 15 november 2010. Degene die in het bezit is van een nieuwe pas (met pasfoto) kan gebruik maken van deze regeling. Bij het instappen moet deze pas worden getoond aan de buschauffeur of bij controle in de trein aan de steward. Alleen de nieuwe pas, met pasfoto, geeft recht op gratis openbaar vervoer. Degene die in het bezit is van een OV-begeleiderskaart, kan op vertoon van deze kaart 1 persoon gratis meenemen. Indien door de gemeente een medische begeleider is geïndiceerd dan staat dit op de nieuwe pas vermeld. Men is dan verplicht een begeleider mee te nemen.
66
Het Reisgebied.
De regeling is geldig op alle openbaar vervoer van Veolia in Noord en Midden Limburg. In noordelijke richting ligt de grens voor de reizigers per bus bij Milsbeek op lijn 83 Venlo - Nijmegen. Deze busdienst wordt gezamenlijk uitgevoerd door Veolia en Breng. Men mag gebruik maken van de bussen van beide vervoerders op het traject Venlo - Milsbeek. Op het traject Milsbeek Nijmegen is de Regiotaxipas niet geldig. Indien gereisd wordt richting Nijmegen dan moet er worden bijbetaald. In zuidelijke richting ligt de grens bij Susteren. Lijn 80 Roermond - St. Odilienberg - Monfort - Echt - Susteren maakt deel uit van de regeling. Er mag gereisd worden op het gehele traject.
Bus én Trein.
De regeling is van toepassing op de bussen én treinen van Veolia. Er mag dus ook gebruik gemaakt worden van de Veolia-treinen op de Maaslijn: Roermond - Venlo – Nijmegen. Er mag gereisd worden over het gehele traject. Op de treinen van NS is de Regiotaxipas niet geldig! Op enkele stations is er nog hoogteverschil tussen het perron en de trein. Informatie over aangepaste perrons, de dienstregeling en de mogelijkheid tot assistentieverlening op stations, is te verkrijgen bij Veolia klantenservice (0900- 33 10 550 lokaal tarief). Assistentieverlening op perrons dient men minstens drie uur voor vertrek te reserveren bij het Bureau Assistentieverlening Gehandicapten (BAG), telefoon: 030-23 57 822. Indien mogelijk wordt u dan ter plekke geholpen met in- of uitstappen. Indien een rolstoel (normaal en elektrisch) en een scootmobiel meegenomen wordt in de trein, dan gelden de volgende voorwaarden: •
minstens drie uur voor vertrek met de reis geregeld worden bij het Bureau
Assistentieverlening Gehandicapten (BAG 030-23 57 822); •
de scootmobiel maximaal 150 centimeter lang en 85 centimeter breed is (buitenmaten);
•
er voldoende manoeuvreerruimte is op het perron en in de trein;
•
indien van toepassing, de stationslift groot genoeg is;
•
men zelf de scootmobiel/rolstoel in en uit de trein rijdt.
OV-Bussen (halte – halte): In OV- bussen mag de scootmobiel niet mee. De elektrische rolstoel en gewone rolstoelen mogen mee onder voorwaarde dat: •
de rolstoel maximaal 120 centimeter lang, 70 centimeter breed en 109 centimeter hoog is;
•
om te voorkomen dat meerdere rolstoelgebruikers gelijktijdig gebruik maken van deze
voorziening, dient aanmelding bij Veolia Klantenservice 0900-33 10 550 (lokaal tarief) één uur van tevoren plaats te vinden;
67
•
de chauffeur mag en kan geen assistentie verlenen, ook niet bij het vastzetten van de
rolstoelen. Hij/zij mag in principe zijn plaats achter het stuur namelijk niet verlaten; •
Er moet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik gemaakt kunnen worden of er moet
een begeleider meegenomen worden. Deze begeleider kan gratis meereizen als men in het bezit is van een OV begeleiderskaart. I044 - Vervoersvoorziening - vergoeding van vervoer per eigen auto, bruikleenauto of (rolstoel)taxi Onderstaande richtlijn (I044) bevat het gemeentelijk beleid met betrekking tot de voorziening voor het gebruik van de(eigen of bruikleen) auto of (rolstoel)taxi. Om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto of eigen auto moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden: 1.
Er kan vanwege medische redenen geen gebruik gemaakt worden van het collectief
vervoer. 2.
Het inkomen van de belanghebbende is niet hoger dan 1,5 maal het norminkomen (volgt
uit artikel 25 lid 2 Wmo-verordening en artikel 5.3 Besluit nadere regels). 3.
Er is een medische indicatie voor het vervoer per eigen auto of bruikleenauto.
4.
Een financiële tegemoetkoming is de goedkoopst adequate voorziening.
5.
Er is geen (andere) weigeringsgrond van toepassing.
De financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto of eigen auto betreft een vergoeding op declaratiebasis. De maximale hoogte hiervan staat vermeld in artikel 5.4 Besluit nadere regels en is gebaseerd op de normbedragen zoals gehanteerd door het Uitvoeringsorgaan Werknemers Verzekeringen (UWV) peiljaar 2009. De maximale vergoeding voor het gebruik van een eigen auto bedraagt maximaal €600,- en voor het gebruik van een bruikleenauto maximaal €220,-per jaar (deze tegemoetkomingen zijn gebaseerd op een maximale reisafstand van 2000 kilometer met een vergoeding van resp. €0,30 en €0,11 per kilometer. Deze tegemoetkomingen worden per kwartaal na declaratie betaald.
(Rolstoel)taxi
Er wordt geen vergoeding voor vervoer per (rolstoel)taxi verstrekt. Vervoer per (rolstoel)taxi (tegen het gereduceerde tarief) is mogelijk middels de Regiotaxi, ook indien individueel vervoer noodzakelijk is. Er is derhalve geen noodzaak tot verstrekking van een vergoeding. Is (rolstoel)taxi op individuele basis regiotaxi ook niet mogelijk dan is er sprake van een tegemoetkoming op declaratiebasis van de eigen auto of de bruikleenauto van toepassing.
68
I045 - Vervoersvoorziening – auto In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde: * Goedkoopst compenserende voorziening * Inkomensgrens * Autoverzekering * Rijlessen * Onderhoud en reparatie
Goedkoopst compenserende voorziening
Het verstrekken van een al dan niet aangepaste bruikleenauto of een pgb voor een al dan niet aangepaste auto is alleen aan de orde indien uit het medisch advies blijkt dat dit noodzakelijk is èn dit tevens de goedkoopste compenserende voorziening is. Gelet hierop zal het in de praktijk slechts zeer zelden nodig zijn om een bruikleenauto of een pgb te verstrekken. Andere adequate voorzieningen of combinaties daarvan zullen veelal goedkoper zijn. Om in aanmerking te kunnen komen voor een al dan niet aangepaste auto moet worden voldaan aan de volgende criteria: * het primaat van collectief vervoer (regiotaxi) kan, gelet op de gezondheidstoestand van de aanvrager, niet worden opgelegd; * het verzamelinkomen van de aanvrager is niet hoger dan 1,5 maal het norminkomen. * de aanvrager moet voor elke verplaatsing in het kader van de compensatieplicht aangewezen zijn op vervoer per auto; * belanghebbende (eventueel de partner) moet in het bezit zijn van een geldig rijbewijs, dan wel in staat zijn dit te kunnen behalen. Verstrekking komt uiteraard pas aan de orde als het rijbewijs gehaald is. * De auto is niet (tevens) bedoeld voor werkvervoer.
Inkomensgrens
Het beleid van de gemeente Venray is de goedkoopst, compenserende voorziening te verstrekken. Daarom zal de bruikleenauto in het gemeentelijke verstrekkingenbeleid voorzieningen gehandicapten het sluitstuk van de te verstrekken vervoersvoorzieningen zijn. In vrijwel alle gevallen zal de bruikleenauto immers de duurste oplossing zijn en deze optie kan dus alleen aan de orde komen als er geen andere adequate oplossingen te bieden zijn èn er sprake is van een inkomen beneden de inkomensgrens.
69
Anders gezegd: indien andere vervoersvoorzieningen niet compenserend zouden blijken te zijn, komt de bruikleenauto in beeld als mogelijke verstrekking. Bij verstrekking in de vorm van een pgb vindt, overeenkomstig artikel 5.1 van het Besluit nadere regels, verlening plaats op basis van de tegenwaarde van de (koop) prijs van de goedkoopstadequate voorziening (incl. onderhoud) zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald. Vaststelling en betaling vindt binnen acht weken na ontvangst van de nota/factuur van de aangeschafte voorziening plaats. Dit gebeurt op grond van het programma van eisen en de op basis daarvan uitgevoerde werkzaamheden. Indien het inkomen van de belanghebbende de inkomensgrens overschrijdt, verstrekt het college, op de voet van artikel 25 lid 2 Wmo-verordening, geen voorziening in de vorm van een dergelijke auto. Bij bijzondere, individuele omstandigheden zou, op grond van de hardheidsclausule, er echter toch een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor de meerkosten van een dergelijke auto verleend kunnen worden voor zover een dergelijke auto de kostprijs van een normaal gebruikelijke auto te boven gaat. De financiële tegemoetkoming wordt dan berekend door de kostprijs van een zogenaamde referentieauto in mindering te brengen op de aankoopkosten van de medisch noodzakelijke bus. Daarbij worden de referentiebedragen gebruikt zoals die door het UWV gehanteerd worden (zie onderdeel algemene bijlagen Handboek). Daarnaast komen de eventuele aanpassingskosten ook voor vergoeding in aanmerking. Het moet hier dan gaan om een auto die noodzakelijk is omdat een systeem van collectief vervoer (ook in de vorm van (individuele) rolstoeltaxi) niet compenserend is en er geen goedkopere, compenserende voorzieningen zijn.
Autoverzekering
Uitgangspunt is dat men een zekere eigen verantwoordelijkheid heeft bij de realisering van een normale deelname aan het maatschappelijk leven. Dit betekent bijvoorbeeld dat men geacht wordt een wa-verzekering (voor aansprakelijkheid ex artikel 6:163 BW c.a.) en een brand/inboedelverzekering te hebben en bij eigen woningbezit een opstalverzekering. Daarnaast is bij de verstrekking van een scootmobiel, een gesloten buitenwagen, een pendel en een bruikleenauto in natura tevens een verzekering voor de aansprakelijkheid op grond van de Wegenverkeerswet (wa-verzekering) voor belanghebbende inbegrepen. Op grond van artikel 1.4. aanhef en onder c Besluit nadere regels geldt als een van de verplichtingen bij de verlening van een pgb dat de aanvrager een particuliere aansprakelijkheidsverzekering afsluit voor schade die door het gebruik van de voorziening aan derden kan ontstaan. Dit alles betekent dat de schade aan derden, ontstaan door voorzieningen die op grond van de Wmo in natura of in de vorm van een pgb verstrekt zijn, geacht mag worden gedekt te zijn door de verzekering. Blijkt dat niet het geval en valt dat belanghebbende te verwijten dan is er sprake van het onvoldoende nemen van eigen verantwoordelijkheid, dus een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Een aanvraag voor een nieuwe voorziening wordt dan op grond van artikel 2
70
lid 2 onder g Wmo-verordening geweigerd. Ook is het mogelijk dat op grond van artikel 35 Wmoverordening het toekenningsbesluit geheel of gedeeltelijk ingetrokken wordt vanwege het onvoldoende nemen van de eigen verantwoordelijkheid. Op grond van artikel 36 Wmo-verordening kan dan vervolgens de voorziening of de betaalde tegemoetkoming of pgb worden teruggevorderd. De verantwoordelijkheid voor de schade aan derden is, bij gebreke van een verzekering, voor rekening van belanghebbende. Indien schade is ontstaan aan de voorziening, dit belanghebbende niet te verwijten valt en er niet een derde voor aansprakelijk gesteld kan worden dan kan er aanleiding zijn om een nieuwe voorziening te verstrekken dan wel de schade te laten repareren dan wel te vergoeden. N.B. De belanghebbende dient in de toekenningsbeschikking gewezen te worden op de verplichting zich adequaat te verzekeren.
Rijlessen
Er worden maximaal vijf lessen vergoed. Voor het overige is er geen gemeentelijk beleid ontwikkeld en vindt beoordeling van een eventuele financiële tegemoetkoming voor rijlessen op individuele basis plaats. Informatie over het behalen of behouden van een rijbewijs met handicap of beperking is te vinden op de site van www.cbr.nl.
Onderhoud en reparatie
Het college verleent op individuele gronden een pgb voor de kosten van een individuele vervoervoorziening, te weten voor een gesloten buitenwagen, een scootmobiel en voor een ander verplaatsingsmiddel. Daar uitgegaan wordt van de situatie dat onderhoud van de voorziening ofwel, bij een verstrekking in natura, door de leverancier geschiedt dan wel, bij verstrekking in de vorm van een pgb, in de hoogte van het pgb geacht wordt te zijn begrepen bestaat slechts de mogelijkheid om een pgb te krijgen voor de kosten van reparatie. Bij aanschaf van de nieuwe voorziening (een vereiste bij verlening van een pgb) dient het onderhoud (dat daardoor minimaal zal zijn) geregeld te worden. Ook hierbij geldt dat bij de verstrekking in de vorm van een pgb , overeenkomstig artikel 5.5. lid 2 Besluit nadere regels, minimaal twee offertes gevraagd dienen te worden. Het pgb dat dan verleend wordt voor de aanschaf van de voorziening is gelijk aan de door het college geaccepteerde offerte. Vaststelling en betaling vindt binnen acht weken na ontvangst van de nota/factuur van de aangeschafte voorziening plaats. Dit gebeurt op grond van de door het college geaccepteerde offerte en de conform het programma van eisen uitgevoerde werkzaamheden. I046 - Vervoersvoorziening - aanpassing van een auto Het gemeentelijk beleid inzake het verlenen van financiële tegemoetkomingen voor autoaanpassingen luidt als volgt:
71
1.
De aanpassingen dienen individueel te zijn, medisch noodzakelijk en niet standaard
opgenomen of verkrijgbaar te zijn in de voorhanden zijnde automodellen (een automatische transmissie wordt dus niet vergoed). De volgende autoaanpassingen gelden als algemeen gebruikelijk (niet limitatief): o uitneembare hoedenplank; o derde of vijfde deur; o elektrisch bedienbare portierruiten; o verstelbare lendensteunen op de voorstoel; o neerklapbare of inklapbare achterbank; o rembekrachtiging; o automatische transmissie; o in hoogte verstelbare stoel; o airconditioning; o winterbanden; o de kosten van een APK-keuring; o stuurbekrachtiging. 2.
Het dient om aanpassingen te gaan, die minder vaak voorkomen of die in een uitvoering
gemaakt moeten worden, die afwijkt van de gangbare voorzieningen. 3.
Auto-aanpassingen dienen door het CBR te worden gekeurd; vervolgens wordt een
aantekening op het rijbewijs gemaakt welke noodzakelijke aanpassing(en) is (zijn) aangebracht. 4.
Bij wisseling van auto dient, bij auto-aanpassingen die verwisselbaar zijn, bekeken te
worden of de aanpassingen overzetbaar zijn. 5.
Eenzelfde aanpassing wordt in principe maximaal één keer per 5 jaar verstrekt. In verband
hiermee geldt dat bij auto's ouder dan drie jaar onderzocht moet worden of de resterende levensduur van de betreffende auto zodanig is dat het verantwoord is om de noodzakelijke aanpassingen aan te brengen. Hiertoe zal een deskundige adviseur ingeschakeld moeten worden. Als uit het advies blijkt dat de resterende levensduur van de auto minder dan vijf jaar bedraagt en wanneer de gevraagde aanpassingen niet zomaar kunnen worden overgezet in een andere auto dan wordt de aanvraag in beginsel afgewezen. 6. Het inkomen moet hoger zijn dan de van toepassing zijnde inkomensgrens. Voor een speciale autostoel geldt, naast de hierboven genoemde voorwaarden, bovendien:
72
Er dient sprake te zijn van ernstige rugklachten die binnen 15 kilometer vanaf het woonadres optreden en wel zodanig dat ter voorkoming daarvan een adequate zithouding nodig is. I047 - Vervoersvoorziening - gesloten buitenwagen In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde: * Voorwaarden * Vorm en hoogte * Kenmerken brommobiel * Kenmerken Canta * Vergoeding oplaadkosten accu * Training voor het gebruik * Onderhoud en reparatie
Voorwaarden
Het verstrekken van een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen in natura of in de vorm van een pgb is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: * de belanghebbende kan geen gebruik maken van het collectief vervoerssysteem, ook niet in de vorm van (individueel) rolstoeltaxivervoer; * Uit medisch onderzoek blijkt dat de belanghebbende voor zijn verplaatsingen buitenshuis is aangewezen op constant gesloten vervoer. Dit is veelal het geval indien de belanghebbende wisselende temperatuursveranderingen en slechte weersomstandigheden niet kan verdragen en warme kleding of regenkleding hiertegen geen bescherming biedt. * de vervoersbehoefte van de belanghebbende betreft vooral de korte en iets langere afstanden in de directe omgeving van de eigen woning, die met een gesloten buitenwagen zijn te bereiken; * de belanghebbende om medische redenen aangewezen is op gesloten buitenvervoer, zodat een open elektrische buitenwagen geen compenserende voorziening is.
Vorm en hoogte
Bij verstrekking in de vorm van een pgb vindt, overeenkomstig artikel 5.1 van het Besluit nadere regels, verlening plaats op basis van de tegenwaarde van de (koop) prijs van de goedkoopstadequate voorziening (incl. onderhoud) zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald. Vaststelling en betaling vindt binnen acht weken na ontvangst van de nota/factuur van de aangeschafte voorziening plaats. Dit gebeurt op grond van het programma van eisen en de op basis daarvan uitgevoerde werkzaamheden.
73
Kenmerken brommobiel
De bestuurders van een brommobiel moeten zich houden aan de regels zoals die voor bestuurders van motorvoertuigen gelden. *
Men moet gebruik maken van de rijbaan, dus geen fietspad,
*
Parkeren op de rijbaan of op andere bestemde weggedeelten,
*
Autowegen en autosnelwegen zijn verboden voor brommobielen (artikel 42 RVV),
*
Maximum snelheid van 45 km/u zowel binnen als buiten de bebouwde kom,
*
Verplicht om gordel te dragen,
*
Aan de achterzijde moet de brommobiel voorzien zijn van een ronde witte sticker met rode rand, met daarin het getal 45,
*
Sinds 1 september 2005 moeten brommobielen voorzien worden van een eigen kentekenbewijs.
Kenmerken Canta:
*
Geen rijbewijs of bromfietscertificaat nodig,
*
Toegelaten op fietspaden, trottoirs en in winkelcentra. Hierdoor is vervoer van deur tot
deur mogelijk. Tevens toegelaten op de openbare weg, op wegen tot waar maximaal 80 kilometer per uur gereden mag worden. *
Parkeren is overal mogelijk, er is geen gehandicapten parkeerkaart nodig.
*
Maximum snelheid 45 kilometer.
*
Het primaat van de Canta geldt, dat wil zeggen dat, indien een gesloten buitenwagen
geindiceerd is, allereerst beoordeeld wordt of de Canta de goedkoopst, compenserende voorziening is.
Vergoeding oplaadkosten accu
B&w verstrekken voor het opladen van de accu’s geen vergoeding.
Training voor het gebruik
Er worden maximaal vijf gewenningslessen vergoed.
Onderhoud en reparatie
Het college verleent op individuele gronden een pgb voor de kosten van een individuele vervoervoorziening, te weten voor een gesloten buitenwagen, een scootmobiel en voor een ander verplaatsingsmiddel. Daar uitgegaan wordt van de situatie dat onderhoud van de voorziening
74
ofwel, bij een verstrekking in natura, door de leverancier geschiedt dan wel, bij verstrekking in de vorm van een pgb, in de hoogte van het pgb geacht wordt te zijn begrepen bestaat slechts de mogelijkheid om een pgb te krijgen voor de kosten van reparatie. Bij aanschaf van de nieuwe voorziening (een vereiste bij verlening van een pgb) dient het onderhoud (dat daardoor minimaal zal zijn) geregeld te worden. Ook hierbij geldt dat bij de verstrekking in de vorm van een pgb, overeenkomstig artikel 5.5. lid 2 Besluit nadere regels, minimaal twee offertes gevraagd dienen te worden. Het pgb dat dan verleend wordt voor de aanschaf van de voorziening is gelijk aan de door het college geaccepteerde offerte. Vaststelling en betaling vindt binnen acht weken na ontvangst van de nota/factuur van de aangeschafte voorziening plaats. Dit gebeurt op grond van de door het college geaccepteerde offerte en de conform het programma van eisen uitgevoerde werkzaamheden. I048 - Vervoersvoorziening - scootmobiel In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde: *
Voorwaarden
*
Vorm en hoogte
*
Accessoires
*
Vergoeding oplaadkosten accu
*
Training voor het gebruik
*
Onderhoud en reparatie
Voorwaarden
Het verstrekken van een scootmobiel kan aan de orde zijn indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: * Er is sprake van een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning in het kader van het leven van alledag. Bijvoorbeeld binnen een straal van 1 tot 1,5 kilometer met een scootmobiel zelf boodschappen kunnen doen, familie bezoeken, deelnemen aan hobby/vrijetijdsbesteding. * De belanghebbende kan maximaal circa 100 meter lopen. * De belanghebbende is voornemens de scootmobiel regelmatig te gaan gebruiken. * De belanghebbende beschikt over voldoende verkeersinzicht om op veilige en verantwoorde wijze zich met de scootmobiel in het dagelijkse verkeer te begeven. Dit dient tijdens de selectie van de scootmobiel te worden getoetst. Bij twijfel dienen vooraf (enkele) rijvaardigheidsproeven te worden gedaan alvorens de scootmobiel wordt verstrekt.
75
Specifieke voorwaarden:
Daarnaast geldt dat betrokkene: * in verband met de besturing een goede arm- en handfunctie heeft en een goede zitbalans; * zelfstandig kan in- en uitstappen of overschuiven; * zonder begeleiding zelf zijn bestemming kan bepalen en vinden; * regelmatig afstanden buitenshuis moet afleggen; * tegen weersinvloeden bestand is gedurende een groot deel van het jaar; * op een adequate en veilige manier kan deelnemen aan het verkeer; * er een overdekte, afsluitbare en vochtvrije stalling is met een 220V-stopcontact aanwezig of te realiseren; * de ritten die met de scootmobiel gemaakt gaan worden over het algemeen geen recreatief doel dienen; * de scootmobiel die verstrekt wordt heeft 3 wielen want is in beginsel in voldoende mate compenserend en veilig (mede gelet op het keurmerk). Indien belanghebbende een 4-of 5- wielige scootmobiel wil hebben dan dient hij de meerkosten zelf bij te betalen. Er wordt onderscheid gemaakt in twee soorten scootmobielen: * loopvervangend met een maximale snelheid van acht kilometer per uur. * fietsvervangend met een maximale snelheid van twaalf of vijftien kilometer per uur.
De fietsvervangende scootmobiel
Voorwaarden voor verstrekking: * betrokkene heeft een vervoersbehoefte boven de 1500 meter; * het collectief vervoer biedt geen adequate oplossing; * een door spierkracht voortbewogen verplaatsingsmiddel biedt geen adequate oplossing.
De loopvervangende scootmobiel
De verstrekking van dit type scootmobiel heeft als doel betrokkene in staat te stellen ongeveer 1500 meter in ongeveer een half uur af te leggen. Er zijn binnen de categorie loopvervangende scootmobielen twee typen te onderscheiden: 1. scootmobielen met vering;
76
2. scootmobielen zonder vering. De eerste keus is in principe de scootmobielen met standaard vering, het zijn immers loopvervangende middelen. De scootmobiel met bijzondere vering komt pas aan de orde als er aantoonbare medische bezwaren zijn tegen de scootmobiel met standaard vering.
Vorm en hoogte
De gemeente verstrekt scootmobielen met een maximumsnelheid van 8 tot 15 km per uur, o.a. afhankelijk van de vraag of sprake is van een loop- of fietsvervangende scootmobiel. Bij verstrekking in de vorm van een pgb vindt, overeenkomstig artikel 5.1 van het Besluit nadere regels, verlening plaats op basis van de tegenwaarde van de (koop) prijs van de goedkoopstadequate voorziening (incl. onderhoud) zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald. Vaststelling en betaling vindt binnen acht weken na ontvangst van de nota/factuur van de aangeschafte voorziening plaats. Dit gebeurt op grond van het programma van eisen en de op basis daarvan uitgevoerde werkzaamheden.
Accessoires
Er kunnen de volgende accessoires verstrekt worden: •
rolstoeljassen;
•
voetenzakken;
•
schootkleden;
•
windschermen e.d.;
•
krukken-/stokhouders;
•
zuurstoffleshouders;
•
extra tweede spiegel.
Er moet medisch worden vastgesteld dat iemand een niet aan de weersomstandigheden gerelateerde bescherming nodig heeft. Beoordeling hiervan geschiedt op basis van een medisch advies of, indien de beperkingen bekend zijn, op basis van reeds verkregen informatie. Accessoires in de vorm van boodschappenmandjes e.d. worden wel verstrekt. N.B. Zwaardere accu’s worden alleen verstrekt indien de ondersteuningsbehoevende deze zelf betaalt. Het college verstrekt geen cruisecontrol. Bij verstrekking in de vorm van een pgb vindt, overeenkomstig artikel 5.1 van het Besluit nadere regels, verlening plaats op basis van de tegenwaarde van de (koop) prijs van de goedkoopstadequate voorziening (incl. onderhoud) zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald. Vaststelling en betaling vindt binnen acht weken na ontvangst van de nota/factuur van de
77
aangeschafte voorziening plaats. Dit gebeurt op grond van het programma van eisen en de op basis daarvan uitgevoerde werkzaamheden.
Vergoeding oplaadkosten accu
B&w verstrekken voor het opladen van de accu's van elektrische rolstoelen en scootmobielen geen vergoeding.
Training voor het gebruik
Er kunnen maximaal vijf gewenningslessen vergoed worden. Rijlessen van een ergotherapeut op grond van de Zorgverzekeringswet is echter voorliggend.
Onderhoud en reparatie
Het college verleent op individuele gronden een pgb voor de kosten van een individuele vervoervoorziening, te weten voor een gesloten buitenwagen, een scootmobiel en voor een ander verplaatsingsmiddel. Daar uitgegaan wordt van de situatie dat onderhoud van de voorziening ofwel, bij een verstrekking in natura, door de leverancier geschiedt dan wel, bij verstrekking in de vorm van een pgb, in de hoogte van het pgb geacht wordt te zijn begrepen bestaat slechts de mogelijkheid om een pgb te krijgen voor de kosten van reparatie. Bij aanschaf van de nieuwe voorziening (een vereiste bij verlening van een pgb) dient het onderhoud (dat daardoor minimaal zal zijn) geregeld te worden. Ook hierbij geldt dat bij de verstrekking in de vorm van een pgb , overeenkomstig artikel 5.5. lid 2 Besluit nadere regels, minimaal twee offertes gevraagd dienen te worden. Het pgb dat dan verleend wordt voor de aanschaf van de voorziening is gelijk aan de door het college geaccepteerde offerte. Vaststelling en betaling vindt binnen acht weken na ontvangst van de nota/factuur van de aangeschafte voorziening plaats. Dit gebeurt op grond van de door het college geaccepteerde offerte en de conform het programma van eisen uitgevoerde werkzaamheden. Onderhoud en reparatie van voorzieningen in natura vallen onder het bruikleencontract met de leverancier. I049 - Vervoersvoorziening - overige vervoersvoorzieningen In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde: * Algemeen gebruikelijk * Voorwaarden * Vorm en hoogte * Rolstoelscooter * Accessoires rolstoelscooter * Aankoppelfiets/handbike
78
Algemeen gebruikelijk
De volgende fietsen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd (niet limitatief): * spartamet; * fiets met lage instap; * fiets met trapondersteuning (in de vorm van een hulpmotor) en lage instap; * tandem met hulpmotor; * tandem.
Voorwaarden
Bijzondere fietsen, indien niet algemeen gebruikelijk, worden toegekend voor zover deze medisch noodzakelijk zijn voor verplaatsingen in de zeer directe omgeving van de woning. Bijzondere fietsen worden verstrekt in natura of in de vorm van een pgb.
Vorm en hoogte
Bij de verstrekking in de vorm van een pgb dienen, overeenkomstig artikel 5.5. lid 2 Besluit nadere regels, minimaal twee offertes gevraagd te worden. Het pgb dat dan verleend wordt voor de aanschaf (incl. onderhoud) van de voorziening is gelijk aan de door het college geaccepteerde offerte. Vaststelling en betaling vindt binnen acht weken na ontvangst van de nota/factuur van de aangeschafte voorziening plaats. Dit gebeurt op grond van de door het college geaccepteerde offerte en de conform het programma van eisen uitgevoerde werkzaamheden.
Rolstoelscooter
Het verstrekken van een rolstoelscooter (pendel) in natura of in de vorm van een pgb is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: * De belanghebbende kan op grond van zijn medische beperkingen geen gebruik maken van het collectief vervoer of van de eigen auto of het collectief vervoer is niet toereikend om in de substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning in het kader van het leven van alledag te kunnen voorzien. Bijvoorbeeld binnen een straal van 1 tot 1,5 kilometer met een pendel zelf boodschappen doen, familie bezoeken, deelnemen aan hobby/vrijetijdsbesteding. * Er sprake is van volledige rolstoelgebondenheid en de belanghebbende is aangewezen op het gebruik van een (handaangedreven) rolstoel en niet in staat tot het (langdurig) gebruik van een handbike maar wel tot het gebruik van een pendel. * Er sprake is van regelmatig gebruik (wordt vooraf vastgesteld). * De belanghebbende beschikt over voldoende verkeersinzicht om op veilige en verantwoorde wijze zich met de pendel in het dagelijkse verkeer te begeven. Dit dient tijdens de selectie van de
79
pendel te worden getoetst. Bij twijfel dienen vooraf (enkele) rijvaardigheidsproeven te worden gedaan alvorens de pendel wordt verstrekt. * De belanghebbende is niet in staat een zelfstandige transfer te maken vanuit de rolstoel naar een andere voorziening, bijvoorbeeld een scootermobiel. Bij de verstrekking in de vorm van een pgb dienen, overeenkomstig artikel 5.5. lid 2 Besluit nadere regels, minimaal twee offertes gevraagd te worden. Het pgb dat dan verleend wordt voor de aanschaf (incl. onderhoud) van de voorziening is gelijk aan de door het college geaccepteerde offerte. Vaststelling en betaling vindt binnen acht weken na ontvangst van de nota/factuur van de aangeschafte voorziening plaats. Dit gebeurt op grond van de door het college geaccepteerde offerte en de conform het programma van eisen uitgevoerde werkzaamheden.
Accessoires rolstoelscooter
B en w verstrekken standaard bij een rolstoelscooter (pendel) in natura of in de vorm van een pgb de volgende accessoires: een kilometerteller en spiegeltjes. Indien medisch noodzakelijk verstrekken b en w een rolstoelponcho, een been- en voetenzak, winterbekleding, schootskleed en krukkenhouders. Beoordeling hiervan geschiedt op basis van een medisch advies of, indien de beperkingen bekend zijn, op basis van reeds verkregen informatie. Bij de verstrekking in de vorm van een pgb dienen, overeenkomstig artikel 5.5. lid 2 Besluit nadere regels, minimaal twee offertes gevraagd te worden. Het pgb dat dan verleend wordt voor de aanschaf van de voorziening is gelijk aan de door het college geaccepteerde offerte. Vaststelling en betaling vindt binnen acht weken na ontvangst van de nota/factuur van de aangeschafte voorziening plaats. Dit gebeurt op grond van de door het college geaccepteerde offerte en de conform het programma van eisen uitgevoerde werkzaamheden.
Aankoppelfiets/handbike
Het verstrekken van een aankoppelfiets/handbike (in natura of in de vorm van een pgb) is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: * Er is sprake van volledige rolstoelgebondenheid en de belanghebbende is aangewezen op het gebruik van een (handaangedreven) rolstoel. * Er is een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning in het kader van het leven van alledag. Bijvoorbeeld binnen een straal van 1 tot 1,5 kilometer met een aankoppelfiets/handbike zelf boodschappen kunnen doen, familie bezoeken, deelnemen aan hobby of andere vrijetijdsactiviteiten. * Er is sprake van regelmatig gebruik (vooraf vaststellen). * De belanghebbende beschikt over voldoende verkeersinzicht om op veilige en verantwoorde wijze zich met de aankoppelfiets/handbike in het dagelijkse verkeer te begeven. Dit dient tijdens de selectie van de aankoppelfiets/handbike te worden getoetst. Bij twijfel kunnen vooraf (enkele) rijvaardigheidsproeven worden gedaan alvorens de aankoppelfiets/handbike wordt verstrekt. 80
Bij de verstrekking in de vorm van een pgb dienen, overeenkomstig artikel 5.5. lid 2 Besluit nadere regels, minimaal twee offertes gevraagd te worden. Het pgb dat dan verleend wordt voor de aanschaf (incl. onderhoud) van de voorziening is gelijk aan de door het college geaccepteerde offerte. Vaststelling en betaling vindt binnen acht weken na ontvangst van de nota/factuur van de aangeschafte voorziening plaats. Dit gebeurt op grond van de door het college geaccepteerde offerte en de conform het programma van eisen uitgevoerde werkzaamheden.
Drie- of vierwielfiets
Een persoon met beperkingen kan voor een drie- of vierwielfiets in aanmerking komen indien: * de beperking zodanig is dat fietsen, met uitzondering van het evenwicht bewaren, mogelijk is. Kinderen komen enkel voor een driewielfiets in aanmerking indien vanwege hun beperking een speciale uitvoering noodzakelijk is. Drielwiel-/ of vierwiel(brom)fietsen kunnen als voorziening in natura of middels een pgb worden verstrekt. Het PGB wordt vastgesteld op het bedrag van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, inclusief kosten van onderhoud, zoals dat aan de de leverancier betaald zou worden (artikel 5.1 Wmo-besluit). I050 - Vervoersvoorziening - medisch noodzakelijke begeleiding Indien er een medische indicatie bestaat voor begeleiding kunnen de reiskosten die de begeleider maakt voor het halen en brengen vergoed worden. De vergoeding voor autovervoer is gelijk aan de belastingvrije kilometervergoeding. Deze vergoeding bedraagt voor het jaar 2011 €0,19 per kilometer. Vindt vervoer per openbaar vervoer plaats dan gelden de daadwerkelijke kosten. Aan de vergoeding per kalenderjaar is een maximum verbonden. Krachtens artikel 5.4 Besluit nadere regels bedraagt de maximale vergoeding €801,-. Vergoeding vindt plaats op declaratiebasis. Na ontvangst van de declaratie wordt de vergoeding vastgesteld en betaald. In CRvB 28-03-2002, nr. 01/650 WVG stelt de CRvB dat van begeleiders in redelijkheid mag worden gevraagd in het openbaar vervoer of het collectief vervoer te begeleiden in plaats van in een eigen auto. In de Regiotaxi kan de medisch noodzakelijk begeleider gratis meereizen zodat niet (direct) van extra kosten sprake zal zijn; ook kan met een OV-begeleiderskaart een gratis begeleider meereizen in het openbaar vervoer. Ook al is er sprake van gratis vervoer toch heeft de begeleider reiskosten, te weten de kosten om degene die begeleid wordt te halen en de kosten om, na het brengen van de begeleide, naar zijn eigen woning te reizen. Deze kosten kunnen dus vergoed worden. Er zijn vier indicaties voor begeleiding: * De noodzaak van verzorging of assistentie tijdens de rit; * De noodzaak van toezicht en extra aandacht tijdens de rit van iemand met overwicht op de gehandicapte;
81
* De noodzaak van zittend vervoer, waarbij gebruik gemaakt moet worden van een duwrolstoel omdat de handfunctie onvoldoende is om een zelfbeweger te gebruiken; * Betrokkene is jonger dan twaalf jaar. Een begeleider kan niet iemand zijn die op grond van deze regeling óók in aanmerking is gebracht voor een vervoersvoorziening. De begeleider hoeft niet steeds dezelfde persoon te zijn. De behoefte aan begeleiding vóór of na de rit is geen indicatie voor de toekenning in het kader van de Wmo. Wanneer betrokkene behoefte heeft aan een begeleider na de rit (bijvoorbeeld bij het winkelen), dan is het meenemen van deze zogenaamde sociale begeleider wel mogelijk, maar dan op eigen kosten. De mogelijkheid om een begeleider mee te nemen, wordt vermeld in de toekenningsbeschikking regiotaxi en/of in de beschikking waarin toekenning van het recht op medische begeleiding plaatsvindt.
82
HOOFDSTUK 5 ROLSTOELVOORZIENINGEN I051 - Rolstoelvoorziening - wie komt wanneer in aanmerking In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde: * Omschrijving begrip rolstoel(voorziening) * Wie komt wanneer in aanmerking
Omschrijving begrip rolstoel(voorziening)
Een rolstoelvoorziening is een voorziening die de belanghebbende in staat stelt zich in en om de woning zittend te verplaatsen en waarvan het rijden de primaire functie is. De zinsnede 'waarvan het rijden de primaire functie is' dient ertoe dat een traplift of een verrijdbare lift voor overheveling naar bed niet als rolstoelvoorziening wordt aangemerkt. Een rolstoel is bedoeld voor verplaatsing binnen dan wel binnen/buiten. Men kan in aanmerking komen voor een rolstoel als men in belangrijke mate is aangewezen op zittend verplaatsen omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Onder handbewogen rolstoelen kan ook worden verstaan een duwwandelwagen of een zelfbeweger. Ook individuele aanpassingen zoals antidecubitus kussens, vallen onder de rolstoelverstrekking. Een (elektrische)-trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de op grond van de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Onder een trippelstoel wordt verstaan een stoel waarmee het mogelijk is zich binnenshuis zittend te verplaatsen. Belanghebbende heeft op grond van de Zorgverzekeringswet aanspraak op een trippelstoel indien hij hier langdurig op is aangewezen en aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan (artikel 2.17 onderdeel d Regeling zorgverzekering): * belanghebbende kan zich binnenshuis alleen zittend verplaatsen en beschikt niet over een binnenshuis bruikbare rolstoel; of * belanghebbende voldoet aan de voorwaarde voor een loophulpmiddel maar kan deze ten gevolge van een gebrekkige arm- of handfunctie niet adequaat gebruiken; of * belanghebbende is niet in staat zich met losse handen staande te houden. Bij uitsluitend sta-problemen bestaat geen indicatie voor een trippelstoel. In die situatie kan een eenvoudige voorziening als een hoge kruk uitkomst bieden. De aanschaf van de hoge kruk komt voor eigen rekening van de belanghebbende (toelichting op artikel 2.17 onderdeel d Regeling zorgverzekering). Bij de beoordeling of belanghebbende aanspraak heeft op een trippelstoel moet volgens het CVZ feitelijk worden beoordeeld of belanghebbende beschikt over een rolstoel voor binnengebruik en of deze adequaat is. Indien de rolstoel niet adequaat is moet bekeken worden of de rolstoel door het college op grond van de Wmo wordt vervangen of aangepast (CVZ 21-112000, nr. BZ 00-3346 en CVZ 25-07-2001, nr. 21018780). 83
Afbakening trippelstoel en rolstoel
Indien een trippelstoel is voorzien van hoepels kan zich het afbakeningsvraagstuk voordoen of deze voorziening aangemerkt moet worden als trippelstoel of als rolstoel. De rechtbank Maastricht heeft bepaald dat niet het uiterlijk van de trippelstoel met hoepels, maar met name de functie van de stoel doorslaggevend moet zijn bij de beantwoording van de vraag of een trippelstoel met hoepels is aan te merken als trippelstoel (Rechtbank Maastricht 12-04-2007, nr. AWB 06/2097 ZFW). Verplaatsingsvoorzieningen die uitsluitend geschikt zijn voor buitenvervoer, zijn per definitie vervoersvoorzieningen.
Wie komt wanneer in aanmerking
Artikel 4 Wmo bepaalt, voor zover relevant voor de rolstoelvoorzieningen, dat het college, ter compensatie van beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 4, 5 en 6 Wmo, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen: * zich zittend te verplaatsen in en om de woning. De doelgroep waarvoor de gemeente rolstoelvoorzieningen moet verstrekken bestaat derhalve uit: * mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem; * mantelzorgers en vrijwilligers. Mantelzorgers en vrijwilligers zullen over het algemeen niet in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening. Indien er geen beperkingen bestaan in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie bestaat er immers ook geen compensatieplicht voor het college. Zijn er wel beperkingen dan doet men een aanvraag in de hoedanigheid van persoon met beperkingen (en niet als mantelzorger of vrijwilliger). Een rolstoelvoorziening kan worden verleend aan een belanghebbende wiens beperking dagelijks liggend of zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maakt en voorzieningen op grond van andere regeling een onvoldoende oplossing bieden. Daarbij hoeft de noodzaak tot liggend of zittend verplaatsen niet de gehele dag, maar wel in belangrijke mate, aanwezig te zijn. Bewoners van AWBZ-instellingen die ingevolge artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen is erkend, komen, ingevolge artikel 29 van de Verordening, slechts voor een rolstoel in aanmerking indien zij vanuit de AWBZ geen rolstoel krijgen. Hiervan zal sprake zijn indien artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ niet van toepassing is. Het onderstaande stroomschema is van toepassing:
84
I052 - Rolstoelvoorziening - handbewogen en elektrische rolstoelen In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde: * Vorm en hoogte * Onderhoud, reparatie en verzekering * Accessoires * Rolstoeltraining * Vergoeding oplaadkosten accu * Elektrische rolstoel * Duw-hoepelrolstoel * Duw(wandel)wagen * Nazorg en heronderzoek * Overname rolstoel
85
* Wensen en voorkeur * Selectie en kwaliteitsbeleid
Vorm en hoogte
Een rolstoelvoorziening wordt in natura of in de vorm van een pgb verleend. Het pgb voor rolstoelen wordt verleend op basis van de tegenwaarde van de (koop)prijs van de goedkoopst-adequate voorziening inclusief onderhoud zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald (zie artikel 6.1. Besluit nadere regels).
Onderhoud, reparatie en verzekering
Bij rolstoelen die in bruikleen zijn verstrekt, maken de kosten van onderhoud, keuring, reparatie en verzekering onderdeel uit van de bruikleenovereenkomst. Indien de rolstoel in de vorm van een pgb is verstrekt, is bij de bepaling van de hoogte van het PGB rekening gehouden met de kosten van onderhoud en verzekering. Indien medisch noodzakelijk verstrekken b en w accessoires in bruikleen of verstrekken hiervoor een pgb (bij resp. naturavoorziening en pgb).
Accessoires
Indien medisch noodzakelijk verstrekken b en w accessoires in bruikleen of verstrekken hiervoor een pgb.
Rolstoeltraining
Een training voor het gebruik van een elektrische rolstoel kan worden verleend aan een persoon die onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van de Wmoverordening verleende elektrische rolstoel. De rolstoeltraining wordt verstrekt in natura of verleend in de vorm van een pgb. Voorliggend is echter training met behulp van een ergotherapeut. Op basis van de Zorgverzekeringswet kan, op basis van een verwijzing van de huisarts, ergotherapeutische hulp verkregen worden. B en w verstrekken deze voorziening indien de (medisch) adviseur aangeeft dat hiervoor een noodzaak bestaat en de hulp niet op grond van de Zorgverzekeringswet verkregen kan worden. B en w hebben met de rolstoelleveranciers afspraken gemaakt dat tijdens het leveren van een rolstoel duidelijke instructies worden gegeven en een serviceboekje wordt verstrekt.
Vergoeding oplaadkosten accu
Het college verstrekt geen vergoeding voor het opladen van de accu van een elektrische rolstoel.
86
Elektrische rolstoel
De elektrische rolstoel is aangewezen voor de belanghebbende die geen gebruik kan maken van een handbewogen rolstoel, maar over voldoende arm- en/of handfunctie beschikt om een elektrische rolstoel te kunnen bedienen. De elektrische rolstoel vertoont veel overeenkomsten met de scootmobiel. De belangrijkste overweging voor het toekennen van de ene voorziening boven de andere is echter dat een scootmobiel niet voor gebruik binnenshuis is bedoeld. De elektrische rolstoel is daarentegen met name voor gebruik binnenshuis aangewezen. Elektrische rolstoelen zijn te verdelen in drie groepen: * binnengebruik; * binnen-buiten gebruik; * buiten gebruik. De actieradius (rijbereik met een volle accu) van een elektrische rolstoel ligt al naar gelang het gebruik tussen de 20 en 60 kilometer. De snelheid ligt tussen de 5 en 10 kilometer per uur. In het algemeen zijn alleen de elektrische rolstoelen voor buitengebruik geveerd. Afhankelijk van de restfunctie wordt een keuze gemaakt tussen verschillende soorten elektrische rolstoelen. Hierbij moet gelet worden op de toestand van de belanghebbende, hieronder wordt onder andere verstaan: de restfunctie, decubitusgevoeligheid en de cognitie. Alhoewel elektrische rolstoelen en scootmobielen veel overeenkomsten vertonen, worden scootmobielen gezien als vervoersvoorzieningen. Wanneer de belanghebbende voldoende rompstabiliteit en zit-handfunctie heeft, kan een scootmobiel een goede oplossing zijn. Met een scootmobiel heeft de belanghebbende vaak meer vervoersmogelijkheden dan met een elektrische rolstoel. Er bestaat recht op een elektrische rolstoel indien voldaan is aan de volgende voorwaarden: 1. De belanghebbende is voor zijn verplaatsingen binnen- en buitenshuis (grotendeels) aangewezen op zittend verplaatsen. Het hoeft niet zo te zijn dat de belanghebbende de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen. Als de belanghebbende bijvoorbeeld wel een bepaalde afstand te voet (bijvoorbeeld 100 meter) kan afleggen, maar daarna is aangewezen op zittend verplaatsen, dan kan een rolstoelvoorziening aangewezen zijn. Het moet dan veelal wel duidelijk zijn dat andere loophulpmiddelen (zoals een rollator) geen oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Eenvoudige loophulpmiddelen kunnen op grond van artikel 2.17 Regeling zorgverzekering worden verstrekt. Dan bestaat er op grond van artikel 2 Wmo geen aanspraak op een rolstoel in het kader van de Wmo. 2. Het college verstrekt een elektrische rolstoel indien uit medisch onderzoek blijkt dat dit, ter compensatie van de beperkingen van belanghebbende, de goedkoopste adequate manier is om de belanghebbende in staat te stellen zich te verplaatsen in en om de woning. 3. Er zijn geen algemene weigeringsgronden aanwezig.
87
Individuele aanpassingen worden alleen vergoed indien hiervoor een medische indicatie aanwezig is.
Duw-hoepelrolstoel
Er bestaat recht op een hoepelrolstoel indien voldaan is aan de volgende voorwaarden: 1. De belanghebbende is voor zijn verplaatsingen binnen- en buitenshuis (grotendeels) aangewezen op zittend verplaatsen. Het hoeft niet zo te zijn dat de belanghebbende de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen. Als de belanghebbende bijvoorbeeld wel een bepaalde afstand te voet (bijvoorbeeld 100 meter) kan afleggen, maar daarna is aangewezen op zittend verplaatsen, dan kan een rolstoelvoorziening aangewezen zijn. Het moet dan veelal wel duidelijk zijn dat andere loophulpmiddelen (zoals een rollator) geen oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Eenvoudige loophulpmiddelen kunnen op grond van artikel 2.17 Regeling zorgverzekering worden verstrekt. Dan bestaat er op grond van artikel 2 Wmo geen aanspraak op een rolstoel in het kader van de Wmo. 2. Het college verstrekt een duw-hoepelrolstoel indien uit medisch onderzoek blijkt dat dit, ter compensatie van de beperkingen van belanghebbende, de goedkoopste adequate manier is om de belanghebbende in staat te stellen zich te verplaatsen in en om de woning. 3. Er zijn geen algemene weigeringsgronden aanwezig.
Duw(wandel)wagen
Als algemene voorwaarde voor het verstrekken van een duw(wandel)wagen geldt dat de belanghebbende voor zijn verplaatsingen binnen- en buitenshuis (grotendeels) aangewezen is op zittend verplaatsen. Het hoeft niet zo te zijn dat de belanghebbende de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen. Als de belanghebbende bijvoorbeeld wel een bepaalde afstand te voet (bijvoorbeeld 100 meter) kan afleggen, maar daarna is aangewezen op zittend verplaatsen, dan kan een rolstoelvoorziening aangewezen zijn. Het moet dan veelal wel duidelijk zijn dat andere loophulpmiddelen (zoals een rollator) geen oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Eenvoudige loophulpmiddelen kunnen op grond van artikel 2.17 Regeling zorgverzekering worden verstrekt. Dan bestaat er op grond van artikel 2 Wmo geen aanspraak op een rolstoel in het kader van de Wmo. Het college verstrekt een duw(wandelwagen) indien uit medisch onderzoek blijkt dat dit, ter compensatie van de beperkingen van belanghebbende, de goedkoopste adequate manier is om de belanghebbende in staat te stellen zich te verplaatsen in en om de woning. B en w verstrekken een elektromotor voor onder de duw(wandel)wagen indien uit medisch onderzoek blijkt dat de begeleider slechts in staat is de duwwandelwagen over een beperkte afstand (maximaal 500 meter) te kunnen voortduwen.
88
Overname rolstoel
Indien de belanghebbende wordt opgenomen in of ontslagen uit een AWBZ-instelling kunnen b en w met de betreffende instelling afspraken maken inzake het overdoen of overnemen van de rolstoel waar de belanghebbende ingevolge de Wmo of AWBZ reeds over beschikt. Indien de belanghebbende naar een andere gemeente verhuist of zich in deze gemeente vestigt kunnen b en w met b en w van de andere gemeente afspraken maken over het overdoen of overnemen van de rolstoel waar de belanghebbende ingevolge de Wmo reeds over beschikt.
Wensen en voorkeur
Het college verstrekt geen aanvullende vergoeding om de rolstoel aan de wensen en voorkeur van de belanghebbende aan te passen (tenzij natuurlijk sprake is van medisch noodzakelijke en goedkoopst, adequate voorzieningen/wensen).
Selectie en kwaliteitsbeleid
Alle door het college op grond van de Wmo in natura te verstrekken rolstoelen bezitten het GQkeurmerk. Bij de verlening van een persoonsgebonden budget geldt o.a. de verplichting om met het budget een voorziening te kopen die nieuw, adequaat, veilig, cliëntgericht en kwalitatief verantwoord is (artikel 1.4. Besluit nadere regels). Krachtens de toelichting op artikel 1.4 Besluit nadere regels betekent dit dat voorzieningen als rolstoelen van het GQ-keurmerk voorzien dienen te zijn. I053 - Rolstoelvoorziening - sportrolstoel In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde: * Voorwaarden * Vorm * Onderhoud, reparatie en verzekering * Accessoires * Vergoeding oplaadkosten accu Voorwaarden Er bestaat recht op een sportrolstoel indien is voldaan aan de volgende voorwaarden: 1. De belanghebbende beoefent aantoonbaar een bepaalde sport. Daarbij geldt de eis dat men actief lid is van een (gehandicapten-)sportvereniging. 2. De belanghebbende is zonder sportrolstoel niet in staat tot uitoefening van die sport (artikel 28 lid 3 Wmo-verordening).
89
3. Er is sprake van recreatieve sportbeoefening. Belanghebbenden die speciale rolstoelen nodig hebben om topsport te kunnen bedrijven dienen door middel van sponsoring of uit eigen middelen de nodige financiële middelen bijeen te brengen en hebben geen recht op een sportrolstoel op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.. 4. Er zijn geen algemene weigeringsgronden aanwezig. 5. De sportrolstoel moet noodzakelijk zijn om de normale participatie en zelfredzaamheid te bevorderen dan wel te behouden. Om dit te kunnen beoordelen moet een onderzoek verricht worden dat gericht is op de persoonlijke situatie van belanghebbende en zijn wensen en mogelijkheden om medemensen te ontmoeten en sociale verbanden aan te gaan. Tevens moet daarbij onderzocht worden hoe belangrijk het hierbij voor belanghebbende is dat hij kan beschikken over een sportrolstoel. Vorm De sportrolstoel wordt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt. Onderhoud, reparatie en verzekering Bij rolstoelen die in bruikleen zijn verstrekt, maken de kosten van onderhoud, keuring, reparatie en verzekering onderdeel uit van de bruikleenovereenkomst. Indien de rolstoel in de vorm van een pgb is verstrekt, is bij de bepaling van de hoogte van het PGB rekening gehouden met de kosten van onderhoud en verzekering. Accessoires Indien medisch noodzakelijk verstrekken b en w accessoires in bruikleen of verstrekken hiervoor een pgb. Vergoeding oplaadkosten accu Het college verstrekt geen vergoeding voor het opladen van de accu van een elektrische rolstoel.
90
HOOFDSTUK 6 KINDERVOORZIENINGEN I054 – Kindervoorzieningen In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde: •
Douche- en toiletstoel
•
Aangepaste box en aankleedtafel
•
Duofiets
•
Autozitjes en fietszitjes
•
Speelvoertuigen
•
Buggy
•
Zitondersteuningselementen
Douche- en toiletstoel Indien een douche/toiletstoel en/of een douche-brancard noodzakelijk is voor de verzorging van een kind met beperkingen in de zin van de Wmo kan deze voorziening worden verstrekt. Verstrekking vindt plaats in natura (bruikleen) of in de vorm van een pgb. Indien verstrekking in de vorm van een pgb plaatsvindt is het belangrijk om te weten voor welke duur deze voorziening noodzakelijk is. Indien de noodzakelijke duur zodanig is dat bij verstrekking in natura de voorziening hergebruikt kan worden dan is er sprake van overwegende bezwaren. Indien namelijk een pgb verleend zou worden dan zou dit evt. herverstrekking frustreren waardoor er sprake kan zijn van bezwaren van overwegende aard. Aangepaste box en aankleedtafel Indien het verstrekken van een aangepaste box en/of een aankleedtafel noodzakelijk is om het kind met beperkingen in de zin van de Wmo in de thuissituatie te verzorgen dan kan het college een aangepaste box of aankleedtafel in natura (bruikleen) of in de vorm van een pgb verstrekken. Duofiets Indien het verstrekken van een duofiets noodzakelijk is voor het vervoer van en door het kind met beperkingen in de zin van de Wmo kan het college een duofiets in natura (bruikleen) of in de vorm van een pgb verstrekken. Autozitjes en fietszitjes Aan ouders, verzorgers of pleegouders van een kind met beperkingen in de zin van de Wmo kan een auto- of fietszitje in natura of in de vorm van een pgb verstrekt worden indien dit vanwege de
91
beperkingen noodzakelijk is voor het vervoeren van het kind en de regiotaxi de beperkingen van het kind met betrekking tot vervoer niet of in onvoldoende mate compenseert. Daarbij geldt voor * Kinderen van 0 t/m 4 jaar: Dat het gebruikelijk is dat kinderen van deze leeftijd door de ouders vervoerd worden. Ze hebben nog geen zelfstandige vervoersbehoefte. Indien ouders over een auto beschikken, kan het kind in een autostoeltje vervoerd worden. Daarnaast kan voor de verplaatsingen over korte afstanden een buggy gebruikt worden. Als de ouders niet over een auto beschikken, kan een kind in de buggy met de ouders met het openbaar vervoer reizen. Reguliere autostoeltjes en buggy's zijn geschikt voor kinderen tot en met 4 jaar. Indien het kind hier vanwege beperkingen in de zin van de Wmo geen gebruik van kan maken, kan er in het kader van de Wmo een aangepaste voorziening verstrekt worden. Als de ouders niet over een auto beschikken en het kind kan vanwege beperkingen in de zin van de Wmo geen gebruik maken van de Regiotaxi dan is het mogelijk om een volgende adequate, meest goedkope vervoersvoorziening te verstrekken voor het lange afstandsvervoer. Als het kind ondanks de beperkingen in de zin van de Wmo gebruik kan maken van de Regiotaxi dan kan slechts met toepassing van een hardheidsclausule een andere vervoersvoorziening voor de lange afstand toegekend worden. * Kinderen van 5 t/m 12 jaar: Voor kinderen in deze leeftijdsgroep is het gebruikelijk dat ze door de ouders vervoerd worden. Van deze kinderen wordt verwacht dat ze nog geen zelfstandige verplaatsingsbehoefte hebben, maar er kan wel sprake zijn van wezenlijke sociale contacten. Als er een loopbeperking is ( 800 meter in 20 minuten niet haalbaar), kan het kind voor de langere afstanden gebruik maken van de Regiotaxi (attentie: tot 6 jaar alleen met begeleiding!). Voor de vervoersdoelen binnen een straal van 1500 meter is de regiotaxi geen adequate voorziening. Daar er verwacht mag worden dat de ouders voor de kinderen zorgen, kan voor deze afstanden de auto gebruikt worden. Als de ouders niet over een auto beschikken, dient naar het inkomen van de ouders gekeken te worden. Bedraagt het inkomen meer dan 1,5 x de inkomensnorm, dan mag verwacht worden dat de ouders een auto hebben. Zo niet, dan worden de ouders wel in staat geacht om financieel gezien zelf voor een oplossing te zorgen voor het vervoersprobleem op de korte afstanden. * Kinderen vanaf 13 jaar en ouder: Voor deze leeftijdsgroep is het niet meer gebruikelijk dat ouders continu voor het vervoer zorgen. Indien er sprake is van een loopbeperking en een concrete vervoersbehoefte, kan er voor de lange afstanden gebruik gemaakt worden van de Regiotaxi.
92
Voor de korte afstanden kan een aanvullende voorziening verstrekt worden wanneer er een vervoersbehoefte is binnen een straal van 1500 meter en de voorziening de zelfstandigheid van het kind vergroot. Buggy Aan ouders, verzorgers of pleegouders van kinderen met beperkingen in de zin van de Wmo die nog niet aan een rolstoel toe zijn, kan een buggy in natura of in de vorm van een pgb verstrekt. Speelvoertuigen Aan ouders, verzorgers of pleegouders van kinderen met een beperking, worden bij het aanwezig zijn van een medisch indicatie en afhankelijk van de leeftijd van het kind speelvoertuigen in natura (bruikleen) of in de vorm van een pgb verstrekt. Het moet daarbij gaan om een speelvoertuig dat niet in de reguliere handel te verkrijgen is. Er zijn voor jonge kinderen met beperkingen in de zin van de Wmo voorzieningen beschikbaar die het midden houden tussen (therapeutische) speelvoorzieningen en mobiliteitshulpmiddelen. Deze speelvoertuigen kunnen op grond van de Wmo voor vergoeding in aanmerking komen. Voor de ontwikkeling van kinderen met deze beperkingen zijn speelvoertuigen belangrijke, noodzakelijke voorzieningen; * Driewielers: Bij verstrekking van een driewieler kan gedacht worden aan: o kinderen met beperkingen in de zin van de Wmo, die geen gebruik kunnen maken van een gewone driewielfiets of fiets met zijwieltjes, maar wel kunnen fietsen op een aangepaste driewielfiets; o kinderen met beperkingen in de zin van de Wmo, die geen gebruik kunnen maken van een "gewone" tweewielfiets, maar wel kunnen fietsen op een driewieler. Deze driewielfiets wordt dan veelal gebruikt in de directe woonomgeving bij spel en recreatie. De driewielfiets houdt dan het midden tussen een (therapeutische) speelvoorziening en een mobiliteitsmiddel. Een driewielfiets in bijzondere uitvoering wordt verstrekt in natura (bruikleen) of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Doelgroep voor deze voorzieningen: * Kinderen met beperkingen in de leeftijd van 2 ½ tot en met 12 jaar; * Kinderen/volwassenen in de leeftijd van 13 jaar en ouder komen niet in aanmerking voor dergelijke voorzieningen, tenzij het niveau van functioneren door cognitieve beperkingen daar aanleiding toe geeft.
93
Zitondersteuningselementen Indien de toepassing van een zitondersteuningselement in een kinderrolstoel noodzakelijk is om de kinderrolstoel of kinderduw(wandel)wagen tot een adequate voorziening in de zin van de Wmo te maken wordt het zitondersteuningselement in eigendom, bruikleen of in de vorm van een pgb verstrekt.
94
HOOFDSTUK 7 VERSTREKKINGSVORMEN EN KEUZEVRIJHEID I055 - Keuzevrijheid en overwegende bezwaren Een individuele voorziening kan door het college verstrekt worden (artikel 3 lid 1 Wmoverordening): * in natura; * als financiële tegemoetkoming; * in de vorm van een persoonsgebonden budget. Het college licht aanvragers vooraf in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen in over de gevolgen van de te maken keuze (artikel 3 lid 1 Wmo-verordening). Overwegende bezwaren Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien (artikel 3 lid 2 Wmoverordening juncto artikel 2 lid 2 Besluit nadere regels Wmo): a. op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget; b. de aanvrager eerder een persoonsgebonden budget is toegekend op grond van de verordening Wmo en de aanvrager zich niet gehouden heeft aan de bij de toekenning van dat eerdere persoonsgebonden budget opgelegde verplichtingen; c. de voorzienbare duur van de noodzakelijkheld van de voorziening korter Is dan de normale afschrijvingstermijn van de geïndiceerde voorziening;Wmo en de aanvrager zich niet gehouden heeft aan de bij de toekenning van dat eerdere persoonsgebonden budget opgelegde verplichtingen; c. de voorzienbare duur van de noodzakelijkheld van de voorziening korter is dan de normale afschrijvingstermijn van de geïndiceerde voorziening; d. op grond van individuele omstandigheden sprake is van bezwaren van overwegende aard. Hier is sprake van indien de aanvrager zodanige schulden heeft dat schuldhulpverlening op z’n plaats is of plaatsvindt. Het risico dat beslag gelegd wordt op het pgb door schuldeisers is dan namelijk te groot. Er is in ieder geval ook sprake van een bezwaar van overwegende aard indien de aanvraag
95
namens de belanghebbende gedaan wordt door een bemiddelingsbureau dat niet het keurmerk pgb-bureaus van het keurmerkinstituut bezit. I056 – Natura Een voorziening in natura is een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt (artikel 1 onderdeel k Wmo-verordening). Een voorziening in natura is een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt (artikel 1.lid 1. onderdeel k Wmo-verordening) Indien de aanvrager heeft gekozen voor een individuele voorziening in natura, dan wordt hem deze voorziening namens het college verstrekt en is een bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de leverancier en de aanvrager van toepassing (artikel 4 Wmo-verordening). In deze overeenkomst worden de rechten en verplichtingen van de belanghebbende en van het college vastgelegd. Deze overeenkomst maakt onderdeel uit van de beschikking. In de beschikking zal daarom een verwijzing naar de overeenkomst worden opgenomen. Voorzieningen die in natura worden verstrekt zijn: •
Hulp bij het huishouden
•
Woonvoorzieningen (met uitzondering van bouwkundige voorzieningen): bv. traplift, tillift,
•
individuele vervoersvoorziening: scootmobiel, aangepaste bruikleenauto e.d.
•
rolstoelen.
I057 - Persoonsgebonden budget Begripsomschrijving Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag zoals bedoeld in artikel 6 en 6a van de wet, waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze Wmo-verordening en het Wmo-besluit te stellen regels van toepassing zijn. Onder het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden valt tevens de financiële vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 1 Wet op de loonbelasting 1964. Voorwaarden Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 Wmo, zijn de volgende voorwaarden van toepassing (artikel 6 Wmo-verordening): •
een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele
voorzieningen; •
de omvang van het persoonsgebonden budget is vergelijkbaar met de omvang van de
kosten van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, 96
met uitzondering van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, en daardoor toereikend voor de aanschaf daarvan; •
het bedraagt ten hoogste de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst
adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten, zoals vastgelegd in het Wmo-besluit; •
de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, wordt vastgelegd in het
Wmo-besluit . Verstrekking op aanvraag: Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager (paragraaf 1.1 bnr). Budgetperiode: Het persoonsgebonden budget wordt geacht in ieder geval toereikend te zijn voor een periode overeenkomend met de normale afschrijvingstermijn die van toepassing is op de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening. (paragraaf 1.2 bnr) Verantwoording persoonsgebonden budget: De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt in ieder geval plaats direct na aanschaf van de voorziening of voltooiing van de werkzaamheden waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt. Bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden dient echter na ieder kwartaal verantwoording plaats te vinden. (paragraaf 1.5 bnr). Algemene verplichtingen persoonsgebonden budget (paragraaf 1.4 bnr): Bij de toekenning van het persoonsgebonden budget gelden in ieder geval de volgende verplichtingen: a. Het persoonsgebonden budget wordt uitsluitend gebruikt voor betaling van de geïndiceerde voorziening en de daarmee samenhangende kosten; b. De geïndiceerde voorziening die de aanvrager inkoopt met het persoonsgebonden budget dient nieuw, adequaat, veilig, cliëntgericht en kwalitatief verantwoord te zijn. c. De aanvrager dient een particuliere aansprakelijkheidsverzekering te sluiten voor schade die door het gebruik van de voorziening aan derden kan ontstaan. d. De aanvrager bewaart de rekening(en) en betalingsbewijs (betalingsbewijzen) van de met het persoonsgebonden budget ingekochte geïndiceerde voorziening gedurende vijf jaar of, indien de normale afschrijvingsduur langer is dan deze termijn, overeenkomstig deze langere termijn en stelt deze desgevraagd ter beschikking van het college.
97
e. een voorziening aangeschaft met een persoonsgebonden budget kan, zodra deze voorziening niet meer gebruikt wordt, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, door het college worden opgehaald en voor herverstrekking beschikbaar gesteld. Afwijzingsgronden persoonsgebonden budget Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien (paragraaf 1.3 bnr): a.
op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige
vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget; b.
de aanvrager eerder een persoonsgebonden budget is toegekend op grond van deze
verordening en de aanvrager zich niet gehouden heeft aan de bij de toekenning van dat eerdere persoonsgebonden budget opgelegde verplichtingen; c.
de voorzienbare duur van de noodzakelijkheid van de voorziening korter is dan de normale
afschrijvingstermijn van de geïndiceerde voorziening; d.
op grond van de individuele omstandigheden sprake is van bezwaren van overwegende
aard. Beschikking De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld (artikel 6 lid 3 Wmo-verordening en paragraaf 3.5 bnr). Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen (artikel 6 lid 4 Wmo-verordening). Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager (artikel 6 lid 5 Wmo-verordening). Onderdelen en periode beschikking toekenning bruto - persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden: 1. De beschikking tot toekenning van een bruto - persoonsgebonden budget bevat, naast de onderdelen als bedoeld in artikel 6 van de Verordening, tenminste de volgende gegevens: a. dat de aanvrager vooraf, in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen is ingelicht over de gevolgen van de keuze voor een individuele voorziening in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming. b.
de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt,
c.
de hoogte van het bruto - persoonsgebonden budget en de wijze waarop dit is berekend,
d.
de hoogte van de per vier weken te betalen termijnen, 98
e.
de verplichtingen van de budgethouder. (paragraaf 3.5 bnr)
Hoogte persoonsgebonden budget Hulp bij het huishouden De hoogte van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt bepaald door het op decimalen afgeronde aantal toegekende uren hulp bij het huishouden per week te vermenigvuldigen met het bedrag per uur dat door het college van burgemeester en wethouders in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Venray is vastgesteld. Dit bedrag wordt vervolgens vermenigvuldigd met het aantal van toepassing zijnde weken (artikel 12 Verordening). Het tarief voor hulp bij het huishouden I is € 14,44 per uur en voor hulp bij het huishouden II € 17,44. (paragraaf 3.2 bnr) Aanvangsdatum en gebruik van persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden: 1. Een bruto - persoonsgebonden budget wordt toegekend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op een persoonsgebonden budget is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop het persoonsgebonden budget is aangevraagd. Het bruto persoonsgebonden budget wordt aan de budgethouder betaald in termijnen van vier weken. 2. Binnen zes weken na afloop van een kwartaal waarin een of meer termijnen zijn betaald, legt de aanvrager door middel van invulling van een daartoe aan het eind van die periode door de gemeente toegezonden formulier verantwoording af over het gebruik van het persoonsgebonden budget gedurende die periode. (paragraaf 3.3 bnr). Bijzondere verplichtingen persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden: Bij de toekenning van een bruto - persoonsgebonden budget worden de aanvrager de volgende bijzondere verplichtingen opgelegd: a.
de aanvrager sluit een schriftelijke overeenkomst met de persoon of instantie bij wie hij de
huishoudelijke voorziening betrekt waarin ten minste de volgende afspraken zijn opgenomen: 1*.een declaratie van een persoon bij wie de budgethouder de hulp bij het huishouden betrekt bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het burgerservicenummer en de naam en het adres van de persoon bij wie de budgethouder de hulp bij het huishouden betrekt en wordt door deze persoon ondertekend, 2*.een declaratie van een instantie bij wie de budgethouder de hulp bij het huishouden betrekt, bevat het BTW-nummer van die instantie, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het tarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen en de naam en het adres van de instantie en wordt namens de instantie ondertekend.
99
b.
de aanvrager bewaart de in onderdeel a bedoelde originele overeenkomsten en declaraties
gedurende vijf jaar en stelt kopieën hiervan desgevraagd ter beschikking van het college. (paragraaf 3.4 bnr) Woonvoorzieningen 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 15 sub b, c en d van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (incl. onderhoudskosten) wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de codelijst verkorte procedure woningaanpassingen. Indien de codelijst niet van toepassing is, wordt de hoogte van het persoonsgebonden budget vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte (conform het programma van eisen). Er bestaat de verplichting om minimaal twee offertes te vragen. 2. Indien de aanvrager niet de eigenaar is van de woning waarin de voorziening dient te worden aangebracht, wordt het persoonsgebonden budget voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 sub b van de verordening, conform artikel 7 lid 2 van de Wet, betaald aan de eigenaar van de woning. (paragraaf 4.2.1 en 4.2.2 bnr) Bijzondere bepalingen persoonsgebonden budget voor woonvoorziening: (paragraaf 4.8 bnr) 1. Na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 15 aanhef onder b en d van de Verordening, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het toekennen van het persoonsgebonden budget, verklaart de woningeigenaar aan burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. 2. De gereedmelding als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen waaronder het persoonsgebonden budget is toegekend. 3. Op basis van de gereedmelding wordt beoordeeld of is voldaan aan voorwaarden en verplichtingen waaronder het persoonsgebonden budget is verstrekt, met name of de werkzaamheden conform het programma van eisen zijn uitgevoerd. 4. De gereedmelding als bedoeld in het eerste lid is tevens een verzoek tot uitbetaling van het persoonsgebonden budget. 5. De budgethouder dient gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden. Vervoersvoorzieningen 1. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt, met uitzondering van het bepaalde in artikel 5.5 en 5.6 van dit Besluit, toegekend op basis van de tegenwaarde van de (koop)prijs van de goedkoopst-adequate voorziening inclusief onderhoud zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald.
100
2. Betaling van het persoonsgebonden budget vindt plaats op basis van de toekenningsbeschikking. (paragraaf 5.1 bnr) Kosten reparatie vervoersvoorziening: (paragraaf 5.2 bnr) 1. De hoogte van een door burgemeester en wethouders, op individuele gronden, toe te kennen persoonsgebonden budget voor de kosten van reparatie van een individuele vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 22 aanhef onder c juncto artikel 25 lid 1 Ad b onder 2, 3 en 4 en ad c van de verordening is gelijk aan de kosten zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte. Indien dit redelijkerwijs mogelijk is dienen er minimaal twee offertes gevraagd te worden. 2. Betaling van het persoonsgebonden budget vindt plaats op basis van de toekenningsbeschikking. Rolstoelen 1. Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt toegekend op basis van de tegenwaarde van de (koop)prijs van de goedkoopst-adequate voorziening inclusief onderhoud zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald. 2. Betaling van het persoonsgebonden budget vindt plaats op basis van de toekenningsbeschikking. (paragraaf 6.1 bnr) Kosten reparatie rolstoel: (paragraaf 6.2 bnr) 1. De hoogte van een door burgemeester en wethouders, op individuele gronden, toe te kennen persoonsgebonden budget in de kosten van reparatie van een individuele rolstoelvoorziening als bedoeld in artikel 27 aanhef onder c van de verordening is gelijk aan de kosten zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte. Er bestaat de verplichting om minimaal twee offertes te vragen. 2. Betaling van het persoonsgebonden budget vindt plaats op basis van de toekenningsbeschikking. Verantwoording en controle Het college gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals: •
de nota / factuur van de aangeschafte voorziening;
•
een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening;
•
of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.
op verzoek van het college per omgaande te verstrekken (artikel 6 lid 7 Wmo-verordening.) Na ontvangst van de bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen (artikel 6 lid 8 Wmo-verordening). 101
Hulp bij het huishouden: De gemeente controleert steekproefsgewijs het gebruik van het persoonsgebonden budget per kwartaal (paragraaf 3.6 bnr): 1.
Na afloop van iedere betaalperiode van een kwartaal wordt steekproefsgewijs aan de hand
van ingediende verantwoordingsformulieren gecontroleerd of het in die periode betaalde persoonsgebonden budget ook daadwerkelijk is gebruikt voor de betaling van de geïndiceerde hulp bij het huishouden. Daarbij is maximaal 1 ½ % van het in de betreffende betaalperiode betaalde bedrag vrij besteedbaar. 2.
Budgethouders krijgen binnen 8 weken nadat controle van de verantwoording heeft
plaatsgevonden, schriftelijk bericht indien is gebleken dat het in die periode betaalde persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk niet is gebruikt voor de betaling van de geïndiceerde hulp bij het huishouden. De gemeente Venray heeft een contract met de Sociale Verzekeringsbank (SVB); cliënten kunnen kosteloos gebruik maken van hun diensten. Indien de cliënt hier gebruik van maakt, regelt het SVB: -
hulp bij de salarisadministratie;
-
bij ziekte van de zorgverlener: looncompensatie en begeleiding van de zorgverlener;
-
schadevergoeding: dit geldt voor beide partijen, dus als de zorgverlener schade oploopt
tijdens het werken voor de cliënt, maar ook als de zorgverlener schade toebrengt aan de opdracht/ werkgever; -
advies en modelovereenkomsten.
Richtlijn I058 financiële tegemoetkoming Op grond van de Wmo-verordening is het mogelijk om een financiële tegemoetkoming te verstrekken voor een woonvoorziening, een vervoersvoorziening en hulp bij het huishouden. In de praktijk komt het verstrekken van een financiële tegemoetkoming zelden voor. De enige tegemoetkomingen die de Gemeente Venray verstrekt zijn: -
een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;
-
een tegemoetkoming in de kosten voor het gebruik van de eigen auto/taxi;
-
een tegemoetkoming in de kosten voor reparatie, onderhoud en keuring.
Het is een tegemoetkoming omdat het niet bedoeld is als een kostendekkende vergoeding. Daar sprake is van een tegemoetkoming is in beginsel automatisch sprake van een eigen aandeel (in de zin van deels zelf te dragen kosten).
102
HOOFDSTUK 8 EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL I059 - Eigen bijdrage en eigen aandeel - wie en voor welke voorzieningen? Bij het verstrekken van de voorzieningen: •
Hulp bij het huishouden in natura (art. 8 b Wmo-verordening);
•
Hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget te besteden aan
hulp bij het huishouden (art. 8 c Wmo-verordening); •
Woonvoorziening in natura (art. 13 b van de Wmo-verordening);
•
Woonvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget te besteden aan een
individuele woonvoorziening (art. 13 c van de Wmo-verordening); •
Individuele vervoersvoorziening in natura (art. 22 b van de Wmo-verordening);
•
Individuele vervoersvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (art. 22 c
van de Wmo-verordening). is een eigen bijdrage verschuldigd. Voor de bepaling van de hoogte van de eigen bijdrage zijn de parameters vermeld in artikel 4.1 lid 1 onder a, b, c en d van het besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing. Belangrijk bij dit alles is dat er een aantal variabelen zijn die de gemeente zelf invult: 1. Standaardminimum aan eigen bijdrage per 4 weken. Dit is het bedrag dat belanghebbende ongeacht het inkomen per 4 weken minimaal is verschuldigd aan eigen bijdrage. Dit is €17,80 (2011) of €25,40 (2011) per 4 weken. Dit wordt op deze manier ook gehanteerd bij de eigen bijdrage berekening van hulp bij het huishouden. Zo ontstaat er geen onderscheid in eigen bijdrage berekening tussen de verschillende Wmo-voorzieningen. Een rekenvoorbeeld: een ongehuwde persoon van 40 jaar met een inkomen van €20.801,-. Er wordt uitgegaan van het landelijke percentage van 15% en de grens van 120% van het verzamelinkomen (voor deze persoon €22.636,--) op het sociaal minimum. Het verschil tussen het inkomen en de grens van 120% van het verzamelinkomen is dan -/- €1.835,--.Het standaardminimum is €17,80. De belanghebbende is per 4 weken maximaal het volgende aan eigen bijdrage verschuldigd: €17,80.
Omvang van het inkomensafhankelijke deel is maximaal 15% van het verschil tussen het inkomen en 120% van het minimuminkomen (verder te noemen inkomensgrens, zie richtlijn I060).
103
Een rekenvoorbeeld: een ongehuwde persoon van 40 jaar met een inkomen van €24.801,-. Er wordt uitgegaan van de inkomensgrens van €22.636,--. Het verschil tussen het inkomen en de grens van 120% van het verzamelinkomen is dan €2.165,--. Het standaardminimum is €17,80. De omvang van het inkomensafhankelijke deel is 15% van het verschil tussen het inkomen en de inkomensgrens. De belanghebbende is per 4 weken maximaal het volgende aan eigen bijdrage verschuldigd: €17,80 + 1/13 x (15% van €2.165,--) = €17,80 + €24,98 = €42,78.
2. Standaardmaximum. De eigen bijdrage is nooit hoger dan de kostprijs die de gemeente betaalt voor de voorziening. Een rekenvoorbeeld: een gehuwde persoon van 40 jaar (partner is ook jonger dan 65 jaar) met een inkomen van €30.801,--. Er wordt uitgegaan van de inkomensgrens van €27.902,-. Het verschil tussen het inkomen en de inkomensgrens is dan €2.899,-. Per 4 weken is een maximale eigen bijdrage verschuldigd van €58,25 (€24,80 + €33,45 (=15% (1/13 x €2899,--)). De pgb voor een woonvoorziening is vastgesteld op €500,--. Er mag dan maar voor 9 perioden de eigen bijdrage in rekening worden gebracht van €58,25 (€58,25 x 8 + 1 x €34,- (het resterende bedrag)= €500,-).
De eigen bijdrage wordt geïnd door het CAK (dit is wettelijk vastgelegd). Verder vindt er een korting plaats op de eigen bijdrage van 33% (op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (meer weten over de Wtcg kijk op de website: www.rijksoverheid.nl/wtcg). Dit wordt door het CAK meteen verrekend op de factuur. 3. Samenloop Wmo- en Awbz eigen bijdrage. Als iemand zowel een Wmo- als een Awbzvoorziening heeft betaalt hij nooit een hogere eigen bijdrage dan de maximale eigen bijdrage. Met andere woorden hij betaalt niet de maximale eigen bijdrage voor zowel de Wmo als voor de Awbz. Wel is het zo dat als de kostprijs van de Wmo-voorziening lager ligt dan de maximale eigen bijdrage en deze persoon ook een Awbz-voorziening heeft dat het restant van de maximale eigen bijdrage door het CAK in rekening wordt gebracht. 4. De berekening van de eigen bijdrage. Voor het vaststellen van de periodieke eigen bijdrage geldt de afschrijvingstermijn van de voorziening als basis (met uitzondering van de voorziening hulp bij het huishouden, daarbij geldt natuurlijk geen afschrijvingstermijn). De afschrijvingstermijnen: Voor hulpmiddelen gelden de volgende afschrijvingstermijnen:
104
Kernassortiment : Voorzieningen voor volwassenen Voorzieningen voor kinderen
:
:
7 jaar 5 jaar
Buiten het kernassortiment Afschrijftermijnen zijn gelijk aan de termijnen in het kernassortiment -/- 2 jaar. Voor woningaanpassingen gelden de volgende afschrijvingstermijnen: •
Keuken 15 jaar
•
Tegels 25 jaar,
•
Sanitair 20 jaar,
•
Natte cel 25 jaar,
•
Cv-ketel 20 jaar,
•
Huizen 50 jaar.
Om de eigen bijdrage te kunnen bepalen wordt de afschrijvingsperiode uitgedrukt in periodes (is een tijdvak van 4 weken). Stel de afschrijvingstermijn is 7 jaar dan zijn er dus 91 (7 x 13 ) periodes. Om de maximale eigen bijdrage te kunnen bepalen wordt de nieuwprijs van de voorziening gedeeld door het aantal periodes dat van toepassing is op basis van de afschrijvingstermijn. Een voorbeeld: stel de voorziening kost nieuw €2000,- en de afschrijvingstermijn is 7 jaar dan geldt als maximale eigen bijdrage €2000,- : 71= €21,98 per periode. Dit betekent dat de afschrijvingstermijn in combinatie met de nieuwprijs bepalend is voor de bepaling van de eigen bijdrage. Het betekent ook dat aldus altijd de maximale eigen bijdrage berekend wordt en dat daarna pas wordt gekeken naar het inkomen van de klant. De verschuldigde eigen bijdrage zal dan veelal lager zijn dan de op basis van de afschrijvingstermijn en de nieuwprijs bepaalde (maximale) eigen bijdrage. Wat als er sprake is van een herverstrekte voorziening? Ook dan wordt uitgegaan van de nieuwprijs en de afschrijvingstermijn. Echter bij herverstrekking heeft een klant (de 1e klant) de voorziening reeds een tijd die voorziening gehad. Stel een klant heeft 3 jaar de voorziening gehad (dus 39 periodes), de afschrijvingstermijn is 7 jaar (dus 91 periodes), de maximale eigen bijdrage bedraagt €21,98 en daarna is de voorziening teruggegaan naar het depot. Vervolgens krijgt een klant de voorziening. Wat is dan de maximale eigen bijdrage voor die (de 2e) klant? De resterende afschrijvingstermijn is 4 jaar, dus 52 periodes. De 2e klant dient dan nog 52 periodes maximaal €21,98 per periode te betalen. Is dat ook het geval als de 1e klant een eigen bijdrage van €17,80 per periode betaalde op basis van zijn inkomen? Ja. Indien de 2e klant ook een (vergelijkbaar) laag inkomen heeft dan betekent dit dat de 2e klant gedurende de resterende 52 periodes €17,80 per periode moet betalen. Het betekent dus dat de gemeente in totaal minder eigen bijdragen ontvangt dan de nieuwprijs.
105
Hoe gaat dat bij de voorziening hulp bij het huishouden? Daarbij wordt de eigen bijdrage louter op basis van het inkomen bepaald. De maximale eigen bijdrage per uur is nooit meer dan de kostprijs per uur die het college aan de zorgaanbieder betaalt ( zie ook richtlijn I060). 5. Verder nog belangrijk: - Indien de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager, kan gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening worden gebracht (artikel 4.1 lid 5 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning). Conclusie: Bij een voorziening in de vorm van een pgb of bij een voorziening waarbij de voorziening niet in bruikleen maar in eigendom wordt verstrekt (bijv. een toiletstoel) kun je dus maar maximaal 39 periodes in rekening brengen, ook al is de afschrijvingstermijn langer. - Aan een voorziening die in bruikleen verstrekt wordt is geen maximale periode verbonden.
I060 - Eigen bijdrage en eigen aandeel - hoogte Hoogte eigen bijdrage, ongehuwd, jonger dan 65 jaar Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 17,80 per vier weken, terwijl het percentage van het verzamelinkomen boven € 22.636,-- dat boven dit bedrag per jaar betaald moet worden 15% bedraagt (artikel 4.1 lid 1 onder a Wmo-besluit; normbedrag 2011). Hoogte eigen bijdrage, ongehuwd, ouder dan 65 jaar Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 17,80 per vier weken, terwijl het percentage van het verzamelinkomen boven € 15.838,-- dat boven dit bedrag per jaar betaald moet worden 15% bedraagt (artikel 4.1 lid 1 onder b Wmo-besluit; normbedrag 2011). Hoogte eigen bijdrage, gehuwd, een van beide of beide partners jonger dan 65 jaar Het bedrag dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar, dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken, terwijl het percentage van het verzamelinkomen boven € 27.902,-- dat boven dit bedrag per jaar betaald moet worden 15% bedraagt (artikel 4.1 lid 1 onder c Wmo-besluit; normbedrag 2011). Hoogte eigen bijdrage, gehuwd, beide partners ouder dan 65 jaar Het bedrag dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken, terwijl het percentage van het verzamelinkomen boven € 22.100,-- dat
106
boven dit bedrag per jaar betaald moet worden 15% bedraagt (artikel 4.1 lid 1 onder d Wmobesluit; normbedrag 2011). Hoogte maximale eigen bijdrage hulp bij het huishouden De eigen bijdrage per uur voor hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget bedraagt maximaal € 14,44 per uur hbh 1 en €17,44 per uur hbh 2 (artikel 7 lid 3 Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning jo. artikel 3.2 Besluit nadere regels). De maximale eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden in natura per uur is gelijk aan de tegenwaarde van de uurprijs per zorgaanbieder zoals dat door het College van burgemeester en wethouders aan de betrokken zorgaanbieder wordt betaald (artikel 7 lid 2 Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning). Hoogte maximale eigen bijdrage woonvoorzieningen en individuele vervoersvoorziening De hoogte van de eigen bijdrage bedraagt maximaal de kostprijs van de voorziening (artikel 7 lid 4 Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning ). I061 - Eigen bijdrage en aandeel - periode Bij de verstrekking van een voorziening die bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager wordt gedurende maximaal 39 perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht. De exacte duur is afhankelijk van de kostprijs, de maximale eigen bijdrage is nooit hoger dan de kostprijs namelijk. Bij de verstrekking van een voorziening in bruikleen geldt geen maximale periode gedurende welke de eigen bijdrage in rekening kan worden gebracht, zij het dat ook hiervoor geldt dat de maximale eigen bijdrage nooit hoger is dan de kostprijs. Dit geldt ook voor de voorziening hulp bij het huishouden.
107
RICHTLIJNEN PROCEDURES. HOOFDSTUK 1 AANVRAAG P101 - Schriftelijke machtiging B&W vragen in alle gevallen waarin een derde namens de belanghebbende optreedt een schriftelijke machtiging waaruit zijn bevoegdheid tot vertegenwoordiging blijkt. Dit geldt niet voor gehuwden en geregistreerde partners die elkaar vertegenwoordigen. P102 - In welke gemeente moet de aanvraag worden ingediend? Het college verleent slechts voorzieningen indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Venray (zie artikel 2 lid 2 onder b Verordening). Daarbij wordt, krachtens artikel 1 aanhef en onder s Verordening, onder hoofdverblijf verstaan: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de belanghebbende zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan, dan wel het feitelijk woonadres indien de belanghebbende met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan. Uit de toelichting op artikel 1 onder s Verordening blijkt dat de compensatieplicht op grond van artikel 11 Wmo bestaat jegens ingezetenen. Er wordt echter niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor inwoners van de gemeente. In artikel 1 Wmo wordt het begrip hoofdverblijf slechts gebruikt in de omschrijving van het begrip gezamenlijke huishouding. Daarnaast wordt in artikel 19 lid 1 Verordening vermeld dat een woonvoorziening slechts verleend wordt indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen. Krachtens lid 2 geldt een uitzondering voor een aanvraag voor het bezoekbaar van een woning indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZinstelling. In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel over het hoofdverblijf van de belanghebbende. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting alleen betrekking op de vervoersvoorzieningen (voor het recht op rolstoelen is bepalend of sprake is van behandeling in de AWBZ-instelling; is dat namelijk het geval dan heeft de gemeente geen compensatieplicht). In die gevallen waarin personen met beperkingen een briefadres elders hebben, kunnen gemeenten de betreffende instellingen op grond van artikel 75 van de Wet GBA aanwijzen op bepaalde, door de gemeente vast te stellen tijdstippen een overzicht te verstrekken van personen welke naar redelijke verwachting voor onbepaalde tijd
108
verblijven in de instelling, dan wel gedurende drie maanden ten minste tweederde van de tijd in de instelling zullen verblijven. Zie ook richtlijn I001. Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zal hebben' op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een voorziening wil aanvragen voordat de aanvrager daar daadwerkelijk woont. Hospice In Venray is een hospice gevestigd. Het is een AWBZ- erkende instelling maar niet t.a.v. de functie “verblijf”. Bewoners komen uit de regio Noord-Limburg. Inschrijving in de GBA is niet mogelijk omdat het verblijf per definitie tijdelijk is en veelal korter dan drie maanden. Dit betekent dat het feitelijk verblijf in Venray is maar dat men veelal in een andere gemeente dan Venray is ingeschreven. Uitgaande van het feitelijk verblijf zou dit dus betekenen dat de gemeente Venray een compensatieplicht heeft voor degenen die verblijven in het hospice maar wier woonstede (in de zin van art. 1:10 het Burgerlijk Wetboek) zich buiten Venray bevindt. Vanwege de compensatieplicht die aangenomen kan worden op grond van het feitelijk verblijf zullen afspraken met gemeenten in de regio gemaakt moeten worden ter deling van de kosten. P103 - Bij welke instantie moet de aanvraag worden ingediend? Aanvragen Wmo kunnen persoonlijk of per post worden ingediend bij het zorgloket van de afdeling Publieksdiensten. Vervolgens vindt afhandeling van de aanvraag door het back-office plaats. Het indienen van een aanvraag via het zorgloket is essentieel voor het eventueel verkrijgen van een voorziening. Slechts op basis hiervan kan toekenning plaatsvinden. Er geldt één uitzondering, te weten bij spoedzorg. Het betreft dan situaties waarbij acuut hulp bij het huishouden verleend dient te worden en gebruikelijke zorg en mantelzorg geen oplossing biedt. Deze zorg kan slechts betrekking hebben op niet-uitstelbare taken. Praktisch gezien zal een dergelijke situatie zich slechts in het weekend voor kunnen doen. Daarbij geldt de verplichting voor de hulpverlener dat direct de eerstvolgende werkdag contact wordt opgenomen met het zorgloket zodat een indicatie kan volgen. P104 - Vorm van de aanvraag Voor het aanvragen van Wmo-voorzieningen dient de belanghebbende gebruik te maken van het daartoe opgestelde formulier. Dit kan worden afgehaald op het gemeentehuis (zorgloket, afdeling PD) of telefonisch worden aangevraagd. Ook kan het aanvraagformulier gedownload worden via de website: www.venray.nl. Intrekken aanvraag Het intrekken van een aanvraag moet , indien mogelijk, door de belanghebbende altijd schriftelijk worden bevestigd. Geschiedt de intrekking niet-schriftelijk (bijv. telefonisch) dan geldt dat de intrekking door ons per brief kan worden bevestigd. P105 – Identificatieplicht
109
Op grond van artikel 34 lid 1 van de Verordening in samenhang met de Wet op de identificatieplicht moet desgevraagd een geldig identiteitsbewijs overlegd worden als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder 1° tot en met 3° van de Wet op de identificatieplicht. Van deze bevoegdheid wordt in ieder geval zoveel als mogelijk, gewenst of noodzakelijk gebruik gemaakt. De aard en het nummer van het identiteitsbewijs worden opgenomen in het dossier. Indien de aanvrager dit toestaat kan een kopie van het identiteitsbewijs in het dossier worden opgenomen. Dit is dus geen verplichting. Personen met de Nederlandse nationaliteit kunnen ook volstaan met een verlopen identiteitsbewijs. Vreemdelingen dienen daarentegen altijd een geldig identiteitsbewijs te overleggen. Hun recht op Wmo-voorzieningen hangt immers samen met de verblijfsstatus, welke na verloop van tijd kan wijzigen (zie artikel 8 Wmo). Indien de aanvrager weigert om een geldig identiteitsbewijs te overleggen dan kan het college met toepassing van artikel 4:5 Awb besluiten om de aanvraag niet te behandelen. Voordat een dergelijk besluit genomen kan worden zal de aanvrager eerst in de gelegenheid gesteld moeten worden om binnen een door het college te stellen termijn zijn gegevens aan te vullen door het alsnog overleggen van een identiteitsbewijs.
110
HOOFDSTUK 4 HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING P401 - Beëindiging Krachtens artikel 35 Wmo-verordening kan een besluit geheel of gedeeltelijk ingetrokken (lees: beëindigd) worden indien niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen gesteld bij of krachtens deze verordening. Intrekking kan met terugwerkende kracht gebeuren (er is dan sprake van het terugnemen van de beschikking) en voor de toekomst (de beschikking wordt dan opgezegd, beëindigd dus). Dit alles betekent dat beëindiging o.a. kan plaatsvinden indien: -
degene die de verstrekking ontvangt komt te overlijden;
-
degene die de verstrekking ontvangt behoort niet langer tot de doelgroep van de Wmo
(bijvoorbeeld na een revalidatie is niet langer sprake van een beperking) behoort. Zie voor de doelgroep van de Wmo paragraaf I2.3 handboek; -
degene die de verstrekking ontvangt verhuist naar een andere gemeente;
-
degene die de verstrekking ontvangt kan een beroep doen op een voorziening op grond van
een andere wettelijke bepaling (bijvoorbeeld een rolstoel op grond van de AWBZ in verband met verhuizing naar een AWBZ-instelling). Tijdstip van beëindiging. Indien hulp in de huishouding in de vorm van natura of PGB is verstrekt en er is een achterblijvende partner, dan eindigt de voorziening of het pgb op de laatste dag van de maand volgend op de maand van overlijden of zoveel eerder als de nieuwe indicatie gesteld is voor de achterblijvende partner. Is sprake van een alleenstaande die overleden is en werd de voorziening in de vorm van een pgb verstrekt, dan eindigt het recht op het pgb uiterlijk twee weken na het overlijden. In individuele gevallen kan deze termijn op grond van de inherente afwijkingsbevoegdheid verlengd worden, denk hierbij met name aan een plotseling overlijden waardoor de hulp niet heeft kunnen anticiperen op de beëindiging van de werkzaamheden en daarom nog niet in staat is geweest te zoeken naar een andere werkkring. Is er sprake van een naturavoorziening dan eindigt het recht op de voorziening op de datum van overlijden of, indien daar aanleiding toe bestaat, uiterlijk twee weken na overlijden. P402 - Intrekken van besluiten Krachtens artikel 35 Wmo-verordening kan een besluit geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden indien: a. niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen gesteld bij of krachtens deze verordening (hieronder valt ook het niet betalen van de mogelijk verschuldigde eigen bijdrage binnen de gestelde betalingstermijn en na aanmaning);
111
b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen; c. de aanvrager niet dan wel onvoldoende de eigen verantwoordelijkheid heeft genomen ten aanzien van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren; d. Indien blijkt dat gedurende een periode van meer dan zes maanden geen gebruik is gemaakt van de verstrekte voorziening; e. blijkt dat het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming niet of niet geheel voor de geïndiceerde voorziening en de daarmee samenhangende kosten is gebruikt. Ook kan een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden of indien de budgethouder schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer op de voorziening te stellen. Intrekking kan met terugwerkende kracht gebeuren (er is dan sprake van het terugnemen van de beschikking) en voor de toekomst (de beschikking wordt dan opgezegd, beëindigd dus). Dit alles betekent dat beëindiging o.a. kan plaatsvinden indien: Dit alles betekent dat intrekking o.a. kan plaatsvinden indien: -
degene die de verstrekking ontvangt komt te overlijden;
-
degene die de verstrekking ontvangt behoort niet langer tot de doelgroep van de Wmo
(bijvoorbeeld na een revalidatie is niet langer sprake van een beperking) behoort. Zie voor de doelgroep van de Wmo paragraaf I2.3; -
degene die de verstrekking ontvangt verhuist naar een andere gemeente;
-
degene die de verstrekking ontvangt kan een beroep doen op een voorziening op grond van
een andere wettelijke bepaling (bijvoorbeeld een rolstoel op grond van de AWBZ in verband met verhuizing naar een AWBZ-instelling). Tijdstip van intrekking. Is er sprake van een naturavoorziening dan wordt bij overlijden van de belanghebbende het recht op de voorziening op de datum van overlijden ingetrokken of, indien daar aanleiding toe bestaat, uiterlijk twee weken na overlijden. In geval een besluit tot verstrekking van een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd (zie richtlijn P404 terugvordering).
112
P403 - Afzien van intrekking en herziening Uitgangspunt is dat in alle gevallen waarin een voorziening herzien of ingetrokken kan worden, het college in beginsel niet afziet van herziening/intrekking. Het college ziet echter geheel of gedeeltelijk af van herziening of intrekking van besluit toekenning voorziening indien de herziening/intrekking: •
zou leiden tot onacceptabele financiële of sociale consequenties voor belanghebbende of
diens gezin of andere dringende redenen; •
een bedrag geringer dan €50,00 zou betreffen (tenzij sprake is van een pgb, dan geldt
vanwege het verantwoordingsvrije bedrag van 10%, deze drempel niet). Indien er (toch) wordt afgezien van herziening/intrekking wordt dit aangetekend in het dossier. P404 – Terugvordering Het college vordert de op grond van de Wmo-verordening verleende voorziening van de belanghebbende in ieder geval terug indien hij het besluit, waarbij deze voorziening is toegekend, met toepassing van artikel 35 Wmo-verordening heeft ingetrokken en voor zover na de datum van het besluit tot toekenning van de voorziening nog geen vijf jaren zijn verstreken. Terugvordering van voorziening in natura In geval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken kunnen de huurkosten van deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens (art. 36 lid 2 Wmo-verordening). Terugvordering van een persoonsgebonden budget/financiële tegemoetkoming Ingeval een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd (artikel 36 lid 1 Wmoverordening). Alle terug te vorderen bedragen kunnen worden verhoogd met de wettelijke rente. Wettelijke rente is van toepassing zodra men in verzuim is. Men is van rechtswege in verzuim indien niet binnen de voorgeschreven termijn is betaald (art. 4:97 Awb). De betalingstermijn bedraagt krachtens artikel 4:87 Awb zes weken. Na afloop van deze zes weken is men dus in verzuim en wettelijke rente verschuldigd. Gelet op het rentepercentage en de relatief lage bedragen in combinatie met de administratieve rompslomp zal geen berekening en invordering van wettelijke rente plaatsvinden (in de beschikkingen wordt de klant er overigens wel op gewezen dat betaling van wettelijke rente een consequentie kan zijn). Een betalingsregeling treffen is altijd mogelijk. Uiterste grens: in ieder geval binnen drie jaar moet het gehele bedrag terugbetaald zijn. Ondergrens te betalen bedrag per maand: 6% van toepassing zijnde norm WWB (incl. van toepassing zijnde toeslag/vermindering en VT). De beslagvrije voet is 90% van deze norm. Verzoek betalingsregeling: altijd binnen zes weken na ontvangst 113
terugvorderingsbeschikking. Is analoog aan artikel 4:87 Awb. Bij overschrijding termijn van zes weken geen betalingsregeling tenzij verschoonbare omstandigheden. Verrekening. Teruggevorderde bedragen kunnen worden verrekend indien wordt voldaan aan de vereisten van artikel 4:93 Algemene wet bestuursrecht. De tekst van artikel 4:93 Awb luidt: 1.
Verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering geschiedt slechts voor zover
in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien. 2.
Verrekening geschiedt onder vermelding van de vordering waarmee de geldschuld is
verrekend alsmede de hoogte van het bedrag van de verrekening. 3.
De verrekening werkt terug overeenkomstig artikel 129, eerste en tweede lid, van Boek 6
van het Burgerlijk Wetboek. 4.
De schuldenaar is niet bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de
schuldeiser nietig zou zijn. 5.
Uitstel van betaling staat aan verrekening niet in de weg.
In het algemeen zal het er op neerkomen dat aan deze eisen voldaan wordt en verrekening dient dan plaats te vinden. Dit mede gelet op de bepalingen in het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning in artikel 4:8 (zou ook verrekening met WWB-uitkering mogelijk maken, is echter een zeer onduidelijke bepaling) en artikel 36 lid 3 Wmo verordening. Bij terugvordering van gehele bedrag (te betalen in 1 keer) moet (wettelijk, op grond van art. 4:112 Awb), indien na zes weken na ontvangst van de terugvorderingsbeschikking nog niets is betaald of niet is verzocht om betalingsregeling, nog eenmaal aangemaand worden. Men krijgt dan 14 dagen de tijd om alsnog het gehele bedrag te betalen of om een betalingsregeling te treffen. Wordt hierop niet gereageerd dan dient het invorderingstraject gestart te worden. Verzoeken om uitstel van betaling worden slechts ingewilligd indien sprake is van een dringende reden. Hiertoe behoort in ieder geval het ingediend hebben van bezwaar en het willen afwachten van het resultaat daarvan. Bij een bezwaarschrift geldt een uitstel tot vier weken nadat de beslissing op bezwaar is genomen. Waarom geldt het indienen van een bezwaar/beroepschrift als een dringende reden? Het indienen van een bezwaarschrift heeft geen schorsende werking. Dat wil zeggen dat terug- en invordering gewoon doorgaan, ook al is sprake van het ingediend hebben van een bezwaarschrift. Desondanks wordt ervoor gekozen om de beslissing op bezwaar af te wachten. Dit is namelijk gunstiger voor beide partijen. De klant hoeft niet direct te betalen en kan de beslissing op bezwaar afwachten. De gemeente zal, indien het bezwaar gegrond verklaard wordt, niet tot terugbetaling e.d. hoeven over te gaan. Indien na aanmaning geen of geen adequate reactie is ontvangen, dan wordt een procedure bij de rechtbank (zal sector kanton zijn) gestart voor het verkrijgen van een executoriale titel. De
114
juridisch kwaliteitsmedewerker wordt hierbij ingeschakeld. In een procedure bij de rechtbank zal altijd tevens veroordeling in kosten rente, incassokosten en proceskosten gevraagd worden. Indien een executoriale titel wordt verkregen dan wordt zoveel als mogelijk gebruik gemaakt van vereenvoudigd derdenbeslag. Bij vorderingen van in totaal €5000,- of hoger wordt het vonnis van de rechtbank direct voor betekening in handen gegeven aan de gerechtsdeurwaarder. Vorderingen met een moeizame incasso worden eveneens overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder. Verder van belang met betrekking tot persoonsgebonden budget: -
Er vindt directe vaststelling van het pgb vast (dus niet eerst verlenen en na verantwoording
vaststellen), -
Betaling vindt plaats in 4-wekelijkse termijnen. Er bestaat een mogelijkheid tot verrekenen
op grond van de verordening (=wettelijk voorschrift), -
Het verantwoordingsvrije bedrag is 1 ½ % van het pgb. De consequentie hiervan is dat bij
niet besteding/niet-verantwoording van een bedrag hoger dan 1 ½ % van het pgb er tot terugvordering of verrekening wordt overgegaan. -
Recidive:
Bij recidive, te weten het binnen de van toepassing zijnde afschrijvingstermijn (=budgetperiode) meer dan eenmaal niet volledig verantwoorden van het pgb heeft sowieso tot gevolg dat sprake is van niet voldaan hebben aan de verplichting tot verantwoording/besteding en vindt daarom intrekking van het besluit tot toekenning van het pgb plaats. Bij een nieuwe aanvraag voor een pgb vindt weigering plaats van het pgb vanwege overwegende bezwaren. -
Betaling pgb:
In principe vindt betaling plaats op het door de aanvrager opgegeven betaaladres, tenzij sprake is van overwegende bezwaren. Dit kan het geval zijn bemiddelingsbureau’s. Er zijn geen overwegende bezwaren indien het bemiddelingsbureau de gedragscode van Per Saldo onderschrijft en het keurmerk Pgb-bureaus heeft (van het Keurmerkinstituut/ Per Saldo) of is aangesloten bij de NBPA (Ned. branchevereniging voor Pgb-adviseurs). In de voorlichting dient men de klant aan te raden het pgb op een aparte bankrekening (louter bestemd voor het pgb) te laten storten, om altijd duidelijk te hebben welk budget nog beschikbaar is voor de voorziening. Tevens dient men klanten te wijzen op het voorkomen van roodstanden/schulden. Een aparte bankrekening laat onverlet dat bij invordering door schuldeisers ook het pgb aangesproken kan worden. Schulden dienen dus voorkomen te worden. Dreigen die dan kan er sprake zijn van overwegende bezwaren en dient een aanvraag voor een pgb afgewezen te worden. -
Kwijtschelding.
In principe is kwijtschelding van terug te betalen pgb niet mogelijk, tenzij er sprake is van dringende redenen. Bij een dringende reden moet dan wel sprake zijn van een onberispelijk
115
terugbetaalbedrag voordat de dringende reden zich voordeed. Er moet geen sprake van verwijtbaarheid, de schulden moeten te goeder trouw zijn ontstaan.
-
Schulden.
Bij een schuldenpositie/schuldhulpverlening/wsnp wordt niet afgezien van terugvordering, ook niet tegen een bepaald percentage. Dit is omdat bij terugvordering pgb en het niet kunnen betalen van het teruggevorderde bedrag er veelal sprake zal zijn van verwijtbaarheid/ontbreken van goede trouw. Dit is niet onredelijk hard omdat, indien bijvoorbeeld een schuldregeling/wsnp geblokkeerd wordt door onze houding, wij door de rechter gedwongen kunnen worden tot meewerken (de rechter checkt of sprake is van goede trouw). Overigens kan het hebben van schulden een overwegend bezwaar zijn bij de door een aanvrager gedane keuze voor een pgb. Het risico dat schuldeisers tevens beslag laten leggen op het pgb is dan namelijk te groot. P405 - Afzien van terugvordering Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van herziening of intrekking van besluit toekenning voorziening indien de herziening/intrekking: •
zou leiden tot onacceptabele financiële of sociale consequenties voor belanghebbende of
diens gezin of andere dringende reden; •
een bedrag geringer dan € 50,00 zou betreffen (tenzij sprake is van een pgb, dan geldt,
vanwege het verantwoordingsvrije bedrag van 10%, deze drempel niet. Ingeval er wordt afgezien van herziening/intrekking wordt dit aangetekend in het dossier.
116
RICHTLIJNEN ALGEMENE ASPECTEN HOOFDSTUK 2 PLAN A005 - Representatieve organisaties De gemeente Venray kent een Wmo-klankbordgroep. Deze Wmo klankbordgroep wordt beschouwd als de officiële gesprekspartner van de gemeente als het gaat om Wmo-onderwerpen. De Wmo klankbordgroep geeft het college van B&W gevraagd en ongevraagd advies. Betreft het een raadsvoorstel dat betrekking heeft op de Wmo dan moet de Wmo-klankbordgroep om advies gevraagd zijn. De leden van de Wmo-klankbordgroep zijn vertegenwoordigers van de volgende belangenbehartigersorganisaties: •
Gehandicapten platform Venray (namens de lichamelijk gehandicapten)
•
Seniorenraad (namens de ouderen)
•
Kans (namens de verstandelijk gehandicapten)
•
Cliënten advies bureau Noord- en Midden-Limburg (namens GGZ-
clienten/kinderpsychiatrie) •
PLIV (namens sociale minima)
•
Match (namens vrijwilligers)
•
Zij actief (namens de vrouwen)
•
Moeder centrum Eva (namens de vrouwen)
•
Platform allochtone zorgvragers (namens de allochtonen)
•
Wijkradenoverleg (namens de wijkraden)
•
Oecumenische werkgroep (namens religieuze groeperingen)
A006 - Geldingsperiode plan De Wmo kadernota 2011-2014 is vastgesteld voor de periode van 4 jaar. Deze nota is via www.venray.nl te raadplegen.
117
HOOFDSTUK 3 HET LOKET A007 - Wijze van uitvoering van het loket Er is één loket waar iedereen met vragen over zorg, ondersteuning en inkomen terecht kan, het Zorgloket. Dit is te vinden in het gemeentehuis op de Westsingel 1. Het Zorgloket is vijf dagen per week geopend voor bezoekers. Op maandag van 12.00 tot 20.00 uur en van dinsdag tot en met vrijdag van 09.00 tot 13.00 uur. Het Zorgloket is ook telefonisch bereikbaar. Dat kan van maandag tot en met donderdag van 09.00 tot 17.00 en vrijdags van 09.00 tot 13.00 uur. Het telefoonnummer is 0478-523333. Er kan ook via e-mail hulp gevraagd worden. Het e-mailadres is
[email protected].. Ook valt er op de gemeentelijke website veel informatie te vinden (www.venray.nl) en kunnen aanvraagformulieren gedownload worden. A008 Diepte loket Het zorgloket van de gemeente Venray is een loket voor iedereen met vragen over zorg, ondersteuning en inkomen. De medewerkers van het Zorgloket denken mee en bieden geschikte informatie waardoor de burger beter in staat is zichzelf te redden. Voor verschillende voorzieningen is het Zorgloket de eerste toegang. Bij het zorgloket wordt informatie en folders verstrekt over: -
aanpassingen aan uw woning, of een aanleunwoningen of seniorenwoningen
-
hulp bij het huishouden en informatie over AWBZ-zorg
-
vervoersvoorzieningen zoals een rolstoel, regiotaxi, scootmobiel
-
een gehandicaptenparkeerkaart of- plaats
-
inkomensondersteuning en bijzondere bijstand
-
hulp bij invullen van formulieren voor aanvragen van zorg/inkomensvoorzieningen.
Ook is het mogelijk om aanvragen voor deze voorzieningen in te dienen via het Zorgloket. Aanvraagformulieren kunnen ook gedownload worden van de gemeentelijke website, www.venray.nl.. Tot de medewerkers van het Zorgloket behoren o.a. de mantelzorgondersteuners. Zij zijn gespecialiseerd in de verstrekking van hulp en informatie aan mantelzorgers.
A009 Breedte loket In het Zorgloket houden enkele organisaties spreekuur. Het betreft de organisaties: •
Steunpunt Mantelzorg (tijdens openingstijden van de publieksbalie behalve ma avond en vrijdag), mensen kunnen binnen lopen zonder afspraak,
•
Kredietbank (alleen op afspraak),
118
•
Schuldhulpverlening (voor meldingsgesprekken SHV op maandag van 12.00 tot 17.00 uur, dinsdag en donderdag van 09.00 tot 13.00 uur). Geen afspraak nodig,
•
MEE (woensdagochtend, alleen op afspraak, afspraak moet gemaakt worden met MEE Venlo).
119
RICHTLIJNEN VOORLIGGENDE VOORZIENINGEN HOOFDSTUK 2 OVERIGE REGELINGEN V001 - Gehandicaptenparkeerkaart Verstrekking van een gehandicaptenparkeerkaart (bestuurders – of passagierskaart) geschiedt op basis van de Regeling Gehandicaptenparkeerkaart. Belangrijk daarbij is het criterium van al of niet 100 meter zelfstandig aan een stuk kunnen lopen. Daarnaast is belangrijk dat bij de 1e aanvraag altijd een medisch advies gevraagd moet worden, bij verlenging van de kaart kan dat gebeuren maar hoeft het niet. Medische adviezen waarin vermeld staat dat belanghebbende in staat is ongeveer 100 meter zelfstandig aan een stuk te lopen, kunnen niet gebruikt worden. Uit het advies moet duidelijk een exacte afstand blijken die men geacht wordt zelfstandig aan een stuk te kunnen lopen. Is dat niet het geval, stuur het advies dan terug met het verzoek om concretisering! De volgende tarieven gelden: Aanvraag GPK zonder medisch advies
€
23,90
(m.i.v. 1-1-2012 €24,40) Aanvraag GPK inclusief medisch advies
€ 142,10
Verstrekking GPK (maken kaart)
€
24,40
€
30,50
(m.i.v. 1-1-2012 €24,95) Na het versturen van de beschikking kan men de kaart tegen betaling van 24,40 (m.i.v. 1-1-2012 €24,95) komen ophalen. Duplicaat GPK (aanvraagbehandeling en verstrekking) (m.i.v. 1-1-2012 €31,20). Jaarlijks vindt indexering plaats met 2,25 %.
V002 – Gehandicaptenparkeerplaats Het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van een gehandicaptenparkeerplaats valt niet onder de compensatieplicht in het kader van de Wmo. Een ingediende aanvraag hiervoor wordt doorgezonden naar de afdeling Ruimte.
120